Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik Tjeerd Bottema
bron Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik. C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1924
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bott016doov01_01/colofon.php
© 2012 dbnl
VII
Inleiding.
Zóó, ja zóó zag de oude vader Uggelebug er uit. Als wij, kleine schoolschavuiten, in zijn wondere oude huis kwamen en we vonden hem zoo, mijmerende bij den brandenden haard, turende in de vlammen, dan hoopten we al, dat we weer een verhaal zouden hooren. Dan vergat de dikke Durk te kauwen op het stuk pek, dat den heelen dag zijn kaken in beweging hield. De kleine Witkop was dan stil en Klaas Klepper was stil en Broekemantsje was stil. En als 't zachte zoete Leentje dan vroeg: ‘Vertel je ons eens een verhaaltje, vader Uggelebug?’ dan keek hij ons aan met zijn levendige oogen in zijn oud gerimpeld gezicht. Dan stopte hij zijn groote pijp, dan sloeg hij vuur met zijn koperen tondeldoos; dan kuchte hij eens: ‘Ugge, ugge, ugge!’ Dat was zijn gewoonte zoo en daarom noemden we hem Vader Uggelebug. Dan dampte hij de rookwolken de kamer in, dat we alles door een blauwen nevel zagen. En dan begon hij. Om een oude knoop kon hij een verhaal spinnen, dat de halve wereld er
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
VIII bij te pas kwam en we voelden geen grond voor het verhaal uit was. Dan was het al laat veelal en als 't donker was bracht Vader Uggelebug ons met zijn oude scheepslantaarn een eind op weg; de plassen langs, de plank over, tot op den grooten weg. Nog zie ik ons zoo loopen, kleine rommelebommeltjes in den donkeren avond, stappende bij het weifelende licht van de lantaarn. Goede oude Vader Uggelebug! Hij is al lang dood nu en geen kind zal zijn verhalen meer uit zijn eigen mond hooren. En wij, de kleine klompekleppertjes van toen, we zijn allen groot geworden. Maar zijn verhalen, zijn wondere verhalen, die zijn bij ons blijven leven. En wij, de dikke Durk en de kleine Witkop en Klaas Klepper en Broekemantsje en 't zachte zoete Leentje en ik zelf, we hebben geloot, wie ze op zou schrijven. En mij, mij trof het lot. Welaan! Hier komen ze dan, de verhalen: DE WONDERE VERHALEN VAN VADER UGGELEBUG.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
1
I. Hoe doove Jabik aan het tooverboek ‘Hocus Pocus’ kwam. De oude toovenaar, die aan den rand van 't groote donkere bosch woonde, was dood. Hij werd begraven in een hoek van 't oude kerkhof en niemand betreurde zijn dood, want men hoopte eindelijk van die vervelende en benauwende tooverkunsten verlost te wezen. Van hetgeen hij nagelaten had in zijn oude huisje, werd een verkooping gehouden, waarvan de opbrengst aan de armen zou komen. Leepert, de oude grijze kraai van den toovenaar, kon niet verkocht worden; die was, toen de honger hem begon te plagen, door den open schoorsteen ontvlucht en zocht zijn voer op de akkers. De oude kraai kon praten en menigmaal heeft hij de menschen hevig doen schrikken, door ineens met zijn krassende stem te roepen: ‘Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ Dat was zijn lijfspreuk en heelemaal niet kwaad bedoeld.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
2 Zoo men de kraai al niet kon verkoopen, al het andere dat den toovenaar had toebehoord, werd verkocht. Daar was bij een wrakke tafel met geheime laadjes, een opgezette krokodil met oogen, die licht gaven in het donker, een flesch met giftige slangen op sterk water, glazen trechters en buisjes en flesschen van vreemden vorm, een gebarsten tooverspiegel en nog veel, veel meer zonderlinge zaken.
Menigeen, die de vreemde uitstalling zag, die verkocht zou worden, schudde het hoofd en zei: ‘Wie kan nu zulke spullen gebruiken; nergens goed voor.’ Maar de veilingmeester klom dapper op zijn hooge zitplaats boven op een tafel, die voor een dorpsherberg tegen den muur was gezet en het eene stuk na het andere vond een kooper. ‘Och, 't is voor de armen’ zei dikwijls een kooper; ‘mijzelf is 't geen roode duit waard.’ De veilingbaas had juist den
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
3 krokodil met zijn lichtende oogen aan een nieuwen baas geholpen en hield nu een oud, dik, verfomfaaid boek omhoog. ‘Wie biedt er geld voor, wie biedt er geld voor!’ riep hij. Maar niemand had eerst zin in dat oude gehavende boek. ‘Een kwartje’ riep toen een oude vrouw, die gezien had, dat er plaatjes in stonden. ‘'t Is voor mijn kleinkinderen nog wel eens aardig om in te kijken’, zei ze. ‘Die houden nog al van plaatjes kijken.’ ‘Niemand meer dan een kwartje....; niemand meer dan een kwartje?’ riep de veilingbaas. Juist kwam daar langs doove Jabik, een boerenarbeider, die, zooals zijn naam aangaf, aardig doof en daarenboven nogal bijziend was. Hij was erg in zijn schik, want van een rijken boer had hij, voor het terugbrengen van een weggeloopen koe, een daalder gekregen. Doove Jabik was den koning te rijk met zijn schat. ‘Een daalder’ zei hij zachtjes in zichzelven ‘een daalder!’ Hij klemde zijn schat in zijn vereelte vuist en lachte stilletjes. ‘Waarempel’, mompelde hij ‘een daalder’, en toen luider, of hij het zelf bijkans niet kon gelooven: ‘Een daalder!’ Hij had de menschen niet opgemerkt, die voor de herberg naar de verkooping stonden te kijken; maar zijn uitroep: ‘een daalder!’ kwam juist, nadat de veilingbaas geroepen had: ‘niemand meer dan een kwartje?’ De veilingbaas dacht dat ‘een daalder’ een bod was op het oude boek en ging door: ‘een daalder geboden, een daalder geboden. Niemand meer dan een daalder, niemand meer? Niemand? Eenmaal, andermaal en ten derde male.’ Hij tikte met den hamer op het lesse-
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
4 naartje voor hem en een knecht bracht het oude verfomfaaide boek bij doove Jabik. ‘Je kunt het meteen meenemen’ schreeuwde de knecht in z'n oor. Hij kende doove Jabik wel en wist hoe het met diens gehoor gesteld was. ‘Meenemen?’ zei de doove; ‘waarom moet ik dat meenemen?’ ‘Je hebt het gekocht’ schreeuwde de veilingknecht terug ‘voor een daalder!’ ‘Ikke?’ zei doove Jabik ‘Ikke? Ik wil 't niet hebben!’ Maar toen klom de veilingbaas van zijn tafel af en met een kwaad gezicht riep die: ‘Je hebt een daalder geboden! Er zijn
getuigen! We hebben'tallen gehoord! Betalen of de veldwachter komt er bij te pas!!’ Doove Jabik begreep er niets van, maar met een lang gezicht gaf hij zijn pas gekregen mooie blinkende daalder aan den veilingbaas. En met het oude havelooze boek, dat hem in handen geduwd werd, ging hij mismoedig verder. Hij dacht er over het oude voddige boek in een sloot te gooien, maar dat leek hem toch ook eigenlijk zonde. 't Had hem dan toch een daalder gekost. Hij moest er maar eens in lezen, als hij tijd had. En zoo gebeurde
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
5 het dat doove Jabik met het tooverboek van den ouden toovenaar naar huis sjokte. Dien avond zat doove Jabik met een grooten bril op bij het flikkerende licht van een eindje kaars, dat hij op een flesch had gezet, te turen in zijn pas verworven tooverboek. Hij bladerde het oude boek door. Vreemde teekens zag hij er in waar hij niets van begreep. Nu en dan was er een brok dat hij lezen kon. ‘Kwade geesten’ las hij ‘hoe die te gebruiken.’ ‘Niks voor mij’ mompelde hij ‘niks noodig’. ‘Hoe het vee te beheksen en ziekten te sturen’. ‘Niks voor mij’ zei hij weer ‘niks noodig.’ Hij bladerde verder ‘Hoe storm op te roepen en donder.’ ‘Ook al niks’ mompelde hij weer ‘dat hebben we al meer dan genoeg; 't heele ding is me nog geen roode duit waard en daar heb ik nu een daalder voor betaald’. Hij bladerde weer wat verder. ‘Hoe een vogelschrik leven in te blazen’ las hij daar. ‘Hé’ zei Jabik ‘wat is me dat?’ en een grijns kwam op zijn gezicht. Vroeger was hij een eerste grappenmaker geweest, tuk op streken en grappen. Zijn doofheid en zijn slecht gezicht hadden van hem langzamerhand een wat eenzelvigen zonderling gemaakt. Vroeger was dat een kolfje naar zijn hand geweest. Vroeger.... och.... misschien nog wel. Hij trok de flesch, waar hij zijn kaarsje op geplant had, wat dichter naar zich toe; zette zijn bril wat rechter en begon te lezen. Hij las eenmaal, tweemaal het wonderbaarlijke hoofdstuk
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
6 met alle aandacht. ‘De elfde dag van de vierde maand’ mompelde hij, terwijl zijn vinger de tooverregels volgde. Paddestoelen met de roode kap en kalmuswortel... en Spaansche peper.., en hondsdraf... trekken op brandemoris... koken met loog in een koperen pan op dorre takken van een doode mispelboom.., als 't kookt, zwavel er bij... dan salpeter...
