De fenomenologie van het wonen
De fenomenologie van het wonen De fenomenologie van het wonen
een essay voor het vak architectuur, filosofie en kritiek 7X700
arne verkerk
0474501
architectuur, filosofie en kritiek
Inleiding Het begrip wonen heeft altijd een belangrijke plaats ingenomen in de architectuurdiscussie. Ook nu nog staat het wonen nog hoog op de agenda. De vraag naar goede woningen zal altijd blijven bestaan, en daarmee ook de focus van architecten op het begrip wonen, met name het wonen van de alledaagse mens. Hoe de mens nu woont is gerelateerd aan de tijd waarin men leeft, de beschikbare technieken om de aan ieders woonwensen te kunnen voldoen en de maatschappelijke situatie die de vrijheden van het wonen toelaat. Echter kent het alledaagse wonen niet alleen de hedendaagse invloed, maar kent een lange voorgeschiedenis die nog steeds zijn sporen nalaat in de hedendaagse woning.
Om de onderzoeksvraag te verhelderen zal er in dit onderzoek ook etymologisch worden ingegaan op het begrip ‘wonen‛. Verder zal er een historisch onderzoek plaatsvinden over het thema architectuur en wonen. Het doel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een eigen ontwerphouding, die vooral tot uiting komt in het ontwerpen van de woning.
Het wonen als historisch begrip is dan ook door vele architecten, filosofen en historische onder de loep genomen. Een interessante ontwikkeling rond de discussie omtrent het wonen vind plaats na de 2e wereldoorlog. Enerzijds zet de discussie zich voort in een pragmatisch model, waarbij het thema wonen letterlijk wordt genomen en er vragen worden gesteld op wat voor wijze de architectuur tegemoet kan komen aan concrete woonbehoeften. Anderzijds zet de discussie zich voort in een model wat wonen meer vanuit een existentiële filosofische vraagstelling beschouwd.1 De teksten van Martin Heidegger en Gaston Bachelard staan aan de basis van deze filosofie. Christian Norberg-Schultz borduurt voort op deze filosofie en probeert vanuit hier een fenomenologische architectuurtheorie op te bouwen. In dit onderzoek wordt er juist dieper ingegaan op deze architectuurtheorie, en wordt de pragmatische invalshoek minder sterk benadrukt. Hierbij is het onderzoek gebaseerd op de volgende onderzoeksvraag: Wat kunnen filosofische opvattingen uit het verleden over architectuur en wonen, bijdragen aan het hedendaagse ontwerpproces?
arne verkerk
architectuur, filosofie en kritiek
Het begrip wonen Al sinds mensenheugenis wordt er door mensen gewoond, maar wat wordt er nou eigenlijk bedoeld met het begrip wonen. Volgens Van Dale wordt het begrip wonen het beste omschreven als volgt:
wo•nen (onovergankelijk werkwoord; woonde, heeft gewoond) 1. zijn woning hebben, gehuisvest zijn 2 Het moge duidelijk zijn dat de eerste associatie van de ‘woning‛ hierbij uitgaat van het huis, ofwel de huisvesting. Echter is deze conclusie te voorbarig. De betekenis van het woord woning wordt als volgt omschreven in de Van Dale:
wo•ning (dev; woningen; woninkje) 1. ruimte waar men woont, meestal een huis of deel van een huis 3 Hierbij wordt het al meer duidelijk dat de woning van de mens niet altijd specifiek een huis moet zijn. Zo krijgt het begrip wonen een veel ruimere betekenis. Etymologisch is het wonen gerelateerd aan:
