Wordt het fictie? Literatuuronderwijs in het mbo
23 – 06 – 2014 Universiteit van Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen Master Neerlandistiek - Nederlandse taal en cultuur Master Thesis Begeleider Tweede lezer
Jeroen Nelissen, 10686231 Lia van Gemert Jeroen Jansen
Inleiding.........................................................
2
Nederlands in het mbo...................................
2
Referentieniveaus...........................................
3
De vier domeinen...........................................
6
• Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid • Domein 2: Lezen • Domein 3: Schrijven • Domein 4: Taalverzorging Literatuuronderwijs en het mbo......................
7
Literatuurdidactiek.........................................
9
De leercirkel van Kolb.....................................
9
• 1. De doener • 2. De bezinner • 3. De denker • 4. De beslisser Wat is een leertaak.........................................
10
• Studeertaak • toepassingstaak • Strategietaak • Discussietaak • Probleemtaak Gedifferentieerd leren.....................................
12
Michiel Stroink en Tilt.....................................
13
De leertaken bij Tilt.........................................
14
Toetsing.........................................................
15
Uitvoering.......................................................
16
Reflectie.........................................................
17
Besluit............................................................
19
Conclusie.......................................................
20
Literatuur en websites…………………………
23
Bijlage 1 : Leertaken ………………………….
25
Bijlage 2: Docentenhandleiding………………
44
2
Inleiding Ik doe het tegen beter weten in. Elk jaar weer stel ik de vraag en meewarig gelach is mijn antwoord. Kunnen jullie de titel noemen van je laatst gelezen boek? Dat kan niemand want boeken lezen doen ze eigenlijk niet, leggen ze me uit. Niet thuis en niet op school. Niet omdat ze niet willen of omdat ze het niet kunnen, maar omdat het medium in hun ogen gedateerd en ingewikkeld is. Ze zijn niet vertrouwd met van het lezen van fictie. Lezen is in hun ogen iets functioneels en dat doe je dus bij voorkeur niet voor je plezier. De leerlingen zien lezen als een tijdrovende inspanning die, als het even kan, liever wordt vervangen door luisteren of kijken. Kortom, lezen is moeilijk en niet leuk.
Natuurlijk, jongeren lezen voldoende. De persoonlijke berichten die worden verzonden en ontvangen hebben een vaart en een frequentie die vroeger voor onmogelijk werd gehouden. De reactietijd die de jongeren elkaar gunnen is miniem. Als het te lang duurt voordat er een scherp antwoord of een emotionele reactie wordt gegeven, is het gesprek over en wordt direct vervangen door een andere conversatie met een andere groep over andere onderwerpen. Voeg daar alle andere social media als Facebook, Twitter en Instagram aan toe, en je hebt een idee van de diversiteit waarmee jongeren met elkaar communiceren. Nog steeds grotendeels in taal.
Jongeren zijn over het algemeen taalvaardig. In ieder geval niet minder dan andere generaties. Maar ze hebben andere prioriteiten, en een andere mentaliteit. Het argument dat de nieuwe media de jongeren verplichten om de boodschap in een beperkt aantal tekens te vervatten, en dat ze zich daardoor dus minder ontwikkelen, vind ik onzin en een drogreden. In de tijd van het telegram was de tekst ook per letter opgesteld. Er moest immers per letter worden betaald. Beperking dwingt dus tot nadenken en creativiteit.
Tijdens de beroepsopleiding leert een leerling zijn talenten te ontwikkelen. Hier moet hij in begeleid worden. Literatuuronderwijs is een ideale manier om talenten te ontdekken die niet noodzakelijkerwijs in directe relatie staan met een beroepsopleiding, maar die zeker van waarde kunnen zijn. Literatuuronderwijs is een logische aanvulling op het huidige taalaanbod. De leerling heeft begeleiding nodig omdat hij onbekend terrein betreedt. Er is sprake van onwetendheid, niet van angst of desinteresse. Enthousiaste begeleiding van adequate en competente docenten moeten een hoofdrol vervullen om de introductie van literatuuronderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) te laten slagen.
Nederlands in het mbo Het aantal uren Nederlands in het mbo is de afgelopen jaren fors verminderd. Vanaf het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw is de nadruk steeds meer gaan liggen op de beroepscompetenties, waarbij de aandacht voor de Nederlandse taal steeds minder belangrijk werd gevonden. De gedachte heerst, dat een studie in exacte wetenschappen in de
3
hedendaagse maatschappij tot meer succes leidt. Nederlandse taal wordt beschouwd als dienend aan deze exacte wetenschappen en is daarom vaak geïntegreerd in de beroepsgerichte vakken. Raaphorst en Steenhouder concluderen dat Nederlands niet meer wordt gezien als apart vakgebied maar meer als ‘iets erbij’ (2010, p.5). Deze dienende rol van het Nederlands binnen het beroepsonderwijs heeft ervoor gezorgd dat er flink is gesnoeid in het aanbod en de diversiteit. Het vak Nederlands moest functioneel, pragmatisch en ondersteunend zijn aan de beroepsopleiding en literatuuronderwijs bleek het eerste slachtoffer van dit dogma. Er is geschrapt en gesnoeid totdat er een keurig, helder en overzichtelijk programma is overgebleven. Teruggebracht tot de vier primaire domeinen: Mondelinge taalvaardigheid, Leesvaardigheid, Schrijfvaardigheid en Taalverzorging (Referentiekader Taal en Rekenen, 2009).
De ondergeschikte rol voor de Nederlandse taal is negatief gestimuleerd door de schrikbarend gestegen omvang van de groep leerlingen in één klas. In de jaren negentig van de vorige eeuw was het gangbaar om voor een klas te staan met maximaal twintig leerlingen. Twintig jaar later blijkt dertig leerlingen per klas eerder de norm dan de uitzondering. Het aantal contacturen van een docent met een klas is echter hetzelfde gebleven. Het resultaat: volle klassen en minder persoonlijke aandacht. In De staat van het onderwijs (onderwijsverslag 2012 – 2013, p. 39) wordt aan dit fenomeen niet voorbij gegaan. De auteurs stellen het volgende vast: ‘De grootte van de groep heeft effect op hoe een leraar zijn werk ervaart. Hoe groter de klas, hoe meer werk een leraar er aan heeft: meer opdrachten nakijken, voor meer leerlingen het volgsysteem bijhouden en de aandacht over meer leerlingen verdelen.’ Het is dus aannemelijk dat er in de beroepsopleiding, behalve door de vakdocenten Nederlands, geen aandacht wordt besteed aan de taalvaardigheid van de leerling. Elke docent trekt zich terug in zijn eigen vakgebied en trekt een muur op van volle agenda’s, eigen verplichtingen en geveinsde onkunde, die elke samenwerking en overleg buiten houdt.
Natuurlijk zijn er docenten die blijven strijden voor een vakoverstijgende functie van taalvaardigheid. In verschillende mbo-instellingen is er een levendige discussie over de positionering van het vak Nederlands en de eventuele rol van de beroepsvakken in de ontwikkeling van de taalvaardigheid. Op verschillende roc’s zijn er initiatieven geweest om de Nederlandse taal te integreren, combineren en verbinden met de beroepsvakken. Uiteraard zijn er ook opleidingen die wars zijn van integratie tussen Nederlands en andere vakken. In deze opleidingen staat het Nederlands als autonoom vak op het rooster Deze discussie over de rol van het Nederlands in de vakopleiding is nog steeds gaande (Hajer, 2008).
Referentieniveaus In 2004 ontstond er maatschappelijke onrust over de dalende taalniveaus in het mbo (Raaphorst en Steenhouder, 2010). Deze zorg is breed uitgemeten in de media. Door deze plotselinge aandacht is de wens om de taalniveaus in de breedte te verhogen op de politieke agenda
4
gekomen. Dit heeft geleid tot verschillende beleidsmaatregelen, die als doel hebben het taalniveau in het mbo te verhogen. De overheid heeft via het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006 – 2010, Van A tot Z betrokken (Min. OCW, 2005) de ambitie uitgesproken om door preventieoptiek meer aandacht te geven aan Nederlands taalonderwijs in het mbo. Het gaat om maatregelen die worden getroffen die laaggeletterdheid bij mbo-studenten kan voorkomen. Maar het aanvalsplan zet ook in op ondersteuning van het management van mbo-instellingen over strategisch taalbeleid en succesvolle benaderingen van taalonderwijs. Daarnaast is het vak Nederlands weer als expliciet vakgebied benoemd binnen de opleidingsprogramma’s in het mbo. Het aanvalsplan had een looptijd tot 2010, maar heeft voor het mbo een vervolg gekregen in het Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo (Min. OCW, 2009) dat extra ondersteuning biedt aan activiteiten die van belang zijn voor het verhogen van het taal- en rekenniveau in het mbo na 2010.
In 2008 verscheen het rapport Over de drempels met taal en rekenen van de commissieMeijerink, met niveaubeschrijvingen voor taal en rekenen. Deze niveaubeschrijvingen dienden als basis voor de in 2010 ingevoerde Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. De referentieniveaus geven aan wat leerlingen op de overstapmomenten in het onderwijssysteem minimaal moeten kennen en kunnen.
Binnen het referentiekader zijn vier niveaus van taalvaardigheid omschreven. Deze bieden houvast bij het vergelijken en bepalen van de taalvaardigheid van leerlingen (Tiba & van Meelis, 2014, p. 24). Per niveau wordt beschreven wat een leerling moet kunnen en op welk niveau. Het gaat om taalgebruik in opleiding en beroep, en om taalvaardigheid in een maatschappelijke context.
De vier niveaus: -
niveau 1F. Minimaal eindniveau basisschool. De leerling beschikt over voldoende woorden om te praten over vertrouwde situaties en onderwerpen. Hij zoekt nog regelmatig naar woorden en varieert niet veel in woordgebruik.
-
Niveau 2F. Minimaal eindniveau vmbo, mbo1, 2 en 3. De leerling beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nodig zijn een beschrijving te geven van een onbekend woord.
-
Niveau 3F. Minimaal eindniveau mbo 4, havo. De leerling beschikt over een goede woordenschat. Hij kan variëren in de formulering. Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.
-
Niveau 4F. Minimaal eindniveau vwo, hbo. Beschikt over een breed repertoire aan woorden, idiomatische uitdrukkingen en uitdrukkingen in spreektaal.
5
Het mbo heeft opleidingen op vier eindniveaus: mbo 1, 2, 3, 4. Voor elk mbo-eindniveau gelden verschillende toelatingseisen en ook de opleidingsduur verschilt, van een half jaar tot vier jaar. Gelet op het aanwezige basisniveau Nederlands van de leerlingen en de duur van de opleiding komt eindniveau 4 als enige in aanmerking voor literatuuronderwijs. Deze leerlingen worden in hun examenjaar getoetst op niveau 3F. Dit gebeurt voor de, eerder aan gerefereerde, vier primaire domeinen: Mondelinge taalvaardigheid, Leesvaardigheid, Schrijfvaardigheid en Taalverzorging. De taken die de leerlingen moeten uitvoeren zijn complexer en abstracter en vragen om zowel brede als specialistische kennis van de wereld. Er wordt meer gevraagd dan de dagelijkse, algemene taalvaardigheid. Niveau 3F doet een groot beroep op schoolse taalvaardigheid, zoals het lezen van langere en complexe teksten.
Momenteel is het taalonderwijs nauwelijks ingericht op het lezen van fictie. De lesmethode die wordt gebruikt behandelt in grote mate alleen teksten uit het vakgebied waarin de leerlingen worden opgeleid. Dit is erg eenzijdig en laat een enorm potentieel aanbod onbenut. Literatuuronderwijs kan dit gat dichten. Het voorziet in langere, complexe teksten waarin verschillende competenties worden aangesproken. Als het literatuuronderwijs op de juiste wijze kan worden geïmplementeerd in het huidige taalonderwijs, zijn beide methoden complementair aan elkaar, en dit zal ten goede komen aan de ontwikkeling van de taalvaardigheid van de leerlingen.
In zijn proefschrift Het oog van de meester (2008) introduceert Theo Witte zes verschillende leesniveaus. Hij pleit voor competentiegericht onderwijs en voor een optimale aansluiting bij het lees- en de interesseniveau van het individu. Met dit uitgangspunt in gedachten heeft hij de volgende zes leesniveaus ontwikkeld. Op niveau 1 leest men belevend; niveau 2 kenmerkt zich door herkennend lezen; lezers op niveau 3 reflecteren op datgene wat ze lezen; op niveau 4 interpreteert men de gelezen literatuur; niveau 5 kenmerkt zich door letterkundig lezen en op niveau 6 wordt het academische leesniveau bereikt. Mbo-leerlingen op niveau 4 hebben een leesniveau en een taalvaardigheidsniveau dat vergelijkbaar is met niveau 2 zoals door Witte is vastgesteld. Het ontegenzeggelijk belangrijkste punt in literatuuronderwijs is het gegeven dat de leerling uitgedaagd en gemotiveerd moet worden door wat hij leest. Dit zal ervoor zorgen dat de leerling keer op keer nieuwe leeservaringen op wil doen. Els Andringa zegt hierover in ‘Reële lezers’: ‘allerlei variabelen (…) spelen hierbij een rol: leeftijd, geslacht, sociaal-culturele achtergrond, maar ook individuele verschillen als persoonlijkheid of de situatie waarin iemand zich bevindt.’ (p. 231). Wordt het niveau van de leerling verkeerd ingeschat, te hoog of te laag, dan zal er van bovenstaande uitdaging en motivatie geen sprake zijn. Uit onderzoek van Verboord (2003, p. 47) en Witte (2005, p. 69) is gebleken dat leerlingen weinig plezier beleven bij het lezen van literatuur als die niet aansluit bij hun eigen niveau. Daaruit trekken ze de conclusie dat het zeer aannemelijk is dat het ontbreken van leesplezier schadelijk is voor de literaire ontwikkeling van de leerling.
6
De vier domeinen Voordat er ingegaan kan worden op de manier waarop literatuuronderwijs geïmplementeerd kan worden in het bestaande mbo-aanbod, is het wellicht handig om een overzicht te geven van de, al eerder aangehaalde, verschillende domeinen binnen het vak Nederlands. Deze domeinen zijn in het Referentiekader taal en rekenen (Min. OCW, 2009) vastgesteld en toegelicht. Hieronder een korte samenvatting van de belangrijkste vaardigheden. De paginanummers achter de domeinen verwijzen naar het originele document.
Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid (p. 8 – 11) In dit domein wordt er van de leerling verwacht dat hij op effectieve wijze kan deelnemen aan gesprekken over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard. Dit domein is onderverdeeld in: -
Gesprekken. De leerling kan actief deelnemen aan discussies, debatten en overleg in kleinere of grotere groepen. Ook wordt er van de leerling verwacht dat hij kan deelnemen aan gesprekken in het kader van werk- en beroepsvoorbereiding, een project of stage en de evaluatie daarvan,
-
Luisteren. De leerling kan uitleg en instructies over concrete en abstracte onderwerpen begrijpen. Hij kan in een langere uiteenzetting, beschouwing of betoog de hoofdpunten en onderbouwingen begrijpen, ook als het onderwerp buiten het vak- of interessegebied ligt, en het onderwerp abstract is. Daarnaast wordt er van de leerling verwacht dat hij gesproken teksten of opgenomen geluidsmateriaal begrijpt en verwerkt.
-
Spreken. De leerling kan een verhaal vertellen met een inleiding, een kern en een slot. Hij kan informatie verzamelen en een presentatie geven met argumenten voor of tegen een bepaald standpunt. Ook is hij in staat om vragen naar aanleiding van een verhaal of presentatie vloeiend en spontaan beantwoorden.
Domein 2: Lezen (p. 12 – 14) In dit domein wordt er van de leerling verwacht dat hij een grote variatie aan teksten over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard zelfstandig kan lezen met begrip voor geheel en details. Dit domein is onderverdeeld in: -
Zakelijke teksten. De leerling wordt in staat geacht informatieve teksten te lezen zoals voorlichtingsmateriaal of brochures van instanties maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
-
Fictionele, narratieve en literaire teksten. De leerling kan teksten met een relatief complexe structuur begrijpen en uitleggen. Ook kan hij naast de concrete betekenislaag de diepere laag ontdekken en begrijpen. Hij kan de maatschappelijke vraagstukken duiden, interpreteren en hierop reflecteren.
7
Domein 3: Schrijven (p. 14 – 16) In dit domein wordt er van de leerling verwacht dat hij gedetailleerde teksten kan schrijven over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard, waarin informatie en argumenten uit verschillende bronnen bijeengevoegd en beoordeeld worden. Dit domein is onderverdeeld in: -
Correspondentie. De leerling kan adequate brieven en e-mails schrijven. Ook is hij in staat zijn gevoelens genuanceerd uit te drukken en kan hij een standpunt beargumenteren.
-
Verslagen, werkstukken en samenvattingen schrijven. De leerling kan uiteenzettende, beschouwende teksten produceren, hij kan een mening verwoorden en die keuze genuanceerd verdedigen. Daarnaast is hij in staat om informatie uit verschillende bronnen in een tekst te synthetiseren.
Domein 4: Taalverzorging (p. 16 – 20) In dit domein wordt er van de leerling verwacht dat hij de begrippen beheerst die in dienst staan van correct taalgebruik. Kennis van deze begrippen bevordert het gesprek binnen en buiten het taalonderwijs over taal en taalverschijnselen.
Literatuuronderwijs en het mbo Literatuuronderwijs heeft als voornaamste doelstelling: informatie leren verwerven door te lezen (Janssen, 1992). Allereerst leert een kind technisch lezen. Het leert dat een woord niet alleen een betekenis heeft, maar ook een vorm en een structuur. Naarmate het leesniveau stijgt, is de leerling minder tijd kwijt aan het ontsleutelen van de tekst en kan hij zich meer en meer gaan richten op het begrip ervan. De aandacht gaat uit naar de inhoud van de teksten en daarbij gaan andere factoren meespelen dan alleen het herkennen van woorden, zoals woordenschat, kennis van de wereld en intelligentie.
Vrijwel iedere docent Nederlands zal zeggen dat literatuuronderwijs van enorm belang is voor de ontwikkeling van de taalvaardigheid. Het literatuuronderwijs biedt kansen voor de ontwikkeling en vorming van leerlingen als individu en als betrokken lid van onze samenleving. Literatuuronderwijs wordt over het algemeen aangeboden als de leerlingen in hun puberteit zitten. Zoals Slings in zijn artikel ‘Het waarom en hoe van historisch literatuuronderwijs’ opmerkt, is de pubertijd bij uitstek een levensfase waarin de leerlingen nog geneigd zijn het leven als een onvermijdelijke onveranderlijkheid te beschouwen. Literatuuronderwijs is een mogelijkheid voor de leerlingen om de ideeën en opvattingen van deze werkelijkheid te verruimen. Leerlingen worden door literatuur in aanraking gebracht met andere culturen, levensvisies en opvattingen. Dit contact kan voor de leerlingen een levensverrijkende ervaring betekenen, en misschien wel een inspiratiebron voor de toekomst. Daarnaast biedt het lezen en verwerken van literatuur leerlingen kennis en waarden die niet via de andere vakken in de huidige leeromgeving verworven kunnen worden.