't deksel dicht en elf uur laten staan op een donkere plaats.’ ‘Da's een heel gedoente’ mompelde hij verder ‘en dan de rest nog. Het is een heel gedoente’ zei hij nog eens ‘maar als ik die oude vogelschrik van hier naast er mee aan 't loopen kan krijgen, dan is 't mij waarempel de moeite waard’. Hij blies de kaars uit en kroop in de bedstee. ‘De elfde dag van de vierde maand’ mompelde hij weer ‘Da's morgen, waarempel da's morgen .. en de maan .. 't moet
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
7 bij heldere maneschijn gebeuren... 't kan wezen dat het morgen volle maan is.’ Hij stapte nog even uit zijn bed en keek door de kleine ruitjes naar den nachtelijken hemel. Daar stond, stil en statig, de blanke maan in de donkere lucht. ‘Bijna vol’ zei doove Jabik ‘bijna vol en morgen zal ze vol zijn. Waarempeltjes, morgen zal ze vol zijn, of ik wil geen Jabik heeten!’ Toen kroop hij weer in zijn bed en trok de dekens over zijn ooren.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
8
II. De vogelschrik gaat dansen en krijgt een kameraad. Den heelen nacht had doove Jabik planken gezaagd en den volgenden morgen ging hij weer als gewoonlijk aan 't werk. Onder de schafttijden zag hij kans in het winkeltje waar de oude Gaper uithing wat Spaansche peper te koopen en gedroogde
kalmuswortel, zwavel, salpeter en een fleschje loog. En in 't kreupelhout, waar hij boomstronken moest rooien, vond hij de paddestoelen met vuurroode kap. Een doode mispelboom wist hij staan en toen hij alle hocus-pocus bijeen had, begon hij zijn brouwsel te maken.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
9 De takjes van den dooden mispelboom knapten en knetterden en al gauw kookte en borrelde zijn potje dat het een aard had. Toen deed doove Jabik er de zwavel en de salpeter bij, hij klemde het deksel op zijn koperen pannetje en bond er stijf een touw om. Toen duwde hij het in een verlaten vossenhol en dekte de opening met mos en takken af. Hij keek op zijn horloge. ‘Elf uren moet het zoo staan; dus da's tot vanavond half elven... 't is een raar gedoente, zeldzaam raar... maar als ik die stijve vogelschrik er mee aan 't loopen kan krijgen, dan is 't mij de moeite waard, da's vast.’ Jabik was wonderlijk dien heelen dag. Hij was ongedurig en grinnikte telkens onder het werken. ‘Wat scheelt Jabik vandaag toch’ zei de baas tegen zijn vrouw. ‘Ik weet het niet’, antwoordde deze; ‘hij heeft een vreemde bui; laat hem maar, 't zal wel overgaan.’ Dien avond om half elf sloop doove Jabik naar het kreupelbosch, waar hij zijn pannetje uit het vossenhol haalde. Toen ging hij naar den akker, waar de vogelschrik stond. Een paar stokken, die stevig in den grond gestoken waren voor beenen, een dwarslat voor de armen, een bos stroo om wat rondheid te geven aan het lichaam, daarover een oude jas vol gaten, een verkleurd negermasker, dat met een touwtje vastgebonden was, zoo stond daar de vogelschrik. Het masker was maar losjes vastgemaakt en hing wat op de borst te draaien, als de wind er mee speelde. De maan scheen helder. 't Leek doove Jabik of het een malle droom was toen hij met zijn tooverboek en een melkstoeltje
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
10 onder den arm en zijn koperen pannetje met het heerlijke brouwsel in de handen, voor de oude gehavende vogelschrik stond. ‘'t Is nog te vroeg’, mompelde doove Jabik ‘we hebben de tijd.’ Hij bekeek de oude vogelschrik eens goed. Het zwarte masker, dat aan een touwtje bengelde, beviel hem niet. ‘Met
dat aangezicht is 't niks gedaan’ zei hij ‘ik zal je een betere kop geven.’ Toen zocht hij op een akker dichtbij een heele groote koolraap met flink lof er aan. Hij wiesch de koolraap wat schoon in een sloot en met zijn zakmes sneed hij er de ge-
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
11 lijkenis van een gezicht in. Hij kerfde twee diepe gaten voor de oogen, een gat voor den neus en een flinke opening voor den mond. Zijn mes gleed hierbij wat uit, zoodat de eene mondhoek tot dicht bij het eene oog kwam, maar dat hinderde niet. Aan den onderkant sneed hij een diep rond gat en toen zette hij de nieuwe kop op de vogelschrik. Het laatste gat had hij wat te ruim gemaakt, nu draaide de kop wat te gemakkelijk op de stokkige nek. ‘'t Moet maar zoo’ mompelde doove Jabik. Toen stak hij zijn kaarsje aan en met de groote bril op tuurde hij in 't tooverboek!... ‘Juist... de staken insmeren met het tooverbrouwsel....’ Dat deed Jabik..... ‘En de stroobos drenken met het brouwsel...’ Ook dat deed Jabik. Toen had hij nog wat over en dat goot hij in den grooten grijnzenden mond, dien hij in de koolraap gesneden had. Het zwarte masker maakte hij vast aan de achterzijde van den koolraapkop; dat kreeg ook nog een laatste lik van het lekkers. Toen keek Jabik op zijn horloge, 't was bijna elf uur. Hij ging zitten op zijn melkkrukje, zette zijn bril goed recht, nam het tooverboek op de kniëen en met het brandende kaarsje in de eene en zijn zware koperen horloge in de andere hand wachtte hij. In de verte sloeg een kerkklok, het was elf uur. Doove Jabik begon. Hij dreunde langzaam en duidelijk de tooverwoorden uit het tooverboek op; 't leken hem klanken zonder zin: ‘Hocus, pocus pecorus pas Moksem droksem decorus dras Kraak en screen
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
12 Draak en preen Hinter splinterh Din don dinterh Buigh de arm Poetsem warm Kraagh, draagh, scraagh Plaagh, fraagh, claagh...’
... Het was goed dat doove Jabik stijf in zijn boek keek en de hoed over de oogen had getrokken. Want door den vogelschrik voer een rilling, zijn stijve stokken gingen bewegen. Het tooverbrouwsel ging dringen in de stijve stokken. Ze bogen door, waar kniëen konden zitten en waar de elleboog moest zijn. De oude leeren handschoenen, die aan de dwarslat gespijkerd zaten en eerst los en slap neerhingen, vulden zich; de vingers kromden. Doove Jabik las maar door. De staken, die voor beenen dienden, gingen trekken... trekken om zich los te maken uit den vetten grond... Doove Jabik was bijna klaar. Duidelijk galmde hij de laatste woorden: ‘Treksop, buigsop, draaium, maaium, Donde menele deemele, paaium, fraaium, Krottele, wrottele Digge dogh trottele Pos, Kos, Los!’
Het was uit. ‘Hatsjie!’ zei de vogelschrik. Doove Jabik keek op... 't volgend oogenblik was hij opgesprongen. De
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
13
vogelschrik had zijn houten beenen uit den grond getrokken en kwam op hem toe, een grijns om zijn scheeven mond, de hand uitgestrekt, ‘Wel, Jabik’ zei de vogelschrik ‘hoe gaat
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
14 het met jou?’ Dat was doove Jabik te machtig. Hij holde weg.. weg naar huis. Zijn tooverboek hield hij nog onder den arm geklemd, zijn melkkrukje liet hij achter, het kaarsje was op den grond gevallen en brandde nog even door, toen doofde het uit. Doove Jabik holde verder, hij keek niet om. 't Krassen van een kraai klonk in zijn ooren en een rauwe stem riep: ‘Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ Dat was Leepert, de oude kraai van den toovenaar, die in een boom zat. Hij had de heele vertooning met zijn ronde kraaloogen gevolgd. Doove Jabik rende verder, de achterdeur van zijn huisje, die hij opengelaten had, binnen. Hij gooide de kleeren uit en dook in 't bed. Het kussen lei hij op zijn hoofd. Zoo lei hij te beven tot hij in slaap viel.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
15
III. Hoe een gierige boer zijn verdiende loon kreeg. De vogelschrik keek doove Jabik na toen die wegrende, maar hij volgde hem niet. Hij stapte op en neer, boog zijn armen, wreef zijn beenen, keek eens met zijn maskergezicht naar de lucht en met zijn koolraapgezicht naar den grond en toen begon hij van louter plezier op zijn houten beenen te dansen in het korenveldje. Hij zwaaide met zijn armen in de lucht, knipte met de vingers; zijn koolraap, die wat los zat, draaide om en om en het lof, dat er nog aan zat, zwaaide heen en weer. Hij begon een wijsje te fluiten door zijn breed uitgesneden koolrapenmond en zijn masker aan de achterkant floot mee. Toen kwam de kraai van den toovenaar uit den hoogen boom vliegen en ging op zijn schouder zitten. ‘Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ kraste die. Het was de lijfspreuk van den kraai en heelemaal niet kwaad bedoeld. Ten laatste was de vogelschrik moe. Hij boog zijn stramme kniëen en ging op een groote kei zitten. De kraai wipte van zijn schouder naar den grond en keek den vogelschrik aan. De vogelschrik keek de kraai eens aan met zijn koolraapgezicht. Toen zwaaide hij de koolraap om en bekeek de kraai door zijn masker. ‘Je zoudt goed gezelschap voor me zijn’ zei de kraai. ‘We moesten maar bij elkaar blijven’.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
16 ‘Je zoudt goed gezelschap voor me zijn’ zei tegelijkertijd de vogelschrik ‘we moesten maar bij elkaar blijven’. ‘Accoord’ zei de kraai. ‘Accoord’ zei de koolraap aan den voorkant. ‘Accoord’ zei het masker aan den achterkant. Toen lachten de kraai, het masker en de koolraap.