Wonne (vreugdevolle aandoening), het Latijnse venus (liefde) en het Oud-Iers fohn (genot). Hierbij krijgt het wonen een geheel andere betekenis.4 Voor de meeste mensen wordt het begrip wonen geassocieerd met handelingen, alledaagse handelingen zoals koken, eten, wassen, slapen. Toch is het in dit geval meer terecht om het wonen te relateren begrippen als genieten, het op je gemak voelen en je ‘thuis‛ voelen. Volgens John Habraken is wonen niets meer en niets minder dan het identificeren met zijn eigen omgeving. Dat is slechts mogelijk indien men als bewoner zijn omgeving in bezit kan nemen en kan veranderen wanneer men dat wil. De bewoner heeft niet alleen de controle over zichzelf, maar ook over zijn omgeving.5 arne verkerk
In het essay van Martin Heidegger, Bouwen, Wonen, Denken, uit 1951, wordt uitvoerig de herkomst van het woord wonen omschreven, en eigenlijk een directe relatie gelegd met het woord bouwen, wat volgens Heidegger als hetzelfde kan worden beschouwd. De betekenis van het worden bouwen is in de loop der jaren verloren gegaan en wordt nu hoofdzakelijk nog gebruikt als men het heeft over het oprichten van bouwwerken. Oorspronkelijk is het ‘bouwen‛ verwant aan ‘ik ben‛, ‘jij bent‛, en refereert dus eigenlijk aan de manier waarop mensen op deze aarde zijn. Dit is vooral een koesterende en behoedzame houding, die de aarde, de hemel, de goddelijken en de sterfelijken in hun waarde laat. Het samenbrengen van deze vier, ook wel het vierkant, is volgens Heidegger de zuiverste vorm van bouwen.8 Om deze filosofische benadering is terug te vinden in het wonen, is het uiterst interessant om het werk van Christian NorbergSchultz te bestuderen, in navolging van het werk van Heidegger. Hij heeft in zijn werk interessante ontdekkingen gedaan op het gebied van wonen, en dan vooral meer in fenomenologische zin. Dit houdt in dat men het wonen zonder enig vooroordeel leert kennen zoals het zich voordoet.9
De fenomenologie van het wonen Echter is de mens niet altijd in staat zijn omgeving te veranderen, maar is wel in staat om zich er thuis te voelen, te wonen. Het wonen heeft dan niet zozeer te maken met het controleren van de omgeving, maar wel met het zich eigen maken van de omgeving. Volgens Christian Norberg-Schultz valt dit uiteen in twee componenten. Enerzijds is er nog steeds identificatie nodig met de omgeving, maar dan in de zin van het begrijpen waarom dingen een bepaalde plek hebben onder de hemel op aarde. Zonder deze identificatie, ook wel een vorm van gewenning, zal het voor een mens lastiger zijn zich ergens thuis te voelen. Anderzijds moet een mens zich kunnen oriënteren op de plek.6 Men moet dus ook begrijpen hoe een bepaalde omgeving ruimtelijk is opgebouwd. Als men zich niet weet te oriënteren, verdwaald men, en uiteraard voelt een verdwaald mens zich minder gemakkelijk thuis in zijn omgeving. Het wonen kan dus ook louter omschreven worden als gewenning aan het karakter van de omgeving. Dit wordt ook wel omschreven als de ‘genius loci‛ van de plek, waarin later in dit essay nog op terug wordt gekomen. Men is vertrouwd geraakt met de omgeving, en beschouwd deze als ‘gewoon‛. Ook het woord ‘gewoon‛ of ‘gewoonte‛ is daarom weer terug te brengen op het wonen. Dit is ook terug te herkennen in woorden uit andere talen, zoals het Engelse woord habit, wat vertaald wordt als gewoonte.7
