© Wolters Kluwer Belgium
Inhoudstafel
1.
OPEENVOLGENDE FISCALE HYPOTHECAIRE WOONREGIMES IN DE TIJD ............. 8
1.1
Fiscaliteit vóór 1 januari 1989 ........................................................................................................ 8
1.1.1 Op welke hypothecaire kredieten heeft deze fiscaliteit betrekking? ............................ 8 1.2
Klassieke fiscaliteit.......................................................................................................................... 8
1.2.1 Op welke hypothecaire kredieten heeft de klassieke fiscaliteit betrekking? ............... 8 1.3
Woonbonus ...................................................................................................................................... 8
1.3.1 Op welke hypothecaire kredieten heeft de woonbonus betrekking? ........................... 8 1.3.2 Welke hypothecaire kredieten genieten de woonbonus? ............................................. 8 1.4
Omvang van het fiscaal voordeel met betrekking tot al deze hypothecaire woonregimes 8
2.
HYPOTHECAIRE WOONFISCALITEIT VOOR 1 JANUARI 1989 ..................................... 9
2.1
Hoe werkt deze fiscaliteit? ............................................................................................................. 9
2.2
Hoe werkt de basisaftrek van de interesten?.............................................................................. 9
2.3
Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot het afgelost kapitaal? .................. 9
2.4.
Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot de premies van individuele levensverzekeringen van tak 21 en/of tijdelijke overlijdens- of schuldsaldoverzekeringen die een hypothecair krediet reconstitueren of waarborgen? ................................................... 9
3.
KLASSIEKE HYPOTHEEKFISCALITEIT EIGEN/ENIGE WONING: BOUWSPAREN ...... 9
3.1
Hoe werkt deze klassieke hypotheekfiscaliteit?......................................................................... 9
3.2
Hoe werkt de basisaftrek van de interesten?.............................................................................. 9
3.3
Hoe werkt de bijkomende interestaftrek?.................................................................................... 9
3.3.1 Welke zijn de voorwaarden om de bijkomende interestaftrek te genieten? .............. 10 3.3.2 Welke zijn de bijkomende voorwaarden in geval van renovatie? .............................. 10 3.4
Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot het afgelost kapitaal? ................ 11
3.5
Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot de premies van individuele levensverzekeringen van tak 21 en/of tijdelijke overlijdens- of schuldsaldoverzekeringen die een hypothecair krediet reconstitueren of waarborgen? ................................................. 12
4.
WOONBONUS ................................................................................................................ 12
4.1
Hoe de woonbonus genieten ingevoerd op 1 januari 2005?.................................................. 12
4.1.1 Welke zijn de aftrekbare bestanddelen van de hypotheeklast? ................................. 12 4.1.2 Geeft de belastingplichtige het kadastrale inkomen (KI) aan van zijn enige & eigen woning?.......................................................................................................................... 12 2
© Wolters Kluwer Belgium
4.1.3 Welke zijn de fiscale plafonds? .................................................................................... 12 4.1.3.1 Vlaamse gewest ............................................................................................................ 13 4.1.3.2 Brusselse gewest .......................................................................................................... 14 4.1.3.3 Waalse gewest............................................................................................................... 15 4.1.4 Welk is het eerste van de 10 jaar? ................................................................................ 16 4.1.5 Vanaf wanneer vervallen de verhoogde aftrekken? .................................................... 16 4.1.6 Hoe wordt het fiscale voordeel berekend? .................................................................. 16 4.1.7 Aan welke voorwaarden dient het krediet moet voldoen om de woonbonus te genieten? ....................................................................................................................... 16 4.1.8 Hypotheekstelling of hypothecair mandaat of hypotheekbelofte? ............................ 16 4.1.9 Legt de fiscale wetgeving een minimumlooptijd op? Een maximumlooptijd? .......... 16 4.1.10 Wat dient te worden verstaan onder verwerven en behouden? ................................. 16 4.1.11 Welke hoedanigheid dient de verwerver te hebben? .................................................. 16 4.1.12 Wat wordt er verstaan onder Europese Economische Ruimte? ................................ 17 4.1.13 Wat is de definitie van de eigen woning? .................................................................... 17 4.1.14 Wat is de definitie van de enige woning? .................................................................... 17 4.1.15 Aan welke voorwaarden dient de levens-/overlijdensverzekering te voldoen om de woonbonus te genieten?............................................................................................... 18 4.2
Concrete aandachtspunten en vragen met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de woonbonus ............................................................................................................................... 18
4.2.1 Kan een korf alleen met interesten worden opgevuld? .............................................. 18 4.2.2 Hoe de korf maximaal opvullen? .................................................................................. 18 4.2.3 Is het aangewezen de korf gedeeltelijk op te vullen met periodieke premies van levens-/overlijdensverzekeringen? .............................................................................. 19 4.2.5 Kan een tak 26-product de korf opvullen? ................................................................... 19 4.2.6. Wat is het fiscale regime van een tak 26-product? ..................................................... 19 4.2.7 Kunnen partners de hypotheeklasten in de woonbonus vrij verdelen zo de dubbele korf niet opgevuld geraakt? .......................................................................................... 19 4.2.8 In welk uitzonderlijk geval dient de belastingplichtige het kadastrale inkomen (KI) van zijn enige & eigen woning aan te geven? ............................................................. 19 4.2.9 Heeft het niet langer aangeven van het kadastrale inkomen (KI) van de “enige & eigen woning” gevolgen? ............................................................................................. 19 4.2.10 Is het nuttig een krediet op te splitsen in een deel met hypotheekstelling en een deel met hypothecair mandaat of hypotheekbelofte? ......................................................... 19 4.2.11 Voldoet een overbruggingskrediet aan de voorwaarden om de woonbonus te genieten? ....................................................................................................................... 20 4.2.12 Voldoet het krediet ter herfinanciering van een overbruggingskrediet aan de voorwaarden om de woonbonus te genieten? ............................................................ 20 4.2.13 Welk criterium is doorslaggevend: de datum van het krediet of die van de hypotheekstelling? ........................................................................................................ 20 3
© Wolters Kluwer Belgium
4.2.14 Nieuwbouw en oude woning op dezelfde grond ......................................................... 20 4.2.15 Dubbele voorwaarde "enige & eigen" woning: voorbeeld .......................................... 20 4.2.16 Wat in geval van gedeeltelijk beroepsgebruik van de woning? ................................. 21 4.2.17 Waaruit bestaat het keuzerecht in geval van bijkomend hypothecair krediet? ......... 21 4.2.18 Tweede bijkomend hypothecair krediet en keuzerecht: voorbeeld............................ 21 4.2.19 Heeft de verwerving van een tweede woning na 10 jaar woonbonus negatieve fiscale gevolgen? ...................................................................................................................... 22 4.2.20 Wat is het fiscale gevolg van het niet langer bewonen van de enige woning? ......... 23 4.2.21 Komt een kangoeroewoning in aanmerking voor de woonbonus? ........................... 23 4.2.22 Wat is de impact van de gesplitste aankoop op de woonbonus? .............................. 23 4.2.23 Heeft de belastingplichtige eerder belang bij hypotheekoverdracht van zijn lopend krediet van vóór 2005 of bij de vervroegde terugbetaling ervan en het afsluiten van een nieuw krediet onder de woonbonus? .................................................................... 23 4.2.24 Kan een groene lening de woonbonus genieten? ....................................................... 23 5.
CUMUL VAN DE KLASSIEKE WOONFISCALITEIT EN DE WOONBONUS ................. 25
5.1.
Invloed van de 6e staatshervorming ........................................................................................... 25
5.2
Welke waren de toepassingsgevallen krachtens de circulaire van 17 juli 2007? ............... 25
5.2.1 Voorafgaande terugbetaling van het lopende krediet ................................................. 25 5.2.2 Verkoop en nieuwe verwerving .................................................................................... 25 5.2.3 Tekoopstelling en nieuwe verwerving.......................................................................... 25 5.2.4 Hypotheekoverdracht .................................................................................................... 25 5.2.5 Verwerving oude woning in mede-eigendom via erfenis ............................................ 25 5.3.
Bestonden er nog andere gevallen? .......................................................................................... 25
6.
FISCALITEIT VAN DE ANDERE DAN DE EIGEN WONING: LANGE TERMIJN SPAREN 26
6.1
Hoe werkt deze fiscaliteit? ........................................................................................................... 26
6.2
Hoe werkt de aftrek van de interesten? ..................................................................................... 26
6.3
Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot het afgeloste kapitaal? .............. 26
6.4
Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot de premies van individuele levensverzekeringen van tak 21 en/of tijdelijke overlijdens- of schuldsaldoverzekeringen die het hypothecair krediet wedersamenstellen of waarborgen? ......................................... 26
6.5
Welk regime is in het Vlaamse gewest van toepassing op de “eigen” woning die niet de “enige” is? ...................................................................................................................................... 28
7.
FISCALITEIT VAN DE EIGEN WONING DIE NIET DE ENIGE IS ................................... 28
7.1
Wie is bevoegd? ............................................................................................................................ 28
7.2
Vlaamse gewest ............................................................................................................................. 28 4
© Wolters Kluwer Belgium
7.3
Brusselse gewest .......................................................................................................................... 28
7.4
Waalse gewest ............................................................................................................................... 28
8.
HERFINANCIERING ....................................................................................................... 28
8.1
Welk fiscaal regime is van toepassing in geval van herfinanciering? ....................... 28
8.2
Hoe het toepasselijk fiscaal regime bewijzen tegenover de belastingadministratie? ....... 28
8.3.
Herfinanciering van een hypothecair krediet onder een ander stelsel dan dat van de woonbonus ..................................................................................................................................... 28
8.4
Kan een herfinancieringskrediet de woonbonus genieten? .................................................. 29
9.
VRIJE INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERING: LANGE TERMIJN SPAREN ............... 29
9.1
Hoe werkt de belastingvermindering van de premies van individuele levens/overlijdensverzekeringen?.......................................................................................................... 30
9.2
Welk begunstigingsbeding bij overlijden dient te worden gebruikt? ................................... 30
10.
PENSIOENSPAARVERZEKERING ................................................................................ 30
10.1
Kan de woonbonus gecombineerd worden met de belastingvermindering op een pensioenspaarverzekeringspremie?.......................................................................................... 30
10.2
Hoeveel bedraagt de belastingvermindering in pensioenspaarverzekering? .................... 30
10.3
Met welke doel dient het hypothecair krediet te worden afgesloten om de aanwending mogelijk te maken van de pensioenspaarverzekering als waarborg of ter reconstitutie van het krediet? ............................................................................................................................. 30
10.4.
Welke verzekeringscombinaties zijn toegelaten in pensioenspaarverzekering?............... 30
10.5
Moet de pensioenspaarverzekering behoren tot tak 21 klassiek of flexibel? ..................... 30
10.6
Is het raadzaam een overlijdensdekking (en meer in het bijzonder een SSV) af te sluiten in het regime van de pensioenspaarverzekering?................................................................... 30
10.7
Voor welk bedrag dient de kredietnemer zich te verzekeren in pensioenspaarverzekering? ........................................................................................................ 30
10.8
Welk begunstigingsbeding bij overlijden dient te worden opgenomen in het pensioenverzekeringscontract? ................................................................................................. 31
10.9
Is het toegelaten premies van twee verschillende pensioenspaarverzekeringen af te trekken binnen hetzelfde aanslagjaar? ...................................................................................... 31
11.
PERSOONLIJKE BIJDRAGEN VAN DE STATUTAIRE GROEPSVERZEKERING BETAALD DOOR DE WERKNEMER ............................................................................. 31
11.1
Kan de woonbonus gecombineerd worden met de aftrek van de persoonlijke bijdragen van de statutaire groepsverzekering betaald door de werknemer? ..................................... 31
11.2
Hoeveel bedraagt de belastingvermindering op de persoonlijke groepsbijdragen?......... 31 5
© Wolters Kluwer Belgium
11.3
Met welke doel dient het hypothecair krediet te worden afgesloten om de aanwending mogelijk te maken van de pensioenspaarverzekering als waarborg of ter reconstitutie van het krediet? ............................................................................................................................. 31
12.
VRIJWILLIG AANVULLEND PENSIOEN ZELFSTANDIGEN (VAPZ) ............................ 31
12.1
Kan de woonbonus gecombineerd worden met de aftrek van het VAPZ?.......................... 31
12.2
Hoeveel bedraagt de maximum aftrekbare VAPZ-premie? .................................................... 31
12.3
Waaruit bestaat het verschil tussen het gewone en sociale VAPZ? .................................... 32
12.4
Hoe wordt de premie van het VAPZ afgetrokken?................................................................... 32
13.
FISCALE ATTESTEN ..................................................................................................... 33
13.1
In hypothecair krediet? ................................................................................................................. 33
13.2
In individuele levensverzekering woonbonus, bouwsparen of lange termijn sparen? ..... 33
13.3
In pensioenspaarverzekering? .................................................................................................... 33
13.4
Voor de persoonlijke bijdragen in het raam van een statutaire groepsverzekering? ........ 33
13.5
Wat zal er in de nabije toekomst veranderen? ......................................................................... 33
14.
VEREFFENING VAN LEVENSVERZEKERINGSCONTRACTEN OVERGEDRAGEN AAN DE HYPOTHECAIRE SCHULDEISER ............................................................................ 33
14.1
Het geheel of gedeeltelijk op termijn komen van wedersamenstellingskredieten ............. 33
14.1.1 Wedersamenstelling via een individuele levensverzekering ...................................... 33 14.1.2 Wedersamenstelling via een reglementaire of statutaire groepsverzekering ........... 38 14.2
Vrijwillige vervroegde terugbetaling van reconstitutiekredieten.......................................... 38
14.2.1 Hoeveel bedraagt de taxatie zo de kredietnemer afkoopt? ........................................ 38 14.2.2 Is de taxatie in individueel leven dezelfde als in groep? ............................................ 38 14.3
Vervroegde terugbetaling bij overlijden door het toegevoegd (= wedersamenstellend) of aangehecht levensverzekeringscontract .................................................................................. 39
14.3.1 Zijn er fiscale gevolgen bij bouw- of lange termijn sparen? ....................................... 39 14.3.2 Zijn er fiscale gevolgen bij vereffening van een pensioenspaarverzekering? ........... 39 15.
HIERARCHIE VAN DE VERSCHILLENDE BELASTINGVERMINDERINGEN ............... 39
15.1
Aan welke fiscaliteit dient voorrang te worden verleend? ..................................................... 39
15.2
Is de belastingvermindering van de pensioenspaarverzekering cumuleerbaar met de hypotheekfiscaliteit? ..................................................................................................................... 39
15.3
Is de belastingvermindering van de persoonlijke bijdragen van de statutaire groepsverzekering cumuleerbaar met de hypotheekfiscaliteit? ........................................... 40
16.