‘Je spreekt met twee monden’ zei de kraai. ‘Maar mijn hart zit op de rechte plaats’ zei de koolraap en de vogelschrik sloeg zich met de handschoenvuist op de borst dat het stroo kraakte. ‘En ik heb een fatsoenlijk gezicht’ zei het masker ‘aan deze kant tenminste’. Het koolraapgezicht aan den anderen kant keek kwaad en
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
17 wou antwoorden, want die steek onder water kon hij niet verdragen, maar de wijze kraai riep gauw: ‘Geen ruzie tusschen je twee gezichten. 't Eene is mooi... geweest’ zei hij er zachtjes achter ‘en 't andere is solied... zoolang als 't duurt’. ‘En denk er om, spreek om beurten; laat je masker wachten tot je koolraap klaar is of je koolraap wachten tot je masker klaar is.’ ‘Best’ zei de koolraap en ‘best’ zei het masker. ‘En’ ging de kraai verder ‘we moeten hier niet op dit roggeveldje blijven zitten. We moeten de wijde wereld in, we moeten ons fortuin zoeken. Ik weet huizen waar eten is, veel en heerlijk; waar je 't goed kunt hebben, dat zeg ik je.’ ‘Maar de menschen in die huizen’ vroeg de koolraap, ‘waar blijven die dan?’ ‘En laten ze ons binnen?’ zei het masker. ‘Ik geloof er niets van. Als je wat komt brengen, ja, dan moog je binnen, maar als wat komt halen, ho maar! Ik ben vroeger Zwarte Piet geweest; ik weet er alles van. Ik heb heel wat gezien in de wereld.’ ‘Geen bezwaren voor den tijd’ antwoordde de kraai. ‘Je gaat maar met mij mee en je zult zien wat je zien zult en je zult proeven wat je proeven zult.’ ‘Ik zie daar een lichtje’ vervolgde de kraai ‘laten we het eens probeeren’. ‘Probeeren kunnen we 't altijd’ zei 't Zwarte Piete masker. ‘Vooruit dan maar’ zei de koolraap. De vogelschrik stond op, de kraai ging weer op zijn schouder
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
18
zitten en zoo stevenden ze op het lichtje af, dat in de verte scheen. In 't huis waar het lichtje scheen, zat een man aan tafel. Hij zat stevig te bikken. Zijn kaken kauwden het malsche brood met de vette ham. Voor hem stond een broodbak met dikke sneden smakelijk versch wittebrood. Daarnaast stond een halve kaas en op de snijplank een groote ham. De vrouw bakte spiegeleieren met spek op het vuur. De man was naar de markt geweest en laat thuis gekomen, hongerig. Hij at, at, at. Met de mond halfvol en een grijns van tevredenheid op zijn leelijk gezicht vertelde hij zijn vrouw hoe hij een paar schooiers afgepoeierd had. ‘Pak je weg, heb ik ze gezegd, of je krijgt de stok op de ribben!’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
19 ‘Is me dat een volk’ ging de man door. ‘Ze begrijpen net niks! Als je ieder die niks heeft wat zou geven, waar was je dan zelf? Dan had je zelf immers niks over! Niks, geen cent, geen kruimel! O, zoo! Van mij zullen ze 't niet hebben. Geen cent en geen kruimeltje. Ze hebben 't nooit gehad en ze zullen 't nooit krijgen. O, zoo! Zoo ben ik dan, zie je!’ Hij nam weer een homp van het wittebrood, smeerde het dik met boter, lei er een dikke plak ham op, sperde zijn kaken open en nam een groote hap. Hij had de mondvol nog niet verwerkt, toen er aan de deur gerammeld werd. Nog kauwende ging de man naar de deur toe en deed die open. Daar zag hij... daar zag hij... een vogelschrik met een koolraap voor kop waar het lof nog aan zat. Op den schouder van den vogelschrik zat een kraai met fel schitterende kraaloogen. Uit den scheef gesneden mond van de koolraap kwam een stem: ‘Heb je wat voor ons te eten, baas?’ Toen zwaaide de koolraap ineens om, het gesneden gezicht verdween en de sidderende man keek in een vaal zwart masker met verkleurde roode lippen. ‘Wat heb je voor ons te eten, baas?’ riep dreigend het zwarte gezicht. De kraai klapte met zijn vlerken en kraste: ‘Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ De man deinsde achteruit en zonk ineen. ‘De duivel’ kreunde hij ‘de duivel zelf.’ Zijn vrouw die toe kwam loopen ving hem op. Toen ze het spektakel bij de deur zag hield ze de hand voor de oogen maar haar man liet ze niet los. Die sleepte ze mee naar het achterhuis, gooide de tusschen-
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
20 deur achter zich dicht en haalde een emmer water die ze haar man over 't gelaat gooide. Dat hielp. Hij krabbelde overeind, druipend van 't water. ‘Dat was..., dat was...’ stamelde hij... ‘dat was de duivel zelf. We moeten weg, gauw hier weg!’ Door de achterdeur snelden man en vrouw het veld in. ‘'t Is je straf’ hijgde de vrouw ‘omdat je nooit wat aan een
arm mensch hebt gegeven. Je gaf ze de stok op de ribben en nou komt de duivel om je te halen!’ ‘'t Zal wel zoo zijn’ kreunde de man onder 't loopen ‘'t zal wel zoo zijn; als ik hier levend afkom dan zal ik... dan zal ik... als er weer een schooier bij mij komt, dan zal ik hem, als hij vraagt om een brood, er wel twee geven! Ja wel twee!’ riep hij nog eens luid en keek om. Hij hoopte dat de vogelschrik hem hooren kon. De maan scheen helder, maar man noch vrouw zagen iets dat hen achterna kwam. Ze waren buiten adem en liepen nu wat langzamer.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
21 De man keek nog eens om, maar zag nog niets. ‘Ja’ zei hij nu ‘als hij vraagt om een brood dan... dan... dan geef ik 't hem; vast en zeker. Van één brood ben je nog niet arm’. Hij keek nog eens om en zag weer niets. ‘Een half brood heeft men altijd wel liggen’ zei de man nu, dat kunnen ze krijgen in elk geval; of anders een paar hompen... of een paar sneedjes...’ ‘Maar’ zei de vrouw ‘waar moeten wij nu blijven, waar moeten we naar toe?’ ‘We moeten naar de koning!’ antwoordde de man, ‘die moet het weten! En misschien wil de koning zijn duivelbanner met ons mee laten gaan! Als die er bij komt dan kan de duivel je niets meer maken! Ja, die moeten we hebben, die moet mee! O, dan ben ik voor niks en niemand bang meer! Laat ze dan nog eens aan mijn deur komen om brood. Brood?! Stokslagen met trapsaus kunnen ze krijgen! Mee! gauw mee naar de koning!’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
22
IV. Op avontuur uit. De vogelschrik en de kraai hadden zich te goed gedaan in het huis, waaruit man en vrouw gevlucht waren. ‘Zie je wel’ zei de kraai, wien de kruimels nog om den snavel zaten ‘zie je wel hoe goed het gaat?’ De koolraapmond van den vogelschrik zat nog vol met een portie brood, spek en spiegelei, maar het Zwarte Pietegezicht aan den anderen kant zei: ‘Als 't maar zoo blijft, als 't maar zoo blijft! Ik heb meer van de wereld gezien, weet je!’ ‘Wat je hebt, dat heb je!’ antwoordde de kraai ‘en die binne binne, binne binne!’ Hij streek zich over zijn welgevulde buik. In lang had hij niet zoo goed gegeten. ‘En nu gaan we slapen’ zei de kraai. De vogelschrik klom in de bedstee, maar hij lei niet erg gemakkelijk. Dan weer pruttelde zijn koolrapegezicht: ‘ik kan geen lucht krijgen zoo; ik zit heelemaal met de neus in 't kussen.’ Dan weer, als de vogelschrik zijn koolraap omdraaide riep het Zwarte Pietegezicht: ‘ik word nog platgedrukt zoo en ik kan ook geen lucht krijgen; dat gaat zoo niet, dat gaat zoo niet!’ Op 't laatst begon het den vogelschrik te vervelen; hij nam zijn kop van de houten steele-hals af met masker en al en zette hem op de beddeplank. Toen was er vrede en sliep alles rustig. De kraai werd 't eerst wakker in den vroegen ochtend.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
23 ‘Kra, kra!’ kraste die, ete, ete! en dan gaan we verder de wijde wereld in!’ Toen zette de vogelschrik zijn koolrapekop met het Zwarte Piete masker weer op den steel en klom uit het bed. ‘Goeiemorgen’, zeiden koolraap en masker tegen de kraai. ‘Ook goeiemorge’, zei de kraai. Op tafel stonden nog de resten van hun avondmaaltijd. Ze gingen weer eten, eten tot er geen kruimel meer over was. ‘Heel veel is er toch niet’ zei de koolraap en het masker voegde er bij: ‘ik heb 't anders gekend toen ik Zwarte Piet speelde; bergen lekkers heb ik gezien, 't eene al fijner dan 't andere.’
‘Wacht maar’ antwoordde de kraai; ‘we zullen zien wat we zullen zien en we zullen proeven wat we zullen proeven. Kom maar mee, we gaan op stap.’ Toen gingen in den vroegen morgen de vogelschrik en de grijze kraai op weg, op avontuur uit. De zon was opgekomen en doorstraalde de dampige nevels van den nacht. Vogels kwetterden in de boomen. Een morgenkoeltje speelde met de jaspanden van den vogelschrik, het lof van zijn koolrapekop wuifde heen en weer.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
24 Aan den kant van den weg lei, mager en uitgeput, een armzalige oude hond. ‘Kun je fluite’, kraste de kraai ‘wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ ‘Ik kan niet fluiten’, zei de hond, maar, als ik niet gauw wat
te eten krijg, zal ik de kraaienmarsch wel moeten blazen’, ‘Kom’, zei de goedhartige koolrapekop van den vogelschrik ‘ga met ons mee; wij zullen je wel voer bezorgen.’ ‘En moed houden’ zei het Zwarte Pietemasker ‘moed verloren, al verloren; ga mee, ga met ons mee!’ Toen sjokte de hond achter den vogelschrik aan. Hij ging mee op avontuur uit. Ze hadden een tijdlang geloopen toen de vogelschrik met zijn koolrapegezicht zei: ‘hoor eens, ik ben dat loopen niet
zoo gewend, ik word moe. Ik wou, dat ik een beest had, waar ik op rijden kon’. ‘Ik zie in de verte’, antwoordde de kraai ‘een paard losloopen; misschien is dat iets voor jou. Vooruit maar, we zullen er naar toe gaan’. Toen ze dicht bij kwamen, zagen ze dat het een heel oude grijze knol was; vel over been. ‘Goeie morgen’ kraste de kraai en: ‘goeiemorgen’ zeiden koolraap, masker en hond tegelijk.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
25 ‘Ook goeie morgen’ antwoordde het oude paard. ‘Waar gaat de reis naar toe?’ vroeg de kraai. ‘Dat weet ik niet’, zei het paard. ‘Ik hoorde gisteren de baas zeggen, dat hij mij naar den vilder zou brengen, omdat ik niet meer werken kon. Daar had ik geen trek in en daarom ben ik op stap gegaan.’ ‘Ga met ons mee’, zei de kraai ‘Als mijn vrind hier op je rug mag rijden, dan beloof ik je goed voer en een warme stal’. ‘Is je vrind zwaar?’ vroeg het paard. ‘Heelemaal niet!’ antwoordde het koolrapegezicht in de plaats van de kraai. ‘Probeer 't maar eens’, zei het Zwarte Pietemasker. Toen klom de vogelschrik met veel moeite op den rug van den ouden schimmel. ‘Wel’, vroeg de kraai, ‘zou 't gaan?’ ‘Als ik maar voer krijg’, zei 't oude beestje, ‘dan zal 't best gaan. Zoo'n lichte ruiter heb ik nog nooit op mijn rug gehad.’ ‘Vooruit dan maar’, riep de koolraap ‘Vooruit dan maar’, riep het masker. En daar ging het op een sukkeldrafje verder den weg op. De vogelschrik op den rug van den ouden schimmel, zijn magere stokkebeenen afhangend ter weerszijden, de jas toegeknoopt, het koolrapegezicht naar voren gericht, het Zwarte Pietegezicht naar achteren en het koolraaplof wuivende in den wind. Achter ruiter en paard sjokte, zielig en mager, de oude hond. Zijn roode tong hing uit zijn bek, zijn vurige oogen zochten voer. Boven hen vloog de grijze kraai en kraste maar: ‘Kun je fluite, wil je de kraaienmarsch eens blaze?’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