Het wonen is niet alleen het hebben van een dak boven je hoofd, en het tot je beschikking hebben van een voldoende aantal vierkante meters. Het heeft zoals eerder ondervonden een veel bredere betekenis. Zo wordt er ook gewoond in een stad, in een openbare ruimte, in een publiek gebouw. In feite kunnen zijn er dus vier vormen van wonen te onderscheiden. Wat deze vormen gemeenschappelijk kunnen hebben is de Genius Loci, ofwel de ziel van de plaats. Ieder die woont, voelt zich vertrouwd met de genius loci. Het begrip genius loci komt voort uit een oud Romeins concept. De Romeinen geloofde dat elk onafhankelijk wezen zijn eigen beschermgeest had, ook wel de genius genoemd. Ook plaatsen (loci) hadden hun eigen genius.10 In het werk van Christian Norberg-Schultz wordt dit begrip gebruikt om het karakter van een bepaalde omgeving aan te duiden, en zo de betekenis van een plaats krijgt, waar handelingen en gebeurtenissen plaatsvinden. Hij zegt hierover het volgende:
“De tastbare dingen die onze bestaande wereld vormen, staan op een complexe en misschien zelfs tegenstrijdige manier met elkaar in verband. Sommige verschijnselen kunnen bijvoorbeeld andere verschijnselen omvatten. Een bos bestaat uit bomen en een stad uit huizen. Het ‘landschap‛ is zo‛n veelomvattend fenomeen. In het algemeen kunnen we stellen, dat een aantal verschijningen een ‘omgeving‛ vormt voor andere” (Norberg-Schultz 1979). De genius loci geeft het karakter weer van de plaats, en is dus ook wel een optelsom van tastbare dingen zoals mensen, dieren, bomen, maar ook huizen, deuren, meubilair. Tezamen vormen zij een uniek geheel wat een verhaal verteld over de specifieke plaats.
architectuur, filosofie en kritiek
architectuur, filosofie en kritiek
Een mens kan niet zonder een plaats, tenminste, een mens kan zijn eigen karakter niet ontwikkelen zonder een plaats. Volgens Heidegger zijn wij bepaald door dingen. Dat wil zeggen dat wij onze eigen identiteit linken aan een plaats gevormd door dingen. De uitspraak ik ben een Amsterdammer of ik ben een New Yorker zegt veel meer over onze identiteit dan dat we zouden zeggen ik ben ‘advocaat‛ of ik ben ‘architect‛. 11 De genius loci kan overal worden teruggevonden. In een natuurlijk landschap zal deze louter gevormd worden door natuurlijke elementen zoals bomen, water, heuvels, maar ook door zon, wind of regen. In de stad zijn al deze elementen niet of minder nadrukkelijk aanwezig. Architectuur speelt daarom vooral in de stad een belangrijke rol voor de identiteit van de plaats. Meestal vult het aan wat er ontbreekt aan de karakteristieke eigenschappen van het landschap in de stad. Anderzijds kunnen sommige gebouwen een zodanig belangrijk element vormen voor het karakter van de plaats, dat de genius loci zou verdwijnen als het gebouw zou verdwijnen. Kortom de plaats wordt niet meer als zodanig herkend. De architectuur vervult hiermee een ‘monumentale‛ functie. Kort gezegd betekent dit dat er gebouwd wordt voor de herinnering. Vele voorbeelden hiervan zijn terug te vinden in het werk van Louis Kahn. Zo is het parlementsgebouw in Bangladesh zo‛n krachtig symbool dat het niet alleen een herinnering oproept voor een enkele plek, maar een grote betekenis heeft voor het hele land.
De eerder genoemde vormen van wonen kunnen dus allemaal in relatie gebracht worden met de genius loci. Men identificeert zich met de plaats door middel van het vertrouwd voelen met het karakter van de plaats. Steden, pleinen, openbare gebouwen en huizen kunnen allemaal een bepaald soort emotie oproepen, of een bepaalde herinnering terughalen. Men kan ook overweldigd worden door het karakter van de plek. Een mooi voorbeeld hiervan komt uit ‘The Lords of the Rings‛, waar de laatste scène zich afspeelt in het prachtige decor van een elfenhaven. Bij het aanschouwen van deze plek zijn de Hobbits overdonderd door haar schoonheid.