8
In Ontroerend goed (2000) bepleit Lilian van der Blot de theorie dat literatuur een belangrijke bijdrage kan leveren aan de emotionele en sociale ontwikkeling van een leerling. Emotiesocialisatie, zoals zij dat noemt, blijkt sterk te worden gestimuleerd door het lezen van literatuur. De leerling wordt een zelfstandig denkend, kritisch mens die kan reflecteren, empathisch is en zijn emoties weet te reguleren. Net als bij de exacte vakken van de beroepsopleiding dienen we in het literatuuronderwijs voor ogen te houden wat we de leerlingen willen laten leren en waarom. Het is natuurlijk geweldig om van elke leerling een verheven mens te maken met originele ideeën en verlichte idealen, maar is dit het werkelijke doel van literatuuronderwijs in het mbo? Nee, in het mbo draait het om competenties en vaardigheden. Als het literatuuronderwijs doelgericht wordt ingevuld en zich richt op de ontwikkeling van leerling, dan hebben de leerlingen een beeld van wat ze gaan leren, waarom ze iets moeten doen en dat ze hier ook het belang van in zien. Literatuuronderwijs kan daarom bij uitstek dienen als ondersteuning voor het ontwikkelen van de competenties en vaardigheden die centraal staan in de beroepsopleiding. In zijn dissertatie Het schoolvak Nederlands opnieuw onderzocht komt Verboord (2008. p 74) tot twee typen literatuurinstructie, te weten: cultuurgericht en leerlinggericht. Hij concludeert dat leerlinggericht literatuuronderwijs leidt tot een hogere leesfrequentie dan cultuurgericht onderwijs. Hoe leerlinggerichter de docent werkt, hoe meer zijn leerlingen later lezen. Volgens Verboord wordt dit effect voornamelijk veroorzaakt door het aankweken van een positieve attitude tegenover het lezen. In leerlinggericht literatuuronderwijs staat de lezer centraal en niet, zoals in het cultuurgericht literatuuronderwijs, de auteur, de tekst of de historische context. De leerlingen hoeven de tekst niet meer te duiden maar moeten slechts aangeven wat de tekst voor hen betekent. Het gaat primair om de persoonlijke leeservaring. Hierdoor gaan literaire teksten eerder leven voor de leerlingen. De leerling mag een mening hebben, mits goed onderbouwd. Dit heeft als voordeel dat dit het leesplezier ten goede komt. De leerling heeft een actieve rol en de docent heeft de functie als begeleider. Cultuurgericht onderwijs heeft een negatief effect. Hoe cultuurgerichter de docent het literatuuronderwijs invult, hoe minder zijn leerlingen later blijken te lezen. Populaire methodes die worden gebruikt in de bovenbouw van de havo en vwo zijn Laagland en Eldorado, beide van ThiemeMeulenhoff. In deze methodes is ruime aandacht voor de ontwikkeling en de vragen en opdrachten gaan vaak over de eigen mening van de lezer. (Nicolaas en Vanhooren 2008, p, 15). Een leerling op het vmbo schrijft voor zijn schoolexamen een fictiedossier, waarin vooral de eigen ervaring met de gelezen werken wordt beschreven. Het is een logische, tweede stap om de leertaken op het mbo zo in te richten dat ze appelleren aan de leeservaring van de leerling zoals ze die op het vmbo hebben aangeleerd. Uiteraard zal de context van het verhaal worden besproken, maar dit staat in dienst van de leesbeleving van de leerling
9
Literatuurdidactiek Literatuurdidactiek is gericht op de overdracht van kennis en vaardigheden met betrekking tot het lezen van literatuur in het onderwijs. Recent is er steeds meer aandacht voor de tekstbeleving. Er kunnen allerlei didactische werkvormen worden ingezet om bepaalde doelstellingen als discussie-, lees- en schrijfvaardigheden te toetsen. Welke vorm deze didactische werkvormen moeten krijgen is grotendeels aan de docent zelf. Hij is bekend met de mogelijkheden, de lesmethode, de individuele leerlingen en de groepsdynamiek in de klas.
Iedere docent streeft ernaar om zo goed mogelijk les te geven. De les moet leuk zijn, maar ook nuttig. Met andere woorden: hoe kan een docent effectief leren zo goed en interessant mogelijk vormgeven? Ebbens en Ettekoven (Effectief leren, 2013) zijn van mening dat directe instructie de basisstrategie is van effectief leren. Directe instructie is een sterk docentgestuurde onderwijsstrategie die tot de meest effectieve onderwijsstrategieën behoort, mits met passende didactische vaardigheden uitgevoerd (Effectief leren, p. 45.). Bij het maken van de leertaken is de rol van de docent activerend, dat wil zeggen: de docent stuurt de leerling in de richting van actief, zelfstandig en zelfsturend leren. De taken zijn duidelijk en de leerlingen weten wat de docent van hen verwacht. De docent houdt zich aan de afspraken en de leerlingen krijgen regelmatig feedback over hun leergedrag en resultaten. Op deze manier worden de voorwaarden voor effectief leren geschapen en kan de docent, in een latere fase, de leerlingen meer verantwoordelijkheid geven voor het zelf vormgeven van het maken van de leertaken.
Leerlingen verschillen van elkaar en ontwikkelen zich bovendien op verschillende wijze. Dit heeft betrekking op de capaciteit om te leren, op datgene wat ze willen leren en op hun stijl van leren (Hoogeveen en Winkels, 2011, p. 42.). In de door mij ontwikkelde leertaken houd ik rekening met de verschillende leerstijlen. Elke leerling heeft zijn voorkeurstijl en zal vooral de stijl ontwikkelen waar hij al goed in is. De leercirkel van Kolb (Hendriksen, 2009) is een instrument om variatie in de leertaken aan te brengen en zodoende leerlingen aan te spreken en te motiveren.
De leercirkel van Kolb Elke leerling heeft een voorkeur voor een bepaalde leerstijl en dus ook voor werkvormen die verwant zijn met deze leerstijl. De Amerikaanse psycholoog Kolb onderscheidt vier verschillende leerstijlen, te weten:
1. De doener Hij zal eerst doen en dan denken en houdt van improviseren. Hij leert het meest van oefenen en handelen in praktijksituaties. De leerling heeft een voorkeur voor werkvormen met veel actie en expressie. Hij werkt het beste als hij kan beginnen vanuit de ervaring. Hij werkt graag samen met gelijkgestemden en wil direct resultaat zien
10
2. De bezinner Hij verzamelt eerst informatie, denkt daarover goed na en zal dan pas handelen of conclusies trekken. De leerling heeft een goed voorstellingsvermogen en ziet verschillende invalshoeken. Verbeelding, zintuigen en emotie hebben een positieve invloed op het leren. Hij werkt graag in groepjes, stelt veel vragen en werkt concepten bij voorkeur theoretisch uit.
3. De denker Hij werkt het beste als hij duidelijke doelen kan stellen en gestructureerde leermiddelen tot zijn beschikking heeft. De leerling houdt niet van improviseren en krijgt graag de tijd om de relevante leerstof te verzamelen en in eigen kaders te plaatsen. Hij zoekt intellectuele uitdagingen en werkt het liefst alleen.
4. De beslisser Hij is vooral gericht op het uitvoeren van de taak en houdt zich minder bezig met de theorie. De kennis die de leerling opdoet moet vooral praktisch en toepasbaar zijn. Er moet de mogelijkheid zijn om veel vragen te stellen.
Volgens Kolb ontwikkelen leerlingen vooral de leerstijl waar ze van nature al sterk in zijn. Voor de ontwikkeling van de leerling is het echter van belang dat alle leerstijlen worden aangeboden. Hoewel onderzoek naar leerstijlen nog geen theorie heeft opgeleverd waar iedereen het helemaal mee eens is, is de leercirkel van Kolb een veelgebruikt model. Hoogeveen en Winkels pleiten er dan ook voor om dit model te gebruiken om variatie in lessen aan te brengen en daardoor zoveel mogelijk leerlingen aan te spreken en te motiveren (2011, p. 45.). Bij het ontwikkelen van de verschillende leertaken in deze scriptie, heb ik de leercirkel van Kolb dan ook als uitgangspunt en referentiekader genomen, zodat elke leerstijl een rol krijgt.
Wat is een leertaak Er bestaan verschillende typen leertaken; ze streven verschillende doelen na. Leertaken zijn er op gericht om leerlingen aan te zetten tot bepaalde leeractiviteiten. De leertaken vertonen een onderlinge samenhang en kunnen eventueel worden gecomplimenteerd met individuele studietaken en, waar dat nodig is, discussietaken. Wanneer in je in verschillende publicaties zoekt naar de omschrijving van een leertaak, wordt meteen duidelijk dat er verschillende opvattingen bestaan over hoe een leertaak moet worden ingericht. Het opstellen van een leertaak is namelijk afhankelijk van de opsteller en het doel dat de leertaak moet dienen. Als basis heb ik het boek Van Taak Tot Competentie: Leren Leren Voor Het Hoger Beroepsonderwijs (2004) van Smeijsters en Sporken gebruikt. Uiteraard heb ik rekening gehouden met het niveauverschil tussen het hoger beroepsonderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. De vaardigheden en competenties die worden verlangd van een leerling op mbo niveau 4, heb ik als uitgangspunt genomen en de leertaken daar op aangepast.
11
Bij het maken van een leertaak is het essentieel om als hoofdgedachte een van de volgende vijf typen te nemen. Uiteraard is het mogelijk dat er een cross-over plaatsvindt tussen de verschillende typen. De leertaken zijn cumulatief. Het is mogelijk om de leertaken autonoom aan te bieden maar om aan alle leerstijlen te appelleren is het wenselijk om een volgorde aan te brengen en die volgorde consequent te hanteren. De vijf verschillende leertaken zijn:
Studeertaak De studeertaak heeft kennisverwerving als voornaamste doel. De leerling maakt zich specifieke kennis uit het boek eigen. Deze nieuw verworven inzichten combineert hij met de al parate kennis en hij weet deze te combineren tot een nieuw geheel. Via het boek en de leertaak leert hij op een andere manier naar de werkelijkheid te kijken. Hij kijkt als het ware mee met de emoties, belevenissen en ervaringen van de protagonisten uit het boek. De taak vraagt meer dan alleen het bestuderen van het studiemateriaal. Bij voorkeur is er een verwerkingsopdracht aan gekoppeld. Door iets met de studiestof te doen wordt de leerling uitgedaagd om de nieuwe kennis direct toe te passen. Bijvoorbeeld het beantwoorden van algemene vragen of het maken van een uittreksel of een schema op hoofdlijnen.
Toepassingstaak Na de studeertaak volgt de toepassingstaak. Deze is specifiek bedoeld om de leerling in gelegenheid te stellen om zijn kennis toe te passen met de vaardigheden waarover hij beschikt. Vaak gaat het om het logisch redeneren. De leerling is in staat nieuwe inzichten in te zetten en bepaalde, bestaande principes uit te voeren. Bijvoorbeeld het formuleren van stellingen, het oplossen van vraagstukken en het formuleren van stellingen. De studeertaak en de toepassingstaak zijn nauw met elkaar verbonden en volgen elkaar bij voorkeur in deze volgorde.
Strategietaak Elke situatie vraagt om een bepaalde manier van handelen. In de strategietaak leert de leerling zijn handelen te beredeneren en te beargumenteren. De strategietaak zal vaak beginnen met de vraag: ‘wat ga je doen als…’. Deze vraag kan zowel praktisch handelen als theoretisch handelen bedoelen. De leerling wordt uitgedaagd om rationele beslissingen te nemen, gebaseerd op achterliggende mechanismen of procedures, en dient hier gebruik te maken van alle kennis waarover hij beschikt. Tijdens de strategietaak maakt de leerling een afgewogen keuze uit het assortiment dat hij tot zijn beschikking heeft en zal hij zelf moeten besluiten welke kennis bruikbaar is om tot een oplossing van het vraagstuk te komen. De nadruk ligt op het systematisch oplossen van het vraagstuk.
Discussietaak Deze taak is bedoeld om kritische meningsvorming te bevorderen en om te leren discussiëren. De onderwerpen kunnen sterk variëren. De gezamenlijke discussie van de, eerder verworven,
12
kennis staat centraal en hierbij gaat het meer om het proces dan om de uitkomst van de discussie. Een probleemstelling is altijd het uitgangspunt. Hoe provocerender en concreter een discussietaak is geformuleerd, hoe intensiever er door de leerlingen aan wordt gewerkt en hoe prikkelender het debat is.
Probleemtaak De probleemtaak bevat een neutrale beschrijving van een verschijnsel. De leerling dient in kaart te brengen welke factoren van invloed zijn op dit verschijnsel om zo de problemen, afwijkingen of eigenaardigheden die zich voordoen te kunnen verklaren. De primaire vraag van een probleemtaak is dan ook: ‘hoe is te verklaren dat…’. De leerling leert zo achterliggende structuren van een verschijnsel te detecteren en verklaren. Er is sprake van een analyse op basis van de theorieën en regels van het vakgebied.
Bij het maken van een van bovenstaande leertaken, moet de leerling zich primair bezighouden met de inhoud, niet met het ontsleutelen van de opdracht. Voor de leertaken geldt dan ook dat zij aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. De leertaak moet in ieder geval leiden tot de competenties die in het doel vermeld staat en andersom (Smeijsters, Sporken, 2004, p. 76.). Als bijvoorbeeld het doel is het maken van een ontwerp ligt een strategietaak voor de hand. Is het doel analyseren, dan kan er gekozen worden tussen een discussietaak of een probleemtaak. Ligt de primaire focus van het doel op het uitvoeren van een handeling, dan ligt het voor de hand om een toepassingstaak aan te bieden.
Gedifferentieerd leren Differentiëren betekent hier variëren met werkvormen. Er bestaat een grote verscheidenheid aan leertypen en leerstijlen. Het is van belang dat elke docent zich daarvan bewust is en zich van verschillende ‘registers’ kan bedienen. Om zoveel mogelijk leerlingen te kunnen bereiken, is het noodzakelijk om verschillende werkvormen aan te bieden. Elke docent weet wat de leerlingen minimaal moeten kennen en kunnen. Ze zijn op de hoogte van de referentieniveaus van Meijerink. De leerlingen werken aan dezelfde basisdoelen, maar er is een verschil in de mate van instructie, begeleiding en zelfstandigheid (Geerts & van Kralingen, 2012, p. 261). Het spreekt voor zich dat snelle leerlingen eerder klaar zijn en minder ondersteuning nodig hebben dan de langzame leerlingen. Door te differentiëren op zelfstandige en hulpbehoevende leerlingen, is er ruimte over voor de laatste groep. De docent heeft meer tijd en aandacht voor de leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben.
Om leerlingen echt zelfstandig te laten werken, moeten zij gemotiveerd zijn voor hun taak. De instructies moeten duidelijk en helder worden geformuleerd, zodat de leerlingen bij problemen niet direct naar de docent lopen of hun taak terzijde leggen in afwachting van hulp. Er moet een situatie worden gecreëerd waarin leerlingen zelf naar oplossingen zoeken of met hun
13
medeleerlingen kunnen overleggen. Deze sfeer kan alleen worden gecreëerd als de docent betrokken is en de zelfstandig werkende leerlingen niet worden verwaarloosd.
In het boek Taalbewust beroepsonderwijs beschrijven Bolle en Van Meelis (2014) vijf stappen om gedifferentieerd leren effectief te laten plaats vinden: -
Werk doelgericht. De docent moet zinvolle, duidelijke en concrete leerdoelen vaststellen.
-
Zorg voor een leerzaam taalaanbod. De docent moet de leertaak op een begrijpelijke, uitdagende en interessante manier overdragen.
-
Werk aan de woordenschat. Woorden en begrippen die belangrijk zijn moeten worden uitgelicht en toelicht. Hier moet systematisch aandacht aan besteed worden.
-
Stimuleer toepassing en interactie. Laat leerlingen spreken, lezen en luisteren naar aanleiding van de leertaken.
-
Geef feedback. De docent moet zorgen voor feedback op inhoud, vorm en aanpak.
Leertaken zijn bij uitstek geschikt om gedifferentieerd literatuuronderwijs aan te bieden. Mits goed vormgegeven voldoen zij aan de hierboven gestelde eisen. Elke docent zal zijn eigen invulling aan de leertaak geven. Omdat de docent als geen ander op de hoogte is van de dynamiek, de capaciteiten en de mogelijkheden van zijn klas en individuele leerlingen, zal hij de leertaken laten aansluiten op de vaardigheden en de competenties waarover de leerlingen dienen te beschikken enerzijds en die ze moeten verwerven anderzijds.
Het is belangrijk om in de leertaken duidelijke doelstellingen te formuleren. Deze doelstellingen liggen idealiter net boven het aanwezige niveau van de leerling maar sluit aan bij de aanwezige voorkennis.
Michiel Stroink en TILT Over het algemeen hebben leerlingen van het mbo zeer weinig ervaring met het lezen van fictie. Ze hebben moeite met het lezen, begrijpen, interpreteren en waarderen van eenvoudige, literaire teksten en vinden het moeilijk om over hun leeservaringen en smaak te communiceren (Witte 2013). Ze staan afwijzend tegenover literatuur omdat de inhoud vaak te ver van hun belevingswereld afstaat en de stijl waarin het boek voor hen vaak te moeilijk is. Zoals eerder vermeld beschikken de leerlingen op het mbo over leesniveau 2. Er is nauwelijks intrinsieke motivatie voor het lezen van fictie. Ze kunnen boeken van geringe omvang, die geschreven zijn in eenvoudige, alledaagse taal met een eenvoudige structuur en thematiek, lezen en begrijpen (Witte 2008, p.132). Leerlingen zijn niet in staat uitgebreid over hun leeservaringen vertellen en hetzelfde geldt voor hun voorkeur. Daardoor zijn leerlingen nauwelijks in staat om een keuze te maken. Het aanbod is te divers en te onoverzichtelijk. Daarom is het belangrijk dat de docent een keuze voor hen maakt. Deze keuze is arbitrair. Ik heb gekozen voor Tilt. Dit is het tweede boek van de jonge
14
auteur Michiel Stroink en heeft in april 2014 de Dioraphte Jongerenliteratuur Publieksprijs gewonnen. Dit initiatief bekroont boeken van hoge kwaliteit die goed aansluiten bij de belevingswereld van jongeren.
Het verhaal draait om Max, een pokerprofessional die leeft volgens een strak, geordend schema. Met zijn ‘tien dagen op en tien dagen af-systeem’ hoopt hij aan de pokertafel zo snel mogelijk miljonair te worden, om daarna volledig onafhankelijk te zijn van alles en iedereen. Maar zijn extreme levensstijl eist te veel van zijn lichaam en hij wordt geveld door een acuut leverfalen. In het ziekenhuis lijkt Max te dode opgeschreven te zijn. Hij probeert zichzelf te redden op de enige manier die hij kent: het manipuleren van mensen in zijn omgeving, net zoals hij dat bij het pokeren gewend is. Er ontstaat een intrigerend machtsspel met het leven van Max als inzet. De andere personen in het ziekenhuis spelen hierin de hoofdrol: een hypersensitieve verpleegster die zich in haar onzekere leven pas mens voelt als ze zich kan laten gebruiken. De jurist die zich door zijn midlifecrisis heeft laten afdrijven naar een plek waar zijn eigen identiteit niet meer bestaat. Een voyeuristische radiologe die haar eigen bestaan heeft weggecijferd en uitsluitend vervulling vindt in het begluren van andere mensen. En een narcistische hoofdchirurg die zich almachtig waant en op geen enkele manier tegenspraak duldt.