26 Als er menschen op 't veld aan 't werk waren en ze zagen deze wonderbaarlijke optocht, dan smeten ze hun gereedschap weg en gingen er van door... ‘Waar gaan we nou naar toe?’, vroeg het koolraapgezicht aan de kraai, toen die even op den schouder van den vogelschrik zat. ‘Ja waar gaan we naar toe?’, vroeg ook het Zwarte Piete masker. ‘We gaan naar 't huis van den burgemeester’, zei de kraai. ‘Als daar geen goed voer is dan weet ik het niet!’ ‘Is 't nog ver?’ vroeg het paard. ‘De eerste hoek om’, zei de kraai, ‘daar tusschen de boomen’. Het paard begon nu al haast voer te ruiken; de hond stak zijn kop in de lucht en snoof en snoof. De kraai kraste: ‘fleurig an, fleurig an, we komen der al, we komen der al!’ De schoone optocht draaide de oprijlaan naar 't burgemeestershuis in. Het huis lei daar, stil en rustig. Niemand scheen hen nog op te merken. Bij de voordeur klom de vogelschrik van den rug van 't oude paard af, klom de paar treden van de stoep op en belde aan. Een dienstmeisje opende de deur. ‘Drie liter’ wou ze zeggen, want ze dacht dat het de melkboer was, die gebeld had; maar de woorden kwamen niet over haar lippen. Ze gooide de voordeur weer dicht voordat de vogelschrik naar binnen kon komen en ze rende weg naar de keuken, waar ze ontdaan, met een bleek gezicht, op een keukenstoel neerviel. ‘Hoe komen we nu binnen’, zei de vogelschrik, ‘de deur is
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
27 dicht’. ‘Kom maar mee’, antwoordde de kraai, ‘naar de achterkant’. Hij vloog zijn makkers voor naar de achterzijde van het huis; daar stond een deur open. ‘Ik ruik haver’, zei 't paard. ‘Ik ruik brood’, zei de hond. ‘Naar binnen dan!’ riep de
koolraap ‘Voorzichtig, voorzichtig’, vermaande het Zwarte Pietemasker. Het paard vond de haverzak in de leege paardestal. Het zei niets meer, het at .. at .. at .. De hond vond het paardebrood, dat er bij lei; hij zei ook niets meer; hij at .. at .. at .. ‘Dit is niets voor ons’, zei de kraai, ‘wij moeten naar voren’. Toen ging de vogelschrik, met de grijze kraai op zijn schouder, door een marmeren gang naar voren. De kraai snoof de lucht
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
28 op van versch brood en ham en rookvleesch en gebakken vischjes en warme koffie. ‘Daar moeten we heen!’ zei de kraai. De vogelschrik liep op de deur toe, die de kraai aanwees, duwde die open en trad binnen. Daar zat aan een tafel, volgeladen met alles wat op een frisschen morgen een mensch maar kan verkwikken, de burgemeester. Kalm en rustig zat hij daar, in een fluweelen ochtendjapon, een muts met bont randje op zijn kaal hoofd. Zijn deftige witte statiepruik had hij nog niet opgezet. Hij had een kopje geurige koffie in de hand en met welbehagen dronk Zijnedelachtbare het leeg; langzaam en met smaak. Hij hoorde de deur, waar hij met den rug naar toe zat, opengaan, maar hij keek niet op, want hij dacht dat zijn vrouw binnenkwam. Toen hoorde hij in eens een stem die zei: ‘Goeie morgen!’ en de burgemeester keek in het slordig uitgesneden koolrapegezicht van den Vogelschrik met het wuivende lof er boven op. Daar zwenkte ineens de koolraap en een Zwarte Pietemasker grijnsde hem aan. ‘Goeie morgen’, zei het Zwarte Pietegezicht. Daar wipte een groote grijze kraai over de tafel. ‘Goeie morgen’, kraste de kraai ‘kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ De burgemeester sprong op, of een adder hem gebeten had; het kopje koffie viel uit zijn bevende vingers. Zijn deftige zware stoel wierp hij omver en hij dook onder
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
29 de tafel. Hij trok zijn met bont omzoomde fluweelen muts over de oogen om niets! niets te zien! Met een flauwe stem riep hij: ‘help, help!’ maar toen hij onder de tafel een por kreeg van een der houten beenen van
den vogelschrik durfde hij geen kik meer te geven en bleef bevend en stil onder de tafel zitten. Hij wilde weg, maar durfde niet te vluchten.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
30
V. Jongens, dat is kost! De Vogelschrik had de omgevallen stoel van den burgemeester recht gezet en begon te eten. Zijn koolrapegezicht zette in met een malsch bruin gebakken tongetje; het werkte dit ongekende stukje heerlijkheid met welbehagen naar binnen. ‘Krijg ik niets?’ riep het Zwarte Pietegezicht aan den achterkant. Toen zwenkte de vogelschrik zijn koolrapenkop om en het zwarte masker keek neer op een stapeltje geroosterde sneedjes brood. De vogelschrik smeerde ze dik met boter; heerlijke geurige malsche boter was 't; toen strooide hij er een heele lading zoete hagelslag over uit. Dat schoof hij in zijn Zwarte Pietegezicht. ‘Dat is kost!’ riep het masker, ‘dat is kost! Dat doet mij aan de dagen van vroeger denken!’ Het at met smaak en grijnsde van tevredenheid. ‘Vergeet je mij nou?’ zeurde de koolraap. Toen zwaaide de vogelschrik zijn kop weer om en de breed uitgesneden mond van de koolraap kreeg een versch kadetje te verduwen, met boter dik besmeerd, met ham zwaar belegd. De koolrapemond smakte van welbehagen. De kraai liep op tafel maar af en aan; hij pikte hier, hij pikte daar. ‘Dat is nog eens leven’ kraste hij, ‘dat komt een oude kraai ook toe!’ En dan begon hij van louter plezier te dansen op de tafel. ‘Kun je fluite?’ kraste hij, ‘wil je de kraaienmarsch eens blaze?’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
31 De burgemeester onder de tafel rilde. De hond en de oude grijze schimmel hadden in den stal hun ergsten honger gestild, toen door de lange gang de geur van gebakken vischjes en gerookte ham hun neus trof. De hond liet het brok paardebrood waarop hij gulzig kauwde uit den
bek vallen. Hij snoof begeerig. ‘Da's nog andere kost daarbinnen’ zei hij. ‘Daar ga ik ook eens kijken!’ Meteen, behoedzaam glurend naar links en naar rechts, naar voor en naar achter, sloop hij over den blanken marmeren vloer. ‘Dan ga ik ook mee’, zei de oude schimmel. En hij stapte
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
32 achter den hond aan. Hol klonk zijn stap in de marmeren gang. Een ijzer had hij verloren en één zat los. Klik-klikkem-klik-dong. klik-klikkem-klik-dong,
zoo klonken zijn hoeven op het harde marmer. De hond was een eindje verder; die stond al in de hal, waar de gang op uit kwam, te snuiven.... te snuiven. Hij had juist uitgemaakt vanwaar die verleidelijke geuren kwamen en zou naar binnen sluipen, toen een deur openging en de burgemeestersvrouw uit een slaapkamer in de hal kwam. ‘Wat is dat!’ gilde die ‘een vreemde hond in huis!’ Meteen hoorde ze in de marmeren gang een vreemd geluid: Klik-klikkem-klik-dong, Klik-klikkem-klik-dong....
Ze liep naar de gang en nog half kijkend naar den mageren schurftigen hond stond ze ineens voor een ouden halfblinden stokmageren schimmel. Die bleef staan en keek met een dwaze grijns om zijn vermagerden grijzen kop de burgemeestersvrouw aan. ‘Wat is dat hier toch, wat is dat hier toch?’ gilde de vrouw. ‘Wat moet die oude knol hier?!’ De dienstmeid in de keuken zat nog te rillen en te beven van den schrik. Ze zette een stoel en een tafeltje tegen de keukendeur, dat niets... niets in haar keuken zou komen. Ze dacht er niet aan om er uit te komen. ‘Laat mevrouw maar roepen!’ mompelde ze.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
33 ‘Maar’, riep weer de burgemeestersvrouw, ‘wat moet die hond toch hier, wat moet dat paard toch hier!’ Ze snelde naar de ontbijtkamer, waar ze haar man dacht te vinden. Ze snelde de kamer binnen en daar.... o! o! Daar, waar haar heer gemaal moest zitten, zag ze een groote stakerige vogelschrik, met een koolraap voor kop en het lof er nog aan.
‘Goeie morgen’, zei die koolraap en toen draaide ineens de kop en was er een grijnzend Zwarte Pietegezicht. Op de tafel stond een oude grijze kraai te dansen, ‘Kun je fluite’, kraste die ‘wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ De vrouw deinsde achteruit, ze struikelde over haar rokken; ze krabbelde weer overeind; ze pakte haar sleep op en snelde weg, de hal door, de voordeur uit, de stoep af, het erf op naar
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
34 het tuinmans huisje. ‘Help!’ riep ze, ‘monsters in huis! monsters!’ De tuinman was bezig de slabedden te wieden, toen hij mevrouw zag aankomen. Hij nam zijn pijp uit den mond en liep haar tegemoet. ‘Wat is er aan de hand?’ riep hij. ‘O, kom toch gauw!’ kreet de vrouw. ‘Er zijn monsters in huis, monsters!’ Iets anders kon ze niet zeggen ‘Monsters, monsters in huis!’ De tuinman was een soliede oude baas en voor geen kleintje vervaard. Hij nam een halve boonestaak in zijn knuist en stapte op het groote huis af. De voordeur stond nog open. ‘We zelle eris kijke!’ zei hij dapper. In de hal hoorde hij zonderlinge geluiden uit een kamer komen. Hij klemde de stok vaster in de vuist en hief den arm op, gereed om toe te slaan. Toen stapte hij onvervaard en met leeuwenmoed bezield op de half openstaande deur toe..... De burgemeester had maar steeds rillend en bevend onder de tafel gezeten. Hij maakte zich zoo klein als zijn welgedaanheid toeliet. Zooals een struisvogel den kop in 't zand steekt, om het gevaar niet te zien, zoo had de burgemeester zijn fluweelen muts met het bonten randje over de oogen getrokken. Bevend bleef hij daar ineengehurkt zitten. Hij had het ge-klik-klikkem-klik-dong gehoord in de gang, hij had het gillen en roepen van zijn vrouw gehoord. Hij bleef zitten, bevend en klappertandend, onder de tafel. Toen ineens voelde hij iets kouds en nats tegen zijn handen,
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
35 tegen zijn kin. Een nog heviger rilling voer door zijn lichaam; hij lichtte behoedzaam een tipje van zijn muts omhoog en keek in de vurige oogen van wat hem in zijn angst toeleek een magere monsterwolf te zijn. En daar zag hij zoowaar van onder de tafel de bonkige magere pooten van een ouden grijzen knol in de kamer stappen. Een oogenblik nog hield hij het uit; toen de knol verder in de kamer kwam, zag de burgemeester den weg naar de deur vrij. En terwijl de raaf al dansende kraste: ‘Kun je fluite, wil je de kraaienmarsch eens blaze’ en de vogelschrik riep met zijn koolrapegezicht: ‘da's kost, jongens, da's kost!’ en het Zwarte Pietemasker zong: ‘Lang zelle we leven! Lang zelle we leve!’ kroop de bevende burgemeester, in zijn tabberd gehuld, de muts diep over 't hoofd getrokken, op handen en voeten de kamer uit. De tuinman, die met opgeheven stok klaar stond de kamer in te gaan zag daar in eens een wezen in donkeren mantel gehuld, het gelaat verborgen door een zwarte muts, op handen en voeten de kamer uitkruipen. De tuinman was een man van de daad; hij dacht niet na, hij handelde! ‘Da's er een van!’ riep hij en hij liet den stok dansen op den gekromden rug van de kruipende gedaante. Hij sloeg er op los, links en rechts. ‘Hier, pak aan! Da's voor jou!’ schreeuwde hij. De burgemeester gilde. Binnen in de kamer kraste de raaf, hinnikte het oude paard, blafte de hond en zongen de koolraap en het masker. Het was een leven als een oordeel.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
36 Toen de stok gebroken was, riep de tuinman: ‘Zoo! laat nu je gezicht eens zien, jij sluipende gluiper!’. En hij trok de muts af van het hoofd van den rampzaligen burgervader. ‘W.. w.. wat?’ stamelde hij nu in hoogste ontzetting. ‘Is het... is het de burgemeester..?’ ‘'t Is mijn man die je slaat!’ riep de vrouw, die den tuinman achterna gekomen was. ‘O! O! 't Is mijn man!’