BELASTINGAANGIFTE EN FISCALE CODES .............................................................. 40 6
© Wolters Kluwer Belgium
16.1
Welke implicaties heeft de zesde staatshervorming op de fiscale codes? ......................... 40
16.2
Welke fiscale codes gebruiken in het raam van de fiscaliteit van vóór 1989? .................... 40
16.3
Welke fiscale codes gebruiken voor de klassieke fiscaliteit van de eigen/enige woning: bouwparen?.................................................................................................................................... 40
16.4
Welke fiscale codes gebruiken in geval van woonbonus? .................................................... 40
16.5
Welke fiscale codes gebruiken in geval van fiscaliteit van de andere dan de eigen/enige/enige & eigen woning: lange termijn sparen? .................................................... 40
16.6
Welke fiscale code gebruiken voor de interesten van de groene lening in de mate dat die de woonbonus niet genieten? ..................................................................................................... 41
16.7
Welke fiscale codes gebruiken in geval van vrije individuele levensverzekering: lange termijn sparen? .............................................................................................................................. 41
16.8
Welke fiscale code gebruiken voor de pensioenspaarverzekeringspremie? ..................... 41
16.9
Welke fiscale code gebruiken voor de persoonlijke bijdragen van de statutaire groepsverzekering? ...................................................................................................................... 41
16.10 Welke fiscale code gebruiken bij fictieve rente? ...................................................................... 41 17.
INDEXATIE VAN FISCALE PLAFONDS ........................................................................ 41
18.
BELASTINGADMINISTRATIE INKOMENSBELASTINGEN EN GEWESTELIJKE MAATREGELEN ............................................................................................................. 41
7
© Wolters Kluwer Belgium
1.
OPEENVOLGENDE FISCALE HYPOTHECAIRE WOONREGIMES IN DE TIJD
1.1 Fiscaliteit vóór 1 januari 1989 1.1.1 Op welke hypothecaire kredieten heeft deze fiscaliteit betrekking? Op hypothecaire woonkredieten afgesloten vóór 1 januari 1989: alle kredieten wat de interesten betreft alle kredieten wat de reconstitutiepremies betreft in aflossingen: - voor sociale woningen; - voor middelgrote woningen.
1.2 Klassieke fiscaliteit 1.2.1 Op welke hypothecaire kredieten heeft de klassieke fiscaliteit betrekking? Op hypothecaire woonkredieten afgesloten vanaf 1 januari 1989 tot 31 december 2004 evenals op hypothecaire kredieten die buiten het toepassingsgebied van de woonbonus vallen. Onder hypothecaire woonkredieten dient te worden verstaan: a. de "eigen" woning van 1 januari 1989 tot 31 december 1992; b. de "enige" woning van 1 januari 1993 tot 31 december 2004.
1.3 Woonbonus 1.3.1 Op welke hypothecaire kredieten heeft de woonbonus betrekking? Op hypothecaire kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2005 met betrekking tot de enige & eigen woning.
1.3.2 Welke hypothecaire kredieten genieten de woonbonus? Alleen nieuwe hypothecaire kredieten aangegaan vanaf 1 januari 2005 behoudens: herfinancieringskredieten van kredieten afgesloten vóór 1 januari 2005; bijkomende kredieten voor zover rente wordt afgetrokken met betrekking tot een krediet afgesloten vóór 1 januari 2005; sinds 1 januari 2015 is dit echter niet meer mogelijk in het Vlaamse gewest: ofwel geeft de belastingplichtige alleen het oude krediet van voor 1 januari 2005 aan in de rubrieken “bouwsparen” en “interesten”, ofwel alleen het nieuwe krediet in de rubriek “woonbonus”; de kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2005 met betrekking tot een andere dan de "enige & eigen woning".
1.4 Omvang van het fiscaal voordeel met betrekking tot al deze hypothecaire woonregimes De belastingvermindering wordt berekend aan de marginale aanslagvoet voor kredieten afgesloten vóór 1 januari 2015. De fiscaliteit met betrekking tot de eigen woning werd in het raam van de zesde staatshervorming overgeheveld naar de gewesten op 1 juli 2014, wat vertaald werd in de belastingaangifte 2015 (zie 15.1 hierna). Het toepasselijk woonbonusregime wordt bepaald door de aktedatum van het krediet en bijvoorbeeld nooit door die van de voorlopige oplevering bij nieuwbouw. Voor wie vóór 1 januari 2015 een hypothecair krediet onder het regime van de woonbonus heeft afgesloten veranderde er dus in principe niets. Sinds aanslagjaar 2015/inkomen 2014 werden de belastingaftrekken “bouwsparen” en “woonbonus’ vervangen door een evenwaardige belastingvermindering aan het marginaal tarief. Voor kredietovereenkomsten afgesloten sinds 1 januari 2015 worden de gewestelijke fiscale voordelen niet meer toegekend aan het marginaal tarief maar aan de uniforme voet van 45 of 40 % naargelang van het gewest.
8
© Wolters Kluwer Belgium
Tegen inkomensjaar 2017 zullen drie grondig verschillende woonbonusregimes ontstaan (Vlaamse, Waalse en Brussels hoofdstedelijke gewest) rekening houdend met de specifieke budgettaire mogelijkheden en arbitrages/prioriteiten in hoofde van elk gewest. De gewesten zullen in ieder geval de fiscale voordelen voor lopende hypothecaire kredieten moeten eerbiedigen.
2.
HYPOTHECAIRE WOONFISCALITEIT VOOR 1 JANUARI 1989
2.1 Hoe werkt deze fiscaliteit? Deze fiscaliteit maakt een duidelijk onderscheid tussen de interesten enerzijds en de kapitaalaflossingen en/of de levens-/overlijdensverzekeringspremies anderzijds.
2.2 Hoe werkt de basisaftrek van de interesten? Hiervoor verwiijzen we naar vraag 3.2 hierna.
2.3 Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot het afgelost kapitaal? Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de sociale en de middelgrote woning: in geval van sociale woning genieten de kapitaalaflossingen volledig de belastingvermindering; in geval van middelgrote woning worden de kapitaalaflossingen met betrekking tot een schijf van 9.915,74 € (400.000 BEF) in aanmerking genomen; in voorkomend geval dient de proportionele regel (afgelost kapitaal x 9.915,74 €/kapitaal van de lening) te worden toegepast; de schijf van 9.915,74 € wordt verhoogd tot à 49.578,70 € (2.000.000 BEF) in geval van krediet afgesloten vanaf 1 mei 1986 tot 31 december 1988 om die woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven onder het BTW-stelsel. Worden als middelgrote woningen beschouwd de woningen met een waarde vastgesteld door een schatter van 84.283,80 € (3.400.000 BEF) in geval van zuivere aankoop en van 89.241,67 € in geval van bouw of aankoop met verbouwingen.
2.4. Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot de premies van individuele levensverzekeringen van tak 21 en/of tijdelijke overlijdens- of schuldsaldoverzekeringen die een hypothecair krediet reconstitueren of waarborgen? Hiervoor verwijzen we naar vraag 3.5 hierna.
3. KLASSIEKE HYPOTHEEKFISCALITEIT EIGEN/ENIGE WONING: BOUWSPAREN 3.1 Hoe werkt deze klassieke hypotheekfiscaliteit? Deze fiscaliteit maakt een duidelijk onderscheid tussen de interesten enerzijds en de kapitaalaflossingen en/of de levens-/overlijdensverzekeringspremies anderzijds.
3.2 Hoe werkt de basisaftrek van de interesten? Van het onroerend inkomen, hetzij het kadastrale inkomen (KI) van de woning, zijn aftrekbaar de interesten van schulden specifiek aangegaan om onroerende goederen te verkrijgen of te behouden. Deze schulden hoeven niet noodzakelijk hypothecair te zijn gewaarborgd. Voorschotten op levensverzekeringspolis of consumentenkredieten aangegaan met dit doel komen bijgevolg in aanmerking. Buiten dit doel is er geen enkele andere voorwaarde. De duurtijd van de schuld of het krediet heeft geen belang. Zolang de schuld of het krediet loopt kunnen interesten worden afgetrokken.
3.3 Hoe werkt de bijkomende interestaftrek? De boven de basisaftrek betaalde interesten kunnen onder bepaalde voorwaarden worden afgetrokken van het globaal belastbaar inkomen. Hierdoor bekomt de belastingplichtige een besparing aan het marginaal tarief plus gemeentebelasting.
9
© Wolters Kluwer Belgium
De aftrek wordt proportioneel aangerekend op de netto globaal belastbare inkomsten van ieder van de echtgenoten. Het marginaal tarief van toepassing op het inkomen van iedere echtgenoot is niet noodzakelijk hetzelfde. De belastingvermindering aan de marginale aanslagvoet wordt vanaf aanslagjaar 2013/inkomen 2012 vervangen door de uniforme voet van 45 % (onder voorbehoud van wettelijke bekrachtiging) zodat beide partners van dan af op identieke wijze zullen behandeld worden.
3.3.1 Welke zijn de voorwaarden om de bijkomende interestaftrek te genieten? a. het krediet moet hypothecair gewaarborgd zijn; een hypothecaire volmacht of een hypothecair mandaat volstaat dus niet; b. het krediet moet zijn afgesloten met als doel: het bouwen of verwerven in nieuwe staat van een woning onder het BTW-stelsel; het verbouwen van een bestaande woning gelegen in de Europese Economische Ruimte (EER); zie hieromtrent 4.1.11; c. het krediet moet zijn afgesloten na 1 mei 1986. De aftrek is in de praktijk alleen nog mogelijk voor een verbouwingskrediet afgesloten na 1 januari 2005 voor zover rente wordt afgetrokken met betrekking tot een krediet afgesloten vóór 1 januari 2005; d. het moet gaan om de enige woning van de belastingplichtige(n); deze voorwaarde wordt beoordeeld op 31 december van elk jaar; e. het krediet moet een minimumlooptijd hebben van tien jaar.
3.3.2 Welke zijn de bijkomende voorwaarden in geval van renovatie? a. de woning dient voor het eerst tenminste 15 jaar (20 jaar voor kredieten afgesloten vóór 1 november 1995) vóór het aangaan van het krediet in gebruik te zijn genomen door de belastingplichtige of een voorganger; b. de totale kostprijs van de verbouwingswerken, btw inbegrepen, moet minstens 19 800 € (basis 1992) of 30 140 € geïndexeerd (inkomen 2014/aanslagjaar 2015) bedragen; c. de werken moeten worden uitgevoerd door één of meer aannemers; een doe-het-zelver heeft dus geen recht op deze aftrek. De bijkomende aftrek wordt toegepast op een eerste geïndexeerde schijf van het krediet, die evolueert naargelang het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het jaar volgend op dat waarin het krediet werd afgesloten: Kinderen ten laste
Basisschijf 1992
Geïndexeerde schijf (inkomen 2014/ aanslagjaar 2015)
Geen kind
25.000 €
38.060 €
Eén kind
26.250 €
39.960 €
Twee kinderen
27.250 €
41.860 €
Drie kinderen
30.000 €
45.670 €
Vier en meer kinderen
32.500 €
49.470 €
De aftrek wordt gespreid over twaalf jaar vanaf het jaar waarin het KI wordt opgenomen in de belastingaangifte of de verbouwingswerken werden beëindigd, en gebeurt tegen de volgende percentages: 80% gedurende de eerste vijf jaren; 70% het zesde jaar; 60% het zevende jaar; 50% het achtste jaar; 40% het negende jaar; 30% het tiende jaar; 20% het elfde jaar; 10
© Wolters Kluwer Belgium
10% het twaalfde jaar. Met kinderen ten laste na 1 januari van het tweede jaar volgend op dat waarin het krediet werd afgesloten wordt geen rekening gehouden.
3.4 Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot het afgelost kapitaal? De kapitaalaflossingen geven recht op een belastingvermindering tot beloop van een eerste schijf van 2.000.000 BEF of 49.578,10 € of van 60.910 € geïndexeerd (inkomen 2004/aanslagjaar 2005). Zo het kapitaal van het krediet hoger uitvalt dan dit bedrag dient de proportionele regel te worden toegepast, hetzij afgelost kapitaal x 60.910/kapitaal van het in 2004 gerealiseerde krediet. Voor ieder van de echtgenoten mag het jaarlijkse totaal van de kapitaalaflossingen die in aanmerking komen voor de belastingvermindering: a. nooit meer bedragen dan 15 % van de eerste schijf van 1.250 € (basis 1992) of 1.880 € geïndexeerd (inkomen 2013/aanslagjaar 2014) van het netto-beroepsinkomen van de belastingplichtige, en 6 % van het overblijvende deel; b. nooit meer bedragen dan het maximum van 1.500 euro (basis 1992) of 2.260 € geïndexeerd (inkomen 2013/aanslagjaar 2014). Het krediet moet aan de volgende voorwaarden voldoen: a. een minimumlooptijd hebben van tien jaar; een maximumlooptijd bestaat niet; hoe langer het krediet loopt hoe langer belastingvermindering genoten wordt; b. door een hypotheekstelling zijn gewaarborgd; een hypothecair mandaat of hypotheekbelofte volstaat niet; c. bestemd zijn voor het bouwen, aankopen en/of verbouwen van een in de Europese Economische Ruimte (EER) gelegen woning; d. aangegaan zijn bij een instelling gevestigd in de Europese Economische Ruimte (EER). Zo het krediet betrekking heeft op de a. "eigen" woning voor kredieten afgesloten vóór 1 januari 1993 b. "enige" woning voor kredieten afgesloten van 1 januari 1993 tot 31 december 2004 wordt het regime “bouwsparen” van toepassing en wordt bijgevolg voormelde schijf van 49.578,70 € (basis 1992) of 60.910 € geïndexeerd (inkomen 2004/ aanslagjaar 2005) opgetrokken naargelang het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het jaar volgend op dat waarin het krediet werd afgesloten; Kinderen ten laste
Basisschijf 1992
Geïndexeerde schijf (inkomen 2004/ aanslagjaar 2005)
Geen kind
€ 50.000 €
€ 60.910 €
Eén kind
€ 52.500 €
€ 63.960 €
Twee kinderen
€ 55.000 €
€ 67.000 €
Drie kinderen
€ 60.000€
€ 73.090 €
Vier en meer kinderen
€ 65.000 €
€ 79.180 €
Voorbeeld: De belastingvermindering van een hypothecair krediet van 100.000 € afgesloten in 2004 door een koppel met twee kinderen slaat op het afgeloste kapitaal x 67.000/100.000 € te verdelen tussen beide partners. de belastingvermindering berekend aan de marginale aanslagvoet voor kredieten gerealiseerd vóór 1 januari 2015 en aan de uniforme voet van 45 % voor nieuwe kredieten gerealiseerd. vanaf 1 januari 2015.
