Woordenlijst voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (bijgewerkt: 2015) Afwijzing van aansprakelijkheid: hoewel al het nodige is gedaan om de juistheid van de volgende definities en toelichtingen te garanderen, mag dit document niet als juridisch bindend worden beschouwd. Aandachtsgebied: De Europese Unie heeft voor plattelandsontwikkeling zes prioriteiten vastgesteld. Deze zijn weer onderverdeeld in 18 zogenoemde aandachtsgebieden waarmee de doelen van elke prioriteit nader worden ingevuld en de programmering wordt vergemakkelijkt. In de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten voor elk aandachtsgebied concrete streefdoelen worden gekwantificeerd. De lidstaten moeten in de programmeringsperiode regelmatig verslag uitbrengen over de vorderingen bij het halen van deze streefdoelen. Aandachtsgebieden mogen niet worden verward met ecologische aandachtsgebieden. Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen: Landen die in 2004 of later lid werden van de EU, moesten na hun toetreding het systeem van rechtstreekse betalingen invoeren en kregen daarom de mogelijkheid om in bepaalde sectoren aanvullende nationale steun te verlenen mits de Commissie daarmee instemde. Sinds 2013 zijn de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen vervangen door nationale overgangssteun (behalve voor Bulgarije, Kroatië en Roemenië). Acquis communautaire: Met deze Franse term (acquis betekent: wat verworven is) wordt de rechtsorde van de Europese Unie bedoeld. Het acquis bestaat uit de volledige wetgeving van de Europese Unie: primaire (verdragen en protocollen) en secundaire wetgeving (verordeningen, richtlijnen en besluiten) plus de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie. Het acquis omvat met andere woorden de doelstellingen van de Europese Unie, het Uniebeleid en de regels die voor dat beleid gelden. Het acquis is fundamenteel en dynamisch en wordt steeds verder ontwikkeld naarmate de Europese Unie evolueert. Elke lidstaat moet het acquis communautaire in acht nemen, aangezien Unierecht voorrang heeft op nationaal recht. Kandidaat-lidstaten moeten het acquis aanvaarden en in hun eigen rechtsbestel opnemen vooraleer zij tot de Europese Unie kunnen toetreden. ACS-landen: Dit zijn de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan die met de Europese Unie zijn geassocieerd in het kader van de Overeenkomst van Cotonou (voorheen de Overeenkomst van Lomé). Het gaat om 79 landen die samen meer dan 650 miljoen inwoners tellen. De handelsbepalingen van de Overeenkomst van Cotonou worden vervangen door
Economische Partnerschapsovereenkomsten (EPO's). Actieve landbouwer: Om te voorkomen dat steun wordt verleend aan individuen en bedrijven met een louter marginale landbouwactiviteit, komen alleen "actieve landbouwers" in aanmerking voor rechtstreekse betalingen en op landbouwers gerichte betalingen in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen. Individuen die een luchthaven, een spoorwegdienst, een waterbedrijf, een vastgoeddienst, een sportterrein of een recreatievoorziening exploiteren, worden in beginsel niet als actieve landbouwers beschouwd, tenzij zij kunnen aantonen dat landbouw voor hen geen marginale activiteit is. Sinds 2015 is deze bepaling bindend. Lidstaten die dat willen, kunnen een striktere definitie van "actieve landbouwer" toepassen. Administratieve lasten: Administratieve taken die landbouwers en overheidsdiensten moeten verrichten om aan hun juridische verplichtingen te voldoen, maar die geen reële waarde aan hun werk toevoegen. Adviesdiensten: Diensten om landbouwers (zowel als boseigenaren en kleine en middelgrote ondernemingen in plattelandsgebieden) te helpen de economische en milieuprestatie van hun bedrijf te verbeteren. Om de duurzaamheid en klimaatvriendelijkheid van het betrokken bedrijf te verbeteren, leveren deze diensten advies op maat van het bedrijf. In het advies kunnen zowel economische als ecologische en sociale aspecten aan de orde worden gesteld die een steunontvanger zou moeten aanpakken om zijn of haar bedrijfsactiviteit te verbeteren. Afzetbevorderingsbeleid: Dit beleid heeft tot doel zowel in de Europese Unie als in derde landen de afzet van door landbouwers in de Europese Unie geproduceerde levensmiddelen te bevorderen. Hiertoe worden in samenwerking met de lidstaten en de beroepsorganisaties uit de lidstaten afzetbevorderingsacties, voorlichtingscampagnes en handelsmissies georganiseerd die voor een deel door de Europese Unie worden gefinancierd. Doel van dergelijke acties is het publiek bewuster te maken van de kwaliteit van de producten van de Europese Unie. Agromilieu-indicatoren: Aan de hand van agromilieu-indicatoren wordt nagegaan of in het gemeenschappelijk landbouwbeleid op EU-, nationaal en regionaal niveau rekening wordt gehouden met milieuoverwegingen. In 2006 heeft de Europese Commissie 28 agromilieu-indicatoren vastgesteld om de interactie tussen het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het milieu te beoordelen en om de volgende doelstellingen te bereiken: informatie verstrekken over de toestand van het milieu in het kader van de landbouw; inzicht krijgen in en toezicht houden op de verbanden tussen landbouwmethoden en de effecten van die methoden op het milieu; referentiemateriaal leveren, vooral over de diversiteit van de landbouwecosystemen; beoordelen in hoeverre het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de plattelandsontwikkelingsprogramma's bevorderlijk zijn voor milieuvriendelijke en duurzame landbouwactiviteiten, en, ten slotte, informatie verstrekken voor de globale beoordeling van de duurzaamheid van de landbouw.
2
Agromilieuklimaatmaatregelen: In het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's kan bijstand worden verleend aan landbouwers die gedurende een bepaalde periode methoden toepassen die bevorderlijk zijn voor het milieu en/of helpen bij de mildering van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Deze bijstand vergoedt de landbouwers voor de extra kosten en de verloren inkomsten die gepaard gaan met het toepassen van dergelijke methoden. Met deze methoden moet de lat hoger worden gelegd dan het niveau dat de landbouwer sowieso moet halen – onder meer (maar niet alleen) op grond van de randvoorwaarden en de betrokken nationale wetgeving. Een methode die al wordt gefinancierd in het kader van de vergroeningsbepalingen van de eerste pijler, mag niet ook nog eens bijstand ontvangen op grond van een agromilieuklimaatmaatregel. Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT): Dateert uit 1944 en verwijst naar een internationale organisatie en naar een handelsovereenkomst tussen landen. Als organisatie bestaat de GATT niet meer: zij is vervangen door de Wereldhandelsorganisatie. Als overeenkomst is de laatste versie ervan in 1994 gesloten en is de GATT de WTO-overeenkomst voor het goederenverkeer geworden. "Alles behalve wapens"-overeenkomst: Dit is de meest genereuze preferentiële handelsregeling die de Europese Unie heeft ingesteld in het kader van haar stelsel van algemene tariefpreferenties. Begunstigden zijn de 49 minst ontwikkelde landen. In het kader van deze overeenkomst krijgen alle producten behalve wapens, dus ook landbouwproducten, vrij van rechten en vrij van contingentering toegang tot de markt van de Europese Unie. Audit: zie goedkeuring van de rekeningen Basisbetaling: De betaling die sinds 2015 aan de landbouwers wordt toegekend in het kader van de basisbetalingsregeling en de regeling inzake een enkele areaalbetaling. Basisbetalingsregeling (BBR): In het kader van de voorschriften van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de periode 2007-2013 ontvingen de landbouwers rechtstreekse betalingen op grond van hetzij de bedrijfstoeslagregeling, hetzij de regeling inzake een enkele areaalbetaling. Naar aanleiding van de beleidshervorming van 2013 is de bedrijfstoeslagregeling sinds 2015 vervangen door de basisbetalingsregeling. De basisbetalingsregeling werkt op basis van betalingsrechten die in het eerste jaar van toepassing van de regeling aan de landbouwers worden toegewezen en jaarlijks door de landbouwers worden geactiveerd. Alleen landbouwers die subsidiabel zijn op grond van de basisbetalingsregeling of, naargelang van het geval, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, komen in aanmerking voor andere rechtstreekse betalingen, zoals de groene rechtstreekse betaling, de herverdelingsbetaling, de betaling voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen en de betaling voor jonge landbouwers. Bebossing: In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt steun verleend voor bebossing. Het gaat om door de Europese Unie medegefinancierde maatregelen ter bevordering van de ontwikkeling van nieuw bos dat het milieu ten goede komt. Bedrijf: In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt hieronder verstaan: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd. 3
Bedrijfstoeslagregeling (BTR): Deze regeling werd ingevoerd in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 2003 en is de regeling op grond waarvan landbouwers een ontkoppelde bedrijfstoeslag ontvingen. Vóór de hervorming van 2003 ontvingen landbouwers rechtstreekse betalingen die elk met een specifieke vorm van gewas- of veeteelt (granen, melk, rundvlees enz.) verbonden waren. Na de hervorming van 2003 werden deze specifieke rechtstreekse betalingen samengevoegd tot één bedrag, de bedrijfstoeslag, en werd deze betaling losgekoppeld van de productie van gewassen en vee. De hervorming van 2013 heeft deze oriëntatie voortgezet door de bedrijfstoeslagregeling om te vormen tot de basisbetalingsregeling. Beleidscoherentie voor ontwikkeling: Met beleidscoherentie voor ontwikkeling wordt gestreefd naar sterkere synergieën en minder inconsistenties tussen de niet op ontwikkelingshulp gerichte beleidsmaatregelen van de Europese Unie en haar ontwikkelingsdoelstellingen. De belangrijkste drijfveer hiervoor is het feit dat ontwikkelingssamenwerking efficiënter wordt en meer ontwikkelingsvoordelen in ontwikkelingslanden kunnen worden bereikt als onsamenhangend beleid wordt beperkt en synergieën tussen extern en intern beleid worden versterkt. Het concept van beleidscoherentie voor ontwikkeling stamt uit de conclusies van een vergadering van de Raad in 2005. Het Verdrag van Lissabon (artikel 208) heeft de rechtsgrondslag van dit beginsel versterkt door te bepalen dat het in alle gerelateerde beleidsterreinen moet worden geïntegreerd. Beschermde geografische aanduiding (BGA): landbouwproducten. Beschermde oorsprongsbenaming landbouwproducten.
(BOB):
zie kwaliteitsbeleid ten aanzien van
zie kwaliteitsbeleid ten aanzien van
Bestemmingsontvangsten: zie goedkeuring van de rekeningen Betaling voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen: Om landverlating te voorkomen in gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen mogen de lidstaten (of regio's) een hogere rechtstreekse betaling verlenen aan de landbouwers in die gebieden. Betaling voor jonge landbouwers: Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 kunnen jonge landbouwers (landbouwers die hun landbouwactiviteit opstarten en niet ouder dan 40 zijn in het jaar van de aanvraag) die in aanmerking komen voor de basisbetaling, in het kader van de regeling voor jonge landbouwers voor een periode van maximaal vijf jaar een extra betaling ontvangen. De betaling bedraagt 25 % van de basisbetaling. De lidstaten kunnen ervoor kiezen tot 2 % van hun enveloppe voor rechtstreekse betalingen te reserveren voor deze betalingen aan jonge landbouwers. Betalingsrechten: Deze zijn bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 2003 ingevoerd (onder de benaming "toeslagrechten") om de bedrijfstoeslagregeling ten uitvoer te leggen. Op basis van historische gegevens werden deze toeslagrechten aan de landbouwers toegewezen (op regionaal niveau of op het niveau van individuele landbouwers). Om in aanmerking te komen voor de bedrijfstoeslagregeling, moest een landbouwer naar aanleiding van de hervorming van 2003 de toeslagrechten die hij of zij in handen had, samen met hetzelfde aantal subsidiabele hectaren landbouwgrond activeren. Als gevolg van de 4
hervorming in 2013 zijn deze toeslagrechten vervangen door nieuw vastgestelde betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling. Sommige lidstaten die aan bepaalde voorwaarden voldoen, mogen, in afwijking van die algemene regel, de bestaande rechten behouden. Bijstandspercentages: In het kader van bijstand voor plattelandsontwikkeling is het bijstandspercentage het aandeel van de totale subsidiabele kosten van een concrete actie (project, contract enz.) dat door de Europese Unie, een lidstaat, een regio of een gemeente wordt betaald. Bijzondere en gedifferentieerde behandeling: Het gaat om in het kader van de Wereldhandelsorganisatie overeengekomen bepalingen die het ontwikkelingslanden mogelijk maken uitzonderingen of een bijzondere behandeling te genieten. Zo krijgen ontwikkelingslanden meer tijd om verplichtingen geleidelijk in te voeren, zijn ze aan minder strenge verplichtingen onderworpen, enz. Biobrandstof: Brandstof (biodiesel, bio-ethanol, biomethaan) verkregen door een biologisch proces (en die geen geologisch proces heeft ondergaan). Biobrandstoffen kunnen vast, vloeibaar of gasvormig zijn. Biobrandstof van de eerste generatie: Een biobrandstof die wordt verkregen uit granen, suiker en oliehoudende zaden. De in de Europese Unie meest voorkomende brandstof van de eerste generatie is biodiesel uit koolzaad. Biobrandstof van de tweede generatie: Deze biobrandstof wordt verkregen uit plantaardig materiaal dat, in tegenstelling tot plantaardig materiaal voor de vervaardiging van biobrandstof van de eerste generatie, niet als voedsel kan worden gebruikt. Via de vergisting van cellulose kan allerlei materiaal, zoals biomassa van afvalproducten, hout en graanstengels, tot biobrandstof van de tweede generatie worden verwerkt. Sommige gewassen, zoals Miscanthus-soorten, worden speciaal geteeld om tot biobrandstof te worden vergist. Biodiesel: Vloeibare biobrandstof, voornamelijk verkregen uit plantaardige oliën (van koolzaad, zonnebloemzaad, grondnoten), bepaalde restproducten, dierlijke vetten en oliën en algen. Biodiversiteit: De verscheidenheid aan levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken. Hieronder valt de diversiteit binnen de soorten (genetische diversiteit), tussen de soorten (soortendiversiteit) en tussen de ecosystemen (ecosysteemdiversiteit). Bio-energie: De energie uit brandstoffen, verkregen uit biologisch materiaal (d.w.z. gewassen of dieren) dat geen geologisch proces heeft ondergaan (in tegenstelling tot fossiele brandstoffen). Dergelijke brandstoffen kunnen vast (bijv. hout, stro), vloeibaar (bijv. biodiesel, bio-ethanol) of gasvormig (bijv. methaan) zijn. Bio-ethanol: Vloeibare biobrandstof, voornamelijk verkregen door vergisting van koolhydraten. Tal van grondstoffen bevatten koolhydraten die tot bio-ethanol kunnen worden verwerkt, namelijk granen, melk (lactose), aardappelen, suikerbieten, suikerriet en wijn. Biogas: Gasvormige biobrandstof, voornamelijk verkregen door de anaerobe gisting van biologische grondstoffen (dierlijke mest, restproducten en bioafval, energiegewassen). Bij de 5
opwerking van biogas tot biomethaan worden verontreinigingen en kooldioxide verwijderd en kan het gas op dezelfde manier worden gebruikt als aardgas. Biogas kan ook worden verkregen door vergassing van lignocellulosisch materiaal (zoals houtspaanders, stro, maïsstelen en -bladeren) of door voorbewerking met stoom en enzymen. Biologische landbouw: De biologische productie is een alomvattend systeem van landbouwbeheer en levensmiddelenproductie waarbij de beste praktijken op milieugebied worden gecombineerd met een hoog niveau van biodiversiteit, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen, de toepassing van strenge normen op het gebied van dierenwelzijn en een productie die is afgestemd op de voorkeur van bepaalde consumenten voor producten die worden vervaardigd met natuurlijke stoffen en procedés. Biomassa: Alle levende materie en alle materie die levend is geweest maar aan het vergaan is. In de context van de landbouw kan biomassa een meer beperkte betekenis hebben, namelijk plantaardige materie die als energiebron kan worden gebruikt, zoals hout, gewassen, algen, restproducten van land- en bosbouw, zuiveringsslib, mest, industriële bijproducten en vast huishoudelijk afval. Blijvende teelten: In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn dit gewassen die niet in de vruchtwisseling zijn opgenomen, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren. Ook producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd worden als blijvende teelten beschouwd, in tegenstelling tot blijvend grasland en blijvende weilanden, die niet onder "blijvende teelten" vallen. Bos: Een gebied van meer dan 0,5 hectare met bomen van meer dan 5 meter hoog en een bladerdak van meer dan 10 % of met bomen die deze waarden ter plaatse kunnen bereiken. Grond met een hoofdzakelijk agrarisch of stedelijk gebruik valt niet onder dit begrip. Een lidstaat of regio kan kiezen voor een andere definitie van bos, die berust op bestaande nationale wetgeving of een bestaand nationaal inventarisatiesysteem. De lidstaten of regio's nemen de definitie op in hun programma's voor plattelandsontwikkeling. Boxen (WTO): In de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw is bepaald dat de maatregelen die een WTO-lid neemt om steun aan zijn landbouw te verlenen, onder een van de volgende boxen vallen: 1. groene box – subsidies die de handel niet of nauwelijks verstoren, zoals ontkoppelde rechtstreekse betalingen. Volgens de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw hoefde deze steun niet te worden verlaagd; 2. blauwe box – betalingen in het kader van productiebeperkende programma's, zoals ontkoppelde steun die beperkt is tot een aantal hectaren en dieren in de referentieperiode. Volgens de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw hoefde deze steun niet te worden verlaagd; 3. oranje (of "gele") box – interne steunmaatregelen die als productie- en handelsverstorend worden beschouwd, zoals prijsondersteuning of subsidies die rechtstreeks verbonden zijn met productiehoeveelheden. Op grond van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw moest deze steun (waarvan de omvang wordt gemeten aan de hand van de zogenoemde geaggregeerde steun) wel worden verlaagd.