‘Wat!’ riep nu zeer boos de burgemeester, die meende dat de vogelschrik zoo op hem losgetimmerd had, ‘Wat, sloeg jij me daar?! Ezel! Daarbinnen moet je zijn! In de kamer! Pak een pook en ga naar binnen! Ezel! O! mijn ribben, O mijn rug!’ De tuinman wilde gauw een pook halen uit de keuken, maar
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
37 daar had het dienstmeisje de tafel en alle stoelen tegen de deur gezet, zoodat die niet open kon. Ze gilde luid toen de tuinman er tegen duwde. ‘Daar is 't ook al niet pluis’ dacht de tuinman. Toen pakte hij de twee einden van zijn gebroken boonestaak en omdat hij zijn vergissing graag goed wou maken, stapte hij onvervaard de kamer met de rare gasten binnen. Het eerste, wat hij zag, was een groote magere bonkige oude schimmel, die een half wittebrood in zijn bek hield. Terstond sloeg hij er op met allebei de stokken. ‘Vort, knol!’ riep hij. ‘Vort! Er uit! Wat moet dat hier!’ Het oude paard had met het goede voer wat nieuw leven gekregen; het keek om en gaf den tuinman een trap, dat die achteruit tuimelde en in den open haard viel. Gelukkig brandde er geen vuur in, maar de houtblokken, die er op elkander gestapeld stonden, rolden naar alle kanten over den vloer. Een magere hond kwam van de tafel springen met drie gebakken vischjes in den bek. Zijn vurige oogen schitterden. Een grijze kraai vloog klapwiekend door de kamer. ‘Kun je fluite,’ kraste die ‘wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ De tuinman krabbelde weer overeind, nog onvervaard. Hij hief zijn stokken weer op om te slaan naar het paard, naar den hond, naar de kraai, toen zijn oogen vielen op wat in 's burgemeesters stoel zat... De vogelschrik! Het hoofd een koolraap! Holten voor de oogen, een groote kerf voor de neus! En een ruw gesneden mond, de eene kant
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
38 hoog opgetrokken als in een malle grijns. Boven op wuifde het welige lof van den koolraap als een wilde bos groen haar. ‘Maak dat je wegkomt,’ riep het koolraapgezicht. Toen ineens
draaide het hoofd, en een zwart negermasker keek in het ontstelde gelaat van den tuinman. ‘Pak je weg!’ grijnsde het Zwarte Pietegezicht. Weer draaide het hoofd. ‘En gauw!’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
39 bulderde het uit de wild versneden koolrapemond. Weer draaide de koolraap. ‘Wij zijn hier de baas!’ riep het negergezicht. En alsmaar sneller draaide de koolrapekop. Het loof slingerde in het rond, het werd een gierende draaiing van koolraap-neger-koolraap-neger. En uit de twee monden krijschten de vogelschrikstemmen. Toen stond de vogelschrik op en kwam op den armen tuinman toe, zijn houten armen omhoog geheven, de leeren handschoenen tot vuisten gebald. De tuinman smeet zijn knuppels neer en snelde de kamer uit. Toen de vrouw hem zag vluchten, rende ze hem achterna, den burgemeester bij een arm met zich trekkend. Ze liepen dwars door den voortuin over bloembedden en gazon het hek uit op den grooten weg. Daar bleven ze hijgend staan. De tuinman wischte zich het gelaat af met zijn rooden zakdoek. ‘Dat is geen zuivere koffie!’ zei hij. ‘Da's hekserij!’ ‘Maar wat moeten we nu; waar moeten we blijven, waar moeten we naar toe!’ riep de vrouw. ‘Naar den koning!’ kreunde de burgemeester, zijn rug wrijvende met een pijnlijk gezicht. ‘Maar loopen kan ik zoo niet; ik sta te beven op mijn beenen en, o! mijn ribben zijn stuk!’ ‘Ik durf niet meer in huis om de wagen te halen en in te spannen,’ zei de tuinman, ‘maar ik heb een handkar. Als de burgemeester daarop wil zitten, dan zal ik wel duwen.’ ‘'t Zal wel moeten’ zei de burgemeester. Toen haalde de tuinman een handkar en hielp den burge-
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
40 meester er op. Juist zouden ze vertrekken, toen de tuinman zag, dat het keukenraam aan de zijkant van het huis opgeschoven werd en de keukenmeid er uit klom. Ze liep hard naar hen toe. Al uit de verte riep ze: ‘Als u weggaat, dan ga ik mee!’ En toen ze dichterbij gekomen was: ‘o, mijnheer! o, mevrouw! 't is vreeselijk; 't zingt en brult en blaft en krast en hinnikt zoo in huis, ik wil er niet blijven!’ ‘Ga maar met ons mee,’ zei de vrouw, ‘wij gaan naar den koning.’ Toen duwde de tuinman de kar voort, waar de burgemeester op zat; mevrouw liep er naast, de keukenmeid kwam achteraan. ‘En m'n zuurtjes en m'n balletjes, ze kunnen alles wel opete!’ snikte ze. Van uit de ontbijtkamer keek de vogelschrik hen na; eerst met zijn koolraapgezicht, toen met het Zwarte Pietemasker. De kraai zat op zijn schouder. ‘Daar gaan ze!’ kraste de kraai; ‘nou hebben we 't rijk alleen! Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
41
VI. Aan het hof van den Koning. De koning was opgestaan en wandelde, voor het ontbijt, in zijn prachtig park; genietende van den helderen zonneschijn. Een lakei stapte, met afgemeten tred, achter den vorst aan. De dienaar droeg een warmen mantel over den arm, want misschien zou het ochtendkoeltje den koning iets te frisch zijn. De koning wandelde verder, keek eens naar de bloembedden, waar de tulpen in vollen bloei stonden, rook met zichtbaar
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
42 welgevallen aan de heerlijke seringentrossen, die de lucht vervulden met hun kruidigen geur. Hij bleef staan bij den grooten vijver, waar de treurwilgen met hun takjes, frisch groen getooid, het water streelden. De goudvischjes kwamen naar den koning toezwemmen, hun goudgele huid blonk en schitterde in de zon. De koning wenkte den lakei en sprak: ‘het behaagt mij deze aardige diertjes zelf eens te voederen. Ga en breng een zilveren schaaltje met zeer fijne gebakkruimeltjes.’ De lakei boog diep en snelde weg. Hij ging het paleis binnen, haalde een zilveren schotel en vulde die met de kruimels van het gebak. Hij haastte zich terug, maar toen hij het paleis uitkwam hoorde hij een luid rumoer bij de groote poort van den paleistuin, die door een paar schildwachten bewaakt werd. Hij hoorde een man en een vrouw roepen: ‘We willen zoo graag de koning spreken; we staan hier al den heelen nacht! och, laat ons door!’ De lakei durfde den koning niet te laten wachten en snelde, zijn zilveren schaaltje met gebakkruimels zorgvuldig recht houdend, naar den vijver, waar de koning nog steeds met welbehagen naar de goudvischjes stond te kijken. ‘Ik hoorde,’ zeide de koning ‘luide stemmen, alsof er een twist gaande was; kent gij de oorzaak van dat onaangenaam rumoer?’ ‘Sire,’ antwoordde de lakei, ‘ik had zulk een haast deze zilveren schotel met gebakkruimels te brengen, gelijk Uwe Majesteit bevolen had, dat ik mij geen tijd gunde er naar te luisteren.’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
43 ‘Ga dan,’ hernam de koning, ‘en doe onderzoek naar de oorzaak van dat twistgesprek.’ De lakei snelde naar de groote poort en zag, hoe de twee schildwachten een man en een vrouw met dreigementen verjoegen. ‘Wat is er aan de hand!’ riep de lakei, ‘de koning wil weten wat er aan de hand is.’
‘Wat er aan de hand is?’ jammerde de man. ‘De duivel is los. Hij loopt het land door op boonestaken en hij heeft twee gezichten en zijn haar lijkt wel op 't lof van een koolraap! En er is een zwart monster bij met reuzevlerken! En hij heeft ons in de duistere nacht het huis uitgejaagd! En we kwamen
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
44 naar den koning of die ons zijn duivelbanner mee wou geven! Dat is er aan de hand!’ ‘Die menschen zijn gek,’ zei de lakei tegen de schildwachten; ‘jaag ze maar weg!’ En hij spoedde zich terug naar den koning die met een tevreden gezicht de goudvischjes voederde. ‘Wel,’ vroeg de Koning ‘hebt gij een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van het onaangenaam rumoer?’ ‘Sire,’ antwoordde de lakei, ‘het waren gekken! De man beweerde dat de duivel het land doorliep op boonestaken en twee koppen had met koolraaplof er op en dat er een vreeselijk zwart monster bij was met reuzevlerken.’ ‘Zeer vreemde taal,’ sprak de koning, ‘laat men de poort toch goed bewaken!’ Toen de koning de goudvischjes gevoederd had en het gulzige happen van de fraaie diertjes met genoegen had aanschouwd, reikte hij den zilveren schotel aan den lakei over. De eetlust van de vischjes had ook hem appetijt gegeven. De koning ging naar binnen om zijn ontbijt te nuttigen. Maar toen de koning aan tafel gezeten was en juist de heerlijkheid van zeldzaam fijn gebakken broodjes met caviaar genoot, hoorde hij weer luid rumoer bij de groote poort van den paleistuin. Hij zond een kamerdienaar om naar de oorzaak van deze nieuwe opschudding te vernemen. Deze ging en kwam aldra terug. ‘Sire,’ zeide de kamerdienaar, ‘er zijn een menigte menschen bij de poort die zeggen dat er een vreeselijk monster in 't land rondwaart.’ ‘Zijn beenen zijn houten staken en hij heeft een hoofd met
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
45 twee gezichten en er groeit andijvie boven op. Hij rijdt op een groot grijs monsterpaard, dat moet zoo oud zijn, dat hij met ijzerdraad gekramd is, anders valt het uit elkaar. En er is een zwarte reuzevogel bij en een verschrikkelijk woeste wolf.’