11
© Wolters Kluwer Belgium
3.5 Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot de premies van individuele levensverzekeringen van tak 21 en/of tijdelijke overlijdens- of schuldsaldoverzekeringen die een hypothecair krediet reconstitueren of waarborgen? Wat in 3.4. hiervoor beschreven staat, is eveneens van toepassing op de premies van deze levens- en/of overlijdensverzekeringen. Bovendien moet aan de hiernavolgende voorwaarden worden voldaan: a. het verzekeringscontract moet door de belastingplichtige kredietnemer worden afgesloten als verzekeringnemer die tegelijkertijd ook de verzekerde moet zijn; b. vóór de leeftijd van 65 jaar zowel voor mannen als vrouwen; c. met een minimumlooptijd van tien jaar; d. met als begunstigde bij leven de belastingplichtige vanaf 65 jaar (zowel voor mannen als vrouwen sinds 1 januari 2002); e. en bij overlijden "de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van de woning verwerven".
4.
WOONBONUS
4.1 Hoe de woonbonus genieten ingevoerd op 1 januari 2005? 4.1.1 Welke zijn de aftrekbare bestanddelen van de hypotheeklast? Kunnen worden afgetrokken van het netto-belastbaar inkomen: de kapitaalaflossingen van het hypothecair krediet; de interesten van het hypothecair krediet; de aan het hypothecaire krediet gekoppelde levens/overlijdensverzekeringspremies, voor zover als nodig. Deze drie bestanddelen vormen samen de aftrekbare korf.
4.1.2 Geeft de belastingplichtige het kadastrale inkomen (KI) aan van zijn enige & eigen woning? De belastingplichtige geeft het kadastrale inkomen (KI) van zijn “enige & eigen woning” niet meer aan.
4.1.3 Welke zijn de fiscale plafonds? De aftrek heeft per echtgenoot, wettelijk samenwonende of alleenstaande (eventueel feitelijk samenwonende) betrekking op volgende bedragen:
12
© Wolters Kluwer Belgium
4.1.3.1 Vlaamse gewest De bedragen die de belastingvermindering genieten werden fel verminderd en de voet van de belastingvermindering werd van 45 tot 40 % verminderd.
Te indexeren basisbedrag 1992
Geïndexeerd bedrag aftrekbare korf (°)
van
de
Duur
Inkomens-/aanslagjaar 2014/2015 (*)
1.500 €
Basisschijf
Verhoogde schijf
+ 500 € 2.000 €
Totaal
Verhoogde schijf
+ 50 €
Totaal
2.050 €
2.280 €
+ 760 € 3.040 €
+ 80 €
3.120 €
2015/2016 en 2016/2017 (‘) 1.520 €
+ 760 €
tijdens de volledige duur van het krediet tijdens de eerste 10 jaar (“)’
2.280 €
+80 €
tijdens de eerste 10 jaar (“) voor 3 kinderen of meer ten laste op 31 december van het jaar van het afsluiten van het krediet; een zwaar gehandicapt kind telt voor twee
2.360 €
(°) de plafonds worden niet meer geïndexeerd, noch voor de kredieten afgesloten vóór 1 januari 2015, noch voor die afgesloten sinds 1 januari 2015; het betreft een permanente maatregel (*) belastingvermindering aan marginale aanslagvoet (‘) belastingvermindering aan de voet van 40 % (“) het jaar, waarin het krediet wordt afgesloten, is het eerste van de 10 jaar, zelfs in geval van bouw
Voor kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2016 (aanslagjaar 2017) geldt de woonbonus eveneens voor de “eigen” woning die niet de “enige” is. Die woonbonus blijft beperkt tot de basisschijf van 1.520 € per kredietnemer aan 40 %. Dit regime valt minder gunstig uit dan het lange termijn sparen tot beloop van 2.280 € per kredietnemer aan 30%.
13
© Wolters Kluwer Belgium
4.1.3.2 Brusselse gewest Het woonbonusregime zal ongewijzigd blijven tot 31 december 2016 en de plafonds blijven geïndexeerd. Voor kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2017 wordt de woonbonus afgeschaft en deels gecompenseerd door een gevoelige verhoging van het abattement op de registratierechten. Te indexeren basisbedrag 1992
Geïndexeerd bedrag aftrekbare korf (°)
van
de
Duur
Inkomens-/aanslagjaar 2014/2015 (*) 1.500 €
Basisschijf
Verhoogde schijf
+ 500 € 2.000 €
Totaal
Verhoogde schijf
+ 50 €
Totaal
2.050 €
2.280 €
+ 760 € 3.040 €
+ 80 €
3.120 €
2015/2016 (‘) 2.290 €
+ 760 €
tijdens de volledige duur van het krediet tijdens de eerste 10 jaar (“)
3.050 €
+80 €
tijdens de eerste 10 jaar (“) voor 3 kinderen of meer ten laste op 31 december van het jaar van het afsluiten van het krediet; een zwaar gehandicapt kind telt voor twee
3.130 €
(°) de plafonds blijven geïndexeerd: 2.300 en 770 = 3.070 € voor inkomensjaar 2016/aanslagjaar 2017 (*) belastingvermindering aan marginale aanslagvoet (‘) belastingvermindering aan de voet van 45% voor het Brusselse gewest en 40 % voor het Waalse gewest (“) het jaar, waarin het krediet wordt afgesloten, is het eerste van de 10 jaar, zelfs in geval van bouw
14
© Wolters Kluwer Belgium
4.1.3.3 Waalse gewest Het woonbonusregime blijft ongewijzigd voor kredieten afgesloten voor 1 januari 2016 wat de bedragen betreft die de belastingvermindering genieten maar de voet van die vermindering wordt verminderd tot 40 %; de plafonds worden niet verder geïndexeerd.
Te indexeren basisbedrag 1992
Geïndexeerd bedrag aftrekbare korf (°)
van
de
Duur
Inkomens-/aanslagjaar 2014/2015 (*) 1.500 €
Basisschijf
Verhoogde schijf
+ 500 € 2.000 €
Totaal
Verhoogde schijf
+ 50 €
Totaal
2.050 €
2.280 €
+ 760 € 3.040 €
+ 80 €
3.120 €
2015/2016 (‘) 2.290 €
+ 760 €
tijdens de volledige duur van het krediet tijdens de eerste 10 jaar (“)
3.050 €
+80 €
tijdens de eerste 10 jaar (“) voor 3 kinderen of meer ten laste op 31 december van het jaar van het afsluiten van het krediet; een zwaar gehandicapt kind telt voor twee
3.130 €
(°) de plafonds werden voor de laatste maal geïndexeerd voor inkomensjaar 2015/aanslagjaar 2016 (*) belastingvermindering aan marginale aanslagvoet (‘) belastingvermindering aan de voet van 40 % (“) het jaar, waarin het krediet wordt afgesloten, is het eerste van de 10 jaar, zelfs in geval van bouw In het Waalse gewest verandert de belastingvermindering voor de “enige & eigen woning” grondig voor kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2016. Het voorontwerp van decreet, dat retroactief per 1 januari 2016 in werking treedt, is nog in de maak. De woonbonus wordt per belastingplichtige kredietnemer vervangen door een wooncheque of belastingkrediet, dat bestaat uit: een forfaitair voordeel van 125 € per kind ten laste; een veranderlijk voordeel afhankelijk van het inkomen: - van 1.520 € voor een netto-belastbaar inkomen tot 21.000 €; - voor een inkomen van 21.000 tot 81.000 € wordt het voordeel van 1.520 € teruggeschroefd door van dit het bedrag het inkomen boven 21.000 € vermenigvuldigd met 1,275 % af te trekken; - voor een inkomen vanaf 81.000 € wordt geen voordeel toegekend. De wooncheque wordt maximaal gedurende 20 jaar toegekend, wordt na 10 jaar gehalveerd en is gekoppeld aan de belastingplichtige kredietnemer en niet aan een bepaalde woning. Bij de verkoop van zijn woning, gefinancierd door een hypothecair krediet, na 20 jaar, kan de belastingplichtige de wooncheque niet opnieuw genieten voor een nieuwe vastgoedtransactie gefinancierd door een nieuw hypothecair krediet.
15
© Wolters Kluwer Belgium
4.1.4 Welk is het eerste van de 10 jaar? Het eerste jaar is dat van het krediet. Wie in het begin van het jaar een hypothecair krediet afsluit heeft het bijgevolg gemakkelijker om de korf op te vullen dan wie dit op het einde van het jaar doet.
4.1.5 Vanaf wanneer vervallen de verhoogde aftrekken? De verhoogde aftrekken vervallen zodra de kredietnemer eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker wordt van een tweede woning ; de basisaftrek blijft echter verworven. Het verval van de verhoogde aftrek wordt beoordeeld per echtgenoot of partner.
4.1.6 Hoe wordt het fiscale voordeel berekend? De aftrek levert een belastingvermindering op aan het marginaal tarief vermeerderd met de gemeentebelasting. Onder marginaal tarief wordt verstaan de belastingvoet op de hoogste schijf. Zo verkrijgt de kredietnemer bij een marginaal tarief van 50 % en een aanvullende gemeentebelasting van 8 % een aftrek van 50,00 + 4,00 (8% x 50) = 54,00 %. Voor kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2015 wordt het uniform tarief van 45 % gehanteerd in het Brusselse gewest en van 40 % in het Vlaamse en Waalse gewest.
4.1.7 Aan welke voorwaarden dient het krediet moet voldoen om de woonbonus te genieten? Het krediet moet: a. hypothecair gewaarborgd zijn; b. een looptijd van minstens tien jaar hebben; c. als doel hebben het verwerven of behouden van een in de Europese Economische Ruimte (EER) gelegen "enige & eigen woning"; d. afgesloten worden bij een instelling binnen de Europese Economische Ruimte (EER).
4.1.8 Hypotheekstelling of hypothecair mandaat of hypotheekbelofte? Een hypothecair mandaat of een hypotheekbelofte volstaat niet. Dergelijke technieken zijn minder kostelijk (mandaat) of zelfs gratis (belofte) voor de kredietnemers maar het gebruik ervan kan verstrekkende negatieve gevolgen hebben op fiscaal vlak. Bij afwezigheid van hypotheekstelling geldt de aftrek "enige & eigen woning" niet. De kredietgever heeft er belang bij aan de kredietaanvragers correcte fiscale informatie te verstrekken zodat zijn aansprakelijkheid niet in het gedrang zou komen. Noch de kapitaalaflossingen, noch de rente, noch de aan het krediet gekoppelde levens-/overlijdensverzekeringspremies kunnen worden afgetrokken in het regime "enige en eigen woning". Interesten kunnen zelfs de gewone interestaftrek van de klassieke leenfiscaliteit niet genieten vermits het kadastrale inkomen van die woning niet meer wordt aangegeven. Alleen de levens/overlijdensverzekeringspremies kunnen desgevallend in aanmerking komen voor de belastingvermindering voor het lange termijn sparen.
4.1.9 Legt de fiscale wetgeving een minimumlooptijd op? Een maximumlooptijd? De minimumlooptijd bedraagt 10 jaar; in een maximumlooptijd wordt niet voorzien. Hoe langer het krediet loopt, hoe langer de kredietnemers de basisbelastingvermindering kunnen genieten, behalve in het Waalse gewest in het raam van het nieuwe woonchequeregime (zie 4.1.3.3 in fine).
4.1.10 Wat dient te worden verstaan onder verwerven en behouden? Onder verwerven wordt verstaan kopen of bouwen. Onder behouden het uitvoeren van verbouwings-, verbeterings-, aanpassings-, moderniserings- of onderhoudswerken of het in bezit houden, zoals het betalen van successie- of schenkingsrechten met betrekking tot de “enige & eigen woning”. Worden uitgesloten als werken deze die niet betrekking hebben op de eigenlijke woning zoals aanleg van tuinen, opritten, zwembaden, sauna’s, tennisterreinen, …, het oprichten van afsluitingen, enz …
4.1.11 Welke hoedanigheid dient de verwerver te hebben? Die van volle eigenaar, volle mede-eigenaar, opstalhouder, vruchtgebruiker of erfpachter maar niet die van naakte eigenaar. 16
© Wolters Kluwer Belgium
4.1.12 Wat wordt er verstaan onder Europese Economische Ruimte? De Europese Economische Ruimte, afgekort EER, omvat de 28 EU-lidstaten, IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Sinds 1 juli 2014 werd Kroatië de 28e EU-lidstaat. De favoriete EU-lidstaten van Belgen zijn in afnemende orde Frankrijk, Spanje, Italië en Portugal. Het is belangrijk te onderlijnen dat Zwitserland, Turkije en Marokko niet behoren tot de EER.
4.1.13 Wat is de definitie van de eigen woning? De eigen woning is de woning die de belastingplichtige per 31 december van het jaar waarin het krediet werd afgesloten zelf bewoont behoudens beroepsredenen of redenen van sociale aard. De belastingplichtige beschikt over een aanvullende termijn van 2 jaar om zijn enige woning zelf te betrekken omwille van wettelijke of contractuele belemmeringen (goed nog bewoond door een huurder of door de verkoper) de stand van de bouw- of verbouwingswerkzaamheden (nieuwbouw of verbouwing), die het hem onmogelijk maken de woning vroeger te betrekken. Betrekt hij zijn enige woning nog niet per 31 december van het tweede jaar volgend op dat van afsluiting van het krediet, dan vervalt de gunstige belastingaftrek "enige & eigen woning" en wordt vanaf dat jaar de klassieke belastingvermindering voor een andere dan de enige en eigen woning type lange termijn sparen van toepassing. Deze regeling kan aanleiding geven tot onbillijke toestanden wanneer de kredietnemers bij voorbeeld geconfronteerd worden met het faillissement van hun aannemer. Het is nochtans mogelijk om de woonbonus opnieuw te genieten vanaf het belastbaar tijdperk waarin de belemmeringen zijn weggevallen en de kredietnemer zijn enige woning effectief bewoont. Deze herinstap is wel verbonden aan de voorwaarde dat de belastingplichtige zijn intrek neemt in de woning zodra dit mogelijk is.4.1.14 Wat is de definitie van de enige woning?