6
Braaklegging: Op grond van de braakleggingsregeling kon landbouwgrond tijdelijk uit productie worden genomen. De regeling werd eind jaren 80 ingevoerd om de hoeveelheid levensmiddelen die door de landbouwers werd geproduceerd, te verminderen. De achterliggende gedachte was greep te krijgen op het overaanbod op belangrijke markten voor landbouwproducten, met name granen, door de oppervlakte grond die in gebruik was voor de productie van voedsel, te verkleinen. De braakleggingsregeling werd als gevolg van de latere positieve ontwikkeling van de landbouwmarkten tijdelijk opgeschort in 2008 en definitief afgeschaft in 2009 (in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na de gezondheidscontrole). Brancheorganisaties: Unies van producentenorganisaties die hun economische activiteiten op het gebied van het produceren van voedsel en het verwerking, verhandelen en verdelen van producten in een of meer sectoren aan elkaar koppelen. Enkele voorbeelden: brancheorganisaties kunnen de kennis over de productie en de markt verbeteren, de wijze waarop producten op de markt worden gebracht coördineren, potentiële exportmarkten verkennen, standaardverkoopcontracten opstellen, ervoor zorgen dat het potentieel van producten verder wordt benut, onderzoek verrichten, nagaan hoe het gebruik van diergeneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen kan worden beperkt, of voor een verbetering van de kwaliteit van producten zorgen. Buitengewone marktmaatregelen: De instrumenten voor marktbeheer zijn vastgesteld in de integrale gemeenschappelijke marktordening en zijn bedoeld als kader voor het stabiliseren van de prijzen en bijgevolg ook – onder meer – voor het stabiliseren van het inkomen van de landbouwers. De landbouwproductie wordt doorgaans bepaald door langetermijninvesteringen, klimaatomstandigheden, bestrijding van plant- en dierziekten en schommelingen op de internationale markten. Deze en andere factoren liggen soms aan de basis van ernstige marktverstoringen die de rentabiliteit van de landbouwproductie op de middellange of lange termijn in gevaar brengen. De integrale gemeenschappelijke marktordening maakt het mogelijk om dergelijke situaties op te vangen aan de hand van buitengewone marktmaatregelen. Cluster: In het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma's is een cluster een groepering van onafhankelijke ondernemingen – starters, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, maar ook adviesorganen en onderzoeksorganisaties – die tot doel hebben economische en innovatieve activiteiten te stimuleren. Zij doen dit door intensieve interactie te bevorderen, voorzieningen te delen, kennis en deskundigheid uit te wisselen en bij te dragen aan kennisoverdracht, netwerking en informatieverspreiding binnen het cluster. Co-existentie: Met deze term wordt gedoeld op gevallen waarin landbouwgewassen op geringe afstand van elkaar op verschillende wijze worden geproduceerd (gangbare teelt, biologische teelt of teelt met behulp van genetisch gemodificeerd zaai- of pootgoed). Ook in dergelijke situaties moet worden voldaan aan de geldende etiketterings- en/of zuiverheidseisen. Collectieve goederen en diensten: Dit zijn goederen en diensten die het algemene publiek ten goede komen, maar waarvoor de producent niet door de markt wordt vergoed. Landbouwers leveren een aantal collectieve goederen, zoals het goede beheer van bodem en water, de instandhouding van landschapskenmerken en voedselzekerheid. Concessielijst: Dit is de lijst van geconsolideerde tarieven en verbintenissen van een lidstaat van de Wereldhandelsorganisatie op het gebied van interne steun en exportsubsidies.
7
Conferentie van Stresa: In juli 1958 vond in Stresa aan het Lago Maggiore in Italië een conferentie plaats waaraan werd deelgenomen door de Europese Commissie, de lidstaten en landbouworganisaties. Doel was overleg te plegen over de wijze waarop uitvoering zou worden gegeven aan de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals die waren omschreven in artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (nu artikel 39 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het belangrijkste resultaat was het voornemen de landbouw te gaan ondersteunen door de landbouwers de garantie te geven dat de marktprijzen voor hun producten niet onder een bepaald niveau zouden dalen (via "prijssteun" of "marktsteun"). Degressiviteit: In het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 is bepaald dat wanneer het bedrag aan rechtstreekse steun (basisbetalingsregeling en regeling inzake een enkele areaalbetaling) waarop een landbouwer recht heeft, meer dan 150 000 EUR bedraagt, dat bedrag moet worden verlaagd met ten minste 5 %. Met het oog op de werkgelegenheid kan de landbouwer de salariskosten van het vorige jaar (incl. belastingen en socialezekerheidsbijdragen) in mindering brengen voordat deze verlaging wordt toegepast. Lidstaten die meer dan 5 % van hun jaarlijkse nationale maximum gebruiken om een herverdelingsbetaling toe te kennen, hoeven deze verlaging niet toe te passen. Aldus "bespaarde" middelen blijven in de betrokken lidstaat en worden overgedragen naar het budget voor plattelandsontwikkeling (zie plafonnering, modulatie, overdrachten tussen pijlers). De-minimisregel (in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid): Op grond van deze regel kan een bepaald bedrag aan steun worden betaald zonder dat deze als staatssteun in de zin van het Verdrag wordt beschouwd. Lidstaten die onder de de-minimisdrempels blijven, hoeven geen (extra) staatssteunregels in acht te nemen. Dit houdt in dat dergelijke betalingen niet bij de Commissie moeten worden aangemeld, niet door de Commissie moeten worden goedgekeurd en niet moeten worden vrijgesteld in het kader van de groepsvrijstellingsverordening. De de-minimisdrempel is in december 2013 verdubbeld van 7 500 EUR tot 15 000 EUR. Onder deze drempel wordt verstaan: het steunbedrag dat over een periode van drie belastingjaren aan een in de primaire productie van landbouwproducten actieve onderneming is betaald en dat niet hoger is dan het maximum dat in de betrokken verordening voor elke lidstaat is vastgesteld. De-minimisregel (in het kader van de Wereldhandelsorganisatie): Minimale steunbedragen die zijn toegestaan en niet mogen worden verlaagd zelfs wanneer zij de handel verstoren. Voor ontwikkelde landen valt hieronder: productspecifieke steun tot 5 % van de productiewaarde van het betrokken product en niet-productspecifieke steun tot 5 % van de waarde van de totale landbouwproductie. Voor ontwikkelingslanden gaat het in beide gevallen om 10 %.
8
Dierenwelzijn: Hiermee wordt specifiek het welzijn van landbouwhuisdieren bedoeld. Krachtens de voorschriften van de Europese Unie moeten deze dieren een aantal vrijheden genieten: zij moeten vrij zijn van honger en dorst, van ongemak, van pijn, verwondingen en ziekte, van angst en spanningen en zij moeten vrij zijn om normaal gedrag te vertonen. Ervan uitgaande dat de andere factoren die een rol spelen in de levensmiddelenproductie, binnen en buiten Europa identiek zijn, leidt het feit dat veehouders in de EU deze voorschriften moeten naleven, ertoe dat de kostprijs om melk, vlees en andere dierlijke producten te produceren, in de EU hoger ligt dan in landen die zich niet aan deze voorschriften moeten houden. Dierziekte: Voor de toepassing van plattelandsontwikkelingsmaatregelen wordt hiermee een ziekte bedoeld die is opgenomen in de lijst van de Wereldorganisatie voor diergezondheid of in de lijst in de bijlage bij Beschikking 2009/470/EG van de Raad Doorlopend actieplan voor vereenvoudiging: In een werkdocument van oktober 2006 heeft het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de Commissie een actieplan voor de vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opgesteld. In het actieplan worden de aangevatte projecten voor vereenvoudiging beschreven. Douanerecht: Het bedrag dat een persoon of onderneming aan de overheid moet betalen bij de invoer ("invoerrecht") of uitvoer van bepaalde producten ("uitvoerrecht"). Afhankelijk van de wijze van berekening wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten douanerechten. Zo is er bijvoorbeeld het "ad-valoremrecht" (uitgedrukt als een percentage van de waarde van het product waarover het wordt geheven (bijv. 5 % van 100 EUR = 5 EUR) en het "specifieke recht" (uitgedrukt als een bedrag per eenheid zoals bijvoorbeeld 10 EUR per ton, 20 EUR per stuk of 30 EUR per hectoliter). De term "douanerecht" en "tarief" of "invoertarief" zijn synoniemen en worden vaak door elkaar gebruikt. Duurzame ontwikkeling: Hiermee wordt bedoeld: tegemoetkomen aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheid van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in het gedrang te brengen – met andere woorden, een betere levenskwaliteit voor iedereen, nu en in de toekomst. Deze vorm van ontwikkeling biedt een visie op vooruitgang waarin onmiddellijke en langetermijndoelstellingen en lokale en mondiale actie hand in hand gaan en sociale, economische en milieukwesties als onscheidbare en onderling afhankelijke aspecten van menselijke vooruitgang worden beschouwd. Duurzame ontwikkeling wordt sterk aangemoedigd door de Verenigde Naties, met name sinds de Conferentie van Rio van 1992 en in het kader van het Rio+20-proces. Ecologisch aandachtsgebied: Sinds 2015 moet elke landbouwer in de Europese Unie die een rechtstreekse betaling aanvraagt en meer dan 15 hectare bouwland heeft, 5 % van dat bouwland inrichten als ecologisch aandachtsgebied. Deze gebieden brengen voordelen voor het milieu met zich mee, verbeteren de biodiversiteit en zorgen voor de instandhouding van aantrekkelijke landschappen (zoals landschapselementen, bufferstroken en beboste gebieden, braakliggend land en land met stikstofbindende gewassen). Uitzonderingen op deze regel zijn bijvoorbeeld landbouwbedrijven waar meer dan 75 % van het areaal grasland is. Op basis van verslaglegging door de Commissie in 2017 en een wetgevingsvoorstel van de Commissie kan het percentage van het bouwland dat als ecologisch aandachtsgebied moet worden ingericht, worden opgetrokken van 5 % tot 7 %. Deze verplichting is een van de drie "vergroeningsmaatregelen" in het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de periode 2014-2020 (naast instandhouding van blijvend grasland en gewasdiversificatie) 9
Energiegewassen: Deze gewassen worden geteeld voor de productie van energie, veeleer dan voor de productie van levensmiddelen of vezels. Het gaat om gewassen die oliehoudende zaden opleveren (zoals koolzaad, soja, zonnebloem), granen (zoals tarwe, gerst, maïs, rogge), suikerbieten, suikerriet en overblijvende planten (zoals olifantsgras (een Miscanthus-soort), hakhout met korte omlooptijd en eucalyptus). Europees Innovatiepartnerschap: Dit partnerschap heeft tot doel a) de productiviteit en efficiëntie van de landbouwsector en b) de duurzaamheid van de landbouw te bevorderen (zorgen voor een bevredigende bodemfunctionaliteit tegen 2020). Om de productiviteit en de duurzaamheid van de landbouw te verbeteren, fungeert het Europees Innovatiepartnerschap op regionaal, nationaal en EU-niveau als interface tussen de landbouw, de bio-economie en de wetenschappelijke wereld. Het EIP dient tevens als katalysator voor een efficiëntere werking van innovatiegerelateerde acties die steun krijgen in het kader van door de EU gesubsidieerde plattelandsontwikkelingsprogramma's en onderzoeks- en innovatieactiviteiten. De uitvoering verloopt via operationele groepen die als spil optreden en die onder meer bestaan uit landbouwers, wetenschappers, adviseurs, ngo's en bedrijven. De operationele groepen organiseren zich rondom specifieke thema's en voeren projecten uit die gericht zijn op het uittesten en toepassen van innovatieve praktijken, processen, producten, diensten en technologieën. Op grensoverschrijdend of EU-niveau houden de operationele groepen zich met name bezig met clusterinitiatieven en met proef- en demonstratieprojecten. Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo): Tot de oprichting van dit Fonds werd besloten in september 2005. Sinds begin 2007 is het in de plaats gekomen van enerzijds de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw en anderzijds het voor de financiering van sommige plattelandsontwikkelingsmaatregelen gebruikte deel van de afdeling Garantie van dat Fonds. Alle financiële steun die de Europese Unie verleent voor plattelandsontwikkeling, is uitsluitend afkomstig uit het Elfpo. Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF): Tot de oprichting van dit Fonds werd besloten in september 2005. Sinds begin 2007 is het in de plaats gekomen van de hoofdmoot van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, namelijk het deel waaruit financiering wordt verleend voor: rechtstreekse betalingen aan landbouwers, beheer van landbouwmarkten en een aantal andere doeleinden zoals veterinaire en fytosanitaire maatregelen, voedselprogramma's en voorlichtingsactiviteiten. Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling: De Europese Commissie heeft dit netwerk in 2008 opgericht om lidstaten te helpen hun plattelandsontwikkelingsprogramma's efficiënt uit te voeren. Het netwerk doet dienst als forum om ruraal Europa te verbinden en als platform om ideeën en ervaringen uit te wisselen over hoe plattelandsontwikkelingsprogramma's in de praktijk werken en hoe zij kunnen worden verbeterd. De voornaamste belanghebbende partijen in dit netwerk zijn de nationale netwerken voor het platteland, de autoriteiten van de lidstaten, de plaatselijke groepen en andere plattelandsontwikkelingsorganisaties met een EU-perspectief. Het netwerk deelt informatie met de belanghebbende partijen via uiteenlopende kanalen, zoals publicaties en deelname aan evenementen en beurzen in heel Europa. 10
Europese structuur- en investeringsfondsen: Dit zijn de volgende EU-fondsen: het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. Ex-ante voorwaarden: Aan deze voorwaarden, die betrekking hebben op bepaalde essentiële elementen, moet worden voldaan om te garanderen dat de plattelandsontwikkelingsprogramma's en de maatregelen die daarin zijn vastgesteld, correct worden uitgevoerd. Zo mag een agromilieuklimaatmaatregel pas worden toegepast als vooraf de uitgangssituatie is omschreven. Exportconcurrentie: Heeft betrekking op: a) exportsubsidies en b) de "parallelle zaken" op de ontwikkelingsagenda van Doha: de mogelijkheden voor een overheid om de export te subsidiëren via exportkredieten, via staatshandelsondernemingen voor de agrarische export en via internationale voedselhulp. In de WTO-overeenkomst inzake de landbouw zijn op dit moment alleen controle- en verlagingsmaatregelen opgenomen voor exportsubsidies, en dus niet voor de "parallelle zaken". Exportconcurrentie is één van de drie pijlers van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw en de landbouwonderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha. Exportkrediet: In het kader van de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie zijn exportkredieten specifieke stimulansen in de vorm van bijvoorbeeld rechtstreekse financiering, herfinanciering, rentesubsidiëring, de verstrekking van exportkredietverzekeringen of -garanties, uitgestelde facturering en andere directe of indirecte vormen van steunverlening door de overheid om de export te bevorderen. Exportsubsidie: Is synoniem met "uitvoerrestitutie" en wordt doorgaans gebruikt in verband met de Wereldhandelsorganisatie, terwijl "uitvoerrestitutie" meestal in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt gebruikt. In de internationale handel zijn exportsubsidies specifieke stimulansen in de vorm van bijvoorbeeld contante betalingen van de overheid om de export te bevorderen. Dit instrument wordt doorgaans ingezet wanneer de binnenlandse prijs van een bepaald product hoger is dan de prijs van dat product op de wereldmarkt. Extensivering: Met extensivering worden extensieve landbouwmethoden bedoeld die over het algemeen worden gekenmerkt door een geringe in- en output en die doorgaans nogal arbeidsintensief zijn. De term kan betrekking hebben op zowel de gewasproductie als de dierlijke productie. Springt een landbouwer bijvoorbeeld spaarzaam om met kunstmest of bestrijdingsmiddelen, dan valt dit onder extensivering. Extensivering kan ook inhouden dat een landbouwer voor de productie van rundvlees minder dieren per hectare houdt dan zijn of haar intensief producerende tegenhanger. Landbouwers die extensieve landbouw bedrijven, kunnen daarvoor subsidie krijgen in het kader van bepaalde plattelandsontwikkelingsmaatregelen. Zo wordt op grond van agromilieuklimaatmaatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling bijstand verleend voor extensieve landbouwpraktijken die milieuvoordelen opleveren.
