Wonen in het unheimliche; de dialectiek van de mens. De metafysica van de realiteit.
De zoektocht naar een oplossing van de architectuur in zijn omgeving, bracht mij tot de tweeledigheid van het vraagstuk; Hoever gaat die integratie? (het woord zegt het zelf; ‘integer’) Moet het gebouw opgaan in z’n omgeving? Dit is immers vrijwel onmogelijk; het dogmatiseren van het omliggende werkt beklemmend, verstikkend zelfs. of is het interessanter om zelfstandige architectuur te creëren die subtiel refereert naar die omgeving… Het tweede is des te interessanter omdat het toenadering zoekt naar de kunstwereld. (muziek, plastische kunsten, enz…).
Om duidelijk te weten hoe die abstrahering is ontstaan, ga ik terug naar de kunst, omdat daar de grondbeginselen ervan zijn ontstaan voorde moderne architectuur/het modernisme in de architectuur. Vanaf de geboorte van de homo erectus is men reeds beginnen proberen om de omgeving (de empirische waarneming) zo waarheidsgetrouw mogelijk te tekenen. Deze waarnemingen zijn bepaald door de tijdsgeest en de uitvoering door de technische middelen die voorhanden waren. Zo is kunst ontstaan. Totdat rond 1838 een nieuwe, objectieve uitdrukkingsvorm ontstaat, nl. de foto. Deze voldoet perfect aan de realiteit, maar kan men onmogelijk ‘kunst’ noemen omdat het subjectieve (persoonsgebonden) er niet wordt door uitgedrukt! De kunst moet nu noodwendig op zoek gaan naar een toegevoegde waarde (door nieuwe middelen/technieken) om zich te onderscheiden. Het idee achter een kunstwerk wordt nu overheersend, wat wordt bestempeld als ‘moderne kunst’. Doordaar ontstaan gelijktijdig veel nevenstaande stromingen, in plaats van (tot dan toe) één heersende stroming. Het begint met het impressionisme. (Monet, Impression soleil levant) De kunstwereld verwierp deze nieuwe kunst niet enkel als triviaal en onartistiek (niet historiserend), maar ook vanwege de lichte kleuren, het vluchtige en de losse verfbehandeling die indruist tegen de academiserende bruine tonen. ... Dit was een regelrechte oorlogsverklaring aan de traditie en kunstopvatting! De navolging ervan (post-impressionisten) wordt nog boeiender: Het radicaal ontleden van kleur wordt bewerkstelligd in het pointillisme (Seurat). De (pseudo)wetenschappelijke vlakkenanalyse wordt door Cézanne toegepast op de Mont Sainte-Victoire en geeft de voorzet voor het kubisme. Gauguin legde de nadruk op de schilderkunstige middelen (kleur, vorm en ritme) en samen met Van Gogh (uitdrukken van zware innerlijke gevoelswereld) vormde hij de
weg naar het expressionisme, die op haar beurt de voedingsbodem vormt voor de surrealisten. Het fauvisme (met Matisse in de hoofdrol) ging door op het elan van alle postimpressionisten; het schilderij wordt autonoom; kleuren (en vormen) bezitten een autonome zeggingskracht dat door artistieke vormgeving tot uiting komt.
Het streven naar een nieuwe kunsttaal leidt (onbewust?) meer en meer tot abstrahering. Was het reeds eind de jaren ’80 niet (van de 19de eeuw, welliswaar) dat Gauguin zijn artistieke vaderen, de impresionisten, aanraadde: “Schildert u niet te veel naar de natuur. Een kunstwerk is een abstractie.”? Begin 20ste eeuw werd de wereld tegenover de werkelijkheid geplaatst; de abstractie werd de drager van de utopie van een betere wereld. Om de droom te verwezenlijken de mensheid via kunst tot harmonie en eenheid te brengen, moest aan twee voorwaarden worden voldaan: ten eerste moest de kunst zelf harmonisch, helder en puur zijn, en ten tweede moest deze kunst toegang zien te vinden tot het leven van allendag om daadwerkelijk maatschappelijk effect te kunnen hebben (de Art Nouveau-idealen). Rond 1908 schreef Kandinsky zijn theoretische werk ‘Das Geistige in der Kunst’ waarin hij o.a. betoogde dat de improvisatie ontstaan is uit de directe invloed van de ‘uiterlijke natuur’, dat de impressie te herleiden is tot de invloed van onbewuste indrukken op de ’innerlijke natuur’ en dat de compositie vanuit die twee werd samengesteld. In 1910 was het eerste abstract schilderij geboren. Mondriaan duidt ons op de wijze hoe de werkelijkheid bovennatuurlijk kan worden; hij stileert een boom (de rode boom, 1908) tot een abstract lijnenspel (bloeiende appelboom, 1912). Later verwerkt hij verhoudingen in z’n schilderijen om een harmonisch geheel na te streven. Pas als Malewitsch van zijn zwart vierkant op wit doek (1913) na 5 jaar terug bij zijn vertrekpunt uitkomt, nl. een wit vierkant op een wit (= leeg) doek, kan men de abstrahering (en tevens de moderne schilderkunst) als dood verklaren.