4.1.14 Wat is de definitie van de enige woning? De enige woning is de woning die op 31 december van het jaar van waarin het krediet is afgesloten, de enige woning van de belastingplichtige is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met andere woningen waarvan de kredietnemer mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is in gevolge erfenis, dus niet in gevolge schenking of aankoop. De kredietnemer die op 31 december van het jaar waarin het krediet wordt aangegaan: volle eigenaar is van een andere woning ingevolge erfenis of mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker krachtens schenking of aankoop kan bijgevolg de voordelen van de nieuwe fiscaliteit "enige en eigen woning" niet genieten. Die andere woning kan trouwens in het buitenland zijn gelegen. Met een zuivere handels- of industriële eigendom wordt evenmin rekening gehouden. Deze voorwaarde wordt beoordeeld per echtgenoot of partner zodat de aftrek "enige & eigen woning" kan gelden in hoofde van één echtgenoot en niet in hoofde van de andere. Deze termijn wordt verlengd met 1 jaar voor zover de kredietnemer bewijst dat op 31 december van het jaar van afsluiting van het krediet de eerste woning op de vastgoedmarkt te koop werd aangeboden en hij dit goed het daaropvolgende jaar ook effectief voor notaris verkoopt. Is het goed nog steeds niet daadwerkelijk verkocht per 31 december van het jaar volgend op dat waarin het krediet werd gesloten, dan kan hij slechts de klassieke leenfiscaliteit voor een andere dan de enige en eigen woning genieten. Deze termijn kan te kort uitvallen wanneer een belastingplichtige een nieuwbouwproject opstart en zijn huidige woning wenst te betrekken tot op het ogenblik dat de nieuwbouw bewoonbaar is. De bestaande woning moet dus tijdig verkocht worden zodat in het slechtste geval de belastingplichtige tijdelijk huurder moet worden van zijn oude woning of erger nog tijdelijk naar een ander huurpand moet verhuizen.
17
© Wolters Kluwer Belgium
4.1.15 Aan welke voorwaarden dient de levens-/overlijdensverzekering te voldoen om de woonbonus te genieten? De polis moet: a. door de belastingplichtige worden afgesloten vóór zijn 65 jaar zowel voor mannen als voor vrouwen; b. bij leven aan een aantal voorwaarden voldoen: een minimumlooptijd hebben van 10 jaar; ten vroegste aflopen op 65 jaar zowel voor mannen als vrouwen; de gelijkschakeling van mannen en vrouwen (voorheen gold 60 jaar voor vrouwen) werd ingevoerd voor alle nieuwe levensverzekeringscontracten afgesloten vanaf 1 januari 2002; als begunstigde de verzekerde belastingplichtige voorzien. c. bij overlijden als begunstigde voorzien "de personen die in gevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven"; d. uitsluitend dienen tot waarborg of weder samenstelling van het hypothecaire krediet "enige & eigen woning".
4.2 Concrete aandachtspunten en vragen met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de woonbonus 4.2.1 Kan een korf alleen met interesten worden opgevuld? Ja, dit is perfect mogelijk. Denken we bijvoorbeeld maar aan bullet-kredieten (vaste termijn kredieten) en kredieten weder samengesteld door een statutaire groepsverzekering, een individuele pensioentoezegging, enz. … Voorbeeld: Twee kredietnemers (echtgenoten of wettelijk samenwonenden) verwerven samen een "enige & eigen woning" in het Brusselse gewest door middel van een hypothecair krediet van 125.000 € met duurtijd 20 jaar aan de vaste rentevoet van 0,222 % per maand (2,70 % per jaar). Zij hebben 2 kinderen ten laste. De maandlast aan rente bedraagt 277,50 €. De akten van verwerving en hypothecair krediet gingen door per 26 januari 2015. Er worden geen premies voor overlijdensverzekeringen betaald. De kredietnemers betalen in 2015 11 rentevervaldagen en kunnen in totaal 458,75 x 11 = 3.052,50 € aftrekken zodat het maximumbedrag van 2 x 3.050 = 6.100 € niet wordt gehaald en bovendien de indexatie ervan gedurende de eerste 10 jaar niet opvangt. In deze hypothese zal het niet aangewezen zijn om het krediet op te spitsen in een deel met hypotheekstelling en een deel met hypothecair mandaat of hypotheekbelofte; zie hieromtrent vraag 4.2.10.
4.2.2 Hoe de korf maximaal opvullen? Deze situatie komt veel voor bij kredietnemers die hun krediet op het einde van het jaar afsluiten. De kredietnemer die het eerste jaar - het jaar van het krediet dus - weinig of geen interesten of kapitaalaflossingen betaalde kan de korf opvullen met: de koopsom van een levens-/overlijdensverzekering, bijvoorbeeld een schuldsaldoverzekering bij aflossingskredieten of een tijdelijke overlijdensverzekering met constant kapitaal bij bullet- en weder samenstellingskredieten; een gedeeltelijke vervroegde terugbetaling in kapitaal; dit veronderstelt in de praktijk dat een hoger bedrag dient te worden ontleend; een gedeeltelijke vervroegde terugbetaling wordt gelijkgesteld met een contractuele kapitaalaflossing in tegenstelling tot een volledige vervroegde terugbetaling; een combinatie van beide, zo bijvoorbeeld de koopsom niet volstaat. Voorbeeld: Wij gaan voort op het voorbeeld beschreven in vraag 4.2.1. met dit verschil dat het krediet wordt afgesloten op 30 november 2015. De vervaldag van 31 december 2015 zal pas begin januari 2014 worden betaald via domiciliëring. De kredietnemers kunnen helemaal niets aftrekken voor het eerste jaar. 18
© Wolters Kluwer Belgium
De kredietnemers sluiten ieder een tijdelijke overlijdensverzekering af voor een constant kapitaal van 62.500 € gedurende 20 jaar. De koopsom van de ene bedraagt 2.100 €, die van de andere 1.976 € en dienen beide uiterlijk op 31 december 2015 effectief betaald te zijn en boekhoudkundig verwerkt door de verzekeraar. Wij raden de kredietnemers bovendien aan tijdig (de terugbetaling dient uiterlijk op 31 december 2015 op de financiële rekening van de kredietgever te staan!) een vervroegde terugbetaling uit te voeren van 2.024 €, hetzij 2 x 3.050 = 6.100 - 2.100 - 1.976 € om zo samen met de koopsommen de korf volledig op te vullen.
4.2.3 Is het aangewezen de korf gedeeltelijk op te vullen met periodieke premies van levens-/overlijdensverzekeringen? Meestal niet want in heel wat gevallen raakt de korf vanaf het tweede jaar opgevuld met interesten en kapitaalaflossingen alleen. Dikwijls kan die periodieke premie slechts het eerste jaar de korf nuttig opvullen. Daar tegenover staat echter een fiscale sanctie; in geval van vervroegde vereffening door overlijden zal de begunstigde een belasting moeten betalen onder de vorm van een fictieve rente. Het volstaat om één premie af te trekken opdat die belasting zou geheven worden. Dezelfde redenering geldt voor fiscaal aftrekbare reconstitutiepremies bij vereffening op de contractuele termijn. De belastingvermindering op één enkele premie maakt het volledige contract belastbaar.
4.2.4 Kan een tak 23-verzekering de korf opvullen? Nee; tak 23-premies genieten nooit belastingvermindering noch als vrije polis noch als een aan een hypothecair krediet toegevoegde polis.
4.2.5 Kan een tak 26-product de korf opvullen? Nee; een tak 26-product is een kapitalisatieverrichting en geen verzekering; dit product bevat geen overlijdensdekking.
4.2.6. Wat is het fiscale regime van een tak 26-product? De interesten en de winstdeling zijn onderworpen aan de roerende voorheffing. De stortingen zijn niet onderworpen aan de taksen op de levensverzekeringscontracten. De stortingen komen niet in aanmerking voor de woonaftrek, klassiek of nieuw, noch voor lange termijn sparen noch voor pensioensparen.
4.2.7 Kunnen partners de hypotheeklasten in de woonbonus vrij verdelen zo de dubbele korf niet opgevuld geraakt? Deze situatie komt opnieuw veel voor het 1e jaar. Gehuwden en wettelijk samenwonenden, die een gezamenlijke belastingaangifte indienen, kunnen de lasten vrij verdelen voor zover zij samen eigenaar zijn van de woning en dit ongeacht ieders eigendomsaandeel; 1 % volstaat. Feitelijk samenwonenden, die ieder afzonderlijk hun belastingaangifte indienen, kunnen dit niet want de verdeling gebeurt voor hen in verhouding tot hun respectieve eigendomsrechten.
4.2.8 In welk uitzonderlijk geval dient de belastingplichtige het kadastrale inkomen (KI) van zijn enige & eigen woning aan te geven? In het geval dat de woning nog verhuurd is in afwachting van het verstrijken van de aan de huurder betekende opzeg. De nieuwe eigenaar beschikt over een termijn lopende tot 31 december van het tweede jaar volgend op dat van het afsluiten van het krediet (zie 4.1.12).
4.2.9 Heeft het niet langer aangeven van het kadastrale inkomen (KI) van de “enige & eigen woning” gevolgen? Ja, want de verrekening van de onroerende voorheffing tot beloop van 12,5 % van de afgetrokken interesten, geplafonneerd tot het kadastraal inkomen van de "enige & eigen woning", vervalt. De interesten maken trouwens deel uit van de korf.
4.2.10 Is het nuttig een krediet op te splitsen in een deel met hypotheekstelling en een deel met hypothecair mandaat of hypotheekbelofte? Ja, voor een krediet van een voldoende hoog bedrag (150.000 € of meer) kan het interessant zijn het krediet op te splitsen in twee delen: 19
© Wolters Kluwer Belgium
één met hypotheekstelling en fiscale optimalisering;
één met hypothecair mandaat zonder fiscale voordelen. Rekening houdend met een aantal parameters van het krediet (duurtijd, rentevoet en wijze van terugbetaling), die desgevallend in de tijd kunnen evolueren, is het mogelijk het minimumbedrag met hypotheekstelling te bepalen dat de fiscale optimalisering toelaat; in voorkomend geval moet ook rekening worden gehouden met de jaarlijkse indexering van de fiscale plafonds. Interesten betaald op het deel met mandaat zoals die van andere niet-hypothecaire kredieten met onroerende bestemming - bijvoorbeeld een voorschot op polis - kunnen worden afgetrokken van de onroerende inkomsten, andere dan het kadastrale inkomen van de "enige & eigen woning" dat niet wordt aangegeven. De kredietnemer kan bijvoorbeeld later onroerende goederen - geheel of gedeeltelijk - erven.
4.2.11 Voldoet een overbruggingskrediet aan de voorwaarden om de woonbonus te genieten? Een overbruggingskrediet komt nooit in aanmerking voor de woonbonus omdat het een kortlopend krediet (meestal 12 maand, één maal verlengbaar met 12 maand) betreft dat niet hypothecair gewaarborgd is.
4.2.12 Voldoet het krediet ter herfinanciering van een overbruggingskrediet aan de voorwaarden om de woonbonus te genieten? De belastingplichtige die een overbruggingskrediet aangaat om de verwerving van zijn enige woning te financieren, nadien zijn vorige bestaande woning verkoopt en dan pas een hypothecair krediet afsluit die uitsluitend dient om een het overbruggingskrediet gedeeltelijk terug te betalen, heeft geen recht op de woonbonus. Het afgesloten hypothecair krediet heeft immers niet als doel om de enige en eigen woning te verwerven of te behouden maar om een krediet dat niet in aanmerking kwam voor de woonbonus terug te betalen. Noch de interesten noch de kapitaalaflossingen komen in aanmerking voor belastingvermindering.
4.2.13 Welk criterium is doorslaggevend: de datum van het krediet of die van de hypotheekstelling? De technieken van de kredietopening en van de hypotheek voor toekomstige schuldvorderingen (de zogenaamde alle sommen hypotheek of omnibushypotheek) houden in dat een belastingplichtige bij dezelfde kredietgever verschillende kredieten aangaat zonder telkens een nieuwe hypotheek te moeten stellen. Die oorspronkelijke hypotheek waarborgt dan niet alleen het krediet toegestaan op het ogenblik dat die hypotheek werd gevestigd maar ook latere kredieten en/of wederopnames. De rang van de hypotheek wordt uitsluitend bepaald door de datum van effectieve inschrijving op het bevoegde hypotheekkantoor en dit ongeacht de tijdstippen waarop de latere gewaarborgde schuldvorderingen ontstaan. De belastingadministratie aanvaardt dat elk krediet waarvoor een geldig ingeschreven hypotheek voor toekomstige schuldvorderingen tot zekerheid dient, wordt beschouwd als een hypothecair gewaarborgd krediet tot beloop van een bedrag van maximaal het hypothecair ingeschreven bedrag. De datum van het krediet is bijgevolg doorslaggevend voor het toepasselijke fiscale stelsel.
4.2.14 Nieuwbouw en oude woning op dezelfde grond Sommige belastingplichtigen kopen een oude woning aan die zij tijdelijk bewonen met de bedoeling deze op termijn te slopen en te vervangen door een nieuwbouw. Op dezelfde grond bouwen zij bijgevolg een nieuwe woning die zij na afwerking of voorlopige oplevering effectief gaan bewonen. Het hypothecair krediet afgesloten voor de financiering van die nieuwbouw geniet slechts de woonbonus zo de oude woning op 31 december van het jaar van dit nieuwbouwkrediet is afgebroken. De belastingadministratie houdt zich aan de letter van de wet en aanvaardt de bijkomende termijn van 2 jaar zoals voor zuivere nieuwbouw niet. Een parlementaire vraag met een positief antwoord van de bevoegde Minister die best uitmondt in een circulaire of desnoods een wetswijziging dringt zich op. Het gaat immers om belastingplichtigen die nooit de bedoeling hebben gehad twee woningen te verwerven.
4.2.15 Dubbele voorwaarde "enige & eigen" woning: voorbeeld Nu de kinderen het familienest hebben verlaten, kocht een gehuwd paar 50-plussers in januari 2015 op plan een penthouse met terras aan dat ze willen betrekken zodra het afgewerkt is. Met het oog hierop gaat het paar een nieuw hypothecair krediet aan met een looptijd van 10 jaar. 20
© Wolters Kluwer Belgium
Het paar heeft dus tot 31 december 2017 - nagenoeg drie jaar - om deze penthouse effectief te bewonen. Het paar is ook eigenaar van de huidige woning, een woonhuis met tuin. Het is van plan hun vrij en onbelast woonhuis te verkopen. Het paar moet dus ter gelegenheid van de belastingaangifte 2016/inkomsten 2015 kunnen bewijzen dat hun woonhuis uiterlijk op 31 december 2015 te koop werd aangeboden op de vastgoedmarkt. Bovendien moet het woonhuis per 31 december 2017 daadwerkelijk notarieel zijn verkocht. Het paar beschikt voor het naleven van deze voorwaarde in dit voorbeeld over bijna twee jaar. In de veronderstelling dat het penthouse op de dag van de definitieve verkoop van het woonhuis nog niet bewoonbaar zou zijn, moet het ofwel tijdelijk huurder blijven van het verkochte woonhuis ofwel tijdelijk verhuizen naar een huurpand. Gaat de aankoop op plan van het penthouse pas door in december 2015, dan worden beide termijnen met nagenoeg één jaar ingekort. Een nieuwe woonst in opbouw kan dus beter in het begin dan op het einde van het jaar worden aangekocht. Besluit: verwar dus de bijkomende termijn van 1 jaar voor de enige woning niet met die van 2 jaar voor de eigen woning.