Volgens Marc Augé wordt een plaats gedefinieerd door de verschaffing van identiteit, het mogelijk maken van relaties en plaatsing in de geschiedenis. Zodra de plaats het ontbeert aan deze kenmerken kan deze ook wel worden aangeduid als plaatseloos.12 Naast de identificatie met de plaats oriënteert men zich door middel van het begrijpen van de ruimtelijke opbouw. Zowel het karakter als de ruimtelijke opbouw van de plaats worden naar de mens gecommuniceerd in de vorm van architectonische taal. Deze taal manifesteert zich in drie vormen, namelijk, de morfologie, de topologie en de typologie van de architectuur. De stad, de openbare ruimte, het publieke gebouw en het huis kunnen elk beschreven worden door deze taal. 13 architectuur, filosofie en kritiek
In dit geval beperken wij ons tot de woning zelf, aangezien dit, en hoe tegenstrijdig dit ook klinkt, een veel meer complexere woonvorm betreft dan de overige eerder genoemde woonvormen. Het is wonen in de puurste zin van het woord, en vormt een weerspiegeling van de directe omgeving, en ook het dagelijkse leven de mens. Maar hier moet men zich ook kunnen terugtrekken uit deze directe omgeving. Het vormt zowel een fysieke schuilplaats, men wordt beschermd tegen weer en wind, als een mentale schuilplaats, waar men volledig tot rust komt. In de woning wordt de directe omgeving zoveel mogelijk betrokken. Zo is de behandeling van daglicht altijd een belangrijk aspect geweest voor het ontwerp van de woning. Louis Kahn zegt hierover het volgende:
“The sun never knew how great it is before it struck the side of a building” 14
Hiermee onderstreept hij het verschil tussen de vormentaal van de woning en het publieke gebouw. De woning is een microcosmos, en vormt een beeld van ‘hoe wij zijn op deze aarde onder de hemel‛. De vloeren zijn de aarde, het plafond is de lucht en de wanden zijn de omringende horizon. Als men kijkt naar de etymologie van deze woorden wordt de relatie met deze begrippen bevestigd. Een meer modernere interpretatie komt van Frank Lloyd Wright. Hij gebruikt horizontale schijven om een bepaalde relatie te leggen met de aarde. De verticale elementen worden gebruikt om richting van ruimtes aan te geven en zonodig ruimtes vast te leggen. De traditionele schoorsteen vormt de kern van het huis. Dergelijke toegepaste principe zijn onder andere terug te vinden in het ‘Falling Water House‛.
Zo moet een goede architect bedreven zijn in het materialiseren van licht om zodoende de atmosfeer van de plaats te benadrukken. Daarnaast moet de woning niet alleen de atmosfeer van de plaats benadrukken, maar ook de handelingen die zich binnen afspelen. 15 Het werk van Christian Norberg-Schultz richt zich vooral op de architectonische taal van de woning door de jaren heen. Zoals eerder benoemd bestaat deze uit drie kenmerken, namelijk de morfologie, de topologie en de typologie van het huis. De morfologie van het huis richt zich vooral op het totaalbeeld van het huis, en de associatie die deze oproept met zijn omgeving. Norberg-Schultz zegt hierover het volgende:
“Any work of architecture, be it a public building or a house, is such an image of the world. The difference between former and latter, is that the public building visualizes the general properties of the environment, whereas the house presents it in its concrete immediacy. Vernacular architecture illustrates how it‛s done” 16 arne verkerk
falling water house van Frank Lloyd Wright
architectuur, filosofie en kritiek
