(Ver)bouwplannen? Informeer tijdig uw buren. Dat kan veel misverstanden voorkomen.
Het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) maakt bekend dat de volgende aanvragen of vergunningen zijn ingediend, aangevraagd, verleend of ingetrokken, maatregelen zijn getroffen of beslissingen worden voorgenomen.
Postadres gemeente Weert Als u schriftelijk wilt reageren, zienswijzen, bedenkingen of bezwaar wilt indienen dient u uw reactie te richten aan het college van burgemeester en wethouders van Weert, Postbus 950, 6000 AZ Weert.
Verklaring Betekenis van het cijfer tussen haakjes achter de melding: dit cijfer verwijst naar het soort beslissing (vet gedrukte tekst) en de wettelijke mogelijkheden om te reageren (niet-vet gedrukte tekst). Let op: soms hoort de tekst over de wettelijke mogelijkheden om te reageren bij meerdere soorten beslissingen.
Meer informatie Gemeente Weert, stadhuis, Beekstraat 54, tel. (0495) 575 000. Openingstijden: www.weert.nl/openingstijden
Woensdag 3 juli 2013 C Coenraad Abelsstraat 24, Weert, plaatsen van een dakkapel, 18 juni 2013 (72) D Demerstraat 23, Stramproy, plaatsen van een dakkapel, 24 juni 2013 (75) G Graswinkellaan 151, Weert, plaatsen van een zadeldak op de garage en opbouw op de aanbouw aan de achterzijde van de woning, 24 juni 2013 (75) H Hoverveld 5, Stramproy, Alhako Aluminiumindustrie BV, melding op grond van het Activiteitenbesluit, 3 juli 2013 (20) M Maaseikerweg 224, Weert, wijzigen van de garagedeur en kozijn, 18 juni 2013 (72) P Pylsstraatje ongenummerd, Weert, oprichten van een woning, 21 juni 2013 (72) R Rakerstraat 18, Weert, herbouwen van het kippenhok, 26 juni 2013 (75) S Schaekenstraat 1, Weert, plaatsen van een container en steiger, 24 juni 2013 (72) Schaekenstraat 1, Weert, plaatsen van een container en steiger, 24 juni 2013 (75) V Vloedmolenweg 13, Stramproy, uitbreiden van de woning, 21 juni 2013 (75) Vrouwenhof kavelnummer 724 t/m 741, Weert, oprichten van 6 hoekwoningen, 6 starterswoningen en 6 tweekappers (73) VERKLARING SOORT BESLISSING EN WETTELIJKE MOGELIJKHEDEN OM TE REAGEREN: (20) Melding Algemene Maatregel van Bestuur Wet milieubeheer (vergunningvrijstelling) De melding ligt zes weken ter inzage na genoemde datum bij de balie Ruimtelijke zaken op werkdagen van 9.00 tot 12.30 uur. ‘s Middags of ‘s avonds is inzage uitsluitend mogelijk na afspraak via tel. 575 000. Deze publicatie en ter inzage legging dient alleen ter kennisname dat er een melding is ingediend. Hierop kan niet formeel worden gereageerd. Er gelden de door het ministerie van VROM uitgevaardigde algemene milieuregels.
1
(72) Aanvraag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (reguliere voorbereidingsprocedure) Burgemeester en wethouders maken bekend dat zij een aanvraag hebben ontvangen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De ingediende aanvraag ligt niet ter inzage voor het geven van een zienswijze of het aantekenen van bezwaar of beroep. U kunt de aanvraag wel inzien bij de balie Ruimtelijke zaken, op werkdagen van 9.00 tot 12.30 uur. (73) Beschikking verlengen beslistermijn Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure) Burgemeester en wethouders maken bekend dat zij in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht hebben besloten de beslistermijn van de aanvraag te verlengen met een termijn van maximaal 6 weken. (75) Beschikking Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (reguliere voorbereidingsprocedure) De beschikking en de bijbehorende stukken liggen vanaf genoemde datum gedurende zes weken ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken, op werkdagen van 9.00 tot 12.30. ’s Middags of ’s avonds is inzage uitsluitend mogelijk na afspraak via tel. 575 000. Belanghebbenden kunnen op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen 6 weken vanaf de dag na genoemde datum tegen dit besluit bezwaar maken. Het bezwaarschrift moet tenminste bevatten: uw naam en adres, dagtekening, omschrijving van het besluit waartegen u bezwaar hebt, de gronden van het bezwaar en een ondertekening. Degene die bezwaar heeft ingediend kan bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond, sector bestuursrecht (Postbus 950, 6040 AZ Roermond) verzoeken een voorlopige voorziening (waaronder schorsing) te treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Vaststelling van de beleidsregels boete Weert 2013 Burgemeester en Wethouders maken bekend dat op 21 mei 2013 het besluit is genomen om de "beleidsregels boete Weert 2013" vast te stellen. In deze beleidsregels worden een aantal regels gesteld hoe om te gaan met schending van de inlichtingenplicht in de WWB, Ioaw en Ioaz. Het betreft hier regels ten aanzien van: - het geven van een waarschuwing in plaats van een boete; - de bepaling van verminderde verwijtbaarheid; - verlaging van de boete op basis van verminderde verwijtbaarheid en; - pseudoverrekening van een boete op verzoek van een andere gemeente. De nieuwe beleidsregels treden de dag na publicatie hiervan in werking. Het besluit met de beleidsregels ligt voor u gedurende 12 weken ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken van het stadhuis, Beekstraat 54 te Weert. Weert, 3 juli 2013 Vaststelling van de beleidsregels terug- en invordering WWB, Ioaw en Ioaz Weert 2013 Burgemeester en Wethouders maken bekend dat op 21 mei 2013 het besluit is genomen om de "beleidsregels terug- en invordering WWB, Ioaw en Ioaz Weert 2013" vast te stellen. Tegelijktijdig zijn de op 13 maart 2012 vastgestelde "beleidsregels terugvordering WWB 2012" ingetrokken. Met deze wijziging worden de beleidsregels in overeenstemming gebracht met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Het betreft technische juridische aanpassingen en een aantal taalkundige verbeteringen. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd. De nieuwe beleidsregels treden, met terugwerkende kracht, in werking per 1 januari 2013. Het besluit met de beleidsregels ligt voor u gedurende 12 weken ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken van het stadhuis, Beekstraat 54 te Weert. Weert, 3 juli 2013 Wijziging van de beleidsregels BUIG
2
Burgemeester en Wethouders maken bekend dat op 21 mei 2013 het besluit is genomen om de "beleidsregels BUIG" te wijzigen. Met deze wijziging worden de beleidsregels in overeenstemming gebracht met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Het betreft een technische juridische aanpassing. De wijziging treedt, met terugwerkende kracht, in werking per 1 januari 2013. Het besluit ligt voor u gedurende 12 weken ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken van het stadhuis, Beekstraat 54 te Weert. Weert, 3 juli 2013 Vaststelling van het Fraudebeleidsplan Werk, Inkomen en Zorgverlening 2013 Burgemeester en Wethouders maken bekend, dat de gemeenteraad op 26 juni 2013 heeft vastgesteld het "Fraudebeleidsplan Werk, Inkomen en Zorgverlening 2013". Gelijktijdig is het op 15 december 2010 door de gemeenteraad vastgestelde fraudebeleidsplan ingetrokken. Met de vaststelling van het nieuwe fraudebeleidsplan is het fraudebeleidsplan in overeenstemming gebracht met de inhoud en uitgangspunten van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving. Daarnaast is het fraudebeleidsplan geactualiseerd en is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal onvolkomenheden te corrigeren. Het "Fraudebeleidsplan Werk, Inkomen en Zorgverlening 2013" treedt in werking per 26 juni 2013. Het besluit ligt voor u gedurende 12 weken ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken van het stadhuis, Beekstraat 54 te Weert. Weert, 3 juli 2013 Vaststelling van de verordening Fraudewet Burgemeester en Wethouders maken bekend, dat de gemeenteraad op 26 juni 2013 heeft vastgesteld de "verordening Fraudewet". Met deze verordening wordt geregeld dat een vijftal verordeningen op het gebied van Werk, Inkomen en Zorgverlening in overeenstemming worden gebracht met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Het betreft technische juridische aanpassingen en een aantal taalkundige verbeteringen. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd. De "verordening Fraudewet" treedt, met terugwerkende kracht, in werking per 1 januari 2013. Het besluit ligt voor u gedurende 12 weken ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken van het stadhuis, Beekstraat 54 te Weert. Weert, 3 juli 2013 Vaststelling van de verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013 Burgemeester en Wethouders maken bekend, dat de gemeenteraad op 26 juni 2013 heeft vastgesteld de "verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013". Met deze verordening wordt invulling gegeven aan de in de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving opgenomen verplichting om een verordening vast te stellen met betrekking tot de bevoegdheid van verrekening van een boete met de uitkering in het geval van herhaling (recidive). De gemeente Weert kiest ervoor om gebruik te maken van deze bevoegdheid, maar ook om in een aantal bijzondere gevallen hiervan af te wijken. De "verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013" treedt, met terugwerkende kracht, in werking per 1 januari 2013. Het besluit ligt voor u gedurende 12 weken ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken van het stadhuis, Beekstraat 54 te Weert. Weert,3 juli 2013
3
Vaststelling nieuw “Organisatiebesluit” en “Instructie voor de gemeentesecretaris” Burgemeester en wethouders van Weert maken bekend dat zij op 28 mei 2013 een nieuwe instructie voor de gemeentesecretaris en een nieuw organisatiebesluit hebben vastgesteld. In deze besluiten stelt het college nadere regels over de taken en bevoegdheden van de gemeentesecretaris en de ambtelijke organisatie van de gemeente. Actualisering was nodig in verband met de doorgevoerde reorganisatie van de gemeentelijke organisatie met herverdeling van taken en bevoegdheden. Tevens is gekozen voor deregulering en een indikking en vereenvoudiging van de gestelde regels. De “Instructie voor de gemeentesecretaris 2013” en het “Organisatiebesluit 2013” treden in werking met ingang van de dag ná deze publicatie. Per gelijke datum wordt het “Organisatiebesluit gemeente Weert, in werking getreden op 1 februari 2008” ingetrokken. De nieuwe besluiten vind u bijgevoegd en liggen tevens vanaf vandaag voor een periode van 12 weken voor u ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken in het stadhuis, Beekstraat 54, te Weert. Weert, 3 juli 2013
Bekendmaking wijziging Winkeltijdenverordening Burgemeester en wethouders maken bekend dat de gemeenteraad op 26 juni 2013 heeft besloten de “Winkeltijdenverordening Weert” te wijzigen. Het belangrijkste gevolg van de wijziging is dat winkeliers voortaan zelf kunnen bepalen, of zij op zon- en feestdagen hun winkel voor publiek geopend houden, en wel tussen 08.00 uur en 22.00 uur. De wijziging treedt in werking de dag na die van de bekendmaking, te weten op 4 juli 2013. Het raadsbesluit ligt voor u ter inzage bij de balie Ruimtelijke Zaken op de begane grond van het stadhuis (geopend van 9.00 uur tot 12.30 uur). Weert, 3 juli 2013 Bekendmaking en inspraak Concept-wijzigingsverordening Subsidies Welzijn en evenementen 2013 en toelichtende notitie Bekendmaking en inspraak Burgemeester en wethouders van Weert maken bekend dat de gemeenteraad op 26 juni 2013 de concept-“Wijzigingsverordening Subsidies Welzijn en evenementen 2013 en de concept-notitie "Toelichting wijzigingen Subsidies Welzijn en evenementen 2013" heeft vastgesteld. Inspraak is mogelijk via het schriftelijk indienen van zienswijzen tot uiterlijk 24 augustus 2013, te richten aan het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, Postbus 950, 6000 AZ Weert. Waar gaat het over? In de nota Subsidiebeleid Welzijn en evenementen staat beschreven welke activiteiten vanaf het jaar 2013 voor subsidie in aanmerking komen. Dit beleid is vertaald in de Algemene Subsidieverordening Welzijn en evenementen 2013 met bijbehorende deelsubsidieverordeningen. Bij de subsidieverstrekking voor het jaar 2013 is bij een aantal subsidies de hardheidsclausule toegepast. Toepassen van de hardheidsclausule is in principe eenmalig. Daarna moet ofwel de verordening worden aangepast, ofwel dient de subsidieaanvrager zich aan te passen aan de eisen en verplichtingen die zijn vastgelegd in de verordening. Daarnaast is het raadsbesluit over de maatwerksubsidie aan de Stichting Gemeenschapscentrum Stramproy verwerkt in de Deelsubsidieverordening Investeringen 2013. Ook is op verzoek van de raad een regeling tegemoetkoming bij calamiteiten (bij evenementen) opgesteld. Verder bleek bij de subsidieverstrekking dat er nog enkele kleine wijzigingen nodig zijn, die de toepassing van de subsidieregels voor zowel de subsidieontvangers als de gemeente verhelderen danwel vergemakkelijken. Tenslotte is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om enkele technische foutjes te corrigeren. Vervolg besluitvorming