11
Externe convergentie: Dit begrip is ingevoerd naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 en houdt in dat de beleidsvoordelen eerlijker over de lidstaten worden verdeeld. Daartoe worden de door de lidstaten uit te keren bedragen aan rechtstreekse betalingen progressief opwaarts dan wel neerwaarts bijgesteld tot dicht bij het gemiddelde van de Europese Unie. De nationale enveloppe van de lidstaten waar de gemiddelde betaling (per hectare in EUR) lager is dan 90 % van het gemiddelde, wordt geleidelijk verhoogd (met een derde van het verschil tussen hun huidig gemiddelde en 90 % van het gemiddelde van de Europese Unie), terwijl de nationale enveloppe van de lidstaten die meer dan gemiddeld ontvangen, navenant in neerwaartse richting wordt bijgesteld. Er is een garantie dat elke lidstaat in 2019 uitkomt op een gemiddeld minimumbedrag aan rechtstreekse betalingen op nationaal of regionaal niveau. Financiële instrumenten: Maatregelen waarmee op vrijwillige basis steun uit de begroting van de Europese Unie wordt verleend ten behoeve van een of meer beleidsdoelen. Dergelijke instrumenten kunnen de vorm aannemen van leningen, garanties, aandelen- of quasi-aandeleninvesteringen of andere risicodelende instrumenten en mogen, in voorkomend geval, worden gecombineerd met een subsidie. Financiële vooruitzichten: De vroegere benaming voor het meerjarig financieel kader. GATT-overeenkomst (General agreement on tariffs and trade): Zie Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel Geavanceerde biobrandstoffen: Brandstoffen die aan de hand van geavanceerde technologie worden geproduceerd uit alle delen van een gewas of uit niet voor voedingsdoeleinden bestemde grondstoffen (zoals afval, restproducten uit de land- en bosbouw, speciaal voor dit doel geteelde energiegewassen). Het eindproduct (geavanceerde bio-ethanol of geavanceerde biodiesel) is gelijk aan het product dat met behulp van technologie van de eerste generatie werd gegenereerd. "Geavanceerde biobrandstof" is hetzelfde als "biobrandstof van de tweede generatie". Gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen: In bepaalde gebieden ondervindt de landbouw last van natuurlijke of andere specifieke beperkingen. De lidstaten moeten deze gebieden afbakenen aan de hand van acht biofysische criteria (waaronder de hellingsgraad). Bovendien krijgen de lidstaten voldoende ruimte om voor maximaal 10 % van hun landbouwareaal andere criteria te gebruiken. Vóór de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 werden deze gebieden "probleemgebieden" genoemd en gebeurde de afbakening aan de hand van veel vagere criteria – met kritiek van de Rekenkamer tot gevolg. Vanwege de hogere productiekosten komen landbouwers in deze gebieden in aanmerking voor compenserende vergoedingen die worden berekend op basis van extra kosten en inkomensverlies. Deze gebieden vallen uiteen in drie categorieën: 1. berggebieden, met als beperkingen de hoogte, de moeilijke klimaatomstandigheden en het korte groeiseizoen; 12
2. andere dan berggebieden die worden geconfronteerd met ernstige natuurlijke beperkingen; 3. andere gebieden met specifieke beperkingen waar landbeheer noodzakelijk is voor milieubehoud of -verbetering, instandhouding van het platteland, handhaving van de toeristische mogelijkheden of voor kustbescherming. Geconsolideerd tarief: Een tarief dat als gevolg van WTO-onderhandelingen of WTO-toetredingen wordt opgenomen in de concessielijst van een land. Legt een WTO-lid een tarief op dat hoger is dan het geconsolideerde tarief, dan kunnen de daardoor benadeelde landen vergeldingsmaatregelen nemen die dezelfde waarde vertegenwoordigen als de export van het overtredende land of kunnen zij compensatie krijgen, meestal in de vorm van lagere tarieven op andere producten die zij exporteren naar het overtredende land. Gedelegeerde handelingen: In de meeste wetgevingsteksten die door de wetgever worden aangenomen (basishandelingen genoemd), worden veeleer algemene voorschriften vastgesteld. Om deze algemene voorschriften in praktijk te brengen, kan het nodig zijn deze aan te vullen met specifiekere regels. Dergelijke regels worden vastgesteld hetzij door de lidstaten zelf, hetzij door de Europese Unie in de vorm van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen. Gedelegeerde handelingen zijn niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de basishandeling (zie artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Gedelegeerde handelingen mogen alleen worden vastgesteld indien de Commissie daartoe wordt gemachtigd in de basishandeling. Bovendien wordt in de basishandeling bepaald dat de wetgever de machtiging aan de Commissie kan intrekken en dat een gedelegeerde handeling alleen in werking mag treden als de wetgever binnen een in de wetgevingshandeling bepaalde termijn geen bezwaar heeft gemaakt. Gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS): zie kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten. Geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS): Een systeem dat de lidstaten moeten gebruiken om betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te beheren en te controleren met geavanceerde technieken waarbij percelen met behulp van luchtfoto's en satellietfoto's worden gecheckt en de aanvragen van landbouwers op juistheid worden gecontroleerd door gegevens in de verschillende databases met elkaar te vergelijken. Het geïntegreerd beheers- en controlesysteem zorgt er in het bijzonder voor dat onregelmatigheden die verband houden met de betalingen, aan het licht komen. In dat geval wordt een onderzoek ingesteld. Aldus is gewaarborgd dat landbouwers een juiste betaling ontvangen en dat ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd. Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB): Door middel van een samenstel van regelingen en uitvoeringsmaatregelen voert de Europese Unie op het gebied van landbouw een beleid dat voor al haar lidstaten geldt. Sinds de eerste maatregelen in 1962 werden ingevoerd, is het beleid aangepast, verder ontwikkeld en heeft het bovendien een aantal hervormingen meegemaakt. Het GLB moet ervoor zorgen dat de landbouw op lange termijn kan blijven bestaan als het hart 13
van een vitaal platteland. De Europese Unie is juridisch verplicht een landbouwbeleid te voeren. Zoals het is verwoord in artikel 38, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: "De werking en de ontwikkeling van de interne markt voor de landbouwproducten dienen gepaard te gaan met de totstandkoming van een gemeenschappelijk landbouwbeleid". In artikel 39 worden de doelstellingen van dit beleid opgevoerd: 1. een hogere landbouwproductiviteit dankzij technische vooruitgang en de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie, 2.
een redelijke levensstandaard voor de landbouwbevolking,
3.
stabiele markten voor de landbouwproducten,
4.