‘Vreemde taal’ sprak de koning. ‘Laat vooral goed de poort bewaken en verzoek mijn raadsheer hier te komen.’ Al spoedig kwam de raadsheer en de koning vertelde hem van de vreemde geruchten, die de ronde deden en die het volk, zeer verklaarbaar en prijzenswaardig, hun toevlucht deden zoeken bij hun aller beschermer, den koning.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
46 ‘En mijn waarde raadsheer,’ vroeg de koning nu, ‘wat denkt gij van deze zonderlinge tijdingen?’ ‘Ik vermoed,’ sprak de raadsheer, ‘dat de menschen in een lichtelijk benevelden toestand hebben verkeerd; maar met uw goedvinden, Sire, zal ik de zaak onderzoeken.’ ‘Doe dat, mijn waarde raadsheer’ zeide de koning. De raadsheer ging naar de poort en ondervroeg de menschen die daar nog bijeenstonden, maar hij werd er niet veel wijzer van. ‘Als hij maar naar je wijst, dan ben je er geweest’ riep er éen. ‘Zijn kop draait in 't rond als een tol en 't is overal gezichten.’ Een ander zei: ‘Zijn paard geeft geen schaduw, 't is spokerij.’ Weer een ander schreeuwde: ‘maar die wolf! da's een weerwolf! Er komt vuur uit zijn oogen en vuur uit z'n bek.’ ‘Een zwarte arend krijscht er om heen!’ Toen sprak de raadsheer: ‘hoor eens menschen, dit is blijkbaar een geval van massa-zinsbegoocheling oftewel hallucinatie. Het is duidelijk, dat deze dingen niet kunnen bestaan. Ergo: ze bestaan niet. Gaat nu rustig naar huis, wascht u goed af met koud water en gaat dan kalm aan den arbeid; gelooft mij, er is geen aanleiding om u te verontrusten.’ Hij fluisterde iets tegen de schildwachten en deze begonnen de menschen uiteen te drijven. Maar juist, toen er wat ruimbaan gemaakt was, kwam een handkar, door een man voortgeduwd, aanrollen. Er naast liep een deftige dame, er achter een keukenmeid. En op de handkar... op de handkar... ‘Wat’ riep de raadsheer... ‘is dat niet mijn vriend de burgemeester?’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
47 ‘Zijt gij dat, waarde raadsheer?’ antwoordde de burgemeester ‘gelukkig dat ik u zie!’ De raadsheer wendde zich tot de burgemeestersvrouw en boog diep. ‘En mag ik u, mevrouw, mijn nederige hulde betuigen?’ Maar mevrouw was doodsmoe en knorrig. ‘Och,’ sprak zij ‘die mooie praatjes; help ons liever!’ De hoffelijke raadsheer sprak weer: ‘Laat mij dan eerst uw heer gemaal behulpzaam zijn uit zijn... uit zijn... hm... rijtuig te stappen.’ Toen reikte hij den burgemeester de hand en die klom kreunend uit de handkar. ‘O, mijn rug! o mijn ribben, mijn ribben zijn stuk!’ kreunde die. ‘Maar welk een beklagenswaardig ongeval heeft u dan toch getroffen’ vroeg de raadsheer vol belangstelling. ‘De duivel is los in ons huis’ barste de burgemeester uit. ‘Een groote vogelschrik met een koolraap voor kop en twee gezichten heeft ons het huis uitgejaagd. En daar zit hij nu met zijn trawanten en eet mijn broodjes en drinkt mijn koffie en rookt mijn tabak. Met een duivelspaard is hij aan komen zetten; dat hobbelt en kleppert nu in onze kamers rond. En een monstervogel is er bij, die raast als maar: “kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?” En een vreeselijke weerwolf spookt er rond met oogen als gloeiende kolen. 't Is verschrikkelijk!’ ‘Ik vrees,’ sprak de raadsheer nu, ‘dat ik den koning hiermee in kennis moet stellen. Mijn eerste veronderstelling zal, naar ik maar al te zeer vrees, niet houdbaar blijken te zijn. Dit is een vreemde zaak, zeer, zeer vreemd.’ ‘Toen de koning deze nieuwe tijdingen vernam, liet hij al
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
48 zijne ministers en raadslieden bijeen komen. Hierbij verhaalde de burgemeester hoe hij uit zijn huis was verdreven geworden. De landlieden werden gehoord en konden stotterend vertellen van de vreemde verschijning, die hen op de vlucht had gejaagd. De gierige boer kwam ook aan het woord. Hij was erg beduusd voor al de groote heeren, maar hij kon toch zijn verhaal doen. ‘En, asjeblief, koning’ zei hij ten slotte ‘als uwes mij de duvelbanner mee wou geven, dat zou wel helpen! asjeblief koning!’
‘Zou zulks,’ vroeg de koning aan zijn oudsten raadsheer, ‘naar uwe opinie een prijzenswaardige maatregel zijn?’ ‘Sire,’ antwoordde de oude man ‘als Uwe Majesteit het zou willen voorstellen, zou ik niet aarzelen het een zeer prijzenswaardige en doortastende maatregel te noemen. Evenwel, er zal in dezen thans een groot bezwaar tegen blijken te bestaan, naar ik maar al te zeer reden meen te hebben om te vreezen. Want de duivelbanner is eergisteren ernstig ongesteld geworden en - het spijt mij Uwe Majesteit zulks te moeten mededeelen - hij is gisteren overleden en wordt morgen begraven.’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
49 ‘Och, och,’ zuchtte de goedhartige vorst ‘wat jammer, wat jammer! En zet zijn weduwe de zaak voort?’ ‘Uwe Majesteit,’ sprak de raadsheer, ‘als de duivelbanner een weduwe had nagelaten, zou die zeker de zaak hebben voortgezet als Uwe Majesteit had goedgevonden haren wensch dienaangaande kenbaar te maken. Evenwel, het spijt mij Uwe Majesteit in kennis te moeten stellen van het feit, dat de duivelbanner nooit getrouwd is geweest.’ ‘Maar wat dan,’ vroeg de koning, ‘wat dan!’ Toen sprak een der ministers van den vorst: ‘Sire, er is hier blijkbaar tooverij in het spel, en ik zou Uwe Majesteit willen adviseeren alle tooverboeken en toovermiddelen in te laten leveren en dat alles te laten verbranden, en wie in gebreke blijft, dat die zelf verbrand worde.’ ‘Een uitstekende raad,’ sprak de koning, ‘uitstekend! Dat getoover moet maar eens uit zijn!’ De koning tikte zeer beslist met zijn wijsvinger op de tafel en zei nòg eens, met nòg meer nadruk: ‘Dat getoover moet maar eens uit zijn!’ ‘Uwe Majesteit,’ bracht nu de burgemeester in 't midden, zou ‘Uwe Majesteit mij genadiglijk willen toestaan iets op te merken?’ ‘Spreek vrijuit, waarde burgemeester, spreek vrijuit,’ zeide de goedhartige vorst, ‘Dan’ ging de burgemeester voort ‘zou ik met eerbiedigen dank voor Uwe Majeteits koninklijke welwillendheid en met grooten schroom, mijn nederigen wensch willen kenbaar maken,
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
50 dat het Uwe Majesteit ook moge behagen de middelen aan te geven, waardoor de vreeselijke Vogelschrik en zijn trawanten uit mijn huis zouden kunnen worden verdreven.’ ‘Een zeer verklaarbare wensch,’ antwoordde de koning, ‘zeer verklaarbaar. Heeft een mijner gewaardeerde raadslieden en ministers in dezen een voorstel te doen?’