De topologie van de woning richt zich vooral op de ruimtelijke organisatie. Ook dit vertelt op zijn beurt ‘hoe wij zijn op deze aarde onder de hemel‛. Zo kan bij een woning, zoals bijvoorbeeld een hofhuis, de organisatie meer centraal gericht zijn. Hiermee wordt benadrukt dat het ontmoeten, in een daarvoor geschikte plaats zoals het hof, de belangrijkste functie is van het wonen. De overige functies zijn ondergeschikt. Daarnaast kan de organisatie axiaal zijn, dus georganiseerd langs een centrale as of gang. Deze gang leidt uiteindelijk naar een doel, tevens de belangrijkste ruimte van het huis. Traditioneel werden in de meeste gevallen worden ruimtes geclusterd in een vooraf bepaald volume. Moderne architecten als Le Corbusier zetten zich af tegen dit laatste principe. Zo pleit Le Corbusier in zijn beroemde ‘vijf punten voor een nieuwe architectuur‛ voor de vrije plattegrond. Ruimtes moesten vloeiend in elkaar overlopen, en niet gehinderd worden door constructie. De mens moest zich thuis gaan voelen in deze moderne open wereld. Verder is er door de introductie van daktuinen en het optillen van huizen door pilotis , geen plek meer voor kelders en zolders.17 Echter gaat Gaston Bachelard hier juist tegenin. Hij vindt juist kelders en zolders belangrijke plekken in het huis, omdat zij onderdak bieden aan herinneringen en avontuur. Volgens hem zijn er in Parijs dan ook bijna geen echte huizen meer te vinden, omdat deze geen kelders en zolder bevatten.18 De typologie van huizen is terug te voeren naar twee hoofdfamilies, die zijn ontstaan in de Romeinse tijd. Enerzijds was er de domus, het atrium of peristyle huis die vooral haar sporen nog heeft achtergelaten in de villa of de landelijke huizen in Zuid-Europa. Anderzijds was er de insula, de stadswoning die vooral haar sporen heeft achtergelaten in het westerse woonblok. Veel meer dan in Zuid-Europa, waar het leven zich vooral op straat afspeelt, moest in de westerse huizen het idee van de wereld verhelderd worden. Het idee van het zijn op deze aarde onder de hemel, moest door de structuur van de woning helder worden. Puntdaken waren een manier om te laten zien hoe het huis de hemel veroverde.19 arne verkerk
Het beeld van woning, zoals wij deze in bijvoorbeeld West-Europa kennen, wordt nog steeds sterk geassocieerd met het traditionele rijtjeshuis dat eigenlijk al in de Middeleeuwen zijn oorsprong vindt. Opvallend is dat dit een sterk geaccepteerd woningtype is, en dat vele moderne woningen als meer comfortabel werden ervaren, maar men uiteindelijk minder prettig woonde doordat men zich vervreemd voelde van de woning. Dit onderschrijft dat succesvolle types woningen uit het verleden een sterk beeldmerk vormen voor wat betreft het wonen. Het creëren van een beeldmerk voor een woning van deze moderne tijd zal een lastige opgave blijven.
de romeinse insula
architectuur, filosofie en kritiek
Het wonen van nu De visie van Christian Norberg-Schultz vormt een interessant zijspoor in de architectuurdiscussie over het wonen. Hij benadert de woning juist vanuit een meer filosofische opvatting. Het is het ‘zijn op deze aarde onder de hemel‛, zoals al een paar keer eerder is benadrukt. Hierdoor krijgt het begrip wonen een veel grotere architectonische betekenis. Voor de hedendaagse architect is het ontwerpen van de woning dan ook een uiterst lastige opgave. Hoe moet de vorm van het huis eruit zien? Wat is de meest prettige organisatie? Welke materialen vertegenwoordigen het beste de sfeer?
Het moge duidelijk zijn dat de hedendaagse architect zich moet verdiepen in het wonen. Specifieker gezegd moet een architect zich bewust zijn van het wonen, als zijnde het vertrouwd raken aan de omgeving waarin men elke dag leeft. Daarnaast moet de architect het wonen zo avontuurlijk mogelijk maken. Het vertrouwd zijn met de omgeving betekend immers niet dat er niets meer te ontdekken valt. Uiteraard blijft het lastig om te benoemen wat nou een goede woning moet zijn, maar dat betekend niet dat we alleen moeten vasthouden aan woontypes die op dit moment goed werken, maar constant op zoek moeten zijn naar nieuwe types die beter werken.