4.2.16 Wat in geval van gedeeltelijk beroepsgebruik van de woning? De interesten, die betrekking hebben op het beroepsgedeelte, worden afgetrokken als beroepskosten. De interesten, die betrekking hebben op het privégedeelte van de woning, en de volledige kapitaalaflossing kunnen worden ingebracht in het raam van de aftrek "enige & eigen woning". Deze situatie komt veel voor bij beoefenaars van een vrij beroep.
4.2.17 Waaruit bestaat het keuzerecht in geval van bijkomend hypothecair krediet? De kredietnemer die een hypothecair krediet afsloot vóór 1 januari 2005 en na 1 januari 2005 een bijkomend krediet afsloot heeft de keuze tussen: ofwel de klassieke fiscale belastingaftrek van, enerzijds, interesten van het kadastraal inkomen (in voorkomend geval gecombineerd met de bijkomende interestaftrek van het beroepsinkomen voor nieuwbouw of verbouwingswerken) en, anderzijds, belastingvermindering op kapitaalaflossingen en in voorkomend geval op levensverzekeringspremies met betrekking tot beide kredieten binnen de vastgelegde plafonds in het Brusselse en Waalse gewest of met betrekking tot het oude krediet in het Vlaamse gewest; ofwel de nieuwe belastingaftrek met betrekking tot het bijkomend krediet alleen. De kredietnemer moet die keuze kenbaar maken in de belastingaangifte met betrekking tot de inkomsten van het jaar waarin het bijkomende krediet wordt aangegaan. Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. Hij maakt die keuze kenbaar door de gepaste codes van vak VIII van de belastingaangifte al dan niet in te vullen. Bij gezamenlijke aanslag moeten beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden dezelfde keuze maken. Zo de kredietnemer opteert voor de woonbonus en hij het eerste jaar niets kan aftrekken mag hij niet nog één keer de aftrek op de oorspronkelijke lening aangeven, hoewel de verleiding groot is. Voorbeeld: Twee kredietnemers sloten in 2003 een hypothecair krediet af dat in aanmerking komt voor bouwsparen onder het stelsel van de klassieke fiscaliteit voor de verwerving van een woning in het Brusselse gewest. Einde 2015 sloten zij een bijkomend hypothecair krediet af voor renovatiewerken. In 2015 betaalden zij noch rente, noch contractuele kapitaalaflossingen en zij vullen de korf niet op een andere manier op (zie vraag 4.2.2). Zij opteren voor de woonbonus. Hoewel zij in de belastingaangifte 2016/inkomsten 2015 niets kunnen inbrengen als woonbonus, mogen zij evenmin de interesten en de kapitaalaflossingen van het krediet van 2003 inbrengen. Zij kunnen dus gedurende één jaar geen enkele belastingvermindering bekomen op hun kredieten. Doen zij dit toch, dan kiezen zij automatisch voor de toepassing van de klassieke fiscaliteit op beide kredieten.
4.2.18 Tweede bijkomend hypothecair krediet en keuzerecht: voorbeeld Twee kredietnemers die in 1994 een hypothecair krediet afsloten en een bijkomend verbouwingskrediet in 2006 kozen bij de aangifte 2007/inkomsten 2006 voor de toepassing van de klassieke fiscaliteit op beide kredieten. In 2009 kwam het krediet van 1994 op termijn en in 2015 sloten zij een tweede - belangrijk verbouwingskrediet af. Zij kunnen dus nu bij gelegenheid van de aangifte 2016/inkomsten 2015 kiezen voor de toepassing van de klassieke fiscaliteit op beide verbouwingskredieten in het Brusselse en Waalse 21
© Wolters Kluwer Belgium
gewest of met betrekking tot het oude krediet in het Vlaamse gewest, of voor de toepassing van de woonbonus op het verbouwingskrediet van 2015 alleen.
4.2.19 Heeft de verwerving van een tweede woning na 10 jaar woonbonus negatieve fiscale gevolgen? Neen. Na 10 jaar vervalt de bijkomende aftrek automatisch en de sanctie voor verwerving van een tweede woning bestaat uitsluitend uit het wegvallen van die bijkomende aftrek.
22
© Wolters Kluwer Belgium
4.2.20 Wat is het fiscale gevolg van het niet langer bewonen van de enige woning? Wanneer de enige woning niet langer bewoond wordt door de kredietnemer en dus niet meer eigen is, dan heeft dit geen gevolg. De kredietnemer behoudt de extra-aftrek. De fiscale wetgeving vermeldt nergens hoelang de kredietnemer de eigen woning moet bewonen om recht te hebben op de bijkomende aftrek voor zover de kredietnemer zijn enige woning betrok op 31 december van het kredietjaar. De belastingadministratie stelt wel dat zo uit de feiten zou blijken dat de kredietnemer nooit de bedoeling had om de enige woning daadwerkelijk te betrekken, de aftrek kan geweigerd of ontnomen worden.
4.2.21 Komt een kangoeroewoning in aanmerking voor de woonbonus? Bestaat de kangoeroewoning uit 2 afzonderlijke volwaardige woonheden - waarvan de ene bewoond door de kinderen en kleinkinderen en de andere door de grootouders - en zijn de kinderen-kredietnemers eigenaar van het volledige gebouw, dan voldoen zij niet aan de voorwaarde "enige" woning en is de woonbonus niet van toepassing. De fiscale wetgeving zou op dit punt moeten worden bijgestuurd om de zorg voor ouderen in het raam van vergrijzing te vergemakkelijken. Dit is intussen het geval in het Vlaamse gewest sinds 1 januari 2016; ook het zorggedeelte van de kangoeroewoning komt in aanmerking voor de woonbonus.
4.2.22 Wat is de impact van de gesplitste aankoop op de woonbonus? Dit is een veel gebruikte constructie om successierechten te vermijden, waarbij ouders bijvoorbeeld het vruchtgebruik aankopen van een appartement aan de kust en de kinderen de naakte eigendom. Het kind dat voordien reeds een hypothecair krediet met woonbonus afsloot zal hiervan geen negatieve fiscale gevolgen ondervinden. Hij wordt immers slechts naakte eigenaar en dat volstaat niet om de bijkomende aftrek te verliezen. Het kind dat echter het jaar van de gesplitste aankoop of later een hypothecair krediet “enige & eigen woning” afsluit zal echter de woonbonus niet kunnen genieten.
4.2.23 Heeft de belastingplichtige eerder belang bij hypotheekoverdracht van zijn lopend krediet van vóór 2005 of bij de vervroegde terugbetaling ervan en het afsluiten van een nieuw krediet onder de woonbonus? Definitie van een hypotheekoverdracht (dikwijls verkeerdelijk pandwissel genoemd): het krediet loopt gewoon verder maar de hypothecaire waarborg wordt vervangen door een andere; in feite bevat die notariële akte de hypotheekstelling van de nieuw verworven woning en de opheffing-doorhaling van de hypothecaire inschrijving van de oude - verkochte - woning. In principe valt de woonbonus steeds voordeliger uit dan de klassieke fiscaliteit. Maar zuiver financiële parameters spelen ook een rol: op de vervroegde terugbetaling van het lopende krediet rekent de hypothecaire kredietverstrekker een wederbeleggingsvergoeding aan van 3 maand rente; de rentevoet aangerekend op het lopende krediet moet worden vergeleken met de dagrentevoet van het nieuwe krediet; vergelijk hierbij geen veranderlijke rentevoet met een vaste; de kosten van een akte van hypotheekoverdracht vallen voordeliger uit dan die van een nieuwe kredietakte omdat het registratierecht van 1 % geen tweede keer verschuldigd is; enz. … Na meer dan 11 jaar woonbonus, speelt voortaan ook het behoud van de oude gunstiger woonbonus mee.
4.2.24 Kan een groene lening de woonbonus genieten? Ja, voor zover die groene lening hypothecair gewaarborgd is. Zowel interesten als kapitaal kunnen in de woonbonus worden ondergebracht. Maar in geval van groene lening werd oorspronkelijk voorzien in de toekenning van een belastingvermindering van 40 % van de werkelijk gedragen netto-interesten. Deze voet van 40 % werd verminderd tot 30 % vanaf aanslagjaar 2013/inkomen 2012. Die interestaftrek a rato van 30 % in het raam van de groene lening kan bijgevolg gecumuleerd worden met de kapitaalaftrek van die lening aan de marginale aanslagvoet in het raam van de woonbonus. Dit systeem is aantrekkelijk zo de korf - dikwijls in hoofde van twee partners - volledig opgevuld raakt zonder de interesten van de groene lening. Het regime van de groene lening bestond tijdens de periode 2009-2011. 23
© Wolters Kluwer Belgium
24
© Wolters Kluwer Belgium
5.
CUMUL VAN DE KLASSIEKE WOONFISCALITEIT EN DE WOONBONUS
5.1. Invloed van de 6e staatshervorming In gevolge de zesde staatshervorming is de cumul “bouwsparen” en “woonbonus” niet meer mogelijk sinds aanslagjaar 2015/inkomensjaar 2014. Dit aspect wordt dan ook niet meer verwerkt in 15. Belastingaangifte en fiscale codes.
5.2 Welke waren de toepassingsgevallen krachtens de circulaire van 17 juli 2007? 5.2.1 Voorafgaande terugbetaling van het lopende krediet De belastingplichtige die een nieuw verbouwingskrediet aangaat voor zijn “enige & eigen woning” en hetzelfde jaar vooraf het oude krediet van vóór 2005 terugbetaalt - hetzij door de volledige vervroegde terugbetaling van de restschuld, hetzij door het op termijn komen van het lopende krediet - mag het oude krediet aangeven in het klassieke systeem en de nieuwe lening als woonbonus. Deze cumul is bijgevolg éénmalig.
5.2.2 Verkoop en nieuwe verwerving De belastingplichtige die hetzelfde jaar zijn “enige & eigen woning” verkoopt en een nieuwe “enige & eigen woning” verwerft, kan voor dat jaar zowel de belastingvermindering bouwsparen inroepen voor het oude krediet van vóór 2005 als de woonbonus voor het nieuwe krediet. Deze cumul is bijgevolg éénmalig.
5.2.3 Tekoopstelling en nieuwe verwerving De belastingplichtige die hetzelfde jaar zijn “enige & eigen woning” te koop stelt en die ook het daaropvolgende jaar effectief verkoopt en een nieuwe “enige & eigen woning” verwerft, geniet diezelfde gunstige regeling maar dan voor 2 jaar, dus zowel voor het jaar van het aangaan van het krediet als voor het daaropvolgende jaar.
5.2.4 Hypotheekoverdracht Wie zijn “enige & eigen” woning verkoopt en een nieuwe verwerft en bij die gelegenheid én overgaat tot een hypotheekoverdracht met betrekking tot het oude krediet van vóór 2005 én een nieuw bijkomend krediet afsluit, mag klassiek en nieuw systeem onbeperkt in de tijd - tot op de termijn van de kredieten cumuleren. Alleen is het voor het oude krediet onmogelijk interesten in te brengen want het kadastrale inkomen van de nieuwe woning wordt niet meer aangegeven.
5.2.5 Verwerving oude woning in mede-eigendom via erfenis Wie vóór 2005 een hypothecair krediet afsloot voor verbouwingswerken aan een enige woning verworven via erfenis in mede-eigendom en sinds 1 januari 2005 een hypothecair krediet afsloot voor de verwerving van zijn enige en eigen woning, kan eveneens de cumul van de fiscale voordelen van klassiek systeem voor het oude krediet en nieuw systeem voor het nieuwe krediet cumuleren. Ter herinnering: deze cumul is alleen mogelijk bij mede-eigendom via erfenis. Wie als enige erfgenaam eerder een woning heeft verworven, geniet deze cumul niet.
5.3. Bestonden er nog andere gevallen? Ja; in april 2008 heeft de Minister van Financiën een zesde geval toegevoegd aan de vijf gevallen, opgesomd in voormelde circulaire van 17 juli 2007, in antwoord op een parlementaire vraag: de aankoop van een aangrenzende woning die met de bestaande woning één geheel zal vormen. In deze zesde situatie bezit de belastingplichtige zijn enige en eigen woning verworven vóór 1 januari 2005 via een hypothecair krediet dat de klassieke fiscaliteit geniet. Sinds 1 januari 2005 heeft hij een nieuw hypothecair krediet afgesloten met als enig en uitsluitend doel de aankoop van de aangrenzende woning. De twee woningen, m.a.w. de bestaande en de aangrenzende, worden verbouwd om er één woning van te maken. Deze omvorming van beide woningen tot één woning moet zijn gerealiseerd op 31 december van het jaar waarin het hypothecair krediet tot aankoop van de aangrenzende woning werd afgesloten. De gelijktijdige toepassing van de aftrek enige en eigen woning voor het nieuw krediet en de fiscale voordelen van het oud krediet is mogelijk omdat beide kredieten betrekking hebben op twee verschillende woningen. 25
© Wolters Kluwer Belgium
De verbouwingwerken moeten dermate gevorderd zijn per 31 december van het jaar, waarin het nieuwe krediet werd afgesloten, dat er geen sprake meer is van twee afzonderlijke woningen. De belastingplichtige moet hiervan het bewijs leveren en mag dit met alle bewijsmiddelen van gemeen recht behalve de eed. De belastingplichtige moet de verbouwde woning ten laatste per 31 december van het tweede jaar volgend op dat van het nieuw krediet bewonen. Het nieuw krediet mag niet dienen om de verbouwingswerken te financieren omdat die per definitie betrekking hebben op beide woningen; het mag alleen dienen om de aangrenzende woning aan te kopen.
6.
FISCALITEIT VAN DE ANDERE DAN DE EIGEN WONING: LANGE TERMIJN
SPAREN 6.1 Hoe werkt deze fiscaliteit? Deze fiscaliteit maakt een duidelijk onderscheid tussen de interesten enerzijds en de kapitaalaflossingen en/of de levens-/overlijdensverzekeringspremies anderzijds en blijft geregeld op federaal niveau.