4
Ingekomen zienswijzen worden in het definitieve voorstel verwerkt. De raad stelt de definitieve wijzigingsverordening en de toelichting daarop naar verwachting in oktober 2013 vast. De toelichtingsnotitie wordt dan als bijlage 5 toegevoegd aan de Nota “Subsidiebeleid Welzijn en evenementen”, die in 2012 is vastgesteld. De gewijzigde (deel)subsidieverordeningen treden vervolgens na publicatie in werking met ingang van 1 januari 2014. Ter inzage De concept-“Wijzigingsverordening Subsidies Welzijn en evenementen 2013”en de concept-notitie “Toelichting Wijzigingen Subsidies Welzijn en evenementen” liggen met ingang van vandaag tot en met 23 augustus 2013 voor u ter inzage bij de balie Ruimtelijke zaken van het stadhuis, Beekstraat 54, te Weert. Ook kunt u de documenten via onderstaande link downloaden. De documenten zijn ook te vinden op www.weert.nl. Woensdag, 3 juli 2013 • • • • • •
Gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ en MER, Weert Ongewijzigd vastgesteld bestemmingsplan ‘Binnenstad 2009, 1e partiële herziening’, Weert Gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan ‘Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy’, Weert Gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen 2013’,Weert Ongewijzigd vastgesteld bestemmingsplan ‘Sporthalgebied Leuken’, Weert Ongewijzigd vastgesteld bestemmingsplan ‘Kampershoek Noord 2010, 1e Partiële herziening’, Weert
Burgemeester en wethouders van Weert maken op grond van artikel 3.8 lid 3 Wet ruimtelijke ordening bekend dat de gemeenteraad op 26 juni 2013: • het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ met bijbehorende toelichting gewijzigd heeft vastgesteld en het MER met aanvulling heeft vastgesteld. Het identificatienummer van het plan is NL.IMRO.0988.BPBuitengebied-VA01. Het bestemmingsplan Buitengebied 2011 omvat het volledige buitengebied, met uitzondering van het bebouwde gebied van de stad Weert, de kernen Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy alsmede de bedrijventerreinen Kanaaalzone I, II en III, Kampershoek en Kamperhoek 2.0, De Kempen, Vrakker, Centrum Noord, Roermondseweg, Leuken-Noord, Doolhof, Dr. Schaepmanstraat en Savelveld. Het MER is nodig voor het bestemmingsplan omdat dit plan een kader vormt voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en er een Passende Beoordeling is uitgevoerd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. De Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) heeft op 24 april 2013 een Toetsingsadvies over het milieueffectrapport uitgebracht. Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. is tevens een aanvulling op het MER vastgesteld. • het bestemmingsplan ‘Binnenstad 2009, 1e partiële herziening’ met bijbehorende toelichting ongewijzigd heeft vastgesteld. Met dit bestemmingsplan komt artikel 9.5.1 sub d. van de regels van het bestemmingsplan Binnenstad 2009 te vervallen. Daarin stond een verbod om op gronden bestemd voor Verkeer een standplaats te hebben of in te nemen. Het identificatienummer van het plan is NL.IMRO.0988.1PHBinnenstad2009-VA01. • het bestemmingsplan ‘Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy’ gewijzigd heeft vastgesteld. Het bestemmingsplan ‘Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy’ betreft een actualisatie van de geldende bestemmingsplannen voor de kernen Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy. Het identificatienummer van het plan is NL.IMRO.0988.BPAltwStraSwarTung-VA01. • het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen 2013’ gewijzigd heeft vastgesteld. Het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen 2013’ betreft een actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen: De Kempen, Doolhof, Kampershoek, Kanaalzone I, Kanaalzone II, Kanaalzone III, Kempenweg, Moesdijk, Savelveld en Roermondseweg 147 (Intratuin). Het identificatienummer van het plan is NL.IMRO.0988.BPBedrijventerrein-VA01. • het bestemmingsplan ‘Sporthalgebied Leuken’ met bijbehorende toelichting ongewijzigd heeft vastgesteld. Het bestemmingsplan ‘Sporthalgebied Leuken’ heeft betrekking op de actualisatie van het geldende bestemmingsplan voor de locatie van het sporthalgebied Leuken, waarbij de
5
•
gebruiksmogelijkheden worden verruimd. Het identificatienummer van het plan is NL.IMRO.0988.BPSporthalLeuken-VA01. het bestemmingsplan ‘Kampershoek Noord 2010, 1e Partiële herziening’, Weert ongewijzigd heeft vastgesteld. Het plan heeft betrekking op gronden gelegen op de hoek Ringbaan Noord/A2. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State van 5 september 2012 is ter plaatse de bestemming Kantoor in gewijzigde vorm opnieuw opgenomen. Het identificatienummer van het plan NL.IMRO.0988.1PHKampershNrd2010-VA01.
Het bestemmingsplan Buitengebied 2011 omvat het volledige buitengebied, met uitzondering van het bebouwde gebied van de stad Weert, de kernen Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy alsmede de bedrijventerreinen Kanaaalzone I, II en III, Kampershoek en Kamperhoek 2.0, De Kempen, Vrakker, Centrum Noord, Roermondseweg, Leuken-Noord, Doolhof, Dr. Schaepmanstraat en Savelveld. Het MER is nodig voor het bestemmingsplan omdat dit plan een kader vormt voor m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten en er een Passende Beoordeling is uitgevoerd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. De Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) heeft op 24 april 2013 een Toetsingsadvies over het milieueffectrapport uitgebracht. Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. is tevens een aanvulling op het MER vastgesteld. De plannen met bijbehorende stukken liggen vanaf 4 juli 2013 ter inzage bij de balie Ruimtelijke Zaken in het stadhuis, Beekstraat 54 en in de openbare bibliotheek aan de Wilhelminasingel 250 te Weert. Het plan is digitaal raadpleegbaar via www.weert.nl/bestemmingsplannen en www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbenden kunnen tegen genoemde besluiten beroep instellen. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na de datum van de terinzagelegging van dit besluit. Het beroep dient schriftelijk te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA ’s-Gravenhage. Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad treedt ingevolge artikel 3.8 lid 5 Wet ruimtelijke ordening in werking daags na afloop van de beroepstermijn. Indien binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingediend, treedt het besluit van het plan niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Weert, 3 juli 2013
6
Bijlage 1: Verordening Fraudewet
Verordening Fraudewet
Artikel 1 Wijziging Maatregelverordening Weert 2012 De Maatregelverordening Weert 2012, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 18 april 2012, wordt als volgt gewijzigd: A. In artikel 1, lid 1, aanhef wordt onder vernummering van sub m tot en met sub s naar sub k tot en met sub q verwijderd sub k en l. B. In artikel 2 lid 2 vervalt 'misbruik en'. C. In artikel 5 komt lid 5 te vervallen. D. Artikel 6 komt te luiden: Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of; b. de gedraging meer dan 12 maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. E. In artikel 7 komt, onder toevoeging van het woord 'tenzij' voor <
>, te vervallen: - 'anders dan op grond van artikel 6 tweede lid, of indien' en - 'of derde'. F. 1. In artikel 9 komt lid 1 te vervallen en wordt lid 2 hernummerd naar lid 1 en lid 3 hernummerd naar lid 2. 2. In het hernummerde lid 1 komt te vervallen 'en artikel 9 eerste lid'. G. Artikel 10 komt te vervallen.
H. De toelichting bij de verordening wordt vervangen door de als bijlage 1A bij deze verordening opgenomen tekst. Artikel 2 Wijziging Re-integratieverordening Weert 2012 De Re-integratieverordening Weert 2012, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 18 april 2012, wordt als volgt gewijzigd: In artikel 1 lid 2 aanhef sub f wordt 'tot 65 jaar' vervangen door 'tot de pensioengerechtigde leeftijd'. Artikel 3 Wijziging Toeslagenverordening Weert 2012 In artikel 2 en in de toelichting op de verordening wordt telkens '65 jaar' vervangen door 'de pensioengerechtigde leeftijd'.
Artikel 4 Wijziging Verordening categoriale bijzondere bijstand Weert 2012 A. In artikel 2 lid 1 aanhef sub a wordt 'van 65 jaar en ouder' vervangen door 'ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd'. B. In artikel 2 lid 1 aanhef sub b wordt '65 jaar' vervangen door 'de pensioengerechtigde leeftijd'.
Artikel 5 Wijziging Verordening langdurigheidstoeslag Weert 2012 In de toelichting bij de verordening wordt '65 jaar' vervangen door 'de pensioengerechtigde leeftijd'.
Artikel 6 Citeertitel en inwerkingtreding 1. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘verordening fraudewet' 2. Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking met ingang van 1 januari 2013.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 26 juni 2013. de raad van de gemeente Weert; de griffier,
de voorzitter,
Bijlage 1a: toelichting Maatregelverordening (geldend per 1 januari 2013)
Algemene toelichting 1. Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving Per 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (hierna “Fraudewet”) in werking getreden. De Fraudewet regelt een aanscherping van diverse sociale zekerheidswetten op het gebied van schending van de inlichtingenplicht. Op hoofdlijnen behelst de Fraudewet de introductie van de verplichting tot terugvordering en het opleggen van een boete bij schending van de inlichtingenplicht. Doordat schending van de inlichtingenplicht vanaf 1 januari 2013 onder het in de wet opgenomen boeteregime valt zijn de bepalingen in de maatregelverordening ten aanzien van schending van de inlichtingenplicht onverbindend geworden. Om ervoor te zorgen dat de maatregelverordening juridisch juist is zijn de onverbinden geworden bepalingen verwijderd. 2. Verlaging op maat Wanneer het college tot het oordeel komt dat een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de bijstand of uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo'n verlaging. Verlaging van de bijstand of uitkering moet plaatsvinden op grond van een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de maatregelverordening Weert 2012. Per 1 januari 2013 is in de WWB, Ioaw en Ioaz opgenomen dat het niet of in onvoldoende mate nakomen van de inlichtingenplicht leidt tot een boete. Regels voor de boete zijn in de materiewet en in de AmVB “Boetebesluit sociale zekerheidswetten” opgenomen. De (zeer) beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid wordt ingevuld door het college en vervat in beleidsregels. De bepalingen in de maatregelverordening met betrekking tot inlichtingenplicht zijn daarom komen te vervallen. Het verlagen van de bijstand of uitkering op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de WWB, Ioaw en Ioaz (verder: de wet) aangeduid als het afstemmen van de bijstand of uitkering op de mate waarin de belanghebbende de opgelegde verplichtingen nakomt. Met het begrip 'afstemmen' wordt het uitgangspunt van de wet benadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen. Het college voert een verlaging op maat uit. In de maatregelverordening zijn voor gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, uitgangspercentages vastgesteld. De hoofdregel is dat het college een verlaging af dient te stemmen op: • ernst van de gedraging; • mate van verwijtbaarheid; • persoonlijke omstandigheden. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de bijstand of uitkering zal moeten nagaan op welke wijze deze afgestemd dient te worden. Een afwijking van de richtlijn kan zowel een verzwaring als een matiging van de verlaging betekenen. Omwille van de eenvoud en eenduidigheid wordt ervoor gekozen om een gecombineerde maatregelverordening te maken voor zowel de WWB als Ioaw en Ioaz. De verschillen, bijvoorbeeld de norm waarvan uitgegaan moet worden bij de verlaging van de bijstand of uitkering komen tot uitdrukking door gebruikmaking van een begrippenlijst en een artikelsgewijze toelichting. Een en ander spreekt voor zich. 3. bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Een goed handhavingsbeleid is belangrijk omdat dit voorkomt dat onterecht gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. Als fraude goed bestreden wordt, vergroot dit onder de burgers van Weert het draagvlak van de bijstandverstrekking. Ook beperkt een goed handhavingsbeleid de uitgaven op het Inkomensdeel. Bespaarde middelen kunnen dan voor andere doelen (als minimabeleid en reintegratie) worden ingezet.
