versie 30-12-05
pg 1
Woordenlijst Sanskriet - Nederlands Volgorde van de letters: a - ā – i - ī – u - ū – ŗ - ļ - e – ai – o – au k – g – ŋ – c – j – ñ – ţ – d. – ņ – t – d – n – p – b – m – y–r–l–v-ś-ş–s–h Opmerkingen: 1. De palatale d (de d met een punt eronder) is weergegeven als een d. (met een punt erachter). 2. De genasaleerde klinker die wordt weergegeven door een m met een punt eronder, wordt eveneens weergegeven door de punt erachter te plaatsen. 3. De verschillende kleuren wijzen op de verschillende woordsoorten. Dat wijst zich vanzelf. a-, anaiņa
[ontkennend prefix]
besmeerd met, afkomstig van, of behorend tot de mannelijke zwarte antilope naam van Indra’s olifant, sinaasappelboom sinaasappel niet-handeling
m.f. (ī) n.
m.f.n. –an-stam
akārya
niet werkend, inefficiënt, intransitief wat niet gedaan moet worden
akta akleşa
besmeerd met, besmeurd, gemak, geen moeite
m.f. (ā) n. m. a-stam
√ akş
bereiken
airāvata airāvata
akarman akarman
m. a-stam n. a-stam n. n-stam
n. a-stam
a = niet + karman = handeling
a = niet + kārya = wat gedaan moet worden
as, oog, dobbelsteen, wiel, kar, tempelbeen, boom (Terminalia Belerica; vrucht is dobbelsteen) dobbelspeler het dobbelspel niet aan verval onderhevig onvergankelijk, onwrikbaar, ondeelbaar onvergankelijkheid, geschreven karakter, lettergreep oog walnotenboom (n: vrucht v.d.boom)
m. a-stam
komt van √ akş = bereiken
n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
komt van a = niet + kşaya
√ ag
heftig bewegen, kronkelen
Ip
aga
m. a-stam
agaja
berg, boom, het getal 7, slang, zon, waterpot niet in staat te lopen afkomstig van een berg of een boom alcoholhoudende drank
agada aguru
gezondheid licht
akşa akşadyū, akşadevin akşadyūta akşaya akşara akşara akşi akşoţa, akşod.a
aga agaja
n. a-stam n. i-stam m. a-stam
ekākşara = de ene lettergreep (OM) komt van √ akş = bereiken
agati
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
komt van a = niet + √ gam komt van aga
m. a-stam?
(in Bower ms.; niet in Wdb.)
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van a = niet + guru
versie 30-12-05
aguru
pg 2
m./n. u-stam m. i-stam
agra agra agrakasta agrima aghoşa aghnat
de welriekende aloë vuur (element), spijsverteringsvuur subtiele energie in de agni v.h. vuur voorkant, begin, hoofdpunt beste, superieur vinger voorste, belangrijkste, oudste stemloos niet dodende
√ aŋk
stempelen, brandmerken
X
aŋka
hoek, curve, menselijk lichaam, schoot, brandmerk, merk, cijfer spruit, jonge loot ledemaat, lid, lichaam, wezen Angiras (een rishi) ring voor vinger breedte van de duim, vingerbreedte, maat vinger, teen duim, grote teen de lengte van een duim hebbend de lengte van een duim hebbend standvastig, bewegingloos spoedig na een korte tijd in een korte tijd helder, niet in de schaduw naar- (richting) komijn (Cuminum cyminum), Nigella indica schapen en geiten snel slechte spijsvertering onverteerd ongekend, onverwacht, niet verwant een niet verwante onwetendheid (spiritueel) onwetend, dom, onwijs krullend, rondgaand hoog, luid heel erg klein het allerkleinste, een atoom ei, scrotum, testikel vanaf hier, daarom, vanuit dit, vanaf die tijd, voortaan voorbij, over(heen), overtreffend, extreem
m. a-stam
ati + √ i > atī
voorbijgaan
II p
atikātara atikrānta atithi
verlegen voorbijgegaan gast
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. i-stam
agni agni tejas
aŋkura aŋga aŋgiras aŋgurīyaka aŋgula aŋguli aŋguşţha
aŋguşţhamātra aŋguşţhamātraka acala acira acirāt acireņa accha accha ajāji, ajājī ajāvi ajira ajīrņa ajīrņa ajñāta ajñāti ajñāna ajñāna añca aţţa aņu aņu aņd.a atah. ati-
komt van a = niet + guru
n. as-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f.n. at-stam
a + praet.pres. van √ han aŋkayati
m. a-stam n. a-stam eigenn.; m. as-stam m./n. a-stam m. a-stam f. i-stam m. a-stam m.f. (ī) n. m.f. (ikā) n. m.f. (ā) n.
a = niet + cala = bewegend a = niet + cira = lange tijd
m.f. (ā) n. prefix m.pl. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. i-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
a = niet + jnāta = wetend
a = niet + jnāna = wijs a = niet + jnāna = wijs
m.f. (vī) n. m. u-stam n. a-stam oude abl. van pron. basis a = dit prefix
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
atyeti
versie 30-12-05
atidāruņa atibībhatsa atiśaya
pg 3
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam
komt van ati + √ śī
m.f. (ā) n.
komt van ati + √ śī
atiśayam, atiśayena
vreselijk erg boosaardig superioriteit (kwal. of kwant.), uitzonderlijk resultaat superieur, alles achter zich latend zeer
ati + √ śī
overtreffen
II a
atisete
atīva atura atŗpta atŗpti atya atyanta (< ati-anta)
zeer niet vrij, niet rijk, zwak, ziek onverzadigd, nieuwsgierig onverzadigbaarheid lopend (lett.: buiten de grens) intens, buitengewoon, heel erg, extreem grote speekselproduktie calamiteit trots, eervol hier, tot hier Hare Majesteit, deze dame a.h.begin van zin: nu, dan, hier, daarna, en, ook, als; a.h.begin van hfdst.: hier begint
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. f. i-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
a + tura = sterk, machtig
atiśaya
atyapraseka atyāhita atyudāra atra atrabhavatī atha
m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. f. ī-stam
(<-> iti = hier eindigt)
atharvan
m.
atho (= atho+u)
de vuurpriester, zijn magische bezweringen of anders, of beter gezegd, of liever, of zo naderhand, daarna
√ ad
eten
II p
adah. - amuşya adah. aditi adbhuta adya adya adya adya adharma
dat (sg.ntr. N/A) – ervan (G) zo Aditi (zon) buitengewoon, wonderbaarlijk vandaag huidige eetbaar, geschikt om te eten voedsel, graan ontkenning van dharma, onrecht, wetteloosheid, chaos beneden op, over, in, opzij van
pron.dem.
adhi + √ i (> adhī)
leren, observeren, begrijpen, zorgen voor, denken aan
II p
adhyeti
adhika adhika adhikaraņa
toegift, extra excessief, in hoge mate aan het hoofd plaatsing, onderwerp, magistraat, gerecht, plaats van handeling (locatief), relatie tussen woorden regel, autoriteit, recht, overkoepelende regel (gramm.)
n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
komt van adhi + √ kŗ
m. a-stam
komt van adhi + √ kŗ
aan het hoofd plaatsen, superieur zijn/worden
a
adhikurute
atha vā
adhastāt adhi-
adhikāra adhi + √ kŗ
atti n.b. m./f.: asau
eigenn.; f. i-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam
komt van √ ad komt van √ ad
+ gen.
prefix
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 4
adhi + √ gam
bemerken, vinden, benaderen (voor sex), studeren, lezen, verkrijgen
I
adhigacchati
adhigama adhideva adhipati adhibhūta
het verkrijgen, kennis, profijt geest, mind opperheer, heerser object
[marmapunt]
adhi + √ śī adhi + √ şţhā
slapen op, neerliggen op staan op, afhangen van, bewonen, staan boven, regeren
m. a-stam n. a-stam m. n. a-stam II a
adhişţhita adhīta adhīra adhīram adhīrata
bewoond, bedoeld, gereguleerd bereikt, bestudeerd ongeduldig, laf, onstandvastig ongeduldig ongeduld
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
adhişţhāna adhūna adhŗita
standpunt, plaats, woning nu rusteloos, niet onder controle zijnde gebrek aan standvastigheid, besluiteloosheid te veel eten hoofdstuk, lezing, studie, tijd voor studie Zelf bewoond weg, loop, afstand, tijd, methode, baan (v.e. planeet) religieuze ceremonie, offer, soma ceremonie priesterfunctie: handelend priester, ritualist (hoort bij de yayurveda)
m. a-stam
ademen [primair suffix; maakt neutr. woorden van ww-stam]
II p
adem eindeloos, eeuwig, grenzeloos ommekeer, ramp vuur, god van het vuur, spijsverteringskracht, gal niet stabiel onzeker (m.n. in gedrag) onzekerheid, labiliteit onzeker van geest vasten, geen voedsel gebruiken zonder begin geen mond of gezicht hebbend te veel ama en/of feces in het spijsverteringskanaal, waardoor normale darmbeweging onmogelijk is; obstipatie, winderigheid. hartchakra niet geslagen, nieuw, intact
m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam
adhŗiti adhyaśana adhyāya adhyātama adhyuşita adhvan adhvara adhvaryu √ an
- ana ana ananta anartha anala anavastha anavasthita anavasthitatva anavasthitacitta anaśana anādi anās anāha
anāhata anāhata
adhiśete
a + dhairyam = stevigheid, stabiliteit, geduld komt van adhi + √ sthā
m.f. (ā) n. f. i-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. n-stam
komt van √ vas = wonen
m. a-stam
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
aniti gamana (het gaan) = √ gam + ana; darśana = √ darś + ana. komt van √ an = ademen an + anta
an + avastha an + avasthita an + avasthita + tva anavasthita + citta
m. a-stam
[4e chakra]
m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 5
gezicht, verschijning, rij, mars, oorlog, gevecht tijdelijk kosmisch prāna, vata, vayu, een v.d. 49 winden, een v.d. 8 halfgoden, vata-ziekte (als reuma, verlamming e.d.) ononderbroken, voortdurend geen heerser hebbend verlies van controle over de spieren achter(na), volgend, langs
m./n. a-stam
komt van √ an
m.f. (ā) n. m. a-stam
a + nitya = eeuwig
anu + √ iş anu + √ kamp
zoeken, nemen sympathiseren met, medelijden hebben met
VI p I
anvicchati anukampate
anukaraņa anukūla
imitatie aantrekkelijk
n. a-stam m.f. (ā) n.
komt van anu + √ kŗ
anu + √ kŗ
erna doen, volgen, imiteren
I
anukampate
anuga
volgend, overeenkomend met
m.f. (ā) n.
anu + √ grah
plezier doen, begunstigen
IX
anugraha anuja anudeśa
m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
anunāsika
gunst,vriendelijkheid, hulp jonger, later geboren een naar het voorafgaande verwijzende regel nasaal, neusklank
anu + √ pad
volgen
anupada anubandha anurūpa
koor, refrein binding, hechting, resultaat gemakkelijk, passend
anu + √ lip
insmeren (het lichaam)
anulepana anulomana anuvrata anuśaya anubandha
insmeren of oliën v.h. lichaam het sturen in de juiste richting toegewijd aan, gehecht aan spijt, gevolg. konsekwentie gevolg, consequentie
n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
anugŗhņāti komt van anu + √ lip komt van anu + + gen. / acc. komt van anu + √ śī
anu + √ paś
u
anupaśyati, -te
anu + vi + √ dhā
kijken naar, waarnemen, ontdekken, beschouwen regeren, als regel opleggen
III u
pass.: anuvidhīyate
anuśaya
spijt
m. a-stam
anu + √ śī
naast liggen
IX
anutsāha anutseka
gebrek aan energie en moed bescheidenheid
m. a-stam m. a-stam
anu + √ sthā anu + √ smŗ
uitvoeren, volbrengen herinneren
I i
anīka anitya anila
aniśam anīśvara anīśvaratva anu-
anusvāra anūpa
anta antaka antar antar-
antara antara
(punt boven syllabe geeft nasalering aan; in transcriptie punt eronder)
levend in moerasland einde, grens dood (lett.: hij die het einde maakt) binnen(in) (+ gen.), tussen (+ acc.) binnen(in), tussen, temidden van binnenste, interval, afstand, tijd, gelegenheid, ziel, hart intern, binnenste, intiem
m.f. (ā) n. n. a-stam prefix
anugŗhņāti
n. a-stam anugŗhņāti
n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
m. a-stam
lett.: niet-arrogantie anutişţhati anusmarati lett.: na-klank (anu+svara)
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam
anta + ka
prefix n. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
antaratama antarātman antarāya
pg 6
meest dichtbij, intiemste ziel, innerlijke gevoelens, hart obstakel, dat wat een scheiding creëert naar binnen gegaan, er tussen door gegaan, vertrokken, afgescheiden
m.f. (ā) n. m. n-stam m. a-stam
antar + √ dhā
verbergen
a
antardhā antardhi
f. ā-stam m. i-stam
antya antrāda
bedekking, het verbergen bedekking, het verbergen, verdwijning nabijheid nabije nabij laatste ‘wormen’ in de darmen
√ andh
verblinden
Xp
antarita
antika antika antike
andha andha anna annadāna annaprāśana
blind, duister duisternis, donker water voedsel, rijst(korrel) het geven van voedsel de eerste keer rijst geven aan een baby (ceremonie) annabhuj (k) voeding etend annāda etend annādana het eten van voedsel annapaca het verteren van voedsel anya; zie anyah. ander anya kah. wie anders anyacca bovendien anyatara een van de twee anyatas aan een van de twee kanten anyatra elders, aan de andere kant, behalve anyathā anders, verschillend, op een andere manier anyah., anyat, anyā ander anyonya (< anyah. anya) elkaar, wederkerig anvaya opeenvolging, familie
m.f. (ā) n. antardhatte van antar + √ dhā van antar + √ dhā
n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam
andhayati komt van √ andh komt van √ andh pp. van √ ad = eten
m.f. (ā/ī) n. m.f. (ā/ī) n. n. a-stam pron.adj. m.f. (ā) n.
aparte verbuiging
pron.adj.; als sah. m. a-stam
anvāje + √ kŗ
helpen, support geven
anvita anhijña ap ap apa-
vergezeld door, vol met converserend met water, lucht, watergod werk van, vandaan, weg, terug, naar beneden
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. f. cons.-stam n. cons.-stam prefix
+ gen. meestal in het meervoud meestal in het meervoud
apa + √ kŗş
iets bij iemand verwijderen, wegnemen
Ip
apakarşati
apakti apaŋka apathya apanīta
indigestie, onvolwassenheid niet bezoedeld, schoon, droog ongezond, niet passend verwijderd, weggedaan
f. i-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
komt van √ pac = verteren [apanga = marmapunt]
apa + √ yā
weggaan, vertrekken
II p
apara
inferieur, slecht, uit het westen afkomstig, vreemd, ongebruikelijk, onbewerkt
m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
apara aparatva aparam aparāga aparādha aparigraha apalāpa apavārita apaha
pg 7
volgende inferioriteit, uitstel verder, bovendien ontevredenheid aanval, overtreding, belediging, schuld afwijzing, armoede ontkenning verborgen
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam
[marmapunt]
verwijderend, vernietigend
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
apa + √ hŗ
wegdragen, wegbrengen
I
apahŗta
weggedaan, verwijderd, gestolen ontkenning, liefde verwijdering, verhuizing, ablatief vertrek, vernietiging, verwonding, dood, calamiteit ook, zelfs, [vraagwoord], hoewel,even, gelijk, en [ns.vw
apahnava apādāna apāya api
a + paratvam = superioriteit
apaharati
m. a-stam n. a-stam m. a-stam
tussen zinnen; encl.] [maakt vra vn onbepaald]
apiapi nāma apūpa apūrva apauruşeya
op, (dicht)bij misschien maatijd, koek, brood vreemd niet gemaakt door mensen, niet menselijk watervogel, waterdier subtiele energie in de agni v.h. water niet gecombineerd, apart staande niet veel, weinig water gevende jaar, wolk eeuw (vrucht v.d.) haritakiboom (Terminalia chebula) zonder plezier naar (toe), tegemoet, tegen
prefix
uitoefenen, practiseren gaan naar, naderen, volgen, ondernemen, verkrijgen opnieuw geboren worden, ergens voor geboren worden, herleven
IV Ip
abhyasyati abhigacchati
IV a
abhijāyate
abhijña
vertrouwd met
m.f. (ā) n.
abhi + √ dhā abhi + √ dhī
zeggen beschouwen, overdenken
III III a
+ gen. abhidadhāti abhidīdhīte
abhidāna
naam, spreken, naamgeving, uitdrukking, woordenboek
n. a-stam.
abhi + pre (< abhi + pra + √ i) abhi + √ nand abhi + pra + √ math
naderen, denken aan juichen, zich verheugen intensief karnen
Ip I, IX p
abhiyukta
ijverig
m.f. (ā) n.
abhi + √ laş
schrapen, streven naar
apcara apya tejas apŗkta abahu abda abda abdaśata abhayā abhāga abhiabhi+ √ as abhi + √ gam abhi + √ jan
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
a + puruşa + eya
m. a-stam n. as-stam m.f. (ā) n. m.f. n. m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam f. ā-stam m.f. (ā) n. prefix
abhipraiti
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
abhinandati abhipramathati abhilaşati
versie 30-12-05
pg 8
abhilāşa
gierigheid, passie voor
m. a-stam.
abhi + √ likh abhi + √ vad ©
tekenen
VI
groeten twijfel, vrees twijfelend, verwachtend, vrezend stroming, vloed, vergroting, overbodigheid, overtolligheid druppelend, stromende, tranende, laxerende overdreven voorliefde, aantrekkingskracht genoemd, uitgesproken, verklaard, voorgehouden
x f. ā-stam
abhiśaŋkā abhiśaŋkin abhişyanda abhişyanda, -din abhisneha abhihita abhi + √ hŗ
brengen, offeren
abhūmi abhyaŋga
geen aarde, niet de juiste plaats massage
abhyava + √ hŗ abhy + √ aś
in het water gooien, laten eten overmeesteren
abhyāśa
bereikte, verwacht resultaat
abhy + √ as
werpen (pijlen), aandacht richten, oefenen, vermenigvuldigen, onderwijzen
abhyāsa
toevoeging, regelmaat, herhaling, gewoonte, gebruik, gewend aan, vertrouwd met, geoefend, herhaald
abhyasta
+ loc. abhilikhati abhivādayate
m. a-stam
m. a-stam m.f. (ā) n. abhiharati
f. i-stam m. a-stam abhyaśnoti
m. a-stam abhyaśnoti
m. a-stam
van abhy + √ as
m.f. (ā) n.
abhyupa + √ i (> abhyupe) abhyupa + √ gam
naderen, bereiken, verkrijgen naderen, bereiken, verkrijgen
Ip
abhyśaŋkin abhra
twijfelend, verwachtend wolk, atmosfeer, kalk (med.), mica (med.)
n. a-stam
√ am
gaan, dienen, eren, verwonden
II
amati; amayati = hij raakt gewond of ziek; ppp. = amita/ānta
ama amadyapa
mango niet alcohol drinkend
m.f. (ā) n.
a + madya (wijn) + pa (drinken)
amātya amāya amī - amūn- amīşām amū- amuyoh.
minister niet slim die (pl.masc. N) – (A) – (G)
amūd.ha
helder van geest (lett.: niet verward) die (pl.ntr. N/A) – (G) deze (pl.fem. N/A) – (G) onsterfelijk onsterfelijkheid, nectar, onsterfelijke, naam van verschillende planten onsterfelijkheid onzuiver, onrein faeces, uitwerpselen moeder
amūni- amīşām amūh. - amūşām amŗta amŗta amŗtatva amedhya amedhya ambā
die twee (du.masc.+ntr.+fem. N/A) – (G)
abhyupaiti
m. a-stam a+māya
pron.dem. pron.dem. m.f. (ā) n. pron.dem. pron.dem. m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam f. ā-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
amŗta + suffix tva
voc. amba
versie 30-12-05
ambu ambudhara ambhas amla amla amla amlaka amlikā, amlīkā am.śa am.śu am.śumatī am.sa am.saphalaka am.huam.hubedī aya aya ayana ayana ayam, idam, iyam ayam - imam - asya ayas ayaspātra ayasmaya ayukta aye ayodhyā araņi, araņī araņya araņyaka aratni arabdha arasa arişţa aru aruņa aruņa arus arogya arocaka arocaka arka
pg 9
water wolk (lett.: waterhouder) water, de hemelse wateren zuur zuurte, azijn zure yoghurt klaverzuring maagzuur, klaverzuring deel, portie, lengte- of breedtegraad, dag fijne draad, vezel (v.d. Somaplant), straal (maan/zon) Somaplant, Somasap, (de vrucht v.d.)Hedysarum Gangeticum deel, part, schouder schouderblad nauw vulva (lett.: een nauw spleetje hebbend) het gaan ah gaande pad, weg deze, dit, deze; wat volgt deze, hij (sg.masc. N) – (A) – (G) metaal, ijzer, goud, staal ijzeren ketel gemaakt van metaal, ijzer weerbarstig ah! Ayodhyā (stad) vuurhoutje afstand, vreemd land, wildernis, bos bos, woud elleboog, onderarm, lengtemaat geaccumuleerd smakeloos kruidenwijn, gedestilleerde drank, likeur, neemboom (Azadirachta Indica), knoflook zon roodbruin, de kleur van de ochtendgloed rood, het ochtendgloren, de zon zweer, wond gezond tegenzin in eten, indigestie, niet schijnend, tegenzin in eten hebbend zon, straal, zonnegod, hymne, boomsoort
n. u-stam m. a-stam n. as-stam m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam m. a-stam f. ā-stam m. a-stam m. u-stam f. ī-stam m. a-stam n. a-stam
[marmapunt] [marmapunt] alleen in samenstellingen
f. ī-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam Pron.dem.; als sah. pron.dem. n. as-stam m. a-stam m.f. (ī) n. m.f. (ā) n.
komt van √ i = gaan komt van √ i = gaan
sst. van a = niet + yukta = verbonden
eigenn.; f. ā-stam f. i-stam; f. ī-stam n. a-stam n. a-stam m. i-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam
a + rasa
m. u-stam m.f. (ā/ ī) n. m. a-stam n. us-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
a + rogya
versie 30-12-05
pg 10
√ arc
eren
I
arcana arcana, arcanā arjuka
m.f. (ī) n. n. a-stam; f. ā-stam m. a-stam
arbuda arśa arśas (ifc: arśo)
erend, aanbiddend eerbied, aanbidding Ocimum Gratissimum (basilicumsoort) Arjuna scheldend afkeuring, straf pijn, onheil welvaart, doel, object, zaak, werk, nut, betekenis betekenisvol, weelderig bezig, op zoek naar, actief, producerend, strevende naar iemand die een verzoek doet, een bedelaar, een bidder rusteloos, storend, vernietigend, opwindend aangezichtsverlamming spasmen in het gezicht hebbend half zijde, helft, midden, plaats voor de helft,de helft vormend van gezwel, tumor, kanker schade, aambeien aambeien
√ arh
waard zijn
Ip
arha alam
waard, toestemming hebbend genoeg (of: stop met), goed, adequaat, competent, in staat zonder energie, lui, uitgeput, inactief flatulentie, opgezette buik die hol klinkt niet dansend klein
m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
a + lāsya
√ av
leiden, offeren, promoten, beschermen, gebruiken
Ip
avati; perf. 3 sg. (āva)
ava-
neer(waarts), weg
prefix
ava+ √ āp ava+ √ kşip
verkrijgen, bereiken neerwerpen
Vp
avakşepaņa
het omver gooien, blamering
n. a-stam
ava+ √ gam ava+ √ grah
begrijpen, verstaan laten gaan, stoppen, scheiden
I IX p
avagraha
obstakel, scheiding, scheidingsteken [teken dat initale
m. a-stam
arjuna artana artana arti artha arthavat arthin arthinī ardana ardita arditin ardha ardha ardhika
alasa alasaka alāsya alpa
ārcati
eigenn.; m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam f. i-stam m./n. a-stam m.f. n. vat-stam m.f. n. in-stam
m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m./n. a-stam m./n. a-stam m. a-stam n. as-stam
komt van √ riş = verwonden komt van √ riş = verwonden arhati komt van √ arh = waard zijn + instr. of gerund/inf.
m.f. (ā) n. m. a-stam
avakşipati komt van ava + √ kşip avagacchati avagŗhņāti
a is verdwenen]
avatāra
incarnatie, nederdaling (lett.: iemand die naar beneden oversteekt)
m. a-stam
komt van ava + √ tŗŗ = oversteken + a
ava+ √ tŗŗ
verdwijnen, neerdalen; © wegdoen, verwijderen bukken, naar beneden buigen, neerbuigen
I
avatarati © avatārayati avanamati
voorkeur, bescherming, plezier
n. a-stam
ava+ √ nam
avana
I
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ av = beschermen
versie 30-12-05
avani
pg 11
avara
loop v.e. rivier, rivierbedding, aarde, grond het duidelijk worden, het schijnende, buitenste huidlaag schijnend,helder buitenste huidlaag (dis)stress deel, lid laag(ste), minder, inferieur, minste, gemeen, uit het westen afkomstig gebrek aan grootheid, laagheid
ava+ √ lamb
vasthechten aan
avaleha avalguja avalokitā avasara avasāņa avasita avasthapāka avasthā
extract, pasta van honing, ghee en kruiden Veronica Anthelminthica Avalokita gelegenheid einde, conclusie beeindigd, voorbij spijsverteringsproces staat, conditie, toestand
ava + √ han
wegsturen, slaan
avi avi avi avidyā avinaya
schaap, wol ooi aangenaam onwetendheid onhoffelijkheid; gebrek aan goede manieren ontevredenheid in overeenstemming daarmee zich niet onderscheidend, dom, geen onderscheidingsvermogen hebbend iets wat buiten het gezichtsveld ligt onuitgenodigd, niet gecheckt ongezien, onwaarneembaar, niet manifest gemaakt van schapenhuid onverbuigbaar woord, partikel onveranderlijk, onvergankelijk, onverbuigbaar
m. i-stam f. i-stam
√ aś
eten
Vu
āśayati
aśaraņa aśu aśubha aśnat aśnīyat aśman aśmarī aśraddhā
hulpeloos adem, vitaliteit het slechte, niet-goede etende wordende gegeten steen, rots, nierstenen nierstenen, niergruis zonder vertrouwen, geloof
m.f. (ā) n. m. u-stam n. a-stam
a = niet + śubham = goed
aśrānta aśru
onvermoeibaar traan
m.f. (ā) n. n. a-stam
avabhāsana avabhāsin avabhāsinī avamarda avayava avara
avirati avirodhi avivekin avişaya avŗta avyakta avyaya avyaya avyaya
f. i-stam n. a-stam m.f. n. f. in-stam n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
vara = beter, weldaad
m. a-stam m. a-stam eigenn.; f. ā-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam
f. ā-stam m. a-stam
a + vinayah.
f. i-stam m.f. n. in-stam
a + vivekin = wijs
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n.
m. n-stam f. ī-stam sst. van a = niet + śrad = hart + dhā = zich richtend, plaatsend
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
aśva aśvaka aśvatara aśvin aśvin aşţa aşţhadā aşţama aşţhāŋga aşţhāŋga aşţhāŋga-yoga aşţhādhā aşţhādhyāyī
pg 12
paard veulen, jonge henst muildier (lett.: beter paard) een paard bezittend wagenmenner acht achtvoudig, verdeeld in acht porties achtste acht ledematen hebbend dat wat acht ledematen heeft acht ledematen van de yoga achtvoudig, in acht delen verdeeld verzameling van acht boeken/hoofdstukken; Panini’s grammatica bot, been. pit knie (lett.: bot bevattend)
m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f.n. in-stam m. in-stam
aśva + ka aśva + vergr.trap tara
m.f. (ī) n. m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam f. ī-stam n. i-stam
[primair suffix; maakt neutr. woorden van ww-stam] zijn, bestaan
= asthi meestal in dualis manas (mind) = √ man + as.
II
onthecht niet gehechtheid die, dat, die (sterker) die (sg.masc. N) – (A) – (G)
m.f. (ā) n. m. a-stam pron.dem.; als sah. pron.dem.
asti a+saŋga a+saŋga + loc.
m.f. (at ī) n. n. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
asurya
slecht niet bestaan, afwezigheid betekenisloos naamloze teleurstelling ongeduldig, niet in staat iets te dragen onmacht om iets te verdragen onmacht om iets te verdragen niet te genezen, niet te verkrijgen ongezond lage immuniteit, allergie misslag, mislukking vitale adem goddelijk, spiritueel heer, god (oud); duivel (jong) heer van de duivels goddelijk, spiritueel, demonisch
√ asūya
ontevreden zijn, mismoedig zijn
p
asŗij asŗgdara
bloed menorrhagia, overvloedige menstruatie bloed, gestold bloed, menstruatiebloed niet te verdragen, niet te beheersen/overwinnen huis
n. cons.-stam m. a-stam
aşţhi aşţhī-vat - as √ as
asaŋga asaŋga asau, adah., asau asau – amum amuşya asat asattva asam.jña asam.jñā asam.toşa asaha asahişņutā asahişņutva asādhya asātmya asātmya asiddhi asu asura asura asurendra
asŗj asod.ha asta
f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam m. i-stam m. u-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
n. cons.-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
a+sattva
versie 30-12-05
asta astam astra
pg 13
asthāne (a+sthāne) asthi asphuţa asra
zonsondergang, einde, dood thuis projectiel, wapen, raket, pijl, boog onjuist, onterecht bot, been. pit onduidelijk, onleesbaar bloed, traan
√ ah
spreken
aha aham – mām – mama (me) aham.kāra
dag ik (N) - mij (A) – van mij, mijn (G) ik, de ik-maker, het ikbewustzijn, zelfzucht, eigenwaan zelfbewust feestelijke dag, aangewezen dag voor iets, dag feestelijke dag, aangewezen dag voor iets, dag slang geweldloosheid, passief verzet, niet-verwonding oh! aha! hé! op een feestelijke dag, aangewezen dag voor iets, dag
aham.kāra ahan ahar ahi ahim.sā aho ahni -ā
[primair suffix; maakt fem. woorden van ww-stam]
ā-
terug, hierheen
m. a-stam n. a-stam (soms m.) loc.
n. i-stam m.f. (ā) n. n. a-stam defect verbum; alleen perf. 3 sg. (āha) en 3 pl. (āhuh.)
n. a-stam pron.pers. m. a-stam m.f. (ā) n. n. n-stam n. cons-stam m. i-stam f. ā-stam n. cons-stam
a + him.sā (komt van √ han = doden + ā) locatief van ahar cintā (gedachte) = √ cint + ā.
prefix
roepen
ākāśa ākūti ākŗti
ether (element) intentie, wens verschijningsvorm
ā + √ kŗş ā + √ kram
zich terugtrekken in zichzelf, buigen, aangetrokken worden tot dichtbij komen
ākhya
genoemd
m.f. (ā) n.
ā + √ khyā
vertellen, communiceren, informeren
p
ākhyā ākhyāta
naam gezegd, bekend gemaakt
f. ā-stam m.f. (ā) n.
ā + √ gam
komen laten komen ©
I
āgacchati
āgata
afkomstig, geboren van, gearriveerd windvlaag, slag aankomst
m.f. (ā) n.
van ā + √ gam (aankomen)
āgneya
behorend tot of gewijd aan het vuur of aan zijn god, Agni, verwarmend
m.f. (ā) n.
ā + √ cār
dichterbijkomen, onderzoeken, ondernemen, gebruiken, leiden tot, zich wenden tot, voortgaan
ācāra ācārya
gedrag, gewoonte, regel leraar
āgātha āgamana
m.n. f. i-stam f. i-stam ākraşati
m. a-stam n. a-stam
ā + √ gam (aankomen) + anam
ācārati
m. a-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
āja ājaka āji ājñā ād.haka ād.hya āņi āņd.a āņd.a ātapa ātmaka, ātmika ātmakāma
ātmaguptā ātmajā ātman
pg 14
afkomstig van de geit kudde geiten strijd 3e oog inhoudsmaat (= 3072 gram/ml) rijk, weelderig, gevuld met pin, middelpunt van de as ei testikel hitte, zonnewarmte de natuur hebbend van het zelf, bestaande uit het zelf, in het zelf houdend van jezelf,de hoogste geest liefhebbend jeukerwt (peulvrucht) dochter ziel, het Zelf, natuur, aard, leven, adem, goddelijke vonk
m.f. (ā) n. n. a-stam m. i-stam f. ā-stam m./n. a-stam m.f. (ā) n.
[marmapunt]
n. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
f. ā-stam f. ā-stam m. n-stam
kenner van het Zelf
ā + √ dā
nemen, accepteren, grijpen
III a
ādara ādaraņa
respect, aandacht, zorg het betonen van respect, geven van aandacht, zorg nemen, accepteren, krijgen begin enzovoort, en anderen etcetera, eerst, en verder afstammeling van Aditi (zon), zon als de zon (lett.: de zon bevattend)
m. a-stam n. a-stam
ā + √ diś ā + √ diş
bevelen, uitvaardigen richten op, bedoelen, verklaren
vi
ādiş ādişţa ādişţa ādişţin
bedoeling, richting, ontwerp aangewezen, aangekondigd aanwijzing, opdracht iemand die instructies ontvangt (student) of geeft bedoelend,aankondigend, lerend
f. m.f. (ā) n. n. a-stam m. i-stam
ā+ √ dŗ
aandacht geven, respect tonen
a
ādeśa
m. a-stam
ādya ādya ādya
advies, instructie, verklaring, substituut eerste, uitstekende, oudste eetbaar voedsel, graan
ā + √ dhā
plaatsen
ādhāna
plaatsing, neerzetten, verlichten (bij een ritueel) m.b.t. de mind fysiek (m.b.t. een object) m.b.t. het Zelf sombere meditatie, herinnering
ādityavat
ādişya
ādhidaivika ādhibhautika ādhyātmika ādhyāna
alleen in dualis
m.f. (ā) n.
ātmavit
ādāna ādi ādika ādi(ka) āditya
[6e chakra]
adhyātman = opperzelf; mahātman = grote geest; paramātman = hoger zelf, alziel sst.: ātma + vit ādatte komt van ā + √ dŗ komt van ā + √ dŗ
n. a-stam m. i-stam m. a-stam
komt van ā + √ dā
m. a-stam
aditi (zon) + ya āditiya + vat ādiśati
m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
ādriyate
komt van √ ad komt van √ ad ādadhāti komt van ā + √ dhā adhideva + ika adhibhūta + ika adhyātama + ika
versie 30-12-05
pg 15
vgl. udāna, vyāna, samāna. komt van a + √ nam = buigen
āna ānata
mond, neus, in- of uitademing buigend
m. a-stam m.f. (ā) n.
ānata ānanda ānandamaya ānna
nekgebied (lett.: buigend) gelukzaligheid, vreugde vol vreugde m.b.t. voedsel, iemand die consumeert
n. a-stam m. a-stam m.f. (ī) n. m.f. (ā) n.
ānanda + maya pp. van √ ad = eten
ā+ √ nī
brengen
I
ānayati
ānīka ānūpa ānūpa
gezicht, verschijning, leger waterig, vochtig dier dat in waterige omgeving leeft
m./n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
vb: vis, buffel
√ āp
verkrijgen, bereiken, ontmoeten
Vp
āp āpa
water water
f. cons.-stam n. a-stam
ā+ √ pat
gebeuren
I
āpas āpastamba āpūryamāņa
water (element) Apastamba (naam van een leraar) vol wordend, toenemend
n. as-stam eigennaam; m. astam m.f. (ā) n.