Tilt is ingeschaald op leesniveau 2. Het boek is geschreven in een alledaagse taal en de personages sluiten aan bij de belevingswereld van de lezer. De verhaalstructuur is helder en eenvoudig en het tempo waarin de gebeurtenissen elkaar opvolgen ligt hoog. Het aantal personages is beperkt; de verhoudingen tussen de personages zijn duidelijk en herkenbaar. Tilt sluit aan bij de handelingsbekwaamheden die men van een leerling uit niveau 4 mag verwachten. Zij zijn in staat belangrijke verhaalfragmenten samen te vatten en voor het tekstbegrip basale structuurelementen te herkennen. De respons op de tekst is subjectief en de aandacht gaat uit naar de sympathie of antipathie voor de hoofdpersonages en hun belevenissen. Eveneens kunnen ze reflecteren over wat de tekst met hen gedaan heeft en de mate waarin de gebeurtenissen en belevenissen naar hun maatstaven realistisch zijn. Het didactische hoofddoel is het versterken van de persoonlijke betrokkenheid van de leerling bij de inhoud van de tekst en de leertaken. (Witte 2008, p. 133)
De Leertaken bij Tilt Elke leertaak is opgebouwd volgens dezelfde structuur. Dit zorgt voor overzicht, helderheid en hanteerbaarheid. De leerling raakt vertrouwd met de opzet van het lesprogramma en heeft een overzicht van de doelen die aan het einde van een leertaak moeten zijn volbracht. Welke doelen dit zijn, is afhankelijk van de leertaak. Duidelijke doelstellingen leiden tot minder vrijblijvendheid. Ze maken voor docent en leerling duidelijk waar naartoe gewerkt wordt en ze sturen de keuzes voor de leertaken. Met goed doordachte leertaken kunnen leerlingen en docenten doelgericht
15
werken. Het is van belang dat een leertaak effectief en uitdagend van opzet is. Een leertaak behandelt een aspect van de te behalen doelen. Zo is de doelstelling van elke leertaak overzichtelijk, haalbaar en de leerling kan zoveel mogelijk zelfstandig, of in groepsverband, werken. Gedurende het maken van de leertaken is het belangrijk voor de leerling dat de docent aanwezig is. Het is aannemelijk dat de meeste leerlingen moeten wennen aan deze nieuwe lesmethode. Zij zullen vooral in het begin veel vragen stellen die eerder betrekking zullen hebben op de vorm dan de inhoud. De docent neemt tijd en ruimte voor een uitgebreide uitleg en geeft duidelijk aan waarom er voor deze methode is gekozen. Ook geeft hij aan dat vragen stellen een onderdeel is van het proces. Om daadwerkelijk resultaat te boeken is de intrinsieke motivatie van een leerling erg belangrijk. Een goed gekozen boek, goede leertaken en een enthousiaste docent zijn hiervoor de drie belangrijkste argumenten.
Elke leertaak heeft de volgende opbouw: -
Achtergrond: Hierin wordt beschreven waarom de leertaak relevant is. Ook wordt hier duidelijk aangegeven welke competenties er gebruikt en verworven moeten worden.
-
Leerdoelen: Hierin wordt het doel van de leertaak beschreven. Ook wordt hier beschreven hoe de taak is opgebouwd en welk doel de taak dient.
-
Beoordeling: Hierin wordt duidelijk gemaakt welk eindresultaat wordt verwacht en welke punten er worden toegekend. Ook wordt hier aangegeven of de leerling individueel of samen moet werken.
-
Opdrachten + Instructie: Hierin worden de activiteiten vermeld die de leerling in staat stellen om het juiste product te leveren. De docent moet gerichte vragen stellen, die de leerlingen in het hoofd moeten houden bij het lezen en uitvoeren van de leertaak.
-
Nabespreking: Hierin wordt er ruim aandacht besteed aan feedback. Dit dient om de leerling zijn stappen goed te laten overdenken en beargumenteren. Dat is van belang om het proces, dat de leerling gevolgd heeft, goed te kunnen reconstrueren. De feedback vindt plaats tussen leerling en docent maar ook tussen leerlingen onderling.
Een leertaak is dus opgebouwd uit vaste elementen. Dit zorgt voor herkenbaarheid en structuur bij de leerling. De leertaken worden geïntroduceerd door middel van een introductieles, waar het onderwerp en de invalshoek van de leertaak wordt geïntroduceerd. Het maken van de leertaak gebeurt in werkcolleges. Dit is een interactieve les, waarbij veel ruimte is voor inbreng van studenten. Hier wordt de theorie behandeld, is er de mogelijkheid tot het stellen van vragen en worden de opdrachten uitgevoerd. Na het maken van de leertaken wordt ruim aandacht besteed aan individuele feedback. Toetsing De leertaken hebben als doel verschillende competenties van de leerlingen te ontwikkelen. De competenties worden in de leertaak aangegeven en staan centraal in het uitvoeren van de
16
leertaak. Tijdens het uitvoeren van deze leertaak heeft de docent een sturende rol. Hij dient in te spelen op de verschillende typen leerlingen. Daarnaast moet hij de leerlingen enthousiasmeren en motiveren. Leerlingen zijn niet alleen georiënteerd op een bepaald leerdoel maar vaak ook op de waardering van de docent (Witte 2008, p.22). Deze waardering is belangrijk voor de intrinsieke motivatie van de leerling.
Om het niveau van een leerling te kunnen bepalen, moet er op een bepaald moment sprake zijn van toetsing. De toets moet een goede afspiegeling zijn van de stof en er moet een goede afweging worden gemaakt over wat er moet worden bereikt met de toets (Andringa 2014)
In het literatuuronderwijs in het mbo staat het competentiegericht leren en het leerproces zelf centraal. Daarom is een portfoliobeoordeling een ideale manier om de leerlingen te toetsen. Het portfolio bestaat uit de verschillende leertaken, zodat de leerling niet meer wordt beoordeeld in één alles-of-nietsmoment. Omdat voor veel leerlingen kan worden aangenomen dat zij nog niet eerder hebben kennisgemaakt met literatuuronderwijs is zelfbeoordeling een andere manier om te toetsen. Zelfreflectie is verwant aan de portfoliobeoordeling en leert de leerling zijn eigen kunnen en kennen te beoordelen. Deze manier van beoordelen sluit aan op de competenties die men ontwikkelt door het maken van de leertaken in het literatuuronderwijs. Een combinatie van zelfreflectie en het opstellen van een portfolio is voor zowel de docent als de leerling de zorgvuldigste manier om het proces te beoordelen. In het begin zal er veel ruimte voor begeleiding zijn, zodat de leerling leert de toetsvragen te begrijpen. Gedurende de looptijd van de leertaken zal deze begeleiding afnemen. Uitvoering Ik heb de test uitgevoerd op het mbo College Airport in Hoofddorp. De opleiding duurt drie jaar en heeft jaarlijks tussen de 550 en 600 leerlingen, waarvan 90 procent jongens. De leeftijd varieert tussen de 17 en 24 jaar. Er zijn ongeveer veertig leerkrachten werkzaam, met een onderscheid tussen docenten en instructeurs. De vakgroep Nederlands bestaat uit twee vaste docenten en een stagiair. Het gaat om een technische opleiding, waarbij de nadruk ligt op de techniek. Er wordt in verhouding veel tijd besteed aan de praktische vakken. De aandacht die wordt besteed aan de vakken die niet direct gericht zijn op het beroepsonderwijs, zoals Engels, Nederlands en Maatschappijleer, ligt niet hoger dan het wettelijk minimum. Elke klas heeft anderhalf uur Nederlands per week. De opleidingen die je kunt volgen zijn:
-‐
Eerste monteur vliegtuigtechniek: niveau 3
-‐
Eerste monteur vliegtuigonderhoud: niveau 3
-‐
Vliegtuigonderhoudstechnicus mechanica: niveau 4
-‐
Vliegtuigtonderhoudstechnicus avionica: niveau 4
17
Het onderwijsjaar is verdeeld in vier onderwijsperiodes (OP’s), waarin er voor Nederlands per periode aandacht wordt besteed aan een van de vier domeinen waarin de leerlingen worden geëxamineerd. De leertaken bij Tilt zijn een pilot. Deze pilot heb ik gedurende de derde onderwijsperiode getest op klas AVM3A. Dit is een eerstejaarsklas van de opleiding Vliegtuigonderhoudstechnicus avionica op niveau 4. De klas bestaat uit 22 leerlingen, waarvan 2 meisjes, die in het begin een nulmeting hebben gedaan. Daaruit is gebleken dat ze minimaal beschikken over niveau 2F. Omdat ik gedwongen was de pilot in mijn reguliere lessen af te nemen is het niet gelukt om de complete vijf leertaken te behandelen. Ik heb gekozen voor de studeertaak en de discussietaak. Dit een praktische keuze omdat deze leertaken in lijn lagen met het curriculum. Daarnaast zijn dit de twee leertaken waar de docent nauw bij betrokken is, dat wil zeggen: in de klas begeleiding kan geven bij vragen. Zodoende kon ik de verwerking van de leertaken door de leerlingen goed monitoren en sturen waar dat nodig bleek. Het is mijn streven om de leertaken in OP 3 en OP 4 van het schooljaar 2014-2015 in te voeren. Dit betekent dat ik extra uren moet krijgen om de pilot volledig te introduceren. Voor de schoolleiding betekent de eventuele invoering van literatuuronderwijs een breuk met het huidige aanbod voor Nederlands. Het aantonen van de toegevoegde waarde voor de taalontwikkeling zal daarom waarschijnlijk veel tijd en energie kosten. Reflectie Het idee om leertaken te maken is ontstaan toen ik een alternatief zocht voor het onderwerp Spreken. Ik wilde voorkomen dat er weer 30 korte, inspiratieloze presentaties van vijf minuten over de voetbalschoenen van Ronaldo of de werking van een verbrandingsmotor werden gehouden. Samen met mijn leerlingen heb ik gezocht naar een alternatief. We hebben gekozen voor de debatvorm. Deze vorm vereist alle vaardigheden waaraan het onderdeel Spreken moet voldoen maar voegt een wezenlijk onderdeel toe: enthousiasme bij de leerlingen. De stellingen die ik heb gekozen, hadden veel overeenkomsten met de morele dillema’s die ik ook terugkomen in Tilt. Ik heb mijn leerlingen kopieën van de eerste hoofdstukken uitgedeeld en ze gezegd dat ze de argumenten uit het boek mochten gebruiken in hun voorbereiding. De organisatie en de uitvoering van het debat waren een groot succes. Om goede argumenten te verzamelen moesten de leerlingen zich verdiepen in verschillende maatschappelijke discussies. Dit deden ze vol overgave en het resultaat was boven mijn verwachting. Ik heb ruim de tijd genomen om ze uit te leggen wat debatteren inhield, hoe ze hun mening moesten onderbouwen met argumenten en dat ze naar elkaar moesten luisteren. Het was een project
18
waar ik veel vertrouwen in had, maar ik besefte terdege dat ik afhankelijke was van de bereidwilligheid en het enthousiasme van de leerlingen. In hun feedback schreven ze onder andere: Ik denk dat mijn groepje met goede argumenten kwam al was het soms wel lastig om iets goed en duidelijk uit te drukken wat in je hoofd zit – Tolga Ik vond het een leuk project om te doen. Ik had het nooit eerder gedaan en zo leer je iets over debatteren, hoe het gaat en wat het inhoudt – Joey Het was een leerzame ervaring en je kunt zo je spraak en denkeigenschapen verbeteren en daarom durf je meer - Reda
Dit debat zou de blauwdruk worden van de vijf verschillende leertaken. De energie en toewijding waarmee de leerlingen zich op deze opdracht stortten, werkte aanstekelijk. Ze vonden het uitdagend en leerzaam om te denken over maatschappelijke kwesties. Een groot aantal leerlingen was ook benieuwd hoe het verder ging met het verhaal dat ik ze had uitgedeeld. Ze vroegen waar ze het boek konden kopen of ze wilden weten of we het verhaal nog verder, in de klas, gingen behandelen. Het succes van het debat en de nieuwsgierigheid van de leerlingen naar het verhaal over Max brachten mij op het idee om hier een lesmethode voor te ontwikkelen. Het boek Tilt als rode draad en leertaken om zo goed en divers mogelijk alle domeinen uit het referentiekader taal en rekenen te behandelen. Omdat ik nog nooit eerder leertaken had gemaakt moest ik dit eerst leren. Mijn doelstelling voor het ontwerpen van de leertaken was dat deze zo duidelijk en toegankelijk mogelijk moesten zijn. Daarnaast vond ik het belangrijk dat Tilt de rode draad moest zijn maar dat er ook voldoende ruimte werd gelaten aan de leerlingen om naast deze tekst eigen ideeën en opvattingen in te brengen. Een andere uitdaging was de cumulatieve opzet van de leertaken en het verwerken van de verschillende competenties die de leerlingen moeten beheersen na het afronden van hun opleiding. Door de leertaken in een specifieke volgorde te ontwerpen lopen ze vrijwel synchroon met het bestaande curriculum Nederlands. Zo versterken de leertaken de lesmethode VIA en kan de lesmethode worden gebruikt om de theorie te verstrekken die nodig is om de leertaken te maken. Uiteindelijk denk ik dat ik in de opzet goed geslaagd ben. Door het Tilt centraal te stellen en een goed evenwicht te vinden tussen de theorie uit de lesmethode en de praktijk van de leertaken is er een gemeenschappelijk project ontstaan dat versterkend werkt. Door het gebruik van de leertaken zijn eventuele leerproblemen bij leerlingen eenvoudig te lokaliseren. Het is mij uiteindelijk niet gelukt om alle leertaken met de klas te behandelen. Het introduceren van een nieuwe manier van leren, door middel van leertaken, en de introductie en het klassikaal lezen van Tilt moesten gebeuren tijdens mijn reguliere lessen Nederlands. De leerlingen waren
19
echter zeer gemotiveerd tijdens deze literatuururen en dit sterkt mijn overtuiging dat, als er ruimte en tijd wordt vrijgemaakt, literatuuronderwijs zeker een grote kans van slagen heeft. Besluit In deze thesis heb ik uiteen gezet waarom ervan overtuigd ben dat literatuuronderwijs onderdeel moet uitmaken van het curriculum in het mbo. Ik heb eerst aangetoond dat Nederlands momenteel een ondergeschikte rol vervult in de beroepsopleiding. De toenemende zorg over de taalvaardigheid van mbo-leerlingen kan niet worden tegengegaan met de huidige manier waarop Nederlands wordt aangeboden. Daarna zet ik uiteen dat er verschillende manieren zijn waarop literatuuronderwijs kan worden aangeboden. Ik heb laten zien waarom ik kies voor de leerlinggerichte instructie. Deze leerlinggerichte aanpak heeft geresulteerd in het ontwerpen van vijf leertaken, die ik uitgebreid toelicht en waarin ik het belang aangeef van een cumulatieve volgorde en een duidelijke instructie. Ik eindig met de introductie van Tilt, het door mij gekozen fictieve werk en waarom ik juist dat boek geschikt acht. In een beroepsopleiding waar vakgericht werken en denken centraal staat, is de invoering van literatuuronderwijs een must. De visie dat studenten vooral hun beroepstaal moeten ontwikkelen omdat dat een grotere transferwaarde heeft dan algemene taalontwikkeling is alweer verouderd. Er worden vragen gesteld bij de haalbaarheid en effectiviteit van de Nederlandse taal in de vaklessen. Taaldocenten bepleiten dat voor taalontwikkeling een taalleerlijn nodig is met een eigen opbouw en didactiek (Raaphorst en Steehouder 2011). Literatuuronderwijs kan deze lacune dichten. Met de keuze voor Tilt en de daarbij behorende leertaken hebben de docenten Nederlands een methode in handen waarmee literatuur op een plezierige en kwalitatieve manier kan worden geïntroduceerd.
Op basis van de resultaten uit de pilot, kunnen de volgende vijf aanbevelingen worden gegeven:
1. Literatuuronderwijs is een onbekende die voorzichtig moet worden geïntroduceerd. Bij zowel het schoolmanagement als bij de leerlingen. De focus moet niet liggen op de extra belasting, maar op de extra mogelijkheden. Een duidelijke methode en een duidelijke lesprogramma zijn essentieel. In de vakgroep moet consensus zijn. Zowel over het boek als over de leertaken. Een samenwerking met vakken als Nederlands en Maatschappijleer wordt aanbevolen. Om het belang van literatuuronderwijs te benadrukken is het niet wenselijk dat het wordt geïmplementeerd in een ander vak. Literatuuronderwijs moet een autonome rol krijgen in het beleid van de school om taalontwikkeling te stimuleren.
2. De docent speelt een cruciale rol in het slagen van de invoering. Zijn enthousiasme, kennis en soms volharding zijn de schouders waarop literatuuronderwijs rust. Als de docent er geen zin, plezier of geloof in heeft dan moet men er niet aan beginnen. De leerling vertrouwt de docent en
20
heeft de docent nodig en hij laat zich niet voor de gek houden. Is de docent enthousiast dan wordt de leerling dit ook.
3. De keuze voor de roman is belangrijk. Leerlingen op het mbo zijn niet gewend om te lezen. Het is wenselijk om te kiezen voor een roman die aansluit bij hun belevingswereld. Zij moeten zich verbonden voelen met de hoofdpersoon en diens belevenissen. Voor geschikte literatuur kunt u kijken op djp.nl.
4. Bij het ontwerpen van de leertaken is het raadzaam om te kijken naar de overige vakken die worden aangeboden. Zo is er een overzicht en waar mogelijk een overlap van de competenties die de leerlingen moeten kennen en kunnen. Om literatuuronderwijs te laten slagen moeten de leertaken, op competentieniveau, complementair zijn aan de beroepsgerichte vakken. Daarnaast moet de inhoud, en wellicht ook de volgorde, van de leertaken worden aangepast op het literaire werk dat wordt behandeld.
5. Er moet ruim tijd genomen worden voor de introductie van de roman en de leertaken. Een opzet van hoorcolleges in combinatie met werkcolleges is nuttig gebleken. De leerlingen kunnen zo op eigen tempo werken aan de opdrachten en de docent heeft ruimte om voldoende tijd voor individuele feedback. Conclusie De gemiddelde leerling op het mbo is niet gewend om voor zijn plezier te lezen. Daarom moet een leerling uitgedaagd worden. Goed onderwijs balanceert tussen het aanspreken van voorkennis en het uitdagen om nieuwe kennis te ontwikkelen. Dit motiveert de leerling en zal hij nieuwe talenten ontdekken. Simpelweg omdat hij in aanraking wordt gebracht met een wereld die hij niet kent, waar hij geen weet van heeft. Een bevlogen docent, een prikkelende methode en een zorgvuldig gekozen boek bieden deze uitdaging. Ik pleit dan ook voor de invoering van het literatuuronderwijs in het mbo. Ik ben ervan overtuigd dat de bron van de angst voor lezen van literatuur niet bij de leerling ligt, maar bij de schoolleiding, opleidingsmanagers en de docenten. Een op maat gemaakte methode die aansluit op het huidige curriculum Nederlands moet deze angst wegnemen.