De WWB schrijft voor1 dat gemeenten in een verordening regels moeten vastleggen voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen bijstand en voor bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. In de Ioaw en Ioaz is dit per 2010 overgenomen. Deze verordening mag onderdeel zijn van de maatregelverordening. Er worden geen eisen gesteld aan de inhoud van het beleid. Toch moet de gemeente een goed handhavingsbeleid voeren in het kader van het financiële beheer. Dit financieel beheer brengt met zich mee dat er voortdurend aandacht blijft bestaan voor de bestrijding van mis- en oneigenlijk gebruik. Op 3 november 2004 is door de Raad voor het eerst het Fraudebeleidsplan vastgesteld. In dit Fraudebeleidsplan is het beleid opgenomen ten aanzien van handhaving en controle van de rechtmatigheid voor de WWB. Met ingang van 2010 is dat beleid ook van toepassing verklaard voor de IOAW en de IOAZ. De handhaving is geënt op het principe van het Hoogwaardig Handhaven, dat rust op de volgende 4 pijlers: • Vroegtijdig informeren • Optimaliseren van de dienstverlening • Vroegtijdige detectie en afhandeling van (fraude)signalen • Daadwerkelijk sanctioneren De controle op rechtmatigheid van de wet is gebaseerd op signaalsturing. In het Fraudebeleidsplan is dit nader uitgewerkt. 4. Relatie met de re-integratieverordening Weert 2012 Gemeenten moeten ook een Re-integratieverordening (WWB, Ioaw, Ioaz) vaststellen. Voor de WWB, Ioaw en Ioaz is er een gecombineerde verordening, te weten de 're-integratieverordening Weert 2012'. In deze verordening moet vastgelegd worden hoe de gemeente cliënten gaat ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en hoe zij omgaat met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de reintegratieverordening Weert 2012 wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente inzet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Indien een cliënt de verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een verlaging van de bijstand of uitkering, waarvoor de basis is gelegd in de maatregelverordening. 5. De relatie met het Bbz Deze verordening is ook van toepassing op de verlening van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Het gaat hierbij primair om de verlening van algemene bijstand voor het levensonderhoud, en de in de jaarnorm2 opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het gaat ook om de medewerkingsplicht. Het gaat hierbij om de verplichting3 voor de zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend om behoren een administratie te voeren en deze op eigen initiatief binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar waarin bijstand is verleend, aan het college te overleggen. Die plicht geldt ook als de gemeente om de administratie vraagt, bijvoorbeeld om de bedrijfsontwikkeling te beoordelen in het geval verlenging van de uitkeringstermijn aan de orde is. Een verdere specificatie is niet nodig. Immers, voor zelfstandigen die een uitkering krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen, gelden ook de algemene inlichtingplicht en de medewerkingsplicht. Ten aanzien van het niet leveren van de administratie (jaarcijfers) voor de definitieve vaststelling van de verleende uitkering over het betreffende boekjaar, geldt4 dat het college de bijstand van de zelfstandige terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet nakomen van die verplichting. In de Bbz is opgenomen5 dat het college kosten van bijstand in de vorm van een geldlening terugvordert, indien de zelfstandige de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.
1 2 3 4 5
artikel artikel artikel artikel artikel
8a WWB 1, onderdeel g, Bbz 38, tweede lid van het Bbz 45, eerste lid Bbz 47 Bbz
Het college is onder toepassing van beide artikelen gehouden de geldlening over het betreffende boekjaar geheel van de zelfstandige terug te vorderen, in het geval de hier bedoelde verplichting niet wordt nagekomen. Er is in dat geval in principe geen aanleiding om tevens een maatregel op grond van deze verordening op te leggen: de gehele jaaruitkering wordt immers al teruggevorderd. Het leveren van de jaarcijfers is ook nodig voor vaststelling6 van het bedrag om niet of de rentereductie (bedrijfskapitaal aan gevestigde zelfstandigen). Als de zelfstandige hiervoor geen jaarcijfers overlegt, kent de gemeente geen bedrag om niet of rentereductie toe. Er is dan ook gen aanleiding voor een maatregel, nog daargelaten dat een maatregel niet op een reeds verstrekte geldlening kan worden geëffectueerd. Ten aanzien van de in hoofdstuk 2 van de verordening opgenomen gedragingen en maatregelen, met betrekking tot de verplichtingen, gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, geldt voor zelfstandigen en hun partners het volgende: De in de wet opgenomen verplichtingen7 gelden alleen voor de zelfstandige die geschikt is voor het verrichten van arbeid, maar die ten minste zes maanden zijn bedrijf of zelfstandig beroep niet kan uitoefenen8. Deze verplichtingen kunnen aan de partner van de zelfstandige worden opgelegd, voor zover die partner tevens rechthebbende is voor de WWB en niet zelf een zelfstandige in de zin van het Bbz is, of fulltime meewerkt in het bedrijf of zelfstandig beroep van de zelfstandige. Uiteraard kan ook bij minder uren rekening worden gehouden met de meewerkuren in het bedrijf of zelfstandig beroep van de zelfstandige. De in hoofdstuk 4 opgenomen gedragingen die leiden tot een maatregel (tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en zeer ernstige misdragingen) zijn ook voor het Bbz gedragingen die leiden tot een maatregel9. Uit het Bbz vloeit voort10 dat de zelfstandige de door het college opgelegde verplichtingen, gericht op een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening, moet nakomen. Doet hij dat niet of in onvoldoende mate, dan is het college bevoegd om een maatregel op te leggen, omdat de zelfstandige door deze verplichting niet of niet voldoende na te komen, blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening. De gemeente kan bijvoorbeeld een verplichting opleggen, gericht op beperking van de bedrijfskosten (zoals uitzien naar een goedkopere bedrijfsruimte, inruil dure leaseauto voor een goedkopere, stopzetten niet-noodzakelijke abonnementen etc.), op verbetering van de omzet (effectievere acquisitie, verandering brutowinstmarge, verandering openstelling, ontwikkeling internetverkoop etc.), of op vermindering van de privé-uitgaven. Als later blijkt dat de zelfstandige niet (volledig) aan de gestelde verplichtingen heeft voldaan, kan dat leiden tot beëindiging van de bijstand, of voortzetting van de bijstand met een maatregel. Uiteraard is het opleggen van een maatregel alleen aan de orde, indien er nog sprake is van een lopende Bbz-uitkering. Als geen benadelingbedrag of –periode kan worden vastgesteld - en dat is bij de bijstandsverlening aan zelfstandigen en de daarbij geldende specifieke verplichtingen vaak het geval - dan geldt een maatregel van de tweede categorie11. Als wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid een beroep op Bbz wordt gedaan. Dan kan eveneens een maatregel aan de orde zijn wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening. Het Bbz 2004 gaat primair uit van de eigen verantwoordelijkheid van de zelfstandige. In dit kader betekent dit dat de zelfstandige zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten van een toereikende particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze verzekering wordt beschouwd als een voorliggende voorziening op bijstand.
6
artikel 21 Bbz artikel 9 en 10 WWB 8 artikel 38, derde lid Bbz 9 Artikel 18, tweede lid, van de wet is onverkort van toepassing op het Bbz. 10 artikel 38, eerste lid 11 20% van de bijstandnorm 7
Een zelfstandige die verwijtbaar geen arbeidsongeschiktheidsverzekering of een arbeidsongeschiktheidsverzekering met een te lage dekking of te lange wachttijd heeft afgesloten en die bij ziekte/arbeidsongeschiktheid een beroep doet op het Bbz, heeft een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening betoond. Een afwijzing van de bijstandsaanvraag op grond van een voorliggende voorziening12 is echter niet aan de orde, aangezien na het ingaan van de arbeidsongeschiktheid sprake zal zijn van feitelijke onverzekerbaarheid. Er kan dan geen sprake meer zijn van een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening. Wel kan, als uitkering wordt verleend omdat aan de overige voorwaarden voor het verkrijgen van recht op uitkering is voldaan, een maatregel aan de orde zijn. Bij beëindigende ondernemers die een beroep op het Bbz doen, moet worden beoordeeld of de noodzakelijke beëindiging wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf is veroorzaakt door verwijtbaar gedrag van de zelfstandige (bijvoorbeeld door slechte betalingsmoraliteit, of een onverantwoord hoog uitgavenpatroon). Als daarvan sprake is, is een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening aan de orde. Opbouw van de verordening Deze verordening is als volgt opgebouwd: Paragraaf 1: Algemene bepalingen In deze paragraaf staan de algemene bepalingen genoemd, zoals begripsomschrijvingen en de opdracht aan het college. Paragraaf 2: Het verlagen van de bijstand of uitkering In dit onderdeel van de verordening zijn opgenomen de wijze waarop verlaging wordt toegepast en uitgevoerd, uitgangspunten welke aanleiding geven tot het afstemmen van de uitkering en dergelijke. Paragraaf 3: Overige bepalingen In dit onderdeel worden de overige bepalingen beschreven inzake verlagingen. Paragraaf 4: Slotbepalingen Dit betreft het sluitstuk van de verordening en betreft bepalingen zoals de hardheidsclausule, citeertitel en ingangsdatum. Artikelsgewijze toelichting Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de WWB13, de Ioaw14, de Ioaz15 en het Bbz 200416. Hieronder volgt een nadere uitwerking van twee begripsomschrijvingen: 1. Misbruik Van misbruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met wettelijke voorschriften handelt waardoor ten onrechte bijstand of uitkering wordt verstrekt. 2. Oneigenlijk gebruik Van oneigenlijk gebruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met het doel en de strekking van de wet handelt of één of meerdere verplichtingen schendt. Dit kunnen verplichtingen zijn die direct uit de wet voortvloeien of die specifiek aan het recht op bijstand of uitkering zijn verbonden.
12 13 14 15 16
artikel 15, eerste lid, van de WWB Wet werk en bijstand Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Artikel 2 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Dit artikel legt bij het college de verantwoordelijkheid neer om te zorgen voor het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Een en ander overeenkomstig de definities17 van deze verordening. Artikel 3 Handhavingsbeleid In dit artikel is opgenomen dat de bij de WWB gehanteerde werkwijze van signaalsturing en Hoogwaardig Handhaven één op één wordt overgenomen voor de Ioaw en de Ioaz. De bepalingen uit het in het verleden vastgestelde heronderzoeksplan, gebaseerd op de toenmalige Rau18 zijn per 2010 volledig komen te vervallen voor de Ioaw en de Ioaz. Paragraaf 2. Het verlagen van de bijstand, uitkering en inkomensvoorziening Artikel 4. Hoogte, duur en toepassing van de verlaging Lid 1: In dit lid is voor de duidelijkheid vastgelegd dat een verlaging altijd afgestemd dient te worden op de ernst van de misdraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Lid 2: In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt uitgevoerd op de bijstandsnorm, Ioaw-norm of Ioaz-norm. Een verlaging over de periode van één maand kan niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde norm. Indien een belanghebbende meerdere gedragingen heeft uitgevoerd waarvoor een verlaging geldt en dit heeft tot gevolg dat de verlaging hoger is dan de norm, dient de verlaging over meerdere maanden te worden verspreid. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald19 dat een verlaging van de bijzondere bijstand op grond van de WWB20 ook mogelijk is. Toevoeging van deze mogelijkheid is met name van belang voor die gevallen, waarin de op belanghebbende van toepassing zijnde norm niet toereikend is, maar de bijzondere bijstand (voor levensonderhoud) wel. Tevens voor bijzondere bijstand die aan zelfstandigen wordt verstrekt voor de woonkosten en/of premie van de arbeidsongeschiktheids-verzekering. Ook in geval dat belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand ontvangt, maar bijvoorbeeld tekort schiet in zijn besef van verantwoordelijkheid. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat expliciet in de wet21 en in de verordening22 is opgenomen dat de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende (waaronder de gezinssituatie) meegewogen moeten worden in de hoogte van de op te leggen maatregel. Lid 3: Dit lid geeft aan op welke wijze de verlaging uitgevoerd dient te worden. In principe dient deze over één maand uitgevoerd te worden (één maand is ook: 12-02-2010 tot 12-03-2010). Indien er bijzondere redenen zijn, bijvoorbeeld, belanghebbende geeft aan problemen te krijgen met de woningstichting en er is geen reserve meer, dan kan in individuele gevallen besloten worden om de verlaging over twee of meer maanden te spreiden. Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging Lid 1: Het verlagen van de bijstand of uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is een eenvoudige methode en sluit tevens aan bij het lik-op-stuk beleid. De verlaging wordt bij voorkeur uitgevoerd met ingang van de eerste van de kalendermaand waarin de beschikking wordt verstuurd, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.
