De bekering van de mens Ds. W. Silfhout – Heidelbergse Catechismus Zondag 33
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 54: 1, 3 Kolossenzen 3: 1-17 Psalm 119: 83, 84 Psalm 86: 6 Psalm 138: 1
Gemeente, aan de orde van behandeling is Zondag 33 van de Heidelbergse Catechismus: Vraag 88: In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen? Antwoord: In twee stukken: in de afsterving van de oude en in de opstanding van de nieuwe mensen. Vraag 89: Wat is de afsterving van de oude mens? Antwoord: Het is een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden. Vraag 90: Wat is de opstanding van de nieuwe mens? Antwoord: Het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar de wil Gods in alle goede werken te leven. Vraag 91: Maar wat zijn goede werken? Antwoord: Alleen die uit een waar geloof, naar de wet Gods, alleen Hem ter ere geschieden, en niet die op ons goeddunken of op menseninzettingen gegrond zijn. Het thema van de preek is: De bekering van de mens We staan stil bij drie gedachten: 1. Die bekering is waarachtig 2. Die bekering bestaat in twee stukken 3. Die bekering komt in de vrucht openbaar 1. Die bekering is waarachtig Na het stuk van de verlossing, het tweede stuk dat gekend moet worden om deel te hebben aan de enige troost, gaat de Heidelbergse Catechismus over tot de behandeling van het derde stuk. Dat is het stuk van de dankbaarheid. We worden gewezen op twee delen van die dankbaarheid: het gebod en het gebed. Die twee delen zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Maar voordat onze vaderen op die twee delen ingaan, wijzen zij
www.prekenweb.nl
1/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
ons in de Zondagen 32 en 33 eerst op de goede werken en op de noodzakelijkheid van de bekering. Wij zouden het onderwerp ‘de bekering’ verwachten in het stuk van de verlossing, want bekering vatten wij vaak op als de wedergeboorte, als de verlossing van de mens uit de banden van de zonde en uit de boeien van de dood, als hij van dood levend wordt gemaakt. Dan is een mens bekeerd, zeggen we dan. Het stuk van de bekering wordt ons hier echter onderwezen bij de dankbaarheid. In Zondag 32 is ons ook reeds op de bekering gewezen, die zo noodzakelijk is. Waarom wordt het nu nogmaals onder ogen gebracht? Wel, gemeente, om te voorkomen dat we zouden denken dat het in het stuk van de dankbaarheid zou gaan om ónze werken, dat het zou gaan om de mens. Maar in het christelijke leven gaat het om de bekering die een doorgaand werk is, in de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens, uit genade, tot eer van God. Om die goede werken te doen uit dankbaarheid… Als we die genade niet kennen, zijn onze zogenaamde goede werken niet anders dan blinkende zonden voor God. Het gaat om de waarachtige bekering. En die waarachtige bekering is de voorwaarde voor het wandelen in de geboden van de Heere in dankbaarheid. Dat betekent niet dat we dan kunnen zeggen: ‘Dat geldt niet voor mij, dus het maakt eigenlijk niet uit hoe ik leef.’ De Heere vraagt van ons allemaal om Hem te dienen en te vrezen, Hem lief te hebben. Dat doet een mens van nature niet. Toch legt de Heere die eis aan ons hart. Wat is nu die bekering? In het Oude Testament wordt er door de profeten vaak over gesproken in de zin van het terugkeren tot de Heere, tot Zijn geboden, tot Zijn inzettingen, tot Zijn dienst. Het gaat dan om het verlaten van de zonde en van de boze wegen, om een zich bekeren van de goddeloosheid. In het Nieuwe Testament wordt ons bij ‘bekering’ veel meer gewezen op de innerlijke verandering, op de innerlijke vernieuwing van ons gemoed, waaruit de verandering van onze wil voortkomt. Die wil was voorheen gericht op de dingen van de wereld en wordt nu gericht op de dingen van Gods koninkrijk. Er wordt in het Nieuwe Testament gewezen op de verandering die er plaatsvindt in ons gehele leven. Ons verstand wordt verlicht en we worden gericht op de dingen van de eeuwigheid, de dingen van Gods koninkrijk, die vóór alle dingen van belang zijn. Onze genegenheden worden ook vernieuwd. Die genegenheden strekken zich nu uit naar de Heere en naar Zijn sterkte. Bij bekering gaat het dus om een voortdurende omkeer en een terugkeren tot God, de Schepper van hemel en aarde. Het gaat om het met God verzoend worden. Wanneer is een mens nu bekeerd? Wanneer kun je nu zeggen dat er bij een mens sprake is van die andere gezindheid, van die andere wil, dat hij terugkeert tot God? In beginsel als de Heere ons laat zien dat we van God afgekeerd zijn, dat we God de rug hebben toegekeerd, dat we met de rug naar God toestaan, dat we zondaren zijn, dat we góddeloze zondaren zijn. In de Bijbel wordt het wel genoemd een ‘tot zichzelf inkeren’, zoals we dat lezen bij die verloren zoon. De jongen die tot zichzelf is ingekeerd, krijgt inderdaad een andere wil in zijn leven. Die wil wordt vernieuwd. Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u en ik ben niet meer www.prekenweb.nl