Ook voor de leraar is een uitbreiding van het curriculum met literatuuronderwijs van grote waarde. Ten eerste is de literatuur voor veel leraren Nederlands de reden waarom zij ooit het onderwijs zijn ingegaan. Het is een creatieve om een alternatief te bieden voor het strakke beroepsgerichte taalonderwijs. Ten tweede biedt literatuuronderwijs veel didactische mogelijkheden, juist omdat het op het mbo nog vrijwel onontgonnen gebied is. De leraar heeft zo goed zicht op de ontwikkeling, de autonomie en de kennis van de leerling.
21
Uiteindelijk ben ik erg tevreden met het eindresultaat. De leertaken zijn aantrekkelijk vormgegeven en rijk aan diverse opdrachten en competenties. Dankzij deze master heb ik mij verdiept en bekwaamd in mijn vakinhoudelijke en didactische competenties. Ik ben niet bang om nieuwe lesmethoden te ontwikkelen en uit te voeren. Ik probeer mij altijd open te stellen voor de behoefte van de klas en daarnaar te handelen. Ik ben mij nog meer bewust van mijn sleutelrol in aantrekkelijk, enthousiast en enerverend onderwijs. De resultaten zijn, zowel voor mij als voor de leerlingen, zeer positief. Ik merk dat de leerlingen snel wennen aan deze nieuw lesmethode en dat ze, en dat is essentieel, Tilt op één uitzondering na, allemaal een erg goed boek vinden. De leerlingen werken autonomer en zijn gemotiveerd om de leertaken zo goed en zorgvuldig mogelijk af te ronden. Gezien deze resultaten zou ik graag volgend jaar de volledige pilot doceren bij het onderwijs Nederlands.
22
Literatuur Andringa, E. (2001). Reële lezers. Het leven van teksten: Een inleiding tot de literatuurwetenschap. Ed. Brillenburg-Wurth & Rigney. Amsterdam: Amsterdam University Press. Bolle, T. (2009). Drieslag Taal. Praktijkboek taalbeleid Nederlands in het mbo. Den Haag: mbo 2010. Bolle, T. & Van Meelis, I. (2014). Taalbewust beroepsonderwijs. Vijf vuistregels voor effectieve didactiek. Bussum: Coutinho. Bolt van der, L. (2000). Ontroerend goed. Een onderzoek naar affectieve leeservaringen van leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs. Amsterdam: Print Partners. Bonset, H. & Braaksma, M. (2008). Het schoolvak Nederlands opnieuw onderzocht. Een inventarisatie van onderzoek van 1997 tot en met 2007. Enschede: SLO. Ebbens & Ettekoven (2013). Effectief leren (3e druk). Groningen: Noordhoff. Geerts & Van Kralingen (2013). Handboek voor leraren (3e druk). Bussum: Coutinho. Hendriksen, J. (2009). Cirkelen rond Kolb. Barneveld: HNB / Nelissen. Hajer, M. (2008). De lat te hoog voor taalonderwijs. Taalbeleid in de klas via taalgerichte vakdidactiek. VONK 18/1. Hoogeveen & Winkels. (2011). Het didactische werkvormenboek. Variatie en differentiatie in de praktijk. Assen: Van Gorcum. Janssen, T. (1994). Verscheidenheid in eenheid en eenheid in verscheidenheid. Twaalf docenten Nederlands over hun literatuuronderwijs in de bovenbouw van havo en vwo. Spiegel 12/3. Taaluniversum. Nicolaas, M. & Vanhooren, S. (2008). Het literatuuronderwijs in Nederland en Vlaanderen. Nederlandse Taalunie. Over de drempels met taal en rekenen. De niveaus voor de taalvaardigheid (2008). Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. Enschede: SLO. Raaphorst, E. & Steehouder, P. (2011). Taal terug op het mbo. Beleid en praktijk van (nieuw) taalonderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs. ’s-Hertogenbosch: ECBO. Raaphorst, E. & Steehouder, P. (2010). Nederlandse taal in het mbo: beleid en praktijk. ’sHertogenbosch: ECBO. Referentiekader taal en rekenen (2009). De referentieniveaus. Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. Enschede: SLO. Referentieniveaus taal en rekenen in het mbo: een vergelijking op hoofdlijnen (2010). ’sHertogenbosch: CINOP. Slings, H. (2013). Het hoe en waarom van historisch literatuuronderwijs. VON-Cahier 1. Taaluniversum. Smeijsters & Sporken (2004). Van taak tot competentie. ‘Leren leren’ voor het beroepsonderwijs. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
23
Stroink, M. (2013). Tilt. Amsterdam: Meulenhoff. Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo (2009). Den Haag: Min. Van OCW. Van A tot Z betrokken. Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006-2010 (2005). Den Haag: Min. Van OCW. Verboord, M. (2003). Moet de meester dalen of de leerling klimmen? De invloed van literatuuronderwijs en ouders op het lezen van boeken tussen 1975 en 2000. ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen. Witte, T. (2008). Het Oog van de Meester. De literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Witte, T. (2008). Het oog van de meester. Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van havoen vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft: Eburon. Witte, T. (2013). Op zoek naar een ‘gezond’ curriculum voor het literatuuronderwijs. VON-Cahier 1. Taaluniversum. Wynia, R. et al. (2010). VIA handboek. Competentiegerichte methode Nederlands voor alle niveaus van het mbo. Amersfoort: Deviant. Websites www.djp.nl www.lezenvoordelijst.nl www.michielstroink.nl www.rocva.nl/mbo/opleidingen
24
Bijlage 1 Leertaken 1. Studeertaak………………………………..
26
2. Toepassingstaak.....................................
30
3. Strategietaak………………………………
33
4. Discussietaak……………………………...
36
5. Probleemtaak……………………………..
40
25
LEERTAAK 1 STUDEERTAAK Achtergrond
In deze onderwijsperiode maak je kennis met Tilt van Michiel Stroink. Tilt is een spannend verhaal over een pokerspeler die op het punt staat zijn leven te verliezen. Vijftien weken lang gaan we dit boek lezen, bestuderen en aan elkaar uitleggen. Lezen doe je de hele dag door en het houdt veel meer in dan het ‘begrijpen wat er staat’. Voor lezen gebruik je alle vaardigheden (op school gebruiken we het woord: competenties) die je ook tijdens de vakopleiding ontwikkelt zoals: waarnemen, het correct gebruiken van taal, rederneren en selecteren tussen hoofd- en bijzaken. Het lezen van fictie doet nog iets meer; het prikkelt je verbeeldingskracht. Net als het kijken naar een film of het spelen van een game. Je gaat dit boek deels samen en deels individueel lezen. Om het boek goed te begrijpen maak je vijf verschillende leertaken. Elke leertaak beslaat drie weken. De vijf leertaken zullen in OP 3 en OP 4 worden gemaakt. Sommige opdrachten in de leertaak maak je individueel en andere opdrachten maak je in groepsverband. Ik zal elke leertaak nakijken. Alle leertaken samen vormen je portfolio. Voor je portfolio krijg je een cijfer en samen met je eigen eindevaluatie vormt dat je uiteindelijke cijfer. Je eindevaluatie maak je aan het einde van de vijf leertaken. Je krijgt hiervoor een formulier met een checklist die je punt voor punt moet beantwoorden. In de evaluatie beoordeel je de opzet van de leertaken, de moeilijkheid van de vragen, en of je de vragen vond passen bij de inhoud van het boek. Het gaat om je eigen mening. Daarnaast geef je tips en aanvullingen aan de docent zodat hij, waar nodig, de leertaken kan aanpassen. Om de leertaken goed te maken verwacht ik dat je het boek gelezen hebt. Deze eerste leertaak is erop gericht om je op weg te helpen. We zullen samen enkele passages lezen en gedurende de eerste leertaak lees je het boek van kaft tot kaft. Je hebt de informatie uit het boek nodig om de vragen uit de leertaak te kunnen maken.
Leerdoelen
Voor je ligt een studeertaak. Deze taak is bedoeld om individueel te werken aan het verwerven van kennis. De kennis die je hebt, combineer je met de nieuwe vaardigheden die je tijdens deze leertaak verwerft. Tijdens het maken van de opdrachten en het lezen van de studiestof pas je de nieuwe en al aanwezige kennis toe. Bij elke vraag wordt gezegd welk deel van de vraag verplicht is en welk deel verdiepend. De verdiepingsvragen zijn iets moeilijker. Door het beantwoorden van de verdiepingsvragen is je resultaat vollediger. Deze verdiepingsvragen zijn optioneel.
Na het beantwoorden van de vragen heb je het volgende geleerd:
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Je kunt voor een publiek verschillende passages uit een lange, fictieve tekst (voor)lezen. Je kunt de betekenis opzoeken van verschillende moeilijke woorden die in de tekst voorkomen. Je leert de personages kennen en kunt kort aangeven welke relatie zij met elkaar hebben. Je kunt verschillende soorten beeldspraak herkennen en benoemen. Je kunt antwoord geven op vragen die zijn gebaseerd op de eerste vijf hoofdstukken uit Tilt.
26
VIA handboek -‐ Opzoeken woorden -‐ Leesstrategieën -‐ Stijlvormen -‐ Schema -‐ Grammatica -‐ Spelling
p. 172 p. 151 – 153 p. 83 – 87 p. 144 – 147 p. 27 - 36 p. 39 - 52 Beoordeling
De vragen en opdrachten zijn ingedeeld in twee categorieën. De verplichte vragen moet iedereen maken en bepalen 80 procent van je eindcijfer. De verdiepingsvragen zijn facultatief en bepalen 20 procent van je eindcijfer. Je moet eerst de verplichte vagen maken en als je tijd over hebt mag je beginnen aan de verdiepingsvragen. Het aantal te behalen punten staat achter de vraag. 100 punten is een 10. Tijdsduur: 3 x 2 lesuren Opdrachten + Instructie
1. Wat betekenen de volgende woorden? Achter het woord staat het nummer van de pagina waar je het woord kunt vinden. Als je het woord niet uit de context (de omgeving waar het woord staat) kunt opmaken, pak je een woordenboek of zoek je de betekenis op internet. Vragen A tot en met E zijn verplicht (max. 15 punten) Vraag F is een verdiepingsvraag
A. Hoofdstuk 1: professionals (7), variabele (8), factor (8), discipline (8), cadans (10), ratio (11), fenomeen (11), reflex (17), intensive care (18). B. Hoofdstuk 2: acuut (20), buitencategorie (20), imposante (24), prutswerk (25), miscommunicatie (27), complimenten (31), geroutineerd (34). C. Hoofdstuk 3: gestructureerd (35), hectiek (37), coma (38), jurist (38), conversaties (40), secuur (43), routine (43). D. Hoofdstuk 4: zorgvuldig (46), fauteuil (47), intermezzo (48), inventiviteit (49), diagnose (49), cliché (53), fractie (54), strategisch (56), doemscenario (57), E. Hoofdstuk 5: generaties (59), hypersensitief (59), alter ego (61), conservatief (61), instinctief (63), formaliteit (64), categorie (65), sympathie (66). F. Vul de lijst zelf aan met woorden die je nog niet kent, plus de betekenis. 2. In de eerste vijf hoofdstukken worden de belangrijkste personages (personen die in het boek voorkomen) uit Tilt geïntroduceerd. De auteur noemt dit deel van het boek The flop. De volgende vragen gaan over deze personages.
Vragen A, B en C zijn verplicht (max. 30 punten) Vraag D is een verdiepingsvraag (max. 10 punten)
A. Noem per hoofdstuk het belangrijkste personage. B. Geef in drie of vier zinnen een omschrijving van de personages die je bij A genoemd hebt. Je kunt gebruik maken van de volgende vragen: Hoe ziet iemand eruit? Welk
27
gedrag vertoont het personage? Heeft het personage rare of vreemde trekjes? Is het personage aardig of juist niet? C. Geef in een schema / mind map / woordspin aan wat de relatie tussen de vijf belangrijkste personages is. Je begint bij Max en werkt zo verder. Kennen twee mensen elkaar, dan verbind je die dus. Als twee personages elkaar nog niet kennen of zijn tegengekomen, dan verbind je die dus niet.
D. Het gedrag van zuster Dolores is geen normaal gedrag. In hoofdstuk twee wordt herhaaldelijk gedrag van haar beschreven dat wij over het algemeen beschouwen als ongewoon. Geef aan, door drie fragmenten uit de tekst te citeren, waarom het aannemelijk is dat Dolores hypersensitief is. Citeren is letterlijk overnemen van tekst. Plaats de tekst die je citeert tussen aanhalingstekens en geef ook het paginanummer uit het boek erbij, na het citaat.
3. Tijdens de lessen Nederlands heb je geleerd wat beeldspraak is. In onderstaand fragment gebruikt de auteur (is de schrijver van het boek) verschillende soorten beeldspraak.
Vraag A is verplicht (max. 15 punten) Vraag B is een verdiepingsvraag (max 10 punten)
A. Benoem drie verschillende beelden uit onderstaand fragment en leg in je eigen woorden uit waarom hier sprake is van beeldspraak. Je kunt het theorieboek gebruiken om je geheugen op te frissen. Op een kleine heuvel zijn lukraak een paar honderd kale bomen gepland. Een leukemiebos, en de bezoekers lijken opeens toeschouwers bij een wedstrijd waarvan ze gaan weten dat ze hem gaan verliezen. Om vijf uur wordt resoluut de stekker uit de mensengarage getrokken. De belletjes houden op, de kantine loopt leeg en de gangen sterven uit. Door de laaghangende zon zie je nu de laag stof op de schijnbaar klinisch schone ziekenhuisvloer liggen. Een meisje heeft een Hello Kitty-ballon losgelaten. Hij hangt nog eenzaam tegen het hoge plafond. De laatste stuiterende stuiptrekkingen van de ballon zijn de enige geluiden die je nog hoort. Het ziekenhuis glijdt in een tijdelijke coma. (Tilt p. 37)
B. De auteur maakt in zijn boek veel gebruik van beeldspraak. Waarom denk je dat hij dit doet? Maakt het gebruik van deze beeldspraak het verhaal makkelijker leesbaar of vind je de tekst daardoor juist moeilijk worden. Probeer uit te leggen waarom je dit vindt. Uiteraard mag je hierbij beeldspraak gebruiken. 4. Hieronder volgen vier vragen die gaan over de inhoud van de tekst. De antwoorden kun je dus in de tekst terugvinden. Probeer in je antwoord volledig te zijn en schrijf goede zinnen. Ik ga controleren op spelling en grammatica. Vragen A tot en met D zijn verplicht (max 20 punten)
A. Is het duidelijk in welke stad en in welk casino Max is als hij op de wc buiten bewustzijn raakt? B. Dolores heeft een date met Viktor. Is hij haar vriend of is het slechts een scharrel? Waarom denk je dat dit wel of niet het geval is.
28
C. Hoe heet de bar waar Eismann voor de eerste keer met Dolores in contact komt? Op welke pagina i het boek krijgt dit contact een vervolg? D. Eva Ramona Cardinale heeft een aquarium. Beschrijf in vier goede Nederlandse zinnen hoe het aquarium eruitziet. Nabespreking
Heb je de vragen beantwoord en ben je tevreden over het resultaat, dan kun je de leertaak bij mij inleveren. Ik zal de leertaak nakijken en in je portfolio stoppen. Iedereen krijgt gedurende de volgende leertaak een moment om feedback van mij te vragen, zodat die feedback je weer kan helpen bij het maken van de resterende leertaken. Gedurende de lessen zal ik altijd beschikbaar zijn voor het verduidelijken van bepaalde opdrachten, het uitleggen van delen van de tekst of het verhaal of het toepassen van theorieën zoals je die hebt geleerd tijdens de lessen Nederlands. Het is uiteraard ook altijd mogelijk om je medeleerlingen vragen te stellen over de inhoud van de vragen. Schrijf echter niet zomaar het antwoord van iemand over. We werken aan een denkproces en ik zal ook het denkproces beoordelen. Het gaat mij dus niet per se om het antwoord maar ook hoe je tot het antwoord bent gekomen en waarom jij denkt dat dit juist is.
29
LEERTAAK 2 TOEPASSINGSTAAK Achtergrond
De eerste leertaak was een studeertaak. Door het beantwoorden van de vragen heb je een beeld gekregen van de hoofdpersonages uit het verhaal. Je hebt ze beter leren kennen en weet op welke manier de personages zich tot elkaar verhouden. Daarnaast hebben jullie een woordenlijst gemaakt van woorden die vaak voorkomen in het beroepsjargon (is de vaktaal die je gebruikt tijdens het uitoefenen van je beroep) of gewoon in de algemene spreektaal.
Leerdoelen
Voor je ligt een toepassingstaak. Deze taak is bedoeld om vaardigheden als het in eigen woorden weergeven, samenvatten en argumenteren te oefenen en te toetsen. Hierbij gebruik je natuurlijk Tilt en je theorieboek VIA, maar je doet ook een beroep op je eigen logica. We noemen dit logisch rederneren. Het is belangrijk om zelf na te denken waarom je bepaalde dingen doet of zegt. Door het maken van de opdrachten en het lezen van de studiestof pas je de nieuwe en al aanwezige kennis toe. Bij elke vraag wordt gezegd welk deel van de vraag verplicht is en welk deel verdiepend. De verdiepingsvragen zijn iets moeilijker. Door het beantwoorden van de verdiepingsvragen is je resultaat vollediger.
Na het beantwoorden van de vragen heb je het volgende geleerd:
-‐ -‐ -‐ -‐
Je kunt de betekenis opzoeken van verschillende moeilijke woorden die in de tekst voorkomen. Je kunt argumenten geven waarom je het met een stelling eens of oneens bent. Je bent in staat om flashbacks te herkennen en je kunt in eigen woorden vertellen waarom de auteur gebruik heeft gemaakt van flashbacks in zijn verhaal. Je kunt kleine delen van de tekst samenvatten.
VIA handboek -‐ Opzoeken woorden -‐ Argumenteren -‐ Samenvatten -‐ Grammatica -‐ Spelling
p. 172 p. 139 en 166 - 169 p. 176 – 180 p. 27 - 36 p. 39 - 52 Beoordeling
De vragen en opdrachten zijn ingedeeld in twee categorieën. De verplichte vragen moet iedereen maken en bepalen 80 procent van je eindcijfer. De verdiepingsvragen zijn facultatief en bepalen 20 procent van je eindcijfer. Je moet eerst de verplichte vagen maken en als je tijd over hebt mag je beginnen aan de verdiepingsvragen. Het aantal te behalen punten staat achter de vraag. 100 punten is een 10. Tijdsduur: 3 x 2 lesuren
30
Opdrachten + Instructie 1. Wat betekenen de volgende woorden? Achter het woord staat het nummer van de pagina waar je het woord kunt vinden. Als je het woord niet uit de context (de omgeving waar het woord staat) kunt opmaken, dan pak je een woordenboek of zoek je de betekenis op internet. Vragen A tot en met E zijn verplicht (max. 15 punten) Vraag F is een verdiepingsvraag A. Hoofdstuk 6: diagnose (77), chronische (78), transplantatie (80), patroon (81), ongenoegen (83), maniak (87). B. Hoofdstuk 7: frustratie (88), incasseren (91), hectisch (92), denigrerende (93), stereotyperingen (93), essentiële (98). C. Hoofdstuk 8: grondig (102), project (104), visioen (106), eigenaardigheden (106), hiërarchie (108), ondubbelzinnig (109), definitief (109), strategisch (109), manipulatie (111), attributen (112). D. Hoofdstuk 9: ingenieus (120), radicaal (122), small talk (122), struikelblok (124), projectiel (127), adrenaline (129), consequenties (130). E. Hoofdstuk 10: complicaties (134), procedure (134), ambities (136), reputatie (138), onderbewustzijn (139), secuur (140), complexiteit (141), feilbaarheid (142).