Toen sprak een van 'skonings ministers: ‘Het moge uwe majesteit behagen een flinke belooning uit te loven voor dengene, die deze verschrikkelijke monsters onschadelijk weet te maken of te verdrijven.’ ‘Zeer goed, zeer goed,’ hernam de vorst. En - fluisterend - tegen zijn minister van geldzaken: ‘is er.. hm, is er.. hm.. nog wat in de schatkist?’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
51 ‘Een honderd zilveren ducatons zou volkomen verantwoord zijn, Sire,’ fluisterde deze terug ‘en dan is nog de bodem niet heelemaal te zien.’ ‘Prachtig, prachtig’ zei de koning weer. En, met stemverheffing: ‘dan zullen we daarvoor honderd zilveren ducatons uit onze schatkist beschikbaar stellen.’ Aldus werd besloten. 's Konings geheimschrijver schreef met een nieuw versneden groote ganzepen in sierlijke krullen 's koning boodschap op duurzaam perkament. Zijne Majesteit plaatste daaronder zijn handteekening, 's konings zegel werd er aangehecht, geprent in prachtige karmozijn-roode lak. Toen hief Zijne Majesteit de zitting op.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
52
VII. Doove Jabik bij zijne majesteit. 's Konings boodschap werd in druk gebracht en naast de deur van 't gemeentehuis in elke gemeente van zijn rijk aangebracht. En zoo kwam het, dat doove Jabik, toen hij wat achterstallige belastingpenningen voor zijn meester moest betalen, het papier met 's konings wapen er op bemerkte, dat naast de deur van het gemeentehuis op een bord was aangeplakt. Doove Jabik haalde zijn bril uit zijn koperen brilledoos en zette die op zijn neus. Toen las hij. Hij krabde zich eens achter de ooren. ‘Dat gaat doove Jabik aan’ zei hij tegen zichzelven ‘ja, ja, dat gaat doove Jabik aan.’ Hij ging naar binnen, betaalde de belastingpenningen voor zijn baas en spoedde zich naar huis. Hij had al geruchten gehoord van het verschrikkelijke monster, een levende vogelschrik, die in het land rondwaarde en met zijn trawanten de menschen het huis uitjoeg. ‘Da's mijn werk’ mompelde Jabik dan met zelfverwijt ‘da's mijn werk.’ Hij liep stevig door naar huis. ‘Jabik’ zei hij tegen zichzelve ‘je moet als de weerga dat tooverboek naar de koning brengen; ja, als de weerga en anders kom je nog op de brandstapel terecht’. Toen hij bij zijn baas terug was vroeg hij een dag vrij af.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
53 ‘Waar wil je dan naar toe!’ schreeuwde zijn baas in zijn oor. ‘Ik moet naar de koning en subiet’ zei doove Jabik. De vrouw zei tegen haar man: ‘'t lijkt wel heelemaal mis met Jabik; hij kon wel stapel wezen’. ‘Laat hem maar begaan’ zei de baas ‘hij is zoo gek niet als
hij wel lijkt.’ En met een luide stem riep hij weer in Jabik z'n oor: ‘Ga jij maar naar de koning maar poets eerst je schoenen en doe een schoon doekje om’. Doove Jabik ging naar zijn huisje; hij waschte zich met groene zeep en water, poetste zijn schoenen met vet en roet, borstelde zijn kleeren met denzelfden borstel, deed een schoone
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
54 halsdoek om, zette zijn ouden verfomfaaiden hoed op en nam het oude tooverboek onder den arm. Het tooverboek! Doove Jabik had er niet meer in durven kijken sedert hij in den laten avond de vogelverschrikker had doen dansen in 't korenveldje. ‘Maar nou moet ik er toch nog eens eventjes in koekeloere’ mompelde hij. Hij sloeg het boek open op tafel, haalde zijn bril uit de koperen brilledoos, zette hem op en bladerde het nog eens door, bekeek de magische tooverteekens, las hier en daar een stukje. ‘Vreemd spul, ja, rare vreemd spul’. Hij zou 't boek weer dichtslaan, toen op 't laatste oogenblik een opschrift van een der talrijke hoofdstukken zijn aandacht trok. ‘Hoe den vogelschrik weer te onttooveren,’ las hij daar. ‘Hoe die te onttooveren!’ mompelde hij. Hij las toen goed en met aandacht het heele hoofdstuk. ‘Ja, als ik dat kon klaarspelen, dan kreeg ik misschien de honderd zilveren ducatons. Jabik, Jabik, je moet naar de koning en subiet!’ Hij wachtte niet langer. Hij pakte weer zijn tooverboek onder den arm en met zijn krommen wandelstok in de hand stapte hij stevig voort op weg naar den koning..... De straat voor het paleis van den koning was afgezet door soldaten. En daar, op een hoop, lag een brandende en smeulende hoop boeken en paperassen. Spanen doozen waren er bij en potten met zalf en met pillen; de opgezette krokodil van den ouden toovenaar was er ook bij geworpen en door de hitte krompen en krulden zijn beenen en zijn staart dat het net was of hij weer leefde. ‘Menschen, menschen, hij komt nog op ons
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
55 af’ riepen bevend enkele oude vrouwtjes, ‘'t is een vuursalamander, da's vast’. ‘Ben ik hier terecht waar ze de tooverboeken verbranden’ riep er een stem. ‘Zeker, loop maar door’ zeiden de menschen. Ze gingen wat opzij en toen kwam doove Jabik tusschen de
menschen en de soldaten doorgedrongen, zijn groote tooverboek onder den arm geklemd. ‘Welzoo’ sprak de minister, die persoonlijk toezicht hield, ‘dat is nog een flinke aanwinst voor de brandstapel. Gooi het boek er maar op, waarde heer’. Doove Jabik had niet verstaan wat de minister zei. Hij klopte op het boek en zei: ‘daar staat in hoe of dat je een.....’ ‘Gooi het op het vuur’ beval de minister tegelijkertijd en
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
56 hoorde daardoor niet wat doove Jabik verder zei. Toen deze nog geen aanstalten maakte om het boek op de brandende stapel te werpen, wenkte hij een der soldaten. ‘Gooi dat boek er bij!’ beval hij. Deze rukte het boek uit de onwillige handen van doove Jabik en gooide het op de vlammende hoop. Het kwam naast de krimpende en trekkende krokodil terecht en al gauw hadden de vlammen het bereikt; begon het te krullen, te smeulen, te rooken, te branden. ‘Maar daar staat in,’ riep doove Jabik nog eens in vertwijfeling ‘hoe of je een betooverde vogelschrik weer kunt onttooveren!’ ‘Wat,’ riep de minister, ‘staat dat er in?’ Haal 't er dan gauw uit!’ Maar doove Jabik verstond hem niet en het oude tooverboek brandde maar door. ‘Haal dat groote boek er weer uit!’ beval de minister nu den soldaat die het er bij had geworpen. Voorzichtig naderde die den brandenden hoop, pakte het boek bij een punt vast die nog niet brandde en trok het er uit. Toen viel de krokodil om en het was of hij van den brandstapel af en op de menschen toekwam. De omstanders stoven achteruit, de soldaat liet het boek vallen. Maar de vuursalamander kwam niet verder; met de pooten in de lucht was hij blijven liggen en brandde door. Doove Jabik, die nu begrepen had dat het tooverboek er weer uitgehaald moest worden, kwam vlug dichterbij en doofde met zijn rooden zakdoek het brandende boek.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
57 ‘Staat daar werkelijk in,’ vroeg de minister, ‘hoe de vogelschrik onttooverd kan worden?’ Doove Jabik verstond hem niet, maar hij sloeg het boek open om te zien of het nog leesbaar was. ‘Hier staat,’ zei hij tegen den minister, ‘hoe of dat je een
betooverde vogelschrik kunt onttooveren, maar de bladzijde is een beetje aangebrand’. ‘Kom gauw mee naar den koning,’ riep de minister in Jabik z'n oor, want hij had begrepen dat deze baas erg doof was. Hij wenkte doove Jabik hem te volgen naar het paleis en bracht hem voor den koning. Jabik had het tooverboek onder
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
58 zijn arm geklemd; zijn grooten hoed had hij nog op, zijn krommen stok in de hand. Een lakei nam hem den hoed van 't hoofd toen hij voor den koning kwam. Daar moest hij vertellen wat hij te vertellen had. ‘En, koning,’ zei doove Jabik ten slotte ‘je laat mij maar begaan; ik zal je die hocus pocus wel opdreune en ik zal wel zorgen dat het weer een gewone vogelschrik wordt.’ ‘Wat is uw oordeel omtrent dezen zonderlingen mensch?’ vroeg de koning aan zijn minister en den ouden raadsheer, die bij het onderhoud tegenwoordig waren. De oude raadsheer antwoordde: ‘Uwe Majesteit heeft het zeer terecht opgemerkt; het is een zonderlinge mensch; maar dit is geheel en al een zonderlinge zaak, zooals Uwe Majesteit waarschijnlijk reeds zal hebben goedgevonden van oordeel te zijn.’ En de minister zeide: ‘Sire, voor vreemde kwalen vreemde dokters, en daarom zal wellicht Uwe Majesteit geneigd zijn dezen eigenaardigen mensch de vrije hand te laten in deze eigenaardige zaak. En gaarne zou ik, als steeds, in dezen ook weer de eer hebben mij bij Uwer Majesteits opinie aan te sluiten.’ ‘Uitstekend, uitstekend!’ sprak de vorst. ‘Hij zal dan in dezen de vrije hand hebben.’ En zoo gebeurde het dat elf dagen na de verschijning van den betooverden vogelschrik in het rijk van den koning eenige rijtuigen, door gewapende ruiters te paard vergezeld, op weg waren naar het huis van den burgemeester. In een
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
59 open rijtuig zat doove Jabik, zijn oude zwarte hoed stevig op het hoofd geplant, de bril op den neus, het tooverboek onder den arm. In een gesloten rijtuig zat de vorst, door zijn eersten minister en den ouden raadsheer vergezeld. Gewapende ruiters reden voor, achter en ter weerszijden van het rijtuig.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
60
VIII. De vlucht en hoe doove Jabik beloond werd. In het huis van den burgemeester hadden de vogelschrik, de kraai, het paard en de hond een uitstekenden tijd gehad. Ze doorzochten het huis en vonden voedsel te over. Haver was er ruimschoots in den stal achter en paardebrood eveneens.
En in de keuken was meel en suiker en vet, krenten en rozijnen, gedroogde pruimen en gedroogde appeltjes, ja van alles. Hier nam het Zwarte Pietegezicht de leiding. ‘Zoo deden we dat in mijn vroeger jaren,’ zei hij, en de vogelschrik roerde het beslag en hij klutste de eieren en hij bakte en braadde in de keuken, dat de geurige walm als een dikke nevel in huis hing. Malsche wafels, vette pannekoeken, oliebollen met krenten er in, kerstbrood met rozijnen en sucade en strooisuiker er over, en Jan in de Zak.. ja wat niet al. De vreemde gasten in het huis van den burgemeester smul-
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
61 den zooals ze het nog nooit gedaan hadden. Ze gedijden en werden levenslustig en het gezang en gekras en geblaf en gehinnik was ver in den omtrek te hooren. 's Avonds kroop de vogelschrik in het bed van den burgemeester; hij zette zijn kop op het nachtkastje en sliep als een roos. De oude grijze kraai ging zitten op een hooge kast tusschen kostbaar Chineesch porcelein. Het paard en de hond gingen dan naar den stal en sliepen daar, dicht tegen elkaar, op het warme stroo. Dat sliep nog beter dan op de tapijten in de mooie kamer. Allen sliepen een gat in den dag en als ze wakker werden begon het lieve leven van voren af aan. Op den morgen van den elfden dag nadat hun avonturen begonnen waren, werd de kraai wakker door geratel van rijtuigen op den weg en getrappel van paarden. Hij wreef zich de oogen uit, wipte van de kast en vloog naar het raam. Daar zag hij een groote stoet van rijtuigen en soldaten te paard aankomen; een rijtuig reed al, van een paar ruiters vergezeld de oprijlaan naar het burgemeestershuis in. ‘Kra, kra,’ kraste de ouwe grijze kraai, ‘dat is om ons te doen. Kun je fluite? wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ Hij vloog haastig naar zijn makker, de vogelschrik, en wekte die met luid gekras. Die sprong het bed uit, zette zijn kop op den romp en snelde ook naar het raam. ‘Ja, 't is om ons te doen!’ riep die ook uit. ‘Er zijn er te veel, we moeten weg!’ Hij snelde de marmeren gang door
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
62 naar achteren; de kraai vloog met hem mee. Hij wekte den ouden schimmel en den hond. ‘We moeten vluchten!’ riep hij. ‘'t Is om ons te doen! Ze komen met man en macht; dat houden we niet uit!’ Hij gooide de achterdeur open, de oude schimmel stapte er haastig uit; de vogelschrik sprong op zijn rug en ze holden weg, den achtertuin door. Een hek stond daar open. De schimmel rende er door, het land in. De vogelschrik pakte hem bij de manen vast om niet te vallen. De koolraap keek voren, daar was alles veilig, het Zwarte Piete gezicht keek naar achteren, daar naderde het noodlot. ‘Ze komen ons achterna!’ riep het. De hond holde naast het oude grijze paard, de kraai vloog er boven, ‘Kun je fluite,’ kraste die ‘wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ Het rijtuig van doove Jabik was, van eenige ruiters vergezeld, de oprijlaan van 't burgemeestershuis ingezwenkt. Plotseling riep een der soldaten tegen doove Jabik: ‘Kijk, kijk, daar gaan ze!’ Doove Jabik verstond hem niet, maar hij zag waarheen de ruiter wees. Hij keek, keek... zette zijn bril wat rechter... en ja! hij zag ze. De vogelschrik, op een oud grijs paard gezeten, vluchtte met zijn makkers het veld in. ‘Ze achterna; als de weerga. Ze achterna!’ riep doove Jabik. De koetsier lei de zweep er over, het rijtuig reed om het huis heen, den achtertuin door, het hek door, de vluchtende gasten achterna. Doove Jabik had zijn tooverboek opengeslagen en hield het
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
63 met een hand krampachtig vast, met de andere hield hij zijn bril recht, die door het hotsen en botsen van het rijtuig op zijn neus heen en weer sprong. ‘Zou ik al beginnen?’ dacht doove Jabik. ‘Hoocus, poocus, peccoorus, passeloorus... Nee 't is nog te gauw, hij kan 't niet hooren! Fort! koetsier! harder! We moeten ze inhalen.’