Dat mensen zich thuis voelen, staat garant voor prettig wonen. Zo is de identificatie met de eigen woning uiterst belangrijk. Het traditionele huis vormt nog steeds een krachtig beeld, dat mensen zich eerder identificeren met dit type woning. Het historiserende bouwen, wat op dit moment op grote schaal gebeurt, is een antwoord op de grote vraag naar deze traditionele woningen. Echter is het veel verstandiger om te zoeken naar meer modernere interpretaties van de woning, dan te blijven voortborduren op het heden. In deze moderne tijd zullen we juist moeten laten zien wat de mogelijkheden zijn van de woning. Vooral het materialiseren van de omgeving kent, met behulp van de moderne techniek, ongekende mogelijkheden. Het vertrouwd worden met de genius loci in de woning zal altijd een proces blijven van gewenning. Het scheppen van vertouwde beelden, zorgt wel voor een versnelling van het gewenningsproces, maar draagt niet bij aan de vertaling van de hedendaagse wereld. Daarbij laat het weinig ruimte voor avontuur in de woning. Dat de woning ook plaats moet bieden aan herinneringen en dromen, onderstreept het belang van verschillende ruimtes en sferen in de woning. Men moet zich in de woning één kunnen voelen met de buitenwereld, maar men moet zich ook kunnen terugtrekken. Een architect moet daarvoor de juiste compositie bepalen van zowel open ruimtes als intieme ruimtes.
arne verkerk
architectuur, filosofie en kritiek
Fundament 1. Uit ‘Dat is Architectuur‛, (2004), van Hilde Heynen. Hierin wordt ingegaan op de architectuurdiscussie omtrent het wonen, waarbij er na de 2e Wereldoorlog een duidelijke tweedeling ontstaat, waarbij er enerzijds een pragmatische discussie wordt voortgezet en anderzijds in navolging van Martin Heidegger het wonen meer vanuit filosofische opvattingen wordt benadert. Ik gebruik dit hier om de oorsprong van de onderzoeksvraag te verduidelijken. 2. Uit het Van Dale Nederlands woordenboek. Hier gebruik om het begrip wonen te verduidelijken. 3. Uit het Van Dale Nederlands woordenboek. Hier gebruikt om het begrip woning te verduidelijken. 4. Uit het etymologisch woordenboek van het Nederlands. Hier gebruikt om de oorsprong van het woord wonen te achterhalen. 5. Uit ‘The Structure of the Ordinairy‛, (1998), van John Habraken. Het werk van Habraken staat vooral bekend om het scheiden van de drager en de inbouw. Alles wat niet tot het dragers deel van de woning behoort, moet door de bewoner zelf veranderd kunnen worden. Ik gebruik dit hier ter verduidelijking van het feit dat mensen altijd op zoek zijn naar totale vrijheid, vooral in hun woning. Habraken gaat hierin vrij ver door te pleiten voor bijna onbeperkte vrijheid. 6. Uit ‘The concept of Dwelling‛, (1984), van Christian Norberg-Schultz. Het gedachtegoed van Christian Norberg-Schultz gaat uit van zowel de identificatie als de oriëntatie van de omgeving. Dit is vooral belangrijk om te verduidelijken dat het zich eigen maken van de plek of plaats op twee manieren kan worden ervaren. 7. Uit ‘De Genereuze Stad‛, (2008), van Jacob Voorthuis. Hierin komt het begrip wonen aan de orde en wordt een link gelegd met het wonen als gewoonte, als traditie en als herhaling. Ik gebruik dit hier om nogmaals te bevestigen wat geconcludeerd werd uit het etymologisch/semantisch onderzoek. 8. Uit ‘Bouwen, Wonen, Denken‛, (1951), van Martin Heidegger. Ik gebruik dit hier om het denken van Martin Heidegger te verduidelijken, wat de basis vormt voor vele andere filosofen zoals Christian Norberg-Schultz, op wiens werkt dit essay voor een groot deel is gebasseerd. 9. Uit de Internet Encyclopedie Wikipedia. De fenomenologie is een stroming in de filosofie die uitgaat van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen (ofwel verschijnselen), en hieruit de essentiële eigenschappen van ervaringen en de essentie van wat men ervaart probeert af te leiden. Ik gebruik dit hier om een relatie te leggen met Christian Norberg-Schultz en de filosofische wereld. 10. Uit ‘Genius Loci‛, (1979), van Christian Norberg-Schultz. Norberg-Schultz heeft het begrip ‘genius loci‛ door het gelijknamende boek een nieuwe betekenis gegeven voor de architectuur. Een deel van de tekst wordt hier gebruikt om de herkomst van het begrip ‘genius loci‛ uit te leggen.