2/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen (Luk.15:1819). Die andere wil zien we ook bij de apostel Paulus, als hij op weg naar Damaskus door de Heere wordt stilgezet en gaat vragen: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? (Hand.9:6) En wanneer gaat een mens dat nu zien? In het uur van de wedergeboorte, als de Heere in ons leven ingrijpt. Als de Heere zegt: ‘Tot hiertoe en niet verder!’ Als het woord van de Heere kracht gaat doen in ons leven. Als ons harde, koude hart verbroken en verbrijzeld wordt door de kracht van het Woord en de Heilige Geest. Als we door het werk van de Heilige Geest onze ware verhouding ten opzichte van de Heere gaan zien. Dan komt ons leven in een ander licht te staan dan voorheen. Voorheen was God voor ons een begrip, meer niet. Maar dan wordt God voor ons levende werkelijkheid, in Zijn heiligheid, in Zijn rechtvaardigheid, in Zijn majesteit en in Zijn heerlijkheid. Dan leren we onszelf kennen als een groot zondaar voor God, die voor God niet kan bestaan. In de wedergeboorte wordt een hart bekeerd, ómgekeerd. Dan gaan we terugkeren tot de Heere. Er zijn mensen die zeggen: ‘Nou, dan is het genoeg. Dan ben je klaar voor de eeuwigheid. Dan kun je sterven. Eenmaal bekeerd is altijd bekeerd.’ Ja, dat is zeker waar. Als je hart is omgekeerd door de kracht van God en het hart is teruggekeerd tot God, dan kun je sterven. Maar het is niet zo dat als de mens door de Heere is opgezocht en levend gemaakt, het niet meer uitmaakt hoe hij leeft. Nee, bekering is een doorgaand werk. We zouden kunnen zeggen: de wedergeboorte is daarvan het draagvlak, de grond. In die zin, in de zin van de doorgaande bekering van de mens, wordt erover gesproken in onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, in artikel 24 onder andere. Daarom staat het in het stuk van de heiligmaking. In de wedergeboorte wordt de zondaar met Christus verenigd door het geloof, al is hij daar in eigen waarneming nog zó ver vandaan. Maar toch zeggen onze vaderen in de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Wij geloven dat dit waarachtig geloof, in de mens gewerkt zijnde door het gehoor van het Woord van God en de werking van de Heilige Geest, wederbaart en maakt tot een nieuwe mens en doet leven in een nieuw leven en maakt hem vrij van de slavernij van de zonde, door de genade Gods die in de wedergeboorte wordt ontvangen.’ Onze vaderen zeggen in de Dordtse Leerregels dat de mens door die genade ook daadwerkelijk gelooft en zich bekeert. Want die wil die vernieuwd is, die gaat ook zelf willen! Die wordt niet alleen door God gedréven, maar die wordt ook bekwáám gemaakt om te gaan willen wat de Heere wil en om te vragen: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? Leer mij naar Uw wil te handelen…’ Dan gaan we willen wat God wil. Dan wordt onze wil in beginsel verenigd met de wil van God. Dan gaan we willen wat we vroeger niet wilden. En wat we vroeger wel wilden, dat willen we niet meer. Want in die bekering wordt ons hart gericht op God en op goddelijke zaken. De eis tot bekering komt tot een ieder van ons. Die mogen en kunnen we niet naast ons neerleggen. Dat is alleen maar tot schade van onze ziel. En zeg nu niet: ‘Als de bekering nu zijn grond vindt in Gods genade, in het wondere werk van de Heere, waar Hij een zondaar van dood levend maakt, dan maakt het voor mij allemaal niet uit. Dan kan ik het gerust naast me neer leggen. Dan kan ik er immers toch niets aan doen?’ Nee, die oproep tot bekering komt tot een ieder van ons: ‘Bekeert u, bekeert u!’ De Heere heeft er ook recht op dat we dat zouden doen. Hij heeft ons immers geschapen www.prekenweb.nl