ā+ √ pŗŗ
vullen, vervullen (iemands wensen)
āpta
ārambha
bereikt, overgenomen, eerlijk, waar, passend betrouwbaar persoon, vriend versiering kleur, glans, licht, schoonheid lijkend op ruw, ongekookt, onverteerd, onvolwassen onverteerde produkten, toxinen ziekte veroorzaakt door āma ziekte bovenste deel buik, maag (n. vrucht v.d.) mangoboom (Mangifera Indica) zuurte, zuurheid tamarindeboom (Tamarinde indica) aankomst, benadering, winst verbreding, vergroting de wetenschap van het leven leven, leeftijd, vitaliteit leven lang levend levensverlengend zure gruwel, ontstaan door de fermentatie van gekookte rijst begin
ā+ √ rabh
beginnen
āra ārā
koper, koperen voorwerp, ijzer, steek, hoek, spaak, tree priem
ā + √ rudh ā + √ ruh
blokkeren, overwinnen bestijgen, omhoogkomen
āpta ābharaņa ābhā ābhā (ifc) āma āma āma āmaya āmāśraya āmra āmla āmla, āmlā āya āyāma āyurveda āyus āyuşa āyuşmant āyuşya āranāla
m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam f. ā-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
m. a-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam m. a-stam / f. āstam m. a-stam m. a-stam n. us-stam n. us-stam n. a-stam
āpnoti Niet in Wdb. āpatati [marmapunt] komt van ā+ √ pŗŗ āpiparti komt van √ āp komt van √ āp
komt van √ am Zie Wdb. 2. āma.
komt van ā + √ i (gaan)
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam
komt van ā+ √ rabh
n. a-stam f. ā-stam Ip
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
āruņaddhi arohati
versie 30-12-05
āruka ārogya ārta ārtava ārtava ārtā ārti ārtha ārdra ārdraka ārdraka ārdrikā ārya ārya āryā ārşa ārşeya ālasya ālocya āvaraņa āvaraņa āvarta āvaha āvām – āvayoh.
pg 16
vrucht van een medicinale plant die in de Himalaya groeit gezondheid (lett.: vrij van ziekte) lijdend aan,verstoord, ziek, gewond, ongelukkig m.b.t. het seizoen, m.b.t. de menstruatie menstruatie (10 dagen) pijn pijn, onheil met betrekking tot een ding of een object, materieel vochtig, nat, groen, nieuw, teer, jong (niet gedroogd) vochtig verse gember verse gember uwe hoogheid edel edele vrouw m.b.t., afkomstig van behorend bij een ŗşi luiheid, lusteloosheid overwogen hebbend
n. a-stam
bescherming, obstructie, bekleding, schild verbergend, bedekkend, geblokkeerd draai, draaiing of kruin in het haar brengend, producerend
n. a-stam
wij beiden (N/A) – van ons beiden (G)
n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ī) n. n. a-stam f. ā-stam f. i-stam m.f. (ī) n. m.f. (ā) n. m.f. (ikā) n. n. a-stam f. ā-stam m. a-stam f. ā-stam m.f. (ī) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. m. a-stam
alarm afkomstig van het schaap troebel
āviş + √ kŗ
zichtbaar maken, tentoonstellen
āvişkŗta
zichtbaar, onbedekt, manifest, bekend
ā + √ vŗ ā + √ vŗ ā + √ vŗt
bedekken kiezen, wensen kiezen, ronddraaien, terugkeren
āvŗt
f. cons.-stam
āvŗta
terugkeer naar huis, binnenkomst bedekt, verborgen
ā + √ śaŋk
twijfelen, bang zijn, verdenken
I
āśaŋkā
vrees, bezorgdheid, angst, wantrouwen ongerust, bezorgd rustplaats,maag, rust, hart, geest, gedachte hoop, ruimte snel, spoedig wonderlijk, vreemd
f. ā-stam
āśā āśu āścarya
ŗşih + eya komt van ā + √ loc = beschouwen komt van ā + √ vŗ = bedekken komt van ā + √ vŗ = bedekken komt van ā + √ vŗt = omdraaien [marmapunt]
m.f. (ā) n. pron.pers.
āvega āvika āvila
āśaŋkā āśaya
voc.: heer
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
u
m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van āviş + √ kŗ āvŗņoti āvŗņe āvavarte komt van ā + √ vŗt = omdraaien komt van ā + √ vŗ āśaŋkate komt van ā + √ śaŋk = twijfelen, vrezen
versie 30-12-05
pg 17
āścarya āścaryavat āśrama, āśrama-pada
wonder, verbazing als een wonder hermitage, kluizenaarsverblijf (3e periode in het leven)
n. a-stam
ā+ √ śrī
I
āśrayati, -te
ā+ √ śru √ ās
zijn toevlucht nemen tot, zich begeven naar luisteren, beloven zitten, blijven
Vp II a
āśŗņoti āste
ās ās āsa āsakta
oh, ah, au mond zetel, onderrug vastgemaakt, bezet
n. cons.-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
onregelm. verbuiging.
ā + √ sad
zitten, gaan zitten, zitten bij, naderen, ontmoeten
āsana
in een bepaalde houding zitten, houding, verblijf, afwachting dichtbij, naast spiritueel, goddelijk (oud); boos, duivels (jong) bloed, zwart zout vrouwelijke demon, baarmoeder, chirurgie, Sinapis Ramosa (mosterdsoort) woonplaats, schuilplaats, onderdak
n. a-stam
ā + √ sthā
staan of blijven bij, volgen, praktiseren
III u
āsthā āsya āsyā āsrava
aandacht, overweging mond, gezicht verblijf, rustperiode schuim op kokende rijst, pijn, stress stroom, vloed, diabetes indipidus nemende, brengende offer, gave, het nemen (iets) halen, te voorschijn brengen, grijpen voedsel, het eten deel v.h. stofwisselingsproces
f. ā-stam n. a-stam f. ā-stam m. a-stam
Iu
āharati
√i
pakken, brengen, geven, offeren, afleveren gaan, bereiken, verkrijgen, leren
II p
- ika (- ka)
[secundair suffix]
eti Betekenis: m.b.t. of kleinheid. Vb. putraka = kleine zoon; vaidika = m.b.t. de veda.
ikşu
suikerriet, onderste oogwimpers wens, voorkeur de andere (van twee), andere, verschillende, afgekeurde de een met de andere, respectievelijk van hier, hier naar toe, deze kant uit, in deze wereld
āsanna āsura āsura āsurī āśraya
āsrāva āhara āhara āharaņa āhāra āhārpāka ā + √ hŗ
icchā itara itaretara itah.
āścaryam + suffix vat
m. a-stam
āsīdati komt van √ ās + ana
m.f. (ī) n. n. a-stam f. ī-stam m. a-stam ātişţhati, -te
m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam
m. u-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van pron. ad (klass.) of am (ved.)
versie 30-12-05
iti ittham id idam - asya iyam - imām - asyāh. idānīm -in indu indukānta indra indrajit
pg 18
zo, (“…”), dus; wat betreft; na hoofdstuk: hier eindigt dus, zo ogenblikkelijk dit, het (sg.ntr. N/A) – (G) deze, zij (sg.fem. N) – (A) – (G) nu
pron.dem. pron.dem. yogin = √ yoga – a + in.
[secundair suffix]
heldere druppel, vonk, maan maansteen (lett.: maangeliefde) Indra overwinnaar van Indra (= Ravana’s zoon Meghanada) saffier de blaas van Indra soort vogel (heggemus?) zintuig dat wat de zintuigen stimuleert; object
m. u-stam m. a-stam eigenn.;
√ indh
(vuur) aansteken
VII a
ibha
bediende, familie, huishouding, olifant, het getal 8 deze twee (du.ntr.+fem. N/A) – (G) deze (pl.masc. N) – (A) – (G) deze twee (du.masc. N/A) – (G) deze (pl.ntr. N/A) – (G) deze (pl.fem. N/A) – (G)
m. a-stam
√ iş √ iş
wensen snel laten gaan, gooien, uiten, verklaren
VI p Ip
icchati eşati
işţa işu işvāsa işvāsa iva
m.f. (ā) n. m.f. u-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
komt van √ iş
iha
gezocht, gewenst, geprefereerd pijl pijlen gooiend boog, boogschieter, krijger als, zoals, het lijkt alsof, zelfs, een beetje, bijna, slechts [encl.], inderdaad (met vr.vn.) hier, in deze wereld
√ īş
wegvluchten, ontsnappen
Ia
īdŗśah.
zulk soort, zulke
pron.dem.; als sah.
√ī √ īkş
gaan beschouwen
II p Ia
īkşa īkşā īpsana īpsā īpsita īpsita īrma
kijkende, bezoekende zicht, het observeren wens wens wens gewenst voorpoot van een dier
m.f. (ā) n. f. ā-stam n. a-stam f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
√ īrşy, īrkşy
benijden
Ip
īrşya īrşyā
jaloers ongeduld, jaloezie
m.f. (ā) n. f. ā-stam
√ īś
bezitten, regeren over
II a
īś
meester, heer, god
m. cons.stam
indranīla indrabasti indrābha indriya indriyārtha
ime – anayoh. ime - imān - eşām imau – anayoh. imāni- eşām imāh. - āşām
sst.: indra + jit
m. a-stam m. a-stam n. a-stam m. a-stam
[marmapunt] [marmapunt]
inddhe
pron.dem. pron.dem. pron.dem. pron.dem. pron.dem.
iva asmi = ik voel
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
eti eti īkşate
īrşyati komt van √ īrşy komt van √ īrşy īşţe komt van √ īś = bezitten
versie 30-12-05
īśvara īśvara īşat u (in veda’s)
pg 19
eigenaar, echtegenoot, bestuurder, heer, god recht hebbend op, in staat zijn te doen een beetje, enigszins en, [geeft nadruk aan voorafgaande woord]
m. a-stam m.f. (ā) n.
vaak in comb.: kim+u, atha+u>atho = en zo, daarna; na+ u > no = en niet, niet
ukta
gesproken, uiteengezet
m.f. (ā) n.
√ ukş
bevochtigen, spetteren, zaad storten (stier)
Iu
ugra ugratā
trots wreedheid, boosheid, scherpte, zuurheid
m.f. (ā) n. f. ā-stam
√ uc
plezier hebben in, dol zijn op, gewend zijn aan
IV p
ucca
hoog, verheven, groot, diep, luid, intens verzameling, opsomming, hoop, het oppakken van de grond boven (in de hemel), omhoog hoog, geaccentueerd ster, constellatie van sterren maan en, ook, of (of – of); expletief woord
m.f. (ā) n.
wenkbrauw de maat overschrijdend, veel, dronken, immens, superieur schreeuw, uitbarsting, zeearend het nat/vochtig worden (ook: hormoonsecretie?) vochtig makend (ook door hormoonsecretie?) verstoring van de lichaamsvochten (dosha’s), ziekte, misselijkheid de opgooi, de verspreiding, het omhoogkomen
n. a-stam m.f. (ā) n.
uccaya uccā uccais ud.u ud.upati uta (in veda’s) uta utkaţa utkrośa utkleda utkledin utkleśa utkşepa ut+ √ …
opspringen
uttama
laatste, beste schuldeiser versiering op of aan het hoofd, oorring hoofd (lett.: het uiterste lichaamsdeel) betere, hogere, superieure, meer noordelijke, latere, volgende, overwinnende in opklimmende volgorde een eigenschap bezittend verspreid, oppervlakkig, wijd open geboorte
uttamarņa uttam.sa uttamāŋga uttara uttarottara (< uttara uttara) uttāna utpatti
komt van √ īś = bezitten, regeren over + vara = omgeving
ppp. van √ vac ukşati
ucyati
m. a-stam
n./f. u-stam m. i-stam alleen in comb.: prati+uta = aan de andere kant; kim+uta = hoeveel meer/minder
m. a-stam m. a-stam
m. a-stam [marmapunt] ucchalati
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. f. i-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
utpanna
pg 20
omhooggekomen, geboren, geproduceerd bloem van de blauwe lotus producent, vader productief, producerend, actief, veroorzakend
m.f. (ā) n.
ut+ √ śvas
bloeien
II
utsañjana utsava
het omhoog tillen onderneming, begin, blijdschap, feest
m. a-stam m. a-stam
ut+ √ sah
verdragen drage, macht hebben energiek handelen
a
utsādana
n. a-stam
utsāha
onderbreking, vernietiging, wegzetting kracht, wilskracht, fierheid, besluitvaardigheid, dadendrang
ut+ √ sū
omhoog laten gaan, opwinden
ud-
op(waarts), uit
prefix
√ ud, und
vloeien, baden, opspringen
VII p, VI p
udaka udagra udaya udara
water, ceremoniële wassing hoog uitstekend boven dat wat omhoog komt, opzwelt buik, maag, darmen, zwelling, krop tejas in jāthara agni omhoogkomende lucht (subdosha)
n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam
ud + ā +√ hŗ
verklaren, aankondigen, citeren, illustreren, noemen
Ip
udāhŗta udita
verklaard, gezegd, genoemd verklaard, gezegd
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
ud+ √ īr
opstijgen, naar voren komen, beginnen, verschijnen
a
udīrna
m.f. (ā) n.
uddeśa
toegenomen, verhoogd, opgewonden soort melaatsheid (huidaandoening?) met koperkleurige vlekken opstaan, te voorschijn komen te voorschijn komen (ook van ster) priesterfunctie: zanger (hoort bij de samaveda) zich ontdoen van iets, boeren, overgeven, braken, spuwen streek, plaats, deel
ud + √ dhŗ
uittrekken, rechtop zetten
uddhŗta udbhava
uitgetrokken, rechtop gezet, verheven, apart gezet, gekozen, verwijderd, oorsprong, geboorte, zijn
ud + √ bhū
geboren worden
udbhūta
voortgekomen uit, geboren, gegroeid tuin, park otter
utpala utpādaka utpādaka
udaraka tejas udāna
udumbara, ud.umbara udgama udgamana udgātŗ udgāra
udyāna udra
n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
m. a-stam
ucchvasiti
utsahate
komt van ut (< ud) + √ sah
utsuvati unatti, undati
n. as-stam m. a-stam udāharati ppp. van √ vad udīrte
m. a-stam m. a-stam n. a-stam m. m. a-stam
komt van ud + √ gŗ
m. a-stam m.f. (ā) n.
komt van ud + √ dhŗ
m. a-stam udbhavati
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
udra udrikta udvartana
pg 21
udvega udvega
water verhoogd, prominent opzwellen, openbarsten, opspringen, het lichaam inwrijven met geurige poeders gestresst, verliefd, melancholiek, verdrietig snel bewegend, onrustig opwinding, vrees, trilling
ud + √ sthā
opstaan
unmada unmada upa-
gek, dronken, woedend krankzinnigheid, hysterie naar (toe), bij, onder
m.f. (ā) n. m. a-stam prefix
upa + √ īkş > upekş
beschouwen, toekijken, geduldig afwachten
Ia
upakāra upaga
hulp naderend, volgend, gebruikend, passend voor
m. a-stam m.f. (ā) n.
upa + √ klŗp
produceren, dichterbij brengen, serveren, grijpen, regelen gaan naar, bereiken, naderen
udvigna
upa + √ gam
n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
komt van ud + √ vŗt
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam uttişţhati
upekşate
upakalpate I
upagacchati
upacakra(ka) upacaya
soort eend groei, toename, verhoging, verzameling
m. a-stam m. a-stam
van upa + √ ci = verzamelen
upa + √ jan
geproduceerd worden als toevoeging, erbij te voorschijn komen, toegevoegd worden, volgen
IV a
upajāyate
upajāpa upadam.śa upadeśa
aanzetting tot rebellie bijgerecht, specerij instructie, les, advies, referentie het ergens naar toe leiden, beroep, sollicitatie, introductie geheim, onderricht of tekst waarin de esoterische leer wordt verwoord
m. a-stam m. a-stam m. a-stam
van upa + √ diś
n. a-stam
van upa + √ nī
f. cons.-stam
lett.: beneden neer zittende
upanayana upanişad upa+ ni + √ sad
neerzitten bij
upapada upapanna
ondergeschikt woord passend, mogelijk
m. a-stam m.f. (ā) n.
upa+ √ bhuj
eten, genieten, gebruik maken van
a
upabhoga
genot, consumptie, gebruik
m. a-stam
upa + √ mantr
dichterbij roepen, uitnodigen, overtuigen
u
upamantraņa upamā
overtuigingskunst/kracht vergelijking, gelijkheid, gelijkenis
n. a-stam f. ā-stam
upa+ √ yam
grijpen, je toeeigenen, trouwen
u
upayamana upayamana upayukta
het tot steun dienen steun, huwelijk gebruikt, gegeten
m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n.
upa+ √ yuj
gebruiken, genieten, ondernemen
a
upayoga
gebruik, overeenkomst, manieren om te gebruiken gebruik passend het inspannen van paarden; een team
m. a-stam
ophouden, stoppen, sterven
I
upayogin upayogin upayojana upa+ √ ram
upanişad
upabuŋkte komt van upa + √ bhuj upamantrayati
upayacchati
upayuŋkte
in-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
uparamate
versie 30-12-05
pg 22
uparāga
eclips
m. a-stam
upa + √ labh
verwerven, ontdekken
I
upalābha
het grijpen, het pakken
m. a-stam
upa + √ viś
zitten, gaan zitten
VI
upasam.bhāşā
vriendschappelijk gesprek
f. ā-stam
upa +√ sev
iemand dienen of eer bewijzen, bij iemand blijven, studeren horen van, te weten komen horen van, leren over naderen en zich voegen bij, samen naderen
Ia
upasevate
V v Ia
upaśŗņoti upaśŗņoti upasam.gacchate
ondergeschikte bevloeiing, bevochtiging, infusie voorzien van, versierd met, omringd door, vergezeld van vrouwelijke geslachtsorganen, schoot, boezem steun, bemoediging, basis schoot, voortplantingsorgaan
n. a-stam m. a-stam
upa + √ sthā
dichtbij staan, erbij zijn, aanbidden
Iu
upahata
gewond, verzwakt, misleid, ontmoedigd, pijn lijdend
m.f. (ā) n.
upa+ √ hŗ upāj (< upa + √ aj) upāje + √ kŗ
offeren, aanbieden dichterbij komen helpen, support geven
I
upaharati
m. a-stam
upāya
aankomst, strategie, methode, manier, goede weg
√ upe (upa + √ i)
dichterbij komen, arriveren, zich wenden tot
p
komt van √ upe (upa + √ i) = naderen upeti
upekşā
geduld, onverschilligheid, het negeren beide
f. ā-stam
upa + √ śra upa + √ śru upa + sam. + √ gam
upasarjana upaseka upaskŗta upastha upastambha upastha
ubha ubha ubhaya umā uraga uraņa uras urasi urī, ūrī uru urvaśī urvāru urvāruka urvī ulūka ulba
beide (alleen dual.) beide vlas slang ram, schaap borstkas, boezem op de borst partikel dat aangeeft dat men ergens toestemming/belofte voor heeft wijd, breed, groot
upalabhate upavisati
m.f. (ā) n. m.n. a-stam
upa + stha (= wat zich beneden bevindt)
m. a-stam m. a-stam upatişţati
alleen dual.; als m.n.f. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam m. a-stam m. a-stam n. as-stam
m.f. (vī) n. eigennaam; m./f/ u-stam n. a-stam f. ī-stam m. a-stam n. a-stam
ulbaņa
soort komkommer soort komkommer aarde uil omhulling, bedekking, buikholte, grot extra, in hoge mate, sterk
√ uş
branden
Ip
oşati
uşţra uşita uşita
kameel, buffel verbleven (zijnde) verbrand, gestraft, onthouden
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
ppp. van √ vas
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
[marmapunt]
versie 30-12-05
uşņa
pg 23
heet, warm, scherp, puntig
m.f. (ā) n.
(guna)
uşņa ūna ūru ūrj ūrja ūrdhva ūrdhvakarman ūrdhvādha ūrdhva gamitva ūşman vi + √ ūh √ŗ
ŗkşa ŗkşa ŗc √ ŗch √ ŗj
ŗta ŗtu ŗtvij, ŗtvik ŗşi
hitte, warmte, heet object, hete seizoen, zomer gewenst, tekort, minder, kleiner, onvoldoende dij kracht sterk omhoog komend het omhoog komen opwaartse en neerwaartse beweging makende opwaartse beweging hitte, damp, stoom
m./n/ a-stam
wegduwen, apart plaatsen, ergens anders neerzetten, verdelen gaan, bewegen, (iets) overgeven
Ip
vyūhati
I, III, V p
ŗcchati, iyarti, ŗņoti
beer (als verscheurend dier), soort aap constellatie van sterren gewijde hymne, vers
m. a-stam
(onderscheiden van een gezongen vers en van een rituele formule) stijf, onbeweeglijk zijn, gaan, bewegen gaan, verkrijgen, gezond zijn
m.f. (ā) n. n. u-stam f. cons.-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. n-stam
m./n. a-stam f. cons.stam
Vgl.: ŗcveda
VI p
ŗcchati
Iu
aryati
goddelijke wet, gevestigde orde juiste tijd, periode, seizoen priester zinger van sacrale hymnen, dichter, wijze, ziener, reiziger witvoetige antilope verwonding soort melaatsheid een eenheid een voor een, ieder apart eenpuntig, gefocust (mind) geconcentreerd, aandachtig, dezelfde buik van dezelfde moeder, van dezelfde soort, afkomst een voor een een (+ 1)
n. a-stam m. u-stam m. cons.-stam m. i-stam
m. a-stam
eņa
Cassia Tora of: Alata (plant die ringworm geneest) soort antilope
√ ej
bewegen, schudden, schijnen (a)
Iu
ejat ejaya
bewegend, levend schudding/trilling veroorzakend
m.f.n. at-stam m.f. (ā) n.
√ edh
groeien
Ia
ena eraņd.a
deze (n: vrucht v.d.) Ricinus Communnis = de Castorplant
pron.adj.; als sah. m. a-stam
ŗśya , ŗşya ŗśya , ŗşya ŗśya- , ŗşyajihva eka eka ekaikam ekagra ekamanas ekayoni ekayoni ekaśah. ekah., ekam, ekā ed.agaja
tad-ūna = inferieur aan dat
m. a-stam n. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f.n. f. i-stam
pron.adj.; als sah.
eka (één) + śah. n.b.: n.nom/acc. wordt als subst. verbogen.
m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
ejati, -te In samenstellingen heeft 1e lid acc.vorm (aŋgamejaya) edhate n.b. slechts enkele vormen
versie 30-12-05
pg 24
eraņd.ataila - eya
wonderolie
eva
enkel, alleen, ooit, steeds, in feite, slechts, juist, precies, [encl.; legt klemtoon op voorafgaande woord] dus, zo, daarom, op deze wijze, inderdaad, waarlijk rennend deze, dit, deze (sterker); wat voorafgaat kracht, energie, essentie van kapha, natuurlijke immuniteit verzorger verminderde ojas (zowel kwalitatief als kwantitief) ojas die van zijn plaats is geraakt toename van ojas van mindere kwaliteit (apara ojas) ojas die zowel kwalitatief als kwantitaief verminderd is in melk gekookte rijst, heel dikke rijstsoep, rijstepap kruid, medicinaal kruid bovenlip, lip enthousiasme gelijkheid, analogie bestaande uit kruiden medicijn, kruiden, specerij kruid, medicinaal kruid hitte, warmte, verbranding
evam eşa eşah., etat, eşā ojas ojokşaya ojoviśramsa ojovŗddhi ojovyāpat odana oşadhi, auşadhi oşţha autsukya aupamya auşadha auşadha auşadhi, oşadhi auşņya - ka (- ika)
Betekenis: afstammend van of behorend tot. Vb. kaunteya = zoon van Kunti (Arjuna) sa eva = dezelfde
evam astu = goed zo, vooruit maar.
m.f. (ā) n. pron.dem.; als sah. n. as-stam
wie? wat? wie?een of andere
ka
Brahman, Vishnu, vuur, lucht, god v.d. dood, koning, vogel, lucht, vuur, zon, ziel, geest, lichaam, woord etc. geluk, water, hoofd nek holte in heupgebied gebied boomsoort(Terminalia arjuna) vooraanstaand ‘worm’ in de maag verborgen plaats, oksel oksel hopelijk misschien
komt van √ [vaj] = sterk zijn
m. a-stam m. a-stam f. i-stam
m./n. a-stam f. i-stam m. a-stam n. a-stam n. a-stam m.f. (ī) n. n. a-stam f. i-stam n. a-stam Betekenis: m.b.t. of kleinheid. Vb. putraka = kleine zoon; vaidika = m.b.t. de veda.
[secundair suffix]
ka, kim, kā
ka kakāţikā kakundara, kukundara kakubh kakubha kakubha kakeruka kakşa kakşā kaccit (kad = cid) kaccid
n. a-stam
[secundair suffix: vormt adj. en neutr. abstracte subst. van subst. in vŗddhi-vorm]
pron.interr.; als sah. m. a-stam
n. a-stam f. ā-stam n. a-stam f. cons-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam f. ā-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
[kukundara = marmapunt]
[kakşādhāra = marmapunt] [kakşādhāra = marmapunt] In gesloten vragen.
versie 30-12-05
kañcuka kaţa kaţaka kaţi, kaţī kaţilla kaţu kaţuka kaţutva kaţhina
pg 25
omhulling, harnas, corset, bedekking, huls, schelp, vlies stromat koninklijk kamp heup, lendengebied kalebas Momordica Charantia scherp, heet (van eten)
m./n. a-stam; f.. īstam m. a-stam m./n. a-stam f. i-stam, f. ī-stam m. a-stam
scherp, pikant (heet), bitter, wreed, heftig, heet, slecht scherpte, pikantheid, wrangheid hard, vast, stijf, onbuigzaam
m.f. (ā) n.
trikaţu = de drie soorten scherp
n. a-stam m.f. (ā) n.
(guna)
kaņţa kaņţha kaņţhya kaņţhya
stevigheid (v.d. vaatwanden bv.) iets kleins: korrel, graankorrel, druppel,vonk, zaadje tot op het kleinste toe (voldaan) druppel,lange peper, komijnzaadje druppel, korrel, korenaar, reinigingsprocedure doorn, de grens van een dorp keel, nek, stem, geluid keelklank goed voor de keel
√ kaņd.
blij zijn
Iu
kaņd.ū kaņva
jeuk kanva
katamah.
welke?
f. ū-stam eigennaam; m. astam pron. interr.; als sah.
√ kath
vertellen, zeggen, uitleggen
X
kathā kathita kathita katham kathamapi, katham.cit
verhaal, het spreken gesprek besproken, verteld hoe? wat? op de een of andere wijze; met moeite; met ontkenning: beslist niet wanneer
f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
√ kan
voldaan zijn, tevreden zijn, accoord gaan met, genieten, wensen
Ip
kanda
bol, knol, wortelstok, knoflook, de wortelstok van de Amorphophallus Campanulatus kookpan, oven, ketel voor in de oven pupil van het oog, pink meisje, dochter deur, deurpaneel
m./n. a-stam
kaţhinya kaņa kaņe kaņā kaņika
kadā
kandu kanīnī kanyā kapāţa
[katikataruna = marmapunt]
m. a-stam (soms: n)
f. ā-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
m./f. u-stam f. ī-stam f. ā-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
kaņd.ati
kathayati
kanati
versie 30-12-05
kapāla
pg 26
drinkkop, schedel, nap v.e. bedelaar, schild v.e. schildpad, eierdop, verzameling, soort melaatsheid aap (n: vrucht van de) Feronia Elephantum) penis (lett.: wat plezier geeft) duif slijm, het biologisch principe van de stabiliteit patrijs dikbuikige ketel, dikke wolkenmassa, buik, maag
n. a-stam
√ kam
liefhebben
Ia
kamala
rose hertensoort, kraanvogel, lotusbloem, uitstekende vrouw, blaas, medicijn trilling, tremor hand (lett.: hij die doet), daad, zonne- of manestraal makende, producerende, veroorzakend handpalm boomsoort (Indiase beuk, Pongamia glabra of pinnata) makende, producerende, veroorzakende actie, daad, rite, instrument, oorzaak, bereiding, instrumentalis (naamval) tejas in voedsel kalebas Momordica Charantia vrouwelijke olifant doende, producerende, een slurf hebbende bamboescheut ellendig, meelijwekkend Citrus Decumana medelijden, compassie, een v.d. vier Boeedhistische deugden) olifant krab (n. vrucht v.d.) Zizyphus Jujuba (Chinese dadel, rode jujube) naam van verschillende planten plant met een bittere vrucht oor oorlel oorboring (religieuze ceremonie) handeling actief, tijdens de actie
m.f. (ā) n. m./n. a-stam
kapi kapittha (< kapi-stha) kapŗth kapota kapha kapiñjala kabandha
kamala kampa kara kara karatala karañja karaņa karaņa karaja tejas karavella kariņī karin karīra karuņa karuņa karuņā kareņu karkaţa karkandhu, karkandhū karkaśa karkoţa karņa karņapāli, karņapālī karņavedha karman karmāņi
m. i-stam m. a-stam m. cons.-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m./n. a-stam
m. a-stam m. a-stam
komt van √ kŗ
m.f. (ā) n.
komt van √ kŗ
m. a-stam m. a-stam m.f. (ī) n.
komt van √ kŗ + ana
n. a-stam
komt van √ kŗ + ana
n. as-stam m. a-stam f. ī-stam m.f.n. in-stam
komt van √ kŗ + in
m./n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam m. u-stam m. a-stam m. u-stam; f. ū-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam f. i-stam / f. ī-stam m. a-stam n. n-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ kŗ
versie 30-12-05
pg 27
karmendrya
handelingsorgaan
karmin kartari kartŗ
actief, bezig schaar, mes maker, doener, onderwerp (gramm.) maakster pot, pan, kom, schedel, schild van schildpad, soort wapen kamfer handeling, daad, opdracht,ritueel, een gevolg teweegbrengende oorzaak de vrucht van de arbeid, resultaat de boeien van al je doen en laten aan werk verslaafd smid, mecanicien, kunstenaar, bamboe
kartŗī karpara karpūra karman karmaphala karmabandha karmabandha karmāra √ kal √ kal √ kal
kala kalamba kalaśa kalaha kalaham.saka kalā kalāpa kalila kalka kalpa
kalya kalyāņa kalpa kavi kaśeruka, kaseruka kaścit / kaścana / kopi (= kah + api, cana, cid) kaścit / kaścana / kopi + na
n. a-stam
karma + indrya (mond, handen, voeten, genitaliën, anus)
f. i-stam m. r-stam f. ī-stam m. a-stam m./n. a-stam n. n-stam
komt van √ kŗ + man
n. a-stam
sst. sst.
m.f. (ā) n. m. a-stam
sst.
klinken, vertellen voortduwen, achtervolgen, wegdragen, maken doen, maken, voortbrengen
Ia Xp
kalate kālayate
p
kalayati
dom, verward, slecht naam van verschillende planten, stengel van een kruid waterkruik, boterton, maat (12888 gr./ml = drona), pinnakel op top tempel strijd, woordenwisseling, wreedheid
m.f. (ā) n. m. a-stam
deel van groter geheel, 1/16. dat wat dingen bijeenhoudt, bundel, streng bellen als ceintuur gedragen, versiering moeras, struikgewas, heester pasta, pulp, oorwas, vuil, faeces, zonde, onzuiverheid passend, mogelijk, gelijk aan gezond, vrij van ziekte, knap prachtig,excellent, voorspoedig manier van doen, regel, voorschrift; geheel van rituele regels (vedanga) dichter ruggegraat, wortel van de Scirpus Kysoor (grassoort met verdikte wortel) iemand, een of andere, men, enkele geen, niemand, niets
m. a-stam m. a-stam eigenn.; m. a-stam f. ā-stam m. a-stam m. a-stam m./n. a-stam
komt van √ kal
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ī) n. m. a-stam
komt van √ kļp = regelen komt van √ kal = maken komt van √ kal = maken komt van √ kļp = regelen
m. i-stam n. a-stam (ook: ā: f.) pron.indef.; 1e deel kan verbogen worden
pron.indef.; 1e deel kan verbogen worden
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
kaşāya kaşāya kaşţam kaşţa kah., kim, kā kāka
kākaņa kākamācikā, kākamācī
kākāņd.olā kāku kākud kākuda kāca kāñcī kāñcika kāñjika kāţhin(y)a kāņa kāņa kāņd.a kāta kādamba kānta kānta kānta kāntā kāpatha kāpālika kāma kāmadeva kāmam kāmala kāmala kāmalā kāmin kāmin kāminī kāmya kāmyā kāya kāra (of: kara) kāra
pg 28
samentrekkend, wrang (smaak) (sap)extract, potentie, rode kleur, medicinale potentie, vuil, moreel verval. helaas ruw, ernstig, verschrikkelijk wie? wat? wie?een of andere kraai kleine munt, soort melaatsheid met zwarte en rode vlekken Solanum Indicum (nachtschadesoort) peulvruchtensoort klemtoon mondholte, gehemelte mondholte, gehemelte glas, kristal, staar gordel, brede ceintuur met belletjes en andere versierselen zure gruwel, gefermenteerde rijstdrank zure gruwel, gefermenteerde rijstdrank hardheid (verharding van bloedvaten bijv.) eenogig kraai stengel, deel, afdeling, sectie diepte, put gans met grijze poten gewenst, plezierig, geliefd geliefde, man, voorjaar, maan, steen saffraan, magneet, soort huis geliefde vrouw, minnares slechte weg monster wens, verlangen, liefde, genieting, genot god v.d. liefde inderdaad, zeker wellustig voorjaar, woestijn, geelzucht, galuitstoot geelzucht wens(en) bezittend minnaar, man, duif bekoorlijke vrouw, verlegen vrouw, vrouw begeerlijk wens lichaam makend, vormend, producerend maker
m.f. (ā) n. m./n.
m.f. (ā) n. pron.interr.; als sah. m. a-stam n. a-stam f. ā-stam; f. ī-stam f. ā-stam f. cons.-stam n. a-stam m. a-stam f. ī-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m./n. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam f. ā-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam m.f.n. in-stam m. in-stam f. ī-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
kā + patha
versie 30-12-05
kāraka kāraka kāraņa kāraņa kārin kārmuka kārya kārśya kāla (en f: kālā)
pg 29
maker, naamval die een relatie met het ww heeft (dus gen. niet) makende makende, veroorzakende daad, oorzaak, berekening doende (wat reeds gedaan is) werkzaam (als medicijn) taak vermagering, iets van kleine omvang tijd (1 kala = 2,15 min.), juiste
m. a-stam m.f. (ikā) n. m.f. (i) n. n. a-stam m.f. n. in-stam m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam m. a-stam
tijdstip, seizoen
kālaśāka kālāntara kālāntara kāvya
basilicum (Ocimum Sanctum) interval, tussentijd na verloop van enige tijd dichtkunst, poëzie
n. a-stam
√ kāś
schijnen, stralen
Ia
kāśi kāśmarī kāśmarya
zon, gebalde vuist, handvol (vrucht v.d.) Gmelina Arborea (n: vrucht v.d.) Gmelina Arborea
m. i-stam f. ī-stam m. a-stam
√ kās
hoesten
Ia
kāsa kāsamarda kāsā kāśi
hoest Cassia Sophora (Sennafamilie) hoest de schitterende, de zon, naam van een prins, voorvader v.d. koningen van Kāśi. de stad Kāśī (nu Varanasi) varken ferment, gist centaur (lett.: wat soort man?) wat? waarom? hoe? of (reeksvormer) iets, een of ander
m. a-stam m. a-stam f. ā-stam m. i-stam
kāśī kiţi kiņva kinnara, kim.nara kim kim.api / kim.cit / kim.cana (= kim + api, cana, cid) kim-artham kim iti kim.cit kim tu kim.nara, kinnara kim.nu kila kilāsa, kilāsin kilāsa kīkasa kīkasā √ kīrt
kīrtaņa
n. a-stam
f. ī-stam m. i-stam n. a-stam m. a-stam pron. n.
kavi + ya kāśate
kāsate
In gesloten vraag met als antwoord ‘nee’.
pron.indef.; 1e deel kan verbogen worden
waarom, met welk doel? met wat in gedachten? waarom? iets maar (1e zinsdeel) centaur (lett.: wat soort man?) wat (in hemelsnaam)? inderdaad, zeker, naar men zegt (encl.; benadrukt) lijdend aan vitiligo witte melaatsheid, leukoderma, vitiligo hard, stevig borstebeen, ribaanhechting, rib, wervel
pron.indef.; onverb. m. a-stam
n. a-stam
Vitiligo wordt in de tropen vaak voor lepra aangezien.
m.f. (ā) n. f. ā-stam
vermelden, noemen, herhalen, reciteren, vieren, eren
Xp
vermelding, herhaling, vertellen
n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
kīrtayati
versie 30-12-05
kīrti kukukundara, kakundara kukūla kukkuţa kukkubha
pg 30
f. i-stam n. a-stam m./n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. i-stam n. a-stam
[kukundara = marmapunt]
kukşi kuŋkuma
roem, eer vreemd-, slecht- (prefix) holte in heupgebied kaf, vuurtje van kaf gestookt haan wilde haan bekkengebied, buik, holte saffraan (Crocus sativus)
√ kuc
samentrekken, buigen
Ip
kocatie [kukundara = marmapunt]
kuñja
m. a-stam (soms n)
kutūhala kutra kutra cid
plaats die met planten overwoekerd wordt plant uit de ganzenvoetfamilie soort basilicum (Ocimum pilosum) gebogen, gekromd, gekruld, oneerlijk, frauduleus huishouding, gezin maat voor o.a. graan, ca 12 handvol kom, ronde pot, waterpot, bron ring, oorring opgerold, oorringen dragend slang hoe? wat? vanwaar? waar naar toe? waarom? nieuwsgierigheid, interesse waar? waarheen? op de een of andere wijze
√ kuth
stinken, vervuild raken
IV p
kuntī kunda
Kunti jasmijn (Jasminum multiflorum / pubescens) boos, kwaad, beledigd, uitgedaagd, aangestoken prins,hoogheid,edele jongeman, Capparis Trifoliata meisje, dochter, Aloe Trifoliata witte waterlelie
eigenn.; f. ī-stam m. a-stam
kuţiñjara kuţera kuţila kuţumba(ka) kud.ava kuņd.a kuņd.ala kuņd.alin kuņd.alinin kutas
kupita kumāra kumārī kumuda kum.kuma (Wdb.: kuŋkuma) kumbhīra kuraŋga kurara kuru-kşetra kuruţa kula kulattha kulpha, gulpha kulmāsa kuśa
saffraan (Crocus sativus) krokodil soort antilope of hert visarend veld van de Kurus soort kruid (Marsilea quadrifolia) familie, gezin, groep, aantal, kudde, Solanum-soort peulvruchtensoort enkel zure gruwel (gefermenteerde rijstdrank), inferieur soort graan, halfrijpe gerst heilige grassoort
m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m./n. a-stam n. a-stam n. a-stam m. in-stam n. a-stam kuthyati
m.f. (ā) n. m. a-stam f. ī-stam n. a-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
Meestal gulpha
versie 30-12-05
pg 31
m./n. a-stam
kusindha kusuma kusumapura kustumbura kustumbura
soort plant, holte onder in de rug + flanken (lendenen) melaatsheid, lepra voorste deel van iets, mond, opening lichaamsromp bloem Kusumapura (stad) koriander korianderzaad
√ kū
klinken, geluid maken
II p, I a
kū kūţa kūţa
waar? voorhoofdsbeen, hoorn hoogste punt, top van een berg, illusie, truc bron bundel, bosje, borstel, baard
kuşţha kuşţha kuşţhā
kūpa kūrca
n. a-stam f. ā-stam m. a-stam n. a-stam eigenn.; n. a-stam m. a-stam n. a-stam n. a-stam m./n. a-stam m. a-stam m./n.
schildpad elleboog
m. a-stam
√ kŗ (ook: √ skŗ )
doen, maken, produceren, voegen, componeren
VIII u (III- cakāra)
√ kŗŗ
verspreiden, verstrooien
VI p
kŗka kŗkāţa kŗkāţakā kŗkāţikā kŗccha kŗccha
keel nek, nekgewricht nek nekgewricht pijnlijk Ziekte, kwaal, gevaar
m. a-stam n. a-stam n. a-stam f. ā-stam
√ kŗt
snijden
VI p
kŗt
makend, producerend, veroorzakend maker, auteur gedaan
m.f. n. cons.-stam
n. a-stam m. a-stam
kŗta-astra kŗtam
daad, actie de maker van wapens, hij die geoefend is in wapens gedaan met, weg met …
kŗttikā kŗpaņa kŗmi, krimi kŗyā
sterrenbeeld de Pleiaden meelijwekkend worm, insect, parasiet actie, werk
f. ā-stam m.f. (ā) n. m. i-stam f. ā-stam
√ kŗś
dun worden, zwak worden
IV p
kŗśa kŗśatā
mager, dun, zwak vermagering, dun zijn
m.f. (ā) n. f. ā-stam
√ kŗş
leiden, overwinnen, iets bij iemand verwijderen, wegnemen
Ip
kŗşņa kŗşņa
Krishna zwart
m. a-stam m.f. (ā) n.