6.2 Hoe werkt de aftrek van de interesten? Van het onroerend inkomen zijn aftrekbaar de interesten van schulden specifiek aangegaan om onroerende goederen te verkrijgen of te behouden. Deze schulden hoeven niet noodzakelijk hypothecair te zijn gewaarborgd. Voorschotten op levensverzekeringspolis of consumentenkredieten aangegaan met dit doel komen bijgevolg in aanmerking. Buiten dit doel is er geen enkele andere voorwaarde. De duurtijd van de schuld of het krediet heeft geen belang. Zolang de schuld of het krediet loopt kunnen interesten worden afgetrokken. De belastbare onroerende inkomsten bevatten: het KI (kadastraal inkomen) van de eigen/enige woning zo het hypothecair krediet werd afgesloten vóór 1 januari 2005, de bebouwde onroerende goederen voor eigen beroepsgebruik en de ongebouwde onroerende goederen; het KI verhoogd met 40% voor de andere onroerende goederen al dan niet verhuurd voor privédoeleinden; de netto-huur, hetzij 60% van de brutohuur, van gebouwde onroerende goederen verhuurd aan natuurlijke personen voor beroepsgebruik en aan vennootschappen of verenigingen. De onroerende inkomsten niet geneutraliseerd door betaalde interesten worden gevoegd bij de beroeps- en andere inkomsten en worden belast aan de marginale aanslagvoet.
6.3 Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot het afgeloste kapitaal? De vermindering werkt op dezelfde wijze als beschreven in.3.4 mits de hiernavolgende beperkingen: de belastingvermindering slaat slechts op de schijf zonder kinderen ten laste van 49.578,10 € (basis 1992) of 75.270 € geïndexeerd (gedesindexeerd federaal plafond inkomen 2014/aanslagjaar 2015, geblokkeerd gedurende 4 jaar). Zo het kapitaal van het krediet hoger uitvalt dan dit bedrag dient de proportionele regel te worden toegepast, hetzij afgelost kapitaal x 75.270/kapitaal van het in 2015 of 2016 gerealiseerde krediet; deze schijf wordt dus niet verhoogd voor kinderen ten laste; de belastingvermindering wordt berekend aan de uniforme voet van 30 % sinds aanslagjaar 2013.
6.4 Hoe werkt de belastingvermindering met betrekking tot de premies van individuele levensverzekeringen van tak 21 en/of tijdelijke overlijdens- of schuldsaldoverzekeringen die het hypothecair krediet wedersamenstellen of waarborgen? Wat in 6.3. hiervoor beschreven staat, is eveneens van toepassing op de premies van deze levens- en/of overlijdensverzekeringen. Bovendien moet aan de hiernavolgende voorwaarden worden voldaan: a. het verzekeringscontract moet door de belastingplichtige kredietnemer worden afgesloten als verzekeringnemer die tegelijkertijd ook de verzekerde moet zijn; b. vóór de leeftijd van 65 jaar zowel voor mannen als vrouwen; c. met een minimumlooptijd van tien jaar; 26
© Wolters Kluwer Belgium
d. met als begunstigde bij leven de belastingplichtige vanaf 65 jaar (zowel voor mannen als vrouwen sinds 1 januari 2002); e. en bij overlijden "de personen die in gevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van de woning verwerven".
27
© Wolters Kluwer Belgium
6.5 Welk regime is in het Vlaamse gewest van toepassing op de “eigen” woning die niet de “enige” is? Zoals reeds gesteld in 4.1.3.1 in fine geldt voor kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2016 (aanslagjaar 2017) de woonbonus eveneens voor de “eigen” woning die niet de “enige” is. Die woonbonus blijft beperkt tot de basisschijf van 1.520 € per kredietnemer aan 40 %. Dit regime valt minder gunstig uit dan dat van het lange termijn sparen tot beloop van 2.260 € per kredietnemer aan 30 %.
7.
FISCALITEIT VAN DE EIGEN WONING DIE NIET DE ENIGE IS
7.1 Wie is bevoegd? De betrokken gewesten zijn bevoegd om de modaliteiten van deze fiscaliteit te bepalen; zij nemen het fiscale voordeel ook ten laste.
7.2 Vlaamse gewest Voor kredieten afgesloten vanaf 1 januari 2016 (aanslagjaar 2017) geldt de woonbonus eveneens voor de “eigen” woning die niet de “enige” is. Die woonbonus blijft beperkt tot de basisschijf van 1.520 € per kredietnemer aan 40 %. Dit regime valt minder gunstig uit dan het lange termijn sparen tot beloop van 2.280 € per kredietnemer aan 30%.
7.3 Brusselse gewest De fiscaliteit van de andere dan de eigen woning is van toepassing maar het plafond van 75.270 € wordt opgetrokken tot 76.780 €.
7.4 Waalse gewest Sinds 1 januari 2016 werd het fiscaal voordeel volledig afgeschaft. 8.
HERFINANCIERING
8.1 Welk fiscaal regime is van toepassing in geval van herfinanciering? Fiscaal geldt als beginsel dat een herfinancieringskrediet steeds hetzelfde fiscale regime geniet als het oorspronkelijk geherfinancierde krediet. Herfinancieringen gebeuren meestal uit zuiver financiële overwegingen zoals het bekomen van een gunstiger rentevoet, het overschakelen van een veranderlijke op een vaste rentevoet, enz … Let op, want sommige belastingplichtigen herfinancierden hun hypothecair reeds meer dan één keer. Het oorspronkelijke krediet bepaalt dus het fiscale regime.
8.2 Hoe het toepasselijk fiscaal regime bewijzen tegenover de belastingadministratie? De kredietnemer doet er goed aan steeds een kopie - of zo mogelijk het origineel - bij te houden van het éénmalig basisattest. Dit is een conformiteitsattest dat de hypothecaire kredietverstrekker slechts één keer bij de aanvang van het krediet aflevert, waarbij hij stelt dat het krediet in aanmerking komt voor belastingvermindering. De belastingadministratie vraagt regelmatig het basisattest van het oorspronkelijke krediet op bij herfinanciering. Naast het éénmalig basisattest ontvangt de belastingplichtige jaarlijks een betalingsattest.
8.3. Herfinanciering van een hypothecair krediet onder een ander stelsel dan dat van de woonbonus De circulaire van 7 juli 1994 heeft de fiscale regeling van de herfinancieringskredieten versoepeld ten opzichte van de regeling ingevoerd bij de circulaire van 22 februari 1990. Ofschoon de herfinancieringskredieten niet worden aangegaan met het oog op de bouw, de aankoop of de verbouwing van een in België gelegen woning, werd er al lang aanvaard dat zij onder bepaalde voorwaarden in aanmerking konden komen voor een belastingvermindering.
28
© Wolters Kluwer Belgium
Om deze vermindering te genieten mocht het bedrag van het nieuw krediet niet hoger liggen dan het nog verschuldigde saldo van het aanvankelijk krediet, eventueel verhoogd met de nieuwe levensverzekeringspremie. Als het bedrag van het nieuw krediet hoger lag, verloor de belastingplichtige elk recht op belastingvermindering, tenzij het overschot diende voor de verbouwing van een gebouw aangekocht of opgetrokken vóór het eerste krediet. De circulaire heeft aanvaard dat het nieuw krediet in geval van overschrijding van het nog verschuldigde saldo van het aanvankelijke krediet toch in aanmerking komt voor een belastingvermindering tot beloop van dat saldo. De circulaire bepaalt ook nieuwe regels inzake het recht op belastingvermindering voor een herfinancieringskrediet. Eerst moet het bedrag van de sommen, toegewezen aan de aflossing of aan de reconstitutie van het nieuwe krediet, proportioneel verminderd worden tot het nog verschuldigde saldo van het aanvankelijke krediet. Vervolgens gelden de beperkingen op het aanvankelijke krediet ook op het herfinancieringskrediet. Wanneer het aanvankelijke krediet de vastgestelde beperkingen overschrijdt, moet het bedrag van het afgelost kapitaal van het nieuw krediet nogmaals verminderd worden volgens de verhouding tussen de limiet (van het eerste krediet) en het bedrag van dit aanvankelijk krediet op basis van volgende formule: saldo geherfinancierd krediet schijf geherfinancierd krediet afgelost kapitaal = ___________________________ x __________________________ herfinancieringskrediet
bedrag aanvankelijk krediet
Bovendien worden de interesten van een herfinancieringskrediet eveneens in aanmerking genomen voor de bijkomende intrestaftrek volgens de formule: saldo geherfinancierd krediet totaal bedrag aan interesten x __________________________ bedrag herfinancieringskrediet Het geherfinancierde krediet hoeft niet noodzakelijk terug betaalbaar te zijn geweest door kapitaalsaflossingen. Een krediet, terug betaalbaar door aflossingen, dat een krediet herfinanciert weder samengesteld door een klassieke of flexibele gemengde levensverzekering van tak 21 (die al dan niet belastingvermindering geniet) of van tak 23, geniet de voordelen van de klassieke leenfiscaliteit, voor zover het oorspronkelijke krediet werd afgesloten sinds 1 januari 1989 om de `eigen' woning (vóór 1993) of de `enige' woning (sinds 1993) te verwerven, te bouwen of te verbouwen.
8.4 Kan een herfinancieringskrediet de woonbonus genieten? Ja, voor zover het oorspronkelijk geherfinancierde krediet sinds 1 januari 2005 werd afgesloten en voldoet aan de voorwaarden van de woonbonus. Niet dus zo het oorspronkelijk geherfinancierde krediet dateert van vóór 1 januari 2005. Voorbeeld: Pieter heeft in 2005 een hypothecair krediet met woonbonus afgesloten om zijn enige & eigen woning aan te kopen en herfinancierde die in 2015; hij blijft de oude gunstige woonbonus genieten. Sven heeft in 2005 een hypothecair krediet afgesloten om een lopend hypothecair krediet "bouwsparen" van vóór 2005 te herfinancieren; hij blijft de klassieke fiscaliteit genieten. Herfinancierde hij dat in 2015 opnieuw, dan blijft de klassieke fiscaliteit gelden.
9.
VRIJE INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERING: LANGE TERMIJN SPAREN
29
© Wolters Kluwer Belgium
9.1 Hoe werkt de belastingvermindering van de premies van individuele levens/overlijdensverzekeringen? Precies op dezelfde wijze als die uiteengezet in 6.4 van de fiscaliteit van de andere dan de eigen woning: lange termijn sparen op de begunstiging bij overlijden in punt e. na. Deze fiscaliteit blijft geregeld op federaal niveau.
9.2 Welk begunstigingsbeding bij overlijden dient te worden gebruikt? Als begunstigde bij overlijden dient in de polis te worden aangeduid de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of een bloedverwant tot de tweede graad worden aangeduid.
10. PENSIOENSPAARVERZEKERING 10.1
Kan de woonbonus gecombineerd worden met de belastingvermindering op een pensioenspaarverzekeringspremie?
Ja, deze belastingverminderingen zijn cumuleerbaar ongeacht of die pensioenspaarverzekering los staat van het krediet of het krediet waarborgt of wedersamenstelt. Onder hypothecaire woonfiscaliteit dient te worden verstaan alle in de tijd opeenvolgende fiscale regimes.
10.2
Hoeveel bedraagt de belastingvermindering in pensioenspaarverzekering?
De belastingvermindering op de premie wordt berekend aan de uniforme voet van 30 % vanaf aanslagjaar 2013. Deze fiscaliteit blijft geregeld op federaal niveau. Dit percentage wordt toegepast op een geplafonneerde premie van 940 € (aanslagjaar 2014/inkomen 2013), niet geïndexeerd gedurende 4 jaar tot aanslagjaar 2018/inkomen 2017.
10.3
Met welke doel dient het hypothecair krediet te worden afgesloten om de aanwending mogelijk te maken van de pensioenspaarverzekering als waarborg of ter reconstitutie van het krediet?
Het krediet moet als doel hebben het verwerven of behouden van een in de Europese Economische Ruimte (EER) gelegen onroerend goed.
10.4.
Welke verzekeringscombinaties zijn toegelaten in pensioenspaarverzekering?
Een pensioenspaarverzekering hoeft bovendien niet noodzakelijk een kapitaal bij leven op 65 jaar te voorzien. Zo kan een tijdelijke overlijdensverzekering met constant kapitaal of een schuldsaldoverzekering de vorm aannemen van een pensioenspaarverzekering.
10.5
Moet de pensioenspaarverzekering behoren tot tak 21 klassiek of flexibel?
Neen. De tak 23 contracten genieten nooit belastingvermindering noch als vrije polis noch als polis toegevoegd aan een hypothecair krediet behalve in het raam van pensioensparen.
10.6
Is het raadzaam een overlijdensdekking (en meer in het bijzonder een SSV) af te sluiten in het regime van de pensioenspaarverzekering?
De pensioenspaarverzekeringspremie zal meestal niet toelaten het plafond van 940 € (aanslagjaar 2014/inkomsten 2013), geblokkeerd tot aanslagjaar 2018, op te vullen en evenmin om de indexatie van het plafond op te vangen. Het is dus aangewezen een andere combinatie te kiezen die toelaat het fiscaal geïndexeerde plafond op te vullen. Een koopsom kan een uitweg bieden in bepaalde gevallen. De belastingplichtige heeft er bijgevolg belang bij een combinatie te kiezen met een constant of degressief overlijdenskapitaal en een kapitaal bij leven op 65 jaar, die hij jaarlijks optrekt overeenkomstig de indexatie van het fiscale plafond.
10.7
Voor welk bedrag dient de kredietnemer zich te verzekeren in pensioenspaarverzekering?
30
© Wolters Kluwer Belgium
Het systeem van de fictieve rente is onbekend in pensioenspaarverzekering, zelfs bij overlijden. De verzekeringnemer heeft er bijgevolg belang bij zich te dekken tot beloop van 108 % van het kapitaal of de betrokken schijf van het kapitaal van het krediet om rekening te houden met de éénmalige taxatie van 8,08 %.
10.8
Welk begunstigingsbeding bij overlijden dient te worden opgenomen in het pensioenverzekeringscontract?
Zo de pensioenspaarverzekering een hypothecair krediet waarborgt of reconstitueert, moeten "de personen die in gevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven" steeds als begunstigden bij overlijden worden aangeduid.
10.9
Is het toegelaten premies van twee verschillende pensioenspaarverzekeringen af te trekken binnen hetzelfde aanslagjaar?
Neen.
11. PERSOONLIJKE BIJDRAGEN VAN DE STATUTAIRE GROEPSVERZEKERING BETAALD DOOR DE WERKNEMER 11.1 Kan de woonbonus gecombineerd worden met de aftrek van de persoonlijke bijdragen van de statutaire groepsverzekering betaald door de werknemer? Ja, deze belastingverminderingen zijn cumuleerbaar ongeacht of die statutaire groepsverzekering los staat van het krediet of het krediet waarborgt of wedersamenstelt. Onder hypothecaire woonfiscaliteit dient te worden verstaan alle in de tijd opeenvolgende fiscale regimes.