voedselzekerheid (d.w.z. dat de voedselvoorziening altijd moet zijn gegarandeerd),
5. betaalbare levensmiddelen (d.w.z. dat levensmiddelen te koop moeten zijn voor een prijs die mensen zich kunnen veroorloven). De oprichters van de Europese Unie beseften dat landbouwers en platteland alleen konden floreren en de consument alleen toegang tot voldoende en betaalbare levensmiddelen kon hebben als een gemeenschappelijk landbouwbeleid werd gevoerd om landbouw- en voedselprijzen te stabiliseren en technische vooruitgang in de landbouw te garanderen. Alles om te voorkomen dat problemen uit het verleden, zoals voedselschaarste en armoede op het platteland, weer de kop zouden opsteken. Genetische hulpbronnen: De biologische hulpbronnen die het uitgangsmateriaal vormen voor landbouwgewassen en landbouwhuisdieren. Over het algemeen wordt er levend genetisch materiaal mee bedoeld dat een feitelijke of potentiële waarde voor de mens heeft. Op landbouwgebied omvatten de genetische hulpbronnen de diversiteit en variabiliteit van dieren en planten in agrarische landschappen en van micro-organismen en ongewervelde dieren in de bodem. Door de eeuwen heen hebben landbouwers genetische hulpbronnen gebruikt voor het ontdekken, kruisen en selecteren van de meest aangepaste, hoogwaardige, resistente en productieve planten- en dierenrassen. Door recentere ontwikkelingen in de veredeling (bijvoorbeeld het streven naar hoge opbrengsten) zijn de daadwerkelijk gebruikte genetische hulpbronnen echter verschraald. Het is derhalve van essentieel belang om het genetische erfgoed in de landbouw te behouden zodat aanpassingen aan veranderingen in het milieu, zoals klimaatverandering en nieuwe ziekten, mogelijk blijven en de voedselzekerheid en de kwaliteit van voedselproducten gewaarborgd blijven. Genetische hulpbronnen worden momenteel in stand gehouden in hun natuurlijke habitats en ecosystemen dan wel door monsters te bewaren en te reproduceren in genenbanken, spermabanken en verzamelingen genetisch materiaal. Genetisch gemodificeerd organisme (GGO): Een organisme, met uitzondering van menselijke wezens, waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze die van nature door voortplanting en/of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is. 14
Geschillenbeslechtingsorgaan: In deze formatie komt de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie bijeen als een handelsgeschil moet worden beslecht. In eerste instantie draagt het Geschillenbeslechtingsorgaan een zogenoemd panel op om tot een vergelijk over het geschil te komen. Landen die beroep tegen een beslissing van een panel wensen aan te tekenen, richten zich hiervoor tot het Geschillenbeslechtingorgaan, dat de zaak vervolgens doorverwijst naar de Beroepsinstantie. Het Geschillenbeslechtingsorgaan bepaalt de werking van het panel en de Beroepsinstantie. Gewone wetgevingsprocedure: De voornaamste wetgevingsprocedure van de Europese Unie. Deze is van toepassing op vrijwel alle beleidsterreinen en dus ook de landbouw. Een andere term is medebeslissing (medebeslissingsprocedure). In het kort verloopt de procedure als volgt: de Commissie schrijft haar voorstel voor een nieuwe of gewijzigde "handeling" (wet). Deze tekst wordt geschreven na een uitgebreide raadpleging, die op diverse manieren kan plaatsvinden (effectbeoordeling, verslagen van deskundigen, raadpleging van nationale deskundigen, internationale organisaties en/of niet-gouvernementele organisaties, raadpleging via een groen- of een witboek enz.). Ook de verschillende departementen binnen de Commissie worden geraadpleegd om ervoor te zorgen dat met alle aspecten van de problematiek rekening wordt gehouden. Vervolgens wordt het voorstel officieel door de Commissie vastgesteld en wordt het bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks C). Tegelijk wordt het toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, alle nationale parlementen en, afhankelijk van het beleidsterrein, het Economisch en Sociaal Comité en/of het Comité van de Regio's. Daar wordt de tekst formeel besproken. De Raad en het Europees Parlement kunnen het voorstel nog amenderen (wijzigen). Dit proces kan zich herhalen: amendementen van de ene instelling worden door de andere instelling behandeld en omgekeerd. Er zijn maximaal twee lezingen in elk van beide instellingen. Op deze wijze moet een tekst ontstaan die voor zowel de Raad als het Europees Parlement aanvaardbaar is. Als de Raad en het Europees Parlement het na twee lezingen niet eens worden over een gemeenschappelijke tekst, dan treedt de zogeheten bemiddelingsprocedure in werking. Er wordt dan een bemiddelingscomité gevormd dat uit vertegenwoordigers van de Raad en het Europees Parlement bestaat. Het is de bedoeling dat in dit comité overeenstemming wordt bereikt over een gezamenlijke tekst. Als dit lukt, wordt deze tekst voor een derde lezing ingediend bij beide instellingen. Zodra de twee instellingen het eens zijn over een gemeenschappelijke tekst, wordt deze "aangenomen" door de Raad en het Europees Parlement. Daarna wordt de tekst bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en krijgt deze kracht van wet. Indien de twee instellingen het niet eens kunnen worden over een gemeenschappelijke tekst, eindigt de procedure en is het voorstel van de Commissie verworpen. Vóór het Verdrag van Lissabon werden de landbouwvoorstellen goedgekeurd via de "raadplegingsprocedure". Dit hield in dat geen goedkeuring van het Europees Parlement was vereist. Het Parlement had alleen het recht om advies over een voorstel uit te brengen. Thans kan geen enkel landbouwvoorstel kracht van wet krijgen zonder goedkeuring van zowel het Europees Parlement als de Raad. Doordat het Europees Parlement, dat rechtstreeks wordt 15
gekozen door de Europese burgers, op gelijke voet is komen te staan met de Raad, is het democratische gehalte van het gemeenschappelijk landbouwbeleid duidelijk versterkt. Bij de hervorming in 2013 van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is voor de eerste maal de gewone wetgevingsprocedure gevolgd. Gezondheidscontrole (ook wel "health check" genoemd): De aanpassing, in 2009, van bepaalde elementen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In 2003 is het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingrijpend hervormd. Na verloop van tijd bleek echter dat nog werk aan de winkel was: het beheer van de rechtstreekse betalingen moest worden vereenvoudigd, landbouwers hadden meer steun nodig om hun koolstofemissies te reduceren en hun bedrijf aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering, en landbouwers moesten zich bij hun beslissingen over welke gewassen te telen en wat te produceren, meer laten leiden door de signalen die door de markt werden afgegeven. De Commissie heeft daarover in november 2007 een mededeling gepubliceerd. Vervolgens heeft zij een openbare raadpleging gelanceerd die zes maanden in beslag heeft genomen. In mei 2008 heeft de Commissie haar wetgevingsvoorstellen aan de Raad overgelegd. Deze in totaal drie Raadsverordeningen zijn na bespreking en wijziging in januari 2009 gepubliceerd en de daaropvolgende maand in werking getreden. De aanpassingen die met die verordeningen tot stand zijn gekomen, staan bekend als de gezondheidscontrole – of health check – van het gemeenschappelijk landbouwbeleid". Zo werd onder meer de braaklegging afgeschaft, werden de melkquota geleidelijk verhoogd (met het oog op definitieve afschaffing in 2015) en werden de marktinterventiemaatregelen omgevormd tot een veiligheidsnet. Voorts werd de modulatie versterkt, wat betekent dat de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers werden verlaagd en het daardoor vrijkomende geld werd overgeheveld naar het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling. Deze maatregelen stelden de landbouwers in staat om beter te reageren op een aantal uitdagingen, zoals de klimaatverandering, de noodzaak van een beter waterbeheer, de bescherming van de biodiversiteit en de productie van groene energie. Goede landbouw- en milieuconditie: Landbouwers moeten hun grond in een "goede landbouw en milieuconditie" houden. Dit betekent onder meer dat zij de bodem moeten beschermen tegen erosie, het gehalte aan organische stof in de bodem moeten handhaven en zowel de bodemstructuur als de landschapskenmerken in stand moeten houden. De lidstaten – en dus niet de Europese Unie – beslissen over de exacte invulling van deze parameters. Goedkeuring van de rekeningen: Via deze procedure ziet de Commissie erop toe dat de lidstaten hun taken in verband met de betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar behoren uitvoeren. De procedure behelst een jaarlijkse boekhoudkundige goedkeuring van de rekeningen van elk betaalorgaan en een meerjarige goedkeuring van de conformiteit van de transacties met de EU-voorschriften. Indien de Commissie via haar auditsysteem constateert dat een lidstaat de financiële middelen niet juist heeft beheerd – uit het oogpunt van administratie en controle (inclusief de reactie van een lidstaat wanneer bij controles tekortkomingen zijn vastgesteld) – heeft de Commissie het recht om op grond van wanbeheer geld van de lidstaten terug te vorderen. De bedragen worden vaak op forfaitaire basis bepaald, bijv. 2 % van het bedrag dat de lidstaat aan het betrokken beleidsinstrument heeft gespendeerd. De afgelopen jaren heeft de Commissie per jaar, ruw 16
geschat, 1 miljard EUR van de lidstaten teruggevorderd. Deze middelen blijven ter beschikking van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en worden bestemmingsontvangsten genoemd. Groene rechtstreekse betaling: Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 is een groene rechtstreekse betaling ingevoerd. De landbouwers krijgen deze betaling op voorwaarde dat zij klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken toepassen. De lidstaten moeten 30 % van hun enveloppe voor rechtstreekse betalingen oormerken voor groene rechtstreekse betalingen. De landbouwers moeten aan de volgende basiseisen voldoen: 1.
zij moeten zorgen voor de instandhouding van blijvend grasland,
2.
zij moeten aan gewasdiversificatie doen,
3. zij moeten 5 % (in de toekomst 7 %) van hun grond inrichten als ecologisch aandachtsgebied. Een landbouwer mag, mits de lidstaat ermee instemt, als alternatief andere praktijken toepassen die gelijkwaardig worden geacht (zoals vruchtwisseling in plaats van gewasdiversificatie). Groepen voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld: Deze groepen bestaan uit vertegenwoordigers van Europawijde organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Hieronder vallen beroepsorganisaties en andere niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van landbouw, plattelandseconomie, voedselproductie, voedselverwerking, handel in landbouwproducten, milieu, consumentenbescherming en zo meer. De groepen komen meermaals per jaar samen met de diensten van de Commissie. Deze – momenteel 13 – groepen verstrekken advies en worden geraadpleegd. Zij zijn dus niet betrokken bij het opstellen of goedkeuren van wetgeving. Groepsvrijstellingen (staatssteun): De Europese Commissie heeft een aantal categorieën staatssteun omschreven (zie Verordening (EU) nr. 702/2014). De lidstaten mogen tot die categorieën behorende staatssteun toekennen zonder deze bij de Commissie te moeten aanmelden. Voldoet die steun aan de voorwaarden van de genoemde verordening, dan hoeven de lidstaten slechts aan de Commissie te melden dat zij van plan zijn die steun te verlenen en maakt de Commissie vervolgens de maatregel bekend zodat de begunstigden op de hoogte zijn en rechtszekerheid hebben over de wettelijkheid van de steun. Health check: Zie gezondheidscontrole Heffing: In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan deze term in drie verschillende betekenissen worden gebruikt: 1. een bijdrage die een landbouwer moet storten in een fonds ter financiering van specifieke activiteiten, zoals bevordering van de verkoop van landbouwproducten in de Europese Unie en in derde landen, 2. een bijdrage die een landbouwer moet betalen aan de overheid in ruil voor specifieke diensten, zoals de bestrijding van dierziekten, en
17
3. een bedrag dat een landbouwer of een verwerker moet betalen indien deze meer produceert dan op grond van een bepaald productiemaximum is toegestaan. Deze heffingen worden alleen in de suikersector toegepast. Suikerbietenverwerkers moeten een heffing betalen als zij meer suiker op de interne markt brengen dan op grond van hun productiequotum is toegestaan. De suikerproductiequota worden in 2017 afgeschaft. Herverdelingsbetaling: Om steun te herverdelen naar kleinere landbouwers mogen de lidstaten tot 30 % van hun nationale middelen reserveren voor een herverdelingsbetaling voor de eerste hectaren. Het aantal hectaren waarvoor deze betaling mag worden toegekend, is beperkt tot 30 hectare of tot de gemiddelde bedrijfsomvang in lidstaten waar deze meer dan 30 hectare bedraagt. Het bedrag per hectare mag niet meer dan 65 % van de gemiddelde betaling per hectare bedragen. Hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: Veranderde verwachtingen van de burger, gewijzigde sociale en economische omstandigheden en de opkomst van nieuwe technologieën maken het noodzakelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid geregeld aan te passen en weer in overeenstemming te brengen met de eisen van de tijd. Dit gebeurt aan de hand van hervormingen. Het beleid is tal van keren hervormd. De eerste grote hervorming werd in 1992 doorgevoerd door commissaris Ray MacSharry. De prijssteun werd toen verlaagd, zodat mocht worden verwacht dat de marktprijzen voor de producten van de boeren zouden dalen. De rechtstreekse betalingen moesten dat verwachte inkomensverlies gedeeltelijk compenseren. In 2003, onder commissaris Franz Fischler, werden de productiesectorgebonden regelingen voor specifieke rechtstreekse betalingen samengevoegd in één bedrijfstoeslagregeling, werden de rechtstreekse betalingen losgekoppeld van de productie en werd een aantal nieuwe mechanismen ingevoerd (zoals randvoorwaarden, modulatie, degressiviteit, het mechanisme voor financiële discipline, bedrijfsadviseringsdiensten en de goede landbouw- en milieuconditie). In 2009, onder commissaris Mariann Fischer Boel, werd het gemeenschappelijk landbouwbeleid op een aantal belangrijke punten aangepast (in het kader van de gezondheidscontrole). De werking van de bedrijfstoeslagregeling werd vereenvoudigd, de ontkoppeling van de rechtstreekse betalingen werd verder doorgezet, de werkingssfeer van de randvoorwaarden werd aangepast en de braaklegging werd definitief afgeschaft. In 2013, onder commissaris Dacian Cioloş, werd het beleid hervormd om het zowel groener als rechtvaardiger te maken. Groener, door rechtstreekse betalingen voor landbouwers aan strengere milieuvoorwaarden te koppelen; rechtvaardiger, door rechtstreekse betalingen eerlijker te verdelen binnen en tussen de lidstaten. Bovendien werden specifieke betalingen ingevoerd om jonge landbouwers bij te staan. Doorgaans gaat aan de uiteindelijke tenuitvoerlegging van de hervorming een aantal stappen vooraf: eerst publiceert de Europese Commissie een discussiestuk ("mededeling" genoemd), dan volgt overleg met de rechtstreeks betrokken partijen, het grote publiek en andere belanghebbende partijen, vervolgens stelt de Europese Commissie een wetgevingsvoorstel op dat zij samen met een beoordeling van de effecten van dat voorstel ter bespreking voorlegt aan de Raad en het Europees Parlement, en tot slot worden de wetsvoorstellen door de Raad en het Parlement vastgesteld en bekendgemaakt in de vorm van bindende verordeningen. Horizontale verordening: Deze verordening bevat de algemene voorschriften voor het financieel beheer en de begrotingsaspecten van de twee pijlers van het gemeenschappelijk 18