3/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis. Daarom is het ook een rechtvaardige eis die de Heere aan ons hart legt: ‘Bekeert u, bekeert u, want waarom zoudt gij sterven?’ Als we daaronder leren buigen, dan maakt de Heere Zijn Woord ook waar dat Hij niet alleen roept tot de zaligheid en niet alleen zegt: Wendt u naar mij toe, maar dat de Heere dat ook waarmaakt: … en wordt behouden (Jes.45:22). Bekering, waaráchtige bekering… Als dat hier zo staat, dan zou dat de vraag met zich mee kunnen brengen of er ook bekeringen zijn die níet waarachtig zijn, die níet echt zijn. Wel, die zijn er. Er zijn schijnbekeringen. Dan gaat het over mensen die als kinderen van God spreken over goddelijke zaken. Hun leven is nauwelijks te onderscheiden van het leven van de levende Kerk, van het ware werk van God. Maar de wortel deugt niet. Denkt u maar aan Orpa. Ze heeft met Ruth geweend. Ze is met Ruth meegegaan, héél ver meegegaan, zelfs tot aan de grens. Maar er is in het hart van iemand die in schijn is bekeerd, geen werkelijke verbinding met Christus en met Zijn weldaden. Een schijnbekeerde mist de gemeenschap met God door de Heere Jezus Christus. Dat is voor Gods kinderen vaak een oorzaak van bekommering. Ze kunnen er zo mee worden aangevallen dat het alleen maar schijn is en geen zijn, dat het alleen maar gevoel is, dat ze menen te zullen ingaan en straks blijken zal dat ze dat niet kunnen. Maar dat drijft uit tot de Heere met de bede: ‘Heere, ben ik het?’ Dat drijft uit om van de Heere uit Zijn eigen Woord te mogen weten dat we op de goede weg zijn. Daar heeft de schijnbekeerde geen last van. Die zal er misschien wel om vragen of de Heere waarheid wil zenden in zijn binnenste, maar het is hem niet werkelijk om de waarheid te doen. Er kan ook sprake zijn van een uitwendige bekering. Wat zouden we daarmee bedoelen? Wat denken jullie, jongens en meisjes? Een uitwendige bekering is een bekering, zoals we dat wel noemen, van de kroeg naar de kerk. De verandering van een mens die in de zonde leeft en dan ineens tot inkeer komt en weer naar de kerk gaat. Een mens die op een bijzondere wijze breekt met het zondige leven en zich gaat schikken onder de middelen van genade. Is dat dan niet goed? Ja, natuurlijk is dat goed. De Heere heeft dat in het leven van zulke mensen vaak willen gebruiken om ze te brengen tot de kennis van Christus. Maar als het alleen maar een bekering is van de kroeg naar de kerk, dan is het niet genoeg. We moeten tot Gód bekeerd worden! Het is groot als we onze zonden gaan zien en gaan haten en gaan vlieden. Het is het grootst als de Heere dit wil gebruiken tot verheerlijking van Zijn grote Naam. Waaráchtige bekering… Schijnbekering is niet waarachtig. Een uitwendige bekering is niet genoeg. We kunnen zelfs ook nog spreken van een volksbekering. Als u de geschiedenis kent van deze wereld, ook de geschiedenis van het christendom, dan weten we dat er ook sprake is geweest van volksbekeringen. Als een vorst of een koning overging tot het christendom, dan volgde het volk hem daarin. Dan werd het volk meegenomen. Was dat nu voor al die mensen ook een waarachtige bekering? Nee, maar de Heere heeft dergelijke bekeringen toch willen zegenen, door op die wijze vele mensen te brengen tot www.prekenweb.nl
4/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
het geklank van het Evangelie. De Heere heeft die kromme wegen willen gebruiken om Zijn Naam te verheerlijken in de harten van zondaren en om Zijn koninkrijk te bouwen. Als we dan vandaag aan de dag op ons volk zien, dan moet ons hart wel met droefheid vervuld zijn, als we zien dat zo velen de middelen van de genade niet meer waarnemen. Nee, dan is er ook geen zegen te verwachten. Zegen is er alleen te verwachten in de weg van wedergeboorte en van persoonlijke, waarachtige bekering. Er zijn in de geschiedenis ook wel gedwongen bekeringen geweest. Joden werden bijvoorbeeld gedwongen om zich tot het christendom te bekeren, met bedreiging van de dood. Maar ook dat is niet de waarachtige bekering. De waarachtige bekering begint in de wedergeboorte en die bekering zet zich voort tot de laatste doodssnik toe. We gaan naar onze tweede gedachte: 2. Die bekering bestaat in twee stukken De waarachtige bekering bestaat in de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. Dat is voor heel veel mensen onbegrijpelijk. Zij zeggen: ‘Leert de Bijbel niet dat wie in Christus is, een nieuw schepsel is? Het oude is voorbijgegaan; zie, het is alles nieuw geworden! Die oude mens is toch met Christus gekruist? En die nieuwe mens is toch in en met Christus opgestaan? Die leeft toch? Hoe kan er dan gesproken worden over het sterven van de oude mens? Wat gestorven is kan toch niet meer afsterven? En wat opgestaan is, dat kan toch niet nóg een keer opstaan?’ Gemeente, we moeten maar letten op hoe de Bijbel zelf spreekt over de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. Het Woord van God spreekt daar altijd over in relatie tot Christus. U heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden (Ef.2:1). En in Romeinen 6 vers 11 zegt Paulus: Houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onze Heere. Toch spreekt Paulus op een andere plaats over het uitdoen van de oude mens en het aandoen van de nieuwe mens. Juist omdat de oude mens mét Christus gekruisigd is en met Christus is opgestaan, is er een plicht om die oude mens te doden. Doodt dan uw leden die op de aarde zijn (Kol.3:5). De oude mens moet sterven, opdat de nieuwe mens des te meer zal schitteren en des te meer het beeld zal vertonen van Hem Die de mens getrokken heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar en heerlijk licht. Dat kan niet in eigen kracht. Dat kan alleen maar in en door de kracht van Christus, door het geloof in de kracht van Zijn bloed, door een afhankelijk leven aan de troon van Gods genade en door het bewaren van Zijn wegen. Wat is dat dan, de afsterving van de oude mens? We lezen in het antwoord: ‘Het is een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden.’ Een hartelijk leedwezen… Hoewel de zonden in het leven van Gods kinderen niet helemaal dood zijn, toch moeten die zonden sterven. Dat overblijfsel van de zonden in hen moet uitgeroeid worden, want die zonde is niet geheel dood. Boston zegt dan: ‘Als de zonde dood zou zijn, dan zou hij van het kruis worden afgehaald. Maar hij hangt daar nog, terwijl de ziel werkt en de mens worstelt onder die dodelijke wond.’ www.prekenweb.nl
5/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
We zouden het kunnen vergelijken met een boom. Als een boom in de grond geplant staat, dan zien we bladeren en misschien ook vruchten aan die boom. Maar als die boom een slag krijgt, zodat hij van zijn wortel wordt afgeslagen, als hij wordt uitgerukt, dan ligt die boom ter aarde. In het begin zijn de bladeren en vruchten aan die boom nog groen en fris. Maar naarmate de tijd verstrijkt, zien we die bladeren steeds meer verwelken, totdat ze uiteindelijk helemaal verdorren, en de vruchten zien we bederven. Het is maar een beeld, gemeente, maar zo gaat het nu daar waar de Heilige Geest komt en de macht van de zonde wordt gebroken. Dan is er een geleidelijk wijken van de zonde en een sterven van de zonde in het gehele bestaan van die mens. Het gevolg is dat hij niet in zijn vlees leeft, naar zijn eigen begeerte, naar de begeerte van de oude mens, maar dat hij naar de Geest gaat leven. Dan maakt hij van de zonde niet langer zijn bedrijf en zijn bezigheid. Dan heeft die zondaar niet langer als doel om zijn eigen verdorven neigingen te volgen en daarin op te gaan. Dan heeft hij niet langer ten doel om zijn wereldse behoeften te bevredigen en zijn vermaak te zoeken in deze wereld. Maar dan komt er een begeerte om te wandelen in de wegen des Heeren. Dan wordt het oog op God gericht, met de bede: ‘Neig mijn hart en voeg het saâm, tot de vrees van Uwe Naam. Want, Heere mijn God, ik zal U loven, heffen ‘t ganse hart naar boven!’ Die zondaar, in wiens hart en leven die waarachtige bekering plaats heeft gekregen en bij wie die bekering doorgaat, die is op weg naar Immanuëlsstad. Die loopt op de weg naar het Immanuëlsland, op de weg door God bepaald. Boston zegt: ‘Dat is de heilige weg.’ Hij voegt erbij: ‘Hoewel de wind uit de hel die hij eerst van achteren had, nu van voren in zijn gezicht waait en de reis van de zondaar ongemakkelijk maakt en de zondaar vaak ook van de hoofdweg aftrekt en doet dwalen…’ Dan moet de zondaar roepen: ‘Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast, opdat ik mij niet van Uw paân moog’ keren…’ Nee, gemeente, dat kan niet in eigen kracht. Wandelen op de weg naar Immanuëlsland kan alleen maar aan de hand van Jezus. Een mens wandelt op die hoofdweg alleen maar door het zien op Jezus. Weet u wat dat zien op Jezus met zich meebrengt? Dat doet de zonde branden in de ziel. Want in het zien op Jezus gaan we verstaan wat Hij heeft gedaan, wat Hij heeft geleden, waarom Hij is gestorven. In het zien op Jezus gaan we iets verstaan en méér verstaan van het bittere lijden en sterven van Christus om mijn zonden, omdat ik tegen God gezondigd heb, omdat ik God naar kroon en troon heb gestaan. Dan gaan de zonden branden in de ziel. Dan komt de natuur van de oude mens des te meer openbaar in zijn vijandschap, in zijn tegenstand tegen de Heere, in zijn ongeloof, in zijn onwil, in zijn ongehoorzaamheid. Dan wordt ingeleefd wat Paulus heeft ingeleefd: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? (Rom.7:24) Daarop ziende mogen Gods kinderen buigen onder de kastijdende hand van de Heere. Onderweg naar Immanuëlsland mogen ze achter Christus aankomen en gehoorzaamheid leren, zoals Hij gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden voor Zijn kinderen. Dat doet de zonde haten en vlieden, omdat dan het verschrikkelijke van de zonde wordt gezien en ingeleefd. Christus is de Reine, de Heilige, zonder zonde, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, Zijn broeders in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde… Zouden we dan geen afkeer moeten hebben van de zonde, ziende op Hem Die het kruis heeft verdragen en de schande veracht, om de zonde van www.prekenweb.nl
6/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
Zijn Kerk? Zou er in het leven van de Kerk dan niet meer een afschuw moeten zijn van de zonde, een haten en een vlieden van de zonde? Moet er dan niet vaak geklaagd worden dat we zo aan de zonde en de wereld verbonden zijn? Maar als het geloof de gemeenschap met Christus mag beoefenen, dan wordt er een hartgrondige afkeer van de zonde gevonden. ‘Hoe langer hoe meer haten en vlieden…’ Dus ook wégvluchten van de zonde! Niet de gelegenheden van de zonde opzoeken. Niet de plaatsen opzoeken waar de zonde bedreven wordt. In de wetenschap dat het waar is wat de apostel Paulus heeft geschreven in Romeinen 8 vers 13: Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Weer worden ons de twee wegen voorgehouden. Leven naar het vlees brengt een sterven met zich mee. Maar het leven door de Geest, in het doden van die oude mens, brengt leven met zich mee. Eeuwig leven, zalig leven… Dat is het afsterven van de oude mens. De oude mens, die meer en meer een afkeer krijgt van de zonde. De oude mens, die zichzelf meer en meer leert kennen als een albederver, als een mens die nooit meer iets goeds kan voortbrengen wat Gode welbehagelijk is. Als een mens die gaat verstaan wat het God gekost heeft om zondaren weer in Zijn gemeenschap terug te brengen. Dat het Hem Zijn enige en Zijn geliefde Zoon gekost heeft. Dat Hij daarvoor de dood inging, omdat God al die zonden en ongerechtigheid op Hem heeft doen aanlopen. Maar dan is er tegelijkertijd ook een opstanding van de oude mens. We lezen in vraag en antwoord 90: ‘Wat is de opstanding van de nieuwe mens? Het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar de wil Gods in alle goede werken te leven.’ Dat is dus juist het tegenovergestelde van het afsterven van de oude mens. Tegenover leedwezen over de zonde staat hier vreugde! En tegenover een haten en een vlieden van de zonde staat er een ernstige lust en liefde om naar al de geboden en naar de wil van God in alle goede werken te leven. Het is niet alleen maar een afsterven van de oude mens. Met het afsterven van de oude mens gaat de opstanding van de nieuwe mens gepaard. Een hartelijke vreugde in God door Christus… Christus is immers de Fontein en de Bron van zaligheid, van leven, van vrede en van vreugde. Op de hoofdweg naar Immanuëlsland zingt de Kerk, in de wetenschap dat het alleen genade is dat de Heere naar hen wilde omzien, met de profeet Jesaja: Ik ben zeer vrolijk in de HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan (Jes.61:10). Dat is een hartelijke vreugde; een vreugde met je hart. Dat komt van binnenuit. Dat wordt gewerkt door de hemel. Dat is een andere vreugde, jonge vrienden, dan de vreugde van de wereld. De wereld verheugt zich in de zonde, in het vermaak en de begeerlijkheid van deze wereld. Maar voor een kind van God is, als het goed is, deze wereld de dood geworden. De psalmdichter heeft er immers van gezongen: Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn (Ps.4:8).