11.2 Hoeveel bedraagt de belastingvermindering op de persoonlijke groepsbijdragen? De belastingvermindering wordt berekend aan de uniforme voet van 30 % vanaf aanslagjaar 2013. Deze fiscaliteit blijft geregeld op federaal niveau.
11.3 Met welke doel dient het hypothecair krediet te worden afgesloten om de aanwending mogelijk te maken van de pensioenspaarverzekering als waarborg of ter reconstitutie van het krediet? Het krediet moet als doel hebben het verwerven of behouden van een in de Europese Economische Ruimte, afgekort EER, gelegen onroerend goed. Het bijvoegsel van overdracht van rechten van de statutaire groepsverzekering vermeldt trouwens dit doel op vraag van de groepsverzekeraar. Doel en zakelijke waarborg van het hypothecair krediet mogen niet worden verward. Zo eist Allianz een zakelijke waarborg gelegen in België in geval van aankoop van een tweede residentie gelegen in het buitenland maar binnen de EER. De ligging van die tweede residentie zal in het bijvoegsel van overdracht van rechten groep worden vermeld.
12. VRIJWILLIG AANVULLEND PENSIOEN ZELFSTANDIGEN (VAPZ) 12.1 Kan de woonbonus gecombineerd worden met de aftrek van het VAPZ? Ja, deze belastingverminderingen zijn cumuleerbaar ongeacht of dit VAPZ los staat van het krediet of het krediet waarborgt of wedersamenstelt. Onder hypothecaire woonfiscaliteit dient te worden verstaan alle in de tijd opeenvolgende fiscale regimes.
12.2 Hoeveel bedraagt de maximum aftrekbare VAPZ-premie? De maximumpremie is gelijk aan 8,17 % van het beroepsinkomen van 3 jaar terug bij het gewone VAPZ en 9,40 % bij het sociale VAPZ, hetzij: 3.060,07 € (aanslagjaar 2017/inkomen 2016) voor het gewone VAPZ 3.520,77 € (aanslagjaar 2017/inkomen 2016) voor het sociale VAPZ; 31
© Wolters Kluwer Belgium
De geïndexeerde bedragen voor aanslagjaar 2017/inkomensjaar 2016 zijn nog niet gekend.
12.3 Waaruit bestaat het verschil tussen het gewone en sociale VAPZ? Tegenover het gewone VAPZ bevat het sociale VAPZ een solidariteitsluik waarbij minstens 10 % van de premie voorziet in:
de opbouw van een aanvullend pensioen voor periodes van inactiviteit
een rente-uitkering bij arbeidsongeschiktheid of overlijden
een verhoging van de lopende uitkering bij ernstige ziekte.
12.4 Hoe wordt de premie van het VAPZ afgetrokken? De premie is aftrekbaar als sociale bijdrage, m.a.w. als beroepslast.
32
© Wolters Kluwer Belgium
13. FISCALE ATTESTEN 13.1 In hypothecair krediet? In het Belgisch Staatsblad van 9 november 2006 verscheen het bericht tot vaststelling van de modellen van fiscale attesten in het raam van een hypothecair krediet in vervanging van die bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 november 2003. De laatst 2006 in het Belgische Staatsblad bekendgemaakte modellen houden rekening met de nieuwe fiscaliteit "enige en eigen woning". Zij zijn echter ook geschikt voor de klassieke leningfiscaliteit. Er bestaan twee types van attesten: het basisattest en het betalingsattest. Het éénmalig basisattest hypothecaire lening werd opgemaakt door de levensverzekeraar vermits tot 31 december 2000 onder meer de fiscale voorwaarde bestond een schuldsaldoverzekering af te sluiten om belastingvermindering te genieten met betrekking tot de kapitaalaflossingen. De wet van 17 mei 2000 schafte die voorwaarde af. De rol van de levensverzekeraar met betrekking tot het basisattest werd dan ook overgenomen door de hypotheekonderneming. Het fiscale basisattest dient door de hypotheekonderneming te worden afgeleverd voor zover het krediet beantwoordt aan de vereisten gesteld door het Wetboek van inkomstenbelastingen (WIB). De belastingadministratie maakte in november 2003 van de gelegenheid gebruik om een model van betalingsattest hypothecaire lening uit te werken, dat jaarlijks door de hypotheekonderneming dient te worden afgeleverd tot aan de volledige terugbetaling van het krediet. Dit betalingsattest werd in november 2006 geactualiseerd.
13.2 In individuele levensverzekering woonbonus, bouwsparen of lange termijn sparen? In hetzelfde Staatsblad van 9 november 2006 werd een ander bericht bekendgemaakt met betrekking tot vaststelling van de modellen van fiscale attesten in zake individuele levensverzekeringen: een basisattest en een betalingsattest met een specifieke rubriek 5 die betrekking heeft op de waarborg van of wedersamenstelling door het verzekeringscontract van een hypothecaire lening aangegaan voor een woning.
13.3 In pensioenspaarverzekering? De belastingadministratie legt geen model op rekening houdend met bestaan van bancaire- en verzekeringspensioenspaarproducten.
13.4 Voor de persoonlijke bijdragen in het raam van een statutaire groepsverzekering? Het bedrag van de betaalde bijdragen wordt vermeld op de fiche 281.10 uitgegeven door de werkgever.
13.5 Wat zal er in de nabije toekomst veranderen? Het is de bedoeling de fiscale attesten vanaf aanslagjaar 2017 elektronisch over te maken aan de belastingadministratie en het is niet uitgesloten dat de inhoud van de attesten zou evolueren.
14. VEREFFENING VAN LEVENSVERZEKERINGSCONTRACTEN OVERGEDRAGEN AAN DE HYPOTHECAIRE SCHULDEISER 14.1 Het geheel of gedeeltelijk op termijn komen van wedersamenstellingskredieten 14.1.1 Wedersamenstelling via een individuele levensverzekering 14.1.1.1 Hoe wordt een wedersamenstellende individuele levensverzekeringspolis belast? Wordt een polis van tak 21 klassiek of flexibel, die belastingvermindering bouwsparen of lange termijn sparen genoot, op de contractuele termijn vereffend dan dient gedurende 13 (minder dan 65 jaar) of 10 jaar (65 jaar of meer bij de vereffening) een fictieve rente te worden aangegeven berekend aan de hand van een coëfficiënt in functie van de leeftijd van de verzekeringnemer (zie omzettingstabel hierna). Op de rente van het eerste jaar houdt de verzekeraar een voorheffing in van 11,11%. 33
© Wolters Kluwer Belgium
De verzekeraar levert bovendien een eenmalige fiscale fiche 281.11 af die het bedrag van de jaarlijks aan te geven fictieve rente vermeldt.
34
© Wolters Kluwer Belgium
Omzettingstabel: Leeftijd begunstigde bij vereffening
Percentage
Gedurende
55 jaar
2,5
13 jaar
56 tot 58 jaar
3,0
13 jaar
59 tot 60 jaar
3,5
13 jaar
61 tot 62 jaar
4,0
13 jaar
63 tot 64 jaar
4,5
13 jaar
65 jaar en ouder
5,0
10 jaar
Fictieve rente veronderstelt een hypothecair krediet, m.a.w. een krediet gewaarborgd door een effectieve hypotheekstelling (ook een hypothecaire wederopname dus) en niet een krediet gewaarborgd door een hypothecair mandaat of hypotheekbelofte. In beginsel is zelfs een hypothecaire inschrijving vereist. 14.1.1.2 Hoe worden de vrije kapitalen belast? Vrije kapitalen veronderstellen een overschot in vergelijking met het kapitaal of zijn saldo van het krediet, dat aan de verzekeringnemer toekomt. De taxatie gebeurt niet volgens het systeem van de fictieve rente maar volgens het systeem van de éénmalige belasting op 60 jaar zoals voor een totaal vrije individuele levensverzekeringspolis zelfs al loopt de polis tot 65 jaar op grond van de theoretische afkoopwaarde aan 10,00% (voorheffing van 10,09%). Deze voorheffing houdt rekening met de gemeentebelasting. Beide taxatiesystemen worden dus naast mekaar toegepast in functie van de betrokken kapitaalschijf (reconstitutie of vrij). Tot 30 september 2012 werd 16,50% (voorheffing van 16,66%) ingehouden voor het kapitaalgedeelte opgebouwd met premies betaald vóór 1 januari 1993. De wiskundige reserves van alle vrije individuele levensverzekeringen onder het regime lange termijn sparen afgesloten vóór 1 januari 1993 werden per 1 oktober 2012 - dus vóór de 60e verjaardag - belast aan 6,5% (hetzij het verschil tussen 16,50 en 10,00 %). Deze anticipatieve taks werd aangerekend op het deel van de wiskundige reserve opgebouwd met de premies betaald vóór 1 januari 1993 zodat het rendement van de levensverzekering licht kan zijn aangetast. Op de 60e verjaardag wordt de volledige reserve dus slechts aan 10 % belast. 14.1.1.3 Praktische toepassingsgevallen met betrekking tot 14.1.1.1 & 14.1.1.2 Jan heeft een krediet met hypotheekbelofte afgesloten met een looptijd van 13 jaar; de wedersamenstellende polis geniet belastingvermindering. Van welk type? Lange termijn sparen want het krediet is niet hypothecair. Welke taxatie zal worden toegepast bij vereffening? Eenmalig want het krediet is niet hypothecair. Jan heeft een hypothecair (= met effectieve hypotheekstelling) krediet afgesloten met een looptijd van 8 jaar. Welke belastingvermindering geniet de wedersamenstellende polis? Geen, zo de polis wordt afgesloten samen met het krediet want de looptijd bedraagt minder dan 10 jaar; lange termijn sparen zo de polis meer dan 2 jaar voor het krediet werd afgesloten en loopt tot zijn 65e. Welke taxatie zal worden toegepast bij vereffening? Geen in geval van polis met een looptijd van minder dan 10 jaar; eenmalig in geval van polis met minimum-looptijd van 10 jaar. 14.1.1.4 Wordt de winstdeling (zo die er is) belast? Neen. 14.1.1.5 Kan er vervroegd worden afgekocht op basis van ditzelfde taxatiesysteem? Ja, maar maximum met 5 jaar! Dus vanaf 60 jaar en voor polissen afgesloten door vrouwen vóór 1 januari 2002 met termijn 60 jaar vanaf 55 jaar.
35
© Wolters Kluwer Belgium
14.1.1.6 Bijzondere toepassing: de vervroegde gemengde levensverzekering Dit product van tak 21 klassiek organiseert contractueel de anticipatie met 5 jaar zonder fiscaal nadelige gevolgen. In dit product stemt de afkoopwaarde op 60 jaar van het kapitaal bij leven met termijn 65 jaar overeen met het kapitaal bij overlijden. Er worden geen premies meer betaald van 60 tot 65 jaar. De voortzetting van het krediet tot op de termijn (65 jaar) kan in bepaalde gevallen verdedigbaar zijn vermits de kapitalisatie voortgaat; bij overlijden tussen 60 en 65 jaar gaat de kapitalisatie sinds 60 jaar nochtans verloren. De verzekeringnemer, eventueel bijgestaan door zijn makelaar, moet wel zelf het initiatief nemen om de vervroegde vereffening van de polis aan te vragen. 14.1.1.7 Heeft de verzekeringnemer de keuze tussen fictieve rente of éénmalige taxatie? Neen, hij beschikt over geen optierecht. Het systeem van de fictieve rente wordt voorgesteld als een gunstregime voor de verzekeringnemer. Dit is meestal het geval op het ogenblik van de vereffening omdat de afhouding kleiner is en meestal de volledige terugbetaling van het krediet mogelijk maakt; nadien valt de taxatie onder de vorm van fictieve rente meestal tegen want deze rente wordt gecumuleerd met een meestal middelmatig wettelijk pensioen zodat er dikwijls een belastingopleg moet worden betaald voor dit fictieve, dus niet-reële, inkomen. Praktische toepassing: Jan en Els, en gehuwd koppel, hebben in 1976 een hypothecair krediet afgesloten van 75.000 €, weder samengesteld door twee gemengde levensverzekeringen, respectievelijk van 50.000 € op het hoofd van Jan met termijn 65 jaar en 25.000 € op het hoofd van Els met termijn 60 jaar. Beide polissen genieten belastingvermindering en werden via vrijwillige perequatie opgetrokken tot respectievelijk 62.500 en 29.750 €. Jan is geboren in 1949 en Els in 1951. In 2011 komt de polis van Els op termijn; deze zal belast worden onder de vorm van fictieve rente, aan te geven gedurende 13 jaar, tot beloop van 25.000 € en éénmalig tot beloop van het vrije kapitaal van 4.750 €. In 2014 zal de polis van Jan belast worden onder de vorm van fictieve rente, aan te geven gedurende 10 jaar, tot beloop van 50.000 € en eenmalig tot beloop van het vrije kapitaal van 12.500 €. Als Jan beslist zijn schijf van 50.000 euro vrijwillig vervroegd terug te betalen in 2013, bvb. met een deel van het op dat ogenblik vereffende kapitaal van zijn statutaire groepsverzekeringspolis of in gevolge erfenis, dan zal het volledig kapitaal van 62.500 € de eenmalige taxatie ondergaan. 14.1.1.8 Hoe gebeurt de taxatie in geval van pensioenspaarverzekering? Nooit onder de vorm van fictieve rente, zelfs niet bij overlijden; Steeds op 60 jaar zelfs al is de uitkering van het kapitaal slechts voorzien op 65 jaar; de taks wordt dan geheven op de theoretische afkoopwaarde zodat de premies betaald tussen 60 en 65 jaar aanleiding geven tot een belastingvrij kapitaal. De taxatie gebeurt aan sinds inkomensjaar 2014/aanslagjaar 2015 aan 8,00% (voorheffing van 8,08% rekening houdende met de gemeentebelasting) in plaats van 10,00% (voorheffing van 10,09% rekening houdende met de gemeentebelasting). Wellicht zal bij reconstitutie door een pensioenspaarverzekering die voor 100% beleend werd er bij de vereffening een tekort ontstaan om het hypothecair krediet volledig terug te betalen tenzij de verzekeringnemer ieder jaar vrijwillig zijn premie heeft opgetrokken tot het geïndexeerde fiscale plafond. Het is aangeraden zich van bij de aanvang te verzekeren voor 108 % (zie vraag 9.7). Tot 30 november 2012 werd 16,50% (voorheffing van 16,66%) ingehouden voor het kapitaalgedeelte opgebouwd met premies betaald vóór 1 januari 1993. De wiskundige reserves van alle pensioenspaarverzekeringscontracten afgesloten vóór 1 januari 1993 werden per 1 december 2012 - dus vóór de 60e verjaardag - belast aan 6,5% (hetzij het verschil tussen 16,50 en 10,00 %). Deze anticipatieve taks werd aangerekend op het deel van de wiskundige reserve opgebouwd met de premies betaald vóór 1 januari 1993 zodat het rendement van de levensverzekering licht kan zijn aangetast. Op de 60e verjaardag wordt de volledige reserve dus slechts aan 8,00 in plaats van 10,00 % belast. Gedurende 5 jaar wordt ten laatste op 30 september van ieder jaar en de eerst keer op 30 september 2015 1,00 % van de reserves ingehouden; de ingehouden taxaties van 1,00 % worden afgetrokken bij de eindtaxatie op 60 jaar aan 8,00 %. 36
© Wolters Kluwer Belgium
37
© Wolters Kluwer Belgium
14.1.1.9 Hoe gebeurt de taxatie in geval van VAPZ? De taxatie gebeurt onder de vorm van een fictieve rente bij de vereffening op de termijn van het contract of tijdens de 5 voorafgaande jaren na inhouding van een RIZIV-bijdrage van 3,55 %. Wordt het contract vroeger afgekocht, dan wordt de afkoopwaarde belast aan de marginale aanslagvoet. 14.1.1.10 Gelden voormelde regels alleen voor reconstitutiekredieten? Neen, zij gelden eveneens voor andere hypothecaire kredieten zo de levensverzekering strekt tot bijkomende waarborg strekt. Dit veronderstelt vanzelfsprekend een degelijk ondertekend bijvoegsel van overdracht van rechten.