17 18 19 20 21 22
artikel 1 van deze verordening Regeling administratieve voorschriften IOAW, IOAZ en Bbz 2004 o.a. CRvB 02-03-2010, nr. 08/3397 WWB artikel 18 lid 2 WWB artikel 18 lid 1 WWB artikel 4 lid 1
Bij het direct uitvoeren van een verlaging dient wel rekening gehouden te worden met de volgende twee situaties: Belanghebbende heeft op moment X (bijv. 16 oktober) een gedraging verricht die een verlaging tot gevolg moet hebben. Toepassing van de verlaging kan vanaf 16 oktober uitgevoerd worden. In de praktijk zal het dan gebeuren dat de verlaging over twee maanden verdeeld wordt (in dit voorbeeld: 16 oktober tot 16 november). Belanghebbende heeft gedurende een periode van 2 maanden meerdere gedragingen nagelaten / verricht die gevolgen hebben voor de re-integratie. Dit wordt geconstateerd op 16 oktober. Toepassing van de verlaging kan direct uitgevoerd worden (over bijstand september indien deze nog niet betaald is en anders oktober). De gedraging(en) vind(en)t immers al gedurende een langere periode plaats. Lid 2: In de toelichting op de WWB is opgenomen23 dat verlaging van de bijstand ook mogelijk is door middel van extra terugvordering indien misbruik pas na het beëindigen/intrekken van de uitkering wordt geconstateerd en er niet sprake is van misbruik voor het volledige uitkeringsbedrag. Aangezien uit de parlementaire geschiedenis van de Ioaw en Ioaz niet blijkt dat de wetgever voor deze wetten een hiervan afwijkend standpunt heeft ingenomen/beoogd, mag worden aangenomen dat deze regel ook voor de Ioaw en Ioaz geldt. Lid 2 biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen op die wijze alsnog een maatregel te verbinden aan een uitkering die over een voorliggende periode is verstrekt. Lid 3: Wanneer een zelfstandige verwijtbaar gedrag heeft vertoond zal dit veelal pas blijken bij de definitieve vaststelling van de Bbz-uitkering. De Bbz-uitkering is dan vaak al beëindigd. Dit lid maakt het mogelijk om in die gevallen toch een maatregel op te kunnen leggen. Lid 4: Dit lid regelt dat, indien een verlaging niet uitgevoerd is vanwege het feit dat de bijstand of uitkering inmiddels is beëindigd, deze alsnog uitgevoerd kan worden indien belanghebbende binnen 12 maanden opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. Een verlaging kan alleen plaatsvinden op een lopende bijstand of uitkering. Indien deze dus beëindigd/ingetrokken wordt, kan geen besluit tot verlaging meer worden genomen (tenzij er met terugwerkende kracht een maatregel kan / wordt opgelegd). Wel dient dan in de beëindigings- of intrekkingsbeschikking opgenomen te worden dat er een verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden (voornemen tot toepassen van verlaging) maar dat het besluit hierover genomen zal worden indien belanghebbende binnen 12 maanden opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. Artikel 6. Afzien van het toepassen van een verlaging In de wet is geregeld dat in ieder geval van het verlagen van de bijstand wordt afgezien indien iedere mate van verwijtbaarheid ontbreekt24. In deze verordening is deze bepaling ter verduidelijking opgenomen. Indien bijvoorbeeld belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest aan een bepaalde verplichting te voldoen, is geen sprake van verwijtbaarheid. Een ander voorbeeld is het feit dat belanghebbende redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van een verplichting. Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een verlaging zo spoedig mogelijk nadat de gedraging is verricht, wordt toegepast en uitgevoerd. In dit verband past het college dan ook geen verlaging toe bij gedragingen die langer dan één jaar geleden zijn verricht. De termijn van één jaar is overgenomen vanuit de Maatregelverordening Weert 2009. Artikel 7. Samenloop van gedragingen en recidive. Lid 1: De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van belanghebbende die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen als gevolg van één gedraging, dan dient voor het verlagen van de bijstand of uitkering te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging van toepassing is. 23 24
MvT 2002-2003, 28 870, nr 3, p.25 artikel 18 lid 2 WWB en artikel 20 lid 3 Ioaw/Ioaz
Indien sprake is van meerdere gedragingen en dus ook schending van meerdere verplichtingen, dan worden de verschillende gedragingen met de bijbehorende verlagingen bij elkaar opgeteld. Lid 2: Indien binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de verlaging van de bijstand of uitkering. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging van de bijstand of uitkering ook indien de verlaging uiteindelijk wegens dringende redenen niet is toegepast. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit tot verlaging van de bijstand of uitkering bekend is gemaakt aan belanghebbende. Lid 3: De 'recidive'bepaling van lid 2 dient ook te worden toegepast indien wel is vastgesteld dat er sprake is van verwijtbaar gedrag, maar om welke reden dan ook geen feitelijke maatregel wordt toegepast op de bijstand of uitkering. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen. Lid 4: Bij de uitvoering van de verdubbeling wordt het percentage verdubbeld. Indien dit op basis van persoonlijke omstandigheden onwenselijk is, kan25 worden volstaan met een verdubbeling van de periode in plaats van een verdubbeling van het percentage. Artikel 8 De gedragingen betreffende de arbeidsinschakeling en de omvang van de verlaging van de norm Lid 1: Gedragingen die re-integratieactiviteiten belemmeren zijn onderverdeeld in categorieën. Het niet voldoen aan genoemde verplichtingen heeft in meer of mindere mate directe gevolgen voor het continueren van de bijstand of uitkering. De uitkeringsgerechtigde kan een verlaging van de norm krijgen tot 100 % van de norm. Maatwerk Afhankelijk van de persoonlijke situatie, de kans op re-integratie en het belemmeren van deze kans door de gedraging, zal een verlaging moeten plaatsvinden. Eerst dient de ernst van het feit beoordeeld te worden. Vervolgens dienen de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden beoordeeld te worden. Op deze wijze kan beoordeeld worden of het richtlijnpercentage proportioneel is dan wel bijgesteld dient te worden. Het doel van het verlagen van de norm is correctie en niet genoegdoening. Bij het verlagen van de norm dient hier dan ook rekening mee gehouden te worden. Op grond van de Ioaw26 en Ioaz27 mag een maatregel voor onbepaalde duur worden opgelegd. Het is niet wenselijk om deze mogelijkheid in de verordening in te bouwen omdat dat betekent dat de Ioaw-/Ioaz-er dan aanspraak moet maken op een WWB-uitkering. Bij de indeling in vier categorieën gaat het om (van licht naar zwaar) de volgende gedragingen: • 1e categorie: administratieve verwijtbare gedragingen zonder gevolgen voor arbeidsinschakeling (niet verlengen inschrijving UWV WERKbedrijf) • 2e categorie: niet tijdig informeren van re-integratiecoach/consulent (of niet meewerken aan medische behandeling) zonder noemenswaardige gevolgen voor de arbeidsinschakeling en het niet voldoen aan de verplichting om een tegenprestatie te leveren. • 3e categorie: het in onvoldoende mate meewerken aan het plan van aanpak door een jongere tot 27 jaar. Ook het door de jongere in onvoldoende mate uit houding en gedrag laten blijken van een actief zoekgedrag tijdens de wachttijd valt onder de derde categorie. • 4e categorie: gedragingen die het re-integratietraject of de re-integratie zelf negatief beïnvloeden. Onder de 4e categorie wordt mede verstaan gedrag dat leidt tot intrekking28 van een ontheffing aan een alleenstaande ouder. 25 26 27
artikel 4 lid 3 van de verordening artikel 20 Ioaw artikel 20 Ioaz
Hiervan is sprake wanneer de alleenstaande ouder; a. een gedeeltelijke ontheffing heeft op grond van de plicht tot arbeidsinschakeling in verband met de zorg voor een kind jonger dan vijf jaar29 EN; b. uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken dat deel van de plicht tot arbeidsinschakeling die nog wel geldt30 niet na te willen komen. Lid 2: Het niet naleven van verplichtingen kan negatieve gevolgen hebben voor re-integratie. Aan zulk verwijtbaar gedrag hangt een hoog 'prijskaartje'31. In overeenstemming met de cliënt wordt gekomen tot een re-integratietraject, waar veel tijd en geld in wordt gestopt. Indien de belanghebbende zo'n re-integratietraject verwijtbaar frustreert mag dit net zo zwaar worden aangemerkt als het niet accepteren van werk. Voor de jongere is het opleggen van de hoogste maatregel voor dit soort gedragingen niet wenselijk omdat de kans dat jongere afhaakt, geen startkwalificatie behaalt en/of erger in het verkeerde circuit belandt vergroot wordt. Om die reden wordt voor de jongere categorie 3 toegepast32 voor het niet voldoende meewerken aan het plan van aanpak. Maar ook het in onvoldoende mate blijk geven van een actief zoekgedrag tijdens de wachttijd. Als de jongere uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken dat hij de plicht tot arbeidsinschakeling33 of de nadere verplichtingen34 niet wil nakomen heeft hij geen recht op algemene bijstand35. Hierbij kan, voor jongeren met een WWB-uitkering, als richtlijn worden gehanteerd dat een jongere die zich voor de tweede maal in 12 maanden tijd niet houdt aan de plicht tot arbeidsinschakeling uitgesloten kan worden van bijstand. Voor jongeren die een WWB-uitkering aanvragen kan de uitsluitingsgrond ook gelden. Het is lastig om hier een algemene richtlijn voor vast te leggen. Dit zal van geval tot geval als maatwerk beoordeeld moeten worden. Artikel 9 Overige gedragingen en de omvang van de verlaging Lid 1: Onder zich zeer ernstig misdragen verstaat de wetgever "gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd" en de mogelijkheid om dat gedrag te sanctioneren. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald36 dat zeer ernstige misdraging op zichzelf namelijk niet kan leiden tot een verlaging van de bijstand, doch slechts in samenhang met een in het kader van het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting. Met andere woorden: sanctionering van de klant die zich zeer ernstig misdraagt is mogelijk maar dan alleen als verzwarende omstandigheid in combinatie met het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting. Je kunt dus een WWB-klant niet sanctioneren puur en alleen omdat hij zich zeer ernstig misdraagt. Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); c. discriminatie; d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen. Het vaststellen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college kan de norm verlagen, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, aangifte kan doen bij de politie.
28 29 30 31 32 33 34 35 36
als bedoeld in artikel 9a lid 5 sub d van de WWB artikel 9a WWB artikel 9 lid b WWB 100% van de bijstandsnorm 50% van de bijstandsnorm artikel 9 eerste lid WWB artikel 55 WWB artikel 13 lid 2 aanhef sub d WWB CRvB 30-06-2009, nrs 08/5699 WWB e.a.
Lid 2: Sub a en b Dit is van toepassing in situaties waarin de uitkeringsgerechtigde geen genoegzaam besef voor de voorziening in het bestaan heeft getoond. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat bijstand of een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand of uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand of uitkering hiermee rekening kan houden door de norm te verlagen. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals: - het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering; - een onverantwoorde besteding van vermogen / geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening; - het door de zelfstandige niet nakomen van verplichtingen gericht op een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening. Afhankelijk van het feit of het benadelingsbedrag vastgesteld kan worden, wordt sub a of b van het tweede lid van toepassing. Bijzondere bijstand Bij belanghebbenden die een aanvraag indienen voor bijzondere bijstand, maar geen gebruik maken van een voorliggende voorziening wordt een verlaging toegepast. De verlaging dient in overeenstemming te zijn met het bedrag dat een vergelijkbare belanghebbende zou ontvangen die wel gebruik maakt van een voorliggende voorziening. Sub c (Onverantwoord interen) Indien de uitkeringsgerechtigde (niet de Ioaw-er, maar wel de Ioaz-er37) verwijtbaar, te snel heeft ingeteerd en daarom (eerder) een beroep moet doen op bijstand of een uitkering, heeft dit gevolgen voor de hoogte van het recht op bijstand of een uitkering. Het college kan dan beoordelen of, en op welke wijze de norm verlaagd dient te worden. Bij het onverantwoord interen dient mee te wegen wat de hoogte is van het bedrag dat te snel is ingeteerd en de termijn die de belanghebbende hierdoor eerder recht biedt op bijstand of uitkering. De verlaging dient hiermee in verhouding te staan. In deze gevallen is het dan ook niet ongebruikelijk om een verlaging gedurende een langere periode uit te voeren. Van belang hierbij is dat het onverantwoord interen niet mag lonen. De verlaging wordt toegepast gedurende de fictieve interingstermijn. De fictieve interingstermijn wordt berekend aan de hand van de formule T / (B x 1,5). Hierbij staat T voor het bedrag dat te snel of onverantwoord is ingeteerd en B voor de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Tevens wordt verwezen naar de mogelijkheid om de uitkering in de vorm van leenbijstand te verstrekken. Deze mogelijkheid wordt op individuele gronden toegepast op basis van de WWB. Sub d Indien een persoon een aanvraag indient voor bijstand of uitkering als gevolg van ontslag of verliezen WW-recht, dient beoordeeld te worden of belanghebbende verwijtbaar is en zo ja, in welke mate. Indien belanghebbende door eigen toedoen een voorliggende voorziening / inkomen heeft verspeeld, geldt in beginsel als richtlijn een verlaging van 100% gedurende één maand. Indien het nalaten van het verwijtbare gedrag had opgeleverd dat de bijstand of uitkering twee maanden of later was ingegaan geldt als richtlijn een verlaging van 100% gedurende twee maanden. Indien het college van oordeel is dat er sprake is van een verwijtbare beëindiging van bedrijf of beroep geldt in beginsel een verlaging van 100% gedurende twee maanden. Het niet onnodig doen beëindigen van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep zal de bijstand of uitkering twee maanden of later hebben laten ingaan.
37
zie art. 20 lid 1 Ioaz jo art. 8 lid 2 Ioaz
Paragraaf 3. Overige bepalingen Artikel 11 Aangifte Openbaar Ministerie Dit artikel behoeft geen toelichting. Paragraaf 4. Slotbepalingen Artikel 12. Hardheidsclausule. Deze bepaling is opgenomen voor de uitkeringsgerechtigden die onder de Ioaw en de Ioaz vallen. In die wetgeving is namelijk, anders dan bij de WWB38, geen individualiseringsbeginsel opgenomen. Artikel 13. Nadere regels. De uitvoering van de wet is geattribueerd aan het college van burgemeester en wethouders. Op basis van dit artikel machtigt de gemeenteraad het college om het opstellen van nadere (beleidsof uitvoerings)regels. Artikel 14. De inwerkingtreding. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2012. Het was, gelet op de korte tijdsduur die tussen de publicatie van de Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 2011, 650) en de inwerkingtreding van die Wet lag (1 januari 2012, zie Stb. 2011, 651), ondoenlijk om deze verordening voor de inwerkingtreding vast te stellen. Artikel 15. en 16. Citeertitel en Intrekking bestaande verordening Deze artikelen behoeven geen toelichting.
38
artikel 18 lid 1 WWB
Bijlage 2: verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013
verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013 Artikel 1 Definitiebepaling In deze verordening wordt onder een recidiveboete, een bestuurlijke boete verstaan als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand. Artikel 2 De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen. Artikel 3 Verzoek tot doorbetaling vaste lasten 1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de vaste lasten, bestaande uit huur of hypotheek na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, elektriciteit, gas en water gedurende de in artikel 2 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast. 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven. Artikel 4.
Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht In afwijking van artikel 2 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorzover: a. toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel b. de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren; dan wel c. er anderszins sprake is van dringende redenen. Artikel 5 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete. Artikel 6 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013. Artikel 7 Inwerkingtreding Deze verordening, inclusief de bijbehorende toelichting, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 26 juni 2013. de raad van de gemeente Weert; de griffier,
de voorzitter,
Algemene toelichting Per 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Met de wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen. Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering. In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk bv. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. De Wet werk en bijstand verplicht de gemeenteraad in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid. Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het college zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden. Artikelgewijze toelichting Artikel 1 Behoeft geen nadere toelichting Artikel 2 Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voorzover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals al aangegeven geeft de Wet werk en bijstand het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen. In eerste instantie was deze verrekening – zoals in de IOAW en IOAZ – als een verplichting opgenomen in de wet. De Kamer acht echter - juist bij bijstandverlening – het risico reëel dat zich situaties kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger liggen dan het met deze invorderingsmethodiek te bereiken resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid. In deze verordening wordt er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken. Het spreekt voor zich dat het hier gaat om een maximum bedrag. Mocht het recht op bijstand beperkter zijn dan bedraagt de inhouding natuurlijk dit beperktere recht. Een bepaling zoals hier opgenomen in artikel 3 is in dit geval waarschijnlijk niet nodig.
Artikel 3 Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur- en hypotheeklasten (onder aftrek van de huurtoeslag en de hypotheekrenteaftrek), elektriciteit, gas en water via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat anders moet worden gevreesd dat belanghebbende, wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft, het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst of wordt afgesloten van bepaalde elementaire voorzieningen. Dit met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Wel is gekozen voor een directe doorbetaling om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing/afsluiting reëel blijft. In het tweede lid van artikel 3 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven. Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Wet werk en bijstand gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken. Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden. Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien de afstand tot de arbeidsmarkt van de belanghebbende heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen. Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven. Artikel 4 In artikel 4 zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende of diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.
Artikel 5 In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn. Artikel 6 en 7 Behoeven geen nadere toelichting
Bijlage 3: Fraudebeleidsplan Werk, Inkomen en Zorgverlening 2013
Fraudebeleidsplan Werk Inkomen & Zorgverlening Vastgesteld door de gemeenteraad in haar vergadering van 26 juni 2013
Inhoudsopgave 1. 1.1
Inleiding Wettelijk kader
2. 2.1
Fraude en handhaving Regeringsbeleid
3. 3.1
Handhavingsbeleid Deregulering: minder regels, meer maatwerk
4. 4.1 4.1.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
Hoogwaardig handhaven Fraudepreventie door vroegtijdige en goede voorlichting Spelregelboek Communicatie Fraudepreventie door Optimaliseren dienstverlening Deskundigheidsbevordering Schriftelijke controles Analysegestuurde dienstverlening Samenwerking ketenpartners Vereenvoudiging regels Samenhang fraude en re-integratie
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
Frauderepressie door vroegtijdig constateren……. Intake Bestandsvergelijking BKWI en Suwinet Inlichtingenbureau Themacontroles Signaalsturing Uitgangspunten signaalsturing Internet onderzoek
6. 6.1 6.1.1 6.1.2
Huisbezoeken gegronde reden Wet huisbezoeken Huisbezoeken geen gegronde reden Gevolgen van het niet aantonen
7.
Terugvordering
8. 8.1 8.2 8.3 8.4
Frauderepressie door daadwerkelijke handhaving Fraudewet (her)introductie boete Invordering boete Opheffing beslagvrije voet
9.
Aangifte Openbaar ministerie
10 10.1 10.2 10.3 10.4
Controle en opsporing Team Handhaving WIZ Bevoegdheden Toezichthouder Bereikbaarheid
11. 11.1
Flankerend beleid Bezwaar en beroep
12.
Verantwoording
13.
Nieuwe ontwikkelingen
14.
Afkortingen
1. Inleiding Werk gaat boven uitkering. Aan diegenen voor wie betaald regulier werk (nog) niet is weggelegd verstrekken wij (tijdelijk) een uitkering. Alleen mensen die recht hebben op een uitkering, moeten hierop een beroep kunnen doen. Gemeenschapsgeld behoort op een rechtmatige wijze uitgegeven te worden. Bij handhaving gaat het niet om een financieel belang van de gemeente. Het gaat om de legitimatie voor de sociale zekerheid of draagvlak onder de burgers voor het verstrekken van uitkeringen. In tijden van bezuinigingen en druk op sociaal maatschappelijke voorzieningen is het belangrijk dat de schaarse middelen die de gemeente in kan zetten ten behoeve van degenen die ondersteuning nodig hebben, ook daadwerkelijk bij die mensen terecht komt. Wij treden adequaat op tegen mensen die ten onrechte en uitkering ontvangen, want fraude mag nooit lonend zijn. De gemeente Weert heeft er (financieel) belang bij: • de instroom te beperken door te voorkomen dat mensen ten onrechte een gemeentelijke uitkering ontvangen; • de uitstroom te bevorderen door uitkeringsgerechtigden (die er toe in staat zijn) zo snel mogelijk (weer) zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien; • uitkeringen rechtmatig te verstrekken en terug te vorderen wanneer dit niet het geval is. 1.1. Wettelijk kader In artikel 3 van de maatregelverordening Weert 2012 staat opgenomen dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Ioaw, Ioaz en WWB. 2. Fraude en handhaving Het Openbaar Ministerie definieert (sociale zekerheids-) fraude als volgt: “het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, dan wel het verzwijgen of niet tijdig verstrekken van, voor de bepaling van het recht op uitkering en de duur en hoogte van de uitkering relevante gegevens, met als gevolg dat een uitkering geheel of gedeeltelijk ten onrechte wordt verstrekt.” In het kader van uitkeringsverstrekking wordt onder handhaving in het algemeen bedoeld: "alles wat nodig is aan controleaspecten om de juiste uitkering aan de juiste persoon op het juiste moment te verstrekken". Concreet gaat het er bij handhaving om, dat een uitkering verstrekt wordt aan degenen die er recht op hebben en dat misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk wordt voorkomen, waarbij het tegengaan van fraude een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het handhavingsbeleid. Samengevat: • hoe zorgen wij ervoor dat de regels worden nageleefd; • hoe controleren wij dat de regels worden nageleefd; • hoe reageren wij als de regels niet worden nageleefd. 2.1 Regeringsbeleid Het handhavingsprogramma 2011-2014 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) schetst de kaders voor handhaving waar gemeenten zich aan moeten houden en vormt daarmee een uitwerking van het Regeerakkoord. In het handhavingsprogramma 2011-2014 van SZW wordt benadrukt dat het uitgangspunt is: • een economisch krachtig en sociaal Nederland met bestaanszekerheid voor iedereen; • naleving van de regels op het gebied van sociale zekerheid en werk van essentieel belang is; • niet naleving moet worden aangepakt en voorkomen; • pakkans van fraudeurs moet worden vergroot. In deze notitie willen wij uw Raad het uitgewerkte beleid voorleggen voor de uitvoering van het handhavingsbeleid. Dit moet bijdragen aan: • Beperking van de instroom • Vergroting van de uitstroom • Inzet op handhaving en bevordering van de rechtmatigheid. De te verwachten resultaten van dit te voeren handhavingsbeleid en de jaarlijkse rapportage daarover aan de gemeenteraad vindt plaats via de begroting van de sector Inwoners, afdeling WIZ.
3. Handhavingsbeleid Handhavingsbeleid bestaat uit twee elementen: preventief beleid en repressief beleid. Preventief beleid vormt een belangrijk onderdeel van handhaving. Preventie richt zich op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Immers: voorkomen is beter dan genezen. Voorkomen moet worden dat mensen die onterecht een beroep doen op de WWB, Ioaw of Ioaz toch een (te hoge) uitkering ontvangen. Alle activiteiten gericht op preventie bij aanvang van de uitkering kunnen gerekend worden tot de zogenaamde "poortwachterfunctie". Dat wil zeggen het bewaken van de toegang tot de uitkering en de controle op het recht op uitkering bij het "zittende bestand". Repressie heeft betrekking op de activiteiten die verricht worden nadat het misbruik en oneigenlijk gebruik is vastgesteld. Repressief beleid, gericht op misbruikbestrijding, bestaat uit het opleggen van sancties of boetes en het terugvorderen van fraudeschulden. In de WWB, Ioaw en Ioaz is uitdrukkelijk gekozen voor het uitgangspunt dat het recht op een uitkering verbonden is aan de plicht om zich in te zetten om weer onafhankelijk van een uitkering te worden. Dat betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering enerzijds afhangt van de uitkeringsnorm die voor de cliënt van toepassing is, en anderzijds beïnvloed kan worden door de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Handhavings- en re-integratiebeleid zijn dus niet los van elkaar te zien. 3. 1 Deregulering: minder regels, meer maatwerk Voorschriften voor het uitvoeren van heronderzoeken, debiteurenonderzoeken en beëindigingonderzoeken zijn al enige jaren niet meer landelijk voorgeschreven. Gemeenten moeten hiervoor zelf beleid maken. Voor de afdeling WIZ betekent dit niet dat plotseling allerlei nieuwe denkbeelden moeten worden ontwikkeld, maar dat al eerder geformuleerde uitgangspunten verder worden vertaald in werkprocessen van de eigen organisatie en de organisaties in de keten. Wat hierbij van belang is, is het bewustzijn dat de deregulering vanuit het rijk niet moet leiden tot het dichttimmeren met eigen, gemeentelijke regels. De gemeentelijke regelgeving zal maatwerk de ruimte moeten bieden. Aan het recht op een uitkering, zijn zeven soorten verplichtingen verbonden: • het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (alleen voor WWB); • de plicht tot arbeidsinschakeling; • de inlichtingenplicht; • de medewerkingspicht; • aanvullende verplichtingen (bijvoorbeeld verplichtingen die bijdragen tot de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling, en die binnen de maatschappelijk geaccepteerde normen vallen); • tegenprestatie; • de identificatieplicht. De gemeente Weert heeft in de Maatregelverordening Weert 2012 geregeld op welke wijze zij het niet nakomen van deze verplichtingen regelt. Ook is hierbij de mogelijkheid opgenomen om over te gaan tot een extra verlaging van de uitkering, als een cliënt zich ernstig misdraagt ten opzichte van de medewerkers. Van een extra verlaging is sprake als een gewone gedraging gecombineerd wordt met een extra zware misdraging. Het niet nakomen van de inlichtingenplicht is een boetewaardige gedraging en is apart geregeld39 4. Hoogwaardig Handhaven Het doel van Hoogwaardig Handhaven is, dat (potentiële) cliënten van de afdeling WIZ de wet- en regelgeving uit zichzelf naleven. Dit geldt ook voor uitvoerders die wet- en regelgeving moeten toepassen. Hoogwaardig Handhaven bestaat uit vier visie-elementen, namelijk: • vroegtijdig informeren; • optimaliseren van dienstverlening; • vroegtijdige detectie en afhandeling van (fraude)signalen; • daadwerkelijk sanctioneren.
39
Zie 8.2. (her)Introductie van de boete
4.1 Fraudepreventie door: vroegtijdige en goede voorlichting Goede voorlichting is een belangrijke pijler onder het handhavingsbeleid. Als cliënten goed geïnformeerd zijn over wet- en regelgeving, de achtergronden van bepaalde verplichtingen kennen en begrijpen wat er van hun verwacht wordt, neemt de nalevingsbereidheid toe. Daarom is het noodzakelijk om gericht te communiceren. Potentiële uitkeringsgerechtigden dienen op voorhand te weten wat; • hun rechten en plichten zijn, • welke procedures worden gevolgd • onder welke voorwaarden ondersteuning bij het zoeken van werk wordt gebonden, • op welke wijze controles plaats vinden, en, • welke uitgangspunten de gemeente Weert in haar handhavingsbeleid hanteert (bijv. spelregelboekje). Het is van belang dat in een zo vroeg mogelijk stadium algemene informatie wordt gegeven, die in de loop van het proces voor de uitkeringsgerechtigde op maat wordt toegesneden. Het is van belang dat de cliënt op de hoogte is van de verplichtingen en de eventuele consequenties bij het niet nakomen van de verplichtingen. Dit met het oog op: • de controle van de opgelegde verplichtingen; • het afstemmen van de bijstand op het getoonde besef van verantwoordelijkheid Ook bij een lopende uitkering is het uitgangspunt dat uitkeringsgerechtigden weten wat hun rechten en plichten zijn. 4.1.1 Spelregelboek: Bij elke aanvraag om een uitkering om te voorzien in levensonderhoud wordt aan de aanvrager een “spelregelboek” uitgereikt. Hiermee wordt de aanvrager geïnformeerd over de procedures en ook de rechten en plichten die zijn verbonden aan de uitkering. Het spelregelboek wordt ook in digitale vorm op de site van de gemeente Weert geplaatst. Het bestaande cliëntenbestand wordt met het sociaal journaal op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om het spelregelboek te downloaden of via de afdeling WIZ te verkrijgen. Beschikkingen lenen zich bij uitstek voor het benoemen van algemeen en specifieke verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering. Deze verplichtingen zijn veelal in een persoonlijk contact aan de cliënt kenbaar gemaakt en worden op deze wijze vastgelegd en controleerbaar. Met de uitreiking van een beschikking aan de cliënt wordt hij geïnformeerd over de plichten die aan zijn uitkering verbonden zijn. 4.2 Communicatie Open en transparante communicatie met de burger is van essentieel belang. Met de burger zal worden gecommuniceerd door middel van persberichten, artikelen in lokale kranten en interviews via lokale radio en TV. Voor het bewust maken van de plichten van de burger gebruikt de afdeling WIZ de door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestarte campagne “Voorkom problemen, weet hoe het zit”. Daarnaast zal steeds meer gebruik worden gemaakt van internet en nieuwe media. Ook over eventuele themacontroles40 wordt achteraf via de pers gecommuniceerd met de burger. 4.3 Fraudepreventie door: optimaliseren dienstverlening Naleving van de regels wordt gestimuleerd wanneer de dienstverlening van de gemeente ook vanuit haar kant voldoet aan de regels die daarvoor gelden. Regels zullen eerder als zinvol worden geaccepteerd als zij aanhaken bij de situatie van cliënten. De cliëntenparticipatie is een belangrijk middel om zicht te krijgen op de situatie van cliënten. De cliëntenparticipatie is geborgd door middel van het Cliënten Platform Minima (CPM). De juridische grondslag hiervoor is de verordening cliëntenparticipatie Weert 2012. 4.4 Deskundigheidsbevordering Een optimale dienstverlening is mogelijk wanneer er sprake is van optimale deskundigheid bij de medewerkers. De gemeente biedt de medewerkers tijdig bijscholing aan. Deze bijscholing is gericht op de inhoud (zoals regelgeving) of de vorm (bijvoorbeeld communicatietraining). 40
Zie 5.5. Themacontroles
4.5 Schriftelijke controles Cliënten moeten als iets wijzigt in hun situatie dat van belang is voor de uitkering een Gegevensformulier (Gefo) invullen, ondertekenen en inleveren. Op dit Gefo moet de cliënt aangeven welke wijzigingen zijn opgetreden in zijn persoonlijke situatie. Wanneer de cliënt inkomsten naast zijn uitkering heeft dient er maandelijks een Inkomstenformulier (Ifo) te worden ingeleverd. Op dit Ifo wordt aangegeven wat in die maand de inkomsten zijn geweest. 4.6 Analysegestuurde dienstverlening De afdeling WIZ is bezig met de voorbereidingen voor de implementatie van analysegestuurde dienstverlening. Dit betekent dat de organisatie risico’s kan koppelen aan de cliënt en zijn gedrag. Op basis van die risico’s kan de gemeente Weert de dienstverlening vaststellen waardoor de schaarse middelen op een effectieve manier kunnen worden ingezet. 4.7 Samenwerking ketenpartners Door nauwe samenwerking met ketenpartners (UWV Werkbedrijf, andere uitkeringsverstrekkers en andere gemeenten) worden onnodige procedures, vragen en handelingen voorkomen. Ook het digitale cliëntdossier levert een positieve bijdrage aan de optimalisering van de dienstverlening; instanties hoeven (en mogen bovendien) minder gegevens bij de cliënt opvragen. 4.8 Vereenvoudiging regels Cliënten die niet de bedoeling hebben om misbruik te maken van de regelingen, zijn beter in staat om zich aan de regels te houden, wanneer deze begrijpelijk en zo eenvoudig mogelijk zijn. De nalevingbereidheid wordt hierdoor groter. Bij het ontwikkelen van nieuwe regels en procedures wordt hiermee rekening gehouden. 4.9 Samenhang fraude en re-integratie Als een cliënt een uitkering aanvraagt is het uitgangspunt “werk boven uitkering”. Cliënten met een arbeidsverplichting krijgen, waar nodig, intensieve bemiddeling naar werk aangeboden. Door een analyse te maken van de cliënt wordt de kans op “oneigenlijk gebruik” verkleind en de kans op uitstroom vergroot. 5. Frauderepressie door vroegtijdig constateren en afhandelen fraudesignalen 5.1. Intake team Sinds 1 november 2011 worden alle aanvragen voor een WWB, Ioaw en een Ioaz uitkering behandeld door een intaketeam. Het intake team heeft als doel het voorkomen van onterechte instroom in de uitkering, de zogenaamde poortwachterfunctie. Om het risico en de schadelast te beperken is een effectieve en efficiënte poortwacht essentieel. Het gaat hierbij zowel om het rechtmatigheids- als het doelmatigheidsaspect. Bij rechtmatigheid zijn een juiste beoordeling van het recht op uitkering en het voorkómen van misbruik van belang. Doelmatigheid vereist dat de poortwachter zijn dienstverlening richt op de bemiddeling naar werk of het wegnemen van belemmeringen, als directe bemiddeling niet mogelijk is. Het intaketeam bestaat uit de consulenten inkomen als front office, de fraudepreventiemedewerkers en de consulenten Activering & Werk als back office. Nadat de cliënt de aanvraag voor een uitkering heeft ingediend, wordt deze door de intake- en preventiemedewerkers gecontroleerd op rechtmatigheid. Het betreft onder andere: bestandsvergelijkingen; internet controle (bijvoorbeeld Social Media); controleren bankafschriften; gesprek met cliënt, waarbij er wordt doorgevraagd; indien noodzakelijk een huisbezoek. In 2012 zijn er 850 aanvraagmeldingen voor een uitkering geweest. Slechts 33% van deze meldingen heeft daadwerkelijk geleid tot de toekenning van een uitkering.
5.2 Bestandsvergelijking De Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (WEU) bepaalt dat gegevens die binnen de Suwi-keten bekend zijn, in principe, niet mogen worden opgevraagd bij de cliënt. Het is daarom belangrijk dat de gemeente goed gebruik maakt van alle bekende gegevens bij het vaststellen van het recht op uitkering en het efficiënt opsporen van fraude. Het gaat daarbij om gegevens binnen de gemeente zelf, maar ook gegevens die elders binnen en buiten de Suwi-keten worden verzameld. Het bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) en het Inlichtingenbureau (IB) zorgen er voor dat de gemeente over deze gegevens kan beschikken. 5.3. BKWI en Suwinet Het BKWI zorgt er, via de inkijkfunctie van Suwinet, voor dat veel informatie beschikbaar is die nodig is voor de beslissing over het recht op en de hoogte van de WWB-uitkering. Het gaat dan bijvoorbeeld om gegevens als andere inkomstenbronnen, het bezit van een eigen woning of voertuig. BKWI doet dit door gegevens digitaal op te halen bij onder andere het UWV, de Svb, de Belastingdienst, Gemeentelijke sociale diensten, RDW, het Kadaster, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Kamers van Koophandel (KvK) en deze beschikbaar te stellen via Suwinet. De sociaal rechercheurs, preventiemedewerkers en consulenten Inkomen zijn geautoriseerd voor Suwinet. Hierbij is er sprake van verschillende autorisatie niveaus. 5.4 Inlichtingenbureau (IB) Het IB vergelijkt periodiek geautomatiseerd de gegevens van alle lopende gemeentelijke uitkeringen in Nederland met de administratie van onder andere het UWV, SVB, gemeenten, RDW, DUO, de belastingdienst, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en zorgverzekeraars. Per BSN zoekt het IB naar informatie die van belang is voor het recht op en de hoogte van de WWB-uitkering. Het resultaat van deze bestandsvergelijking biedt het IB de gemeente aan in de vorm van samenloopsignalen. De samenloopsignalen voor de afdeling WIZ worden één maal per maand automatisch ingelezen. De hieruit verkregen signalen die mogelijk op fraude wijzen worden volgens het stoplichtenmodel afgehandeld. Sinds januari 2012 is het door het Team Handhaving WIZ gehanteerde frauderegistratie programma LIAAN uitgebreid met het automatisch inlezen van de IB signalen. Op deze manier worden de vermogenssignalen (rente op bankrekeningen) en op naam gestelde voertuigen (RDW) door het Team Handhaving WIZ maandelijks gecontroleerd. Hiermee wordt fraude in een vroeg stadium gedetecteerd en afgehandeld. Signalen van dienstverbanden en de DJI worden momenteel nog handmatig door de afdeling Financieel Beheer WIZ (FBWIZ) gecontroleerd. 5.5. Themacontroles Met wisselende themacontroles kan worden onderzocht of cliënten de juiste informatie vertrekken. Themacontroles kunnen betrekking hebben op cliënt- of risicoprofielen. Of iemand gecontroleerd wordt is afhankelijk van specifieke persoonskenmerken, bijvoorbeeld, leeftijd, woonsituatie, het hebben (gehad) van een risicoberoep of fraudeverleden. Themacontroles kunnen ook betrekking hebben op specifiek te controleren onderdelen, los van de persoon, bijvoorbeeld: rekeningafschriften, bepaalde bezittingen zoals auto’s, water en energieverbruik. 5.6. Signaalsturing Signalen van cliënten die mogelijk op fraude wijzen worden onderzocht, waarmee systematisch getracht wordt fraude te voorkomen of te beperken. De signalen kunnen binnenkomen uit bestandsvergelijkingen met het Inlichtingenbureau, maar bijvoorbeeld ook intern via een fraudealerte consulent, een externe melding of via andere bestandskoppelingen. Signaalsturing richt zich op het onderkennen van individuele situaties met een verhoogde kans op misbruik of oneigenlijk gebruik. Signaalsturing is een onderdeel van het instrumentarium bij Hoogwaardig Handhaven dat dient ter vervanging van de onder de Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften (Rau) verplichte rechtmatigheidheronderzoeken. Er wordt in het kader van beoogde vroegtijdige detectie van (fraude)signalen gestreefd naar een gerichte inzet van controlecapaciteit, zodat efficiëntiewinst kan ontstaan.
Bij een signaal treedt het zogenaamde “stoplichtenmodel” in werking. Groen: Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van fraude; Oranje: Er is sprake van fraude, maar het benadelingsbedrag is lager dan € 50.000,- Het traject wordt door de fraudepreventiemedewerkers in samenwerking met de consulent inkomen afgehandeld. De consulent wordt ondersteund bij het handelen vanaf het signaal tot en met de afronding. Rood: Er is sprake van fraude met een benadelingsbedrag van meer dan € 50.000,Het traject wordt door de sociaal rechercheurs afgehandeld. 5.7. Uitgangspunten signaalsturing De uitgangspunten voor de denkwijze over en de implementatie van signaalsturing zijn: • de cliënt is betrouwbaar tot het tegendeel blijkt of tot er een aanleiding is tot het vaststellen van een verdenking; • vertrouwen is goed maar controleren is beter. Daarmee wordt de cliënt ook tegen zichzelf beschermd, en wordt mogelijk afglijden naar ongewenst gedrag voorkomen; • object van controle zijn zowel de inspanningsverplichtingen die de cliënt moet nakomen, als de gegevens die volledig en juist vertrekt moeten worden; • bij een inconsistentie of vraagteken wordt de cliënt zelf aan het werk gezet om een toelichting te geven in een gesprek, of om algemene administratieve- of meer specifieke gegevens te verstrekken; • de cliënt wordt intensief gecontroleerd als er aanleiding toe is; • de cliënt wordt strafrechtelijk benaderd als het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is, of het vermoeden bestaat dat een benadelingsbedrag het bedrag van € 50.000 of meer zal bedragen. 5.8. Internet onderzoek De sociaal rechercheurs en preventiemedewerkers hebben een opleiding internet rechercheren gevolgd. Hiermee kunnen zij op een verantwoorde wijze onderzoek doen op onder andere de sociale netwerken zoals Facebook, Hyves, Linkedin. 6. Huisbezoeken Met het huisbezoek heeft de gemeente een bijzonder effectief instrument in handen waarmee eventuele fraude kan worden geconstateerd. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in uitspraken voorwaarden gesteld over de gronden die aan het afleggen van een huisbezoek zijn verbonden. De belangrijkste voorwaarde is: er moet een gegronde reden bestaan om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door belanghebbende voor het vaststellen van het recht op bijstand verstrekte gegevens. Bij de toetsing van de noodzaak wordt onderzocht of het noodzakelijk is om tegen de wil van de belanghebbende een huisbezoek af te leggen en of dat huisbezoek proportioneel is. Daarbij dient tevens te zijn voldaan aan het vereiste van subsidiariteit in die zin dat de gemeente geen andere passende minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de bijstand te onderzoeken. Voor het afleggen van een huisbezoek gelden voor de ambtenaar die het huisbezoek verricht een aantal verplichtingen van de Algemene Wet Op het Binnentreden (AWOB). Het betreft: Legitimeren; Mededelen; met welke reden en met welk doel hij/zij wil binnentreden, en Toestemming; vragen, en krijgen. De toestemming moet gebaseerd zijn op volledige en juiste informatie over reden en het doel van het huisbezoek het zogenaamde “informed consent”. Ter voldoening van de aan de op de gemeente rustende bewijslast inzake het verlenen van het “informed consent” is een formulier “informed consent” gemaakt dat bij elk huisbezoek door degene die het huisbezoek verricht ingevuld en samen met de belanghebbende ondertekend wordt. Van het huisbezoek wordt door degene die het huisbezoek heeft verricht een rapport opgemaakt, dat door belanghebbende kan worden ondertekend en in zijn dossier opgeborgen wordt. Het niet meewerken aan een huisbezoek, waarbij een gegronde reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door de belanghebbende verstrekte gegevens, leidt tot bijvoorbeeld het afwijzen van een aanvraag om uitkering, of het beëindigen van een reeds toegekende uitkering.
6.1. Wet huisbezoeken Per 1 januari 2013 is de “Wet huisbezoeken” in werking getreden. De WWB wordt door deze wet op een aantal punten gewijzigd. Ook als er geen gegronde reden bestaan om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door belanghebbende voor het vaststellen van het recht op bijstand verstrekte gegevens zullen alleenstaanden en alleenstaande ouders, als de gemeente daarom vraagt, bij de bijstandsaanvraag, of op een later tijdstip moeten aantonen dat: a. hij / zij een alleenstaande of alleenstaande ouder is; b. hij / zij feitelijk verblijft op het aangegeven adres; c. hij / zij de kosten niet kan delen met een ander. 6.1.1. Huisbezoek De alleenstaande of alleenstaande ouder kan de hiervoor genoemde verplichting invullen door, op verzoek van de gemeente, de gemeente toestemming te geven zijn of haar woning binnen te treden. 6.1.2. Gevolgen van het niet aantonen Indien de belanghebbende er op verzoek niet in slaagt aan te tonen dat hij of zij een alleenstaande (ouder) is in de zin van de WWB (bijvoorbeeld door het huisbezoek te weigeren), dan: a. wordt de bijstandsnorm vastgesteld op 50% van de toepasselijke echtparen norm; b. wordt de alleenstaande ouder niet ontheven van de arbeidsverplichting; c. is er geen recht op een toeslag op grond van de gemeentelijke toeslagenverordening; d. indien wel kan worden aangetoond dat men alleenstaande of alleenstaande ouder is, maar niet kan worden aangetoond dat de kosten van bijstand niet worden gedeeld, vervalt het recht op een toeslag op grond van de gemeentelijke toeslagenverordening en wordt de bijstand bij gehuwden verlaagd op grond van kostendeling door echtparen en bij alleenstaande en alleenstaande ouders op grond van de toeslagenverordening; e. als het huisbezoek om het feitelijke woonadres vast te stellen mislukt, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om op een andere wijze aan te tonen dat men woont waar men zegt te wonen. Daarna wordt de betaling van de bijstand opgeschort. 7. Terugvordering Terugvordering was vanaf 1 januari 2004 een bevoegdheid van het college. Uitgangspunt daarbij was dat door het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand kon terugvorderen. Het college had bepaald dat in geval van schending van de inlichtingenplicht altijd tot terugvordering werd overgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving per 1 januari 2013 wordt de gemeente verplicht om verwijtbaar ten onrechte betaalde uitkering altijd en volledig terug te vorderen. Daarnaast wordt er een boete opgelegd. 8. Frauderepressie door daadwerkelijk sanctionering 8.1. Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) Op 1 januari 2013 is de “Fraudewet” in werking getreden. De WWB wordt door de fraudewet op een aantal punten gewijzigd. In de IOAW en IOAZ vinden overeenkomstige wijzigingen plaats. Voor de uitvoeringspraktijk van gemeente Weert betekent dit: 8.2. (her)Introductie van de boete Bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht41 of de aantoonplicht als rechthebbende42, waardoor de aanvraag wordt afgewezen of niet in behandeling wordt genomen, wordt in beginsel geen boete opgelegd. Bij het niet of niet behoorlijk nakomen door de cliënt van de inlichtingenplicht1 wordt aan hem een bestuurlijke boete opgelegd van ten hoogste het netto benadelingsbedrag.
41 42
Artikel 17 lid 1 WWB Artikel 11 lid 1 WWB
Als er geen sprake is van een benadelingsbedrag wordt bij schending van de inlichtingenplicht1 43 44 aan de cliënt een bestuurlijke boete opgelegd van ten hoogte € 150,00. Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag kan van een bestuurlijke boete worden afgezien en worden volstaan van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.. In het geval dat binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding wordt aan belanghebbende een boete opgelegd van ten hoogte 150% van het netto benadelingsbedrag. Indien de strafrechtelijke sanctie bestond uit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wijzigt de periode van vijf jaar in tien jaar. De bestuurlijke boete kan worden verlaagd in verband met verminderde verwijtbaarheid45 Van boeteoplegging kan worden afgezien als er sprake is van dringende redenen
47
46
.
.
Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de ten uitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn. In beroep of hoger beroep kan de rechter ook een hogere boete opleggen dan door de gemeente is opgelegd. 8.3. Invordering boete De bestuurlijke boete wordt verrekend met de lopende bijstand of met een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ. De boete kan worden verrekend met uitkeringen verstrekt door andere gemeenten, het UWV of de Svb. 8.4. Opheffing beslagvrije voet Van de bescherming van de beslagvrije voet wordt kan in de eerste drie maanden na de datum van het boetebesluit worden afgezien indien: er sprake is van recidive; indien betrokkene niet aan zijn betalingsverplichting inzake de boete voldoet; bij verrekening van de boete met een uitkering van andere gemeenten, het UWV of de SVB. Op verzoek van de belanghebbende kan bij verrekening met een uitkering van een andere gemeente, het UWV of de SVB worden verzocht wel de bescherming van de beslagvrije voet te bieden. Er is geen bescherming van de beslagvrije voet: indien betrokkene niet desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekt die voor de ten uitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn; de boete door middel van een dwangbevel of loonbeslag wordt ingevorderd. 9. Aangifte bij het Openbaar Ministerie In de nieuwe “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” van het College van procureurs-generaal (ingangsdatum 1 januari 2013) is vastgelegd dat bij een benadeling hoger dan € 50.000 door de sociale recherche proces-verbaal moet worden opgemaakt dat voor strafrechtelijke vervolging ingezonden wordt aan het Openbaar Ministerie. De aangiftegrens is mede verhoogd van € 10.000,- naar € 50.000,- in verband met de invoering van de “Fraudewet”, waarbij een boete wordt geïntroduceerd. 43 44 45 46 47
Artikel 30c lid 2 en 3 Suwe Artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ artikel 2a Boetebesluit sociale zekerheidswetten artikel 18a lid 4 WWB artikel 18a lid 7 WWB
10. Controle en opsporing 10.1 Team Handhaving WIZ Bij de afdeling WIZ zijn naast de twee sociaal rechercheurs ook twee extra controleurs (preventiemedewerkers) werkzaam. 10.2 Bevoegdheden De sociaal rechercheurs zijn beiden buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). De sociaal rechercheurs hebben opsporingsbevoegdheid en kunnen strafvorderlijke dwangmiddelen toepassen. In principe doen de sociaal rechercheurs onderzoek naar het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van een uitkering. Dit als gevolg van het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen dan wel het ten onrechte in het geheel niet verstrekken van inlichtingen waarbij het nadeel voor de gemeente hoger is dan bruto € 50.000,00. De controleur heeft geen opsporingsbevoegdheid en behandelt dan ook uitsluitend zaken waarbij het nadeel voor de gemeente lager is dan bruto € 50.000,00. In combinatie met de op te leggen boete, kan dit oplopen tot een bedrag van bijna € 100.000,00. 10.3 Toezichthouder Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college van Burgemeester en Wethouders de buitengewoon opsporingsambtenaren en preventiemedewerkers van WIZ aangewezen als toezichthouders48. Hiermee is de toezichthouder door het college van B&W belast met het houden van toezicht op de naleving van de voorschriften van de WWB, IOAW en IOAZ. De toezichthouder ontleend zijn bevoegdheden aan de bepalingen genoemd in artikel 5.11 Algemene wet bestuursrecht. De bevoegdheden zijn: elke plaats betreden, uitgezonderd woningen tegen de wil van de bewoner; inlichtingen vorderen; inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en daarvan kopieën maken; inzage vorderen van een identiteitsbewijs. Door de aanwijzing als toezichthouder kunnen de genoemde ambtenaren, ook zonder dat er sprake is van een vermoeden van fraude, de bovengenoemde bevoegdheden toepassen. In het kader van fraudepreventie kunnen met toepassing van deze bevoegdheden controles worden uitgevoerd in bijvoorbeeld horecagelegenheden en werkplaatsen om vast te stellen of uitkeringsgerechtigden aan het werk zijn. 10.4 Bereikbaarheid Zowel de sociaal rechercheurs als de controleur zijn via het algemene telefoonnummer van de afdeling WIZ (0495- 575000) bereikbaar. Indien gewenst kunnen cliënten en burgers tips of informatie anoniem bekend maken aan de sociaal rechercheurs. Via het e-mailadres [email protected] kunnen ook tips worden doorgegeven. 11. Flankerend beleid 11.1 Bezwaar en beroep Het zwaartepunt bij bezwaar en beroep ligt bij een tijdige afhandeling van de ingediende bezwaarschriften. Dit is tevens een van de speerpunten van de hoogwaardige handhaving. De cliënt moet immers zo snel mogelijk en zo duidelijk mogelijk weten waar hij aan toe is. In het kader van Hoogwaardig Handhaven is de signaalfunctie van de behandeling van de bezwaaren beroepszaken belangrijk. Ook kunnen bevindingen uit bezwaar- of beroepszaken leiden tot een beleidswijziging bij de gemeente. Vanaf 2004 worden daarom de bezwaar- en beroepschriften uitgesplitst naar aard van het bezwaar of beroep.