F. Vul de lijst zelf aan met woorden die je nog niet kent plus de betekenis. 2. Max heeft zich voorgenomen om in vijf jaar tijd zijn kapitaal van 30.000 euro te vermeerderen tot 1 miljoen euro. Om dit te bereiken gaat hij pokeren. Pokeren is volgens hem geen gokken. Het is een spel waarbij het meer draait om de personen tegen wie je speelt dan om de kaarten die je krijgt. Hij heeft voor zichzelf een strak schema opgesteld. Volgens dit schema speelt hij poker in sessies van 100 uur. Tien uur per dag en dan tien dagen achtereen. Zo verdient Max iedere honderd-uren-sessie gemiddeld negenduizend euro. Als de sessie van tien dagen voorbij was, volgde er een sessie van tien dagen rust, herstel en voorbereiding op een nieuwe periode van tien dagen spelen.
Vraag A is verplicht (max. 15 punten) Vraag B is een verdiepingsvraag (max. 10 punten) A. Denk je dat het schema dat Max heeft opgesteld haalbaar is, dat hij alles goed heeft uitgedacht en dat je hem hebt leren kennen als iemand die dit eentonige leven vol kan houden. Of ben je van mening dat niemand zo’n schema kan volhouden want er zijn te veel factoren, zoals geld, gezondheid, discipline, die een risico vormen voor het slagen van het plan. Kies een van de twee stellingen: ‘Ja, hij houdt het vol of ‘Nee, hij houdt het niet vol’ en gebruik minimaal drie argumenten om je stelling te verdedigen. Je gebruikt ongeveer 250 woorden voor je antwoord. B. Verzin zelf een doel dat je wilt bereiken. Maak voor dat doel een realistisch (haalbaar) schema. Denk dan bijvoorbeeld aan de vragen: wat wil ik bereiken, wanneer wil ik dat bereiken, waarom wil ik het bereiken, hoe wil ik het bereiken, wat moet ik ervoor doen, wat moet ik ervoor laten.
31
3. Een verhaal is gebonden aan tijd. Een schrijver maakt soms gebruik van flashbacks om over een gebeurtenis te vertellen die plaats heeft gevonden voordat het verhaal eigenlijk begint. We noemen dit een flashback. Er worden stukjes uit het verleden in het verhaal geplakt. Dit kan handig zijn om de personen om wie het gaat beter te leren kennen. Vragen A & B zijn verplicht (max. 25 punten) Vraag C is een verdiepingsvraag (max. 5 punten) A. Beschrijf drie flashbacks die in het verhaal voorkomen. Je mag dit in je eigen woorden doen. Ze mogen allemaal van hetzelfde personage zijn maar je kunt ook kiezen voor flashbacks van verschillende personages. B. Kies er een uit en vertel waarom je denkt dat de schrijver heeft gekozen voor een flashback. Met andere woorden: welk doel dient de informatie die we via de flashback te weten zijn gekomen. Gebruik ten minste twee argumenten.
C. Soms gebruikt de schrijver ook stukjes uit de toekomst die hij al vooraf vertelt. Hoe zou dit heten? En kun je een reden verzinnen waarom een schrijver al een stukje van de toekomst laat zien? 4. In hoofdstuk 6 lezen we in een flashback hoe Max zijn vriend Vier heeft ontmoet. Als hij in het ziekenhuisbed ligt schrijft hij Vier nog een kort briefje waaruit blijkt dat Max en Vier elkaar uit het oog zijn verloren.
Vragen A & B zijn verplicht (max. 25 punten) Vraag C is een verdiepingsvraag (max. 5 punten) A. Wat is de volledige naam van Vier? B. Max en Vier hadden best een heftig leven toen ze echt goede vrienden van elkaar waren. Vat kort samen (max. 200 woorden) hoe hun vriendschap eruit zag en wat ze op een, voor hen, gewone dag deden? Let op je spelling en grammatica. Hier word je op beoordeeld. C. Wat zou een reden kunnen zijn waardoor Max zijn goede vriend Vier niet meer spreekt en zelfs niet meer weet waar hij leeft? Je mag de reden zelf verzinnen en vervolgens onderbouw je die met geloofwaardige argumenten. Let op je spelling en grammatica. Hier word je op beoordeeld. Nabespreking
Heb je de vragen beantwoord en ben je tevreden over het resultaat, dan kun je de leertaak bij mij inleveren. Ik zal de leertaak dan nakijken en in je portfolio stoppen. Iedereen krijgt gedurende de volgende leertaak een moment om feedback van mij te vragen, zodat die feedback je weer kan helpen bij het maken van de resterende leertaken. Gedurende de lessen zal ik altijd beschikbaar zijn voor het verduidelijken van bepaalde opdrachten, het uitleggen van delen van de tekst of het verhaal of het toepassen van theorieën zoals je die hebt geleerd tijdens de lessen Nederlands. Het is uiteraard ook altijd mogelijk om je medeleerlingen vragen te stellen over de inhoud van de vragen. Schrijf echter niet zomaar het antwoord van iemand over. We werken aan een denkproces en ik zal ook het denkproces beoordelen. Het gaat mij dus niet per se om het antwoord maar ook hoe je tot het antwoord bent gekomen en waarom jij denkt dat dit juist is.
32
LEERTAAK 3 STRATEGIETAAK Achtergrond
De tweede leertaak was een toepassingstaak. Je hebt gemerkt dat er in de toepassingstaak niet alleen werd gevraagd naar kennis die je uit Tilt kon halen maar dat je ook meer een beroep hebt moeten doen op de al beschikbare kennis. Daarnaast heb ook het theorieboek VIA moeten gebruiken om bepaalde vragen te kunnen beantwoorden. Je hebt het logisch rederneren behandeld en je hebt argumenten moeten gebruiken om uit te leggen waarom je iets vindt. Vaak is het zo dat de argumenten die je gebruikt belangrijker zijn dan de stelling die je verdedigt. Het gaat er dus niet zozeer om wat je vindt, maar waarom je iets vindt. Als je argumenten goed zijn is het makkelijker om iemand anders te overtuigen. Leerdoelen Voor je ligt een strategietaak. Hierin wordt het argumenteren nog een keer behandeld en leer je beredeneren. Er wordt van je gevraagd om nieuwe informatie te vinden die je baseert op de informatie die je al hebt (we noemen dit voorkennis). Tijdens deze taak ga je een aantal open einden in het boek dicht maken. Met andere woorden: je gaat de schrijver een handje helpen. Je hebt het boek nu helemaal gelezen en weet hoe het verhaal is begonnen en hoe het eindigt. Je zult ook hebben gemerkt dat er een aantal vragen is ontstaan waar nog geen antwoord op is gegeven. In deze taak ga je in groepen werken aan het beantwoorden van die vragen. Uiteraard mag je van alle informatiebronnen die tot jullie beschikking staan gebruik maken. De opdrachten in deze leertaak zijn zeer omvangrijk. Zorg ervoor dat je goede afspraken maakt over wat je wilt zeggen en wie wat doet (we noemen dit een rolverdeling). Bij elke vraag wordt gezegd welk deel van de vraag verplicht is en welk deel verdiepend. De verdiepingsvragen zijn iets moeilijker. Door het beantwoorden van de verdiepingsvragen is je resultaat vollediger.
Na het beantwoorden van de vragen heb je het volgende geleerd: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Je kunt de betekenis opzoeken van verschillende moeilijke woorden die in de tekst voorkomen. Je kunt analyseren. Je kunt als-dan-redeneringen houden. Je kunt bepaalde scenario’s met elkaar vergelijken en kiezen welke het meest aannemelijk of aantrekkelijk is. Je kunt samen een plan opzetten om tot een aannemelijk verhaal te komen. Je kunt je verhaal met argumenten die gebaseerd zijn op je voorkennis onderbouwen.
VIA handboek -‐ Opzoeken woorden -‐ Schrijven -‐ Tekstverbanden -‐ Grammatica -‐ Spelling
p. 172 p. 181 – 184 en 255 p. 154 – 157 p. 27 - 36 p. 39 - 52 Beoordeling
De vragen en opdrachten zijn ingedeeld in twee categorieën. De verplichte vragen moet iedereen maken en bepalen 80 procent van je eindcijfer. De verdiepingsvragen zijn facultatief en bepalen 20 procent van je eindcijfer. Je moet eerst de verplichte vagen maken en als je tijd over hebt
33
mag je beginnen aan de verdiepingsvragen. Het aantal te behalen punten staat achter de vraag. 100 punten is een 10. Tijdsduur: 3 x 2 lesuren
Opdrachten + Instructie 1. Wat betekenen de volgende woorden? Achter het woord staat de nummer van de pagina waar je het woord kunt vinden. Als je het woord niet uit de context (de omgeving waar het woord staat) kunt opmaken, dan pak je een woordenboek of zoek je de betekenis op internet. Vragen A tot en met F zijn verplicht (max. 15 punten) Vraag G is een verdiepingsvraag. A. Hoofdstuk 11: functioneel (145), labyrint (145), fractie (147), chanteren (151), complot (151). B. Hoofdstuk 12: motorisch (163), documentaire (163), steriliteit (165), risico (166), geconstateerd (166). C. Hoofdstuk 13: adrenaline (172), details (173), logica (175), routinebezoekje (176), optie (177), illuster (179), catastrofaal (180). D. Hoofdstuk 14: intentie (184), ceremonie (189), toedracht (190), falen (194), overmacht (194). E. Hoofdstuk 15: emotie (200), manoeuvreren (200), routine (202), intermezzo (203). F. Epiloog: epiloog (205), ritueel (205), epicentrum (206), logistiek (207). G. Vul de lijst zelf aan met woorden die je nog niet kent, plus de betekenis.
2. Toen Max in de brugklas zat en op een warme lentedag naar huis fietste, merkte hij bij thuiskomst dat zijn ouders niet thuis waren. Pas op vrijdag belde hij de politie. De auto’s van zijn ouders stonden nog op de oprit en er stond niets in de landelijke of regionale krant. Zelfs niet het kleinste bericht. We lezen dat Max er zeker van was dat zijn ouders bij hem zijn weggelopen. Vanaf het moment dat zijn ouders plotseling zijn verdwenen, is Max een beetje een vreemde jongen geworden, met rare trekjes. Een zonderling figuur die het liefst met rust gelaten wil worden. Max heeft niet goed gekeken: er stond wel degelijk een artikel in de krant over zijn ouders. Vraag A is verplicht (max. 30 punten)
A. Je schrijft een artikel voor de krant (rond de 400 woorden) waarin duidelijk wordt wat de ouders van Max is overkomen. Je mag de suggesties van de auteur gebruiken: OUDERS GEKIDNAPT, of BLOEDDORSTIGE MASSAMOORDENAAR PLUNDERT GEZIN. Je kunt natuurlijk ook zelf een oorzaak verzinnen. Het is een verhaal voor in de krant, dus pas ook de indeling van het artikel en de manier van schrijven daar op aan. 3. Nadat Max zijn vonnis (dat is een veroordeling waar je niets meer aan kunt veranderen) heeft gehoord, besluit hij zijn tante te bellen. Hij wil haar vertellen dat hij nog maar een week te leven heeft. Hij krijgt haar niet te pakken en besluit een e-mail te sturen.
34
Aan het einde van het verhaal, als dokter Barros ja heeft gezegd tegen de operatie, neemt Eva stappen om het land te verlaten. Dit is misschien wel logisch doordat haar geheim nu bij iedereen bekend is. Zij stuurt een paar mailtjes, waaronder eentje naar haar broer. Vraag A is verplicht (max. 15 punten) Vraag B is een verdiepingsvraag (max 10 punten) A. Schrijf de e-mail die Max aan zijn tante kan hebben gestuurd. Vermeld daar in ieder geval in wat er met hem aan de hand is, waar hij op dit moment verblijft, of hij veel steun aan haar heeft gehad en wat er nu verder met hem gaat gebeuren. Zet er ook in of hij wel of niet wil dat zijn tante contact met hem opneemt en geef daar een goede reden voor. B. Schrijf de mail die Eva naar haar broer kan hebben gestuurd. Ze vertelt natuurlijk niet de waarheid, dus zorg dat haar smoes om, na jarenlang zeuren van haar broer toch naar Australië te reizen, geloofwaardig is. 4. In de epiloog maken we kennis met Rachid. Rachid zorgt voor een wending in het verhaal die je als lezer niet zag aankomen. Om zijn daad te verantwoorden (uitleggen waarom hij het heeft gedaan) heeft hij een brief achtergelaten die men pas na de aanslag zal vinden. Vragen A & B zijn verplicht (max. 20 punten) Vraag C is een verdiepingsvraag (max 10 punten) A. Komt Rachid uit het niets het verhaal binnen of zijn we hem al een keer (of meerdere keren tegengekomen? Leg uit waar je je antwoord op baseert. B. Schrijf de afscheidsbrief van Rachid en leg hierin uit waarom hij tot zijn daad heeft besloten (maximaal 300 woorden). C. Vind je dit een goed einde van het verhaal of had je liever gezien dat de schrijver geen epiloog had geschreven? Leg uit waarom. Nabespreking Heb je de vragen beantwoord en ben je tevreden over het resultaat, dan kun je de leertaak bij mij inleveren. Ik zal de leertaak nakijken en in je portfolio stoppen. Iedereen krijgt gedurende de volgende leertaak een moment om feedback van mij te vragen, zodat die feedback je weer kan helpen bij het maken van de resterende leertaken. Gedurende de lessen zal ik altijd beschikbaar zijn voor het verduidelijken van bepaalde opdrachten, het uitleggen van delen van de tekst of het verhaal of het toepassen van theorieën zoals je die hebt geleerd tijdens de lessen Nederlands. Het is uiteraard ook altijd mogelijk om je medeleerlingen vragen te stellen over de inhoud van de vragen. Schrijf echter niet zomaar het antwoord van iemand over. We werken aan een denkproces en ik zal ook het denkproces beoordelen. Het gaat mij dus niet per se om het antwoord maar ook hoe je tot het antwoord bent gekomen en waarom jij denkt dat dit juist is.
35
LEERTAAK 4 DISCUSSIETAAK Achtergrond
De derde leertaak was een strategietaak. Deze taak bestond voornamelijk uit het invullen van de zwarte gaten die de schrijver, expres of per ongeluk, in het verhaal heeft aangebracht. Je hebt overlegd en je hebt geschreven. Er zal vast wel onenigheid zijn geweest binnen de groep. Dit is goed. Je hebt de medeleerlingen uit je groep dus moeten overtuigen van jouw gelijk, of zij hebben jou weten te overtuigen. Ook zullen jullie hebben gemerkt dat er bij het maken van de opdrachten geen antwoord goed of fout was. Het gaat om de argumentatie. De strategietaak was vooral gericht op het schriftelijke gedeelte. Deze taak is vooral gericht op het mondelinge gedeelte. Leerdoelen Voor je ligt een discussietaak. Deze taak is vooral gericht op het leren discussiëren. De gezamenlijke discussie over de eerder verworven kennis staat centraal en vormt het uitgangspunt. Het gaat meer om het proces waarin je naar elkaar luistert en met elkaar discussieert, dan om de uitkomst van de discussie. Tijdens deze taak werk je weer in groepen. Je krijgt van de docent twee stellingen waarvan je er een moet verdedigen en de ander moet aanvallen. Ook hier gaat het weer om het vinden en gebruiken van argumenten. Bij de derde stelling speel je de rol van jury en bepaal jij wie de winnaar wordt van de discussie. Naast de kennis die je door het lezen van Tilt hebt verkregen maak je gebruik van je theorieboek en internet. De opdracht in deze leertaak is zeer omvangrijk. Zorg voor een goede rolverdeling, zodat iedereen een substantieel aandeel heeft in de voorbereiding en in de uiteindelijke discussie. Het voorbereiden van en meedoen aan de discussie is verplicht. Daarna ga je het debat, of een deel daarvan, evalueren door middel van de STARR-methode. Het invullen van deze methode is verplicht. Na het uitvoeren van de discussietaak heb je het volgende geleerd: -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Je kunt samenwerken in een groep die niet door jezelf is gevormd. Je kunt op zoek te gaan naar nieuwe informatie en kunt deze selecteren op relevantie. Je kunt de nieuwe verworven informatie in e zetten voor het oplossen van nieuwe problemen. Je kunt theoretische kennis toepassen in een praktische vorm. Je kunt verschillende hypothesen ontwerpen en daarbij een plan maken om deze te testen. Je kunt besluiten nemen op basis van argumenten die je zelf bedenkt of vindt. Je kunt te spreken voor een groep. Je kunt kritisch naar andere meningen te luisteren en daar op te reageren. Je kunt de STARR-methode en kunt een evaluatie maken met gebruik van deze methode.
VIA handboek -‐ Debatteren -‐ Stijlvormen -‐ Presenteren
p. 139 - 141 p. 83 - 87 p. 105 – 112
36
-‐ -‐ -‐
Tekstverbanden Grammatica Spelling
p. 154 - 157 p. 27 – 36 p. 39 - 52 Beoordeling
Deze leertaak heeft een andere opzet dan de andere leertaken. Hier wordt je beoordeeld op je rol in de voorbereiding en deelname aan het debat. Dit is 70 procent van je cijfer. Je eindevaluatie, die je door middel van de STARR-methode maakt, bepaalt 30 procent van je cijfer. Tijdsduur: 3 x 2 lesuren Opdracht + Instructie Een ander woord voor discussie is debat. Kunnen debatteren is nuttig maar ook erg leuk. Het is een soort boksen maar dan met woorden. Je leert belangrijke vaardigheden ontwikkelen als: presenteren, luisteren, spreken, argumenteren en reageren. Bij een debat krijg je een stelling én je krijgt van de docent te horen of je voor of tegen de stelling bent. Dit mag je dus niet zelf kiezen. Zo leer je een onderwerp van twee kanten te bekijken. Dit is belangrijk omdat we in een multiculturele samenleving leven, met veel verschillende opvattingen over veel verschillende onderwerpen. Discussiëren helpt om tijdens een discussie inhoudelijk van mening met elkaar te kunnen verschillen zonder elkaar meteen in de haren te vliegen. Een debat is een discussie met regels. Elke groep probeert zijn standpunten zo goed mogelijk te verdedigen en het publiek te overtuigen. Een debat voer je door middel van argumenten. Je reageert dus niet direct maar bereidt je argumenten grondig voor. Een debat is dus een bokswedstrijd met woorden. Je probeert de tegenstander verbaal te verslaan en het publiek te overtuigen dat jouw argumenten beter zijn dan die van de tegenstander. Na het debat gaat de jury stemmen en wijst een winnaar aan. De winnaar is het team dat het beste gedebatteerd heeft. Het gaat dus niet om de persoonlijke mening van het publiek over de persoon of het groepje maar om de inhoud en de argumenten waaruit de inhoud is opgebouwd. Elke groep krijgt een stelling waar zij vóór is en één stelling waar zij tegen is. Ook is zij een keer het de jury en bepaalt dus welke andere groep het debat dat zij voeren wint. Het debat heeft de volgende opzet: -‐ De teams worden gevormd en de stellingen worden uitgedeeld. -‐ Tijdens het debat zitten de twee deelnemende groepen tegenover elkaar. De jury neemt plaats aan het hoofd. -‐ Voor het debat geeft iedereen elkaar een hand. -‐ De jury zegt wie de juryvoorzitter is en wie de timekeeper. Dit zijn belangrijke taken. -‐ Elke groep heeft iemand die het openingsstatement maakt. Deze duurt maximaal 1 minuut. De groep die voor de stelling is gaat als eerste. -‐ Nadat beide openingsstatements zijn geweest gaat het werkelijke debat beginnen. Dit noemen we de debatronde en die duurt acht minuten. Iedereen mag iets zeggen maar men laat elkaar wel uitpraten. Stem verheffen mag maar het mag nooit persoonlijk worden. -‐ Als je iets wilt zeggen ga je staan. -‐ De juryvoorzitter bepaalt wie er mag spreken en houdt de spreektijd in de gaten. Hij kiest alleen iemand die staat. -‐ Er mogen meerdere mensen gaan staan om iets te zeggen.