www.prekenweb.nl
7/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
Die vreugde in God, door de Heere Jezus Christus, is het beginsel van de eeuwige vreugde. Die vreugde in God door Christus zal straks een blijdschap zijn die onbepaald, door het licht dat van Zijn aangezicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen. Hier dwalen Gods kinderen zo vaak van die hoofdweg naar Immanuëlsland af. Door het ongeloof. Door de twijfel toe te laten in hun hart. Door de influisteringen van de vorst der duisternis, die hen zoekt te verleiden met de begeerlijkheden van deze wereld. Door het eigen hart dat nog zo trekt naar de wereld en naar de zonde. Dan moet de Heere Zijn aangezicht verbergen. Maar als ze aan het einde van die hoofdweg naar Immanuëlsland zijn gekomen, dan zal eeuwige vreugde en eeuwige blijdschap hun deel zijn. Dan is er niet meer een lúst en een líefde om naar de wil van God te leven. Dan is het niet meer de begéérte om de wil van God te doen, een begeerte die zo vaak wordt overstemd door de zorgvuldigheden van het leven en door de boosheid van het eigen hart. Maar dan zal het vervúld worden. Dan zullen ze altijd wandelen in het vrolijk levenslicht. Altijd bij de Heere zijn! Dan blijft niet de begeerte over, maar dan blijft de liefde over. Bij de opstanding van Christus, toen Zijn ziel werd verenigd met Zijn lichaam, heeft Hij elk kind van God, ieder die Hem van eeuwigheid van de Vader gegeven is, in staat gesteld om heilig voor God te leven. Al de gelovigen leven immers in en door Hem. Zij worden uit Hem bediend met genade voor genade, want Christus heeft de wet vervuld. Die wet van Christus is in hun hart geschreven. Niet zomaar een klein stukje van die wet, maar de gehéle wet. Zij schrijven die wet over op hun levenswandel. Met andere woorden: die wet wordt voor hen het richtsnoer voor hun leven. Om daarin de Heere te bedoelen. Om die wet te doen uit dankbaarheid. Uit dankbaarheid voor de grote daden van de Heere en omdat Hij het zo waard is om gediend en om gevreesd te worden. Dan is er de begeerte om die wet te doen, omdat het Gods wet is, omdat het Zijn liefdewet is. Omdat Hij in het onderhouden van die wet ook Zijn gunst en Zijn nabijheid wil betonen. Ik zei het reeds: die wet schrijven zij over op hun levenswandel. Maar zij kunnen van zichzelf niet één regel zonder vlekken opschrijven. Want zelfs onze allerbeste werken zijn met zonden bevlekt en onvolkomen. Maar toch wil de Heere al hun onvolkomenheid verzoenen in het bloed van de Heere Jezus Christus, omdat die begeerte voortvloeit uit Christus. Hij voorziet hen van het geestelijke voedsel, waardoor ze gevoed worden tot het eeuwige leven en gelaafd worden aan de fonteinen van het heil. Opdat de boom van het leven, die afgehouwen is van de oude wortel Adam en ingeplant in de Levensbron Christus, groen en fris zou zijn en vruchten van geloof en bekering voortbrengen. Opdat zij die in Christus zijn ingeënt, ook een lichtend licht en een zoutend zout zouden zijn, te midden van een krom en een verdraaid geslacht. Opdat zij de heerlijkheid van de Koning van de Kerk zouden vertonen in hun handel en wandel en goed zouden spreken van Hem Die Zichzelf gaf tot in de dood, ja tot in de dood van het kruis. Een ernstige lust en liefde, door God, in de Heere Jezus Christus… Door Christus worden we opgewekt om Hem na te volgen, ook in het doen van Gode welbehaaglijke werken, tot Gods eer. En wat een verdriet, als we moeten ervaren dat we daarin zo tekort www.prekenweb.nl
8/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
schieten. We moeten zo vaak bidden - en deden we dat maar meer: ‘Doe mij op ‘t pad van Uw geboden treên; schraag op dat spoor mijn wankelende gangen. Daar strekt zich al mijn lust en al mijn liefde heen. Ai, neig mijn hart en vurig zielsverlangen tot de geboden van de Heere!’ Een ernstige lust en liefde om naar de wil van God in al de goede werken te leven… Dus een stervend leven en een opstandingsleven; dat gaat samen. Dat gaat vaak in een weg die pijnlijk is voor het vlees, een weg tegen vlees en bloed in. Het is een doden van de zonden, het kruisigen van de oude mens, het doden van die oude mens; dat gaat door tot aan de laatste doodsnik toe. En de nieuwe mens zal straks in alle heerlijkheid geopenbaard worden op de dag van Christus’ wederkomst. Dan is die oude mens voor altijd ondergegaan. Hoe zullen we toch die oude mens doden? Alleen maar in de strijd waardoor die nieuwe mens zal gaan schitteren. Ik heb de goeden strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben (2 Tim.4:7-8). De bekering van de