√ kļp, klŗp
passend zijn, geschikt zijn voor; © voorbereiden, regelen, ordenen
Ia
kembuka kelūţa kevala
kool kruidensoort in zijn eentje, geïsoleerd, apart
n. a-stam n. a-stam
kūrma kūrpara
kŗt (ifc) kŗta kŗta
kauti, kavate
m./n. a-stam
m.f. n. cons.-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
[marmapunt] [kurchashira = marmapunt] [marmapunt] karoti, kurute kārayati kriyate kirati
[marmapunt] komt van √ kŗ = doen komt van √ kŗ = doen kŗntati komt van √ kŗ = doen komt van √ kŗ = doen part.perf.; komt van √ kŗ = doen komt van √ kŗ = doen komt van √ kŗ = doen + astra = wapen + instr.; komt van √ kŗ = doen
kŗśyati
karşati
kalpate © kalpayati
versie 30-12-05
kevalam kevalam api keśa keśava
pg 32
kauśala kausumbha krakara krakara, krakaņa kratu kranda
alleen maar niet alleen … maar ook haar (haren), manen degene met het lange haar (Vishnu of Krishna) goed voor het haar haar (haren), manen, meeldraden, ranken berg in de Himalaya (woonplaats van Shiva) koekoek opwinding, boosheid, wanorde in de lichaamsvochten, opwindend, provocerend zacht, aangenaam (vrucht van de) Plumbago Zeylanica zwarte peper haar (haren) naam van verschillende planten darmen, maag, buik, opslagplaats nieuwsgierigheid zoon van Kunti (Arjuna) jong, maagdelijk jeugd, kind, onschuld maanlicht, commentaar (gramm.) feest van volle maan in een pot geplaatst medicijn welzijn, voorspoed, vaardigheid welzijn, voorspoed, vaardigheid saffloer (als kruid gekweekt) macht, raad, ritueel soort patrijs macht, raad, ritueel schreeuw
√ kram
gaan
Iu
m. a-stam
krama kravyāt kriyā kriyāphala kriyāvidhi
stap, (volg)orde, methode, opeenvolging, gelegenheid, vleeseter, carnifoor handeling, ritueel vrucht/succes v.d.handeling gebruikswijze, manier van gebruik
√ krī √ krīd.
kopen spelen
IX u Ip
krīd.aka krīd.at krīd.ana krīd.in
speler, sportsman spelende spel, sport spelende
m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
√ krudh
boos zijn
IV
krodha
boosheid
m. a-stam
keśya kesara kailāsa kokila kopa kopana komala kola kola(ka) kośātaka kośātakā koşţha kautuka kaunteya kaumāra kaumāra kaumudī kaumudī-mahotsava kaumbha kauşadha kauśala
m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam eigennaam; m. astam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam m. a-stam f. ā-stam m. a-stam n. a-stam m. a-stam
kuntī + eya
n. a-stam f. ī-stam m. a-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam komt van √ kŗ = handelen
m. a-stam komt van √ kŗ = handelen
m. a-stam
m. cons.-stam f. ā-stam n. a-stam m. i-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
krāmati
komt van √ kŗ = handelen komt van √ kŗ + phala komt van √ kŗ = handelen + vidhi = voorschrift krīņāti krīd.ati
krūdhyati
versie 30-12-05
krauñca krauñcādana
pg 33
m. a-stam m. a-stam
kraurya klama
wulp Lett.: wulpeneten; vezels van de lotusstengel, Arum Orixense, lane peper wreedheid vermoeidheid, uitputting
√ klam √ klid √ kliś
moe worden vochtig worden, rotten pijn veroorzaken, molesteren
I / IV IV IX p
kleda
vochtigheid, damp, etterende zweer bevochtigend pijn, lijden, stress (rechter) long (+ pancreas?) waar? ergens
m. a-stam
√ kvath
koken, bereiden d.m.v. verhitting, verteren
Ia
kvatha, kvātha
kruidendrank, kruidenextract, afkooksel, het koken verlies, vermindering, destructie seconde, moment verwond, beschadigd verwonding, wond door een wond veroorzaakt bloed macht bestuurder van het land, krijgsman (een van de vier kasten)
m. a-stam
√ kşan √ kşam
verwonden, breken geduldig zijn, verdragen, onderdrukken, rustig houden
VIII p I, IV
kşama kşama kşamā kşamāvat kşaya
m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam m.f.n. vat-stam m. a-stam
kşāra kşāra kşālana kşālana
geduldig, geschikt voor patiënt geduld, het verdragen geduldig vermindering (m.n. in kwantiteit), afname, verlies, tuberculose wegsmeltend, beperkt houdbaar water wassing, reiniging niezen, hoesten, irritatie v.d. keel zout, scherp, bijtend alkalische substantie het wassen wassend, wegvegend, reinigend
√ kşi √ kşi √ kşip
heersen over, bezitten vernietigen, doden, verminderen gooien, zenden, slaan, plaatsen
Ip Vp VI p
kşip kşipta
vinger (lett.: de beweegbare) afwezig van geest (niet geconcentreerde geest)
f. cons.-stam m.f. (ā) n.
kledana kleśa kloman kva kva cit
kşa kşaņa kşata kşata kşataja kşataja kşatra kşatriya
kşara kşara kşala kşavathu
n. a-stam m. a-stam klāmati, klāmyati klidyati kliśnāti
m.f. (ā) n. m. a-stam m. n-stam kvathate
m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam m. a-stam
ppp van √ kşan
kşatra + iya
kşamate, kşamyate
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m. u-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
kşayati kşinoti
versie 30-12-05
kşipra kşiti kşīra kşīra-yojya kşīra-vŗkşa √ kşu √ kşud
pg 34
vlug, elastisch woning, verblijfplaats, aarde melk iemand die gewend is melk te drinken vijgeboom
[marmapunt]
f. i-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam II p I
kşauti kşodati
√ kşudh
niezen, hoesten schudden, stampen, stappen, verbrijzelen, betreden hongerig zijn
IV p
kşudhyati
kşudh, kşud, kşut kşudra kşunna
honger klein, laag, gemeen, gewoon verbrijzeld
m. cons.-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
√ kşubh
schudden
IV
veld, land, heer, grond, woning, plaats van oorsprong, lichaam (als woning v.d. ziel) veilig, voorspoedig, op z’n gemak veiligheid, voorspoed ruimte, holte, lucht, srota rhinoceros soort acaciaboom (Acacia Catechu)
n. a-stam
√ khaj
karnen
Ip
khaja
m. a-stam
khajā
het karnen, opwinding, oorlog, lepel, soeplepel karnstok
√ khan
delven, graven
I
khara khara kharjūra khalu
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam
khalliţa
ruw, hard, grof, wreed (guna) ezel, muilezel wilde dadel inderdaad, natuurlijk, beslist [legt klemtoon op voorafgaande woord of hele zin] kaal
√ khād
kauwen, eten
Ip
khāda khādin khālatya khālitya
voedsel, kies etende vroegtijdige kaalheid vroegtijdige kaalheid
m. a-stam in-stam n. a-stam n. a-stam
√ khyā
vertellen, begrijpen, realiseren, kennen, verbinden, gekend worden
II p
khyāna gaja
kennis, perceptie olifant
n. a-stam m. a-stam
√ gaņ
rekenen, overwegen
Xp
gaņa
groot aantal, hoeveelheid, troep, kudde, zwerm mondwater, een mondvol (water) gegaan, vertrokken, dood gang, beweging met richting, vooruitgang, vlucht, vertrek
m. a-stam
f. i-stam
ppp van √ gam komt van √ gam + ti
√ gad
spreken
Ip
gadati
gada gada gadin
zin, ziekte vergif ziek
m. a-stam n. a-stam
kşetra kşema kşema kha khad.ga khadira
gaņd.ūşa gata gati
kşubhyati
m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam khajjati
f. ā-stam khanati
m.f. (ā) n. khādati komt van √ khād komt van √ khād
khyāti
gaņayati
m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 35
gangā
Ganges
eigenn.; f. ā-stam
√ gandh
verwonden
X
gandha gandhana
m./n. a-stam n. a-stam
gabhasti
geur, parfum verwonding, (iemands) fouten aan de kaak stellen arm, hand, straal
√ gam √ gam ©
gaan, krijgen doorbrengen (tijd), laten gaan
Ip X
gamana gambhan gambhīra gamya gara
het gaan diepte heersend in de diepte naderende vloeistof, vergiftiging (door een vergiftigde drank) giftige drank slikkende van meer gewicht, belangrijker, zwaarder, heel moeilijk
n. a-stam
n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
comp. van guru
√ gard
schreeuwen
Ip
gardati
garda gardabha garbha
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam
garbhin garbhinī garbhinītva
schreeuwende ezel buik, binnenkant, binnenste kamer, foetus, holte, zwangerschap zwanger zwangere vrouw(tje) zwangere vrouw(tje)
√ gal
eten, slikken
Ip
gala galana gavedhuka gavīni, gavīnī
nek, keel (lett.: slikker) druppelend, vloeiend Sida Alba (plant) ureter (verbindingen tussen nieren en blaas) ureter diep, ondoordringbaar, mysterieus
m. a-stam
√ gā
gaan
III p
gātŗ gātra, gātraka
m. n. a-stam
gātrakampa gāyatra ghātaka gāthā gāndharva gāla
zanger lichaam, ledemaat, lichaamsdeel trillen van het lichaam hymne uitvoerder metrisch vers muziek, zang geproduceerd door de keel
√ gāh
zich werpen, duiken
Ip
giri girivartikā girija gīta
berg bergkwartel afkomstig van de berg gezongen
m. i-stam f. ā-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
gīta gītā
(ge)zang, lied (ge)zang, lied Het neuriën, de drum, bos bloemen, de bes v.d. Abrus Precatorius, gewichtseenheid,
n. a-stam f. ā-stam m. a-stam
gara gara garīya
gavīnikā gahana
guñja
gandhayate
m. i-stam gacchati, -te gamayati komt van √ gam + ana
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam
m.f. (ā) n. f. ī-stam n. a-stam galati komt van √ gal = slikken
n. a-stam f. i-stam; f. ī-stam f. ā-stam jigāti
nm. a-stam m./n. a-stam m. a-stam f. ā-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
gāhati
part.perf.; komt van √ gai = zingen pp. van √ gai = zingen komt van √ gai = zingen [marmapunt]
versie 30-12-05
guţikā gud.a
pg 36
f. ā-stam m. a-stam
guda gudā
pil, rond balletje, parel bal, suikerbollen, kandijsuiker, melasse draad, streng (van een koord), eigenschap, kwaliteit, verdienste, (mittelstufe in ablaut) voorzien van draad, eigenschappen van de 5 elementen bezittend, excellent vermeerderd, vermenigvuldigd deugdzaam, begiftigd met kwaliteiten, m.b.t. de guna’s rectum,vagina, anus dikke darm
m. a-stam f. ā-stam
[marmapunt]
√ gup
beschermen
Ip
gopāyati, -te
guru
m.f. (vī) n.
guru gurutā gurutva gulpha gulma
zwaar, groot, gewichtig (guna); sterk, erg, hevig (bijw. v. graad) leraar, guru zwaarte zwaarte, zwaar gevoel, gewicht enkel struik, bosje; chronisch vergrote milt, zwellingen in de buik
√ guh
verbergen
I
guha, guhā
grot, schuilplaats
m. a-stam / f. āstam
√ gŗī √ gŗdh
slikken, eten, uitspuwen streven naar
I, VI p IV p
gŗdhra gŗdhra gŗdhrasī gŗnjanaka gŗha gŗhastha gŗhta
gretig gier jicht Allium-soort (uien-familie) huis huishouder, gezinshoofd gegrepen, verkregen
√ gai
zingen
Ip
go gokarņa
koe, stier het hert Antilope picta (lett.: met koeienoren) (n: vrucht v.d.) Tribulus Lanuginosus (lett.: koeienhoef) koeienwei, omgeving, landschap landschap Phlomis Esculenta (plant) koeienmelker, -melkster leguaan tarwe soort kraanvogel (lett.: de loeiende als een koe) Krishna (lett.: de chef van de koeienwachters) wit, licht van kleur, schijnend, helder, prachtig
m. o-stam m. a-stam
guņa guņavat guņita guņya
gokşura(ka) gocara gocaratva gojihvā godu godhā godhuma, godhūma gonarda govinda gaura
m. a-stam m.f.n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
m. u-stam f. ā-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam
m. a-stam f. ī-stam m. a-stam n. a-stam (m. in pl.)
[marmapunt]
gūhati
girati gridhyati komt van √ gŗdh komt van √ gŗdh
sst.: gŗha + stha ppp. van √ grah = grijpen gāyati
m. a-stam m. a-stam n. a-stam f. ā-stam m./f. cons-stam f. ā-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ī) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
eigennaam van veel auteurs, een berg, etc.
versie 30-12-05
gaura
pg 37
de kleur wit of geelachtig, een soort buffel (Bos gaurus) zwaarte, gewicht, belangrijkheid, respect verbinding, literaire tekst (speciale verbinding van woorden), sloka
m. a-stam
√ grath, granth
binden
IX p
granthi
knoop (in touw), gewricht
m. i-stam
√ gras
doorslikken, opeten
Ip
grasta
gegrepen, aangevallen, in bezit van
m.f. (ā) n.
√ grah
grijpen, accepteren
IX p
graha graha
houdende, grijpende planeet,demon, grijper, epileptische aanval hand (als grijporgaan) gedeelte van darm waar gal- en pancreasbuis binnenkomen dorp dorpshoofd, leider, beste dorpshoofd, leider, beste in een dorp levend, m.b.t. een dorp, tam (van dieren) dorpeling, huisdier huwelijksplicht, coïtus epileptische aanval, verlamming
m.f. (ā) n. m. a-stam
√ grī
slikken
IX u
grīva grīvā grīşma
nek nek zomer (15 mei – 15 juli), hete seizoen, hitte,
m. a-stam f. ā-stam m. a-stam
√ glai
zich vermoeien, flauw vallen, uitgeput raken, tegenzin hebben in
Ip
glapana glapana
ontspanning vermoeiend, zwaar gevoel gevend kransslagader, ronde bol, maan, aarde uitvoerder pot vernietiger, compacte massa, vulgair volk, wolk stevig, solide, dik, donker compactheid, dikheid, grofheid nadering van wolken, begin van het regenseizoen
n. a-stam
√ ghuş √ ghŗ
klinken,bekend maken bevochtigen
Ip III p
ghŗta ghŗta ghŗtakumārikā, ghŗtakumārī ghŗtabhājana ghŗtabhājana
bevochtigd ghee, vet, creme, regen Aloe Indica
n. a-stam f. ā – en ī-stam
geschikt om ghee te ontvangen botervat
m.f. (ā) n. m. a-stam?
gaurava grantha
grahaņa grahaņī grāma grāmaņi grāmaņī grāmya grāmya grāmyadharma grāha
glau ghatāka ghata ghana ghana ghanatā ghanodaya
n. a-stam m. a-stam grathnāti grasati ppp van √ grah. gŗhņāti √ grah + a (prim. suffix) √ grah + a (prim. suffix)
n. a-stam f. ī-stam m. a-stam n. i-stam m. ī-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m. a-stam
m. u-stam
n.b. verbuiging?
komt van √ grah gŗņāti komt van √ grī = slikken
glāyati
komt van √ glai
m. a-stam m. a-stam m. a-stam f. ā-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
ghoşati jīgharti
niet in Wdb.
versie 30-12-05
pg 38
komt van √ ghuş = klinken > aghoşa = stemloos
ghoşavat
stemhebbend (gramm.)
ghna ghnat
dodend, verdrijvend, verminderend dodende
√ ghrā
ruiken
III
ghrāna ca cakora cakra
geur en, ook (encl.) [reeksvormer] Griekse patrijs wiel, pottebakkerswiel, discus
m./n.
√ cakş
zien, zichtbaar worden
II a
caşte
cakşan cakşus caţaka catur, catuh. caturtha catuşpad catvara ? cana candana
oog oog, gezicht mus vier vierde viervoeter vier (als adj.)
n. cons.stam n. us-stam m. a.stam
ifc: cakşuşa
candragupta candra camara camū caya
m. a.stam n. a.stam
m.f. (ī) n. m. cons.stam
sandelhout, sandelboom, olie of pasta van sandelhout maan yak deel, pot (waar de Soma in werd gemaakt), leger hoop, verzameling, bedekking
m./n. a-stam eigenn.; m. a-stam m. a-stam m. a-stam f. ū-stam m. a-stam
zich bewegen, weggaan, wandelen, rondlopen
Ip
cara
m.f. (ā) n.
carita
bewegend, onstabiel, levende, wandelende, practiserende gedrag, daden
√ carc
bedreigen, verwonden
I
carcita
herhaald, bedekt met, ingesmeerd met smeersel, zalf huid, vel, bast, perkament beweging, rijden (in een voertuig), gedrag bewegend, schuddend, onstabiel
m.f. (ā) n.
cala cala
opwinding, wind, kwikzilver
cavanna, cavika cavi, cavī, cavikā cavya
de pepersoort Piper Chaba de pepersoort Piper Chaba de pepersoort Piper Chaba
cāŋga cārin
klaverzuring lopend, levend, wonend, bewegend bewegend, schuddend, onstabiel (blauwe) gaai
cāla cāşa √ ci
nom. catuşpād
[maakt vra.vn onbepaald]
√ car / cal
carcita carman caryā
praet.pres. van √ han jīghrati
calati / carati; perf. 3 pl. ceruh. komt van √ car = z. bewegen
n. a-stam carcati
n. a-stam n. n-stam f. ā-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
komt van √ cal = z. bewegen komt van √ cal = z. bewegen
n. a-stam f. i-, ī- en ā-stam n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
komt van √ cal = z. bewegen? komt van √ cal = z. bewegen
m. a-stam V
√ ci
samenstellen, opbouwen, verzamelen waarnemen, zoeken
cikitsā cikitsaka
therapie, behandeling dokter
f. ā-stam
III p
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
ciketi
versie 30-12-05
pg 39
cikitsana cikitsita cikitsita
medische behandeling therapie, behandeling medicinaal behandeld
n. a-stam m.f. (ā) n.
√ cit
waarnemen, begrijpen, weten
Ip
cit cit < cid (kaścit, kim.cit) citta
bewustzijn
f.
opgemerkt, zichtbaar
m.f. (ā) n.
citta cittavat citta-vŗtti citra
n. a-stam
citragu
gedachte, geest denkend, ervaren, vriendelijk geestelijke activiteit uitstekend, helder, gespikkeld, gevarieerd foto, afbeelding schilder, soort slang, plant: Plumbago Zeylanica hij die gevlekte koeien bezit
√ cint
denken
Xu
f. ā-stam
cuñcu cubuka, chubuka
gedachte, zorg, teleurstelling, frustratie door bewustzijn gemaakt langdurig, lang Indiase beuk (Pongamia Glabra) gedurende een lange tijd soort vis soort kruid azijn (van graan of vruchten gemaakt) Muskusrat, kin
√ cur
stelen
Xu
curu culukin cūrņa cetana cetanā cetas
‘worm’ in de darmen bruinvis, dolfijn poeder zichtbaar, intelligent, bewust bewustzijn, begrip, intelligentie geest, hart, gedachte, bewustzijn als [niet als 1e woord; vaak als
m. u-stam m. in-stam
citra citraka
cintā cinmaya cira cirabilva, ciribilva, -vilva ciram cilicima, cilicīma cillī cukra
ced
cetati
[maakt vra.vn onbepaald] komt van √ cit = waarnemen
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m. u-stam
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam
cintayati, -te komt van √ cint + ā cit + maya
m. a-stam f. ī-stam
m. a-stam m. u-stam n. a-stam corayati, -te
n. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam n. as-stam
komt van √ cit komt van √ cit
I
ceşţati
rel.adv.]
cenna (ced + na)
als … dan niet [niet als 1e woord;
√ ceşţ
vaak als rel.adv.] (de ledematen) bewegen, actief zijn
ceşţa ceşţā caitra coraka caura caura caurya cyuta
beweging, gedrag, handeling beweging, gedrag, handeling 1e lentemaand dief dief diefachtig bedrog, diefstal bewogen, geschud, van zijn plaats geraakt, verdwenen
m. a-stam f. ā-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n.
√ chad
bedekken
I
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
chadati
versie 30-12-05
pg 40
√ chad
blij zijn
X
chandas
plezier, verlangen, wil, heilige hymne, metrum beschermd, verborgen, verstopplaats, bedekking overgeven
n. as-stam
overgeven fraude, truc, vermomming leerling (lett.: iemand die onderdak heeft) schaduw afgesneden
f. i-stam n. a-stam
√ chid
stuk maken, splijten, verdelen, vernietigen, kauwen, afslaan
VII
chidra
opening, holte, defect
n. a-stam
chinna
m.f. (ā) n.
chubuka, cubuka
afgesneden, geperforeerd, onderbroken, met tussenpozen kin
√ chŗd
overgeven, uiten, vertrekken
VII
cheda
iemand die afsnijdt, stopt
m. a-stam
chedana chedin
snijdend, vernietigend afsnijdend, uit elkaar trekkend, verwijderend verwond, gemultileerd, afgesneden
m.f. (ā) n.
√ cho
(af)snijden, verdelen
IV
ja jagat
ontstaan uit het bewegende, al wat leeft (pl.: de wereld, het universum) bewegend, levend
m.f. (ā) n. n. at-stam
m. a-stam m. a-stam
jatru
alcoholhoudende drank achterdeel, billen, heupen, schaambeen bewegend, levend, actief scheenbeen met een haardos met in elkaar gedraaide lokken (zoas Shiva) haardos met in elkaar gedraaide lokken (zoas Shiva) maag, buik, darmen darmaandoening (Crohn?, colitis ulcerosa?) koud, stijf, bewegingsloos, verlamd, gevoelloos schouderblad, borstbeen
√ jan √ jan
geboren worden produceren, opwekken ©
IV a X
jana
persoon, volk, goden, Vishnu, Krishna Janaka voortbrengend ras, klasse, mensen
m. a-stam
channa channa chardana chardi chala chāttra chāyā chita
chedya
jagat / jagant jagala jaghana jaŋgama jaŋgā jaţa jaţā jaţhara jaţhara jad.a
janaka janana janas
n. a-stam n. a-stam
chādayati
komt van √ chad komt van √ chad komt van √ chŗd = overgeven komt van √ chŗd
m. a-stam
komt van √ chad
f. ā-stam m.f. (ā) n.
komt van √ chad komt van √ cho chinnati
n. a-stam
m.f. (ā) n.
m.f. n. at-stam
m.f. (ā) n. f. ā-stam f. ā-stam
komt van √ jan komt van √ gam = gaan, bewegen part.pres.; komt van √ gam = gaan, bewegen
> staande, onbeweeglijk
f. ā-stam n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. u-stam
eigenn.; m.f. (ā) n. n. as-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
jāyate janayati
komt van √ jan = geboren worden
versie 30-12-05
janārdana
pg 41
Vishnu, Krishna (lett.: hij die mensen opwindt, in vervoering brengt) geboorte, afkomst, creatie, soort kind, mens, wezen, insect, worm worm in de darmen de geboortekluisters, gevangenschap van dit leven geboorte, afkomst, reïncarnatie herhalend gemurmel (m.n. bij het reciteren van heilige teksten)
m. a-stam
n. n-stam m. a-stam
komt van √ jan + man
√ jabh, jambh ©
te pakken nemen, kneuzen, vernietigen
I
jambhayati
jamala
gepaard, verdubbeld, tweevoudig citroenboom citroen jakhals
m.f. (ā) n.
√ jambh, jabh ©
te pakken nemen, kneuzen, vernietigen
I
jambhayati
jambha jambhya jaya jayana jayana jara jara
m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. f.(ī) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
komt van √ jambh komt van √ jambh komt van √ ji = winnen + a
jāgara
tand, kaak, mond tand (lett.: bijter, maler) overwinnaar, overwinning overwinnend overwinning oud, afgedragen, opgebruikt ouderdom, het ouder worden, vertering ouderdom, het proces van het ouder worden, vertering water bloedzuiger snel levend in de droge, open en vlakke landschappen gebraad (van dieren van het droge terrein) wakker
√ jāgŗ
wakker zijn, alert zijn
II p
geboren, gegroeid, ontstaan, geproduceerd, zoon, mens schepsel, mens, soort, ras geboorte, kaste, groep ooit,eens, misschien dochter van Janaka (= Sita) knie (gemompeld) gebed vrucht v.d. Eugenia Jambolana, de rose appelboom kniegewricht
m.f. (ā) n.
komt van √ jāgŗi = wakker zijn jāgarti, jīyate komt van √ jan
m. a-stam n. a-stam f. i-stam
komt van √ jan komt van √ jan komt van √ jan + ti
eigenn.; m. u-stam
afl. van janaka. [marmapunt]
janus jantu jantumātŗ janmabandha janman japa
jambīra jambīra jambuka
jarā jala jalauka javin jāŋgala jāŋgala
jāta jāta jāta jāti jātu jānakī jānu jāpya jāmbava jāmbila
m./n. us-stam
komt van √ jan = geboren worden
m. u-stam m. r-stam m. a-stam
m. a-stam n. a-stam m. a-stam
f. ā-stam n. a-stam m. a-stam m.f. n. in-stam m.f. (ā) n.
komt van √ ju / jū komt van √ ju / jū
n. a-stam m.f. (ā) n.
n. a-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 42
jāla
net om vogels/vissen te vangen, spinneweb, geweven stof, kant, collectie, magie, illusie.
n. a-stam
√ ji
winnen, bijten, overmeesteren, veroveren
Ip
jijñāsā
verlangen om te kennen, leergierigheid leergierig tong
f. ā-stam
√ jinv
annimeren, promoten, in gang zetten
Ip
jīmūta jīra jīrna jīrna jīrnatā
wolk snel, actief oud ouderdom, spijsvertering ouderdom
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam f. ā-stam
√ jīv
leven, wonen
Ip
jīvana jīva
verlevendigend, verkwikkend levend individu levend individu,mens, dienaar, bedelaar, slangenvanger levend, lang levend Griekse patrijs
m.f. (ā) n. m./n. a-stam m. a-stam
naam van verschillende planten levend leven tong
f. ā-stam n. a-stam
komt van √ jīv = leven komt van √ jīv = leven
√ jū
opjagen, voorwaarts drijven
I a, IX p
javate
jusţa
gewenst, bezocht door, geaccepteerd
m.f. (ā) n.
√ jŗŗ √ jŗmbh
oud worden de mond openen, gapen
IV p Ia
jŗmbha jŗmbhā
het gapen het gapen
m. a-stam f. ā-stam
√ jñā
(her)kennen, leren, uitvinden, weten
IX u
jña
bekend met, vertrouwd met, wetend wijze man, denkende ziel wetend, geleerd hebbend kennis, bewustzijn, kennis van het hogere, v.h. heilige bestaande uit kennis verstandig, wijs mens, waarzegger theoretische yoga, de weg der wetenschap hij die verstandig, wijs is verstandig, wijs, geleerd benieuwd om te weten dat wat geleerd moet worden, het doel van het weten beschouwd als, gezien als, begrepen
m.f. (ā) n.
√ jyut
schijnen
Ia
jyotis jyotirjñah.
licht, vlam astronoom, astroloog
n. is-stam m. a-stam
jijñāsu jihvā
jīvaka jīvaka jīvam.jīva(ka), jīvañjīva(ka) jīvantā jīvita jīvita jihvā
jña jñātvā jñāna jñānamaya jñānin jñānayoga jñānavān jñānavān jñīpsyamāna jñeya jñeya
jayati, -te jīyate jijñāsa (stam desid. van jñā = kennen) + a>ā
f. ā-stam jinvati
jīvati komt van √ jīv = leven komt van √ jīv = leven + a
m.f. (ā) n. m. a-stam
jiryati jŗmbhate
jānāti, jānīte
m. a-stam
m.f. (ā) n.
√ jña (caus.: bekend maken, aankondigen) + ana jñāna + maya
m.f. (ā) n. m. a-stam
toekomend deelw.
n. a-stam
m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 43
jyotirmaya jyotişa
vervuld met licht astronomie, astrologie
m.f. (ā) n. n. a-stam
jyoti + maya
√ jvar
koortsig zijn
I
jvarati
jvara
koorts
m. a-stam
√ jval
schijnen, glanzen, helder branden
Iu
jhaţiti d.iņd.ira modaka d.hakkā - ta
plotseling, meteen knoflook grote drum
n. a-stam f. ā-stam
- ta -ta
Vb. śita = koud
[primair suffix; vormt ppp en soms bij adjectiva] [sec. suffix; vormt ablatief adv. (soms gen. of instr.)] [suffix dat van ww een agens maakt]
Vb. madhyata = vanaf het midden √ gam – gantā (hij die gaat); √ kŗ – kartā (hij die maakt); √ bhū – bhavitā (hij die leeft).
ta tau – tayoh.
staart, borst, buik, heup, nectar
takra
botermelk (vermengd met water)
n. a-stam
√ tañc
samentrekken
VII
taţa
bank, oever (v.d. stroom), helling (m.n. ook v.h. lichaam) graan, rijst
m. a-stam
taņd.ula tat – tat - tasya
zij beiden (masc. N/A) – van hen beiden (G)
het, dat (N) – het, dat (A) – ervan (G)
m. a-stam pron.pers.
dus, dan, toen [verbindingswoord] dan, vervolgens
tatkāla tatkāla tat tat tattva
m.f. (ā) n. m. a-stam
tathokta tadā tadvat tadvat
op dat moment gebeurend dat moment, hezelfde moment dit of dat, iets waarheid, realiteit, diepste essentie, waar principe dan, daarom daar, daar naar toe, in die groep, op die plaats zijne hoogheid die mevrouw daarom, zo dus, op dezelfde wijze zoals gezegd, zoals beschreven dan, op dat moment dat hebbende, dat bevattende het gelijke van dat, dus, zo
√ tan
uitstrekken, verspreiden
VIII u
taniman taniman
dunheid, slankheid, zwakheid lever dun, mager, delicaat, broos, fijn lichaam, persoon lichaam, persoon wind (lett.: zonder lichaam) grondwerk, principe, systeem, behandeling. verhandeling
m. n-stam n. n-stam m.f. (us, ūs, vī) n.
tatrahbavant tatrabhavatī tathā
tanu tanus tanū tanūna tantra
tanakti
m. a-stam pron.pers.
tat (als 1e woord in zin) tatas (tatah.)
tatah. tatra
jvalati
gebruikt als de ablatief van tat.
n. a-stam
m. vat-stam f. vat-stam m.f. (ā) n.
n. us-stam f. ū-stam m. a-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
tanoti, tanute
versie 30-12-05
pg 44
tanmātra
atoom, element in zijn rudimentaire vorm
n. a-stam
√ tap
warmte verspreiden, verbranden, pijn lijden, zich kwellen
Ip
tapati
tapa
heet, brandend
m.f. (ā) n.
tapamānas tapas tapasvin tapasvin tapta
temperatuur warmte, pijn, ascese asceet, kluizenaar ellendig, ascese bezittend verhit, ontvlamd, gesmolten, zuiver
n. as-stam n. as-stam
komt van √ tap = warmte verspreiden, verbranden komt van √ tap + manas komt van √ tap + as
√ tam
uitgeput raken [secundair suffix; vormt superlatief]
IV
druk op de borst, astma duisternis, traagheid, inertie, dwaasheid, onwetendheid nacht
m. a-stam n. as-stam
doorgaan, zich verspreiden [secundair suffix; vormt comperatief]
Ia
tayate Vb. mandatara = langzamer
dragend, overwinnend, bewerkend snelle voortgang, kracht, energie hyena boom snel jong, teer, fris, nieuw, levend, wassend (maan) spruit, blaadje jeugd de vrucht van de Sesbania Aegyptica (soort kalebas)
m.f. (ā) n.
komt van √ tŗŗ = oversteken
√ tarj ©
bedreigen, schelden
x
tarjayati
tarpaņa tarhi tala
een voldaan gevoel gevend in dat geval [enclitisch] voetzool, handpalm, bodem, oppervlakte, dak van een huis, plateau vanwege dat, daarom
m./n. a-stam
[talahridaya = marmapunt]
- tama tamaka tamas tamī √ tay
- tara tara taras tarakşu taru taru taruņa taruņa taruņa tarkārī
tasmāt - tā tāta tādŗsa tāni – tāni – tesām tāntava tāntava tāpasa tāmasā tāmasī
m.f.n. in-stam m.f. (ā) n.
m. as-stam m. u-stam m. u-stam pl.: bet.: snelheid
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam f. ī-stam
m.sg.abl. van tad Vb. devatā (godheid, goddelijkheid) = deva (hemels) + tā
[secundair suffix; vormt fem. abstracte subst.]
(eigen) vader zo’n die zaken (ntr. (N/A) – ervan (G) gemaakt van draden een geweven stof, kleed asceticus duistere, trage mensen, duisternis traag, duister
komt van √ tap = warmte verspreiden, verbranden tāmyati Vb. mandatama = langzaamste
m. a-stam m. f.(ī) n. pron.pers. m. f.(ī) n. n. a-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 45
betelstruik (pepersoort waarvan de bladeren gekauwd worden) koperkleurig, de 4e huidlaag haan met een rode kam voortgang, succes kruispunt, overweg jeugd, jeugdigheid muzikale maat, ritme,dans, Borassus Flabelliformus (soort palmboom) palatum, verhemelte zo meteen (encl.) zo veel, zo vaak,even groot, even lang etc.
n. a-stam
pron.pers.
- ti
zij (fem. N) – ze, hen (A) - van hen (G) [primair suffix; maakt fem. woorden van ww-stam]
√ tij
scherp zijn
Ia
tikta(ka) titikşā titikşu tittira(ka) / tittirika tittiri
bitter geduld geduldig soort patrijs soort vrouwtjespatrijs
m.f. (ā) n. f. ā-stam m.f. n. u-stam m. a-stam f. i-stam
pp. van √ tij = scherp zijn
√ tim
weken, nat worden, rustig worden
IV p
timyati
timim.gila timira tiras tila tilaka
walvis, fabelachtig dier bewolktheid, staar door, over, tegen, zonder, naast sesamplant en -zaad moedervlek scherp, snel, heet, doodringend, zuur, bijtend (guna); sterk, heftig, hevig (bijw.
m. a-stam m. a-stam
tāmbūla
tāmra tāmracūd.a tāyana tāra tāruņya tāla tālu tāvat yāvat tāh. - tāsām
tīkşņa
m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam m. a-stam n. a-stam m./n. a-stam
van √ tay = doorgaan van √ tŗŗ = oversteken + a
n. u-stam (soms m.) m. f. (atī) n.
Vb. gati (pad) = √ gam + ti; mati (gedachte) = √ man + ti
m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
v. graad)
tīra tu tuccha tuccha
bank maar, echter [enclitisch] leeg, klein, ijdel kleinigheid
n. a-stam
√ tud
duwen, slaan
VI u
tura turtīya
sterk, machtig, rijk vierde
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
√ tul
omhoogtillen, wegen
X
tulā tulya
balans, gewicht gelijk aan
f. ā-stam m.f. (ā) n.
√ tuş
voldaan/tevreden zijn, voldoen, tevreden stellen
IV p
tuşyati
tuşa tuşodaka
kaf van graan, mais of rijst zure rijst of gerstgruwel of peulvruchtendrank/soep tevreden tevreden man pijn in de blaas?
m. a-stam n. a-stam
nistuşa = vrij van kaf
kruisen, oversteken, progressie vertonen, doorgaan met iets (studie, leven)
Ip
tuşţa tuşţanara tūni, pratūni √ tŗŗ
m.f. (ā) n. n. a-stam tudati, -te
tolayati
ppp. m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
tarati
versie 30-12-05
pg 46
tŗtīya tŗņa
derde gras, grasspriet, stro
m.f. (ā) n. n. a-stam
√ tŗp
bevredigd zijn
IV
tŗptātman tŗpti
een tevreden geest hebbend voldoening, tevredenheid, tegenzin in eten
m.f.n. an-stam f. i-stam
√ tŗş
dorst hebben
IV
tŗş tŗşā, tŗşņā te – tayoh.
dorst dorst
f. cons.stam f. ā-stam pron.pers.
te – tān - tesām
zij (masc. N) – ze, hen (A) – van hen (G)
pron.pers.
tejas
licht, straling, vuur, schittering licht/straling bezittend, scherp (v.h. oog) schitterend, krachtig daarom, daarvoor scherpte (van mes en van eten) olie, sesamolie water portaal, toegangspoort, hek, deurposten in de steek latend, verlatend, negerend
n. as-stam m.f.n. in-stam
m.f. (ā) n.
ppp van √ tyaj = opgeven
√ tyaj
verlaten, opgeven, in de steek laten
Ip
tyāga
m. a-stam
tyajati komt van √ tyaj = opgeven +a
traya traya
afstand, vertrek, verwerping, zelfverloochening, verstoting drietal drievoudig
√ tras
trillen
I p, IV u
trāta trāman tri trika
m.f. (ā) n. n. n-stam
trim.śat trilocana
beschermd bescherming drie plaats waar 3 wegen elkaar ontmoeten, driehoek, sacrale regio de drie guna’s de derde of meest heilige hemel, hemel medicijn, bestaande uit drie vruchten Indra’s hemel (de derde) derdedeel drie vormen hebbend, de drieeenheid Brahma, Vishnu en Siva. dertig de drieogige (= Shiva)
√ trai
beschermen
Ia
traiguņya traiphala
m.b.t. de drie guna’s komend van de drie myrobalanen
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
tryambaka tryuşaņa, tryūşaņa
de drieogige: Rudra, Shiva trikatu (de drie scherpe kruiden)
tejasvin tena hi taikşņya taila toya toraņa tyakta
triguņa tridiva triphalā tripişţapa tribhāga trimūrti
beide zaken, zij beiden (ntr.+fem. N/A) – van hen beiden (G)
√ tŗpyati
tŗşyati
n. a-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam
n. a-stam m.f. (ī) n. trasati, trasyati van √ trai = beschermen van √ trai = beschermen
m. a-stam
n. a-stam f. ā-stam m./n. a-stam m. a-stam
m. a-stam
m. a-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
trāyate afleiding van triguņa
oorspr: drie moeders hebbende
versie 30-12-05
pg 47
Vb. sattva (zuiverheid) = sat + tva
-tva
[secundair suffix; vormt neutr. abstracte subst.]
tva (tvad) tvam – tvām – tava (te) tvac
een zekere, verscheidene, gedeeltelijk jij (N) - jou (A) – van jou, jouw (G) huid, kaneel
pron.pers.
√ tvar
haasten
Ia
-da daka dakşiņāpatha
m.f. (ā) n. m. a-stam
dantya
gevende water zuidelijke regio van india, de deccan verbrand, gepijnigd, gestresst, ongelukkig stok, verticale streep van karakter, duitse komma een stok bezittend kluizenaar gegeven gevende dikke zure melk, yoghurt tand (n. vrucht v.d.) Citrus Aurantium (zure sinaasappel) m.b.t. de tanden, dentaal
√ dam
temmen, overwinnen
IV
danta + ya dāmyati
damaru
bewegend als een drum
√ dam.ś
bijten
Ip
daśati
dam.śa dam.şţra, dam.şţrā
beet, stekend insect slagtand, snijtand, giftand (v. slang) brekende, klievende breuk bedelaar zwervende stevigheid (heilige) grassoort insect
m. a-stam m. a-stam / f. āstam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. u-stam n. a-stam
daśāha
bosbrand hitte, pijn, ontsteking het zien, zicht, uitzicht, schouwspel, filosofische school zichtbaar, knap (van uiterlijk) tien tiental tiende Daśaratha, koning van Ayodhyā periode van tien dagen
√ dah √ dā
verbranden geven
I III u
dād.ima dātyūha
granaatappel waterhoen schenker, gever schenkster, geefster
n. a-stam m. a-stam m. r-stam f. ī-stam
dagdha daņd.a daņd.in daņd.in datta dadi dadhi danta
dantaśaţha
dara daraņa daridra daridra dard.hya darbha darbhakusuma, darbhapuşpa dava davathu darśana darśanīya daśa daśat daśama daśaratha
dātŗ dātrī
f. cons-stam tvarate
m.f. (ā) n. m. a-stam m.f.n. in-stam m. in-stam m.f. (ā) n. m.f.n. n. i-stam m./n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
komt van √ dā + acc.
komt van √ du komt van √ du √ dŗş (zien) + anam
m.f. (ā) n. f. cons.-stam m.f. (ī) n. eigenn.; m. a-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
dahati dadāti, datte
versie 30-12-05
pg 48
dāna dāruņa dārdhya dāsa dāha dāhin dina dinakārya dinacaryā
gift, het geven wreed stevigheid, stabiliteit slaaf, dienaar brand, hitte, brandend gevoel brandend dag dagelijkse leefregels dagelijkse leefregels, dagelijks werk
n. a-stam
√ div, dīv
spelen, schijnen
IV p
diva divasa divā divya tejas
hemel, lucht, dag dag overdag subtiele energie in de agni v.d. ether/ruimte
n. a-stam m. a-stam
√ diś
aanwijzen
VI
diś diśā
richting, gebied richting, gebied
f. cons-stam f. ā-stam
√ diş √ dih
tonen, aanwijzen, produceren insmeren
III p II
dīdhiti
straal, licht, helderheid
f. i-stam
√ dīp
vlammen, stralen, schijnen
IV a
dīpyaka dīrgha dīrgha dīrgham
licht, lamp, lantaarn lichtjesfeest aanstekend, (eetlust) opwekkend, agni-verhogend, vertering bevorderend vertering bevorderend schijnend, stralend, heet Ptychotis ajowan lang (tijd en plaats) lange klinker lang (tijd en plaats)
m. a-stam f. ī-stam m.f. (ī) n.
√ dīv √ du
spelen, schijnen verbranden
IV p Vp
dugdha dugdha dundhubī durātman durjara
melk uitgemolken, geextraheerd grote pauk (muziekinstrument) boosaardig mens, slecht mens niet aan verval onderhevig, onverteerbaar moeilijk te begrijpen
n. a-stam m.f. (ā) n. f. ī-stam m. an-stam m.f. (ā) n.
dīpa dīpālī dīpana dīpanīya dīpta
durbhoda
duryodhana durlabha durvipāka
eigennaam (lett.: harde tegenstander) onverkrijgbare wrede ommekeer (v.h. lot)
komt van √ dā + ana
n. a-stam m. a-stam m. a-stam m./n. a-stam m. a-stam f. ā-stam dīvyati
itt naktam
n. as-stam
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
diśati
dideşţi dehme dīpyate
ppp
m.f. (ā) n. m. a-stam
m. a-stam
dīvyati dunoti komt van √ duh
naam van de oudste zoon van Dhitarashtra en koning van de Kaurava’s.
n. a-stam m. a-stam
√ duş
verkwisten, bederven, corrumperen, zondigen
IV
duşyati
duşya
kwetsbaar, bedorven, geruïneerd, verspild, schuldig vervuild, achteruitgegaan in kwaliteit
m.f. (ā) n.
komt van √ duş = bederven
duşţi
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ duş = bederven
versie 30-12-05
pg 49
duh.-, dus-
slecht [negatief]
duh.kha duh.khena duh.şanta dūra dūra dūre dūreņa dūrvā dūşaņa
pijn, verdriet, lijden pijnlijk
duşkŗta = slechte daad durjaya = moeilijk te veroveren dūrakta = slecht gekleurd duh.kha = lijden
n. a-stam instr. van subst. als adverb.
eigenn.; m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
dūşikā dūşita
ver afstand een grote afstand, ver weg ver weg Cynodon Dactylon (grassoort) destructief, verwondend, verslechterend, ruïnerend slijm van ogen en neus bedorven, vervuild, verwond
√ dŗŗ
breken
IX p
dŗd.ha
m.f. (ā) n.
dŗd.hatā dŗd.hīkaraņa
stevig, onverplaatsbaar, massief, resoluut, sterk stevigheid, onverplaatsbaar object stevigheid verstevigend, bevestigend
√ dŗm.h √ dŗś / paś √ dŗś / paś © √ dŗh
vast maken, verstevigen zien laten zien groeien, stevig worden
Ip Ip I Ip
paśyati, -te darśayati darhati
dŗś (nom. dŗk) dŗśa dŗşţi
f. cons.-stam m.f. (ā) n. f. i-stam
komt van √ dŗś + ti
m.f. (ā) n.
komt van √ dā = geven
daiva doşa daurmanasya
oog aangenaam voor de ogen gezicht, het zien, inzicht, intelligentie bestemd voor (een gift), wat betaald moet worden, wat genomen moet worden hemels goddelijkheid god, zijne/uwe majesteit goddelijke ziener, heilige rishi godin, hare/uwe majesteit plaats, land lichaam, omhulsel, persoon, massa vuur-component van het hele lichaam lichaamsdrager belichaamde, levend wezen belichaamd demon goddelijk, van de goden afkomstig, door het noodlot veroorzaakt lot, kans, fortuin fout, gebrek, constitutie neerslachtigheid, wanhoop
√ dyut
schijnen
dŗd.ha
deya deva devatā deva devarşi devī deśa deha deha agni dehabŗt dehin dehin daitya daiva
f. ā-stam m.f. (ī) n. f. ā-stam m.f. (ā) n.
n. a-stam
dŗņāti pp. van √ dŗm.h = vast maken, verstevigen pp. van √ dŗm.h = vast maken, verstevigen
f. ā-stam m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. f. ā-stam m. a-stam m. i-stam f. ī-stam m. a-stam m./n. a-stam
deva + suffix tā deva + ŗşi
komt van √ dih = in het gips zetten, vorm geven
m. in-stam m. a-stam m.f. (ī) n.
Vgl. devah. = god
m. a-stam? m. a-stam n. a-stam Ia
dyotate
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
dyuti
pg 50
drākşā
luister, helderheid, uitstraling, waardigheid, knapheid vloeibaar, dun (guna) nattigheid, vloeibaarheid, vloeibaar maken, bevochtigen dat wat verplaatst kan worden, object, substantie, zaak, eigendom. farmacologie (lett.: de eigenschappen van de objecten) tejas in materie met vorm en kleur druif
√ dru √ dru
lopen, rennen, vluchten verwonden
druma
boom
√ druh
verwonden, een hekel hebben aan, haten
dva (dvi in compounds) dvam.dva, dvandva
twee
drava dravatva(ka) dravya
dravyaguņa dravyamaya tejas
dvadasa dvaya dvaya dvaras dvare dvareņa dvār dvāra dvi (in compounds) dvitīya dvitīya dvitīyā dvija dvidhā dvirvacana √ dviş
dviş dvis dvīpa dvīpin
tweetal, paar van tegenstellingen twaalfde, bestaande uit twaalf tweevoudig, tot een paar behorend koppel, paar, tweetal afstand, duur ver, op een afstand ver, door een afstand deur, toegang, gelegenheid deur, toegang, opening, lichaamsopening twee tweede de tweede, metgezel, dualiteit het tweevoud, de tweede keer lett.: tweemaal geborene, m.n. een brahmaan, tand (groeit tweemaal) tweevoudig herhaling, reduplicatie (gramm.) verafschuwen, haten
f. i-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
komt van √ dru = lopen
n. a-stam
komt van √ dru = lopen
n. a-stam n. as-stam f. ā-stam Ip Vp m. a-stam IV p
n. a-stam
druhyati
komt van √ dvi = twee
m.f. (ī) n. n. a-stam n. as-stam
komt van √ dvi
f. cons.stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam m. a-stam
n. a-stam II u
m. cons-stam
dveşas
vijand tweemaal eiland tijger, panter, luipaard (beest met eilandachtige stippen) afschuw
√ dhan
iemand snel laten bewegen/lopen
III p
dhana
weelde, geld, iets van waarde, bezittingen winnaar van weelde (Arjuna) weelde bezittend, rijk boog
n. a-stam
dhanañjaya dhanavat dhanu
dravati druņoti
dvişţi, dvişţe
m./n. a-stam m. in-stam n. as-stam
m. a-stam vat-stam m. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
dadhanti
tatpuruşa-sst. dhana + suffix vat
versie 30-12-05
dhanu dhanya dhanvan dhanvantari
pg 51
woestijn gelukkig boog, regenboog, woestijn dokter onder de goden, (lett.: bewegend in een boog; de god die jety in het NO offert) pijp, slang, bloedvat het land van de juiste tradities
f. u-stam m.f. (ā) n. n./m. n-stam m. i-stam
religieuze wet, plicht, dat wat bijeenhoudt, orde, wet juist, wettelijk, deugedelijk, heilig
m. a-stam
√ dhā
neerzetten, vasthouden, dragen, vasthechten, produceren, steunen
III
dadhāti, dhatte
dhā
plaatser, beheerder
m. a-stam
komt van √ dhā = neerzetten, steunen etc.
element, lichaamsweefsel, deel, wortel v.e. woord (gramm.) deel v.h. stofwisselingsproces graan graan, mais van graan afkomstig, graanachtig dragend, bevattend, steungevend steungevende
m. u-stam
f. ā-stam
dhārmika dhārmika
de dragende, bevattende, steungevende, het gericht zijn van de aandacht, concentratie hoek, stroom, stortvloed, douche, begieting dragend, bezittend, vasthoudend deugdzaam rechter
m.f. (ī) n. m. a-stam
dharma + ika
√ dhāv √ dhī
wassen, schoonmaken, reinigen waarnemen, denken
Ip III a
dhāvati dīdhīte
dhī
f. ī-stam
dhīmat dhīra
intellect, wijsheid, begrip, gedachte wijs evenwichtig man, wijs mens
√ dhukş √ dhū
opporren schudden, vuur aansteken
Ia Vu
dhūma
rook
m. u-stam
√ dhŗ √ dhŗ ©
houden, dragen dragen, vasthouden
Iu X
dharati dhārayati
dhŗti
standvastigheid, onverstoorbaarheid gehouden, onderhouden, gesteund, geobserveerd, gebruikt, gedragen (kleren), in bezit van
m.f. (ā) n.
komt van √ dhŗ = dragen
Vp Ip
dhŗşnoti dhayati
dhamani, dhamanī dharmakşetra dharma dharmya
dhātu dhātupāka dhānā dhānya dhānya
dhāra(ka) dhāraņa dhāraņā dhārā dhārin
dhŗta
√ dhŗş √ dhe
durven drinken, absorberen, zuigen, likken
f. i-stam; f. ī-stam n. a-stam
[eerste woord van de Bhagavadgīta] komt van √ dhŗ = houden, vasthouden
m.f. (ā) n.
m. a-stam f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
komt van √ dhā = neerzetten, steunen etc. komt van √ dhā = neerzetten, steunen etc. komt van √ dhā = neerzetten, steunen etc.
f. ā-stam
m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
dhukşate dhūnoti
versie 30-12-05
dhenu
pg 52
f. u-stam n. a-stam
dhauta
koe stevigheid, stabiliteit, kracht, vastbeslotenheid, ernst gewassen, gereinigd
√ dhmā √ dhyai
blazen mediteren, denken over
Ip Ip
dhyā dhyāna dhyāyat dhruva
f. ā-stam n. a-stam m.f. (antī) n. m.f. (ā) n.
nakha nagara nagarī naţa
het denken, het mediteren meditatie denkend, mediterend vast, constant, onveranderlijk, onbeweeglijk niet (soms: alleen) niets nacht krokodil, alligator nergens ster, zon, maanhuis, sterrenconstellatie nagel, klauw stad stad danser
√ nad
klinken
Ip
nadī nanu
f. ī-stam
nanu
rivier zeker [als reactie op voorgaande] goed! waarom?
√ nand
juichen, zich verheugen
Ip
nanda nandathu nandana nandin
m. a-stam m. u-stam m.f. (ā) n. m. in-stam
nabhas
plezier plezier blij naam van verschillende planten waaronder de Indiase vijgenboom niet mannelijk of vrouwelijk, hermafrodiet, eunuch, neutraal wolk, mist, atmosfeer, lucht
√ nam
buigen
Ip
namas nayanā, nayanī nayanabudbuda nara nava nava navanīta
n. as-stam f. ā-stam / f. ī-stam n. a-stam m. a-stam
navama
eerbetoon, hommage, groet oogpupil oogbol man negen nieuw verse boter (lett.: nieuwe weelde) negende
√ naś
verdwijnen, vertrekken
Ip
nas nasta nasya
f. as-stam m. a-stam n. a-stam
nasya
neus, neusgat neus stof die niezen opwekt, therapie via neus (druppels, inhalatie) nasaal, behorend tot de neus
√ nah
vastbinden
IV p
nāga
slang, slangendemon, slangenmens
m. a-stam
dhairya
na, nā na kim.cit nakta nakra na kva cit nakşatra
napum.saka
ppp. m.f. (ā) n. dhamati dhyāyati
n.b. kim wordt verbogen
n. a-stam m. a-stam n. a-stam m./n. a-stam n. a-stam f. ī-stam m. a-stam nadati
nandati komt van √ nand (blij zijn) komt van √ nand (blij zijn) √ nand (blij zijn) + ana
m.f. (ā) n.
na+pum.saka
n. as-stam
Vgl. nabhasa agni (een van de bhūta agni’s) namati
m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ī) n. slechts in enkele nv.
m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
nahyati
versie 30-12-05
nād.i, nād.ī
pg 53
buisvormige pijp, ader, luchtpijp etc. ader de kunst van het pols lezen, de polsdiagnose niet erg klank, schreeuw latende klinken, samenklinkend, meetrillend, vibrerend klank, lawaai klinkend, resonerend, vibrerend, brullend verschillende, ieder op zich, onderscheiden bestaande uit verschillende soorten, menigvoudig navel, naaf v.e. wiel, holte, vertrouwde, vriend, souverein genaamd inderdaad naamgevingsceremonie genaamd, namelijk naam naam naam en vorm Brahma, Vishnu, Krishna (lett.: de zoon v.d. mens) cocosnoot holle stengel (als v.d. lotus), riet, pijp, ader, navelstreng lotusbloem neusdruppels, niesmiddel verlies, verdwijning, vernietiging, dood verwijderend, vernietigend neus neus, neusgat neusgat neer, in, naar beneden woning, verblijf inkooksel, het inkoken
f. i-stam; f. ī-stam
m. a-stam m. a-stam
ni + kvātha
ni+ √ kşip
neerwerpen, werpen, plaatsen (+ loc.)
VI
nikşipati
nigŗhīta
teruggetrokken
m.f. (ā) n.
ni+ √ gŗ ni+ √ grah
slikken onderdrukken, vangen, grijpen, zich terugtrekken
p IX u
nighaņţu
Vedische woordenlijst
m. u-stam
√ nij
wassen, zuiveren, voeden
II a
niŋkte
nitambavatī nitamba nitya
vrouw met mooie billen achterwerk, helling (v.e. berg) eeuwig, gebruikelijk, altijd, noodzakelijk, dagelijks altijd in beweging zijnde eeuwigheid
f. ī-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
[marmapunt]
nād.i nād.i vijñāna nātināda nādita nādita nādin nānā nānāvidha nābhi nāma nāma nāmakaraņa nāmatah. nāmadheya nāman nāma-rūpa nārāyaņa nārikela nāla(ka) nālīkā nāvana nāśa
nāśana nās nāsā nāsikā ni- (in comp. nai-) niketa nikvātha
nityaga nityatva
f. i-stam n. a-stam
Verwant met nadī
m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
m.f. (ā) n. f. i-stam
[marmapunt]
n. a-stam n. a-stam o. n-stam m. a-stam m. a-stam m./n. a-stam f. ā-stam n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. f. cons.-stam f. ā-stam f. ā-stam
m.f. (ā) n. n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
nigirati, nigilati nigŗhņāti
nitya + suffix tva
versie 30-12-05
pg 54
nityam nidāna
eeuwig oorzaak, touw
ni+ √ drā
in slaap vallen
nidrā
slaap, slaperigheid
f. ā-stam
ni+ √ nad
schreeuwen. klinken
Ip
ninada
schreeuw, klank
m. a-stam
√ nind / √ nid
beschuldigen
Ip
nindita
schadelijk
m.f. (ā) n.
ni + √ pat
naar beneden storten, neervliegen, zich neerzetten, gebeuren, aanvallen, doden, binnenkomen drinken
p
nipatati
Ip
nipibati, -te
m. a-stam
nipuņa nibaddha
val, achteruitgang, aanval, uitzondering (gramm.) slim, knap, bedreven in gebonden
ni+ √ bandh
vastbinden, in de boeien slaan
nibandha
vastgebondenheid, keten, slaaf zijn geheim, verborgen soort voedsel (gekookt vlees met specerijen)
ni + √ pā
nipāta
nibhŗita nimardaka
n. a-stam
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
ninadati nindati
ppp.
m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
ppp.
ni + √ yam
stoppen, blijven, vasthouden, controleren, handen naar beneden houden, aanbieden
niyata
geforceerd, vastgesteld, gecontroleerd noodzakelijk terughouden, onderdrukken, preventie, iets niet doen
m.f. (ā) n.
ni + √ yuj
zich verbinden met, in dienst nemen (+ loc.)
vii
niyojya nirukta
dienaar verklaring, etymologie
m. a-stam n. a-stam
nirutsuka nirūha
zonder enthousiasme reinigingsklysma
m.f. (ā) n. m. a-stam
nirodha
opsluiting, onderdrukking
m. a-stam
nir + √ diś
aanwijzen, specificeren, onderscheiden, beschouwen
VI p
nirdiśati
nirdişţa
m.f. (ā) n.
komt van nir + √ diś
m.f. (ā) n. n. a-stam
nir + gerund van √ vŗt komt van √ nir-vā = uitwaaien (v.e. kaars)
m. a-stam
sst.: nir + vedah.
nilaya
aangewezen, verklaard, voorgenoemd, bedoeld, geleerd geproduceerd, geuit, voltooid zegening, bevrijding, zaligheid, geluk tevreden, gelukkig onverschilligheid, nietbetrokkenheid rustplaats, verblijfplaats, nest
m. a-stam
ni + √ vid © ni + √ vŗt
rapporteren, informeren terugkeren
x I
van ni + √ lī nivedayati nivartate
niśā
nacht
f. ā-stam
ni + √ śās
bevel geven weg te gaan, wegsturen
II p
niśāsti
niśāsus niścala
bevel om weg te gaan stabiel, bewegingsloos
n. us-stam m.f. (ā) n.
ni + śāsus = bevel nih. = niet + cala = bewegend
niyatam niyama
nirvartya nirvāņa nirvŗta nirveda
niyacchati
m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
niyuŋkte van nir (zie nis-) + pp van √ vac = spreken van nir + √ ūh = verwijderen, wegsturen
versie 30-12-05
niścita nişāda nişādin nişedha nişedhya nişevya nişkramaņa nişţhā
pg 55
bepaald man van lage kaste man van lage kaste, berijder hindernis, verbod, preventie teruggehouden, verhinderd, verboden wat geoefend moet worden het naar buiten gaan, vertrek positie, conclusie, vaardigheid, gehechtheid, conditie kennis, gramm.term (part.suffixen)
m.f. (ā) n. m. a-stam m. in-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
nih. = niet + cita
m.f. (ā) n. n. a-stam f. ā-stam
fut.pp.
niş + √ pīd.
persen, drukken
nisnis-, nih.-, naih.
uit, voort, naar buiten zonder, missend
ni+ √ sidh
voorkómen
nisŗta (nih.sŗta)
verdwenen, weggegaan, te voorschijn gekomen/ontbloot (als van een zwaard uit schede)
m.f. (ā) n.
nis+ √ kram
verlaten (+abl.)
I
nistuşa
vrij van kaf
m.f. (ā) n.
ni + √ han
aanvallen, vernietigen, straffen, bezoeken, aanraken, genezen van ziekte, doden
II p
nihita
geplaatst, bewaard in, weggelegd
m.f. (ā) n.
√ nī
leiden, meenemen, vergezellen
Iu
nīla
zwart, donkerblauw, donkergroen saffier, indigo, Indische vijgenboom een blauwe nek bezittend naam van Shiva (lett.: blauwe keel) nadat hij het vergif dronk dat vrijkwam bij het karnen van de oceaan; pauw nu, nu dan, nog, inderdaad, zeker (vaak begin van neg. zin)
m.f. (ā/ī) n.
√ nud
duwen, verwijderen
VI u
nudati
nud(a)
duwend, verwijderend, verdrijvend
√ nŗt
dansen
IV
nŗ nŗpa nŗśam.sa nŗśam.sa netra netra naika (na + eka) naimittika
mens koning verwondend monster leider, gids oog niet een, veel, gevarieerd afhangend van een oorzaak, toevallig, incidenteel effect werkeloosheid, dadeloosheid en niet antilope de naar beneden groeiende, Indiase vijgenboom (Ficus bengalensis)
m. m. a-stam
nŗtyati onrgelm. verbuiging
nīla nīlakaņţha nīlakaņţha
nu
naimittika naişkarmya no (< na + u)
nyaŋku nyagrodha
nişpīd.ayati prefix ibc nişedhati
m. a-stam
niskrāmati nis+tuşa nihanti
nayati, -te
[marmapunt]
m.f. (ā) n. m. a-stam
m. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ī) n. n. a-stam .
.
m. u-stam m. a-stam
.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 56
nyas (< ni + √ as)
zich terugtrekken, neerzetten
I
nyāya
m. a-stam
nyāyika nyāsa nyūna pa pakva pakvāśaya pakşa pakşin pakşin pakşman paŋka paŋgu
logica, filosofisch systeem (Gautama) dat kennis wil verkrijgen door logica en nauwgezette observatie. kenner van de Nyāya-filosofie neerleggen, neerzetten inferieur drinkend rijp, gebakken, gekookt maag, buik vleugel, zij vleugels bezittend vogel bovenste oogwimper modder, vuil, moeras kreupel
√ pac
koken
Iu
paca, pacana pacana pañca pañcama
kokend, bakkend kookgerei vijf vijfde
√ paţ
bewegen, vloeien, uitbarsten
Ip
paţa paţala paţala
doek, deken, kleed, sluier rose, bleekrood dak, bedekking, huid, membraan, cataract, afdeling, de boom Bignonia Suaveolens de boom Bignonia Suaveolens (met de trompetbloemen) Trichosanthes Dioeca of de vrucht daarvan het kronen van het hoofd met een tulband of tiara het kronen van het hoofd met een tulband of tiara
m. a-stam
√ paţh √ paņ
lezen eren, prijzen, kopen, onderhandelen
Ip Ia
paņasa
broodvrucht (Artocarpus Integrifolia) student
m. a-stam
heersen over, regeren, bezitten, controleren vallen, vliegen, licht laten vallen op
IV a
patyate
Ip
patati
paţalā paţola paţţabandha paţţadhana
paņd.ita √ pat √ pat
patam.ga, pataŋga patam.ga, pataŋga pati patita pattra pattūra pattūra patnī
vliegend vliegend insect, bij, vlinder, straal, zon, paard, rijstsoort echtgenoot gevallen, gedruppeld, neergedaald vleugel, blad, vogel, veer van een pijl, laurier Achyranthes triandra rode sandaal vrouw
m. a-stam m. a-stam
pacati
nyāya + ika pp
m.f. (ā/ī) n. m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m.f.n. in-stam m. in-stam n. n-stam m. a-stam
. . . .
pacati
m. a-stam m.f. (ī) n. paţati
n./m. a-stam f. ā-stam n. a-stam m. a-stam n. a-stam paţhati, -te paņate
m. a-stam
m. a-stam m. i-stam n. a-stam m. a-stam n. a-stam f. ī-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 57
√ path
gaan
Ip
patha pathin pathya
pad, weg pad, weg goed, gezond, passend
m. a-stam m. in-stam
√ pad
gaan, verkrijgen
IV a
pad pada padāpa padārtha
stap, voet, maat plaats, staat, stap, voet boom betekenis van een woord, ding, categorie, voorschrift lotusbloem Nelumbium speciosum (sluit zich ’s nachts) padmapura
m. cons.-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam
padma padmapura panthan payas payojana para para
pad, weg melk, sap, water, regen, mannelijk zaad, kracht doel, motief, behoefte, missie hoger, verder, hoogste, beter, uitstekend, superieur, het beste ver, volgend, toekomstig
pathati
padyate
m./n. a-stam eigennaam; m. astam m. n-stam n as-stam n a-stam (ook m?) adj. pron.; als sah. m.f. (ā) n? m.f. (ā) n.
n.b.: n.nom/acc. wordt als subst. verbogen. komt van √ pŗ paragŗhnāti
para+ √ grah
accepeteren, adopteren, bezitten, bezetten
IX
paratantra
regel/formule voor een andere behandeling of uitvoering behorend tot een andere behandeling of uitvoering, gehoorzaam, ondergeschikt superioriteit, prioriteit verste, hoogste, beste, ergste overdonderd verder, erna maximum hoeveelheid weg, voort
n. a-stam
parā + √ ji
overwonnen worden overvallen worden door, verstoken zijn van, verlies lijden
Ia
parāyaņa
meest belangrijke, essentie, uiteindelijke doel rond, ongeveer, omheen, afkomstig van
n. a-stam
pari+ √ aţ pari+ √ īkş
rondzwerven onderzoeken
I I
parikrayaņa
huur, in dienst neming
n. a-stam
pari+ √ krī
verkrijgen, kopen, huren
a
paricāraka
m. a-stam m. a-stam
paritrasta parinirvāna paripūrņa
bediende transformatie, verandering, seizoensverandering, dimensie, evolutie, resultaat bevreesd, bang complete verdwijning geheel gevuld, bezet
pari+ √ bhuj pari+ √ bhram
genieten ronddwalen
VII I
parimāņa
maat, omstandigheid, duur, gewicht, aantal
n. a-stam
paribhunakti paribhramati komt van pari + √ vŗj
pari + √ rabh
omhelzen
Ia
parirabhate
paratantra paratva parama paravant paras parā parā-
pari-
pariņāma
m.f. (ā) n.
t.o. sva-tantra
n. a-stam
mātrā
prefix parājayate
prefix paryaţati parīkşate komt van pari + √ krī parikrinīte
m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 58
pari + √ lip
rondom insmeren
parivarjana
het vermijden, ontsnapping
pari + √ vŗj
vermijden
parivŗta
omringd door, een gevolg hebbend
pari + √ vŗdh ©
laten groeien, verzorgen (planten)
X
parivrāj pariśrānta parişād parihāra
geneesmiddel? (medicant) uitgeput, vermoeid verzameling, gehoor vermijding, kwijtraken
m. cons-stam m.f. (ā) n. f. cons.stam m. a-stam
pari + √ has pari + √ hŗi
lachen verlaten, wegdragen
u
parihāsa
grap, gelach
m. a-stam
√ parīkş (pari + √ īkş)
onderzoeken, kritisch nagaan
I
parīkşaņa parīkşita parīta paruşya parus
onderzoek onderzocht, bewezen overrompeld, gegrepen door gevarieerd, menigvoudig gewricht, lichaamsdeel (ussen twee gewrichten) (n. vrucht v.d.) Grewia Asiatica, Xylocarpus Granatum vrucht v.d. Grewia Asiatica of Xylocarpus Granatum veer, blad medicinale plant
n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. us-stam
parūşa(ka ) parūşaka parņa parpaţa
parilimpati
n. a-stam parivŗņakti
m. a-stam m. a-stam
paryāpta paryāya parvata parvan
voldoende herhaling, synoniem berg gewricht, ledemaat, knop v.e. plant, afdeling, wisseling, overgang [lett.: volheid] verandering van de maan: volle of nieuwe maan; zijdegewricht rib stro maataanduiding voor gewichten, vloeistoffen en tijd ui een pala (48 gram) wegend grijs, bejaard grijs behaard wind, vata, adem, zuiveraar apparaat om te zuiveren (borstel bv.)