37
-‐
-‐
Aan het einde van de debatronde wordt er door beide groepen iemand gekozen die het slotpleidooi mag houden. Dit duurt maximaal één minuut en je haalt alles nog een keer uit de kast om de jury te overtuigen. Na deze drie rondes trekt de jury zich terug en gaat stemmen. Het team dat de meeste stemmen heeft gekregen is de winnaar.
De indeling en de stellingen zijn als volgt: -‐ -‐ -‐
Groep A: jullie zijn vóór stelling 1 en tegen stelling 2. Jullie zijn jury bij stelling 3. Groep B: jullie zijn vóór stelling 2 en tegen stelling 3. Jullie zijn jury bij stelling1. Groep C: jullie zijn vóór stelling 3 en tegen stelling 1. Jullie zijn jury bij stelling 2
-‐ -‐
Stelling 1:Iedereen boven de 18 moet in Nederland verplicht orgaandonor worden. Stelling 2: Mensen die ongezond leven moeten meer premie voor hun zorgverzekering betalen. Stelling 3: Pokeren is een gokspel en heeft niets met handigheid of slimheid te maken.
-‐
Je weet bij wie je in het team zit en je weet welke stellingen jullie hebben gekregen. Gebruik de voorbereidingstijd om een plan van aanpak te maken. Welke stelling spreekt je het meeste aan? Wat weet je over de onderwerpen? Welke middelen ga je gebruiken om je argumenten te vinden? Hoe ga je de samenwerking vorm geven? Elk groepje kiest iemand die het openingsstatement doet en iemand die het eindpleidooi houdt. Dit mag niet dezelfde persoon zijn.
Opdrachten A & B zijn verplicht. A. Het is verplicht om deel te nemen aan het debat. Dit betekent zowel tijdens de voorbereiding als tijdens het debat zelf. Ik verwacht van iedereen een even groot aandeel. B. Na het debat schrijf je een evaluatie. Dit doe je volgens het STARR-methode. Je kiest een situatie tijdens de voorbereidingen op het debat of tijdens het debat zelf en deze ga je analyseren. De evaluatie wordt ook door mij beoordeeld. STARR-methode Situatie: wat was de situatie? -‐ wat gebeurde er -‐ wie was er bij betrokken -‐ waar speelde de situatie zich af -‐ wanneer speelde deze situatie Taak: algemeen en persoonlijk. -‐ wat was je taak -‐ wat was je rol -‐ wat werd er van je verwacht -‐ wat wilde je bereiken -‐ wat verwachtte je van jezelf in die situatie -‐ wat vond je dat je moest doen Actie: welke actie heb je ondernomen? -‐ wat heb je precies gezegd en/of gedaan -‐ hoe was je aanpak -‐ wat heb je vervolgens gedaan Resultaat: wat was het resultaat? -‐ wat kwam eruit?
38
-‐ -‐ -‐
Hoe is het afgelopen? Wat was het resultaat van je handelen? Hoe reageerde de ander?
Reflectie: hoe vind je dat het is gegaan? -‐ hoe vond je dat je het deed? -‐ Was je tevreden met het resultaat? -‐ Wat zou je de volgende keer anders doen? -‐ Wat heb je daarvoor nodig? Nabespreking Als je het evaluatieformulier hebt ingevuld volgens de STARR-methode, en je bent tevreden over het resultaat, dan kun je de leertaak bij mij inleveren. Ik zal de leertaak dan nakijken en in je portfolio stoppen. Het debat bespreken we klassikaal. Ik zal iedereen persoonlijke feedback geven over de rol die je hebt vervuld tijdens de voorbereiding en uitvoering van het debat.
39
LEERTAAK 5 PROBLEEMTAAK Achtergrond
De vierde leertaak was een discussietaak. Je hebt gedebatteerd over drie stellingen die je van de docent hebben gekregen. Je hebt samen met je discussiegroep informatie moeten verzamelen over de onderwerpen en daarna hebben jullie een selectie gemaakt van de verworven stof. Daarna hebben jullie een plan van aanpak geschreven en verschillende argumenten bedacht waarmee je de stellingen hebt verdedigd of hebt aangevallen. Tijdens het debat hebben jullie gemerkt dat de inhoud van de argumenten belangrijk is, maar ook de manier waarop de argumenten worden gebracht. Een aantal van jullie heeft een stelling moeten verdedigen waar hij het niet mee eens was. Ook dit is een leermoment. Je leert een bepaalde opvatting of een bepaald idee van meerdere kanten te bekijken. Zo krijg je een genuanceerd beeld. Nuance (dit zijn kleine verschillen die van groot belang kunnen zijn) kunnen aanbrengen is belangrijk omdat een idee of een opvatting zelden zwart of wit is. Je hebt ook geleerd om je mondeling uit te drukken. Daarna heb je een evaluatieverslag moeten schrijven volgens de STARR-methode.
Leerdoelen
Voor je ligt een probleemtaak. Deze taak is gericht op het oplossen en beantwoorden van problemen. Deze problemen zijn vaak abstract. Dat wil zeggen dat je er wel een voorstelling van kunt maken maar dat ze in de realiteit (het echte leven) niet of nauwelijks voorkomen. We noemen deze abstracte problemen ook wel morele dilemma’s. Een voorbeeld van een moreel dilemma: Stelen is mag niet. Maar als iemand heel arm is en geen geld heeft om eten te kopen voor zichzelf of voor zijn kinderen. Mag hij dan een brood stelen? Ook laat ik je kijken naar de indeling van het boek en waarom je denkt dat de auteur voor deze indeling heeft gekozen. Tijdens deze taak werk je weer in groepjes. Je gaat werken met abstracte of filosofische vraagstukken. Ik verwacht niet dat je dit vraagstuk oplost. Ik wil dat je naar het dilemma kijkt, het erover hebt met de andere leden uit je groep en tot een mogelijk antwoord komt. Sommige dilemma’s bestaan al meer dan 3000 jaar dus we hebben geen haast met de oplossing. Je kunt gebruik maken van Tilt en andere naslagwerken die je tot je beschikking hebt. Ik wil echter niet dat je iets overschrijft. Het resultaat moet komen uit de discussie die jij met je groepsgenoten voert. Van mening verschillen mag. Probeer dan wel onder woorden te brengen waar je van mening verschilt. Soms zit het in de nuance maar probeer dat wel te benoemen. Na het maken va de probleemtaak heb je het volgende geleerd:
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Je kunt je kennis te gebruiken in nieuwe en nog onbekende situaties. Je kunt je mening beargumenteren. Je maakt kennis met abstracte problemen. Je weet wat nuance is. Je kunt een probleem op een creatieve en originele manier benaderen en behandelen. Je kunt je mening beargumenteren. Je leert dat er voor bepaalde problemen niet één waarheid bestaat.
40
VIA handboek -‐ Argumenteren -‐ Kritisch lezen -‐ Grammatica -‐ Spelling
p. 139 p. 161 - 171 p. 27 – 36 p. 39 – 52 Beoordeling
De vragen en opdrachten zijn ingedeeld in twee categorieën. De verplichte vragen moet iedereen maken en bepalen 80 procent van je eindcijfer. De verdiepingsvragen zijn facultatief en bepalen 20 procent van je eindcijfer. Je moet eerst de verplichte vagen maken en als je tijd over hebt mag je beginnen aan de verdiepingsvragen. Het aantal te behalen punten staat achter de vraag. 100 punten is een 10. Tijdsduur: 3 x 2 lesuren Opdrachten + Instructie 1. Als Max in het ziekenhuis ligt schrijft hij, op de laatste pagina in zijn schrift, een korte boodschap aan Vier. Dat is vreemd want als lezer weten we ondertussen dat Max weet dat Vier overleden is aan de gevolgen van een ontploffing van een spijkerbom op het station in Madrid. Toch schrijft Max dit:
Vier, Ik weet niet waar je nu bent en ik weet dat je dit niet kunt lezen, of misschien toch wel. Ik zit in een doolhof met tijdslimiet. Als je hier ook was, zouden we lachen. We zouden onze viltjes omdraaien en begrijpen dat elke uitgang goed is. Je kunt niet verliezen als je je eigen regels maakt. Dat heb je ooit gezegd. Maar wij maken geen regels, we maken ze mee. Dat weet jij nu ook. Achteraf was je vast slimmer dan ik dacht, maar dat kan ik nu nog niet toegeven. Ik houd me aan mijn belofte. Uiteindelijk zullen we samen lachen. Max (Tilt p. 81 – 82)
Op pagina 158 lezen we hoe Vier aan zijn einde komt. Zijn laatste woorden zijn: ‘Thuis is overal’ en ‘Als je blijft zwerven komen we elkaar altijd tegen’. Vragen A, B, C & D zijn verplicht (max. 20 punten) A. Waarom schrijft Max zijn oude vriend terwijl hij weet dat Vier niet meer leeft, denk je? B. Waarom zegt Max dat hij in een doolhof met tijdslimiet zit? C. Vind je dit een goede vergelijking en waarom gebruikt hij dit beeld in zijn boodschap naar Vier? D. ‘Je kunt niet verliezen als je je eigen regels maakt’. Wat bedoelt Max hiermee en ben je het met hem eens? 2. Op pagina 69 vraagt Max aan dokter Barros of hij van raadsels houdt. Vervolgens komt er een verhaal over een karretje in een mijnschacht. Het karretje kan niet meer remmen en stormt op vier mensen af. Max vraagt dokter Barros of hij zou kiezen om de wissel te nemen en dat daardoor maar een persoon komt te overlijden.
41
Dit is een uitwerking van een moreel dilemma. Mag je een persoon vermoorden om er vier te redden? Jullie gaan in groepjes morele dilemma’s behandelen en uitwerken tot een antwoord. Omdat er geen goed of fout bestaat betekent het dat de argumenten die jullie geven voor het antwoord heel belangrijk zijn. Hieronder twee voorbeelden van een moreel dilemma
1. Er komt een trein af op vier mensen op het spoor. Vanuit een huisje kun je de wissel opentrekken zodat de trein van spoor verandert waar maar een persoon staat. Je ziet niet om welke mensen het gaat. Zou je de wissel opentrekken?
2. Je staat met een dikke vriend op de brug. Je ziet een trein aankomen die recht op vier mensen op het spoor afrijdt. Je weet dat je de trein kunt stoppen door je dikke vriend van de brug voor de trein te gooien. Zou je je dikke vriend een duw geven? Vragen A en B zijn verplicht (max. 20 punten Vraag C is een verdiepingsvraag (max. 10 punten) A. Deze twee situaties lijken op het raadsel van Max. Overleg met je groep en beargumenteer of je vindt dat beide situaties hetzelfde zijn of zit er verschil in de twee situaties? We gaan de antwoorden van de verschillende groepen met elkaar vergelijken en bespreken de eventuele verschillen B. Beschrijf een moreel dilemma uit je eigen leven of levenssituatie en geef helder aan waarom je dit vindt. Ook dit bespreek je in je groep. C. De auteur heeft het verhaal geschreven. Denk je dat hij op elke vraag een antwoord heeft, of zijn er ook voor de auteur nog open plekken? Probeer een vraag te verzinnen waarbij de auteur zich tijdens het antwoorden niet kan beroepen op de tekst. 3. Het boek bestaat uit drie delen: The flop, The turn en The river. Deze termen komen uit het poker. En een epiloog. De auteur heeft natuurlijk niet zomaar voor dit thema en deze indeling gekozen. Vragen A en B zijn verplicht (max. 20 punten) Vraag C is een verdiepingsvraag (max. 10 punten) A. Zoek op wat deze termen in het poker betekenen en leg vervolgens uit waarom de auteur zijn boek op deze manier heeft ingedeeld. B. Vind je het pokerspel een goede metafoor voor het leven. Leg uit waarom wel of waarom niet (maximaal 250 woorden) en gebruik als voorbeeld de situatie waarin Max zich bevindt. C. Tilt is ook een term uit het poker. Is dit een positieve of een negatieve term? 4. De auteur komt de klas bezoeken. Hij is benieuwd naar je leeservaring. Vraag A is verplicht (max. 20 punten) A. Gebruik de leertaken die je hebt gemaakt om ten minste twee vragen te stellen die jou tijdens het lezen van het verhaal hebben bezig gehouden. Dit kan van alles zijn. Wees creatief en spaar de auteur niet.
42
Nabespreking Heb je de vragen beantwoord en ben je tevreden over het resultaat, dan kun je de leertaak bij mij inleveren. Ik zal de leertaak nakijken en in je portfolio stoppen. Iedereen krijgt gedurende de volgende leertaak een moment om feedback van mij te vragen, zodat die feedback je weer kan helpen bij het maken van de resterende leertaken. Gedurende de lessen zal ik altijd beschikbaar zijn voor het verduidelijken van bepaalde opdrachten, het uitleggen van delen van de tekst of het verhaal of het toepassen van theorieën zoals je die hebt geleerd tijdens de lessen Nederlands. Het is uiteraard ook altijd mogelijk om je medeleerlingen vragen te stellen over de inhoud van de vragen. Schrijf echter niet zomaar het antwoord van iemand over. We werken aan een denkproces en ik zal ook het denkproces beoordelen. Het gaat mij dus niet per se om het antwoord maar ook hoe je tot het antwoord bent gekomen en waarom jij denkt dat dit juist is.
43
Bijlage 2 DOCENTENHANDLEIDING Uitwerking van de vragen en opdrachten 1. Studeertaak………………………………..
48
2. Toepassingstaak.....................................
51
3. Strategietaak………………………………
54
4. Discussietaak……………………………...
56
5. Probleemtaak……………………………..
57
44
DOCENTENHANDLEIDING BIJ TILT
45
Vooraf Dit is een pilot om te onderzoeken of literatuuronderwijs in het mbo realistisch en haalbaar is. Het is een poging om de taalvaardigheid van de jongeren op het mbo te vergroten, door ze een externe impuls te geven via de literatuur. Het ligt voor de hand om ter introductie een boek te kiezen dat dichtbij de belevingswereld van de mboleerling ligt. De keuze is gevallen op Tilt van Michiel Stroink. Deze tweede roman van deze jonge auteur heeft in april 2014 de Dioraphte Jongerenliteratuur Publieksprijs gewonnen, een prijs die boeken bekroont die goed aansluiten bij de belevingswereld van jongeren. Doelgroep en beginsituatie Tilt is bij uitstek geschikt voor leerlingen die geen of nauwelijks ervaring hebben met het lezen van literatuur. Ze hoeven geen specifieke literaire voorkennis te hebben. Bij de roman zijn leertaken ontworpen waarin het werk leerlinggericht wordt behandeld. De culturele context zal waarschijnlijk tijdens het maken en bespreken van de opdrachten worden aangeraakt, maar is geen doel op zich. De lezer en de leeservaring staan centraal. Mbo-leerlingen zijn beperkt tot matig literair competent. Ze hebben slechts interesse voor hen herkenbare en voorstelbare situaties, gebeurtenissen en emoties. Zij zijn, mits begeleid, in staat om de inhoud van een verhaal te bespreken op het gebied van maatschappelijke, psychologische en morele kwesties. De onderwerpen die hen interesseren zijn onder andere dood, vriendschap, liefde, rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid. Doelstellingen Voor de leerlingen is het belangrijk dat zij een taalvaardigheid ontwikkelen die de beroepscontext overschrijdt. Zij moeten de functie en het nut van Nederlands begrijpen om deze met succes toe te passen om zich emotioneel, moreel en sociaal te kunnen uiten. De leertaken zijn gericht op het ontwikkelen van de vaardigheden van de leerling en doen daarnaast een beroep op hun autonomie. Wanneer leerlingen zelfstandig worden, stimuleert dit hun motivatie en leerhouding. De leertaken zijn daarom een combinatie van uitdaging en ondersteuning. Als een leerling vertrouwen in een leertaak heeft, voelt hij zich
competent. Dit ervaart hij als stimulans. De cumulatieve opzet van de leertaken en de vragen en opdrachten zijn er primair op gericht de taalvaardigheid van de leerlingen te bevorderen. Leertaken en toetsing De leertaken bestrijken alle taalvaardigheidsdomeinen, mondelinge taalvaardigheid, lezen, schrijven en begrippenlijst en taalverzorging, die beschreven zijn in het rapport van de commissie Meijerink, Referentiekader taal en rekenen (2009). Een leertaak behandelt niet slechts een vaardigheid , maar bestrijkt het hele palet. De cumulatieve opzet zorgt ervoor dat de leertaken steeds een stapje verder en dieper het boek Tilt behandelen. Er zijn verschillende leertaken met verschillende doelen. Elke leertaak staat in verhouding met de vorige of volgende leertaak. Een leertaak zal bestaan uit basisvragen en verdiepingsvragen die facultatief zijn. De verdiepingsvragen zijn bedoeld voor een creatieve verwerking van de stof, waarin de eigen bijdrage van de leerling centraal staat. Zo is een leertaak bij uitstek geschikt om gedifferentieerd te werken. Afhankelijk van de doelstelling kan er individueel of in groepen aan de leertaak worden gewerkt. Zo ontwikkelt de leerling, naast zijn taalvaardigheid, ook nog andere vaardigheden die van belang zijn in zijn beroepsopleiding. De leertaken zorgen voor een overzicht en geven de leerling de mogelijkheid om zelf een planning te maken. Door de variatie in begeleiding, krijgt de docent ook beter zicht op de vorderingen van de individuele leerling. Belangrijk is dat elke leerling individueel en regelmatig feedback krijgt van de docent. Zo kan er telkens worden gekeken welke vaardigheid extra aandacht of oefening vereist. Via de vragen en oefeningen kunt u de verwerking op verschillende manieren toetsen. Met de leerling kunnen afspraken worden gemaakt over de verslaglegging en samenwerkingsmogelijkheden. Van tevoren is het bekend welke vragen verplicht zijn en welke vragen facultatief kunnen worden gemaakt. Ook zal er bij elke vraag het aantal te behalen punten staan. Samenwerking met andere vakken Tilt en de daarbij behorende leertaken bieden aanknopingspunten voor de
46
verwerving van lees-, spreek- en schrijfvaardigheid bij Nederlands en een samenwerking met andere vakken uit de beroepsopleiding, zoals Maatschappijleer (de sociale en maatschappelijke kwesties die vooral in de discussietaak en de probleemtaak behandeld worden). Daarnaast wordt er een beroep gedaan op vaardigheden, als analyseren, samenwerken en rapporteren, die centraal staan in de beroepsopleiding.