Freuds psychoanalyse (1895), de belangrijkste inspiratiebron voor de surrealisten, zal een oplossing bieden.. Hij verklaarde dat het denken, voelen en handelen van de mens wordt bepaald door de ziel in het onderbewustzijn. Breton schreef: “ Ik geloof dat in de toekomst de ogenschijnlijk tegengestelde toestanden van droom en werkelijkheid zullen opgaan in een soort absolute ‘hogere werkelijkheid’ “. Dit brengt ons tot de “pittura metafysica” van De Chirico(1888-1978) (1914) Hij brengt realistische en on/bovennatuurlijke elementen samen in één schilderij tot een vervreemdend geheel. De ontvolkte renaissancegebouwen, de vreemde torens en de binnenplaatsen refereren sterk naar de werken van de vroeg-renaissanceschilder Piero della Francesca. Hij verkreeg tevens een vervreemding van de werkelijkheid met zijn stadsgezichten uit de vroeg 15de eeuw. Een humanistisch ideaal wordt bekomen door een tot evenwicht geordende droomwereld op mensenmaat; geen wereldvreemde ‘spielerei’, maar een mogelijke stad.
De etsen van Piranesi (midden 18de eeuw) vertrekken vanuit de ontworteling van de menselijke ziel. Dit bekomt hij door terug te gaan naar de klassieke vormentaal. Maar dan wel uitvergroot en chaotisch (Carceri d’inventione) of vergankelijk (Veduti di Roma), maar vooral fictief. Eind 18de eeuw stelde Ledoux orde op zaken en gebruikte de uitvergrote (nieuwe?) vormentaal in zijn architectuur (les salines de Chaux).
Hoe vindt het moderne architectuur-verhaal nu aansluiting op de (schilder)kunst De schaalvergroting wordt in de 19de eeuw doorgevoert en verwezenlijkt door de technische vooruitgang (Christal Palace van Paxton (1850), Eifeltoren (1889), wolkenkrabbers (Sullivan en Adler)) De Art Nouveau is een krampachtig zoeken naar een toenadering van de menselijke/natuurlijke vormen... Dit wordt een halt gezet door Loos’ “ornament und verbrechen” (1908), geïnspireerd op Sullivans essay “Ornament in Architectuur” uit 1892. De Stijl 1914 1924: Dudok Rietveld Schröderhuis Le Corbusier 1929: Poissy Asplund 1920 bib stockholm 1935 bosbegraafplaats Futurisme Rationalisme Italië 1932 It Terragni Casa del Fascio/ Guerrini Mazzoni Lutyens monument Vermisten Somme 1927 Mies Van der Rohe en Philip Johnson : Smithsons Post modernisme : Rossi Kahn Diener Diener Muziek : Cage /Xenakis
Doordat de moderne architectuur parallel loopt met de schilderkunst
Kunst maakt zichzelf tot een zelfstandig deel in de realiteit, doch zonder menselijk functionele eigenschappen te bezitten. Deze kan door de mens op twee manieren worden geïnterpreteerd; 1) als iets afstandelijks/bevreemdend 2) als iets reëel, herkenbaar Op beide terreinen kunnen meerdere voorbeelden worden aangehaald over de geschiedenis heen;
1) -Mondriaan -De Chirico -(Piero della Francesca?) stadsgezichten -Piranesi Hoe komen we dan tot ‘mijn’ architectuurtaal/ontwerp? -De inplanting genereert een soort wandeling in een nieuwe wereld die zich lostrekt van zijn omgeving, (doch gemaakt uit die reële wereld...) zodat licht gegenereert wordt aann de circulatiezone achteraan. -de hoogte van de gebouwen zijn aangepast aan de nabije gebouwen om toch een subtiel in te passen. -de verhoudingen zijn bepaald volgens Van der Laan en vormen een rode draad doorheen het ontwerp om een harmonie te bekomen. -de materialiteit verwijst naar de vroege modernisten. Maatvoering was bij hen belangrijk (op mensenmaat) en werd het volume benadrukt
De abstrahering in de kunst interesseert mij reeds langer dan vandaag. Vooral hoe ver die abstractie kan gaan, zonder contact te verliezen met de werkelijkheid (omgeving, de mens). Daarop voortgaand verbaas ik mij des te meer over het feit dat een abstract iets voor de mens toch harmonieus (dus herkenbaar) kan overkomen, los van tijd en geest. En dat het harmonieuze (mooiheid) kan uitgedrukt wordt in cijfers, en zelfs berekend worden! Of hoe empire en theorie kan samenvallen. Het mysterie van het gulden getal... De beperking van die gulden snede is echter wel dat ze tweedimensionaal is, en niet, zoals architectuur, driedimensionaal! Zo kwam ik dan bij het plastische getal van Dom Hans Van der Laan terecht. - R.H. MARIJNISSEN: Lof der mislukking (1997) Het reductieproces van de schilderkunst begin 20ste eeuw en de plaatsing van het modernisme. - K. FRAMPTON: Moderne architectuur, een kritische geschiedenis (1997 ) - A. DE CLERCQ en M. VAN DE VELDE: Between fundamentalisme and secret gardens, volume one, o topos (2002) De plaats van hedendaagse kunst in de (architectonische) ruimte - P ROBBRECHT: De gewijzigde betekenis van rationalisme in de hedendaagse architectuur (1981) Het rationalisme - DOM HANS VAN DER LAAN: De architectonische ruimte (1997) De filosofie van de architectuur, de verhouding van arch. Als toenadering van schoonheid op de mens. - G. KRUIJTZER: Ruimte en getal, het plastische getal en de Gulden snedeverhouding (1998) Theoretische (wiskundige) uitwerking van het plastische getal. - A.-C. Krausse: Geschiedenis van de schilderkunst, van Renaissance tot heden (2000) De evolutie van de schilderkunst