mens bestaat dus in de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. En dat komt ook in de vrucht openbaar. We gaan eerst samen zingen uit Psalm 86 vers 6: Leer mij naar Uw wil te hand’len, ‘k Zal dan in Uw waarheid wand’len; Neig mijn hart, en voeg het saâm Tot de vrees van Uwe naam. HEER’, mijn God, ik zal U loven, Heffen ‘t ganse hart naar boven; ‘k Zal Uw naam en majesteit Eren tot in eeuwigheid. De waarachtige bekering van de mens is waarachtig, bestaat in twee stukken en: 3. Die bekering komt in de vrucht openbaar In het antwoord van vraag 90 wordt gesproken over een ernstige liefde en lust om in alle goede werken te leven. Maar wat zijn goede werken? We kunnen daar vandaag kort over zijn. In Zondag 32 is daar ook reeds over gesproken. Uit onze natuurlijke stam Adam vloeien geen Gode welbehaaglijke vruchten voort. Dat is een verbasterde stam; daar komen alleen verdorven vruchten uit voort. Als de stam verbasterd is, als de stam verdorven is, dan kan de rank die uit die stam voortkomt geen goede vruchten voortbrengen. Jazeker, wij dragen vrucht, maar omdat die stam verdorven en verbasterd is, moeten onze vruchten vanzelfsprekend wel stinkende vruchten zijn. Stinkende vruchten van goddeloosheid. Die groeien in overvloed. Ook al komt de Heere ons tegen, in de stormen van de hemel in ons leven, ook al waarschuwt de Heere ons dat we bekeerd moeten www.prekenweb.nl
9/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
worden en roept Hij ons op en nodigt Hij ons welmenend tot de zaligheid, ondanks dat ons geweten telkens wordt aangesproken, toch brengen we van onszelf alleen maar kwade vruchten voort en die groeien in overvloed. Dat zijn vruchten voor onszelf en niet tot Gods eer. Als we niet afgebroken zijn van die oude stam en als we niet Christus zijn ingeënt, dan zijn onze zogenaamde goede werken stinkende vruchten voor God. Die kan God niet aannemen. Maar die rank die in Christus is ingeënt, die zal goede werken voortbrengen. Die in Mij blijft en Ik in hem, zo heeft Jezus gezegd, die draagt veel vrucht (Joh.15:5). Wat zijn dan die goede werken? Wel, die uit een waar geloof voortkomen. Geloof wordt altijd gevolgd door de goede werken. Want het geloof, gemeente, gelooft niet alleen dat de mens uit het graf van de zonde is opgewekt, maar dat geloof mag ook geloven dat die mens de grafklederen heeft afgelegd en bekleed is met klederen des heils en met de mantel van de gerechtigheid. Zonder geloof is het immers onmogelijk om God te behagen. Dat zaligmakend geloof, dat vrucht is van Christus’ verdienste, doet vruchten voortbrengen die Gode welbehaaglijk zijn. Dat is niet ons werk, dat is niet onze verdienste, maar dat is alleen door de genade van God die in Christus Jezus is. Want onze goede werken, die vanuit onszelf voortkomen, zijn met zonde bevlekt, onvolkomen. Die moeten gereinigd worden. Die moeten geheiligd worden op het reukaltaar van Christus’ verdienste. Die goede werken zijn niet alleen uit het geloof, maar ook naar de wet van God; het richtsnoer voor ons aller leven. Die wet van God wordt in het woordje ‘liefde’ vervuld. Aan die wet staan we nu allen schuldig. Aan die wet, die in het hart van Adam was ingeschreven, maar die wij telkens overtreden met woorden, met gedachten en met werken. Maar zie, gemeente, nu kan de Heere van ongehoorzame mensen, die de wet niet gehoorzaam zijn, gehoorzame kinderen van God maken. Hoe kan dat dan? Dat kan alleen omdat Christus de wet vervuld heeft. Omdat Christus het einde is van de wet. Omdat Hij de wet in Zijn dadelijke gehoorzaamheid volkomen heeft vervuld, tot in de kleinste dingen toe. Daarom is er voor wetsovertreders nog doen aan. Dan zal er ook een begeerte zijn om naar die wet van God te wandelen. Maar daar is zoveel tekort in. Als de Heere ons dat laat zien, dan snijdt die wet in ons hart. Die wet vervloekt en veroordeelt ons. Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal.3:10). Er is er Eén Die de wet heeft vervuld en Die daarom zegt: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn, die zo vermoeid zijn van het ijverig pogen om zélf de wet te vervullen, die zo belast zijn omdat u elke keer weer geconfronteerd wordt met de vloek van de wet en met de eis om die wet volkomen te vervullen, terwijl er van uw kant niets van terechtkomt. Komt herwaarts tot Mij en Ik zal u rust geven!’ O gemeente, wat moeten we onszelf veroordelen als we zien op de heilige wet van God, ook na ontvangen genade. Paulus heeft de Korinthiërs opgeroepen om ook in het onderhouden van de wet zijn navolgers te zijn, om navolgers van Christus te zijn.