De vogelschrik draafde op zijn ouden schimmel verder. Het oude beest rende zoo hard het kon. Daar stond het ineens voor een riviertje dat traag door het land stroomde. Het was de grens van 's Konings gebied. ‘Er over! er over!’ riep het Zwarte Piete masker. ‘Er over! er over!’ riep het Koolrapegezicht van den vogel-
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
64 schrik. Maar de oude schimmel durfde den sprong niet te wagen. Het rijtuig met doove Jabik en de soldaten te paard kwamen al dichterbij, en daar in de verte naderden nog veel meer ruiters. De schimmel beefde op zijn oude beenen. Hij durfde niet. ‘Dan spring ik er zelf over!’ riep de vogelschrik. Hij wipte van den rug van 't oude paard af, nam een aanloop en sprong... Helaas, zijn sprong was te kort, hij schoot tot over de knieën het water in en bleef met zijn dunne stakebeenen in de vette klei op den bodem steken. Hij zwoegde en werkte om zich los te rukken maar als hij éen been omhoog trok zoog het andere dieper in de klei weg. Het rijtuig met doove Jabik kwam nader... nader... de soldaten volgden daarachter. De vogelschrik trok.. en trok.. en trok.., wrong.. zwaaide met zijn armen, sloeg in 't water... Zijn koolrapekop draaide en zwenkte in 't rond van vertwijfeling.. hij was verloren! Doove Jabik was in zijn rijtuig naderbij gekomen. Het rijtuig hield stil. Doove Jabik stapte er uit. En, dicht bij den waterkant staande, het tooverboek opengeslagen in zijn handen, recht tegenover den spartelenden vogelschrik begon hij: ‘Hoocus, poocus, peccoorus, passeloorus, Mic, mac, moorus, Uiter de tuit, Leven der uit, Uit je teenen uit je bast, Quastul, quastum, quakkelgast, Slap de handen, stijf het hoofd, Riccum sticcum, gaar gestoofd...’
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
65 Zoo dreunde doove Jabik maar door. Het draaien en wringen van den vogelschrik werd minder, zijn armen en beenen schenen stijver te worden; zijn handen gingen slap hangen aan de staken, het werden weer een paar gewone verfromfaaide, afgedankte, versleten handschoenen. De koolraap draaide
haast niet meer. Het lof hing slap; mismoedig tuurde, met een wrangen lach om den slecht gesneden mond, het koolraapgezicht in het troebele water. Het Zwarte Pietemasker met de verkleurde roode lippen staarde somber in de staalblauwe lucht.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
66 En toen kwam doove Jabik aan 't eind van zijn liedje: ‘Hoccum, boccum, loorum, loccum Nixmeer dan de stijve stokken, Moorem, boorem, bombeltuit, Uit!’
Doove Jabik hield op. Hij veegde zich zijn gezicht af met zijn rooden zakdoek en keek naar den vogelschrik. Zielig, stijf en roerloos stond die in den kalmen stroom van het riviertje. Langzaam aan.., langzaam aan zakte hij nu voorover, zijn armen... zijn romp... zijn hoofd raakten,.. doken zachtkens in het water. De stroom kreeg vat op hem, woelde zijn staken uit de klei en daar dreef hij langzaam zwenkend met den stroom mee af. Doove Jabik liep naar het rijtuig, maakte de teugels van het paard los en met een goeden gooi wierp hij het zware uiteinde van een teugel over den vogelschrik. Het haakte in de oude jas en doove Jabik trok het armzalig overschot naar zich toe. De koolraap raakte los en ging zinken, maar Jabik wist het lof te pakken en trok alles op den wal. Daar lei alles nu op den oever, de bemodderde stijve staken, het natte stroo, de oude jas vol gaten. En er naast de kop; de koolraapkop, met het lof slap er bij hangend, dat flets en gelig tegen den grond plakte. Het masker was er afgeraakt; met den neus in het gras, de binnenzijde naar boven gekeerd lei het op den kant. En daar, een eind verder, in een hoek van 't stukje land, stond de oude grijze halfblinde schimmel. Doove Jabik ging
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
67 naar hem toe. ‘Kom dan, hoppe, kom dan hoppe... hoppe... kom dan..’ vleide hij. Het paard bleef rustig staan en doove Jabik nam het bij den halster en bracht het naar den wagen. En de hond? O, de hond was in 't water gesprongen, die had den overkant bereikt; die was daar in de struiken verdwenen.
Daar mocht hij blijven, daar was 's Konings domein niet meer. En de kraai? O.. de kraai had boven in de lucht den afloop aangezien. ‘Kun je fluite?’ kraste hij nog eens ‘wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ Toen verdween hij voorgoed. Die heeft men nooit teruggezien. Doove Jabik lei de stakerige vogelschrik in het rijtuig,
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
68 leunende tegen de voorbank, met de koolraapkop en het masker er naast. Hij bond een touw aan den halster van 't oude grijze paard; dat touw maakte hij vast aan den wagen. Toen ging hij op de achterbank tegenover den vogelschrik zitten, lei zijn tooverboek naast zich, stopte een pijp, sloeg vuur met zijn koperen tondeldoos en: ‘nou maar weerom!’ zei hij tegen den koetsier. Deze had de teugels, die doove Jabik had gebruikt om den vogelschrik uit het water te halen, weer vastgemaakt en nu ging het terug. Doove Jabik zat gemakkelijk, lui, kalm en bedaard in het mooie rijtuig en rookte en dampte dat het een aard had. Goedig en zielig sjokte het oude grijze paard er achteraan. Een paar ruiters waren vooruitgerend om den koning van den goeden afloop te verwittigen; de anderen volgden nu achter het rijtuig met den vogelschrik. De koning met zijn ouden raadheer en de minister waren uitgestapt toen het rijtuig met doove Jabik en den vogelschrik aankwam. Doove Jabik stapte ook uit, deed nog een haal aan zijn pijp en blies een rookwolk de lucht in. ‘Beste Koning..’ begon hij, toen nam 's konings minister hem den grooten hoed van 't hoofd... ‘O, mij best!’ zei doove Jabik tegen hem en ging door... ‘hier heb je nou de vogelschrik. Hij doet niks meer!’ De koning en zijn oude raadshaar en zijn minister bekeken met een ietwat angstige belangstelling de stijve staken, het natte stroo, de oude jas, den besneden koolrapekop en het Zwarte Pietemasker.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
69 ‘Een zeer zonderling geval, zeer zonderling!’ zei de koning. Hij sprak toen even zachtjes met zijn minister. ‘Zeker, Uwe Majesteit, verbranden, alles verbranden, dat is ook mijn opinie.’ Toen stapte de koning weer in zijn rijtuig met den ouden raadsheer en zijn minister, de soldaten namen hun plaatsen in,
voor en achter en ter weerskanten, doove Jabik ging weer op zijn bank zitten en dampte maar weer verder en hij keek met een tevreden gezicht naar den vogelschrik die stram en stijf het rijtuig vulde. Bij het paleis gekomen werd er weer een brandstapel gemaakt en daar, ten aanschouwe van alle menschen, werd de
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
70 vogelschrik, die zulk een opschudding had veroorzaakt, tot asch en polver verbrand. De minister had het tooverboek van doove Jabik genomen om het ook op het brandende vuur te laten werpen. Eerst bladerde hij er nog eens even in en liet zijn oogen gaan over de verzengde bladzijden. ‘Vreemd, zeer vreemd, zeldzaam... zonderling...’ mompelde hij. Toen viel zijn oog op een bladzijde; ‘hoe een leege schatkist vol te tooveren’ las hij daar. ‘Ahem,’ sprak de minister toen ‘dit boek moet met grooter zorg verbrand worden, dat zal ik te dien einde meenemen naar het paleis...’ En doove Jabik? O... doove Jabik kreeg van den koning een zak met honderd zilveren ducatons; dat was de belooning waar hij recht op had. ‘Dag koning!’ zei doove Jabik, toen hij wegging met den zak vol ducatons over den schouder, ‘dag koning! en hartelijk bedankt!’ Het oude grijze paard mocht hij meenemen; niemand wou het hebben en ieder vond het te zielig om dat armzalige beest dood te maken. Zoo kwam doove Jabik dan terug, een zak met zilver op den rug en een oud grijs paard achter zich aantrekkend. Klik-klikkem-klik-dong, klik-klikkem-klik-dong,
deden de hoeven op den keiweg. ‘Baas,’ riep doove Jabik tegen zijn baas en de vrouw, die
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
71 voor hun huis bij den weg stonden, toen doove Jabik er aankwam, ‘baas, ik heb vandaag fortuin gemaakt aan 't hof van den koning. Een beste man, leve de koning!’ Hij hoorde niet wat de baas en z'n vrouw tegen hem riepen; hij liep rustig verder naar zijn eigen kleine huisje, dat wat verder aan den weg stond. De hoeven van het oude beestje klepperden over de keien. Klik-klikkem-klik-dong, klik-klikkem-klik-dong.
Tjeerd Bottema, Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik