Woordenlijst groep 7 Week 1
Week 2
Week 3
Week 4
Week 5
Is de klank lang, dan staat er eentje op de gang. Is de klank kort, dan liggen er twee op m’n bord.
Spellingproblemen van vorig jaar
Spellingproblemen van vorig jaar
Herhaal deze woorden
Spellingproblemen van vorig jaar
apen deze holen malen paden schema avond dode humeur mate aantallen bronnen hutten krullen oplossen rollen akker bruggen interesse kudde
grijze halve lieve veilig verdrietig verstandig vijftig vorig wazig weinig gierigaard grijsaard gulzigaard luiaard rijkaard valsaard bangerd dikkerd dommerd engerd
Week 6
Week 6 Op herhaling.
Woorden met ch. Je hoort sj, maar je schrijft ch.
aandachtig eenvoudig harig matig prachtig veilig aanwezig eeuwig heftig menig rafelig aanvankelijk bezwaarlijk feitelijk jaarlijks noordelijk vermoedelijk aanzienlijk dadelijk gebruikelijk
paling schepen avonturen draden oppasser rubber allang bussen
gierigaard grijsaard gulzigaard luiaard handig machtig potig veertig kerkelijk onmogelijk vreselijk
cilinder december politici publiciteit speciaal circa feliciteren precies certificaat comité conducteur corresponderen functie chocola commentaar conferentie banen drama jaren jammer
broche chagrijnig champignons chantage chanteren charmant chauffeur chef Chili chimpansee China chips chirurg chocolade douche fiche hachee lunch machine machinist
1
elektrisch ironisch fantastisch islamitisch grafisch Israëlisch historisch kapitalistisch Indisch motorisch Indonesisch Olympisch reparatie repetitie revolutie situatie vakantie variatie rechercheur marcheren
Week 7
Week 8
Week 9
Herhaal deze woorden
Week 11
Week 12
Spellingproblemen van vorig jaar
Herhaal deze woorden
Herhaal deze woorden
Woorden met th. Je hoort een t, maar je schrijft th.
Woorden met iaal, ieel, ueel. Je hoort een j of w, maar die schrijf je niet.
ceremonieel commercieel essentieel financieel industrieel materieel officieel principieel actueel eventueel individueel procentueel visueel ideaal collegiaal cruciaal dictatoriaal familiaal filiaal
Week 10
oriëntatie politie portie prestatie reactie biologisch chemisch communistisch concert percentage operatie organisatie broche chagrijnig champignons materiaal sociaal speciaal atletisch dramatisch
althans apotheek Athene atheneum bibliotheek discotheek enthousiast hypotheek katholiek mediatheek thans thee theedoek theezakje thema theologie theoretisch therapeut thermiek thermometer thermopane
Week 13
Leenwoorden uit het Engels moet je uit je hoofd leren.
activiteit brutaliteit elektriciteit lokaliteit puberteit universiteit anonimiteit continuïteit identiteit majesteit aanwezigheid eenheid goedheid onzekerheid verkoudheid werkgelegenheid aardigheid eenzaamheid hartelijkheid overheid
Arabisch romantisch theoretisch Atlantisch autoriteit elasticiteit kwantiteit nationaliteit seksualiteit duidelijkheid gierigheid omstandigheid informatie injectie intelligentie isolatie motivatie natie notitie provincie
thuis videotheek theater ether domheid gezondheid nauwkeurigheid verantwoordelijkwaarheid artisticiteit diversiteit kwaliteit muzikaliteit rivaliteit emigratie expeditie expositie functie garantie generatie
2
aftershave barbecue bungalow cake camping caravan checken clown cockpit computer cowboy fax goal grapefruit handicap interview jeans jerrycan job keeper
Week 14 Werkwoorden zijn doewoorden die aangeven wat je kunt doen. Gebruik je schema.
Week 15
Week 16
Week 17
Herhaal deze woorden.
Woorden met een –x, -y, -q zijn moeilijk. Je moet ze onthouden.
Leenwoorden uit het Engels moet je uit je hoofd leren.
placemat shirt snack sticker weekend snack speech spray stick sticker trainer truck volleybal weekend racket rails rugby safe shag shop
aftershave barbecue bungalow cake camping caravan checken clown cockpit shovel show smash smog smoking keeper placemat shirt snack sticker weekend
Week 18
Week 19
Week 20
Werkwoorden zijn doewoorden die aangeven wat je kunt doen. Gebruik je schema.
Werkwoorden zijn doewoorden die aangeven wat je kunt doen. Gebruik je schema.
Herhaal deze woorden.
pony pyjama sherry typen volleybal deskundigheid gezelligheid mogelijkheid veiligheid vrolijkheid intimiteit mentaliteit realiteit liniaal materiaal mondiaal provinciaal socialistisch tropisch Australisch
aquarium cheque concequent enquête quiz claxon exclusief excursie excuus experiment explosie taxi textiel baby diskjockey dynamo happy hobby hyena panty
3
Week 21
Woorden uit het Frans. Hoor je zj, dan schrijf je soms g of soms j. Hoor je e, dan schrijf je é.
asperge bagage energie etalage ingenieur manege origineel passagier reportage café comité bureau niveau blouse bouillon coupé couplet courgette douane douche
Week 22
Week 23
Week 24
Werkwoorden zijn doewoorden die aangeven wat je kunt doen. Gebruik je schema.
Werkwoorden zijn doewoorden die aangeven wat je kunt doen. Gebruik je schema.
Herhaal deze woorden.
Week 25
Week 26 Werkwoorden zijn doewoorden die aangeven wat je kunt doen. Gebruik je schema.
Woorden uit het Frans. Hoor je oo, dan schrijf je eau. Hoor je oe, dan schrijf je ou.
goulash gourmetten jeu de boules patrouille souvenir asperge bagage blamage chantage collage corsage plantage rage rapportage ravage regime reportage slijtage stage stellage
Week 27
Hoor je een s, dan schrijf je die ook. Eindigt het eerste woord in het meervoud op –en, dan schrijf je de – n. berkenboom karrenspoor pennenbakje doktersassistente lamsvlees stationschef boekenbon kattenkruid pijpenkrullen dorpskerk moederskindje stationshal boekenkast kattenstaart plantenspuit dorpsschool najaarszon tabaksrook brievenbus kersenboom
bureau cadeau eau de cologne niveau plateau couplet gourmetten route coupon gouverneur routine coureur jeu de boules courgette journaal souvenir couveuse journalist toupet douane
4
Week 28
Week 29
Herhaal deze woorden.
Werkwoorden zijn doewoorden die aangeven wat je kunt doen. Gebruik je schema.
patrouille tour blouse doublure poulet bouillon douche ragout coupé goulash retour bureau cadeau eau de cologne niveau plateau prullenmand dorpsstraat overheidsgebouw timmermansoog
Week 30
Week 31
Week 32 Herhaal deze woorden.
Het trema gebruik je om klanken in een word te splitsen. Het streepje gebruik je om woorden die met klinkers aan elkaar komen te verbinden.
Een hoofdletter krijgen: de eerste letter van een zin,, aardrijkskundige namen, namen van feestdagen, tijdperken en historische gebeurtenissen.
na-apen beëdigen föhn Pyreneeën zeeën radio-omroep beëindigen geërfd röntgenfoto rij-examen Zuid-Azië België geïllustreerd ruïne solo-optreden cliënt geïnteresseerd skiën stereo-installatie patiënt
Brabants Engels Hemelvaart Lek Polen meneer Drees Europa Ierland Maas de President Westertoren meneer De Vries Nederland Rijn de Koningin Frans Koninginnedag Hare Majesteit Leidseplein Pasen
Duitsland Frankrijk Engeland Ierland Europa IJssel rozenstruik dorpsstraat schoenendoos geluidsinstallatie stoelendans handelsschip tandenborstel kampioensploeg toeristenplaats kanonskogel vrouwenjas kapiteinspet woordenboek kapperszaak
5