landbouwbeleid (het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling). Daarbij gaat het om financiële correcties en controles, om de wijze waarop onregelmatigheden moeten worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd, en om de toepassing van sancties. De verordening bevat ook gemeenschappelijke voorschriften voor bedrijfsadviesdiensten, de randvoorwaarden en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem. Daarnaast is met de verordening de basis gelegd voor de publicatie van informatie over de begunstigden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en is een gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader ingesteld waarmee de beleidsresultaten kunnen worden gemeten. Illegale staatssteun: Staatssteun die een lidstaat niet officieel heeft aangemeld bij de Europese Commissie. Het betekent niet per definitie dat de steun niet mág worden verleend. In sommige gevallen kan de Commissie de steun alsnog goedkeuren, ook al is niet de correcte procedure gevolgd. Voorwaarde is wel dat de steun verenigbaar is met de interne markt (zie ook verenigbare staatssteun, onverenigbare staatssteun en ongeoorloofde staatssteun). Informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen: Dit netwerk zorgt voor micro-economische gegevens over de diverse soorten landbouw in de lidstaten van de Europese Unie. Elke lidstaat trekt daartoe jaarlijks een representatieve steekproef uit zijn commerciële landbouwbedrijven. Deze bedrijven verstrekken gegevens over hun productiekosten, hun inkomsten uit de verkoop en andere aspecten van hun agrarische bedrijfsvoering. Aan de hand van die gegevens kan de Europese Unie de inkomenssituatie van de landbouwers volgen en onderzoeken welke effecten het gemeenschappelijke landbouwbeleid heeft. Instrument voor pretoetredingssteun: Dit instrument bestaat sinds 1 januari 2007. Uit het IPA wordt steun verleend aan de landen met de status van kandidaat-lidstaat (in april 2015: Albanië, IJsland, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije) en aan de landen met de status van potentiële kandidaat-lidstaat (Bosnië en Herzegovina en Kosovo – dit laatste in overeenstemming met resolutie nr. 1244 van de VN-Veiligheidsraad). Het instrument bestaat uit vijf onderdelen: omschakeling en institutionele opbouw (in hoofdzaak maatregelen voor institutionele opbouw met bijbehorende investeringen), grensoverschrijdende samenwerking, regionale ontwikkeling, ontwikkeling van het menselijk potentieel en plattelandsontwikkeling. Integrale gemeenschappelijke marktordening: Een gemeenschappelijke marktordening (GMO) omvat een combinatie van maatregelen die de Europese Unie in staat stelt de markten voor landbouwproducten hetzij direct of indirect (via producentenorganisaties ondersteund door operationele programma's) te monitoren en te beheren. De regels zijn vastgesteld in de integrale-GMO-verordening. Marktbeheer heeft tot doel de betrokken markten te stabiliseren (uit het oogpunt van de aangeboden en de gekochte hoeveelheden en de prijzen waartegen transacties plaatsvinden) en ervoor te zorgen dat de landbouwers niet te erg te lijden hebben onder excessief lage prijzen, en dat de consumenten continu levensmiddelen tegen redelijke prijzen aangeboden krijgen. Tot 2007 werkte de Europese Unie met 21 verschillende gemeenschappelijke marktordeningen die samen ongeveer 90 % van de productie van de landbouwbedrijven bestreken. Om dat 19
allemaal een stuk eenvoudiger te maken, heeft de Europese Unie deze 21 marktordeningen nu samengevoegd tot één geheel: de "integrale" gemeenschappelijke marktordening. Interne convergentie: Naar aanleiding van de hervorming van het landbouwbeleid in 2013 moet de waarde van de betalingsrechten die in het kader van de basisbetalingsregeling per hectare worden toegewezen, binnen de lidstaat zelf toegroeien naar een uniformer niveau. De lidstaten konden kiezen uit verschillende opties om dat doel te halen: een nationaal of regionaal forfait vanaf 2015, een regionaal of nationaal forfait uiterlijk in 2019, of de optie waarbij bedrijven die minder dan 90 % van het regionale of nationale gemiddelde ontvangen, de waarde ervan geleidelijk zien stijgen, met als aanvullende garantie dat elk betalingsrecht uiterlijk in 2019 normaliter uitkomt op een minimumwaarde van 60 % van het nationale of regionale gemiddelde. Landbouwers die meer dan het regionale of nationale gemiddelde ontvangen, krijgen juist met een neerwaartse bijstelling te maken. De lidstaten mogen er dan voor kiezen om hun verlies tot 30 % te beperken. Interne steun: Interne subsidies of andere maatregelen om producentenprijzen boven de in het internationale handelsverkeer gebruikelijke prijzen te houden, door alleen voor de landbouwproductie te voorzien in rechtstreekse betalingen aan producenten, waaronder compenserende betalingen, en in maatregelen ter verlaging van de input- en afzetkosten. Dit is een van de drie pijlers van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw en de landbouwonderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha. Interventieaankoop: Voor sommige landbouwproducten is geregeld dat, als de marktprijs onder een bepaald niveau daalt, de bevoegde instanties van de lidstaten voor rekening van de Europese Unie overschotten kunnen opkopen om de markt te stabiliseren. Dit wordt "interventie" genoemd. Die overschotten kunnen dan worden opgeslagen totdat de marktprijs weer stijgt en de producten weer op de markt worden gebracht. Ze kunnen ook worden uitgevoerd naar een derde land of op een andere manier worden weggewerkt. Invoercontingent: De maximumhoeveelheid van een bepaald product die de importeurs van een bepaald land mogen invoeren tegen een nultarief of tegen een verlaagd tarief (d.w.z. invoerrechten). Jonge landbouwer: Een persoon die bij het indienen van de bijstandsaanvraag 40 jaar of jonger is, beschikt over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid en zich voor het eerst als bedrijfshoofd in de landbouw vestigt. Klimaatverandering: Volgens de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) die in 1988 is opgericht in het kader van de Wereld Meteorologische Organisatie en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, verandert het klimaat op aarde als gevolg van de hogere concentratie aan bepaalde gassen in de atmosfeer. Deze gassen staan bekend als broeikasgassen. Korte toeleveringsketen: Een korte toeleveringsketen is een toeleveringsketen bestaande uit een beperkt aantal marktdeelnemers die streven naar samenwerking, plaatselijke economische ontwikkeling en nauwe geografische en sociale betrekkingen tussen producenten, verwerkers en consumenten. Kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten: Om landbouwers te helpen de specifieke kenmerken en eigenschappen van hun landbouwproducten beter onder de aandacht te brengen en te garanderen dat de consument correct wordt geïnformeerd, heeft de Europese 20
Unie een aantal kwaliteitsregelingen ontworpen. Landbouwers en producenten kunnen een aanvraag indienen om hun product op grond van een van die regelingen te beschermen. Zij krijgen deze bescherming indien hun producten en/of productiemethoden aan een reeks specificaties voldoen. Verordening (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen bevat de juridische omschrijving van deze regelingen, samen met de procedures om de specifieke benamingen te registreren en het gebruik ervan te controleren. 1. Beschermde oorsprongsbenaming (BOB). Om deze benaming te mogen voeren, moet een product: afkomstig zijn uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of, in uitzonderlijke gevallen, een bepaald land; een bepaalde kwaliteit of bepaalde kenmerken hebben die hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan de specifieke geografische omgeving met haar eigen door natuur en mens bepaalde factoren; en zijn geproduceerd, verwerkt en bereid in dat afgebakende geografische gebied. Voorbeelden zijn Jamón de Teruel uit Spanje (een soort ham) en Comté-kaas uit Frankrijk. Voor deze "BOB-producten" is een specifiek label ontworpen. 2. Beschermde geografische aanduiding (BGA). Om deze benaming te mogen voeren, moet een product: afkomstig zijn uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek, of een bepaald land; een bepaalde kwaliteit, faam of een ander kenmerk hebben dat hoofdzakelijk aan de geografische oorsprong ervan is toe te schrijven; en een productieproces doormaken waarvan ten minste een van de stadia in het afgebakende geografische gebied plaatsvindt. Voorbeelden zijn Mortadella Bologna uit Italië en Melton Mowbray-varkensvleespasteien uit de gelijknamige Engelse stad. Voor deze "BGA-producten" is een specifiek label ontworpen. 3. Gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS). Om deze benaming te mogen voeren, moet een product of levensmiddel: het resultaat zijn van een productiewijze, verwerkingswijze of samenstelling die in overeenstemming is met het traditionele gebruik voor dat product of dat levensmiddel; of zijn vervaardigd uit de traditioneel gebruikte grondstoffen of ingrediënten. Voorbeelden zijn een aantal speciale Belgische bieren, zoals Gueuze en Kriek, en Kalakukko, een Fins brood met een vulling van vis en vlees. Net als voor de BOB's en de BGA's is voor "GTS-producten" een speciaal label ontworpen. 4. Facultatieve kwaliteitsaanduidingen. Deze aanduidingen moeten voldoen aan de volgende criteria: de aanduiding houdt verband met een kenmerk van een of meer categorieën producten of met een teelt- of verwerkingseigenschap die van toepassing is op specifieke gebieden; het gebruik van de aanduiding voegt waarde toe aan het product in vergelijking met producten van een vergelijkbaar type; en de aanduiding heeft een Europese dimensie. Deze kwaliteitsaanduidingen moeten het voor de producenten van dat product gemakkelijker te maken de waardetoevoegende kenmerken of eigenschappen van hun landbouwproduct kenbaar maken op de interne markt. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding "product uit de bergen". Landbouwactiviteit: Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 is bepaald dat landbouwers die rechtstreekse betalingen op grond van dat beleid willen ontvangen, een landbouwactiviteit moeten uitoefenen. Hiermee wordt bedoeld: 1. landbouwproducten produceren, fokken of telen, inclusief het oogsten, het melken, het fokken van dieren, en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden, of 21
2. een landbouwareaal in een staat houden die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines, op basis van criteria die de lidstaten bepalen aan de hand van een door de Commissie vastgesteld kader, of 3. een door de lidstaten te omschrijven minimumactiviteit verrichten om landbouwarealen in een voor beweiding of teelt geschikte natuurlijke staat te houden Landbouwareaal: Om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland of voor blijvende teelten. Landbouwer: In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een landbouwer een natuurlijke persoon, een rechtspersoon (bijv. een maat- of vennootschap) of een groep van natuurlijke of rechtspersonen die een landbouwactiviteit uitoefent en daartoe over een bedrijf op het grondgebied van de Europese Unie beschikt. Landbouwproducten: De producten die worden genoemd in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van visserijproducten, maar met inbegrip van katoen. Landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF): De LULUFC-sector is door het VN-secretariaat voor klimaatverandering in het kader van de inventarisatie van broeikasgassen gedefinieerd als een sector die emissies en onttrekkingen omvat die het gevolg zijn van rechtstreeks op de mens terug te voeren landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw. Evenals andere economische sectoren beïnvloedt de LULUCF-sector de mondiale koolstofcyclus. Door de activiteiten in het kader van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw kunnen broeikasgassen in de atmosfeer terechtkomen of uit de atmosfeer verdwijnen en verandert het klimaat in positieve of negatieve zin. Leader: Een letterwoord voor Liaisons Entre Actions de Développement de l'Économie Rurale (schakels tussen acties voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie). Het betreft een door de gemeenschap aangestuurde methode voor plaatselijke ontwikkeling die tot doel heeft plattelandsgemeenschappen te activeren en te ontwikkelen door middel van plaatselijke publiek-private partnerschappen ("plaatselijke groepen"). Het gaat er daarbij om de mensen, groepen en ondernemingen in een plattelandsgebied te helpen nadenken over de mogelijkheden van dat gebied, en om de uitvoering van geïntegreerde en innoverende strategieën voor plaatselijke ontwikkeling te bevorderen. In de eerste twee fases (Leader I: 1991-1993, gevolgd door Leader II: 1994-1999) was Leader gericht op minder welvarende plattelandsgebieden. In 2000-2006 (Leader+) werd het uitgebreid tot alle plattelandsgebieden. De aanpak is vervolgens in 2007-2013 geïntegreerd in de plattelandsontwikkelingsprogramma's van de EU, die zo'n 2 200 plattelandsgebieden in 27 lidstaten bestrijken. In 2007 is Leader verder uitgebreid tot de visserijsector. In de periode 2014-2020 blijft Leader deel uitmaken van de plattelandsontwikkeling, maar wordt het ook in het kader van het cohesiebeleid als gemeenschappelijk instrument ingezet onder de noemer "vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling". 22
Markttoegang: Slaat op de mate waarin een exportland toegang heeft tot de markt van een importland. Invoertarieven en tariefcontingenten zijn middelen waarmee een importland de markttoegang kan beperken. Markttoegang is één van de drie pijlers van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw en de landbouwonderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha. Markttoegangsverordening: Een verordening die verband houdt met de internationale handel en op 1 januari 2008 in werking is getreden. De verordening is een tijdelijke unilaterale regeling die van toepassing is in afwachting van de sluiting en toepassing van herziene economische partnerschapsovereenkomsten. De markttoegangsverordening is bedoeld ter overbrugging van de periode tussen de economische partnerschapsovereenkomsten enerzijds en het daarvóór geldende handelsregime op grond van de Overeenkomst van Cotonou tussen de ACS-landen en de EU anderzijds. Dankzij de markttoegangsverordening konden bepaalde ACS-landen ondanks het feit dat de ontheffing voor het Cotonou-handelsregime eind 2007 was afgelopen en de economische partnerschapsovereenkomsten nog niet waren ondertekend en geratificeerd, toch profiteren van een vrije toegang tot de markt van de Europese Unie en kon de handel gewoon doorgaan. De markttoegangsverordening is onlangs gewijzigd om ervoor te zorgen dat vanaf 1 januari 2014 alleen de begunstigde landen die vorderingen hebben gemaakt met de ratificatie van een economische partnerschapsovereenkomst, de voordelen van de verordening genieten. Marktvolatiliteit: Wordt ook wel prijsvolatiliteit genoemd, dat wil zeggen schommelingen in de marktprijzen voor landbouwproducten. Sterke prijsschommelingen kunnen problemen opleveren voor een landbouwer: een landbouwer die niet met zekerheid weet welk prijsniveau in de toekomst zal worden gehaald, zal namelijk terughoudend zijn met investeringen in zijn bedrijf. Zonder investeringen bestaat het gevaar dat zowel de productiviteit als de technische efficiëntie van het bedrijf erop achteruit zal gaan. Mechanisme voor financiële discipline: Een mechanisme dat voorkomt dat de uitgaven voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid de maxima overschrijden die in de begroting van de Europese Unie zijn vastgelegd. Medebeslissing: Jargon voor de gewone wetgevingsprocedure. Mededingingsaangelegenheden (in het kader van de integrale gemeenschappelijke marktordening): De bepalingen inzake open mededinging op de interne markt zijn verankerd in de artikelen 101 tot en met 106 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De mededingingsvoorschriften voor de landbouwmarkten (artikel 40, lid 1, en artikel 42) verschillen daar enigszins van en zijn opgenomen in een speciaal hoofdstuk in de integrale gemeenschappelijke marktordening. Medefinanciering: Doorgaans wordt hiermee bedoeld dat verschillende belanghebbende partijen afspreken samen een concrete actie te financieren overeenkomstig dezelfde beleidsbeginselen. Het (in procent uitgedrukte) aandeel van de bijdrage uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling in de totale overheidsuitgaven wordt het EU-medefinancieringspercentage genoemd.
23
Meerjarig financieel kader: Werd vroeger financiële vooruitzichten genoemd. Het is een meerjarig uitgavenplan met daarin het kostenplaatje voor de beleidsprioriteiten van de Europese Unie. Het geldt voor een periode van zeven jaar. In het kader zijn vastgelegd: 1. de maximale uitgaven die in een bepaalde periode mogen worden gedaan (hetgeen neerkomt op begrotingsdiscipline), 2. de jaarlijkse maxima voor de vastleggingskredieten voor de voornaamste uitgavencategorieën (of "rubrieken") en een globaal maximum voor de betalingskredieten. In 2013 is overeenstemming bereikt over het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020. Meestbegunstigde natie (behandeling als): In het kader van de Wereldhandelsorganisatie houdt de behandeling als meestbegunstigde natie in dat landen elkaar gelijk moeten behandelen. Een land dat een handelsvoordeel toekent aan een ander land, dient dit voordeel ook aan alle overige landen te verlenen. In meer technische zin houdt de behandeling als meestbegunstigde natie in dat een niet-discriminerend tarief moet worden geheven op alle invoer. Preferentiële tarieven in het kader van vrijhandelsovereenkomsten en andere regelingen zoals het stelsel van algemene preferenties of tarieven die binnen contingenten worden geheven, vallen er niet onder. Dit beginsel heeft tot doel te waarborgen dat niet tussen landen wordt gediscrimineerd en dat alle landen dus gelijk worden behandeld. Het is vastgelegd in artikel 1 van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 en ook in andere overeenkomsten en is het belangrijkste beginsel van de Wereldhandelsorganisatie. Melding (in het kader van de Wereldhandelsorganisatie): De procedure op basis waarvan de WTO-landen op grond van de diverse overeenkomsten informatie aan de Wereldhandelsorganisatie verstrekken over verbintenissen, beleidswijzigingen en aanverwante zaken. Melkquota: Beperkingen op lidstaatniveau (nationale quota) en op producentenniveau (individuele quota) van de hoeveelheid melk die op de markt mag worden gebracht. Deze quota zijn in 1984 ingevoerd als maatregel tegen de destijds alsmaar toenemende melkproductie, die de behoefte aan melk ruimschoots overtrof. Om ervoor te zorgen dat de melkboeren een gegarandeerde minimumprijs kregen, moest de Europese Unie namelijk in de periode daarvóór de structurele melkoverschotten op de markt opkopen. Dankzij de quota werd de stijging van de melkproductie eindelijk onder controle gebracht. De melkquota zouden oorspronkelijk slechts vijf jaar geldig zijn, maar deze periode is steeds verlengd, tot deze quota in 2015 uiteindelijk definitief zijn afgeschaft (zie ook "heffing"). Milieuongeval: Een specifiek voorval van verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu als gevolg van een specifieke gebeurtenis, met een beperkte geografische uitwerking. Algemene milieurisico's die niet het gevolg zijn van een specifieke gebeurtenis, zoals de klimaatverandering of de luchtverontreiniging, worden niet als "milieuongeval" beschouwd. Minst ontwikkelde landen: Landen die het laagst scoren op het gebied van sociaal-economische ontwikkeling en menselijke en institutionele capaciteit. Volgens de 24
Conferentie van de Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling (Unctad) behoren momenteel 48 landen tot de groep van minst ontwikkelde landen. Modulatie: Een mechanisme dat in het kader van de hervorming in 2003 van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is ingevoerd en bij de gezondheidscontrole in 2009 is aangepast. In het kader van dit mechanisme werden de rechtstreekse betalingen verlaagd en werd het aldus "bespaarde" geld overgeheveld van pijler 1 (Europees Landbouwgarantiefonds) naar pijler 2 (Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling). Modulatie maakte als zodanig geen deel uit van de hervorming van 2013. Wel bestaan er soortgelijke elementen in de vorm van degressiviteit, plafonnering en overdrachten tussen pijlers. Nationaal maximum: Het maximumbedrag dat een lidstaat jaarlijks in het kader van de bedrijfstoeslagregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling mag uitkeren. Het concept is ingevoerd in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2003. De Commissie stelt de nationale maxima vast op basis van een bedrag dat, op grond van de financiële vooruitzichten, in de begroting van de Europese Unie is uitgetrokken voor rechtstreekse betalingen. Nationaal netwerk voor het platteland: Een nationaal netwerk voor het platteland is een door een lidstaat opgezette organisatie die de uitvoering van een plattelandsontwikkelingsprogramma van de Europese Unie ondersteunt door de verschillende overheden en organisaties die bij de plattelandsontwikkeling zijn betrokken, met elkaar te verbinden. Nationale netwerken voor het platteland vormen in een lidstaat een belangrijke schakel tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma's, waaronder plaatselijke groepen. De structuren, beheersorganen en werkwijzen lopen van land tot land uiteen. Een netwerk heeft tot taak de netwerkvorming en informatie-uitwisseling op het gebied van de plattelandsontwikkeling te bevorderen op regionaal, nationaal en EU-niveau. In dit verband gaat het onder meer om de organisatie van evenementen en om de productie van communicatiemateriaal. Nationale netwerken voor het platteland spelen een belangrijke rol bij de uitwisseling van informatie over beste praktijken en maken deel uit van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling. Nationale behandeling: Het beginsel dat een overheid burgers en bedrijven van een ander land op dezelfde wijze behandelt als haar eigen burgers en bedrijven. In artikel 3 van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel is bepaald dat geïmporteerde, door de douane ingeklaarde goederen niet ongunstiger mogen worden behandeld dan dezelfde of soortgelijke binnenslands geproduceerde goederen. Nationale of regionale reserve (rechtstreekse betalingen): In het kader van de bedrijfstoeslagregeling (vóór de hervorming van 2013) en de basisbetalingsregeling (als gevolg van de hervorming van 2013) moeten de lidstaten een nationale reserve of regionale reserves aanleggen waarvoor ze een deel van hun nationale maximum moeten gebruiken. De bedragen die in de reserve zitten, moeten met name worden gebruikt voor de toewijzing van toeslagrechten/betalingsrechten, voornamelijk aan nieuwe landbouwers die grond hebben gekocht zonder toeslagrechten/betalingsrechten. Naar aanleiding van de hervorming van 2013 moeten de lidstaten rechten uit de reserve bij voorrang aan jonge landbouwers (jonge nieuwkomers) en nieuwkomers toewijzen (en/of de waarde van bestaande rechten verhogen). Zij kunnen ook aan andere landbouwers in 25
bijvoorbeeld herstructureringsgebieden rechten toewijzen (of de waarde van bestaande rechten verhogen) om te voorkomen dat de grond wordt verlaten, of om hen te compenseren voor bepaalde nadelen. Nationale overgangssteun (NOS): Deze regeling is voor het eerst ingevoerd in 2013 in de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen en volledige rechtstreekse betalingen ontvangen. De lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, mogen nationale steun blijven verlenen onder dezelfde voorwaarden als die welke vroeger van toepassing waren op aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, maar moeten deze geleidelijk afbouwen. Nationale reserve (melkquota): In de melksector werden in de nationale reserve melkquota verzameld die de overheden van de lidstaten konden toewijzen aan landbouwers die wilden beginnen met de productie van melk. Het melkquotasysteem en de bijbehorende nationale reserve zijn in 2015 afgeschaft. Nationale reserve (wijnsector): In de wijnsector bestaat de nationale reserve uit rechten om wijnstokken aan te planten. Deze rechten kunnen door de lidstaten worden toegewezen aan wijnbouwers. Natura 2000: Een netwerk van speciale beschermingszones van bijzondere ecologische waarde dat voornamelijk is gebaseerd op de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn, beide vastgesteld door de Europese Unie. Tot dusverre zijn ongeveer 25 000 gebieden in dit netwerk opgenomen. Een groot aantal van die gebieden maakt deel uit van een landbouwbedrijf. In dat geval moet de landbouwer het daar aanwezige ecosysteem beschermen door bepaalde praktijken in acht te nemen. Natuurramp: Een van nature voorkomende gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen in de landbouwproductiesystemen of bosstructuren leidt en de landbouw- of de bosbouwsector uiteindelijk grote economische schade berokkent. Niet-commerciële zorgpunten: De WTO-Overeenkomst inzake de landbouw biedt overheden aanzienlijke ruimte om in hun landbouwbeleid rekening te houden met belangrijke "niet commerciële" zorgpunten, zoals dierenwelzijn, voedselzekerheid, milieuverbetering, structurele aanpassing, plattelandsontwikkeling en armoedebestrijding. Ongeoorloofde staatssteun: Dit is een officieuze term die illegale staatssteun en onverenigbare staatssteun omvat. Ongunstige weersomstandigheden: Weersomstandigheden, zoals vorst, storm, hagel, ijs, hevige regen of ernstige droogte, die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. Ontkoppeling: Ingevoerd in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 2003. Dit betekent het loskoppelen van de band tussen de rechtstreekse betalingen en de productie. Vóór deze hervorming konden de landbouwers slechts rechtstreekse betalingen ontvangen als zij bepaalde gewassen teelden of bepaalde vormen van veehouderij beoefenden. De rentabiliteit van de productie van een bepaald product (granen, rundvlees, enz.) hing dus niet alleen af van de prijs waarvoor een landbouwer dat product kon verkopen, maar ook van de hoogte van de rechtstreekse betaling die bij de betrokken productietak hoorde. Naar aanleiding van de hervorming van 2003 zijn veel rechtstreekse betalingen losgekoppeld van de productie. Dit proces is in het kader van de gezondheidscontrole voortgezet. De 26
ontkoppeling heeft de landbouwsector verder doen opschuiven in de richting van de vrije markt. Voor de landbouwers is het effect dat zij nu vrijer zijn om te produceren wat de markt vraagt. Naar aanleiding van de gezondheidscontrole werden de lidstaten in de gelegenheid gesteld om voor een klein aantal rechtstreekse betalingen de band met de productie vast te houden (bijv. de zoogkoeienpremie en de premie voor schapen en geiten). Die mogelijkheid bleef bestaan in het kader van de hervorming van 2013 om te voorkomen dat in kwetsbare gebieden de productie van bepaalde producten en de bewerking van landbouwgrond zouden worden stopgezet. Ontwikkelingsagenda van Doha: In november 2001 vastgesteld in het kader van de laatste – in Doha (Qatar) gehouden – ronde van de multilaterale WTO-handelsbesprekingen. Doel was de handelsvooruitzichten voor de WTO-leden, en met name de ontwikkelingslanden, te verbeteren. Onverenigbare staatssteun: Staatssteun die de Commissie niet kan goedkeuren omdat de concurrentie op de interne markt erdoor wordt verstoord (zie ook illegale staatssteun, verenigbare staatssteun en ongeoorloofde staatssteun). Openbare interventie: Openbare interventie is een marktbeheersinstrument in het kader van de integrale gemeenschappelijke marktordening dat als veiligheidsnet functioneert. Wanneer de marktprijs van een product een referentiedrempel bereikt, kan de Europese Unie besluiten een hoeveelheid van het product op de markt te kopen en tijdelijk op te slaan. Wanneer de prijzen zich later herstellen, kan het product op de interne markt of op speciale bestemmingen worden verkocht of worden uitgevoerd. Openbare opslag: Om de markt van een bepaald landbouwproduct te beheren, kan de Europese Unie een hoeveelheid van het betrokken product uit de markt halen en tijdelijk opslaan. "Openbare opslag" betekent dat het product dat de EU uit de markt heeft genomen, wordt opgeslagen in een opslagplaats die in bezit is van een openbare instantie of door een dergelijke instantie wordt gehuurd. In dit verband spreekt men ook van "interventievoorraden". Operationele groep: Groepen van landbouwers, onderzoekers, adviseurs en bedrijven in de agrovoedingssector. Zij krijgen in het kader van de plattelandsontwikkeling financiering voor projecten binnen een Europees innovatiepartnerschap. Overdrachten tussen pijlers: Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 kunnen de lidstaten tot 15 % van hun budget voor rechtstreekse betalingen (die onder pijler 1 vallen) overdragen naar hun budget voor plattelandsontwikkeling (pijler 2). Overgedragen bedragen hoeven niet door de lidstaten te worden medegefinancierd. De lidstaten mogen ook een overdracht in de omgekeerde richting doen (d.w.z. tot 15 % van hun budget voor plattelandsontwikkeling overdragen naar hun budget voor rechtstreekse betalingen). Lidstaten waar de rechtstreekse betaling per hectare minder dan 90 % van het gemiddelde voor de Europese Unie bedraagt, mogen tot 25 % van hun budget voor plattelandsontwikkeling overdragen naar hun budget voor rechtstreekse betalingen. Panel: Een onafhankelijk orgaan met drie deskundigen (panelleden) dat in het kader van de geschillenbeslechtingsprocedure van de Wereldhandelsorganisatie door het geschillenbeslechtingsorgaan wordt opgezet om zich te buigen over een specifiek geschil en aanbevelingen te doen in het licht van de WTO-regels. 27
Partnerschapsovereenkomst: Dit is het document dat een lidstaat volgens de aanpak van meerlagig bestuur in overleg met de partners opstelt en waarin wordt uiteengezet aan de hand van welke strategie, prioriteiten en regelingen de lidstaat de Europese structuur- en investeringsfondsen op doeltreffende en doelmatige wijze wil gebruiken om de strategie van de Europese Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken. Dit document wordt na beoordeling en overleg met de lidstaat door de Commissie goedgekeurd. Pijlers (in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid): Het gemeenschappelijk landbouwbeleid omvat twee "pijlers". Bij de eerste pijler gaat het om ondersteuning van het inkomen van de landbouwers aan de hand van rechtstreekse betalingen en marktmaatregelen. De kosten van deze pijler komen volledig ten laste van het Europees Landbouwgarantiefonds. Bij de "tweede pijler" gaat het om steun voor de ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Deze steun wordt verleend via programma's voor plattelandsontwikkeling en wordt medegefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling. Pijlers (in het kader van internationale onderhandelingen over de handel in landbouwproducten): De WTO-overeenkomst inzake de landbouw en de landbouwonderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha zijn opgebouwd uit drie "pijlers": exportconcurrentie, interne steun en markttoegang. Plaatselijke groepen: Groepen behartigers van publieke en private lokale sociaal-economische belangen waarin noch de overheden (gedefinieerd conform de nationale regels) noch één belangengroep meer dan 49 % van de stemrechten voor de besluitvorming hebben. Plaatselijke groepen ontvangen financiële steun voor de uitvoering van strategieën voor lokale ontwikkeling in het kader van Leader. Ze worden geselecteerd door de nationale instantie die met het beheer van het betrokken programma is belast. Plafonnering: Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 mogen de lidstaten het bedrag van de basisbetaling die elke landbouwer krijgt, "plafonneren" of, met andere woorden, beperken. Geld dat op die manier wordt "bespaard", blijft in de betrokken lidstaat en wordt overgedragen naar het budget voor plattelandsontwikkeling. Plafonneren is een mechanisme dat de lidstaten op basis van vrijwilligheid kunnen toepassen en is een specifieke vorm van degressiviteit (zie modulatie, overdrachten tussen pijlers). Plattelandsontwikkelingsmaatregelen: De plattelandsontwikkelingsmaatregelen zijn vastgesteld in de verordening inzake plattelandsontwikkeling en vormen de belangrijkste instrumenten voor de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's. Voor de programmeringsperiode 2014-2020 is het aantal maatregelen verlaagd ten opzichte van de vorige programmeringsperiode. De maatregelen kunnen nu ook flexibeler worden ingezet. Hierdoor wordt het mogelijk specifieke prioriteiten op een meer doeltreffende manier te halen. Het menu van plattelandsontwikkelingsmaatregelen biedt een waaier aan uiteenlopende soorten bijstand om te voorzien in de talrijke noden van de plattelandsgebieden in de Europese Unie. De lidstaten moeten deze maatregelen programmeren om te waarborgen dat ze een of meer prioriteiten van de Europese Unie voor plattelandsontwikkeling helpen verwezenlijken en om aan de behoeften van plattelandsontwikkelingsgebieden tegemoet te komen. De lidstaten hebben een zekere speelruimte wat het uiteindelijke ontwerp van deze maatregelen betreft. De bijstand die in het kader van elke maatregel wordt verleend, wordt deels door de 28
Europese Unie en deels door de betrokken lidstaat gedragen. Deze regeling wordt daarom ook wel "medefinanciering" genoemd. Plattelandsontwikkelingsprogramma's: In de plattelandsontwikkelingsprogramma's worden meerjarige strategieën in geselecteerde programmeringsgebieden vastgesteld op basis van een grondige analyse van hun sociaal-economische en milieubehoeften. De strategieën die in het kader van elk plattelandsontwikkelingsprogramma worden uitgevoerd, zijn erop gericht de prioriteiten van de Europese Unie voor plattelandsontwikkeling te verwezenlijken aan de hand van een aantal geselecteerde maatregelen. In de programma's worden ook de voorwaarden vastgesteld waaraan potentiële begunstigden moeten voldoen om middelen voor plattelandsontwikkeling te kunnen ontvangen. POSEI-programma: Deze afkorting staat voor "Programme d’Options Spécifiques à l’Eloignement et à l’Insularité" (programma's van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van de ultraperifere regio's afgestemde maatregelen). Het programma heeft tot doel het inkomen van landbouwers in de ultraperifere regio's van de Europese Unie te ondersteunen door hen te vergoeden voor de extra moeilijkheden waarmee zij te kampen hebben vanwege de geringe omvang van hun bedrijven, de nadelige klimaatomstandigheden en de lange afstand tot de Europese markten. Premie: Met deze term wordt in de veehouderij meestal een betaling per dier bedoeld (ooienpremie, speciale premie voor rundvlees, zoogkoeienpremie). Sinds de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 2003 zijn de meeste premies ontkoppeld van de productie en opgenomen in de bedrijfstoeslagregeling/basisbetalingsregeling. Prestatiekader en prestatiereserve: In de verordening waarbij de gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld, is voorzien in een prestatiekader en een prestatiereserve voor de Europese structuur- en investeringsfondsen. In elke lidstaat is een prestatiereserve (bestaande uit 6 % van de middelen) voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling aangelegd ter bevordering van de resultaatgerichtheid en de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de Europa 2020-strategie (de tienjarige groeistrategie van de Europese Unie). De reserve wordt toegekend op basis van het prestatiekader dat voor elk programma wordt bepaald om de voortgang in de richting van de doelstellingen en streefdoelen in de loop van de programmeringsperiode te monitoren. De Commissie zal de prestaties in 2019 evalueren in samenwerking met de lidstaten. Om te waarborgen dat de begroting van de Europese Unie efficiënt wordt gebruikt en niet wordt verspild, kan de Commissie betalingen schorsen of, aan het einde van de programmeringsperiode, financiële correcties toepassen als er aanwijzingen zijn dat een prioriteit ver is achtergebleven bij de gestelde mijlpalen. Prijsklem: Landbouwers zitten in een prijsklem wanneer hun marges al te krap worden omdat de kosten van wat zij nodig hebben om een product te produceren (meststoffen, brandstof, arbeid, enz.) stijgen en de prijs die zij voor die producten krijgen, daalt. Prijsvolatiliteit: Wordt ook wel marktvolatiliteit genoemd. Dit betekent dat de marktprijzen voor landbouwproducten sterk schommelen. Sterke prijsvolatiliteit kan de landbouwer in de problemen brengen. Een landbouwer die niet met zekerheid weet welk prijsniveau in de toekomst zal worden gehaald, zal namelijk terughoudend zijn met investeringen in zijn bedrijf. Zonder investeringen bestaat het gevaar dat zowel de productiviteit als de efficiëntie van het bedrijf erop achteruit zal gaan. 29
Prioriteiten voor plattelandsontwikkeling: In Europa 2020, de tienjarige groeistrategie voor de Europese Unie, wordt het hoe en waarom van toekomstige economische groei uiteengezet. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen "slimme groei" (gebaseerd op kennis en innovatie), "duurzame groei" (in overeenstemming met de langetermijnbehoeften van de planeet) en "inclusieve groei" (gunstig voor de samenleving als geheel). Overeenkomstig deze strategie streeft het plattelandsontwikkelingsbeleid drie strategische doelstellingen na (op het gebied van concurrentievermogen, natuurlijke hulpbronnen en evenwichtige territoriale ontwikkeling). Deze langetermijndoelstellingen zijn omgezet in prioriteiten waarvan er zes worden omschreven in de verordening inzake plattelandsontwikkeling: 1. stimuleren van innovatie, samenwerking en de ontwikkeling van de kennisbasis in plattelandsgebieden; 2. het versterken van de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf en het concurrentievermogen van alle landbouwtypen in alle regio's en het bevorderen van innovatieve landbouwtechnologieën en duurzaam bosbeheer; 3. bevordering van de organisatie van de voedselketen, met inbegrip van de verwerking en afzet van landbouwproducten, dierenwelzijn en risicobeheer in de landbouw; 4. herstel, instandhouding en verbetering van ecosystemen met betrekking tot landbouw en bosbouw; 5. bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en ondersteuning van de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de levensmiddelen- en de bosbouwsector; 6. bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden. Probleemgebieden: Gebieden waar de landbouw door geografische, topografische of klimaatfactoren wordt belemmerd en de landbouwers in aanmerking komen voor een compensatie vanwege de extra kosten of gederfde inkomsten die daaruit voortvloeien. Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 worden deze gebieden "gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen" genoemd. Producentenorganisaties: Dit zijn van rechtswege opgerichte groepen van landbouwers en telers. Producentenorganisaties helpen bij de distributie en afzet van producten. Zij ijveren ook voor een betere kwaliteit en moedigen hun leden aan goede milieupraktijken toe te passen. Producentenorganisaties worden sinds 2011 wettelijk gestimuleerd in de sector groenten en fruit en de zuivelsector (zie zuivelpakket). Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 worden producentenorganisaties nu in alle sectoren aangemoedigd. Producentenorganisaties kunnen zich groeperen in unies van producentenorganisaties en in brancheorganisaties. Productiequota: Van sommige producten mag slechts een beperkte hoeveelheid op de markt worden gebracht. Deze beperkingen gelden meer bepaald voor verwerkende bedrijven die suiker, isoglucose en inulinestroop produceren. De suikerquota blijven van toepassing tot en met 30 september 2013. 30
Rampzalige gebeurtenis: Een door menselijke activiteit veroorzaakte onvoorziene gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen van de landbouwproductiesystemen en bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de landbouw- of bosbouwsector aanbrengt. Randvoorwaarden: Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen en bepaalde andere vormen van steun, moeten de landbouwers aan bepaalde zogenoemde randvoorwaarden voldoen. Deze voorwaarden hebben betrekking op voedselveiligheid, gezondheid van planten, klimaat, milieu, bescherming van watervoorraden, dierenwelzijn en de conditie waarin de landbouwgrond wordt gehouden. De randvoorwaarden bestaan uit twee componenten: de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie. Landbouwers die niet aan deze voorwaarden blijken te voldoen, kunnen op hun rechtstreekse betalingen worden gekort. Rechtstreekse betalingen: De rechtstreekse betalingen zijn ingevoerd naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 1992. Vóór die hervorming was het gemeenschappelijk landbouwbeleid gericht op ondersteuning van de prijs waarvoor de boeren hun producten op de markt verkochten. Deze steun werd dus niet rechtstreeks aan de landbouwers betaald. In 1992 werd het niveau van de prijssteun verlaagd. De verwachte daling van het landbouwinkomen moest door de rechtstreekse betalingen worden opgevangen. Tegenwoordig worden rechtstreekse betalingen aan de landbouwers toegekend om hun inkomen te ondersteunen en hen te vergoeden voor de collectieve goederen die zij leveren. Referentiedrempel: De integrale gemeenschappelijke marktordening voorziet in een reeks instrumenten die de Europese Unie in staat stellen de prijzen voor landbouwproducten op haar interne markten te stabiliseren. Tot deze instrumenten behoren openbare interventie en steun voor de particuliere opslag. Of deze instrumenten worden ingezet, hangt af van de marktprijs van het moment, die wordt vergeleken met een wettelijk vastgesteld prijsniveau per sector. Dit prijsniveau is de referentiedrempel. Regeling inzake een enkele areaalbetaling (REAB): Vanwege beperkte administratieve capaciteit en het ontbreken van historische gegevens werd de nieuwe lidstaten (d.w.z. de landen die in 2004 en 2007 tot de Europese Unie toetraden) de mogelijkheid geboden een regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen in plaats van de gebruikelijke regelingen inzake rechtstreekse betalingen. De regeling inzake een enkele areaalbetaling voorziet in een forfaitaire ontkoppelde areaalbetaling voor subsidiabele landbouwgrond en vervangt bijna alle betalingen die in de andere, "oude" lidstaten worden toegekend. Krachtens Verordening (EG) nr. 73/2009 zou de regeling inzake een enkele areaalbetaling aflopen. Overeenkomstig de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 mogen lidstaten die de betalingsregeling in 2014 hebben toegepast, dat echter blijven doen tot 2020. Momenteel passen alle nieuwe lidstaten de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe, behalve Slovenië, Malta en Kroatië. Regeling voor kleine landbouwers: Dit is een vereenvoudigde regeling inzake rechtstreekse betalingen waarbij een betaling (die door de lidstaat wordt bepaald, maar niet meer dan 1 250 EUR mag bedragen) wordt toegekend aan landbouwers die besluiten aan de regeling deel te nemen. De regeling voor kleine landbouwers omvat vereenvoudigde administratieve 31
procedures. Deelnemende landbouwers zijn vrijgesteld van sancties in het kader van vergroening en de randvoorwaarden. De lidstaten kunnen tot 10 % van hun middelen voor rechtstreekse betalingen voor deze regeling reserveren. Richtsnoeren voor staatssteun: De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van hun voornemen om staatssteun te verlenen. Voor een groot aantal "typische" gevallen van staatssteun heeft de Commissie vooraf beoordelingscriteria vastgesteld in haar richtsnoeren voor staatssteun, onder meer in de landbouw- en bosbouwsector. Indien de aanmeldingen van de lidstaten in overeenstemming zijn met deze richtsnoeren, keurt de Commissie ze goed. Voor bijzondere gevallen die niet onder een regel in de richtsnoeren vallen, kan de Commissie rechtstreeks goedkeuring verlenen in het kader van een van de afwijkingen waarin het Verdrag voorziet (zie verenigbare staatssteun, illegale staatssteun, onverenigbare staatssteun, onwettige staatssteun). Sanitaire en fytosanitaire maatregelen en de overeenkomst op dit gebied: Het betreft maatregelen om het leven of de gezondheid van mensen, dieren en planten te beschermen en ervoor te zorgen dat voedsel veilig kan worden geconsumeerd. Aan de Slotakte van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw is onder meer een "Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen" gehecht, die van toepassing is op alle sanitaire en fytosanitaire maatregelen die direct of indirect van invloed kunnen zijn op de internationale handel. Schoolfruitregeling: In het kader van deze regeling verleent de Europese Unie steun voor de verstrekking van groenten en fruit aan kinderen in kleuter-, basis- en middelbare scholen. De doelstelling is evenwichtige voedingspatronen en gezonde eetgewoonten aan te leren. Schoolmelkregeling: In het kader van deze regeling verleent de Europese Unie steun voor de verstrekking van melk en bepaalde zuivelproducten aan kinderen in kleuter-, basis- en middelbare scholen. Staatshandelsondernemingen: Staatshandelsondernemingen zijn handelsorganisaties in handen van de overheid die door verscheidene WTO-lidstaten worden gebruikt om uitsluitend ingevoerde of binnenlandse producten af te zetten op internationale of binnenlandse markten. Staatshandelsondernemingen die landbouwproducten uitvoeren, vallen onder de landbouwonderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha. Staatssteun: In beginsel mogen de lidstaten geen steun aan ondernemingen verlenen. Het begrip "steun" is zeer breed en omvat eigenlijk alles waardoor een onderneming een economisch voordeel zou verkrijgen, of de steun nu bestaat uit zuiver financiële steun of indirecte bijstand zoals belastingvoordelen, betere voorwaarden voor de aanschaf of het pachten van grond, het verstrekken van leningen of garanties voor het aangaan van leningen tegen gunstiger voorwaarden dan de normale markttarieven, enz. In beginsel worden betalingen die in het kader van de regels van de Europese Unie worden gedaan, ook als staatssteun beschouwd als de lidstaat ter zake enige discretionaire bevoegdheid uitoefent. Binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid is dit het geval voor betalingen in het kader van plattelandsontwikkeling. Op het gebied van rechtstreekse betalingen daarentegen hebben de lidstaten geen discretionaire bevoegdheid aangezien de subsidiabiliteitscriteria in het recht van 32
de Europese Unie zijn vastgelegd. Rechtstreekse betalingen worden daarom niet als staatssteun beschouwd. De wetgever (Europees Parlement en Raad) kan besluiten dat de staatssteunregels niet van toepassing zijn op financiële bijstand die door de lidstaten ter beschikking wordt gesteld, en heeft dat bijvoorbeeld ook gedaan ten aanzien van betalingen voor plattelandsontwikkeling in verband met landbouwactiviteiten, d.w.z. activiteiten die verband houden met producten uit bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Maar zelfs als er sprake is van staatssteun, is het toch mogelijk dat de lidstaat toestemming krijgt om de steun te verlenen omdat het Verdrag voorziet in een reeks afwijkingen op grond waarvan de staatssteun door de Commissie als verenigbaar met de interne markt kan worden aangemerkt. Om deze verenigbaarheid te beoordelen heeft de Commissie verschillende reeksen regels vastgesteld. In de gevallen waarvoor in principe staatssteunregels gelden, mogen de lidstaten betalingen toekennen als het om lage bedragen gaat (de-minimisregel), als zij door de Commissie zijn goedgekeurd na door de betrokken lidstaat te zijn aangemeld, of als de staatssteun in overeenstemming is met vooraf vastgestelde groepsvrijstellingen. Wanneer een lidstaat zonder voorafgaande toestemming van de Commissie staatssteun aan zijn landbouwers heeft verleend die, naar de mening van de Commissie, onverenigbaar is met de interne markt, kunnen de betrokken landbouwers worden verplicht de steun plus rente terug te betalen aan de lidstaat (zie verenigbare staatssteun, illegale staatssteun, onverenigbare staatssteun, onwettige staatssteun). Stelsel van algemene preferenties (SAP): Regelingen van de ontwikkelde landen waarin preferentiële tarieven zijn vastgesteld voor de invoer uit ontwikkelingslanden. In het kader van het SAP van de Europese Unie zijn drie verschillende regelingen van kracht: 1. alle begunstigde landen komen in aanmerking voor de voordelen van de algemene regeling; 2. de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur ("SAP+") voorziet in extra voordelen voor landen die zich houden aan bepaalde internationale normen op het gebied van mensenrechten, arbeidsrecht, milieubescherming, drugsbestrijding en goed bestuur; 3. de gunstigste behandeling wordt geboden door de bijzondere regeling voor de minst ontwikkelde landen, ook bekend onder de naam "Alles behalve wapens". Steun voor particuliere opslag: Bepaalde producten hebben een seizoenscyclus. Dit wil zeggen dat er in bepaalde perioden een overproductie is, terwijl later in het jaar relatieve schaarste heerst. Door bepaalde externe factoren kan de seizoenspiek boven de normale verwachtingen uitstijgen, waardoor de marktprijzen kunnen dalen. In dergelijke gevallen kan worden besloten om steun voor de kosten van particuliere opslag te verlenen aan producenten van producten als olijfolie en boter. Stresa: Zie conferentie van Stresa Suikerquota: Beperkingen op de hoeveelheden suiker die bietenverwerkers op de markt mogen verkopen voor voedingsdoeleinden. De suikerquota werden ingesteld in 1968, onmiddellijk na de invoering van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker. De Raad 33