In de leertaken wordt verwezen naar het VIA handboek (Deviant, Amersfoort 2010). VIA is een competentiegerichte methode Nederlands voor het mbo. Tot slot De leertaken bij Tilt zijn een pilot. Dit is slechts een aanzet tot consequente invoering van literatuuronderwijs in het mbo. Juist doordat het een work in progress is, ontvang ik graag uw bevindingen, aanmerkingen en toevoegingen.
47
Uitwerking van de
VRAGEN EN OPDRACHTEN BIJ TILT LEERTAAK 1: STUDEERTAAK 1. Wat betekenen de volgende woorden? Achter het woord staat het nummer van de pagina waar je het woord kunt vinden. Als je het woord niet uit de context (de omgeving waar het woord staat) kunt opmaken, pak je een woordenboek of zoek je de betekenis op internet. A.
Professionals: Variabele: Factor: Discipline: Cadans: Ratio: Fenomeen: Reflex: Intensive care:
iemand die een tak van sport als beroep beoefent veranderlijk omstandigheid die invloed op iets uitoefent regime van strenge gedragsregels ritmische beweging verstand zeldzaam verschijnsel reactie op een prikkel afdeling in een ziekenhuis waar patiënten liggen die intensieve verpleging nodig hebben
B.
Buitencategorie: Imposante: Prutswerk: Miscommunicatie: Complimenten: Geroutineerd:
iets dat buiten de bestaande categorieën valt indrukwekkende werk dat slecht is gemaakt elkaar niet begrijpen een woord van lof ervaren
C.
Gestructureerd: Hectiek: Coma: Jurist: Conversaties: Secuur: Routine:
via een plan te werk gaan chaos diepe bewusteloosheid rechtsgeleerde gesprekken zorgvuldig normale gang van zaken
D.
Zorgvuldig: Fauteuil: Intermezzo: Inventiviteit: Diagnose: Cliché: Fractie: Strategisch: Doemscenario:
nauwkeurig luie stoel tussenspel creativiteit vaststelling van een ziekte op grond van verschijnselen overbekende waarheid deel van het geheel volgens een plan slechtst denkbare loop van omstandigheden
E.
Generatie: Hypersensitief: Alter ego: Conservatief: Instinctief: Formaliteit: Categorie: Sympathie:
groep van ongeveer gelijktijdig geboren mensen overgevoelig de andere ik van een persoon behoudend onbewust voorgeschreven regel soort Iemand aardig of leuk vinden
48
2. In de eerste vijf hoofdstukken worden de belangrijkste personages (personen die in het boek voorkomen) uit Tilt geïntroduceerd. De auteur noemt dit deel van het boek The flop. De volgende vragen gaan over deze personages. A. Noem per hoofdstuk het belangrijkste personage. B. Geef in drie of vier zinnen een omschrijving van de personages die je bij A genoemd hebt. Je kunt gebruik maken van de volgende vragen: Hoe ziet iemand eruit? Welk gedrag vertoont het personage? Heeft het personage rare of vreemde trekjes? Is het personage aardig of juist niet? Antwoord H1: Max. Een jonge pokerspeler die in tien jaar miljonair wil worden met pokeren. Hij heeft zijn ouders op jonge leeftijd verloren en ligt nu in het ziekenhuis vanwege zijn losbandige levensstijl. H2: Dolores. De zuster die Max in het ziekenhuis verpleegt. Ze is jong en sexy en houdt van mannen en uitgaan. Ze is dol op seks en verliefd op Max. H3: Jacob Eismann. De bedrijfsjurist van het ziekenhuis. Hij heeft een haat-liefde verhouding met zijn werk. Hij heeft in zijn leven veel verkeerde keuzes gemaakt en is niet echt gedreven om iets te bereiken. H4: Eva Ramona Cardinale. Ze is rijk en woont in een groot huis met een enorm aquarium waar ze veel tijd aan besteedt. Ze houdt ervan om te gluren naar andere mensen via de bewakingscamera’s van het ziekenhuis en heeft een compleet geheim archief van alle opnamen die door de camera’s gemaakt zijn. H5: Dokter Barros. Een oude arts die vroeger erg veelbelovend was maar nu vooral op routine werkt. Hij is altijd chirurg. Op jonge leeftijd heeft hij de liefde van zijn leven verloren en dat verlies heeft hij nooit kunnen verwerken. Hij is bitter en heeft zich volledig op zijn werk gestort. C. Geef in een woordspin aan wat de relatie tussen de vijf belangrijkste personages is. Je begint bij Max en werkt zo verder. Kennen twee mensen elkaar, dan verbind je die dus. Als twee personages elkaar nog niet kennen of zijn tegengekomen, dan verbind je die dus niet. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen. VB. Max kent Dolores als zijn verpleegster. Hij kent dokter Barros omdat die zijn behandelend arts is. Dolores kent dokter Barros en Eismann, die ze heeft ontmoet in het café de Boogie Bar. Jacob heeft Eva ontmoet, maar beiden weten nog niet de naam en functie van de ander. De ontmoeting was ongepland. Dokter Barros heeft contact gehad met Max en met Dolores. Dit contact is puur zakelijk.
Verdiepingsvraag D. Het gedrag van zuster Dolores is geen normaal gedrag. In hoofdstuk twee wordt herhaaldelijk gedrag van haar beschreven dat wij over het algemeen beschouwen als ongewoon. Geef aan, door drie fragmenten uit de tekst te citeren, waarom het aannemelijk is dat Dolores hypersensitief is. Citeren is letterlijk overnemen van tekst. Plaats de tekst die je citeert tussen aanhalingstekens en vermeld na het citaat het paginanummer uit het boek. Antwoord 1. ‘Ze is vast de enige vrouw ter wereld die expres eerst haar stilettohakken aandoet voordat ze de auto start’ p. 22 2. ‘Terwijl ze half luistert naar het bespreken van de patiënten, zet ze haar nagels in haar onderarm. Ze wil de fysieke pijn in haar arm voelen, andere pijn’ p. 25 3. ‘Ze voelt de eerste naalden in haar hand gaan, maar ze drukt door. Pas als ze het tot op haar botten lijkt te voelen, trekt ze haar hand terug’ p. 33 3. Tijdens de lessen Nederlands heb je geleerd wat beeldspraak is. In onderstaand fragment gebruikt de auteur (is de schrijver van het boek) verschillende soorten beeldspraak.
49
A. Benoem drie beelden uit onderstaand fragment en leg in je eigen woorden uit waarom hier sprake is van beeldspraak. Je kunt het theorieboek gebruiken om je geheugen op te frissen. Op een kleine heuvel zijn lukraak een paar honderd kale bomen gepland. Een leukemiebos, en de bezoekers lijken opeens toeschouwers bij een wedstrijd waarvan ze gaan weten dat ze hem gaan verliezen. Om vijf uur wordt resoluut de stekker uit de mensengarage getrokken. De belletjes houden op, de kantine loopt leeg en de gangen sterven uit. Door de laaghangende zon zie je nu de laag stof op de schijnbaar klinisch schone ziekenhuisvloer liggen. Een meisje heeft een Hello Kitty-ballon losgelaten. Hij hangt nog eenzaam tegen het hoge plafond. De laatste stuiterende stuiptrekkingen van de ballon zijn de enige geluiden die je nog hoort. Het ziekenhuis glijdt in een tijdelijke coma. (Tilt p. 37) Antwoord 1. bezoekers lijken opeens toeschouwers bij een wedstrijd waarvan ze weten dat ze hem gaan verliezen 2. de stekker uit de mensengarage getrokken 3. De kantine loopt leeg en de gangen sterven uit 4. laaghangende zon 5. het ziekenhuis glijdt in een coma
Verdiepingsvraag B. De auteur maakt in zijn boek veel gebruik van beeldspraak. Waarom denk je dat hij dit doet? Maakt het gebruik van deze beeldspraak het verhaal makkelijk leesbaar of vind je de tekst daardoor juist moeilijk worden. Probeer uit te leggen waarom je dit vindt. Uiteraard mag je hierbij beeldspraak gebruiken. Antwoord Vereist eigen invulling van leerlingen. 4. Hieronder volgen vier vragen die gaan over de inhoud van de tekst. De antwoorden kun je dus in de tekst terugvinden. Probeer in je antwoord volledig te zijn en schrijf goede zinnen. Ik ga controleren op spelling en grammatica. A. Is het duidelijk in welke stad en in welk casino Max is als hij op de wc buiten bewustzijn raakt? Antwoord Max speelt in het Gran Casino met veel buitenlanders. Het is niet bekend in welke stad het hotel staat. Er wordt in het ziekenhuis een keer Engels gesproken tegen hem. Dit is echter geen aanwijzing waar Max in het ziekenhuis ligt. B. Dolores heeft een date met Viktor. Is hij haar vriend of is het slechts een scharrel? Waarom denk je dat dit wel of niet het geval is? Antwoord Viktor is een scharrel van Dolores. Zij is erg actief en date veel. Viktor heeft zij een aantal keer gezien maar als zij met hem afspreekt denkt ze aan Max. Dolores houdt ervan om er mooi uit te zien en gebruikt haar uiterlijk om zoveel mogelijk mannen te versieren. Je krijgt nergens de indruk dat ze zich, met uitzondering van Max, emotioneel verbindt aan een man. Ook kun je afleiden aan de manier waarop Dolores Max verleidt, en de manier hoe makkelijk ze seks inzet
50
om mannen tevreden te stellen, dat ze geen vaste vriend heeft. Viktor speelt later in het verhaal geen enkele rol maar. Zijn naam wordt ook niet meer genoemd. C. Hoe heet de bar waar Eismann voor de eerste keer met Dolores in contact komt? Op welke pagina in het boek krijgt dit contact een vervolg? Antwoord De bar heet Boogie Bar. Dolores en Jacob hebben een intensief sms-contact na hun eerste ontmoeting. De tweede keer dat ze elkaar in levende lijve weer zien, is op p. 83. Zij staat voor hem in haar strakke verpleegstersuniform. Ze legt Jacob uit wie Max is en was zijn casus is. Jacob besluit zich ermee te gaan bemoeien. Hij doet dit voor Dolores en niet voor Max. D. Eva Ramona Cardinale heeft een aquarium. Beschrijf in vier mooie zinnen hoe het aquarium eruitziet. Antwoord Voor Eva is het aquarium een gigantisch uit de hand gelopen hobby. Het is een enorm grote bak met een inhoud van zevenentwintig kubieke meter. Het aquarium behuist allerlei soorten waterwezens. De koraalbank is schitterend en er zwemmen geen twee dezelfde vissen in. Eva is zeer aan haar aquarium gehecht.
LEERTAAK 2: TOEPASSINGSTAAK 1. Wat betekenen de volgende woorden? Achter het woord staat het nummer van de pagina waar je het woord kunt vinden. Als je het woord niet uit de context (de omgeving waar het woord staat) kunt opmaken, pak je een woordenboek of zoek je de betekenis op internet. A.
Chronische: Transplantatie: Patroon: Ongenoegen: Maniak:
langdurig het transplanteren model ontevredenheid iemand die een manie heeft
B.
Frustratie: Incasseren: Hectisch: Denigrerende: Stereotyperingen: Essentiele:
gevoel van teleurstelling innen wild en chaotisch kleinerend overdreven beeld van iemand belangrijk
C.
Grondig: Project: Visioen: Eigenaardigheden: Hiërarchie: Ondubbelzinnig: Definitief: Strategisch: Manipulatie: Attributen:
diepgaand vooraf omschreven en leidend tot een eindproduct het zien van dingen op een onnatuurlijke manier vreemde gedragingen rangorde heel duidelijk, voor slechts één uitleg vatbaar blijvend volgens een plan beïnvloeding benodigdheden
D.
Ingenieus: Radicaal: Small talk: Struikelblok: Projectiel: Adrenaline:
vindingrijk totaal babbel de babbel, praten over niets bijzonders belemmering voorwerp dat afgeschoten wordt stof die je lichaam aanmaakt als je spanning hebt
51
E.
Consequenties:
gevolg
Complicaties: Procedure: Ambities: Reputatie: Onderbewustzijn: Secuur: Complexiteit: Feilbaar:
bijkomende moeilijkheid werkwijze eerzucht goede naam je diepere bewustzijn, dat je niet goed kent zorgvuldig ingewikkeld je maakt wel eens fouten
2. Max heeft zich voorgenomen om in vijf jaar tijd zijn kapitaal van 30.000 euro te vermeerderen tot 1 miljoen euro. Om dit te bereiken gaat hij pokeren. Pokeren is volgens hem geen gokken. Het is een spel waarbij het meer draait om de personen tegen wie je speelt dan om de kaarten die je krijgt. Hij heeft voor zichzelf een strak schema opgesteld. Volgens dit schema speelt hij poker in sessies van 100 uur. Tien uur per dag en dan tien dagen achtereen. Zo verdient Max iedere honderd-uren-sessie gemiddeld negenduizend euro. Als de sessie van tien dagen voorbij wis volgt er een sessie van tien dagen rust, herstel en voorbereiding op een nieuwe periode van tien dagen spelen. A. Denk je dat het schema dat Max heeft opgesteld haalbaar is, dat hij alles goed heeft uitgedacht en dat je hem hebt leren kennen als iemand die dit eentonige leven vol kan houden. Of ben je van mening dat niemand zo’n schema kan volhouden want er zijn teveel factoren, zoals geld, gezondheid, discipline, die een risico vormen voor het slagen van het plan. Kies een van de twee stellingen: ‘Ja, hij houdt het vol of ‘Nee, hij houdt het niet vol’ en gebruik minimaal drie argumenten om je stelling te verdedigen. Je gebruikt ongeveer 250 woorden voor je antwoord. Antwoord Vereist eigen invulling door de leerlingen. VB. Het schema van Max wordt goed uitgelegd maar nergens wordt er een referentie gegeven. Het is niet eerder gedaan althans, daar wordt geen gewag van gemaakt. Max heeft econometrie gestudeerd. Als lezer heb je het beeld dat Max een rustige en weloverwogen jongen is. Ook de discipline waarmee hij zijn schema uitvoert doet verwachten dat het hem gaat lukken en dat het schema realistisch is. Echter, de in de vraag genoemde factoren als geld, gezondheid en discipline zijn van invloed op het schema. Het feit dat Max in het ziekenhuis is beland is een resultaat van zijn levensstijl en wellicht ook van zijn Spartaanse schema. Verdiepingsvraag B. Verzin zelf een doel dat je wilt bereiken. Maak voor dat doel een realistische (haalbaar) schema. Denk dan bijvoorbeeld aan de vragen: wat wil ik bereiken, wanneer wil ik dat bereiken, waarom wil ik dat bereiken, hoe wil ik dat bereiken, wat moet ik ervoor doen, wat moet ik ervoor laten. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen. 3. Een verhaal is gebonden aan tijd. Een schrijver maakt soms gebruik van flashbacks om over een gebeurtenis te vertellen die plaats heeft gevonden voordat het verhaal eigenlijk begint. We noemen dit een flashback. Er worden stukjes uit het verleden in het verhaal geplakt. Dit kan handig zijn om de personen om wie het gaat beter te leren kennen. A. Beschrijf drie flashbacks die in het verhaal voorkomen. Je mag dit in je eigen woorden doen. Ze mogen allemaal van hetzelfde personage zijn maar je kunt ook kiezen voor flashbacks van verschillende personages.
52
Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen. VB. Op p. 8 hebben we een flashback naar Max in de brugklas. Op p. 136 hebben we een flashback van Dr. Barros in het begin van millennium en zijn confrontatie met een andere, veelbelovende arts. Op p. 157 hebben we een flashback van het ongeluk van Vier in Madrid. B. Kies er een uit en vertel waarom je denkt dat de schrijver heeft gekozen voor een flashback. Met andere woorden: welk doel dient de informatie die we via de flashback te weten zijn gekomen. Gebruik ten minste twee argumenten. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen. VB. Deze techniek schept de mogelijkheid om de voorgeschiedenis van een gebeuren of een handeling geleidelijk aan te verklaren. Zo bouwt ze spanning op. Ook dient een flashback als psychologische karakterverklaring van een personage. Verdiepingsvraag C. Soms gebruikt de schrijver ook stukjes uit de toekomst die hij vooraf al vertelt. Hoe zou dit heten? En kun je een reden verzinnen waarom een schrijver al een stukje van de toekomst laat zien? Antwoord Dit heet een flashforward. De schrijver kan hiervan gebruik maken om de spanning op te voeren. De nadruk wordt gelegd op hoe iets gaat gebeuren. Wat er gaat gebeuren is immers door de flashforward al duidelijk. 4. In hoofdstuk 6 lezen we in een flashback hoe Max zijn vriend Vier heeft ontmoet. Als hij in het ziekenhuisbed ligt schrijft hij Vier nog een kort briefje waaruit blijkt dat Max en Vier elkaar uit het oog zijn verloren. A. Wat is de volledige naam van Vier? Antwoord Olivier B. Max en Vier hadden best een heftig leven toen ze echt goede vrienden van elkaar waren. Vat kort samen (max. 200 woorden) hoe hun vriendschap eruit zag en wat ze op een, voor hen, gewone dag deden. Antwoord Ze gingen samen op ontdekkingsreis door de stad. Geen horloge en geen kaart. Ze zagen wel waar ze belanden. Ze blowden veel en waren intellectueel aan elkaar gewaagd. Vier was het gebroken kompas dat Max nodig had. Ze beleefden meer avonturen dan dat er in een mensenleven pasten. Ze zopen, gebruikten drugs en sliepen in een kraakpand. Zorgeloos en zo vrij als een vogel. Verdiepingsvraag C. Wat zou een reden kunnen zijn waardoor Max zijn goede vriend Vier niet meer spreekt en zelfs niet meer weet waar hij leeft? Je mag de reden zelf verzinnen en vervolgens onderbouw je die met geloofwaardige argumenten. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen
53
VB. Max en Vier leefden allebei hun leven zonder rekening te houden met tijd of plaats. Hun levens hebben zich gekruist bij toeval en het lot heeft ervoor gezorgd dat ze zich verbonden voelden. Max is op een gegeven moment zich gaan toeleggen op poker. Vier is doorgegaan met het willekeurig leven. Uiteindelijk is Vier slachtoffer van een bomaanslag in Madrid. Voor Vier is thuis overal. De dood van Vier kan dan ook gezien worden als een verruiming van zijn leven. De dood is bij uitstek vrij van plaats en tijd. De dood is overal. Dus in de ogen van Vier is de dood zijn thuis.