14.1.2 Wedersamenstelling via een reglementaire of statutaire groepsverzekering 14.1.2.1 Zijn er verschillen met de fictieve rente in zake individuele levensverzekering? Ja, de fictieve rente wordt geplafonneerd op een bedrag van 50.000 € basis 1992 geïndexeerd: het bedraagt 75.270 € voor aanslagjaar 2014/inkomen 2013 en 76.110 € voor aanslagjaar 2015/inkomen 2014 of tot het kredietbedrag indien dit lager uitvalt; het hypothecair (geen hypothecair mandaat, noch hypotheekbelofte) krediet moet als doel hebben het verwerven of verbouwen van een binnen de E(uropese) E(conomische) R(uimte) gelegen enige woning, die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de werknemer en zijn gezin. De minimumduur van 10 jaar zowel voor krediet als levensverzekering is in tegenstelling tot individuele levensverzekering niet van toepasing. Na een RIZIV-afhouding van 3,55% en een solidariteitsbijdrage van 2% ondergaat het saldo van de * werknemerspolissen de eenmalige taxatie aan: 16,50% (voorheffing van 16,66%) voor het kapitaalgedeelte opgebouwd met premies betaald vóór 1 januari 1993; 10,00% (voorheffing van 10,09%) voor het kapitaalgedeelte opgebouwd met premies betaald sinds 1 januari 1993; voormelde beroepsvoorheffingen houden rekening met de gemeentebelastingen. * werkgeverspolissen de eenmalige taxatie aan: 20,00 % zo uitgekeerd vanaf 60 jaar (voorheffing van 20,19 %) 18,00 % zo uitgekeerd vanaf 61 jaar (voorheffing van 18,17 %) 16,50% zo uitgekeerd vanaf 60 jaar (voorheffing van 16,66 %); 10,00% zo uitgekeerd vanaf 65 jaar (voorheffing van 10,09 %); voormelde beroepsvoorheffingen houden rekening met de gemeentebelastingen. 14.1.2.2 Wordt de winstdeling belast? Neen, maar er wordt wel 3,55% op afgehouden voor het RIZIV en 2% als solidariteitsbijdrage.
14.2 Vrijwillige vervroegde terugbetaling van reconstitutiekredieten 14.2.1 Hoeveel bedraagt de taxatie zo de kredietnemer afkoopt? Voor zover meer dan vijf jaar wordt geanticipeerd, gebeurt de taxatie aan 33,00% (voorheffing van 33,31%). De verzekeraar moet in de fiche 281.11 wel de opsplitsing opgeven tussen gedeelte opgebouwd vóór 1 januari 1993 en dat sinds 1 januari 1993. Het eerste gedeelte wordt immers belast aan de marginale aanslagvoet. Vervroegde afkoop met meer dan vijf jaar moet dus worden afgeraden.
14.2.2 Is de taxatie in individueel leven dezelfde als in groep? Ja, deze taxatie is dezelfde in individueel leven als in groep. Maar in reglementaire groepsverzekering wordt de taxatie voorafgegaan door de RIZIV-afhouding van 3,55% en de solidariteitsbijdrage van 2% op verzekerd kapitaal en winstdeling.
38
© Wolters Kluwer Belgium
14.3 Vervroegde terugbetaling bij overlijden door het toegevoegd (= wedersamenstellend) of aangehecht levensverzekeringscontract 14.3.1 Zijn er fiscale gevolgen bij bouw- of lange termijn sparen? Ja, in de mate dat betrokken polis belastingvermindering genoot; belastingvermindering op de eerste premie volstaat opdat de begunstigde zou belast worden. Het vereffende kapitaal wordt belast in hoofde van de begunstigde onder de vorm van fictieve rente krachtens volgende tabel van omzettingsrente: Leeftijd van de begunstigde bij vereffening
Percentage
Gedurende
40 jaar en minder
1,0
13 jaar
41 tot 45 jaar
1,5
13 jaar
46 tot 50 jaar
2,0
13 jaar
51 tot 55 jaar
2,5
13 jaar
56 tot 58 jaar
3,0
13 jaar
59 tot 60 jaar
3,5
13 jaar
60 tot 62 jaar
4,0
13 jaar
63 tot 64 jaar
4,5
13 jaar
65 jaar en ouder
5,0
10 jaar
14.3.2 Zijn er fiscale gevolgen bij vereffening van een pensioenspaarverzekering? Ja, via éénmalige taxatie want het systeem van de fictieve rente is onbekend in pensioenspaarverzekering, zelfs bij overlijden.
15. HIERARCHIE VAN DE VERSCHILLENDE BELASTINGVERMINDERINGEN 15.1 Aan welke fiscaliteit dient voorrang te worden verleend? 1. In eerste instantie aan de meest voordelige fiscaliteit zowel wat het bedrag betreft dat de belastingvermindering geniet als de voet die er op toegepast wordt waarbij zoveel als mogelijk de implicatie van levens-/overlijdensverzekeringspremies wordt vermeden: het hypothecair krediet voor de eigen/enige woning (bouwsparen) of de enige & eigen woning (woonbonus). 2. Vervolgens de fiscaliteit van de andere dan de eigen/enige/enige & eigen woning zoveel als mogelijk de implicatie van levens-/overlijdensverzekeringspremies wordt vermeden: lange termijn sparen. 3. En tenslotte de vrije individuele levensverzekering zo de belastingplichtige geen hypothecair krediet of geen hypothecair krediet meer lopen heeft: lange termijn sparen. Deze wordt aangeraden zowel aan jongeren die nog geen hypothecair krediet hebben afgesloten als aan personen die hun hypothecair krediet reeds terugbetaald hebben. Zo de belastingplichtige daarna een hypothecair krediet afsluit en de meer voordelige hypotheekfiscaliteit wenst te genieten dient hij verdere premiebetaling van de vrije levensverzekering te vermijden. De premies van deze verzekering zullen geen belastingvoordeel meer opleveren, wat niet belet dat het contract waarvoor nog steeds premies wordt betaald volledig de onmiddellijke taxatie zal ondergaan bij overlijden of anticipatief op 60 jaar bij leven. Het volstaat trouwens dat slechts één premie de belastingvermindering genoot opdat het contract zou worden belast. De belastingplichtige heeft er bijgevolg belang bij de vrije levensverzekering te reduceren en zo zijn budget dit toelaat een pensioenspaarverzekering of een fiscaalvrije verzekering af te sluiten.
15.2 Is de belastingvermindering van de pensioenspaarverzekering cumuleerbaar met de hypotheekfiscaliteit? Ja; zij zijn onafhankelijk van elkaar.
39
© Wolters Kluwer Belgium
15.3 Is de belastingvermindering van de persoonlijke bijdragen van de statutaire groepsverzekering cumuleerbaar met de hypotheekfiscaliteit? Ja; zij zijn onafhankelijk van elkaar.
16. BELASTINGAANGIFTE EN FISCALE CODES Zie deel 1 belastingaangifte aanslagjaar 2015/inkomen 2014 in bijlage: vakken I, III, IV, V, IX & X.
16.1 Welke implicaties heeft de zesde staatshervorming op de fiscale codes? De belastingverminderingen, die ten laste vallen van de gewesten - d.w.z. die betrekking op de eigen, al dan niet enige, woning - beginnen met code 3 of 4 ; deze die ten laste vallen van de federale overheid met 1 of 2, zoals voorheen.
16.2 Welke fiscale codes gebruiken in het raam van de fiscaliteit van vóór 1989? Het KI wordt aangegeven onder code *100 van vak IX. De interesten worden aangegeven onder code *146 van vak IX. Zijn toepasselijk de codes bouwparen van vak VIII met betrekking tot: kapitaalaflossingen: codes *356 (sociale woning) of *357 (middelgrote woning); levens-/overlijdensverzekeringspremies die het krediet reconstitueren of waarborgen: code *352.
16.3 Welke fiscale codes gebruiken voor de klassieke fiscaliteit van de eigen/enige woning: bouwparen? Het KI wordt aangegeven onder code *100 van vak IX. De interesten worden aangegeven onder de codes van vak IX *138 in geval van bouw en *139 in geval van verbouwing en volgende gedurende de eerst 12 jaar van het krediet; deze interesten genieten de bijkomende aftrek; *146 in de andere hypotheses. Zijn toepasselijk de codes bouwsparen van vak IX met betrekking tot de: kapitaalaflossingen: code *355; levens-/overlijdensverzekeringspremies die het krediet reconstitueren of waarborgen: code *351.
16.4 Welke fiscale codes gebruiken in geval van woonbonus? De belastingplichtige geeft het KI van de enige & eigen woning niet aan, m.a.w. code *100 van vak IX. wordt niet ingevuld. De belastingplichtige geeft de som van de interesten en de kapitaalaflossingen aan onder code *370. Hij dient bovendien code *372 te beantwoorden met "ja" of "neen", hetzij enige woning of niet. Wie tijdens de eerste tien jaar een tweede woning verwerft, moet vanaf het aangiftejaar volgend op dat van die verwerving "neen" antwoorden zodat de bijkomende aftrek(ken) vanaf dat ogenblik vervalt(len). Voor zover als nodig geeft de hij de levens- en/of overlijdensverzekeringspremies aan onder code *371.
16.5 Welke fiscale codes gebruiken in geval van fiscaliteit van de andere dan de eigen/enige/enige & eigen woning: lange termijn sparen? Het KI moet worden aangegeven onder code *106 van vak III ongeacht of de woning verhuurd is of niet. Het betreft het niet geïndexeerde basis KI dat automatisch zal geïndexeerd worden en vermenigvuldigd met 1,4. Het KI van gebouwde onroerende goederen verhuurd aan natuurlijke personen voor beroepsgebruik en aan vennootschappen of verenigingen dient te worden aangegeven onder code *109 en de bruto-huur onder code *110 van vak III. Zijn toepasselijk de codes lange termijn sparen van vak IX met betrekking tot de: kapitaalaflossingen: codes *358 voor de kredieten afgesloten sinds 1 januari 1989 en codes *359 (sociale woning) of *360 (middelgrote woning) voor kredieten afgesloten vóór 1 januari 1989; 40
© Wolters Kluwer Belgium
levens-/overlijdensverzekeringspremies die het krediet reconstitueren of waarborgen: code *353 voor de contracten afgesloten sinds 1 januari 1989 en *354 voor de contracten afgesloten vóór 1 januari1989.
16.6 Welke fiscale code gebruiken voor de interesten van de groene lening in de mate dat die de woonbonus niet genieten? Deze interesten dienen te worden aangegeven onder code 1143-21 van vak IX.
16.7 Welke fiscale codes gebruiken in geval van vrije individuele levensverzekering: lange termijn sparen? Onder vrij dient te worden verstaan de levensverzekering bij afwezigheid van of niet verbonden aan hypothecair krediet.
16.8 Welke fiscale code gebruiken voor de pensioenspaarverzekeringspremie? De belastingplichtige geeft de pensioenspaarverzekeringspremie aan onder code *361, van vak X.
16.9 Welke fiscale code gebruiken voor de persoonlijke bijdragen van de statutaire groepsverzekering? De belastingplichtige geeft de van het salaris van de werknemer werkelijk afgehouden persoonlijke bijdragen aan onder code *285 van vak V.
16.10 Welke fiscale code gebruiken bij fictieve rente? De codes *216 het eerste jaar, dit wil zeggen bij vereffening van het contract gedurende het jaar waarvan de inkomsten worden aangegeven, en *218 voor de volgende jaren van vak V. De voorheffing (uitsluitend het eerste jaar) wordt vermeld onder code *225 van vak V.
17. INDEXATIE VAN FISCALE PLAFONDS In principe worden de fiscale plafonds jaarlijks geïndexeerd, met andere woorden aangepast aan de inflatie. Op federaal vlak gebeurde voor aanslagjaar 2015/inkomensjaar 2014 een desindexatie. De reeds in het BS verschenen geïndexeerde bedragen werden tenietgedaan en er werd voorzien in een blokkering ervan tot aanslagjaar 2018. In het Vlaamse gewest worden de fiscale plafonds niet meer geïndexeerd. In het Waalse gewest werden de fiscale plafonds voor de laatste keer geïndexeerd voor aanslagjaar 2016/inkomensjaar 2015. In het Brusselse gewest blijven de fiscale plafonds tot nader order geïndexeerd.
18. BELASTINGADMINISTRATIE INKOMENSBELASTINGEN EN GEWESTELIJKE MAATREGELEN Er bestaat slechts één federale belastingadministratie die bij de opmaak van de aanslagbiljetten rekening houdt met de gewestelijke maatregelen. Die belastingadministratie past die gewestelijke maatregelen toe en interpreteert die voor zover als nodig. De federale overheid blijft dus bevoegd voor het opstellen van de belastingaangifte, de inning en de invordering van de personenbelasting en de fiscale procedure.
Paul Heymans Legal, Tax, Risk & Control Manager Credit Operations Allianz 41
© Wolters Kluwer Belgium