en het Parlement stellen de quota voor elke lidstaat of regio vast, terwijl de nationale autoriteiten de quota toewijzen aan de individuele ondernemingen. De suikerondernemingen sluiten vóór de inzaai leveringscontracten met landbouwers die het aantal bieten produceren dat nodig is om het quotum te vullen. De quota worden vastgesteld onder het consumptieniveau. De kloof wordt voornamelijk gevuld door (zowel quota- als rechtenvrije) invoer uit ontwikkelingslanden. Suiker die boven het quotum wordt geproduceerd, "buiten het quotum geproduceerde suiker" genoemd, mag enkel voor een klein aantal specifieke eindtoepassingen, zoals bio-ethanol, gist en industriële of farmaceutische goederen, worden verkocht, of binnen een door de Wereldhandelsorganisatie vastgestelde limiet worden uitgevoerd. De niet-gebruikte hoeveelheid buiten het quotum geproduceerde suiker kan naar het volgende verkoopseizoen worden overgeboekt en telt mee als de eerste quotumproductie van het seizoen. De quota lopen af op 30 september 2017. Systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen (LPIS): Een database waarin alle landbouwpercelen zijn opgenomen die voor een rechtstreekse betaling in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in aanmerking komen. De database wordt gebruikt voor een kruiscontrole van de percelen waarvoor de landbouwer een betaling heeft aangevraagd. Het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen zorgt ervoor dat de door een landbouwer ontvangen betaling op de juiste oppervlakte berust en dat te hoge betalingen worden voorkomen. Tarief: De term "tarief" heeft twee betekenissen. In de eerste plaats betekent tarief de lijst, het boek of de database met de belastingen die door een overheidsinstantie worden geheven bij de in- of uitvoer van bepaalde producten. De tweede betekenis is die belasting zelf. In deze tweede betekenis is "tarief" synoniem met "douanerecht". Toeslagrechten: Zie betalingsrechten. Toolkit voor risicobeheer: De toolkit omvat: 1) financiële bijdragen in premies om de oogst, de dieren en de planten te verzekeren tegen economische verliezen van landbouwers als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of plagen, of een milieuongeval; 2) financiële bijdragen in onderlinge fondsen waaruit landbouwers financieel worden vergoed voor economische verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten, plagen of milieuongevallen; 3) een inkomensstabiliseringsinstrument waarmee landbouwers wier inkomen ernstig is gedaald, worden vergoed. Transparantie: In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt hieronder verstaan dat de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Unie het publiek optimaal informeren over de uitvoering van het beleid en de begunstigden van dat beleid, en dat zij er tegelijk op toezien dat de persoonsgegevens van deze begunstigden adequaat worden beschermd. Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE's): De uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen maken deel uit van de randvoorwaarden en zijn vastgesteld in een aantal richtlijnen en verordeningen van de Europese Unie. Ze hebben betrekking op volksgezondheid, planten- en diergezondheid, identificatie en registratie van dieren, milieu en 34
dierenwelzijn. Deze vereisten gelden onafhankelijk van de randvoorwaarden (die alleen dienen om de band tussen de volledige betaling en de inachtneming van dergelijke vereisten vast te stellen). Uitholling van preferenties: De onderhandelingen die worden gevoerd in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha zijn erop gericht de niet-preferentiële rechten te verlagen. Als die onderhandelingen slagen, zal het verschil tussen de gewone en de preferentiële tarieven kleiner worden en zullen de ontwikkelingslanden dus minder bevoordeeld zijn ten opzichte van de ontwikkelde landen. Dit proces wordt aangeduid als de uitholling van de preferenties. Uitvoeringshandelingen: Wetgeving die door de wetgever wordt vastgesteld (de zogeheten juridische basishandelingen) bevat grotendeels algemene voorschriften. Om deze algemene voorschriften te kunnen uitvoeren, is het soms nodig om ze nader in te vullen. Deze nadere voorschriften worden ofwel door de lidstaten ofwel door de Europese Unie vastgesteld. In het laatste geval gebeurt dit door middel van gedelegeerde handelingen of door middel van uitvoeringshandelingen. Krachtens artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de juridisch bindende basishandelingen in principe bij de lidstaten, die daartoe nationale maatregelen moeten nemen. In sommige gevallen is het echter nodig dat in de gehele Europese Unie op uniforme wijze uitvoering wordt gegeven aan bepaalde basishandelingen. Om die reden worden in een basishandeling soms uitvoeringsbevoegdheden verleend aan de Commissie (en in bijzondere gevallen aan de Raad). De Commissie stelt de uitvoeringshandelingen dan vast, terwijl de lidstaten controle daarop uitoefenen (de zogeheten comitologieprocedure). De uiteenlopende controlemechanismen in dit verband zijn vastgelegd in Verordening nr. (EU) 182/2011. Uitvoerrestitutie: Is synoniem met "exportsubsidie" en wordt doorgaans gebruikt in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, terwijl "exportsubsidie" meestal in WTO-verband wordt gebruikt. De Europese Unie kan uitvoerrestituties betalen aan handelaren die bepaalde landbouwproducten in derde landen verkopen. Met de restitutie wordt het verschil tussen de interne EU-prijs en de prijs van het desbetreffende product op de wereldmarkt overbrugd. De uitvoerrestituties zijn in 2013 voor alle producten uitgekomen op nul en er kan alleen een beroep op worden gedaan wanneer de marktomstandigheden buitengewone marktmaatregelen rechtvaardigen. Ultraperifere gebieden: Er zijn negen ultraperifere gebieden van de Europese Unie: Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Saint-Martin (Frankrijk), de Canarische Eilanden (Spanje), en de Azoren en Madeira (Portugal). Elk daarvan is een integrerend onderdeel van een lidstaat en maakt bijgevolg deel uit van de Europese Unie. Vanwege hun afgelegen en insulaire karakter (behalve Frans-Guyana, dat geen eiland is, maar een continentale regio in het Amazonewoud) vallen zij onder een aantal speciale regelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Uruguayronde: De achtste ronde van multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel ging in 1986 van start in Punta del Este in Uruguay en wordt daarom Uruguayronde genoemd. Acht jaar later, in 1994, werd de Uruguayronde in Marrakesh afgesloten met de ondertekening van de Slotakte. Daarmee werd een aantal afzonderlijke overeenkomsten en besluiten goedgekeurd, waaronder de WTO-overeenkomst inzake de landbouw, en werd ook de Wereldhandelsorganisatie opgericht. 35
Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling): Een coherent samenstel van op de plaatselijke doelstellingen en behoeften afgestemde concrete acties dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en wordt ontworpen en uitgevoerd door een plaatselijke groep. Veiligheidsnetmechanismen: Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 wordt de landbouwsector gestimuleerd om marktgerichter te werken. Tegelijkertijd werd erkend dat landbouwers die op een opener markt actief zijn, te maken krijgen met een hogere mate van marktvolatiliteit, in de vorm van verstoringen wat prijs en hoeveelheden betreft. Daarom zijn er mechanismen voorhanden die een veiligheidsnet bieden om de landbouwsector magere jaren door te helpen komen, voedselzekerheid in de loop van de tijd te waarborgen en de levensvatbaarheid van de sector op lange termijn te verzekeren. De door veiligheidsnetten geboden stabiliteit en zekerheid op de lange termijn komen ook de upstreamsector, de verwerkingsindustrie, detailhandelaren en consumenten ten goede. Openbare opslag en steun voor de particuliere opslag zijn twee voorbeelden van dergelijke mechanismen. De veiligheidsnetten zijn bedoeld om landbouwers te helpen. Ze zijn niet bedoeld om permanent op de markt te interveniëren en mogen de landbouwer niet beïnvloeden in zijn productiebeslissingen. Verdrag: De rechtsgrondslag van de Europese Unie bestaat uit internationale verdragen die tussen de lidstaten van de EU zijn gesloten. Bij het eerste verdrag (ook wel "het Verdrag van Parijs" genoemd) werd in 1951 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht. Daarop volgden nog twee verdragen, die in 1957 in Rome werden gesloten: het ene tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (later omgedoopt tot "Europese Gemeenschap") en het andere tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom). In de loop der jaren zijn deze basisverdragen gewijzigd, aangevuld en gecombineerd middels een aantal wijzigingsverdragen (zoals het Verdrag van Maastricht, het Verdrag van Amsterdam en het Verdrag van Lissabon), die met name hebben geresulteerd in de creatie van de "Europese Unie" als overkoepelend begrip. Het Verdrag van Parijs is in 2002 verstreken. Bij het Verdrag van Lissabon werd de Europese Unie opgericht als een juridische entiteit met eigen rechtspersoonlijkheid. Daarna verving de Europese Unie de Europese Gemeenschap. Vereenvoudiging: Met deze term wordt verwezen naar de inspanningen die de Europese Unie onafgebroken levert om zowel haar beleid als de uitvoering ervan te vereenvoudigen. Vereenvoudiging houdt in dat de administratieve lasten van bestaande wetgeving worden verlicht en die van toekomstige wetgeving worden voorkomen. In de context van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is het de bedoeling landbouwers, levensmiddelenbedrijven en ambtenaren te verlossen van omslachtige procedures en eisen die niet essentieel zijn om de politieke doelstellingen te halen of een deugdelijk beheer van het geld van de belastingbetaler te waarborgen. Vereenvoudiging kan ook verwijzen naar het aanpassen van juridische kaders en teksten om de wetgeving als zodanig begrijpelijker te maken. Vereenvoudigingen worden onafgebroken uitgevoerd en zijn ingeschreven in het doorlopend actieplan ter vereenvoudiging van het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling. In een mededeling van de Commissie uit 2009, getiteld "Een vereenvoudigd GLB voor Europa – in het voordeel van iedereen" worden de activiteiten die sinds 2005 zijn uitgevoerd, voor het voetlicht gebracht. Er worden indicatieve gegevens in 36
bekendgemaakt over de resulterende vermindering van de administratieve lasten voor landbouwers en nationale overheden. Verenigbare staatssteun: Krachtens artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is staatssteun die door de lidstaten wordt verleend en die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, onder bepaalde voorwaarden onverenigbaar met de interne markt. Onder bepaalde voorwaarden is staatssteun echter verenigbaar met de interne markt of kan de Commissie staatssteun als verenigbaar met de interne markt aanmerken (zie illegale staatssteun, ongeoorloofde staatssteun, onverenigbare staatssteun, richtsnoeren voor staatssteun) Vergroening: Naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2013 zijn diverse instrumenten ingevoerd om de ecologische duurzaamheid te bevorderen en de klimaatverandering tegen te gaan. Deze instrumenten bestaan uit een groene rechtstreekse betaling, aangescherpte randvoorwaarden, een verplichting om 30 % van het plattelandsontwikkelingsbudget te bestemmen voor milieu- en klimaatvriendelijke projecten en maatregelen (zoals vrijwillige agromilieuklimaatmaatregelen), opleiding en bedrijfsadviesdiensten. Voedselveiligheid: Heeft betrekking op de vraag of voedsel veilig, d.w.z. zonder schade voor de gezondheid, kan worden geconsumeerd. Voedselveiligheid wordt soms verward met voedselzekerheid. Bij voedselzekerheid gaat het echter om de vraag of voedsel fysiek beschikbaar is tegen een betaalbare prijs. Voedselzekerheid: Toestand waarin iedereen te allen tijde in fysieke en economische zin toegang heeft tot voldoende, veilig en volwaardig voedsel waarmee in de persoonlijke behoefte en voorkeur kan worden voorzien en een gezond leven kan worden geleid. Voedselzekerheid is in de afgelopen jaren centraal komen te staan in de landbouwonderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha en was een van de strategische doelstellingen van de hervorming in 2013 van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie ook voedselveiligheid). Voorzorgsbeginsel: Dit is een door de Verenigde Naties onderschreven beginsel dat sinds het begin van de jaren 90 deel uitmaakt van het recht van de Unie. Er is geen officiële definitie van dit beginsel, maar het idee is dat wanneer een actie of beleidsmaatregel ernstige en/of onomkeerbare schade aan mens of milieu kan veroorzaken, het ontbreken van een wetenschappelijke consensus niet mag worden aangevoerd als een reden om de vaststelling van doeltreffende preventieve maatregelen uit te stellen. Bijgevolg houdt het beginsel ook in dat bij een actie met onbekende maar mogelijk schadelijke gevolgen de bewijslast dat de actie onschadelijk is, rust op degenen die de actie ondernemen. Dit beginsel wordt gebruikt als grondslag voor de vaststelling van een hoger beschermingsniveau dan het niveau dat is afgesproken in het kader van internationale onderhandelingen. Het voorzorgsbeginsel wordt vooral toegepast op het gebied van voedselveiligheid en milieu- en consumentenbescherming en past in een gestructureerde benadering van risicoanalyse. Het is met name relevant voor risicobeheer. Het voorzorgsbeginsel wordt vermeld (artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) maar niet nader gedefinieerd in de verdragen of in andere instrumenten van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft richtsnoeren voor de toepassing van dit beginsel ontwikkeld en heeft verklaard dat de Europese Unie, net als alle andere leden van de 37
Wereldhandelsorganisatie, het recht heeft om het consumentenbeschermingsniveau vast te stellen dat zijzelf wenselijk acht. Het voorzorgsbeginsel is met name van toepassing wanneer de aan een product of handelwijze verbonden risico's niet nauwkeurig kunnen worden vastgesteld omdat de wetenschappelijke gegevens onvolledig zijn, geen uitsluitsel geven of onzekerheden bevatten, maar een voorlopige wetenschappelijke evaluatie heeft uitgewezen dat er gegronde redenen zijn om te vrezen dat sprake kan zijn van gevaarlijke gevolgen voor het milieu of de gezondheid van mensen, dieren of planten die onverenigbaar kunnen zijn met het door een bepaald land gekozen beschermingsniveau. Vredesclausule: Artikel 13 van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw, dat landbouwsubsidies beschermde tegen pogingen om de rechtmatigheid ervan aan te vechten in het kader van de andere WTO-regelingen, met name in het kader van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel en de overeenkomst inzake subsidies. De geldigheidsduur van deze clausule is eind 2013 verstreken. Wereldhandelsorganisatie (WTO): De Wereldhandelsorganisatie is op 1 januari 1995 opgericht als gevolg van de Uruguayronde. Zij vervangt de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel als de juridische en institutionele fundering van het multilaterale handelssysteem van haar lidstaten. De Wereldhandelsorganisatie legt de belangrijkste contractuele verplichtingen vast die bepalen hoe regeringen nationale wet- en regelgeving inzake internationale handel vaststellen en ten uitvoer leggen. Zij is ook het platform voor handelsbesprekingen en geschillenbeslechting. Bij de WTO zijn 160 landen aangesloten, dat is ongeveer driekwart van alle landen in de wereld (situatie in april 2015). De WTO is een autonome organisatie. Zij is onafhankelijk van de Verenigde Naties. WTO: Zie Wereldhandelsorganisatie. WTO-overeenkomst inzake de landbouw: Een van de 29 afzonderlijke wetteksten van de Wereldhandelsorganisatie die tot stand is gekomen tijdens de onderhandelingen van de Uruguayronde in het kader van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel. De overeenkomst is in werking getreden met de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie op 1 januari 1995. Ze voorziet in een verlaging van de tarieven, de uitvoersubsidies en de handelsverstorende interne steun aan landbouwers, terwijl ook de positie van de ontwikkelingslanden aandacht krijgt. Zuivelpakket: Een reeks beleidsmaatregelen uit 2012 om de zuivelmarkt te stabiliseren en vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen door de contracten tussen landbouwers en zuivelbedrijven te verbeteren, de collectieve onderhandelingspositie van landbouwers tegenover de zuivelbedrijven te versterken, de transparantie van de gehele bevoorradingsketen te vergroten en de spelers uit de verschillende delen van de bevoorradingsketen samen te brengen in brancheorganisaties.
38