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam n. n-stam
√ paś
zien
u
paśu paśyat paścā paścāt
kudde, huisdier, offerdier het zien achterste, laatste achteraan, laatst, naderhand
m. a-stam n. cons.-stam
√ pā √ pā
drinken beschermen
Ip II p
palāņd.u palika palita palitin pavana pavana
parīkşate
n. a-stam
stevig worden
parśu pala pala
pariharati
m. a-stam
√ paryavasthā (pari + ava + √ sthā)
parvasam.dhi
parivardhayati
m. i-stam
[marmapunt]
m. u-stam m. a-stam n. a-stam m. u-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
paśyati, -te darśayati
pibati, -te pāti
versie 30-12-05
pāka
pg 59
vertering, koken, bakken, rijping, volwassenwording, ontsteking, abces rijpend, volwassen wordend, verterend kokend, bakkend, verterend neerval afstammeling van Pandu het leger van de Pandava’s Pandu wit, geelachtig wit, geelachtig drinkbeker, vat voetzool, handpalm voet vierdedeel, kwart (sterke) drank (sterke) drank, siroop hand drinkbaar drank, water slecht, kwaad, misdadig boef, schurk kwaad, ramp, leed pijn doend drinkend anus soort dadelboom aards koning, leider ribbengebied, flanken rib hiel bewaker, herder, beschermer van de aarde: koning, prins uitwendige oor, oorlel, grens, dijk, brug soort dadelboom zuiver, schoon de vuurgod Agni, het vuur troebel, bewolkt, slijmerig, glijdend, gelatineachtig (guna)
m. a-stam
√ piņd.
tot een bal maken, samenvoegen, verbinden
I a, X p
piņd.a
ronde bal of hoop, rijst- of meelbal, schouders boven de sleutelbeenderen brug, pad door natte velden Cocculus-soort velletjes van sesamzaad en andere oliehoudende zaden, vettige cake, wierook, hing (Asa Foetida), saffraan grootvader van vaders zijde (lett.: grote vader); Brahmā
m. a-stam
pākin pācaka pāţhīna pāņd.ava pāņd.avānīka pāņd.u pāņd.u pāņd.ura pātra pāda pādu pādaśeşa pāna pānaka pāni pānīya pānīya pāpa pāpa pāpman pāpman pāyin pāyu pārevata pārthiva pārthiva
pārśva pārśvaka pārşņi, pārşņī pāla pāli pālīvata, pārevata pāvaka pāvaka picchala
piņd.ala piņd.ālu piņyaka
pitāmaha
m. a-stam m. a-stam n. a-stam eigenn.; m. u-stam m.f. (= m) n m.f. (ā) n n. a-stam m. a-stam m. u-stam n. a-stam m. a-stam m./n. a-stam m. i-stam m.f. (ā) n n. a-stam m.f. (ā) n m. a-stam
m. u-stam m. a-stam m.f. (ā) n m. a-stam n. a-stam m. a-stam f. i-stam; f. ī-stam m. a-stam
Vgl. āhārpāka en dhatupāka
pāņd.u + a
afl. van pŗthvī = aarde
f. i-stam m. a-stam m.f. (ā) n m. a-stam m.f. (ā) n
m. a-stam m. u-stam m./n. a-stam
m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
piņd.ate
versie 30-12-05
pitta
pg 60
n. a-stam
pitŗ pipīlika
gal; het biologisch principe van de transformatie galblaas (lett.: woonplaats v.d. gal) vader mier
pipāsat pipāsā pipīlikā
dorstig dorst kleine rode mier, teek?
m.f. (antī) n. f. ā-stam f. ā-stam
pippali, pippalī pippalīmūla pipīlikā
lange peper (Piper longum) wortel van de lange peper mier, iemand met een slanke taille
f. i- en ī-stam n. a-stam f. ā-stam
√ piş
malen, fijnmaken, verwonden, kneden
VII p
pinaşti
piba pişţa pişţa pişţi
drinkende fijngemalen, verkruimeld cake, pasta, pastei poeder dat door verpulvering is verkregen
m.f. (ā) n m.f. (ā) n m. a-stam
komt van √ pā
√ pī, pi
zwellen, groeien
Ia
payate
pīd.ana pīd.ana pīd.ā pīd.ita pīta pītha pīnasa
drukkende, pijn doende het drukken, pers, pijniging pijn geperst, verwond, bedekt dronken stoelgang kou, slijmvliesontsteking, rhinitis (vrucht v.d.) boomsoort (Careya Arborea of Savadora Persica) gezwollen, vol, vet, sterk vet witte lotubloem, witte paraplu, stip op voorhoofd, tijger, kleur wit, vogelsoort, mangosoort, suikerrietsoort, soort melaatsheid sereen, waardevol, heilig, zuiver, aangenaam, juist zoon dochter terug (richting), weer, opnieuw, verder nog eens, aan de andere kant bereklauw, (vrucht v.d.) Boerhavia Procumbens lett.: hij die goederen teruggeeft (Vishnu, Krishna); 5e en 7e maanhuis man man, dienaar, ziel
m.f. (ā) n n. a-stam f. ā-stam m.f. (ā) n m.f. (ā) n n. a-stam m. a-stam
pittāśaya
pīlu pīvan pīvas puņd.arīka
puņya putra putrikā punar punar api punarnavā punarvasu pumāmsa pum.s
m. a-stam m. r-stam m. a-stam tegenw. deelw. van √ pā
m. u-stam m.f. (arī) n n. as-stam n. a-stam
m.f. (ā) n m. a-stam f. ā-stam
f. ā-stam m. a-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
Onregelmatige verbuiging; m.sg. pumān.
versie 30-12-05
pura purā purāņa purāņa puri purīşa puruşa
pg 61
stad oud, in oude tijden, in een vroeger bestaan oud, legendarisch, chronisch verhaal over oude tijden, oude kroniek stad, rivier vuil, ontlasting bewust geworden materie, mens, hoogste geest, het Zelf
n. a-stam m.f. n. a-stam n. a-stam f. i-stam n. a-stam m. a-stam
puruşa uttama > puruşottama
opperste geest van het heelal
√ puş √ puş
goed gedijen, bloeien voeden
IV p, IX p X
puşţi
toename, ontwikkeling, voorspoed, weelde, voeding toename, ontwikkeling, voorspoed bevorderend bloem, bloesem, plekje op de nagels, menstruatievloed boek lotus
f. i-stam
reinigen, zuiveren, kaf van het koren scheiden, uitdenken, verlichten eren
IX u
punāti
Xp
pūjayati
f. ā-stam m.f. (ā) n
pūra pūraņa pūrņa pūrņa pūrva
eer schoon, zuiver, helder, gereinigd vuiligheid, pus stinkend etter, pus vulling, voldoening, zwelling v.d. rivier vullend, voldoening gevend vullend vol volheid voorafgaande, eerdere, vroeg
pūrvam pūrvaka
eerst voorafgaande, eerste
√ pŗ √ pŗŗ
overbrengen, afleveren, beschermen, promoten vullen
pŗkta
gemengd met, vervuld van
√ pŗc
mengen, verbinden
pŗthak
apart, verschillend, stuk voor stuk individualiteit, het alleen zijn, verscheidenheid (apart zijn), afscheiding aarde (element) gevraagd rib, wervel rug, bovenkant, top, oppervlakte
puşţivardhana puşpa pustaka puņd.arīka √ pū √ pūj
pūjā pūta pūti pūti pūya pūra
pŗthaktva pŗthivī, pŗthvī, pŗşţa pŗşţi pŗşţha
puşyati, puşņati poşayati
m.f. n. a-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam
m. i-stam m.f. n. m./n. a-stam m. a-stam
komt van √ pŗ = vullen
m.f. (ā) n m.f. (ā) n m.f. (ā) n m. a-stam adj. pron.; als sah. m.f. (ā) n?
komt van √ pŗ = vullen komt van √ pŗ = vullen komt van √ pŗ = vullen komt van √ pŗ = vullen n.b.: n.nom/acc. wordt als subst. verbogen.
III p
piparti
X p, VI p, III p
pŗnāti, pŗnati, piparti
VII p
priņakti
m.f. (ā) n. f. i-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pŗśni peya
pg 62
peyā peśī
gespikkeld, gevlekt, gevarieerd vloeibaar, dat wat gedronken wordt dunne soep, rijstwater spier
√ pai
drogen
Ip
paitta, paittika poşa poşaņa pautra paurava paura paura:jana pauruşa pauruşeya
m.b.t. de gal / pitta toename, veelheid voeding kleinzoon inwoner van Peru stad, stadsbewoner stadsbevolking menselijk gemaakt door mensen, menselijk voorwaarts, voort, weg, voorafgaand
m.f. (ī) n. m. n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam
pra+ √ i > pre pra+ √ iş pra + √ kath
voortgaan zenden, wegdoen aankondigen, proclameren
II p Xp Xp
prakathana prakāma prakāra prakāva
aankondiging vreugde, object van verlangen manier, wijze manier
n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam
pra + √ kāś
zichtbaar worden, duidelijk worden, zich manifesteren
a
prakāśa
schijnend, licht, zichtbaar, helder lichtgevend zich laten zien, manifestatie onderricht eigen constitutie, basis, natuur opwinding, uitbarsting (ziekte, oorlog etc.)
m.f. (ā) n.
pra-
prakāśana prakāśana prakāśanā prakŗti prakopa
m.f. (ā) n. f. ā-stam f. ī-stam
prefix
m.f. (ā) n. n. a-stam f. ā-stam f. i-stam m. a-stam
zichtbaar worden, duidelijk zijn, aankondigen
prakhyāti prakhyāna praguņa
m.f.n. i-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
pracura
zichtbaar het gekende rechtuit, eerlijk, correct, excellent veel
√ prach
vragen
VI p
prajanana prajā
reproductie kind, onderdaan (van koning), geboorte, nageslacht heer der schepselen, het werkzame aspect van Brahma, Agni, Indra, etc. goed of aangenaam voor het nageslacht of het volk
n. a-stam f. ā-stam
pra + √ jñā
kennen, vertrouwd zijn met, ontdekken
IX p
prajña prajña prajñā
wijs wijze verstand, intelligentie, wijsheid, intellect
m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam
prajāhita
komt van √ puş putrah. + a
puruşa + eya
pra + √ khyā
prajāpati
pāyati
praiti preşayati prakathayati
prakāśate
pra + √ kup prakhyāti
m.f. (ā) n. pŗcchati, -te
m. i-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
prajānāti
versie 30-12-05
pg 63
prajña-parādha
vergissing van het verstand
pra + √ ņaś
verdwijnen
IV p
praņava praņidhi
de heilige lettergeep Om geheim agent
m. a-stam m. i-stam
pra + √ ņu pra + √ ņud
een resonerend geluid maken duwen, verwijderen
VI u VI u
praņud(a) (ifc)
duwend, verwijderend, verdrijvend gevuld met, bedekt met, aanhoudend in de vroege ochtend naar, m.b.t. terug naar, in omgekeerde richting
pratata pratar prati prati-
praņaśyati komt van pra + √ ņu praņavati, -te praņudati
m.f. (ā) n. vz. + acc.
prati + abhi + √ jñā pra+ √ āp prati + √ i
herkennen verkrijgen, winnen vertrouwen inboezemen ©
IX Vp
pratyabhijānāti prāpnoti pratiyāyayati
pratikāra pratikopa
remedie boosheid (tegen iemand)
m. a-stam m. a-stam
prati + √ gam
teruggaan, terugkeren
I
pratighāta
m. a-stam
praticchandaka
terughouding, preventie, oppositie, weerstand portret, tekening
prati + √ jñā
toestaan
u
pratijñā pratijñāna
f. ā-stam n. a-stam
pratidinam
toestemming toestemming, belofte, overeenkomst dagelijks
prati + √ pāl prati + √ pūj prati + √ budh
wachten op eer bewijzen wakker worden
X I IV
pratiyatna
zorg
m. a-stam
prati + √ vac
antwoorden
prativacana
antwoord
n. a-stam
prati + √ vas prati + √ śru
wonen (in) (iemand) beluisteren, beloven
I Vp
pratişedha
m. a-stam
pratişţa pratişţhā
verbod, afzegging, weigering, preventie het stil staan het stil staan, fundering, woning, stevigheid, basis, voetstuk, voet, been
prativasati pratiśŗņoti komt van prati+ √ sidh
m. a-stam f. ā-stam
komt van pra + √ sthā komt van prati + √ sthā
prati + √ sidh > pratişidh prati + √ sthā prati + √ i
verbieden, voorkomen (prevent), afhouden, niet toestaan vestigen vertrouwd maken met ©
I
pratişedhati
Ip X
pratitişţhati pratiāyayati
pratīkāra pratīta
m. a-stam m.f. (ā) n.
komt van prati + √ i
pratuda pratyak pratyakşa pratyanīka pratyanīka
remedie, hulpmiddel vertrouwd met, bekend, begrepen, overtuigd, duidelijk pikker (vogelsoort) direct naar binnen gericht zichtbaar, duidelijk, manifest vijandig, verwondend vijand, opponent
pratyabhi + √ jn(!)ā
herkennen
IX
pratyāya
tol, bijdrage, belasting
m. a-stam
pratigacchati
n. a-stam pratijānāti komt van prati + √ jñā komt van prati + √ jñā
pratipālayati pratipūjayati pratibudhyate komt van prati+ yatna
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
pratyabhijānāti
versie 30-12-05
pg 64
pratyāhāra
terugtrekking; groep letters samengevat in één lettergreep (als bij de shiva-sutra’s)
m. a-stam
√ prath
groter worden, vemeerderen, beroemd worden
Ia
prathama prathamam prathita
eerste, voorgaande reeds wijd bekend, beroemd
m.f. (ā) n.
pra + √ dā
geven, informeren
pradāna
gift
pra + √ diś
aanwijzen, tonen, verklaren
prada
m.f. (ā) n.
pradişţa pradeśa pradhāna
gevend, offerend, sprekend, veroorzakend aangewezen, verklaard plaats voornaamste, belangrijkste
pra + √ nam
onderdanig zijn aan
I
prapad
voorvoet
f. cons.-stam
pra + √ pā
(beginnen met) drinken
Ip
prabandha
band, verbinding, compositie, literair werk sterk, heftig (ook van pijn), belangrijk, machtig plaats van oorsprong
m. a-stam
licht worden (’s ochtends), verlichten, schijnen
p
helderheid, licht, straling, glans macht, specifieke eigen kracht van een voedingsstof
f. ā-stam
pra + √ bhāş pra + √ bhu
spreken, verklaren opkomen, macht hebben
Iā I
prabhŗti prabhŗti
offerande, slag, begin beginnend met, sinds goed gekarnd
f. i-stam
prabala prabhava pra + √ bhā
prabhā prabhāva
pramathita
m.f. (ā) n.
pradiśati
m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n.
m. a-stam f. ā-stam
pra + √ mā
meten
II p
pramā pramāņa
basis, maat, ware kennis maat (m.b.t. lengte, gewicht etc.), standaard geagiteerd, onstuimig, opgewonden,turbulent, vergfitiging, zorgeloosheid, onverschilligheid, gekte poging
f. ā-stam n. a-stam
pra + √ yuj
prayukta prayoga prayojaka prayojaka prayojana
vooruitgaan, voortgang boeken, zijn baan vervolgen gebruiken, aanvaarden, in dienst nemen, samenvoegen
gebruikt, uitgesproken, ondernomen verbinding,gebruik, teken, plan auteur, samensteller veroorzakende doel
prabhāti
prabhāşate, -ti prabhavati
m.f. (ā) n.
vreugde, plezier jonge vrouw
pra + √ yā
komt van bala
m. a-stam
pramada pramadā
prayatna
pra + dhāna praņamati pra + pad prapibati
m. a-stam
plezier hebben, nonchalant zijn, onverschillig zijn
pramāda
komt van √ prath pradadāti
n. a-stam
pra + √ mad
pramāthin
prathate
pramadati, pramandati, pramadyati
māti
m.f. n. in-stam m. a-stam m. a-stam prayāti VII
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
prayuŋkte
versie 30-12-05
pg 65
prayojya
gepractiseerd, gebruikt
m.f. (ā) n.
pra + √ lap pra + √ labh
onzin uitkramen verkrijgen, bedriegen, inpikken
a
pralambhana pralaya
bedrog oplossing, verdwijning, dood
n. a-stam m. a-stam
pralāpa
gezwets, hol gepraat, onzinnig gepraat, delirium
m. a-stam
pra + √ lī
oplossen, verdwijnen, vergaan, sterven
pralīna
opgelost, verdwenen, dood
pra+ √ vac
aankondigen, verklaren, leren, prijzen, spraken
pravara pravara
eminent, best, uitstekend bedekking, overkleed, lering, gebed
pra+ √ vah
voorwaarts dragen, voortstromen, voorbijgaan
pravāla pravāta
jonge scheut, spruit, koraal bries, windje
pra + vi + √ mŗś
denken over, peinzen
pravilaya pravilayana, pravilāyana
wegsmelten complete absorptie
m. a-stam n. a-stam
pra + √ viś
binnengaan
vi
pravīņa pra + √ vŗ
knap, geleerd
m.f. (ā) n.
afweren, weghouden van voortgaan, poduceren, in beweging zetten, beginnen
a
pra + √ vŗt
pravŗtta
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam prvahati
m./n. a-stam n. a-stam -
m.f. (ā) n.
praveśa praśama praśamana
begonnen met, verbonden met, bezig met vooruitgang, oorsprong, manifestatie, verschijning, productie ingang, binnenkomst rust, innerlijke kalmte rustgevend, genezend
pra + √ śam.s
aanbevelen, verklaren, profeteren
irr.
praśasta praśvāsa
aanbevolen, gelukkig inademing
m.f. (ā) n. m. a-stam
pra + √ sad
vriendelijk, helder, rustig zijn/worden
prasanna
helder, rustig, zuiver, doorluchtig verbreiding, expansie, beweging
m.f. (ā) n.
overwinnen
a
prooidier of roofvogel, geduld, weerstand prooidier, roofvogel, het er over heen komen, overwinning
m. a-stam
pravŗtti
prasara pra + √ sah
prasaha prasahana prasādana prasādana
rustgevend, kalmerend, consoliderend kalmerend middel, zuiverend middel
pralapati pralabhate komt van pra + √ labh komt van pra + √ lī = verdwijnen komt van pra+ √ lap = onzin uitkramen praliyate
f. i-stam m. a-stam
pravisati pravŗņoti pravartate komt van pra = voort, uit + √ vŗt = zijn, worden komt van pra = voort, uit + √ vŗt = zijn, worden komt van pra+ √ viś
m.f. (ā) n.
ppp. van pra+ √ sad
m. a-stam prasahate
m. a-stam m.f. ( ī) n. n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van pra + √ sad = rustig, vriendelijk zijn, worden
versie 30-12-05
prasāda
pg 66
helderheid, kalmte, rust, vreugde, zuiverheid, gunst, vriendelijkheid, voedsel dat alleen maar goede kwaliteiten bezit, etc. misselijkheid, een overvloed aan speeksel speeksel, misselijkheid, druppen, stromen plateau (berg), maateenheid, gewichtseenheid (32, 16 of 6 pala’s)
m. a-stam
pra + √ sthā pra + √ sthā ©
zetten, bepalen, beginnen verzenden, zich ontdoen van iets
I X
prasruta
doordrongen met water, doorstroomd verheugd vroeger, van te voren oermaterie, natuur, stof, voortbrengster v.d. materiële wereld. Ook: basis of stam van een woord. natuurlijk, origineel, verbonden met de natuur vroeger, oud, voorafgaand, eerder beste, belangrijkste vooraan staande voor, voorwaarts, tegenover adem, ademhaling, windvlaag, energie, levensgeest, leven fataal, dodelijk
m.f. (ā) n.
prasika praseka prastha
prahŗşţa prāk prākŗti
prākŗta prāktana prāgrahara prācām prāñc prāņa prāņahara
komt van pra + √ sad = rustig, vriendelijk zijn, worden
m. a-stam m. a-stam m./n. a-stam pratişţhate prasthapati
m.f. (ā) n. f. i-stam
komt van pra = voort, uit + √ kŗ = maken + -ti = [suffix voor f. subst.]
m.f. (ā / ī) n.
komt van pra = voort, uit + √ kŗ = maken
m.f. ( ī) n. m.f. (ā) n. m.f. (ī) n.
nom.: prāŋ, prācī, prāk
m. a-stam
komt van pra = voort, uit + √ an = ademen
m.f. (ā) n.
arriveren
prātar prādhva prājya
in de vroege ochtend,bij het ontwaken, de volgende ochtend/dag onderweg groot, omvangrijk, lang
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
√ prāp (= pra + √ āp)
verkrijgen, bereiken, ontmoeten
Vp
prāmāņa
een maat vormend,m.b.t. de afmeting een maat vormend,m.b.t. de afmeting voortgang, het belangrijkste deel, de meerderheid voortgaand, bevorderend, belangrijkste in het algemeen geaccululeerd karma uit vorige levens regenseizoen geliefd, lief, houdend van geliefde (vrouw) (n: vrucht van de) Buchanania Laifolia
m.f. (ī) n.
prāmāņika prāya prāya prāyeņa prārabdha karma prāvŗşa (prāvŗd.-) priya priyā priyāla
prāpnoti
m.f. ( ī) n. m. a-stam m.f. (ā) n.
m. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
+ gen., dat. of loc.
versie 30-12-05
pg 67
√ prī
behagen
IX u, IV a
prīņana
m.f. (ā) n.
prīta(manas)
voldoening gevend, aangenaam, verzachtend, verheugd
√ pru
opspringen
Ia
pretya preraņa
na de dood, in een volgend leven stimulerend
m.f. (ā) n.
√ preş (pra + √ iş)
sturen (caus.)
X
preşya preşyā preraņa praiti prokta
m. a-stam f. ā-stam m.f. (ā) n. f. i-stam m.f. (ā) n.
plihan, plīhan plihā
dienaar, slaaf dienaar, slaaf (vrouwelijk) stimulerend vertrek, vlucht gezegd, aangekondigd, verklaard milt, miltaandoening milt
√ pluş √ phakk
verbranden kruipen, stelen, je slecht gedragen
I, IV p Ip
pha pha
manifest zwelling bloei, openbarsting ( van puist), uitbarsting (van woorden) kreupele neusvleugel, neusgat, slangenkop beschermkap voor slangen
m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam
√ phal
openbarsten, rijpen, vruchten dragen, succes hebben,
Ip
phala phalaka
vrucht, loon plank, speelbord, pijlpunt, schild, palm v.d. hand, hart v.d. lotus vruchtensap roodachtig, klein, waardeloos maand, genoemd naar sterrenconstellatie (febr.-mrt) kruidendrank met heet water longen longen vet, schuim, vocht, speeksel reiger, kraanvogel boom, bloem van de bakula gebonden, betrokken, gefascineerd, gestart met, hard geworden, gevormd
n. a-stam n. a-stam
m. a-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
ppp van √ bandh
√ bandh
binden, vastmaken, beginnen met (vriendschap, haat)
IX
badhnāti
bandha bandhana
gebondenheid, slavernij het vastbinden, de verbinding, gevangenneming, touw, band bindende, gevangen nemende gebonden zijnde, gevangen roodbruin, kaalhoofdig een roodbruin dier, mungo (roofdier), koning, prins
m. a-stam n. a-stam
pha phakka phaņā phatā
phalāmbu phalgu phālguņa phāņţa phupusa phuppusa phena baka, vaka, bakara bakula baddha, bandha
bandhana bandhya babhru babhru
prīņāti, prīyate
pravate van pra + √ i
preşayati
m. n-stam f. ā-stam
m. a-stam f. ā-stam
pluşati
[marmapunt]
f. ā-stam phalati
n. u-stam m.f. n. m. a-stam
m.f. (ī) n. m.f. (ā) n. m. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
barsva balakşaya bala balavat balā
pg 68
tandvlees vermindering van kracht sterkte, kracht heel erg, bijzonder (vrucht v.d.) Sida Cordifolia (Indische zandmalve) kraanvogel slijm, zwelling sterkte, kracht bezittend, dapper stier versterkend, kracht gevend blaas, klysma buik (onder de navel) buiten vaak veel op velerlei wijzen hogelijk gewaardeerd respect veelvoud pluralis (gramm.)
m. a-stam m. a-stam n. a-stam (soms m.)
√ bādh
probleem veroorzaken, storen, vermoeien, verwonden, drukken
Ia
bādha bādham bādhaya bāla bālā bāşpa bāhu (ook: vāhu)
folteraar, obstakel, pijn zeker pijn, probleem kind, jongen meisje traan, tranen, stoom arm, onderarm
m. a-stam
bāhuka bāhula bāhya
m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
bisa bīja bījād.hya buddha
arm, onderarm veelvoud, wapenrusting er buiten staande, aan de buitenkant, niet bij de familie behorende, vreemde aan de buitenkant druppel hol, gat dier dat in een hol leeft (vrucht) van de Aegle Marmelos lotuswortel zaad, sperma Citrus Medica ontwaakt
buddha
Buddha, wijze
m. a-stam
buddhi
geest (spirit), intellect, innerlijke wijsheid wijsheid bezittend de mens die met inzicht is begiftigd
f. i-stam
part.perf.; komt van √ budh = ontwaken komt van √ budh = ontwaken √ budh + ti
m. vat-stam
buddhi + suffix mat
balākā balāsa balin balin balya basti (ook: vasti) basti (ook: vasti) bahis bahiśah. bahu bahudhā bahumata bahumāna bahula bahuvacana
bāhyatas bindu bila bileśaya bilva
buddhimat buddhiyukta
f. ā-stam f. ā-stam m. a-stam m.f.n. in-stam m. in-stam m.f. (ā) n. m. i-stam f. i-stam
synoniem van kapha
[marmapunt]
adv. m.n. (u). f. (ī of u) m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam n. a-stam
m. a-stam f. ā-stam m. a-stam m. u-stam
badhate
mahābāho = O, grootarmige = Arjuna (voc.)
+ gen. of abl.
m. u-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 69
buddhiyoga
meditatieve discipline, concentratie v.d. rede
√ budh
weten, kennen, wakker worden
I/IV u
budha bŗm.haņa
verstandig voedend, vetmakend, anabool
m.f. (ā) n.
√ bŗh
groot maken, vermeerderen
Ip
bŗhat
groot, lang, dik, breed, uitgestrekt, volgroeid, hoog, helder een Solanum-soort, een metrum, het getal 36 genezend medicijn kennis studie van de veda’s, celibaat studie van de veda’s, celibaat Brahman, de Absolute, de Schepper de eeuwige kennis, het gebed, het heilige woord, de Veda etc. m.b.t. Brahman brahmaan, priesterfunctie: controleur (hoort bij de atharvaveda), geleerde (een van de vier kasten)
m.f. (ī) n.
√ brū
bha bhakta bhakta
bŗhatī beşaja beşaja bodha brahmacarya brahmacaryā brahman
f. ī-stam
bodhati, -te komt van √ bŗh = vermeerderen bŗm.hati komt van √ bŗh = vermeerderen [brihati = marmapunt] komt van √ bŗh = vermeerderen
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam n. a-stam f. ā-stam m. n-stam
brahman + carya brahman + carya komt van √ bŗh + man
n. n-stam
komt van √ bŗh + man
m.f. (ī) n. m. a-stam
brahman + a
spreken
II u
bravīti, brūte
m.f. (ā) n.
bhaktimān
verlichting voedsel, maaltijd, vereerder verdeeld, toegewezen, toegewijd aan devoot mens, vereerder
√ bhakş
opeten, uitputten, gebruiken
X p (en I p)
bhagavat bhaga
weelde bezittend, rijk heer, zon, sexueel plezier, geslachtsorgaan de (eerwaarde) heer hare/uwe hoogheid Lied van de Heer portie, deel, bezit, fortuin gebroken beenbreuk, verval, vernietiging gebroken breuk, vernietiging, botbreuk, vernedering, verlamming
m.f.n. vat-stam m. a-stam
verdelen, deel hebben, genieten, bezitten, eren breken
Iu
goed, gezegend, fortuinlijk goed regenmaand (half aug. – half sept.) vrees, gevaar, angst dragend het dragen, last, bagage het dragen, koesteren, ondersteunen
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam
brahman brāhma brāhmaņa
bhagavat bhagavatī bhagavad-gītā bhaga bhagna bhagna bhaŋga bhaŋga √ bhaj √ bhañj
bhadra bhadra bhadra, bhādra bhaya bhara bhara bharas
komt van √ bhaj = delen
bhakşati
m. vat-stam f. ī-stam f. ā-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
VII p
n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam n. as-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
bhajati; n.b. bhaja = loof (God) banakti f.voc.: mevrouw voc.: mijn goede vriend voc.: mijn goede vriend komt van √ bhī + a
versie 30-12-05
bhallātaka
pg 70
(n. vrucht v.d.) Semecarpus Anacardium (cashewboom); het zijnde, omstandigheid, god, werkelijkheid, conditie, staat, geboorte, voorspoed, wereld u (mevrouw) huis, residentie u bestaande, passend, uitstekend, mooi het verborgen of onderste deel, vulva, glanspenis kauwend, etend, verpulverend, tot as verbrandend door vuur verpulverde materie, as
m. a-stam
√ bhā
schijnen
II
bhāti
bhāga bhāgin bhāgya
portie, deel, bezit, fortuin deel hebbend aan gelukkig, voorspoedig (een goed deel krijgend) genietend, bezittend, ervarend, alert op, gevoelig voor zon last, zware taak, moeilijkheid, grote hoeveelheid pot, ketel, deelnemer, afdeling vrouw het zijnde, omstandigheid, werkelijkheid, conditie, staat producerende, vertonende, denkende over schepper gedachte, meditatie, productie, verbeelding, conceptie, argument, demonstratie gedachte, meditatie, productie, verbeelding, conceptie, argument, demonstratie
m. a-stam m.f. n. in-stam m.f. (ā) n.
komt van √ bhaj komt van √ bhaj
m.f. n. cons.stam
komt van √ bhaj
m. u-stam m. a-stam
√ bhā + tu
√ bhāş
bhās bhāşā
bhava bhavatī bhavana bhavant bhavya bhasad bhasman bhasman
bhāj bhātu bhāra bhājana bhāryā bhāva
m. a-stam
komt van √ bhū + a
f. ī-stam n. a-stam m. vat-stam m.f. (ā) n. f. cons.-stam m.f. n. at-stam n. n-stam
n. a-stam f. ā-stam m. a-stam
komt van √ bhū + a
m.f. (ī) n.
komt van √ bhū
m. a-stam n. a-stam
komt van √ bhū komt van √ bhū
f. ā-stam
komt van √ bhū
spreken
Iā
bhāşate, -ti
licht(straal), glans toespraak, spraak, taal, beschrijving, teken gesprek, uiteenzetting, commentaar roofvogel (gier), licht, luister, helderheid schijnsel, glinstering zon schijnend, helder, excellent dat wat alles verlicht (zon, tejas)
n./f. cons.-stam f. ā-stam
komt van √ bhāş + ā
n. a-stam
komt van √ bhāş = spreken
n. a-stam m. u-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
bha+asvara
√ bhid
splitsen, breken
VII
bibheda
bhinna
gespleten, gebroken, vernietigd
m.f. (ā) n.
√ bhī
vrezen
III p
bhīta
bevreesd, bang
m.f. (ā) n.
bhāvana bhāvana bhāvana bhāvanā
bhāşya bhāsa bhāsana bhāsu bhāsura bhāsvara
m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
bibheti + abl.
versie 30-12-05
pg 71
√ bhuj
genieten, gebruiken, bezitten, eten & drinken, worden, zijn
VII u (soms VI)
bhunakti (bhuñjati)
bhuj bhuj bhuj
plezier, profijt, voordeel eter, gebruiker genietend, etend, bezittend
f. cons.-stam m. cons.-stam
√ bhū
worden, zijn
Ip
bhū
bhūman bhūman bhūmi
zijnde aarde, het tevoorschijn komen, geboren worden, plaats van zijn het gewordene, schepsel, element voorspoed, welzijn, in volle kracht zijn aanbidder van spoken en geesten aarde, wereld, land overvloed aarde
komt van √ bhuj komt van √ bhuj komt van √ bhuj bhavati, -te komt van √ bhū komt van √ bhū
√ bhūş
streven naar, versieren
Ip
bhūşaņa bhūs bhū(s)tŗņa
versiering aarde, land Andropogon Schoenanthus (grassoort), Cymbopogon citratus (citroengras)
n. a-stam
√ bhŗ (bibhŗ)
dragen
III
bhŗt bhŗttva bhŗŋga bhŗŋgaraja(s)
hoogte, grootte, dikte grootte, dikte grote zwarte bij, wesp Eclipta alba (plant)
n. cons-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam / as-stam
√ bhraś / √ bhram. ś
neervallen, vluchten, verdwijnen, vertrekken, ten onder gaan, bakken, braden, roosteren, frituren
I a en IV
bhū bhūta bhūti bhūtejya
√ bhŗj
bhŗt bhŗta
bho bhoh. bhojana bhojana
dragend gedragen, geboren, gekregen, gehuurd dienaar, huurder, koopman zwaar, machtig, intens, (pijn), overvloedig (eten), rigoreus (straf) gebakken, geroosterd, gegrild kikker breuk, barst, scheiding, deformatie, afsplitsing, verwonding, verstoring, interruptie brekend, purgerend, de ontlasting losmakend medicijn, remedie genezend ho daar! voedend voedsel (soms: het eten), genot
bhojin bhoh.
genietend, gebruikend, etend oh!
bhŗta bhŗśa
bhŗşţa bheka bheda
bhedin
bheşaja bheşaja
f. ū-stam m./n. a-stam
komt van √ bhū; vgl. pañca mahābhūta = 5 elementen komt van √ bhū
m. a-stam
komt van √ bhū
n. n-stam m. n-stam f. i-stam
komt van √ bhū komt van √ bhū komt van √ bhū bhūşati komt van √ bhūş komt van √ bhū
m. a-stam
I
bibharti, bibhrati
komt van √ bhram
bharati
m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam
komt van √ bhrajj = bakken
m.f. n. in-stam n. a-stam m.f. (ī) n. m.f. (ī) n. n. a-stam m.f. n. in-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
√ bhuj (eten, genieten) + anam komt van √ bhuj
versie 30-12-05
bhautika
pg 72
komt van √ bhū
m.b.t. levende schepselen, bestaande uit de elementen, materieel subtiele energie in de agni v.d. aarde
m.f. (ī) n.
√ bhrajj √ bhram
bakken, roosteren dwalen, zwerven, rondvliegen
VI p I u, IV p
bhram.śa
m. a-stam
bhraşţra
val, verval, verlies, achteruitgang pan om in te bakken of te koken
√ bhrāj
schijnen, sprankelen
Ia
bhrānti
het rond lopen,heen en weer gaan, verwarring hallucinatie pan om in te bakken of te koken gebakken of gekookt in een pan gebakken of gekookt in een pan broeder wenkbrauw zeemonster: krokodil, haai etc. gezonken, ondergegaan in gift, beloning, weelde, macht prachtig
f. i-stam
√ majj
zinken, naar beneden gaan, verdwijnen
Ip
majjati
majjan maņi
merg, pit (van planten) parel, juweel navel (lett.: juweel van de zwelling) het aandoen van juwelen, de plaats waar je juwelen aandoet, pols dat wat boven drijft bij vloeistoffen: het schuim van het rijstwater, de crème v.d. melk, bouillon, rijstwater, heel dunne soep paviljoen, prieel, tuinhuisje cirkel, globe, discus, zon, maan, huidaandoening met ronde vlekken kikker, naam van verschillende plantensoorten w.o. Hydrocotyle Asiatica) Calosanthes Indica ijzerroest [secundair suffix: bezittend] gedacht, goedgekeurd, begrepen, geëerd, geopperd, verondersteld gedachte, geloof, wens gedachte (sexueel) opgewonden, bronstig, dronken, overweldigd door vreugde
m. n-stam m. i-stam
komt van √ majj = zinken
bhaumī tejas
bhrānti-darśana bhrāşţra bhrāşţra bhrāşţra bhrātŗ bhrū makara magna magha maghavan
maņipūra maņibandha
maņd.a maņd.apa maņd.ala maņd.ūka maņd.ūkaparņa maņd.ūra -mat mata mata mati matta
n. as-stam bhŗjjati bhramati, bhrāmyati
n. a-stam
n. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ī) n. m. r-stam f. ū-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
bhrājate Vgl. bhrājaka pitta komt van √ bhram
komt van √ majj = zinken
[3e chakra] [marmapunt]
m. a-stam
m/n. a-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam f. i-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
buddhimat = buddhi + mat komt van √ man = denken
komt van √ man = denken √ man = denken + ti komt van √ mad = zich verheugen
versie 30-12-05
pg 73
matpara matsya
toegewijd aan mij vis
m.f. (ā) n. m. a-stam
√ math / manth
rond draaien (bv.stokjes om vuur aan te steken
I, IX p
mathati / manthati
mathita
rondgedraaid, gekarnd, opgewonden
m.f. (ā) n.
√ mad
zich verheugen
IV
mada
opwinding, stimulering, trots, lust, vergiftiging sexuele liefde park/tempel van de (god van de) liefde dronken makend, lieflijk, betoverend wijn mijn aalscholver wijn, alcoholhoudende drank opwindend, vergiftigend, blij makend bestaande uit honing honing, honingdrank (mede), melk (alles wat zoet is), 1e maand v.d. lente: caitra (half maart - half april) zoet, aantrekkelijk, heerlijk bij zoethout
m. a-stam
komt van √ math = rond draaien madyati komt van √ mad = zich verheugen + a
madana madana-udyāna > madanodyāna madin madirā madīya madgu madya madya madhavya madhu
madhura madhuli madhu-yaşţi, madhuyaşţikā, madhu-yaşţī madhus madhuhan madhya madhyata madhya madhyama - man √ man
manas
zoetheid roofvogel (lett: de honingeter) midden vanaf/vanuit het midden midden middelste, middelmatig [primair suffix; maakt neutr. woorden van ww-stam] denken
verstand, begrip, denken (mind), wil, gevoel, intellect
m. a-stam n. a-stam m.f. n. f. ā-stam m.f. (ā) n. m. u-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
komt van madin
m.f. (ā) n. m./n. u-stam
madhu + ya
m.f. (ā) n. m. i-stam f. i-stam; f. ā-stam; f. ī-stam n. us-stam m. an-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. IV ā
n. as-stam
pron.poss.
madhya + tah.
janman (geboorte) = √ jan + man. manyate, -ti manyate komt van √ man = denken + as; [bijchakra]
[instrument voor denkproces]
manasa manā manīşā manīşin manīşin manu manu manus manoratha mantu mantŗ mantra
mentaal gehechtheid, devotie, nieuwgierigheid, jaloezie wijsheid wijsheid bezittend wijze denkend, wijs, intelligent denkend wezen, mens mens, Manu (de eerste mens) verlangen, wens adviseur, manager denker, adviseur, coach (instrument v.d.) gedachte, gebed, sacrale tekst, gedicht, machtspreuk, magische formule
m.f. (ā) n. f. ā-stam
manas + a komt van √ man
f. ā-stam m.f.n. in-stam m. in-stam m.f.n. m. u-stam m. us-stam m. a-stam m. u-stam m. r-stam m. a-stam
komt van √ man komt van √ man komt van √ man komt van √ man komt van √ man komt van √ man
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ man = denken komt van √ man = denken komt van √ man = denken
versie 30-12-05
pg 74
√ manth √ mand
schudden zich verheugen (+ P. blij maken, vergiftigen, ontvlammen)
I p, IX p Iā
manda
langzaam, lui, stomp, mat
m.f. (ā) n.
mathati, manthhati, mathnati mandate
(guna)
mandāra, mandāravŗkşa mandya mandra mandra manyā mama maya - maya (fem.: - mayī)
koraalboom
m. a-stam
langzaam, sloom aangenaam, charmerend, laag van geluid, hol, diep lage toon, soort drum spiermassa van de nek van mij, mijn (gen.) gemaakt van, vol van
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam pron.pers. m.f. (ī) n.
[secundair suffix; maakt van subst. een adj. met de betekenis ‘gemaakt van’ of ‘vervuld met’]
Vb. jyotirmaya = vervuld met licht
mayūkha mayūkhin mayūra mara maraņa marica, marīca
lichtstraal (v.d. zon) stralend pauw dood dood, het doodgaan
marica, marīca marut martyaloka maryādā maryādāvacana marman
zwarte peper wind, windgod aardse wereld grens, einde, wet, gewoonte vaststellen v.d. limiet kwetsbaar, vitaal punt op het lichaam vuil, onzuiverheid, afvalstoffen, uitscheidingsproduct muskiet, iedere mug/vlieg die bijt of steekt, huidaandoening zwart poeder, mascara, inkt zwart poeder, mascara, inkt bovenste deel, hoofd, schedel, top (bomen/bergen) hoofd hersenen wei (waterig deel v.d. kwark), zure room groot opperheer, opperste geest
n. a-stam m. cons-stam m. a-stam f. ā-stam n. a-stam n-stam
groot
m. f. n. at-stam
grote meester (Indra, Shiva, Krishna) grote boogschieter groot kwaad, ernstige misdaad Groot India element
m. a-stam
grote koning
m. a-stam
mala maśaka masi, maşi masī, maşī mastaka mastika mastişka mastu -mahā (< mahat) mahā ātman > mahātman mahānt, mahat, mahatī (f.) mahā īśvara > maheśvara maheşvāsa mahāpāpa mahābhārata mahābhūta mahārāja
de pepersoort Strychnos Potatorum
m. a-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam m. a-stam
komt van √ mŗ = sterven komt van √ mŗ = sterven
komt van √ mŗ = sterven
n./m. a-stam m. a-stam m./f. i-stam f. ī-stam m./n. a-stam n. a-stam m./n. a-stam n. u-stam m. n-stam
m. a-stam m. a-stam eigenn.; m./n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
vb. Mahātma Gandhi
de 5 elementen: ether, lucht, vuur, water en aarde.
versie 30-12-05
pg 75
mahiman mahendra mahişa mahişa mahotsava (< mahā utsava) mā
grootheid de grote indra groot, machtig buffel, zon groot feest, vakantie
√ mā
klinken, brullen, blaten (dierengeluiden) meten, vormen, maken, produceren
III p
mimāti
II p, III a
māti, mimīte
doornappelboom (Datura Stramonium) (n. vrucht v.d.) citroenboom
m. a-stam
(n. vrucht v.d.) soort citroenboom (sweet lime) moeder maat, hoeveelheid, korte tijd
m. a-stam
√ mā
mātula mātulaŋga, mātuliŋga mātuluŋga mātŗ mātra mātrā mātrā mādhava mādhuri, mādhurī mādhurya māna
māna māna mānī mānya māmaka mām.sa mām.sala māya māyā mārīca mārut mārutagulma
m. n-stam m. a-stam m.f. (ī) n. m. a-stam m. a-stam
niet (bij een imperatief)
minimum hoeveelheid maat 2e maand v.d. lente: vaiśāka (half april – half mei) zoetheid zoetheid concept, idee, mening, doel, wil, zelfvertrouwen, respect, ijdelheid, trots huis, gebouw, bereiding, extract
m. a-stam
f. r-stam n. a-stam f. ā-stam eigenn.; m. a-stam
komt van √ mā = meten komt van √ mā = meten komt van √ mā = meten
f. i/ī-stam n. a-stam m./n. a-stam m. a-stam
komt van √ mā = uitmeten, maken, creëren
het meten, afmeting, standaard, dimensie, grootte etc. maat
n. a-stam
gerespecteerd mijn vlees (ook om te eten, van vissen, vruchten e.d.) gespierd, krachtig, vleesachtig (illusies) creërend, metend
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam
komt van √ mā = uitmeten, maken, creëren komt van √ mā = uitmeten, maken, creëren [marmapunt] mama (mij) + ka (m.b.t.)
wonderbaarlijke macht, kunst, kennis, illusie, verbeelding (skracht)
f. ā-stam
mārga
wind door wind (vata) veroorzaakte bvuikzwelling weg, pad, spoor, baan
√ mārj
mārjāra, mārjāla
f. ī-stam
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
komt van √ mā = uitmeten, maken, creëren komt van √ mā = uitmeten, maken, creëren
eigennaam m. cons.stam m. a-stam m. a-stam
eigenlijk: wat tot het bosdier (mŗga) behoort: vlees, pad etc. [ook: wat tot het spel behoort]
schoonmaken, zuiveren
Xp
kat
m. a-stam
mārjayati komt van √ mārj?
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
mārdava mārdvīka mārdvīka mārşa
pg 76
zachtheid van druiven afkomstig wijn Amaranthus Oleraceus, respectabel persoon bloemenkrans bloemenkrans, halsketting degene met een bloemenkrans om, de gekroonde boon, gewichtseenheid maan, maand vriend
m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam
√ mith
verenigen, ontmoeten, een paar vormen, alterneren
Iu
mithilā
Mithilā (dorp)
eigenn.; f. ā-stam
mithyā
onjuist, onzuiver
√ mih
urineren, zaad lozen
Ip
mīmām.sā
analyse
f. ā-stam
miśra mişţa mukuţa
gemengd zoet diadeem (maanvormig), kroon, hoofd, top bevrijd (hebbend), geopend
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
muktā mukti mukha
parel bevrijding opening, mond, punt (v. pijl), kaak, richting, top, hoofd
f. ā-stam
√ muc
vrij maken
VI u
muņd.a muņd.ana
geschoren, kaal scheren van het hoofd, tonsuur
m.f. (ā) n. n. a-stam
√ mud
blij zijn, zich verheugen in
Ia
mud mudita muditā mudga
f. cons.-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam m. a-stam
muni
vreugde blij, opgewekt blijdschap, geluk bonenplant, boon, mungboon (Phaseolis mungo), deksel zegel(ring), indruk,stempel, pas, manier om vingers tegen elkaar te houden wijze, wijsgeer, ziener, hermiet
√ murch
stijf worden, flauw vallen
Ip
muşita muşka
geplunderd, beroofd van testikel, scrotum, schaamlippen (lett.: kleine muis) vuist, het stelen (lett.: wat met een vuist genomen kan worden) vuistslag vuistslag Cyperus Rotundus (grassoort)
m.f. (ā) n. m. a-stam
dwaas zijn, in verwarring raken, flauw vallen, verdwalen, falen, een miskraam hebben
IV p (a)
mālā mālikā mālī māşaka māsa mitra
mukta
mudrā
muşţi muşţighāta muşţiprahāra musta √ muh
f. ā-stam f. ā-stam f. ī-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam methati
mehati mīmām.sa (stam desid. √ man = denken) + a >ā
m./n. a-stam m.f. (ā) n.
f. i-stam
komt van √ muc = losmaken, bevrijden, schoonmaken komt van √ muc komt van √ muc + ti
n. a-stam muñcati, -te mocayati
modate
f. ā-stam m. i-stam mūrchati
m./f. i-stam m. a-stam m. a-stam m./n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
muhyati mohayati
versie 30-12-05
muhūrta muhūrta mūtikā mūtra mūtramārga mūtrapaseka mūtrāśaya
pg 77
tijdens, plotseling minuut, korte tijd, uur (van 48 min.) kraamvrouw urine urethra, plasbuis urethra, plasbuis blaas, buik (lett.: plasontvanger;
m.f. (ā) n. m./n. a-stam f. ā-stam n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam
plaswoonplaats) komt van √ muh = verwarren, verbijsterd zijn, flauw vallen part.perf. van √ muh
mūd.ha
verwarde, idioot
mūd.ha
m.f. (ā) n.
mūlaka
verward, idioot, verdreven, in de war gebracht bewusteloosheid, hallucinatie, het flauw vallen bewusteloosheid, hallucinatie, het flauw vallen gestold, vorm gekregen, geïncarneerd, hoofd, schedel, voorhoofd wortel, basis, plaats waar een lichaamsdeel vast zit (vinger, teen etc.), bodem rammenas, zwarte radijs
mūladhāra mūşaka
wortelchakra dief, plunderaar, rat, muis
m. a-stam m. a-stam
[1e chakra]
√ mŗ
sterven
Ia
maranti, mārate
f. ā-stam
mŗgamātrikā mŗgayā
bosdier, wild dier, hert, antilope, gazelle etc. roodachtig hert dat op een haas lijkt jacht, achtervolging
√ mŗj
vegen
II p
mŗjā
reiniging, zuivering, schoonmaken
f. ā-stam
mŗņāla mŗtyu
lotusstengel of -wortel dood
n. a-stam m. u-stam
√ mŗd
drukken, persen, wrijven, (voorhoofd) afvegen, vertrappen, vernietigen, doden
IX u
mŗd mŗdam.ga mŗdu mŗdtā mŗdtva
aarde, klei leem bamboeriet, drum, tamboer
f. cons.-stam m. a-stam
zacht, teer, mild, delicaat (guna) zachtheid zachtheid
f. ā-stam n. a-stam
√ mŗś √ mŗş
aanraken, overdenken dragen, geduldig zijn, vergeven, lijden
VI p IV u
mŗśati mŗşyati
mŗşţa
schoongemaakt, plezierig
m.f. (ā) n.
mŗşţa
aangeraakt, ook mentaal: overdacht besprenkeld
m.f. (ā) n.
komt van √ mij = schoon maken komt van √ mŗś = aanraken
mūrchā mūrchāya mūrta mūrdhan mūla
mŗga
mŗşţa
f. ā-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. n-stam n. a-stam m./n. a-stam
f. ā-stam
m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
mārşţi
mŗdnāti
komt van √ mŗş = dragen, geduldig zijn
versie 30-12-05
pg 78
med.hra meda medas medhas medhā
penis, voorhuid vet vet intelligentie, begrip; offer. mentale kracht, intelligentie, wijsheid, voorzichtigheid,
n. a-stam m. a-stam n. as-stam n. as-stam f. ā-stam
medhya
krachtig, zuiver, offerwaardig, intelligentiebevorderend
m.f. (ā) n.
meru
goddelijke berg met gouden top waar Brahmapuri (woonplaats van B) zich bevindt ram, schaap
m. u-stam
ramshoorn (= Gymnema sylvestre) urine, stroom van urine; urinewegaandoening, diabetes plasbuis, penis alcoholhoudende drank vriendelijk, welwillend vriendelijkheid, welwillendheid, vriendschap (een van de vier deugden van een Boeddhist) bevrijding (m.n. uit de sam.sara), herstel, verlossing, emancipatie bevrijding, herstel
f. ī-stam
moca moca moha
sap van een boom banaan waan, dwaasheid, zelfbdrog, bewusteloosheid
m. a-stam n. a-stam m. a-stam
mohana
verbijstering, illusie
mohana
verbijsterend, op een dwaalspoor brengend verdwaasd bestaande uit bonen, m.b.t. bonen
m.f. (ā) n.
Ip Ip
-ya (of: iya)
herinneren aan vervagen [secundair suffix: vormt adj. en neutr. abstracte subst. van subst./adj.]
yakŗt yakşa
lever geest, spirituele verschijning
n. cons-stam n. a-stam
√ yaj
offeren
I
yajus
heilige wet, devotie, offerande, heilige tekst, offerformule
n. us-stam
meşa meşaśŗŋgī meha mehana maireya maitrin maitrī mokşa mokşaņam
mohita maudga √ mnā √ mlai
m. a-stam
komt van √ miş = bevochtigen
m. a-stam n. a-stam m./n. a-stam m.f.n. in-stam f. ī-stam
m. a-stam n. a-stam
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van mitra = vriend
komt van √ muc = losmaken, bevrijden, schoonmaken komt van √ muc = losmaken, bevrijden, schoonmaken
komt van √ muh = verwarren, verbijsterd zijn, flauw vallen komt van √ muh = verwarren, verbijsterd zijn, flauw vallen
komt van mudga = mungboon mlāyati Betekenis: abstractum of behorend tot. traiguņya = triguņa + ya; satya (waarheid) = sat (het zijn) + ya
yajati Vgl.: yajurveda
versie 30-12-05
pg 79
yajña yajñapātra
offerande offervat
m. a-stam n. a-stam
√ yat
bewegen, streven naar, verenigen met
Ia
yat yata
gaande, bewegende ingehouden, gecontroleerd, overheerst strevende omdat, aangezien, daar daarom poging, energie, wil, zorg ijverig, zorgvuldig energie bezittend, ijverig, welwillend waar - daar op welke manier, m.b.t., in overeenstemming met zoals, overeenkomend met omdat, aangezien, daar – daarom, zoals - zo zijnde als de voorafgaande zuiver, precies, exact, prompt, zoals, als volgt volgende in de rangorde, opeenvolgend die, dat, die, wie, wat
yatat yatah. – tatah. yatna yatnatas yatnavat yatra – tatra yathā yathāyathā – tathā yathāpūrva yathāvat yathottara (yathāuttara) yad (stam): yah., yat, yā yadā – tadā yadi – tadā yadŗccha yadŗcchā yantraņa, yantraņā
wanneer - dan als - dan spontaan, per ongeluk spontaneïteit, ongeluk, kans, eigen wil restrictie, beperking, kracht
komt van √ yaj komt van √ yaj yātate part.pres. van √ i (5) komt van √ yam = steunen, ophouden, uitstrekken part.pres. komt van √ yam
m. a-stam
ibc
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. pron.rel.; als sah.
m.f. (ā) n. f. ā-stam n. a-stam / f. ā-stam
√ yam, yach
support geven, steunen, houden, trouw zijn aan
I
yama
teugel, (morele) regel, plicht, leider (teugelhouder)
m. a-stam
√ yayama
de teugels in handen houden, grip houden op
yava yaşţi, madhuyaşţi yavakşāra
gerst tak, staf, stuk hout, zoethout alkalisch middel op basis van verbande gerstekorrels
m. a-stam m. i-stam
√ yas
yachati, yamati
streven naar, oefenen
IV p
yaşţī yasya yah., yat, yā (stam: yad)
tak, staf, stuk hout, zoethout pogend, zich inspannend die, dat, die, wie, wat
f. ī-stam m.f. (ā) n. pron.rel.; als sah.
√ yā
gaan
II
yāta
voorbijgegaan, gepasseerd, verdwenen tocht, expeditie, pelgrimage processie weg, voertuig, het gaan in die tijd, net (op het punt dat) zo meteen (1e woord)
m.f. (ā) n.
yāti komt van √ yā = gaan
f. ā-stam
komt van √ yā = gaan
m. a-stam
komt van √ yā = gaan
yātrā yāna yāvat / tāvat yāvat
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
yasyati
versie 30-12-05
pg 80
yāvat
zo veel, zo vaak,even groot, even lang etc.
m. f. (atī) n.
√ yu, yuj
samenvoegen, verbinden, inspannen (van paarden). gebruiken
VII u
yukta yuktī
passend bij, verbonden met verbinding, combinatie, logica, plan, bereiding paar, koppel
m.f. (ā) n. f. ī-stam
√ yuj, √ yu
samenvoegen, verbinden, inspannen (van paarden)
VII u
yuta
toegevoegd, verenigd met
m.f. (ā) n.
√ yudh
vechten
IV a
yudh yudh yuddha yuddha yudhişţhira
strijder, held gevecht overwonnen gevecht, conflict Yudistira, oudste broer van Arjuna (lett: standvastige in het gevecht) naar strijd verlangend
m. cons.-stam f. cons.-stam m.f. (ā) n. n. a-stam eigennaam
yuvan yuvām - yuvayoh.
jonge man, afstammeling
m. n-stam pron.pers.
yūka, yūkā
luis
yūyam – yuşmān yusmākan (vah.)
jullie (N) – jullie (A) – van jullie (G) soep, bouillon, erwtensoep samenvoeging, verband, techniek, discipline, teamwork, toewijding, voertuig magisch poeder de yogi, die aan yoga doet, de atleet van de geest, de verbondene yoga bezittend heer van yoga, meester der mystieke macht = Kŗşņa afstandsmaat (= 8 mijl = 13 km; ook 2½ , 4, 5 en 9 mijl) gebruikt, toegerust met, geplaatst, verbonden verbonden met, gewoon zijn aan op strijd belust buik, schoot, vagina, bron, baarmoeder, huis, afkomst toegerust met, voorzien van, vastgemaakt aan, verbonden jonge vrouw, vrouwtjesvogel jeugd, puberteit rood, gekleurd, gepassioneerd bloed, saffraan, koper
yugala (ifc: ā)
yuyutsu
yūşa yoga yoga-cūrņa yogin (m), yoginī (f) yogin yogeśvara (< yoga īśvara) yojana yojita yojya yoddhukāma yoni yojya yoşit yauvana rakta rakta
jullie beiden (N/A) – van jullie beiden (G)
n. a-stam
u-stam
yunakti, yuñkte yojayati komt van √ yuj (verbinden) komt van √ yuj (verbinden) yunakti, yuñkte yojayati yudhyate komt van √ yudh = vechten komt van √ yudh = vechten komt van √ yudh = vechten komt van √ yudh = vechten
komt van √ yudh = vechten; adj. gemaakt van desiderativum komt van √ yu
m. a-stam / f. āstam pron.pers. m./n. a-stam m. a-stam
komt van √ yuj (verbinden) komt van √ yuj (verbinden) + suffix a
n. a-stam m./f. in-stam m.f.n. in-stam komt van √ yuj = verbinden
n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m./f. i-stam m.f. (ā) n. f. n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 81
raktavartmaka
vogelsoort (roodgekleurd, soort boshaan)
m. a-stam
√ rakş
beschermen
Ip
rakşa rakşa rakşā
beschermend beschermer, guard, wacht bescherming, veiligheid
m.f. (ī) n. m. a-stam f. ā-stam
√ rac
samenstellen, vorm geven, construeren, bouwen, uitvinden,
Xp
racana
compositie, productie, opbouw
n. a-stam
√ raj
rood, opgewonden zijn
rajanī rajas
f. ī-stam n. as-stam
rajas
nacht lucht, hemel, stof, mist, menstrueel bloed drift, energie, passie
√ rañj
tinten, kleuren
ÌV p
ratna
n. a-stam
ratnin ratha rathyā
gift, weelde, rijkdom, edelsteen, juweel giften bezittend of ontvangend kar (karre)weg, straat
√ rabh √ ram
grijpen genieten, zich verheugen, sporten
Ia Iā
ramaņīya
m.f. (ā) n.
ravi raśmi
plezierig, aangenaam, aantrekkelijk, leuk een aangename verblijfplaats plezierig, prachtig, aangenaam voorhoofd schreeuw, gebrul, gezoem, donder schreeuw, zon, zonnegod touw, teugel, straal licht
√ ras √ ras
luid schreeuwen, klinken proeven, voelen, waarnemen
Ip Xp
rasa
m. a-stam
rasavat
essentie, smaak, vocht, vruchtensap, bloedplasma overeenkomend met de smaak sappigheid, vloeibaarheid levensverlengend medicijn, tonicum,elixer de essentie/smaak bevattend
√ rah √ rā, rās
verlaten geven
II p
rākşasa
Rākşasa
eigenn.; m. a-stam
rāga
gehechtheid, passie, rode kleur, melodie, wens
m. a-stam
√ rāj
heersen over, regeren
Iu
rājan rājasāh. (pl.nom.)
koning hartstochtelijke of driftige mensen koninkrijk fel door hartstocht gestreepte slang
m. n-stam
√ rādh
slagen, klaar maken, voldoening geven
V, IV p
rātra rāta
nacht gegeven
n. a-stam m.f. (ā) n.
ramya ramya rarāţa rava
rasatah. rasatā rasāyana
rājya rājasī rājī
racayati
n. as-stam rajyati komt van √ rā
m.f. n. m. a-stam f. ā-stam rabhate ramate
m. a-stam (en n.?) m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m. i-stam m. i-stam
f. ā-stam n. a-stam m. vat-stam
n. a-stam
rasati; √ rās = I a rasayati
rasa (essentie) + ayana (weg) rasa + suffix vat rahati rāti
rājati
komt van rājan
f. ī-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
rādhnoti, rādhyati
versie 30-12-05
rātri, rātrī rātrau rāma rāmāyaņa rāma-rājya rāśi
pg 82
f. i-stam, ī-stam
riti
nacht ‘s nachts Rama, held van het Ramayana Rāmāyaņa [episch gedicht] koninkrijk van Rama massa, aantal, berekening, astrologische berekening hoofd der demonen (zijn hoofd is de planeet die zorgt voor maan- en zonsverduistering) stijl
√ ri, rī √ riş √ ru √ ruc
laten gaan, vrij laten, smelten verwonden, schaden, pijn lijden schreeuwen schijnen, glanzen, plezier hebben
IX p, IV p
ruci
smaak, licht, kleur, voorkeur, eetlust eetlust opwekkend stralend, helder, aangenaam, eetlust opwekkend
f. i-stam
√ ruj
breken, verwonden, pijnigen
VI p
rujā rujākara
pijn, fractuur pijn veroorzakend
f. ā-stam m.f. (ā) n.
√ rud
huilen, brullen
II p
rudra
godennaam, soms Agni, Indra, Varuna, stormengod etc. soort antilope
m. a-stam
rāhu
ruciprada rucya
ruru √ rudh = √ luh √ rudh √ ruh
eigenn.; m. a-stam eigenn.; n. a-stam m. i-stam m. u-stam
I p, IV p II p Ia
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
VII u I
droogheid, ruwheid droogheid, ruwheid, onvriendelijkheid
f. ā-stam
√ rūp
vormen, uitdrukken
Xp
rūpa
vorm, fenomeen, symbool, symptoom, teken, kleur, verschijningsvorm, gelijkenis vorm bezittend zaadstroom, sperma, stroom, waterstroom weelde, rijkdom klacht, ziekte ziek ongezond, ziek de spijsvertering stimulerend helder, lieflijk,plezierig, de eetlust opwekkend obstructie genezing bevorderend, wondhelend haarzakje, porie, zweetklier haar, veren vulva (lett.: dat wat haar heeft) harig kippenvel
n. a-stam
rūpavat retas rai roga rogin rogya rocaka rocana rodha ropaņa roma kūpa roman romaśa romaśa romaharşa
rujati
roditi
m. a-stam
rood worden blokkeren, oppositie bieden groeien, rijzen, stijgen droog, ruw, dun, hard (guna)
rūkşa rūkşa rūkşatā
reşati, rişyati rauti rocate
ruņaddhi, runddhe rohati
m.f. (ā) n.
m.f.n. vat-stam n. as-stam m. ai-stam m. a-stam m.f.n. vat-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā/ ī) n. m. a-stam m.f. (ī) n. m./n. a-stam n. n-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
rūpayati (denominatief van rūpa)
rūpa + suffix vat komt van √ ri / rī = laten gaan, vrij laten, smelten komt van √ rā = schenken
versie 30-12-05
pg 83
rood, roodachtig berg, soort rood hert, rood paard, rode vis, boomsoort, steensoort, regenboog rode koe vermeerderend naam van Indra
m.f. (ā) n. m. a-stam
Ppp.
f. in-stam
f. van adj. rohita
√ lakş
waarnemen, zich richten tot, aanwijzen
Ia
lakşa lakşaņa
prijs, merk, doel, teken symbool, karakteristiek, eigenschap, symptoom teken, merk, symbool, goed teken, (slechte) kwaliteit Laksmana; naam van verschillende planten, letterschrift tekens hebbende (letterschrift) Laksmi, godin v.d. voorspoed licht, snel, prompt, gemakkelijk
m./n. a-stam n. a-stam
rohita rohita rohiņī -la la
lakşman lakşmaņa lakşmaņa lakşmī laghu √ laŋgh
(guna) overheen springen, stijgen, vasten, drogen
eigenn.; m. a-stam lakşate
n. a-stam eigenn.; m. a-stam m.f. (ā) n. eigenn.; f. ī-stam Iu
laŋghati
laŋghana laŋghana
springend, versnellend oversteken (v.e. weg), sex, vasten
m.f. (ā) n. n. a-stam
komt van laghu = licht komt van laghu = licht
√ lajj
in verlegenheid zijn, verlegen worden; © verlegen maken
VI
lajjati, -te; © lajjayati
lajjā, lajjyā laţva
schaamte, verlegenheid paard, dansende jongen, soort vogel soort vogel kruiper, kruipend dier of plant, klimplant
f. ā-stam m. a-stam
√ labh
nemen, winnen, krijgen
Iā
labdha
genomen, verkregen, gevangen genomen, aangekomen, bereikt mislukking sportend, spelend, lallend, waggelend lallen met de tong, vrouw (palatum) het plukken, het afsnijden, klein stukje, fragment, druppel zout, mooi, smaakvol zout
m.f. (ā) n.
laţvākā latā
laya lala lalana lava lavaņa lavaņa lavam
laśuna lasīkā
een beetje knoflook lymfevocht, serum
√ lā
nemen, ondernemen
lāya lāyā lālā lālāţī
gebakken rijst gebakken rijst speeksel voorhoofd
m. a-stam f. ā-stam labhate, -ti
m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam (ook m. en f.) m. a-stam f. ā-stam m. a-stam f. ā-stam f. ā-stam f. ī-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
[bijchakra]
versie 30-12-05
lāvaka
pg 84
m. a-stam
lāvaņya
kwartel; iemand die snijdt: kapper, maaier, etc. het zoute, lieflijkheid, charme
√ likh
schrapen, krassen, schrijven
VI
liŋga
teken, merk,symbool, bewijs, symptomatologie
n. a-stam
√ lip √ lī
besmeren, hechten aan, bevuilen verkrijgen, aankleven, ergens aan vasthouden, verdwijnen
Ip
lī
gehechtheid gehechtheid spel, vermaak, sport, elegantie, charme
f. ī-stam f. ā-stam
√ lup √ lubh
breken, verwonden, grijpen perplex staan, geïnteresseerd zijn, in de war zijn, verlangen naar
VI u
lubhdaka
jager
m. a-stam
√ lū
snijden
IX
lūna
afgehakt, afgesneden, verwond
m.f. (ā) n.
√ luh = √ rudh
rood worden
lekha
m. a-stam m.f. (ī) n.
loka
brief schrapend (van kruiden), angstaanjagend, opwindend, stimulerend stucwerk, smering, smeersel steungevend, bepleisterend, vasthechtend wereld, ruimte, hemel
√ lok, loc
zien
Ia
locan loņikā, loņīkā lopa
n. n-stam f. ā-stam m. a-stam
lopāka lobha loman lomāda lomādvīpa lohita
oog postelein (Portulaca oleracea) verwonding,beroving, interruptie, verdwijning, afwezigheid, wreedheid soort jakhals (vos?) ongeduld, begerigheid haar, veren soort parasiet (krimi) soort parasiet (krimi) bloed
lohita
rood, roodachtig, koperkleurig
lohitakşa
met het rode oog
m.f. (ā) n. (of f.: lohinī) m.f. (ī) n.
lohitakşaya
verlies van bloed
m. a-stam
laulya
rusteloosheid, opwinding, nieuwsgierigheid, passie spraakorgaan, mond, gezicht, kaken
n. a-stam
√ vakş
groeien, sterker worden
Ip
vakşaņa vakşaņā
kracht gevend, verfrissend maag (lett.: de voeder), buik, flanken borsten, boezem woord, stem
m.f. (ā) n. f. ā-stam
līlā
lekhana lepa lepana
vaktra
vakşas vac-
m. a-stam
IX p
VI p, IV p
m.f. (ā) n. m. a-stam
m. a-stam m. a-stam n. n-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam
likhati
līnāti
lumpati lubhati, lubhyati lunāti
komt van √ likh = schrapen, samen rapen komt van √ lip = besmeren komt van √ lip = besmeren sst. svargalokah.; martyalokah. lokate, locate komt van √ loc = zien
komt van √ luh = rood worden komt van √ luh = rood worden komt van √ luh = rood worden; [marmapunt] komt van √ luh = rood worden
n. a-stam vakşati komt van √ vakş = groeien komt van √ vakş = groeien
n. as-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ vac = spreken
versie 30-12-05
pg 85
√ vac
spreken
II p
vacana
het gesprokene, woord (soms: het spreken) het gesprokene, woord (soms: het spreken)
n. a-stam
vakti komt van √ vac + ana
n. as-stam
komt van √ vac + as
vacas √ [vaj]
hard of sterk zijn
vaţaka vaņij/vaņik - vat
pil, rond balletje zakenman, handelsman
- vat
[secundair suffix: maakt adv. met betekenis: - gelijk aan]
vatam.sa
m. a-stam
vatsa vatsala vatsala
guirlande, ringvormige versiering, pluim lief kind geliefd toegewijd, vol liefde
√ vad
spreken
Iā
vadana (comp.: vadanā) vadhū vadhya vana vanatikta
het spreken, mond, bek
n. a-stam
vrouw ter dood veroordeeld bos Terminalia Chebula
f. ū-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam
√ vañc √ vap
voortgaan, langs sluipen naaien
Ip I
vapus
figuur, vorm, schoonheid
n. as-stam
√ vam
overgeven
II
vamathu
het overgeven, misselijkheid
m. u-stam
vamana
het overgeven
n. a-stam
vami, vamī vamśa
overgeven, misselijkheid bamboestengel, pijp, fluit, suikerrietstengel, ruggegraat wij (N) - ons (A) – van ons (G)
f. i-stam, ī-stam m. a-stam
kracht, leeftijd, energie, voedsel vriend omgeving, ronde ruimte, kamer keuze, het beste, beste, mooiste beschermend beer Varuna, god van de nacht; Crataeva Roxburghii (boom) groep, afdeling, klasse kracht, energie, kleur, ontlasting glans, kleur uitgezonderd, vrij van uitsluiting, acherlating, verwonding uitgezonderd
n. as-stam
vayam – asmān – asmākan (nah.) vayas (ifc vayasa) vayasya vara vara vara varaņa varāha varuņa varga varcas varcasa varja varjana varjita
m./n. a-stam m. cons-stam
[secundair suffix: maakt adj. met betekenis: - bezittend]
Vb. bhagavat (rijkdom bezittend; heer) = bhaga + vat Vb. aśvavat (zoals een paard) = aśva + vat
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. vadati, -te komt van √ vad
vañcati vapati vamiti komt van √ vam = overgeven komt van √ vam = overgeven
pron.pers.
m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m. a-stam n. as-stam n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ vŗ = bedekken
versie 30-12-05
pg 86
varjya
dat wat vermeden/opgegeven moet worden
m.f. (ā) n.
fut.pp.
√ varņ
beschrijven
X
varņayati
varņa
uiterlijk, mantel, vorm, kleur, verschijningsvorm soort kwartel wimper soort kwartel kwartel, patrijs pad, weg, wielspoor, ooglid (weg om het oog) vermeerderend, rijker wordend, voorspoedig vermeerderend, toenemend
m. a-stam
m. a-stam m. a-stam f. ū-stam m. a-stam f. ī-stam
valaya vali valgu valgu vallī
regen, wolk, jaar eeuw Boerhavia Procumbens grot tent op het dak, dakrichel van een huis, bovenkamer, dakpaviljoen armband, cirkel, omheining rimpel geit mooi, aantrekkelijk kruipende plant
√ vaś
wensen, verlangen naar, bevelen
II p
vaśa vaśaga vaśya vaśya
wil, wens, controle gehoorzaam, onderworpen gehoorzaam, onderworpen macht, kracht
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam
√ vas √ vas
wonen, leven dragen (kleren)
Ip II a
vasanta vasā vasudhā vasti (ook: basti) vasti (ook: basti) vastu vastu
lente (half maart tot half mei) vet, spiervet, hersenen aarde blaas, klysma buik (onder de navel) ochtendlicht, ochtend object, substantie, omstandigheid
m. a-stam f. ā-stam f. ā-stam m. i-stam f. i-stam f. u-stam n. u-stam
√ vah
dragen, brengen, transporteren, leiden, meenemen, trouwen of [nageplaatst] [reeksvormer],
Iu
vartaka vartas vartikā vartīra vartman vardhana vardhin varşa varşaśata varşābhū vala valabhī
vā
m. a-stam m. as-stam f. ā-stam m. a-stam n. n-stam m.f. (ā) n.
komt van √ vŗdh = vermeerderen, toenemen komt van √ vŗdh = vermeerderen, toenemen
m./n. a-stam f. i-stam m. u-stam f. ī-stam vaşţi; 3 pl.: uśanti
vasati vaste
vahati
en, ook, zelfs √ vā
blazen (van de wind)
II p
vahula vahni
veelvoud drachtig dier, vuur (m.n. vuurgod als boodschapper) woorden die gesproken dienen te worden spraak, toespraak spreker, woord, aanduiding hengst, held, krijger, god dapper,begeesterd, snel, mannelijk
n. a-stam m. i-stam
vākya vāc (nom. vāk) vācaka vājin vājin
komt van √ vac = spreken
f. cons-stam m. a-stam m. in-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ vac = spreken komt van √ vac = spreken
versie 30-12-05
vājina vājinī vājīkaraņa vājīkaraņa vāta vātaja vātarakta vātāma vātāsaha vātāsŗj, vātāsra vādin vādin vānara vānta vānte vāntada vāma vāma vāmana vāmana vāpī vāyasa vāyavya vāyu vāyu tejas vāra vāraņa vāri vārtika vārtīka vārttā vārt(t)āka
pg 87
sperma hengst, held, krijger, god viriliteit producerend afrodisiacum wind, lucht, het biologisch principe van de beweging door vata (wind) geproduceerd jichtaanval, reuma amandelboom reumatisch, jichtig jichtaanval, reuma sprekende, discussierende spreker, disputant, leraar aap overgegeven, uitgespuwd na overgeven hond, soort vogel mooi, lieflijk, gek op, nieuwsgierig naar, nobel links, afkeurenswaardig, tegenovergesteld klein, dwergachtig dwerg vijver kraai behorend tot de wind wind (element), adem subtiele energie in de agni v.d. lucht keer bolwerk, brug, afwering, olifant water soort vogel soort kwartel nieuws aubergine (Solanum Melongena)
m. a-stam f. ī-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. cons.stam / astam m.f.n. in-stam m. in-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā/ ī) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam f. ī-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m. u-stam n. as-stam
X
vāsanā
kennis, het voortdurend in je gedachten zijn, innerlijk weten ’s morgens vroeg dag (t.o. de nacht) Indra (epitheton) slangengod (1000 koppen); werd als touw gebruikt rond de berg Mandara toen de oceaan gekarnd werd woning, woonplaats Chenopodium Album (witte ganzevoet) arm, onderarm
f. ā-stam
vāhu (gewone vorm: bāhu)
komt van √ vā = blazen
n. i-stam m. a-stam m. a-stam f. ā-stam m. a-stam
parfumeren
vāsuki vāstu vāstuka
de 5e avatar van Vishnu
m. a-stam m. a-stam
√ vās
vāsara vāsara vāsava
ppp. van √ vā = blazen
vāsayati
m.f. (ā) n. m./n. a-stam m. a-stam m. i-stam
ppp.
m./n. u-stam m. a-stam
komt van √ vas = wonen
m. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
Hij verblijft op het laagste der 14 planetenstelsels, Patalaloka.
versie 30-12-05
vi-
pg 88
vi (of: vī)
uiteen, weg, uit, in verschillende richtingen, afzonderlijk [prefix] vogel
vi + ava + √ hŗ
omgaan met
vikarman
slechte handeling verstoring van de natuurlijke staat, kwaal, ziekte expansie, bloei, het open doen van hart, ogen mond expansief, bloeiend, open
vikāra
vikāsa vikāsin
i-stam n. n-stam m. a-stam
vi + karman
m. a-stam
komt van √ kas = stralen, openbarsten (v. vreugde) komt van √ kas = stralen, openbarsten (v. vreugde)
vi + √ kŗ
(doen) veranderen, ontwikkelen, vernietigen, uiten, zich bewegen
vikŗti
verandering, deformatie, transformatie, gedroogde plantendelen veranderd, gedeformeerd, getransformeerd gescheiden, geïsoleerd, beroofd
f. i-stam
vi+ √ kram
opzij stappen, vertrekken, voortgaan, aanvallen
Iu
vikrama
waarde
m. a-stam
vi+ √ krī vi+ √ kşip
verkopen aan (+ loc.) verstrooien, weggooien, bewegen, buigen
IX VI u
vikşipta
soms actieve, soms afwezige geest soms actieve, soms afwezige geest onrust, agitatie, het uit elkaar strooien, weggooien
m.f. (ā) n.
vi + √ gaņ
berekenen, overwegen
Xp
vigaņana
afbetaling, berekening
n. a-stam
vi + √ gup
zich beschermen tegen, wegduiken voor
Ip
vighna
obstakel, hindernis, vernietiger, preventief middel
m. a-stam
vi + √ cint
beschouwen, denken aan
X
vicchinna
afgesneden, onderbroken, dood
m.f. (ā) n.
√ vij
vrezen
VI a
vijayin vijayin
overwinnend overwinnaar
m. in-stam
vi+ √ ji
veroveren, overwinnen
vijita
overwonnen
m.f. (ā) n.
vi + √ juy
beroofd worden van, scheiden van + instr.
VII
vijñāna
kennis v.d. profane zaken, vaardigheid, opmerkingsgave, kunst, oordeel handelend over, besprekend (wetenschappelijk) tak, scheut (daar waar een afsplitsing is) geel sandelhout zwarte zoutsoort
n. a-stam
vikŗta vikŗşta
vikşipta vikşepa
vijñānīja viţapa viţi vid.a
vikaroti
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. vikramati vikrīņīte vikşipati, -te
m.f. (ā) n. m. a-stam vigaņayati vigopāyati
vicintayati vijate
komt van vi+ √ ji <-> jñāna (kennis v.h. hogere)
m.f. (ā) n. [marmapunt]
f. i-stam m./n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
√ vid
pg 89
II p
vetti, veda
√ vid
weten, leren, ontdekken (ātm.: gekend worden = zijn) vinden
VI u
vindati, -te
vid vid vida
wetende, begrijpende kenner, weter wetende, begrijpende (kenner)
m.f.n. cons.stam m. cons.stam m.f. (ā) n.
vi+ √ dā
in stukken snijden, ontdoen van, bevrijden van, kapot maken
III
vidāha
brandend maagzuur, hitte, ontsteking brandend, heet Hedysarum Gangeticum gekend, geleerd, ontdekt doorstoken, gewond, geslagen, gescheurd verwonding, het doorsteken les, kennis, wetenschap bovennatuurlijke tovenaar (wonend in de Himalaya)
m. a-stam
vi + √ dru
wegrennen © wegjagen
I
vidvas (comp.: vidvat,
iemand die weet, geleerde, wijze,intelligent, vertrouwd met
m./n. as-stam
haten
II u
vidvişa vidha
hatend, vijandig maat, vorm, soort
m.f. (ā) n. m. a-stam
vi+ √ dhā
regelen, voorzien van, leiden
III u
vidhā (ifc: vidha) vidhāna vidhāna vidhi
deel, part, portie, vorm, manier bezittend, hebbend, regulerend methode, regel, voorschrift methode, regel, voorschrift, wet, receptuur, dieet
f. ā-stam m.f. (ī) n. n. a-stam m. i-stam
vi + √ dhū
door elkaar schudden, verwijderen, vernietigen
vidhura
alleen gelaten, eenzaam, ellendig, verworpen weggedaan, verwijderd, afgedaan, in de steek gelaten gebogen, verminderd, depressief hoffelijkheid
m.f. (ā) n.
[marmapunt]
m.f. (ā) n.
komt van vi + √ dhū
vi + √ naś
verdwijnen, gefrusteerd worden, tot niets komen
p
vinā vinirmukta
zonder vrij van, bevrijd
vi + nir + √ muc vi + ni + √ han vi + nih. + √ sŗ vi + √ nī
verlaten, sterven, bevrijd worden doden, neerslaan ontstaan uit, voortgaan, zich ontwikkelen tot wegleiden, wegdoen, temmen
vinī(ta) vindu
verwijderende druppel
√ vip
geraakt worden, trillen, geinspireerd worden
Ia
vipate
vipa
wijs man
m. a-stam
vi + √ pac
(door)koken
I
komt van √ vip vipacati
viparīta
omgekeerd aan, tegengesteld aan,
m.f. (ā) n.
vidāhin vidāri vidita viddha viddhi vidyā vidyādhara
vidvad, vidvaj) vi + √ dviş
vidhūta vinata vinaya
f. i-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
vidāti (VI: vidyati)
ppp van √ vid ppp van √ vyadh
f. i-stam f. ā-stam m. a-stam vidravati © vidrāvayati f. viduşī vidveşti komt van vi + √ dviş vidadhāti
vidhūnoti
m.f. (ā) n. m. a-stam vinaśati, vinaśyati + acc. of instr.
m.f. (ā) n. VI p II p p
vinirmuñcati vinihanti vinih.sarati
Iu
vinayati, -te
m. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
vipāka vipāka
pg 90
m.f. (ā) n. m. a-stam
viprakŗşţa
rijp, volwassen (na)vertering, rijping, volwassenwording inspiratie geïnspireerde, godheid, brahmaan, priester, wijze wijs (inzicht, inspiratie opgebouwd hebbend) ver van elkaar verwijderd, uitgebreid, wijdlopig ver verwijderd
vi + √ prach
ondervragen
VI p
vipratipanna vipratişedha
verward, verbijsterd, beduusd conflict, tegenspraak
m.f. (ā) n. m. a-stam
vi + pra + √ lap vi + pra + √ labh
zichzelf tegenspreken misleiden, bedriegen
Iā
vipraśna vibhakta
ondervraging, lot verdeeld, afgescheiden, harmonieus, zich onderscheidend scheiding, verdeling, casusuitgang
vipas vipra
vipaścit(a) viprakīrņa
vibhakti
komt van vi + √ pac komt van vi + √ pac
n. as-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. vipŗcchati ppp. van vi + prati + √ pad
m. a-stam m.f. (ā) n.
vipralapati vipralabhate komt van vi + √ prach ppp. van vi + √ bhaj
f. i-stam
komt van vi + √ bhaj
vi + √ bhaj
verdelen
vibhava vibhava
machtig, rijk macht, alomtegenwoordigheid, grootheid, majesteit
m.f. (ā) n. m. a-stam
komt van vi + √ bhū komt van vi + √ bhū
vi + √ bhā
schijnen, licht geven, glanzen, aansteken
p
vibhāti
verdeling, deel, portie, datgene waardoor iets zich onderscheidt
n. a-stam
vibhāga
vibhajati
vi + √ bhāş
spreken tegen, ageren, alternatief bieden
vibhāşate
vibhāşā
optie, alternatief
vi + √ bhū
zich ontwikkelen, manifesteren, in staat zijn tot, bestaan
vibhūti
f. i-stam
vibhrama vimati vimarśa vimārga vimiśra vimūd.ha
overvloed, opperheerschappij, grootheid, pracht onstandvastigheid andere mening kennis, Shiva verkeerde weg gemixed dwaas
m.f. (ā) n.
vimūrchita vimŗşţa viyukta
verdikt, verstevigd, gemixed met overdacht, beschouwd bevrijd, afgescheiden, verlaten
vi+ √ yuj
afzien van, uit elkaar gaan, bevrijden
VII
viyuŋkte
viyoga
loskoppeling, scheiding, afwezigheid van
m. a-stam
komt van vi + √ yuj
vi + √ rac
samenstellen, vorm geven, construeren, bouwen, uitvinden,
Xp
viracayati
viracita
zuiver
m.f. (ā) n.
vi+ √ ram
stoppen, pauzeren, beeindigen
p
f. ā-stam vibhavati
m. a-stam f. i-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
komt van √ bhū
komt van vi + √ man vi + mŗgah. komt van √ muh = verwarren, verbijsterd zijn komt van √ murch
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
viramati
versie 30-12-05
virāga virāma vireka virecana virecana virecana vilepī virikta virodhi vilod.ana vivaraņa vivaraņa vivasvant vivāda vivāha
pg 91
matheid, depressie, tegenzin einde, pauze, stop, [teken dat
m. a-stam
aangeeft dat na cons. geen klinker volgt]
het purgeren, laxeren het purgeren, laxeren openend het purgeren, laxeren dikke soep gepurgeerd daarentegen levendig, zich roerend openening, expositie openend, tonend zon, de schijnende onenigheid, ruzie, dispuut het wegleiden v.d. bruid uit haar vaders huis, huwelijk
m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. vat-stam m. a-stam m. a-stam
vi + √ vic
van het kaf ontdoen, zich afzonderen, onderscheiden, onderzoeken, schoonmaken
vivikta
m.f. (ā) n.
vividha
afgescheiden, alleen, schoon, puur, door en door diverse, verschillende
vi + √ vŗdh
groeien, vermeerderen
I
vivekin
onderscheid makend, kritisch beoordelend, wijs onderscheid makend, kritisch beoordelend, discriminerend
m.f. n. –in-stam
√ viś
binnengaan
VI
viś
kolonist
m. cons-stam
vi + √ śas
snijden, doden, vernietigen
viśasana viśada
vulva (lett.: wat gesneden is) helder, schitterend, wit, puur
vivecana
virāga <-> rāga = enthousiasme komt van vi + √ ram
vinakti komt van vi + √ vic
m.f. (ā) n. vivardhate
m.f. (ī) n.
n. a-stam m.f. (ā) n.
viśati viśasati komt van vi + √ śas
(guna)
viśaya viśalya viśākha viśākhā
dat wat waarneembaar is voor de zintuigen, sfeer, terrein, territorium bevrijd van speerpunt etc. gevorkt sterrenbeeld met 2, later 4, belangrijke sterren
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. f. ā-stam
vi + śalya
vi + √ śiş
(zich) onderscheiden
viśuddha viśuddha viśuddhi viśeşa
puur, zuiver keelchakra zuiverheid, purificatie onderscheid, specificiteit, verschil
m.f. (ā) n. n. a-stam f. i-stam m. a-stam
Ppp komt van √ sudh = [5e chakra] komt van √ sudh = zuiveren komt van √ śiş = overblijven, achterblijven; vi + √ śiş = zich onderscheiden
viśeşaņa
woord dat specificeert (adject,, adv., appositie, precicaat) rust, ontspanning schoonmakend compleet opgedroogd verplaatst
n. a-stam
komt van vi + √ śiş = zich onderscheiden
viśrama viśodhana viśoşita viśramsa
m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 92
√ viş
actief zijn
III p (en Ip)
viş (nom. viţ) vişa vişa-kanyā
faeces, ontlasting, vuil vergif gifmengster
f. cons.-stam n. a-stam f. ā-stam
vişad (< vi + √ sad)
uitgeput zijn, verdrietig zijn
vişadin vişama vişamāśana
ontroostbaar, verdrietig oneffen, onregelmatig, ruw eten van ongewone dingen, onregelmatig eten sfeer van activiteit, object (v.d. zintuigen), terrein verwarring, inconsistentie, wanhoop,afwijzing, ook: ontspanning schraper, vogel die de grond met zijn poten open haalt en dan zijn voedsel oppikt. zich ergens neerplanten en voor verstopping zorgend stop Vishnu, hij die werkt, hij die alles doordringt, de Maker, de Onderhouder, de hoogste God met 4 armen wegzending, loslating, bevrijding, emancipatie, einde van de jaarlijkse zonnecyclus (winter), einde v.d. wereld
vişaya vişāda vişkira vişţambha vişţambha vişņu
visarga
visarga
[: na syllabe geeft steml.aspiratie aan; in transcriptie h met punt eronder]
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m. a-stam
m. a-stam m. u-stam
m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
vi+ √ smŗ
vergeten
I
viham.ga viham.ga(ma) vihara
m. a-stam
vihita
vogel vliegend verwijdering, afscheiding, afwezigheid, vermijden verplaatsing, verwijdering verplaatsing, verdeling, wandeling, levensstijl voorgeschreven, vastgesteld
vi+ √ hŗ
afzonderen, scheiden
vişva
overal
√ vī
naderen, gaan
vī vī vī (of: vi) vīra vīra vīrya √ vŗ
bedekken, onderdrukken, tegenhouden, verbergen
andere namen: Narayani en Hari. Samen met Brahma en Shiva vormt hij de Trimūrti.
m. a-stam
verbazing verbaasd lang, uitgebreid
nieuwsgierig naar, gaande naar het gaan, beweging vogel, vrouwtjesvogel krachtig, sterk (als een held) held, man mannelijkheid, macht, heroïsche daad, waarde, potentie (ook van voeding)
vişādah. <-> prasādah. = helderheid, heelheid
m. a-stam
vismaya vismita vistara
viharaņa vihāra
viveşţi
vismarati
m. a-stam
komt van vi+ √ hŗ
n. a-stam m. a-stam
komt van vi+ √ hŗ komt van vi+ √ hŗ
viharati II p
veti
m. ī-stam f. ī-stam m. a-stam n. a-stam
vīra + ya
V, IX, I u
vŗņoti, vŗņute, vŗņāti, vŗņīte
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
pg 93
√ vŗ
kiezen voor jezelf, vragen, ten huwelijk vragen
V, IX u
vŗka
wolf, hond, jakhals, kraai, uil, dief, onweer, zon, maan etc. nier, bijnier boom 2 Spondias-soorten, Tamarinde, 2 Garcinia-soorten
m. a-stam
buigen, afbreken, verwijderen, vermijden, opgeven zijn
I, VII p, II a
vrucht van die bomen is neutrum. varjati, vŗņakti, vŗkte
Ia
vartate
vŗkka vŗkşa vŗkşāmla √ vŗj √ vŗt
vŗt
m. a-stam (dualis) m. a-stam m. a-stam
vŗņoti, vŗņute, vŗņāti, vŗņīte
vŗddha vŗddhi
bestaand, bewegende, draaiende (na num.: -voud) scene, verhaal, gebeurtenis, nieuws gedrag, karakter, bezigheid, toewijding, beroep volgroeid, volwassen, oud, toegenomen oude man toename, (hochstufe in ablaut)
√ vŗdh
groeien, vermeerderen
I
vŗdhamāna
groei, uibreiding
part.pres.; m.?
vŗnta vŗnda
stengel veelheid, aantal, hoog getal
n. a-stam n. a-stam
√ vŗş
regenen, kracht laten zien, overweldigen
Ip
varşati
vŗşa
m. a-stam
komt van √ vŗş
veņu vettŗ vetra veda
man, stier, beste in zijn soort, potente man scrotum (du.: testikels) stier Ursala sexuele kracht opwekkend (afrodisiacum) vloed, snelheid (v.d. pols bv.), stroom, willekeurige beweging obstructie v.d. twee stromen (ontlasting en urine) riet, bamboe, pijp, fluit hij die weet rietsoort kennis, het weten waarneming, kennis, gevoelservaring pijn spel van kennis kenner van de veda’s hoogste van de veda
n. a-stam
vedana vedanā veda-lila vedavid vedānta
altaar tijd (v.d. dag) residentie dat wat insluit of bedekt, omheining, tandvlees,
f. ī-stam f. ā-stam n. n-stam m. a-stam
vŗttānta vŗtti
vŗddha
vŗşaņa vŗşabha vŗşala
vŗşya vega vegavrodha
vedī velā veśman veşţa
m. a-stam f. i-stam m.f. (ā) n. m. a-stam f. i-stam vardhate vardhayati komt van √ vŗdh = groeien, vermeerderen)
m. a-stam m. a-stam eigenn.; m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam
vegau = twee stromen (du)
m. u-stam m./n. a-stam m. a-stam
komt van √ vid (weten, begrijpen) + suffix a
f. ā-stam komt van veda + anta = einde
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ veşţ
versie 30-12-05
pg 94
gesneden vlees of peulvruchtenmeel (vegetarisch) met kruidenmengsel (meestal: koriander, mosterd, peper etc.) zwakte, gebrek naam van Indra; Vishnu’s hemel (lett.: plaats waar geen angst bestaat) kluizenaar onvolmaaktheid, defect, slechtheid, onhandigheid, inferioriteit gemaakt van riet, flexibel rieten mand, penis gemaakt van gespleten bamboe gespleten peulvruchten m.b.t. de Veda student van de Veda dokter dwaas vijandig vijandigheid landbouwer, ambachtsman, koopman (een van de vier kasten) ongelijkheid grond), disbalans, moelijkheid, probleem, stress
m. a-stam
√ vyak
bevatten
III p
vyakta vyaktam vyakti vyaŋga
manifest, duidelijk, helder duidelijk, helder verschijning, manifestatie zonder ledematen, gevlekt, gestippeld
m.f. (ā) n.
√ vyaj
ventileren
vyajana
vyatimiśra
het toewuiven van koele lucht, ventileren teken, vermomming in wisselwerking, in contact wisselwerking, contact, ongeluk, calamiteit gemengd
vy+ati + √ han
terugslaan
vyatihāra
uitwisseling, terugkeer, ruzie, wederkerigheid
m. a-stam
√ vyath
trillen, vallen, bang zijn voor, pijn lijden
Ia
vyathate
vyathā
pijn, paniek, angst wankelend, duizelig, van kleur veranderd, gestresst, getroffen door, aangedaan, pijn hebbend
f. ā-stam m.f. (ā) n.
komt van √ vyath
√ vyadh vy + apa + √ gam vyā + √ pŗ
doordringen weggaan, verdwijnen, ontsnappen bezig zijn met
IV p
vydhyati
a
vyāpriyate + loc.
vyāpŗta vyāpārin vyāpārin
bezig, actief bezig, actief werker
m.f. (ā) n.
komt van vyā + √ pŗ komt van vyā + √ pŗ komt van vyā + √ pŗ
vesavāra vaikalya vaikuņţha vaikhānasa vaiguņya vaitasa vaitasa vaidala vaidala vaidika vaidika vaidya vaidheya vaira vaira vaiśya vaişamya
vyajana vyatikara vyatikara
vyathita
m. a-stam m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam
veda + ika veda + ika
n. a-stam
f. i-stam m.f. (ā) n. n. a-stam
komt van √ vyaj = ventileren
n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. vyathate
m. in-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
vyabhicari
pg 95
vyamiśra
variabel, meerdere oorzaken hebbend gemixed
m.f. (ā) n.
√ vyay
verkwisten
Iu
vyaya
verval, verdwijning, verkwisting
m. a-stam
vyava (= vi+ava) + √ sthā
zich afscheiden van, vastleggen
vyavasthā
eigen verschil/omstandigheden, wet, voorschrift, bepaalde tijd gebruik zwakke plek, zwakte, gebrek uitleg
f. ā-stam
komt van vi + ava + √ sthā
m. a-stam n. a-stam f. ā-stam
komt van vi + ava + √ hŗ
vyā + √ khyā
uitleggen, verklaren, uiteenzetten tot in detail
II p
vyākhyāti
vyāghra vyādhi vyātta vyāna
m. a-stam m. i-stam n. a-stam m. a-stam
vyāpāra vyāyāma vyāla
tijger ziekte open mond de adem die zich verspreid heeft in het lichaam ongeluk, verderf, dood,schade, wanorde, calamiteit beroep strijd, poging, sport gevaarlijke olifant, prooi, slang
vy + √ ūh
arrangeren, in slagordes opstellen
vyūd.ha
verdeeld, georganiseerd, in slagorden opgesteld verwerping, uitsluiting, verlating het aanbreken van de dag licht wordend, m.b.t. het ochtendgloren brandend trikatu (gember, lange peper, zwarte peper)
m.f. (ā) n.
√ vraj √ vraņ
gaan, lopen verwonden
Ip Ip
vraņa vrata
wond, zweer, buil, abces gelofte, eed
m. a-stam n. a-stam
√ vraśc
snijden
VI p
vriś
vinger
f. cons.-stam
√ vrīd.
zich beschaamd voelen
Ia
vrīhi
rijst (groep rijstsoorten)
m. i-stam
√ śak
kunnen, in staat zijn
Vp
śakuntalā
Shakuntala
eigennaam; f. āstam f. ī-stam
vyavahāra vyasana vyākhyā
vyāpad
vyudāsa
vyuşţa vyuşţa vyoşa vyoşa
śaktya śakya
naam van verschillende kruiden uitwerpselen, ontlasting macht, capaciteit, kracht, behendigheid m.b.t. kracht, capaciteit mogelijk
√ śaŋk
vrezen
śakulādanī śakŗt śakti, śaktī
vyayati
f. cons.-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam vyūhati
m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam vrajati vraņati mahāvrata = naam voor de 5 yama’s in yoga. vŗścati vrīd.ate śaknoti
n. cons-stam f. i-stam; f. ī-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. Ia
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ śak = kunnen śaŋkate
versie 30-12-05
pg 96
śaŋkara śaŋkā
Shankara angst, zorg, wantrouwen, vrees
śaŋkin śaŋku śaŋkha
bang, timide, op z’n hoede angst schelp (ook muziekinstrument), de tempel, het slaapbeen (tempelbeen)
√ śaŋc
zich vasthechten
Ip
śacī
f. ī-stam
śatru
machtige hulp (van de goden), spraak, vrouw van Indra honderd, een honderdtal honderden keren Aziatische asperge (Asparagus Racemocus) vijand
√ śad
vallen
VI a
śada śanais
het vallen, de val kalm, rustig, langzaam
m. a-stam m.f.n.
√ śap
vervloeken, verwensen
I, IV u
śapa, śāpa śaphara
kruis, lijden, straf, vervloeking karper
m. a-stam m. a-stam
√ śabd
roepen, aanroepen
Xp
śabda
sutra, woord, gezaghebbende verklaring, geluid, stem, toon
m. a-stam
√ śam
rustig, tevreden zijn, kalmeren
IV
śamī
f. ī-stam
śambūka śamyā
werk, poging, boom (Prosopis Spicigera of Mimosa Suma) kalmerend, rustgevend stok, staf, houten pin, vrucht v.d. śamī-boom? demon, vijand, soort hert (met vertakt gewei), soort vis, boom (Terminalia Arjuna) slang, schelp vrede, stille rust, sereniteit
√ śam.s
prijzen
I
śaya
m.f. (ā) n.
śarad śarabha śarīra
rustend, slapend, wonend, liggend slaap bed schuiplaats, onderdak, toevluchtsoord, bescherming herfst soort hert lichaam, dat wat breekbaar is
śarīracchidra
ruimte in het lichaam
śarkarā
gruis, kiezelsteentjes, niergruis, nierstenen, , hard oorsmeer gelukkig speerpunt, pijl, doorn konijn, haas een konijn bezittend maan lof, eerbetoon
śata (ifc: śatī (f)) śatasah. śatāvarī
śamana śamyā śambara
śaya śayyā śaraņa
śarmin śalya śaśa śaśin śaśin śastra
n. a-stam f. ā-stam m. u-stam m./n. a-stam
[marmapunt]
n. a-stam f. ī-stam m. u-stam śīyati
śapati, śapyati
śabdayati
śamyati
m.f. (ā) n. f. ā-stam m. a-stam m. a-stam śam.sati
m. a-stam f. ā-stam n. a-stam f. cons.-stam m. a-stam n. a-stam
komt waarschijnlijk van √ śŗ = breken
f. ā-stam m. a-stam m. a-stam m.f.n. in-stam m. in-stam n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ śam.s = reciteren, zingen
versie 30-12-05
pg 97
śastra
snij-instrument: mes, dolk, wapen, zwaard, pijl
- śah.
[secundair suffix; vormt bijwoord van wijze]
śāka śāka śākin śākhā
kracht, helper, vriend groente, tuinkruid machtig, behulpzaam tak, extremiteit, ledemaat, vinger, afdeling voorzien van takken, afdelingen (school) boom drup, slijm, modder vredig vrede, geluk
m. a-stam m. a-stam
gevarieerd in kleur, gespikkeld soort vogel (mus?) gemaakt van been, menselijk, behorend tot het lichaam rijst huiselijk, bescheiden, nederig bescheidenheid, nederigheid kikker, nootmuskaat, keeltumor lotuswortel gekookte rijst gekookte rijst
m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ī) n.
√ śās
straffen, bevelen, onderwijzen, informeren
II p
śās śāsa śāsaka śāsana śāsita śāsus śāśvata śāstra
bevel bevel, bevelhebber leraar, leider straffend geleid, onderwezen, gestraft bevel levenslang, eeuwig geschrift, voorschrift, code, compendium, heilige boeken, wetenschap
f. cons.-stam m. a-stam m. a-stam m. f. (ī) n. m.f. (ā) n. n. us-stam m. f. (ī) n. n. a-stam
√ śikş
studeren, proberen
I
śikşā
kennis, wetenschap, instructie, klankleer (fonetiek) de wens om te kunnen, opvoeding gebied boven de heupen pauw Moringa Pterygosperma (mierikswortelsoort) deel van de darmen scherp (wapens), dun, zwak kaak hoofd, top, punt Acacia Sirissa hoofdpijn steen, rots bitumen, rode kalk
f. ā-stam
śākhin śākhin śāda śānta śānti śāra śārapada śārīra śāli śālīna śālīna śālūka śālūka śālyanna śālyodana
śikşā śikhaņd.a śikhin śigru śiŋgi śita śiprā śiras śirīşa śirovedanā śilā śilājatu
n. a-stam
komt van √ śas = springen Vb. ekaśa (een voor een) = eka (één) + śah.
f. ā-stam
m. in-stam m. a-stam m.f. (ā) n. f. i-stam
komt van √ śam = rustig zijn
m. i-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam n. a-stam n. a-stam m./n. a-stam
f. ā-stam
śāsti
komt van √ śikş = studeren, proberen śikşa (stam desid. √ śak = kunnen) + a>ā
m./n. a-stam m. in-stam m. u-stam f. i-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam n. as-stam m. a-stam f. ā-stam f. ā-stam n. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ śo meestal in dualis
versie 30-12-05
pg 98
n. cons.stam
śiva granthi śiśu śiśumāra
bitumen (lett.: rotsoverwinnend) Shiva aangenaam, voorspoedig, gelukkig, vriendelijk pijnappelklier, epifyse kind, jong dier dolfijn
√ śiş √ śiş
verlaten achterblijven, overblijven
VII p
śişya śişya
leerling dat wat geleerd moet worden
√ śī
neerliggen, slapen, rusten
śī śīghra śīta śīta śītala śītala śīdhu, sīdhu śīrņa
straling, schijnsel snel koud, wit, ijzig, suf, traag (guna) kou, koud weer koud, onberoerd kou sterke drank van molasse, rum gebroken, beschadigd, verwond, verrot rotting, slechte conditie, verval rotting, slechte conditie, verval hoofd schedel (lett.: kap v.h.hoofd) hoofd
m. a-stam m.f. (ā) n. II a f. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. u-stam m.f. (ā) n.
śilājit śiva śiva
śīrņatā śīrņatva śīrşa śīrşakapāla śīrşan
eigenn.; m. a-stam m.f. (ā) n. m. u-stam m. a-stam
komt van √ śīl
śīla (ifc. śīlā)
gewoonte, gebruik, neiging, aard, karakter parkiet zuur, stinkend zure drank, azijn, gruwel pareloester helder, puur, licht gekleurd sap, essentie, zaad, goud, weelde, sperma wit
n. a-stam (soms m.)
√ śuc
schijnen, glanzen, branden, heftige pijn lijden, rouwen, zuiver zijn
Ip
śuci śuņţhī
wit, zuiver, schijnend, heilig gember (droog)
√ śudh
reinigen
Ip
śuddha śuddhi śunya
zuiver zuivering, reiniging(skuur) leeg, verlaten, desolaat
m.f. (ā) n. f. i-stam m.f. (ā) n.
√ śubh
stralen, glanzen, schijnen
Iā
śubha
m. a-stam
śubhra
het goede, het plezierige, Sapindus Detergens (boom) goed, plezierig, nuttig, krachtig, prachtig, kwalitatief goed schijnend, wit, heldergekleurd
√ śuş
uitdrogen
IV p
śuşka
gedroogd
m.f. (ā) n.
śubha
ppp.
śīlati
mediteren, practiseren, oefenen, gebruiken, bezoeken, eerbied betonen
śukla
śete
f. ā-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam n. n-stam Ip
√ śīl
śuka śukta śukta śukti śukra śukra
śinaşţi
m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam f. i-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. śocati
śobhate, -ti
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
śuşyati
versie 30-12-05
śūka(ja)
pg 99
śūla śūlyamām.sa śūra
steek (insect), iets dat prikt, de naald van graan handwerksman, bediende (een van de vier kasten) jeeg, verlaten leegte, vacuum, het niet-Zijn, het cijfer nul. verlaten leegheid, eenzaamheid soort plant schouder speer, pijl, acute pijn, koliekpijn geroosterd vlees (aan het spit) sterk, dapper, krachtig
√ śŗ
breken, verpulveren
śŗŋga
śepa śepha śeşa śaitya śaiva
hoorn (ook blaasinstrument), het uiterste einde, de hoornen van de maan, top van de berg, hoogte, het beste in zijn soort, hertengewei naam van verschillende planten, w.o. Trapa Bispinosa penis penis rest, residue kou, vorst, koud gevoel behorende tot Shiva
√ śo
scherpen, wetten (wapens)
III p
śoka śoka
m.f. (ā) n. m. a-stam
śauca śaurya śmaśru
brandend, heet gloed, vlam, hitte, zorg, pijn, afgunst, moeilijkheden, verdriet (donker)rood roodheid, vuur (donker)rood bloed, (menstruatie)bloed Sonottara reinigend schoongemaakt, gezuiverd, verwijderd briljant helder, mooi, stralend glans, schoonheid uitdroging, longtuberculose verdrogend drogend, opdrogend, lijdend aan tuberculose zuiverheid, schoonheid dapperheid, heldhaftigheid snor en baard
√ śyai
laten bevriezen
Ip
śyena śraddhā
roofvogel (havik, arend, valk) vertrouwen, wens
m. a-stam f. ā-stam
√ śram
zich inspannen, vermoeid zijn
IV p
śrama
vermoeidheid, uitputting, lich.oefening
m. a-stam
śūdra śūnya śūnya śūnyatā śūpaparņī śūpti
śŗŋgāţaka
śoņa śoņa śoņita śoņita śoņottarā śodhana śodhita śobhana śobhana śobhā śoşa śoşana śoşin
m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam f. ā-stam f. ī-stam f. i-stam m./n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
m. a-stam n. a-stam m. a-stam m./n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
śiva + a śiśāti
m.f. (ā / ī) n. m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam eigenn.; f. ā-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā ) n. √ śubh (schijnen) + ana
m.f. (ā / ī) n. f. ā-stam m. a-stam m.f. (ā / ī) n.
komt van√ śubh = schijnen
n. a-stam n. a-stam n. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
śyāyati sst. van śrad = hart + dhā = zich richtend, plaatsend śrāmyati komt van√ śram
versie 30-12-05
śramaņa śravaņa
pg 100
komt van√ śram + ana komt van√ śru + ana
m.f. (ā / ī) n. n. a-stam
śrāya
werkende, een poging doende gehoor, aankondiging, het luisteren, reputatie, de oren voorzien van
√ śri
gaan
Iu
śrayati, -te
śrī śrīmat
gezegend, stralend straling bezittend, lieflijk, aangenaam, weelderig
√ śru
luisteren, horen
Vp
śruti
Veda, geschrift, dat wat gehoord is beste, mooiste lam, kreupel, gekookt, volwassen heup, lendenen, billen (inwendige) oor, gehoor geleerde, student, brahmin glad, zacht, teder, glibberig, dun, eerlijk (guna) ontspannend
f. i-stam
śŗņoti komt van√ śru = horen
√ ślāgh
vertrouwen, prijzen, trots zijn, toevertrouwen
Ia
ślāghate
śleşmat śleşman
de slijm bevattende slijm, kapha
śloka
stanza, hymne, vers (lett.: dat wat gehoord is)
m. n-stam m. a-stam
komt van√ śru = horen;
śvāśura śvāśrū
schoonvader schoonmoeder hijgen, fluiten, sissen, ademen hijgend
m. a-stam f. ū-stam II p m.f. (ā) n.
śvādu śvāvidh śvāvidha śvāsa
zoet stekelvarken stekelvarken ademhalingsproblemen, astma, hijgen
m. cons.-stam m. a-stam m. a-stam
√ śvi, śū
zwellen, toenemen
Ip
śveta śvetadvīpa
wit witte eiland (mythische spirituele woonplaats) zes zesde met, vergezeld van, en, bezittend gehecht aan, geleid tot, bezig met, toegewijd aan gerst dijbeen dijbeen dijbeen vriend vriendin beschrijfbaar gehecht
m.f. (ā) n. m./n. a-stam
śreşţha śroņa śroņi śrotra śrotrya ślakşņa ślathana
√ śvas
śvasana
şaş, şaţ şaşţha sasakta saktu sakthasakthi sakthī sakhi sakhī saguna saŋga
m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. f. i-stam n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
m.f. (ī) n. adv. m.f. (ā) n.
[ vers = 2 halfverzen van 16 syllaben, elk 2 pāda’s van 8 syllaben]
komt van√ śvas = hijgen fluiten nom.: śvāvit In compounds: śvāvidkomt van√ śvas = hijgen fluiten śvayati
ibc komt van√ sañj = zich hechten aan
m. u-stam n. i-stam f. ī-stam m. i-stam f. ī-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
sa + guna
versie 30-12-05
saŋga
pg 101
gehechtheid, klontering, obstructie (vocht) vasthoudend
m. a-stam
√ sac
horen bij, verenigen met, volgen, genieten, vertrouwd zijn met
Ia
saciva
raadgever, minister
m. a-stam
√ sañj
zich hechten aan
Ip
sat sat satatam sattva
n. cons.stam m.f. (at ī) n. adv. n. a-stam
satyam
het zijn, de existentie zijnde, bestaande, goed constant, altijd het zijn, zuiverheid, goedheid, integriteit, de geest hij die zuiver is waar waarheid de waarheid toegedaan, door en door eerlijk waarlijk, echt
√ sad
zitten
I, VI p
-sad sadana
bewoner (van) huis, zetel, ontspanning, uitputting huis, zetel, ontspanning altijd op hetzelfde moment, zonet, meteen, dagelijks gelijk, passend, waard gewone bezit rijk gewone bezit goed bravo op hetzelfde moment, zojuist, onmiddellijk, recent
saŋgrahaņa
sattvastha satya satya satyapara
sadas sadā sadyas sadŗśa sadhana sadhana sadhanatā sadhu sadhum sadhyah.
+ loc.
m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n.
sacate sajati part.pres. van √ as = zijn na + satatam = nooit sat + suffix tva sst.: sattva + stha sat + ya satya + para (verder, hoger)
sīdati ifc
n. a-stam n. as-stam
m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam
√ san
winnen, verkrijgen, bezitten, genoeten, succesvol zijn
I p, VIII u
sanati, sanoti
sandhāna
n. a-stam
komt van sam+ √ dhā
sandhāna
vereniging, verbinding, heling, vriendschap helend
√ sap
eren, volgen, liefhebben, beminnen
Ip
saparyā saptasaptan saptama saptalā saptāha
aanbidding, eerbied zeven zevental zevende naam van verschillende planten week (7 dagen)
f. ā-stam
√ sam, stam
verstoord zijn
Ip
samsama
bijeen, samen gelijk, zelfde, parallel, in evenwicht, harmonisch, regelmatig welkom aan alle kanten, geheel compleet gelijkheid balans, evenwicht, gelijkheid samengevoegd met
prefix m.f. (ā) n.
samanas samantatah. samanya samatvam sam-anvita
m.f. (ā) n. sapati komt van √ sap = eren
m.f. (ī) n. f. ā-stam m. a-stam samati, stamati
m./f./n. cons-stam
n. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
sama + suffix tva
versie 30-12-05
pg 102
samabuddhi samartha samavāya
hij die hetzelfde denkt/voelt eenzelfde bedoeling hebbend onverbrekelijke samenhang, ontmoeting, combinatie
sam + √ aś
bereiken, verkrijgen
samasta samā samāgama samādhi
samengebonden, verenigd jaar ontmoeting, vereniging diepe meditatie, gelijkmoedig verstand, het Zelf, gedachtenconcentratie gelijk, algemeen, universeel, homogeen, harmonisch de geconcentreerde adem een gelijk deel
m.f. (ā) n. f. ā-stam m. a-stam m. i-stam
m.f. (ā) n.
samāsa + tah.
een gelijk deel verkrijgend, in gelijke hoeveelheid bestaande uit gelijke delen verbinding, combinatie, totaliteit, samenstelling om precies te zijn, in het kort
sam + ā + √ sad
naderen, ontmoeten, verkrijgen
samāsanna samita samita samitam samidh (ibc: samid)
bereikt, verkregen, dichtbij verzameld, gecombineerd uitgemeten altijd, voortdurend brandhout
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
sam + √ īkş
nauwkeurig onderzoeken, zich bewust worden, overdenken
Ia
samīkşa samīkşā
nauwkeurig onderzoek inspectie,intellect, begrip, waarneming lucht, bries, wind, vata producerend, stimulerend
n. a-stam f. ā-stam
samāna samāna samām.śa (< samaam.śa) samām.śa(ka) (< sama-am.śa) samām.śika samāsa
samīra(ņa) samīraņa sam + √ uc sam + √ uccar (< ud + √ car)
m.f. (ā) n. m. a-stam
m.f. (ī/ā) n. m. a-stam m. a-stam
m.f. (ā) n. m. a-stam samāsīdati sam+ita sa+mita sa+mita
f. cons.stam samīkşate
m. a-stam m.f. (ā) n.
zich verheugen, genieten van het samenzijn uitspreken, omhoog gaan, samen uitgaan, in een betere klasse geboren worden
samuccarati komt van sam + √ uc = zich verheugen komt van sam + ut + √ pad = opspringen, te voorschijn komen samunatti
samucita
verheugd, passend, gewend aan
m.f. (ā) n.
samutpanna
geproduceerd, gebeurd, verrezen, ontstaan, voortgebracht, opgesprongen,
m.f. (ā) n.
sam + √ ud
nat maken
samudita
omhooggegaan, een eenheid vormend, verzameld, voorzien van herkomst, existentie
m.f. (ā) n.
sam+ud + √ bhū
ontstaan uit, voortkomen uit, geproduceerd worden door
Ip
samudbhavati, -te
samudra
zee
m. a-stam
sam + √ ūh sam + √ ŗ
bij elkaar brengen verenigen, verbinden, in beweging brengen, reanimeren overhandigen
Iu I, III, V
komt van sam + √ ud samūhati, -te sam ŗyarti, samŗņoti, samŗņvati, samŗcchati samarpayati
samudbhava
sam + √ ŗ ©
m. a-stam
X
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
sam.kata
pg 103
m.f. (ā) n.
sam.khyā sam.graha sam.grahaņa sam.grahin
bijeengebracht, dicht, nauw, samengedrongen, gevaarlijk nauwe doorgang, pas samentrekking, sluiting opeenhoping, vernietiging, kort overzicht, condensatie, verkorting, korte verklaring aantal greep, het vasthouden vasthoudend, grijpend verzamelaar
sam + √ car
lopen
I
sam.jāta
geboren, geworden, georduceerd, verschenen overeenkomst, kennis, teken, naam
m.f. (ā) n.
sam + √ tuş
geheel voldaan / tevreden zijn
IV p
sam.toşa sam.darśana
tevredenheid gezicht, waarneming
m. a-stam n. a-stam
sam + √ diś sam+ √ dŗś
bevelen zien, verbergen
VI
sam.deha
twijfel, onzekerheid
m. a-stam
sam+ √ dhā
verbinden, samenvoegen
sam.dhi sam.dhyā
combinatie, overeenkomst, verbinding, verbond, gewricht schemering, avond
sam+ √ nam
buigen
sam.nata , sannata sam.nihita sam.nikŗşţa
sam.parka
gebogen, verlaagd aanwezig vooraanstaand, dichtbij positie naast iets anders het samen of naast iets anders neerzetten; nabijheid gezamenlijke wanorde (v.d. drie dosha’s) onthechting, verzaking de mens die zich van alles heeft ontdaan verbinding, contact
sam + √ pŗc
verbinden, vermengen
sam.prati sam.pratişţhā
sam.kata sam.koca sam.kşepa
sam.jñā
sam.nidha, sannidha sam.nidhi, sannidhi sam.nipātah. sam.nyāsa sam.nyāsin
n. a-stam m. a-stam n. a-stam
komt van sam + √ kşip = gooien
f. ā-stam m. a-stam m.f. (ī) n. m.f.n. in-stam sam.carate
f. ā-stam
m. i-stam
sam. tuşyati komt van sam + √ tuş sam.diśati ācchādayati komt van sam + √ dhā = bij elkaar neerzetten, verbinden
f. ā-stam sam.namati
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. n. a-stam m. i-stam m. a-stam
m. a-stam
komt van sam + √ pŗc = verbinden sam. pŗņakti
nu volharding, voorgang
f. ā-stam
sam + prati + √ sthā > sampratişţhā sam + pra + √ dā
stevig staan op, vertrouwen op
Ip
van sam + prati + √ sthā sam.pratişţhāti
overhandigen, onderwijzen, geven
u
sam.pradadāti
sam.pradāna
gift, onderricht, datief
n. a-stam
sam + pra + √ yā
voortgaan, bewegen, hun baan volgen (zoals de sterren) (vocalisatie van een halfvocaal)
II p
aankomst, verwerving, het bereiken, pathogenese perfecte kennis of waarneming, aanroep/vocatief (gramm.) perfecte kennis of begrip ontwakend, roepend (vocatief)
f. i-stam
sam.prasāraņa sam.prāpti sam.buddhi sam.bodha sam.bodhana
f. i-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
sam.prayāti
versie 30-12-05
sam.bhāva
pg 104
m. a-stam
sam.bhāvya
samenkomst, geboorte, productie, bron geloofwaardig
sam + √ bhū
samen komen, verenigen
u
sam.bhūti
geboorte, afkomst, groei
f. i-stam
sam + √ man sam + √ mantr
overeenkomen, op prijs stellen advies vragen, consulteren
X
sam.marda sam.māna sam.mānana sam.mita
feest, ontmoeting eer, respect eerbetoon uitgemeten, in dezelfde hoeveelheid misverstand, verwarring
m. a-stam m./n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
leiden, besturen, controleren, in bedwang houden, samenbinden
p
controle (v.d. zintuigen), laatste 3 van de 8 stappen van yoga zelfbeheerste combinatie, belasting, voorschrift, principe
m. a-stam
sam + √ vŗt
gebeuren, worden (tot), ontstaan
I
sam.vŗtti sam.vega sam.śamana sam.śaya sam.sāra
terugkeer opwinding kalmerend, rustgevend twijfel, aarzeling, onzekerheid kringloop van geboren worden en sterven, schepping
f. i-stam m. a-stam m.f. (ī) n. n. a-stam m. a-stam
sam + √ śī
zwak worden, aarzelen
II a
sam.śete
sam.sīda sam.śodhana sam.sūda sam.sūdana
neusgat reinigend, zuiverend neusgat in orde brengend, sturend, dodend, vernietigend indruk van een ervaring op de geest, opvoeding, bereiding, zuivering, versiering Sanskriet taal
n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā/ī) n.
komt van √ sūd
m.f. (ā) n.
sam.hanana sam.hitā
vervolmaakt, samengevoegd, perfect het strooien verzameld, samengevoegd, compact, stevig compactheid, robuustheid, lichaam, stevigheid compact, robuust, stevig verzameling, eenheid
sam.hita
verzameld, samengevoegd
m.f. (ā) n.
sara
m.f. (ā) n.
sarasī sarga
vloeibaar, mobiel, snel, bewegend (guna) meer schepping, universum
sarpa
slang, cobra
m. a-stam
sam.moha sam + √ yam
sam.yama sam.yamin sam.yoga
sam.skāra sam.skŗta sam.skŗta sam.staraņa sam.hata sam.hanana
m.f. (ā) n. sam.bhavati, -te sam.manyate sam.mantrayati
m. a-stam sam.yacchati
m./f./n. in-stam m. a-stam sam.vartate
komt van sam + √ śī
m. a-stam
samenstelling met √ kŗ = doen, maken
n. a-stam
komt van sam + √ kŗ = samen maken part.perf.; komt van sam+ √ kŗ = samen maken
n. a-stam m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. f. ā-stam
f. ī-stam m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van sam + √ dhā = samen zetten part.perf.; komt van sam+ √ dhā = samen zetten
komt van √ sŗj = scheppen + a
versie 30-12-05
sarpis sarvagata
pg 105
n. is-stam m.f. (ā) n.
sarvatra sarvadā sarvaśah. sarvah., sarvam, sarvā
ghee, geklaarde boter alles doordringend (lett.: alles gegane) overal, altijd altijd aan alle kanten, compleet alle, alles
salila salila (ifc: salilā) savya savya
vloeiend, instabiel vloed, water, regen linkerhand of –arm of -voet links, zuidelijk, omgekeerd
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
√ sah
dragen
Ia
sah. – tam - tasya
hij, die (N) – hem, die (A) – van hem, zijn (G)
pron.pers.
sah., tat, sā saha sahas sahasā
die, dat, die (samen) met machtig, overwinnend onmiddellijk, onverwacht, krachtdadig duizend kruinchakra verenigd, samen met dragelijk
pron.dem.; als sah.
sahasra sahasrārā sahita sahya sā – tām – tasyāh.
zij, die (N) – haar, die (A) – van haar (G)
pron.adj.; als sah.
sarva + √ gam
sarva + śah. n.b.: n.nom/acc. wordt als subst. verbogen.
sāhate
volgt op zn in instr.
[7e chakra]
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. pron.pers.
sā sāktava sākşa sākşāt sāttvikāh. (pl. nom.) sāttvikī sātmya sātmya sāda sādaraņa
gevende, verlenende gerstendrank zaden hebbend, ogen hebbend feitelijk, zichtbaar, duidelijk zuivere mensen, de goeden zuiver, waar gezondheid gezond, passend bij iemand uitputting, verlies, wanhoop tot beide landschappen behorend
√ sādh
streven naar, verkrijgen, vervullen, produceren, succesvol zijn, slagen
Iu
sādhati
sādhaka
m.f. (ā) n.
Vgl. sādhaka pitta (dat in het hart de wil aanstuurt)
sānu
effectief, vervullend, magisch, demonstrerend, energiegevend effectief, meest effectief assistent, magiër, aanbidder, magisch, energiegevend effectief, naar een doel leidend het bereiken, doel, macht, methode, manier basis of ondersteuning hebbend dezelfde basis of ondersteuning hebbend, algemeen, gewoon bereid, overwonnen, aangetoond, geproduceerd met als effect, veroorzakend, te genezen, te verkrijgen top (v.d. berg), oppervlakte, rug
√ sāntv
troosten
Xu
sādhakatama sādhaka sādhana sādhana sādhāra sādhāraņa sādhita sādhya
m.f. (ā) n.
komt van saktu = gerst komt van sa + akşa
n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n.
m.f. (ā) n. m. a-stam
Vgl. sādhaka pitta
m.f. (ī/ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m./n. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
sāntvayati
versie 30-12-05
sāndra
pg 106
m.f. (ā) n.
sāmudra
dicht, dik, vast, oliachtig, visceus (als honing) (guna) winst, bezit, weelde, lied, gezongen vedisch vers geschiktheid, rechtvaardiging, kracht, capaciteit, macht zeeman
sāmudra
zeezout
n. a-stam
sāmudra sām.khya, sānkhya
m.f. (ā) n.
siktha
m.b.t. de zee, de oceaan rekenmachine, telsysteem, filosofisch systeem, (lett.: een wijsbegeerte die opsomt, telt), gelijkheid, identiteit, evenwicht kracht, weelde, het beste van iets, beweging, koers Indiase kraanvogel het allerbeste, iets excellents beter, kostbaarder de essentie, harde kern van iets graansoort vermeerderd met de helft samengevoegd (zwarte) mosterd(olie) gemaakt van mosterd overhaast, ondoordacht, dwaas, buitenmatig dwaasheid, roekeloze daad, wreedheid, stress, agressie overweldiging, wreedheid, kracht gekookte rijst
√ sic
sprenkelen
VI u
sitopalā
suiker
f. ā-stam
√ sidh √ sidh
afkeer opwekken, weren slagen, volmaakt worden, doel bereiken, gaan
Ip IV p
siddha
geslaagd, volmaakt, doel bereikt, gekookt, bewezen, aangetoond heilige, ziener, iemand die volmaaktheid verwezenlijkt, effectieve remedie hij die het doel bereikt heeft (Buddha) volmaaktheid, verwezenlijking, bewijs, succes wit gespikkeld, leproos soort melaatsheid leeuw
m.f. (ā) n.
sāman sāmarthya
sāmya sāra sāra sāratara sāratara sāratva sāriva sārdha sārdham sārsapa sārsapa sāhasa sāhasa sāhasikya
siddha, siddhā siddhārtha siddhi sidhma(la) sidhma, sidhmā sim.ha
n. n-stam
komt van √ sā = verwerven
n. a-stam m. a-stam
komt van sam = samen + udra = water komt van sam = samen + udra = water komt van sam = samen + √ khyā = vertellen, opnoemen
n. a-stam m. a-stam
sama + ya
m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam m.f. n. n. a-stam m.f. (ī) n. m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam m./n. a-stam; f. āstam siñcati, -te sedhati sidhyati
m. a-stam; f. ā-stam m. a-stam m. i-stam m.f. (ā) n. m. a-stam; f. ā-stam m. a-stam
besprenkelen
sirā
ader (veen), pijp
f. ā-stam
sītā sīdhu, śīdhu,
Sita, vrouw van Rama sterke drank van molasse, rum
eigenn.; f. ā-stam m. u-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
siñcati [sira matrika = marmapunt]
versie 30-12-05
pg 107
sīman sīmanta
haarlijn scheiding in het haar
m. n-stam m. a-stam
√ sīv
naaien, zomen, met een draad verbinden
IV p
su-
goed, wel, [positief], gemakkelijk
prefix
sukŗta = goed gedaan sugita = goed gezongen subodha = makkelijk te begrijpen
√ su
drukken, persen
Vu
sunoti, sunute
sukhani sukha sukham sukhin
m.f. n. n. a-stam
suhŗd
vol van geluk plezier, geluk gelukkig, plezierig, aangenaam geluk/blijdschap/gezondheid bezittend zoete geur, het Opperste Wezen zoet ruikend, lekker van geur zoet ruikend, lekker van geur dochter een mooie huid hebbend een mooie huid heel moeilijk te verteren zuiver, puur mooi heerlijk, gezegend, rijk, voorspoedig, vriendelijk gezicht, naam van verschillende planten (lett.: een goede mond hebbend) een aantrekkelijk uiterlijk hebbende goede vechter god, godheid, geleerde, zon lekker ruikend parfum goddelijke koe rijk aan sap naam van verschillende planten naam van verschillende planten soort bier, alcoholhoudende drank (wijn, likeur), water godin vooraanstaande, prominent, verbeterd wijnruit, lijnzaad ruggenmergkanaal vocht van het ruggenmergkanaal stevig verbonden, een eenheid vormend, compact, vriend
√ sū
creëren, voortbrengen
II a
sūkta sūkşma
hymne fijn, dun, klein, gering, subtiel
n. a-stam m.f. (ā) n.
sugandhi sugandhi sugandhin sutā sutvac sutvaktva sudurjara suddha sundara subhaga sumukha sumukha suyudh sura surabhi surabhi surabhī surasa surasa surasā surā surī surūd.ha suvarcalā suşumņā, suşumnā suşumņā jala susam.hata
[marmapunt]
sukha + m
m.f.n. in-stam m. i-stam m.f.n. i-stam m.f.n. in-stam f. ā-stam m.f. n. n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m.f. (ī) n. m.f. (ā) n.
su + tvac su + tvac + tva
ppp.
m. a-stam m.f. (ā) n. m. cons-stam m. a-stam m.f. (is/ī) n. m. i-stam f. ī-stam m.f. (ā) n. m. a-stam f. ā-stam f. ā-stam f. ī-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. cons-stam sūte
(guna)
sūtra
aforisme, draad, streng, plan
n./m. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
van √ sīv = naaien, zomen, met een draad verbinden
versie 30-12-05
pg 108
sūnu
zoon
m. u-stam
√ sūd
in orde brengen, leiden, doden, vernietigen
Iu
sūdati
sūdana
m.f. (ā/ī) n.
komt van √ sūd
sūdana sūpa sūra sūrakanda sūraņa sūrya
in orde brengend, sturend, dodend, vernietigend vernietiging, het doden soep, saus zon Amorphophallus Campanulatus Amorphophallus Campanulatus zon, zonnegod
n. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam n. a-stam m. a-stam
komt van √ sūd
√ sŗ √ sŗj √ sŗp
stromen, vloeien, gaan creëren, uitstralen, uiten kruipen
Ip VI p I
sŗşţi
f. i-stam
seka senā
schepping, creatie, afscheiding van het lichaam producerend, laten gaande het uitstromen, bevochtigen, zaadlozing. bad leger
sarati sŗjati sarpati √ sŗj + ti
√ sev
dienen, aanbidden, eren
Iā
sevana
n. a-stam
sevate, -ti komt van √ sev
f. ā-stam m.f. n. in-stam
komt van √ sev + ā komt van √ sev + in
sauhārda sauvarcala
dienst, eerbied, gemeenschap (sex), regelmatige actie, gehechtheid aan, gebruik bediening, verzorging, dienst zich bedienend, de gewoonte hebbend, nakomend zeezout, zout, rotszout (uit de rivier Sindh) m.b.t. de zee geduldig, verdragen, getolereerd soma, maan, sap (van een plant die voor rituele drank gebruikt wordt) fijngevoelig, teder fijngevoeligheid, tederheid zoetgeurend parfumverkoper, man die (sex) geur van vrouwen niet kan weerstaan, ‘worm’ in darmen zoete geur, parfum vriendelijkheid fortuin, geluk, succes behorend tot de soma O edele heer ongedierte in het haar (haarluis?) vriendschap zoutsoort
√ skand(h)
gaan, springen
I p
skandha
m. a-stam
stana stanya stabdha
schouder, bovenste deel van de rug, nekgebied vrouwelijke borst, tepel, uier moedermelk gefixeerd, verstijfd, verlamd
√ stambh
ondersteunen
IX p
sŗşţa
sevā sevin saindhava saindhava sod.ha soma saukumārya saukumārya saugandhika saugandhika saugandhya saujanya saubhāgya saumya saumya (voc.) saurasa
m.f. (ā) n. m. a-stam
komt van √ sŗj
f. ā-stam
m./n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam
komt van √ su = uitpersen
m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam n. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
soma + ya
n. a-stam n. a-stam n. a-stam (soms m.) skandati
m. a-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
stabhnāti
versie 30-12-05
stambha stambhana √ stu √ stubh √ stŗ
steya stairya stotra styāna styāna strī straiņa stha
pg 109
pilaar, stijfheid, verlamming, obstructie verkoelend, verlammend, stoppend
m. a-stam
prijzen zingen, prijzen, exclameren (hymnen) bedekken
II Ip
stāuti stobhati
V, IX
stŗņoti, stŗņāti,
diefstal, gestolen waar stevigheid, stabiliteit, geduld, gehechtheid aan hymne stijf, rigide, samengeklonterd, vettig apathie, massiviteit, luiheid, sloomheid vrouw vulva (lett.: wat vrouwelijk is) staande in, gevestigd in
n. a-stam n. a-stam
m.f. (ī) n.
n. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam f. ī-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
komt van √ sthā = staan
sthapati
heer van een district, gouverneur
sthapanī
ruimte tussen de wenkbrauwen
f. ī-stam
[marmapunt] [bijchakra]
sthavira
breed, compact, dik, sterk, solide, oud een oud persoon
m.f. (ā/ ī) n.
komt van √ sthā = staan
m. a-stam
√ sthā
staan, blijven, blijven staan, stoppen
III p
komt van √ sthā = staan tişţhati, -te
sthāna
positie, plaats, gelegenheid, sfeer, stand,afdeling, altaar
n. a-stam
√ sthā (staan) + ana; [sthāna rohita = marmapunt] [sthāna mula = marmapunt]
sthāne sthānivat sthāpatya
juist, terecht gelijk de originele vorm
huis van de gouverneur, architectuur bescherming, behoud, stabiliteit
n. a-stam
Vgl.: sthapati = gouverneur
gevestigd hij die is gevestigd in balans, evenwichtigheid, wijsheid gevestigd in wijsheid iemand met een standvastig intellect, een wijze stabiel, solide, vast, sterk (guna)
m.f. (ā) n. m. i-stam
sthavira
sthāpana sthita sthita-buddhi sthita-prajña sthita-prajña sthira
n. a-stam ppp.
m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam
sthiratā
stevigheid, stabiliteit, hardheid
sthirī-karaņa sthūla sthūragudā sthūlagudā stheya stheya stairya sthaulya
het stevig maken grof, dik, massief, zwaar (guna) dikke darm dikke darm gefixeerd zijnde arbiter, rechter stevigheid, stabiliteit, rust corpulentie
n. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam f. ā-stam m.f. (ā) n. m. a-stam n. a-stam m. a-stam
√ snā
baden
II
snāna
(ceremonieel) bad
n. a-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
komt van √ sthā = staan snāti
versie 30-12-05
pg 110
snāyu snāvan snih snih snehana
pees, zenuw, ligament, spier pees vocht liefdevol smerend, liefdevol
n. u-stam n. n-stam f. cons.-stam m.f. n. m.f. (ā) n.
snehana snehala sneha
oliebehandeling, massage gek op iemand vettigheid, zachtheid, smeer, toewijding, liefde vettig, olieachtig, glibberig, kleverig (guna) vettigheid
m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam
√ snih
vettig worden, betrokken raken, affectie voelen voor, beminnen
IV a
spandana
hartklopping
m. a-stam
√ spardh
wedijveren
Ia
spardhā sparśa sparśana spŗhā
wedstrijd, rivaliteit gevoel, aanraking aanraking, contact wens, verlangen
f. ā-stam m. a-stam m. a-stam f. ā-stam
√ spŗś
aanraken
VI p
spŗśa spŗśa
aanrakende aanraking
m.f. (ā) n. m. a-stam
√ spŗh
wensen
X
spŗha sphaţika
verlangen kristal, kwarts
m. a-stam m. a-stam
√ sphuţ
open barsten
VI p, I u
sphuţa sphuţana sphoţa sma, smā
m.f. (ā) n. n. a-stam m. a-stam
smaraņa
open, geopend het openen, uitbreiding openbarsting, buil, tumor inderdaad, zeker, vroeger, [zet voorafgaande ww-vorm in verl.tijd] het zich herinneren, geheugen
√ smi √ smŗ
glimlachen zich herinneren
Iā Ip
smŗti
dat wat men zich herinnert, traditie, geheugen in bezit van geheugen, wijs
n. i-stam
√ syam
schreeuwen, klinken, gaan naar, overdenken, beschouwen
Ip
komt van √ smŗ smayate, - ti smarati, -te komt van √ smŗ = zich herinneren smŗti + suffix mat syamati
sraj (ifc: sraja)
f. cons.-stam m. a-stam
komt van √ sru = vloeien
n. a-stam
komt van √ sru = vloeien
srāva srāvaņa
slinger (van bloemen bijv.) stroom, vloeien, waterval, urine stroom, wegvloeien, zweet, urine, miskraam stroom, vloed, miskraam latende stromen
m. a-stam m.f. (ā) n.
√ sru
vloeien
Ip
srotas
rivier, stroom, kanaal
n. as-stam
komt van √ sru = vloeien komt van √ sru = vloeien sravati komt van √ sru = vloeien
sroto + √ sañj √ svaj
verstopt raken van de srota’s omhelzen
Ip Ia
svajati
svatantra
n. a-stam
svatantra
onafhankelijkheid, vrijheid, eigen wil onafhankelijk, vrij
√ svad, svād √ svap
aangenaam zijn, zoet smaken slapen
Ia II
snigdha snigdhatā
smŗtimat
srava sravaņa
m.f. (ā) n.
komt van √ snih = vettig zijn
komt van √ snih = vettig zijn
f. ā-stam
n. a-stam
m. vat-stam
m.f. (ā) n.
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
snihyati spardhate
spŗśati
spŗhayati komt van √ spŗh = wensen sphuţati
t.o. para-tantra svadate svapiti, svapati
versie 30-12-05
svapna svakaraņa
pg 111
n. a-stam n. a-stam
svarga svargaloka svalpa svasŗ svasti svastya svastha
slaap iemand tot je zelf maken, huwelijk verwant eigen manier van doen, eigen gedrag mijzelf, persoonlijk stem, toon, geluid eigen sap goed voor de stem, luidruchtig eigen aard, vorm, natuur, karakter hemels hemelse wereld klein, karig zuster fortuin, geluk gelukkig, voorspoedig gezond, tevreden
svah., svam, svā
eigen
pron.adj.; als sah.
svāgatam (<suāgatam) svāda svādu svādutā svādutva svādhin svādhişţāna svāra svāstya svāhā (<su-āhā)
welkom
√ svid
zweten
svid
inderdaad, denk je ook niet?
svajana svabhāva svayam svara svarasa svarya svarūpa
(lekkere) smaak zoet zoetheid zoetheid genietend sacraalchakra stem, toon, geluid gemak, tevredenheid heil! moge er zegen op rusten (bij offerandes)! amen!
m. a-stam m. a-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. f. r-stam f. i-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
sva = zelf, eigen + bhava = zijn komt van √ svŗ = klinken komt van √ svŗ = klinken sva = zelf, eigen + rūpa = vorm
sva + stha = in het zelf staande, gezond n.b.: n.nom/acc. wordt als subst. verbogen. + dat.
m. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam n. a-stam
[2e chakra]
[2e chakra] komt van √ svŗ = klinken
[maakt vragend vnw onbepaald]
svinna
zwetend, gekookt, gestoomd
m.f. (ā) n.
ppp.
√ svŗ
zingen, iets uiten, markeren, klinken, uitspreken
Ip
svarati
sveda svedana svedana ha ha ha han han (ifc)
zweet zwetend zweetbehandeling dodend, verwijderend verlatend
m. a-stam m.f. (ā) n. n. a-stam m.f. (ā) n. m.f. (ā) n.
komt van √ svid = zweten komt van √ svid = zweten komt van √ svid = zweten komt van √ han komt van √ hā
dodend, verwijderend, doder, vernietiger (ifc)
m.f. (ghnī) n. m. an-stam
√ han √ han ©
doden, slaan, verwonden doden, laten doden
II p X
komt van √ han komt van √ han hanti ghātayati
hanta hanti ham.sa hayagandha hayagandhā hara
ach, helaas moordenaar, opruimer zwaan, gans zwart zout Physalis Flexuosa dragend, wegnemend, verwijderend
m. i-stam m. a-stam m. a-stam f. ā-stam m.f. (ā) n.
komt van √ hŗ
[benadrukt voorgaande woord]
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
versie 30-12-05
haras hariņa hariņa hari harita harita haritaka harmya harşa
pg 112
n. as-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. n. m.f. (ā) n. n. a-stam n. a-stam n. a-stam m. a-stam
havis
greep geelachtig, groenig de gele, hert of antilope groen, geel, bleek groen, geel, bleek groente groene groente groot huis, paleis, gevangenis opwinding, agitatie, vreugde, blijdschap vuur, vuurgod (Agni), offer aanroepingen/gebeden tijdens offerande offerande, ghee
√ has
lachen
Ip
hasa hasat hasana hasita hasta hasta (ifc) hastin hastin hā
lach lachend lachend lachend hand, onderarm, olifantsslurf in de handen dragend handen bezittend olifant ah! oh!
m. a-stam
√ hā
verlaten, afzien van, in de steek laten, verwijderen, wegdoen
III p
hāni hāyana, hayana hāra hāra hārīta hāsa hāsya hāsya
einde jaar verwijdering dragend, wegbrengend, stelend duivensoort lach, vrolijkheid, grap, trots grappig, belachelijk grap, vermaak
f. i-stam m./n. a-stam
√ hi
wegsturen, in beweging zetten, stimuleren
Vp
komt van √ has = lachen komt van √ has = lachen komt van √ has = lachen hinoti
hi hi hi
inderdaad, zeker [encl.] want (encl.) zeker? zelfverzekerd?
√ hikk
hikken
Iu
hikkati
hita
m.f. (ā) n.
himavat
geplaatst, bereid, geschikt, passend, gezond weldadig, nuttig, geschikt dat wat omhoog komt: dijk, dam koud kou, vorst, koude seizoen, winter Himalaya
√ him.s
slaan
VII p
him.sā hiraņya hiraņyamaya hirā hīna hīna
verwonding goud gemaakt van goud bloedvat tekort, wens achtergelaten, tekortgeschoten, inferieur, arm,
f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n. f. ā-stam n. a-stam m.f. (ā) n.
havana havana
hitakŗt hitā hima hima
m. a-stam n. a-stam
komt van √ hu komt van √ hu
n. is-stam
komt van √ hu hasati, -te
m.f. (ā) n. m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n. m.f.n. in-stam m. in-stam
m.f. (ā) n. m. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
ppp van √ has = lachen komt van √ has = lachen komt van √ has = lachen
jahāti
f. ā-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m. vat-stam
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
hinasti komt van √ han + ā hiraņya + maya
komt van √ hā
versie 30-12-05
pg 113
√ hu
aanbieden, opdragen, offeren, in het vuur porren
III p
juhoti
hut huta
offerend geofferd in vuur, gezuiverd, verbrand offer vuur (lett.: offereter) vuur (lett.: offereter) vuur (lett.: offereter) de eigenschappen van vuur hebbend, bestaande uit vuur
m.f. (ā) n.
komt van √ hu = offeren komt van √ hu = offeren
n. a-stam m. cons.-stam m. a-stam m. a-stam m.f. (ī) n.
komt van √ hu = offeren komt van √ hu = offeren komt van √ hu = offeren komt van √ hu = offeren komt van √ hu = offeren
nemen, dragen, offeren, wegpakken geel of groen zijn
Iu
harati
hŗd hŗdaya hŗdayāgra hŗdya
hart, geest hart, geest punt van het hart in het hart zijnde, plezierig, smakelijk, goed voor het hart
n. cons.-stam n. a-stam m. a-stam m.f. (ā) n.
[marmapunt] [marmapunt]
√ hŗş
zich verheugen op, blij zijn, opgewonden of ongeduldig zijn
IV
hŗşyati
he
homan
o! oorzaak, beweegreden, motief, bedoeling impuls, goud, water offeraar, priesterfunctie: aanroeper (hoort bij de ŗgveda) offervuur offer, het opporren van het offervuur offer
√ hnu
verbergen (voor)
II a
hrasişţha hrasişţha hrasva hrasva
iemand die heel snel vermagert kleinste, kortste dwerg, korte klinker klein, laag, zwak (van stem), dwergachtig
m. a-stam m.f. (ā) n. m. a-stam m.f. (ā) n.
√ hrī
beschaamd zijn
III p
hrī
schaamte, verlegenheid, bescheidenheid
f. ī-stam
√ hlād √ hve
blij zijn, zich verfrissen roepen, aanroepen
Ia Iu
ibc. ifc.
[in begin van compound] [in einde van compound]
huta hutabhuj hutāśa hutāśana hutāśana √ hŗ √ * hŗ
hetu heman hotŗ hotra homa
vóór vocatieven
m. u-stam n. n-stam m. r-stam
komt van √ hu = offeren
n. a-stam n. a-stam
komt van √ hu = offeren
n. n-stam
komt van √ hu + man hnute
© 2004 Maaike Mulder – Zie www.agniveda.com voor meer informatie.
jihreti
hlādate hvayati