www.prekenweb.nl
10/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
Die goede werken zijn uit een waar geloof, naar de wet van God en alleen tot Zijn eer. Niet tot ónze eer. Het gaat niet om dingen die op ons goeddunken of op menseninzettingen gegrond zijn. Een ware christen is een godvrezend mens, die op een godvrezende wijze de plichten van de eerste tafel van de wet vervult: God liefhebben boven alles. Maar die ware christen is ook een rechtvaardig mens en die vervult op een rechtvaardige wijze ook de plichten van de tweede tafel van de wet: zijn naaste liefhebben als zichzelf. Een ware christen is een mens die zo wandelt te midden van de mensen, dat als het ware zichtbaar is dat hij wandelt voor het aangezicht van God. Een ware christen is een mens die zo wandelt voor Gods aangezicht, dat hij zich ook gadegeslagen weet door de mensen om hem heen. Opdat die mens om hem heen zou mogen zien en zou mogen merken hoe goed God is voor een slecht mens, voor een mens die zo weinig geloof heeft, die zo weinig wandelt naar de wet van God, die altijd maar weer zichzelf op het oog heeft en niet Gods eer. De ware christen is een mens die zo wandelt te midden van een krom en een verdraaid geslacht, dat hij door zijn handel, wandel en spreken anderen opwekt om diezelfde God te zoeken: ‘Kom ga met ons!’ En dat alles tot Gods eer. De apostel Paulus heeft in de eerste brief aan de Korinthiërs gezegd: Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods (1 Kor.10:31). Want de Heere is het zo waard, gemeente, om gediend en gevreesd te worden. Van onszelf dienen we de zonde, dienen we ons eigen vlees, zijn we gericht op onszelf. Daarom mag het gebed wel telkens zijn: ‘O God, verlos mij van de boze!’ Die goede werken van ons zijn in het licht van Gods heilige wet zo onvolkomen. Gods kinderen moeten dat ook zo vaak ervaren in hun leven. Maar toch, als het geloof in beoefening mag zijn en Christus in het oog mag worden gehouden, dan mogen ze ook wel eens zingen: ‘Christus heeft de wet voor mij voldaan, heeft genâ voor mij verworven. Christus is voor mij gestorven, ik ben van dood en doemschuld vrij!’ Al is ons werk vol tekort en gebreken, die werken worden door Christus geheiligd. Iemand heeft eens gezegd: De Heere neemt de smeking van Zijn kinderen aan. Als ze in waarheid verlegen zijn om de leiding van de Heere, ook in het volbrengen van hun christelijke plicht: God lief te hebben boven alles en hun naaste als zichzelf, dan wist Hij sommige dingen uit die niet overeenkomstig Gods heilige wil zijn. Hij verbetert andere dingen, waarin nog zoveel zelfbedoeling ligt opgesloten en Hij stelt ze zo de Vader voor. En zo wordt die zondaar, met die werken die hem straks zullen volgen, bekrachtigd in de hemel. Dan krijgt God de eer. Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen (Openb.14:13). Amen.
www.prekenweb.nl
11/12
Ds. W. Silfhout – De bekering van de mens
Slotzang: Psalm 138:1 ‘k Zal met mijn ganse hart Uw eer Vermelden, HEER’, U dank bewijzen; ‘k Zal U in ‘t midden van de goôn, Op hogen toon, Met psalmen prijzen; Ik zal mij buigen, op Uw eis, Naar Uw paleis, Het hof der hoven, En, om Uw gunst en waarheid saâm, Uw grote naam Eerbiedig loven.
www.prekenweb.nl
12/12