11. Uit ‘Genius Loci‛, (1979), van Christian Norberg-Schultz. Hier wordt verder ingegaan om de relatie van het begrip ‘genius loci‛ met de architectuur en het wonen. De typische eigenschappen van een plek worden niet alleen gevormd door de natuur, maar ook door de architectuur. Daarom sppelt dit begrip een belangrijke rol in de architectuur. 12. Uit ‘Niet-plaatsen‛ (1992), van Marc Augé. In de moderne samenleving ontstaan er steeds meer plekken die kunnen worden aangeduid als niet plaatsen, die vooral gekenmerkt worden door anonimiteit en massaliteit. Het is dus niet vanzelfsprekend dat elke plek ook ooit in verband kan worden gebracht met de ‘genius loci‛ 13. Uit ‘The concept of Dwelling‛, (1984), van Christian Norberg-Schultz. Hier wordt nogmaals de essentie van het werk van Christian Norberg-Schultz aangehaald. Hij heeft in zijn werk verschillende typen van wonen onderzocht naar hun morfologie, topologie en typologie. Hij onderzoekt dit door te beginnen bij het natuurlijke wonen, met als basis de stad. Daarna beschouwd hij het plein als een vorm waar het collectief wonen plaatsvindt. Dan beschouwd hij de publieke gebouwen als een vorm waarin het publieke wonen zich afspeelt en als laatste de wonen, puur gericht op het private wonen. 14. Uit ‘The concept of Dwelling‛, (1984), van Christian Norberg-Schultz. Ter verduidelijking wordt hier Louis Kahn aangehaald, die als geen ander wist wat de werking van licht in gebouwen kan betekenen voor de sfeer in een gebouw. 15. Uit ‘The concept of Dwelling‛, (1984), van Christian Norberg-Schultz. Dit geeft eigenlijk aan wat een woning in zijn puurste vorm zou moeten zijn. Het onderstreept zowel het belang van de omgeving voor de woning, als het belang van het gebruik van de woning. 16. Uit ‘The concept of Dwelling‛, (1984), van Christian Norberg-Schultz. De morfologie van de woning is vooral in de vorige eeuw sterk beïnvloed door de architectuur. Door het doorbreken van tradities, is de woning niet langer te definiëren als een box met een heldere relatie met de aarde. Toch zijn ook nieuwe principes in relatie te brengen met de hemel en de aarde, al zijn deze relaties wel moeilijker te herkennen door de mens. 17. Uit ‛De 5 punten voor een nieuwe architectuur, (1927), Le Corbusier Deze tekst vormt één van de belangrijkste stukken van Le Corbusier, en vormt een relevante basis voor de moderne woning van de 20e eeuw. De 5 punten zoals deze worden omschreven gaan in tegen een aantal kenmerken van het traditionele wonen, die als oncomfortabel of onprettig werden ervaren. 18. Uit ‘De poëtica van de ruimte‛, (1957), van Gaston Bachelard Daar waar sommige architecten tegen alle traditionele kenmerken van de woning ingingen, pleitte Gaston Bachelard juist voor het behoud van hetgeen wat de woning avontuurlijk maakte. 19. Uit ‘The concept of Dwelling‛, (1984), van Christian Norberg-Schultz. Dit is een deel van het onderzoek van Christian Norberg-Schultz, die vooral de typologie van de woning in Europa heeft proberen te achterhalen. Hij onderschrijft hier vooral het verschil tussen de woning in Noord-West Europa en Zuid-Europa. Verder benadrukt hij het belang van het zogenaamde beeldmerk, een bepaalde verwachting die mensen hebben van een woning, wat meestal terug te voeren is op een bepaald type.