LEERTAAK 3: STRATEGIETAAK 1. Wat betekenen de volgende woorden? Achter het woord staat het nummer van de pagina waar je het woord kunt vinden. Als je het woord niet uit de context (de omgeving waar het woord staat) kunt opmaken, pak je een woordenboek of zoek je de betekenis op internet. A.
Functioneel: Labyrint: Fractie: Chanteren: Complot:
doelmatig doolhof deel van een geheel dreigen met openbaring van een geheim samenzwering
B.
Motorisch: Documentaire: Steriliteit: Risico: Geconstateerd:
betreft de motoriek informatieve film vrij van bacteriën gevaar van verlies vaststellen
C.
Details: Logica: Routinebezoekje: Optie: Illuster: Catastrofaal:
onderdelen, kleine dingen op een goede manier rederneren een bezoek dat je vaak aflegt mogelijkheid beroemd rampzalig
D.
Intentie: Ceremonie: Toedracht: Falen: Overmacht:
bedoeling plechtigheid de manier waarop iets is gebeurd mislukken meer macht hebben dan de mensen om je heen
E.
Emotie: Manoeuvreren: Routine: Intermezzo:
plotselinge ontroering voorzichtig tot stand brengen door gewoonte verkregen vaardigheid tussenspel
F.
Epiloog: Ritueel: Epicentrum: Logistiek:
slotwoord gebruik middelpunt beheersing van stromen goederen en mensen
2. Toen Max in de brugklas zat en op een warme lentedag naar huis fietste, merkte hij bij thuiskomst dat zijn ouders niet thuis waren. Pas op vrijdag belde hij de politie. De auto’s van zijn ouders stonden nog op de oprit en er stond niets in de landelijke of regionale krant. Zelfs niet het kleinste bericht. We lezen dat Max er zeker van was dat zijn ouders bij hem zijn weggelopen. Vanaf het moment dat zijn ouders plotseling zijn verdwenen, is Max een beetje een vreemde jongen geworden, met rare trekjes. Een zonderling figuur die het liefst met rust gelaten wil worden.
54
Max heeft niet goed gekeken: er stond wel degelijk een artikel in de krant over zijn ouders. A. Je schrijft een artikel voor de krant (rond de 400 woorden) waarin duidelijk wordt wat de ouders van Max is overkomen. Je mag de suggesties van de auteur gebruiken: OUDERS GEKIDNAPT, of BLOEDDORSTIGE MASSAMOORDENAAR PLUNDERT GEZIN. Je kunt natuurlijk ook zelf een oorzaak verzinnen. Het is een verhaal voor in de krant, dus pas ook de indeling van het artikel en de manier van schrijven daar op aan. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen. 3. Nadat Max zijn vonnis (dat is een veroordeling waar je niets meer aan kunt veranderen) heeft gehoord, besluit hij zijn tante te bellen. Hij wil haar vertellen dat hij nog maar een week te leven heeft. Hij krijgt haar niet te pakken en besluit een e-mail te sturen. Aan het einde van het verhaal, als dokter Barros ja heeft gezegd tegen de operatie, neemt Eva stappen om het land te verlaten. Dit is misschien wel logisch doordat haar geheim nu bij iedereen bekend is. Zij stuurt een paar mailtjes, waaronder eentje naar haar broer.
A. Schrijf de e-mail die Max aan zijn tante kan hebben gestuurd. Vermeld daar in ieder geval in wat er met hem aan de hand is, waar hij op dit moment verblijft, of hij veel steun aan haar heeft gehad en wat er nu verder met hem gaat gebeuren. Zet er ook in of hij wel of niet wil dat zijn tante contact met hem opneemt en geef daar een goede reden voor. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen. VB1. Lieve tante, ik lig in het ziekenhuis en heb nog maar een paar dagen te leven. Ze zeggen dat mijn lever kapot is. Door mijn uitbundige levensstijl kom ik niet in aanmerking voor een transplantatie. Ik ken u niet goed maar u bent nu eenmaal de enige familie die ik nog heb. Ik weet niet of u deze mail ooit zult lezen maar nu ik het gevecht met de dood ben begonnen vind ik dat iemand van mijn strijd moet weten. Er is een mirakel nodig om hier levend uit te komen. Ik wacht af. VB 2.Lieve tante, ik lig in het ziekenhuis want mijn lever is kapot. De dokter zegt dat ik nog maar een paar dagen te leven heb als ik niet geopereerd word. Maar ik kan de operatie niet betalen. U bent de enige familie die ik hebt. Kunt u me alstublieft helpen?
Verdiepingsvraag B. Schrijf de mail die Eva naar haar broer kan hebben gestuurd. Ze vertelt natuurlijk niet de waarheid, dus zorg dat haar smoes om, na jarenlang zeuren van haar broer toch naar Australië te reizen, geloofwaardig is. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen VB. Lieve broer, Ik kom naar Australië! Het is tijd om eens de andere kant van de wereld te ontdekken. Ik heb alles hier wel gezien. Het huis staat te koop en op mijn werk maak ik plaats voor een andere ambitieuze jongeling. Ik kijk ernaar uit broer. Het is te lang geleden. Ik wil weer de vertrouwde warmte van familie ervaren. Ik kom er aan. Mijn enkeltje is geboekt en mijn spullen zijn gepakt. Neem me alsjeblieft eens mee naar het Great Barrier Reef. Wat daarna komt, komt daarna. Ik zie wel. Tot snel. Eva, je zus. 4. In de epiloog maken we kennis met Rachid. Rachid zorgt voor een wending in het verhaal die je als lezer niet zag aankomen. Om zijn daad te verantwoorden (uitleggen waarom hij het heeft gedaan) heeft hij een brief achtergelaten die men pas na de aanslag zal vinden. A. Komt Rachid uit het niets het verhaal binnen of zijn we hem al een keer (of meerdere keren tegengekomen? Leg uit waar je je antwoord op baseert.
55
Antwoord We zijn hem al meerdere keren tegengekomen in het verhaal. Het was de man in het shirt met daarop de opdruk: emotional plumber. De man speelt geen grote rol in het verhaal. De aanslag die hij wil plegen vertoont overeenkomsten met de aanslag op het metrostation in Madrid. Max ondergaat hetzelfde lot als Vier. Hij sterft door een bomaanslag.
B. Schrijf de afscheidsbrief van Rachid en leg hierin uit waarom hij tot zijn daad heeft besloten (maximaal 300 woorden). Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen Verdiepingsvraag C. Vind je dit een goed einde van het verhaal of had je liever gezien dat de schrijver geen epiloog had geschreven? Leg uit waarom Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen
LEERTAAK 4: DISCUSSIETAAK Het organiseren van een debat is naar eigen invulling. Hieronder enkele handvatten voor een goed, leerzaam en interessant debat. Voorbereiding Om tot een optimaal debat te komen, is het van belang dat er een goede voorbereiding plaatsvindt. De leerlingen moeten van tevoren goed worden ingelicht over de vorm en inhoud van het debat en welke rol er van hen wordt verwacht. De tips en trucs moeten door de docent zelf worden overgebracht op de leerlingen. De argumenten moeten goed worden geformuleerd en er moeten duidelijke voorbeelden worden gegeven. De leerlingen moeten op de hoogte zijn van verschillende manieren van non-verbale communicatie en hier het belang van inzien. Debatteren is leuker dan de meeste leerlingen denken. Het is dan ook van belang om ze enthousiast te maken en duidelijke leerdoelen te stellen. Niet alleen de technische vaardigheden zoals argumenteren, luisteren en reageren zijn van belang maar ook de inhoudelijke voorbereiding. Zorg voor genoeg tijd voor deze voorbereiding en van de docent mag worden verwacht dat hij een gedegen kennis heeft over het onderwerp en de stellingen waarover wordt gedebatteerd. Als leerlingen meer kennis hebben kunnen ze beter debatteren. De leerlingen moeten nadrukkelijk worden betrokken bij de organisatie en voorbereiding van het debat. Door het werken in groepen kunnen de leerlingen elkaar ondersteunen en versterken. Dit zal het zelfvertrouwen doen toenemen. De stellingen moeten aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen maar ook bij het boek dat ze aan het lezen zijn. Zo kunnen de leerlingen hun competenties ontwikkelen en hun kennis verruimen. Een stelling moet duidelijk zijn en mag gen argumenten bevatten. Een goede stelling is controversieel en mag prikkelen. Het is echter niet de bedoeling om de stelling zo scherp te formuleren dat leerlingen gekwetst kunnen worden door de stelling. Leg daarom, voor de aanvang van de leertaak, verschillende stellingen voor aan de leerlingen waaruit zij vervolgens de definitieve selectie kunnen maken. Belangrijk is dat het debat niet gaat over de stelling maar alleen over de inhoud. Uitvoering Als de voorbereiding heeft plaatsgevonden is het tijd voor het debat. De leerlingen worden verwelkomd door de docent die een kort uitleg geeft om de afspraken nog eens duidelijk voor het voetlicht te brengen. Tijdens het debat de regels uitleggen verstoort het ritme en ondermijnt het zelfvertrouwen van de leerlingen.
56
Elke groep heeft een teamleider. Deze is verantwoordelijk voor de groep en houdt het openingsstatement. Niet alle leerlingen kunnen of willen een debat voeren of hebben moeite met het spreken voor een publiek. De teamleider bijt het spits af en kan zo eventuele koudwatervrees bij zijn teamleden wegnemen. Daarnaast is het debat geopend en zijn er dus al argumenten ingebracht. Dit maakt het makkelijker voor de andere teamleden om te reageren. De teamleiders hebben dus een enthousiasmerende rol. Opzet - De teams worden gevormd en de stellingen worden uitgedeeld. - Tijdens het debat zitten de twee deelnemende groepen tegenover elkaar. De jury neemt plaats aan het hoofd. -‐ Voor het debat geeft iedereen elkaar een hand. -‐ De jury zegt wie de juryvoorzitter is en wie de timekeeper. Dit zijn belangrijke taken. -‐ Elke groep heeft iemand die het openingsstatement maakt. Deze duurt maximaal 1 minuut. De groep die voor de stelling is gaat als eerste. -‐ Nadat beide openingsstatements zijn geweest gaat het werkelijke debat beginnen. Dit noemen we de debatronde en die duurt acht minuten. Iedereen mag iets zeggen maar men laat elkaar wel uitpraten. Stem verheffen mag maar het mag nooit persoonlijk worden. -‐ Als je iets wilt zeggen ga je staan. -‐ De juryvoorzitter bepaalt wie er mag spreken en houdt de spreektijd in de gaten. Hij kiest alleen iemand die staat. -‐ Er mogen meerdere mensen gaan staan om iets te zeggen. -‐ Aan het einde van de debatronde wordt er door beide groepen iemand gekozen die het slotpleidooi mag houden. Dit duurt maximaal één minuut en je haalt alles nog een keer uit de kast om de jury te overtuigen. -‐ Na deze drie rondes trekt de jury zich terug en gaat stemmen. Het team dat de meeste stemmen heeft gekregen is de winnaar. Waar op te letten Een valkuil bij het debatteren kunnen verkeerd gekozen stellingen zijn. Het is belangrijk om stellingen te kiezen die dicht bij de belevingswereld en emoties van de leerlingen liggen. Zo kunnen zij een duidelijke mening vormen. Let op dat er niet op de persoon wordt gespeeld. Als leerlingen uitspraken die in het debat worden gedaan persoonlijk opvatten dan kunnen de emoties hoog oplopen. Het is daarom belangrijk om de leerlingen goed voor te bereiden op het debat. Het debat wordt een succes wanneer de leerlingen zich veilig en op hun gemak voelen. Stimuleer de leerlingen om hun eigen ideeën en argumenten onder woorden te brengen. B. Na het debat schrijf je een evaluatie. Dit doe je volgens het STARR-methode. Je kiest een situatie tijdens de voorbereidingen op het debat of tijdens het debat zelf en deze ga je analyseren. De evaluatie wordt ook door mij beoordeeld. Antwoord. De leerlingen gebruiken hiervoor het STARR-model.
LEERTAAK 5: PROBLEEMTAAK 1. Als Max in het ziekenhuis ligt schrijft hij, op de laatste pagina in zijn schrift, een korte boodschap aan Vier. Dat is vreemd want als lezer weten we ondertussen dat Max weet dat Vier overleden is aan de gevolgen van een ontploffing van een spijkerbom op het station in Madrid. Toch schrijft Max dit:
57
Vier, Ik weet niet waar je nu bent en ik weet dat je dit niet kunt lezen, of misschien toch wel. Ik zit in een doolhof met tijdslimiet. Als je hier ook was, zouden we lachen. We zouden onze viltjes omdraaien en begrijpen dat elke uitgang goed is. Je kunt niet verliezen als je je eigen regels maakt. Dat heb je ooit gezegd. Maar wij maken geen regels, we maken ze mee. Dat weet jij nu ook. Achteraf was je vast slimmer dan ik dacht, maar dat kan ik nu nog niet toegeven. Ik houd me aan mijn belofte. Uiteindelijk zullen we samen lachen. Max (Tilt p. 81 – 82) Op pagina 158 lezen we hoe Vier aan zijn einde komt. Zijn laatste woorden zijn: ‘Thuis is overal’ en ‘Als je blijft zwerven komen we elkaar altijd tegen’. Vragen A, B, C & D zijn verplicht (max. 20 punten) Vraag E is een verdiepingsvraag (max. 10 punten) A. Waarom schrijft Max zijn oude vriend terwijl hij weet dat Vier niet meer leeft, denk je? Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen VB. Omdat Max ten einde raad is en zich daarom wendt tot zijn oude, en enige vriend die hij ooit heeft gehad. Wellicht ook omdat de dood voor hem onomkeerbaar is en hij troost zoekt in het idee dat hij zich met zijn vriend kan verzoenen en hun dolen voort kan zetten.
B. Waarom zegt Max dat hij in een doolhof met tijdslimiet zit? Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen VB. Omdat hij geen richting kan bepalen. Hij draait niet meer met viltjes, anderen doen dat voor hem. Hij is afhankelijk terwijl hij zijn hele leven naar onafhankelijkheid heeft gestreefd. De tijdslimiet zijn de dagen die geteld zijn voor hem. C. Vind je dit een goede vergelijking en waarom gebruikt hij dit beeld in zijn boodschap naar Vier? Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen
D. ‘Je kunt niet verliezen als je je eigen regels maakt’. Wat bedoelt Max hiermee en ben je het met hem eens? Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen VB. Omdat je dan tijdens het spel je regels kunt bijstellen. Verliezen kun je alleen als er goed of fout is. Als je je eigen regels kunt bepalen dan is er geen sprake van god en fout dus kun je ook nooit verliezen. Op pagina 69 vraagt Max aan dokter Barros of hij van raadsels houdt. Vervolgens komt er een verhaal over een karretje in een mijnschacht. Het karretje kan niet meer remmen en stormt op vier mensen af. Max vraagt dokter Barros of hij zou kiezen om de wissel te nemen en dat daardoor maar een persoon komt te overlijden.
58
Dit is een uitwerking van een moreel dilemma. Mag je een persoon vermoorden om er vier te redden? Jullie gaan in groepjes morele dilemma’s behandelen en uitwerken tot een antwoord. Omdat er geen goed of fout bestaat betekent het dat de argumenten die jullie geven voor het antwoord heel belangrijk zijn. Hieronder twee voorbeelden van een moreel dilemma 1. Er komt een trein af op vier mensen op het spoor. Vanuit een huisje kun je de wissel opentrekken zodat de trein van spoor verandert waar maar een persoon staat. Je ziet niet om welke mensen het gaat. Zou je de wissel opentrekken? 2. Je staat met een dikke vriend op de brug. Je ziet een trein aankomen die recht op vier mensen op het spoor afrijdt. Je weet dat je de trein kunt stoppen door je dikke vriend van de brug voor de trein te gooien. Zou je je dikke vriend een duw geven? A. Deze twee situaties lijken op het raadsel van Max. Overleg met je groep en beargumenteer of je vindt dat beide situaties hetzelfde zijn of zit er verschil in de twee situaties? We gaan de antwoorden van de verschillende groepen met elkaar vergelijken en bespreken de eventuele verschillen Antwoord Vereist eigen invulling van de leerlingen
B. Beschrijf een moreel dilemma uit je eigen leven of levenssituatie en geef helder aan waarom je dit vindt. Ook dit bespreek je in je groep. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen
Verdiepingsvraag C. De auteur heeft het verhaal geschreven. Denk je dat hij op elke vraag een antwoord heeft, of zijn er ook voor de auteur nog open plekken? Probeer een vraag te verzinnen waarbij de auteur zich tijdens het antwoorden niet kan beroepen op de tekst. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen 3. Het boek bestaat uit drie delen: The Flop, The turn en The river. Deze termen komen uit het poker. En een epiloog. De auteur heeft natuurlijk niet zomaar voor dit thema en deze indeling gekozen. A. Zoek op wat de termen in het poker betekenen en leg vervolgens uit waarom de auteur zijn boek op deze manier heeft ingedeeld Antwoord Flop: is het omdraaien van de eerste drie kaarten (van de vijf) op tafel. Deze kaarten zijn voor iedere speler zichtbaar. Met deze kaarten en de twee kaarten in de hand kunnen combinaties worden gemaakt. Elke speler moet nu inzetten (of passen). Er komen echter nog twee kaarten dus de combinaties zijn nog niet zeker. Turn: Dit is de vierde kaart die open op tafel wordt gelegd. De spelers zetten nu weer in. De mogelijkheid tot combineren kan nu, voor sommige spelers, groter zijn of juist kleiner. River: Dit is de laatste kaart. De combinaties die nu worden gevormd zijn definitief. De spelers weten wat er ligt en kunnen nu door middel van bluffen, of een goede combinatie, voor de laatste keer bieden of weggaan. De auteur introduceert zijn personages als de kaarten in het pokerspel. Een voor een worden de personages geïntroduceerd en de onderlinge verhoudingen worden langzaam zichtbaar en logisch. Voor sommigen is dit een goede ontwikkeling en voor sommigen niet.
59
B. Vind je het pokerspel een goede metafoor voor het leven. Leg uit waarom wel of waarom niet (maximaal 250 woorden) en gebruik als voorbeeld een situatie waarin Max zich bevindt. Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen VB. Max ligt in het ziekenhuis en is afhankelijk van de mensen waarmee hij te maken heeft. Hij kan ze slechts bespelen vanuit zijn bed en heeft geen invloed op de onderlinge verhoudingen. Verdiepingsvraag C. Tilt is ook een term uit het poker. Is dit een positieve of een negatieve term? Geef aan welke omschrijving de auteur aan de term Tilt geeft en in welke context hij dit zegt (staat in het boek). Antwoord Tilt is een term in het poker en beschrijft de negatieve mentale of emotionele staat van een speler. De speler speelt niet meer vanuit zijn kunnen maar vanuit zijn emotie. Dit resulteert meestal in een nederlaag. Als een pokerspeler op tilt slaat is dit meestal negatief. 4. Gebruik de leertaken die je hebt gemaakt om ten minste twee vragen te stellen die jou tijdens het lezen van het verhaal hebben bezig gehouden. Dit kan van alles zijn. Wees creatief en spaar de auteur niet Antwoord Vereist eigen invulling door leerlingen
60