48
artikel 76a WWB, 53a IOAW en 53a IOAZ
12. Verantwoording De verantwoording van de financiële effecten en behaalde resultaten van het handhavingsbeleid vindt plaats via de begroting van de afdeling WIZ aan het college van B&W. 13. Nieuwe ontwikkelingen Inlichtingenbureau (IB) Het IB verfijnt de huidige signalen en ontwikkeld nieuwe signalen. In 2012 zijn nieuwe signalen geïntroduceerd en kunnen de signalen van dienstverbanden en de signalen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) automatisch worden ingelezen. Van alle debiteuren met verwijtbare vorderingen bij gemeenten was eind 2008 70% een voormalig uitkeringsontvanger. Eén van de cruciale belemmeringen voor invordering bij deze mensen is dat zij na het beëindigen van een uitkering soms onvindbaar zijn. Deze debiteuren krijgen dan de status Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW). Wettelijk dienen onterecht verstrekte uitkeringen tot op de laatste euro worden ingevorderd. In Suwinet-Inkijk kan de gemeente voor elke debiteur (één voor één) zoeken naar aanknopingspunten om te achterhalen of invordering bij de debiteur mogelijk is. Dit kost tijd en geld. Het IB is een pilot gestart voor een geautomatiseerd ‘volgen’ van spoorloze debiteuren door middel van bestandskoppelingen. Medio in 2013 zal het IB dit nieuwe signaal aan alle gemeenten aanbieden. Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) en Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) BKWI en DUO hebben een inkijkmogelijkheid bij Suwinet ontwikkeld voor de gegevens van studiefinanciering en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen schoolkosten (Wtos). Op deze manier kan een compleet verkregen worden van de financiële positie van cliënten. Belastingdienst Om te zorgen dat gemeenten altijd binnen de beslistermijn toegang hebben tot de meest recent beschikbare informatie, is sinds 2012 de frequentie van de gegevenslevering van de belastingdienst aan het IB verhoogd van 4 naar 12 maal per jaar. Dit betekent dat gemeenten sneller, en altijd binnen de beslistermijn van de aanvraag, de gegevens over heffingskortingen, toeslagen en rekeningnummers kunnen inzien via Suwi-net inkijk. Hiermee kan worden voorkomen dat er later verrekening of terugvordering van de uitkering nodig is. Het is nu mogelijk om Kadastergegevens binnen de eigen gemeentelijke grenzen in te zien. Zo kan worden gecontroleerd of een cliënt die een uitkering aanvraagt of al heeft lopen, in het bezit is van onroerend goed. Naleving.net Om gemeenten verder te ondersteunen bij de handhaving is, op initiatief van het Ministerie van SZW en de RCF’s Kenniscentra Handhaving “Naleving.net”opgestart. Dit is een besloten digitaal communicatieplatform voor alle professionals die werkzaam zijn binnen de handhavingsketen op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. Het platform biedt de mogelijkheid kennis te delen, van elkaar te leren, ervaringen uit te wisselen en netwerken te vormen. Op Naleving.net wordt ook informatie gewisseld over bestandskoppeling. De sociale rechercheurs en de preventiemedewerkers maken gebruik van Naleving.net.
14. Afkortingen AWB : Algemene Wet Bestuursrecht AWOB : Algemene Wet Op het Binnentreden BOA : Buitengewoon Opsporingsambtenaar BKWI : Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen BSN : Burgerservicenummer CJIB : Centraal Justitieel Incasso Bureau CRvB : Centrale Raad van Beroep DUO : Dienst Uitvoering Onderwijs Gefo : Gegevensformulier IB : Inlichtingenbureau IOAW : Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers IOAZ : Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Ifo : Inkomstenverklaring KvK : Kamer van Koophandel OM : Openbaar Ministerie RAU : Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften RDW : Rijksdienst voor het Wegverkeer Rof : Rechtmatigheidonderzoeksformulier SUWI : Structuur Uitvoering Werk en Inkomen Svb : Sociale verzekeringsbank SZW : Sociale Zaken en Werkgelegenheid UWV : Uitvoeringsinstelling Werknemers Verzekeringen VOW : Vertrokken Onbekend Waarheen WEU : Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen WIZ : Werk, Inkomen & Zorgverlening WWB : Wet werk en bijstand
voorstel gemeenteraad Vergadering van de gemeenteraad van 26 juni 2013 Portefeuillehouder
: H.A. Litjens
Behandelend ambtenaar : Erwin Zweypfenning Doorkiesnummer
Nummer raadsvoorstel: RAD-000806
: (0495) 575 841
Agendapunt: 16
Zweypfenning, Erwin WIZ S2 RAD: RAD130626 2013-06-26T00:00:00+02:00 BW: BW130521
ONDERWERP Wijzigen en vaststellen verordeningen en beleidsregels in verband met Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. AANLEIDING EN DOELSTELLING Door de inwerkingtreding van de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" (hierna "Fraudewet") per 1 januari 2013 is terugvordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht van uitkeringen in de sociale zekerheid een verplichting geworden. Onder 'schending van de inlichtingenplicht' wordt verstaan het niet tijdig, onjuist of onvolledig voldoen aan de verplichting om inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de hoogte van of het recht op uitkering. Tot 1 januari 2013 was terugvordering bij schending van de inlichtingenplicht een bevoegdheid. Daarnaast wordt met de Fraudewet de bestuurlijke boete geïntroduceerd binnen de WWB, Ioaw en Ioaz. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd bij schending van de inlichtingenplicht. In wet- en regelgeving wordt de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald. De boete is gelijk aan het benadelingsbedrag (de terugvordering) en bedraagt minimaal € 150,=. Tenslotte is met ingang van 1 januari 2013 de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd naar 65 jaar en één maand. Jaarlijks wordt de pensioengerechtigde leeftijd met één maand verhoogd. Door deze wetswijzigingen dienen een aantal verordeningen en beleidsregels aangepast te worden. Daarnaast is het fraudebeleidsplan herschreven. Tenslotte dient als gevolg van de Fraudewet door de raad een 'recidiveverordening boete' te worden vastgesteld en zijn de 'beleidsregels boete' door het college vastgesteld. PROBLEEMSTELLING De Fraudewet en de ophoging van de pensioengerechtigde leeftijd brengt met zich mee dat; een aantal verordeningen gewijzigd moeten worden. Dit vindt plaats door middel van de Verordening fraudewet (zie bijlage 1); de verordening recedive bestuurlijke boete Weert vastgesteld moet worden (zie bijlage 2); het op 15 december 2010 vastgestelde fraudebeleidsplan herschreven moest worden (zie bijlage 3) en opnieuw vastgesteld moet worden. OPLOSSINGSRICHTINGEN Verordening fraudewet Met de vaststelling van de verordening fraudewet worden de volgende verordeningen aangepast: a. Maatregelverordening Weert 2012 (betreft verwijderen van onderdelen die door de Fraudewet inmiddels in wetgeving zijn opgenomen en daarmee overbodig zijn geworden); b. Re-integratieverordening Weert 2012 (betreft uitsluitend vervanging van term ’65 jaar’ door ‘pensioengerechtigde leeftijd’ als gevolg van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd);
Totaal aan pagina’s (inclusief raadsbesluit): 5 Pagina 1
c. d. e.
Toeslagenverordening Weert 2012 (betreft uitsluitend vervanging van term ’65 jaar’ door ‘pensioengerechtigde leeftijd’ als gevolg van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd); Verordening categoriale bijzondere bijstand Weert 2012 (betreft uitsluitend vervanging van term ’65 jaar’ door ‘pensioengerechtigde leeftijd’ als gevolg van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd); Verordening langdurigheidstoeslag Weert 2012 (betreft uitsluitend vervanging van term ’65 jaar’ door ‘pensioengerechtigde leeftijd’ als gevolg van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd).
Verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013 Zoals eerder aangegeven is per 1 januari 2013 de Fraudewet in werking getreden. Met de wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering. In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk bv. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. De Wet werk en bijstand verplicht uw raad in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid. De verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013 is in samenwerking met Nederweert tot stand gekomen. Hierbij is gebruik gemaakt van de modelverordening van Stimulansz. In lijn met de bedoeling van de wetgever vormt het principe van volledige verrekening de basis, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken. Artikel 3 voorziet in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur- en hypotheeklasten (onder aftrek van de huurtoeslag en de hypotheekrenteaftrek), elektriciteit, gas en water via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat anders moet worden gevreesd dat belanghebbende, wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft, het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst of wordt afgesloten van bepaalde elementaire voorzieningen. Dit met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. In artikel 4 zijn situaties benoemd waarin het college toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende of diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen. Fraudebeleidsplan Het op 15 december 2010 vastgestelde Fraudebeleidsplan is herschreven en geactualiseerd naar aanleiding van de Fraudewet. Daarnaast zijn ook nog overbodige verwijzingen naar de Wet investeren in jongeren, die per 1 januari 2012 is opgegaan in de Wet werk en bijstand, verwijderd. COMMUNICATIE De klanten van de afdeling Werk, Inkomen en Zorgverlening zijn door middel van een brief en een informatieboekje geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de nieuwe wet. Er heeft een uitgebreid artikel in het ‘Sociaal journaal’ gestaan en ook met ketenpartners is hierover gesproken.
Pagina 2
Het Cliënten Platform Minima is in een vroeg stadium geïnformeerd. Het advies van het Cliënten Platform Minima luidt: “Wij kunnen instemmen met de voorgestelde beleidswijzigingen en aanpassingen. Wel willen wij nog de navolgende opmerking maken: - Bij terugvordering vragen wij speciale aandacht voor bescherming van de beslagvrije voet wanneer meerdere beslagen gelegd zijn. Volgens onze informatie is 90% van de bijstandsuitkering beslagvrij. - Na afloop van een jaar wensen wij de uitvoering en de uitkomsten van de Fraudewet met u te evalueren. “ Ten aanzien van de opmerking over de toepassing van de beslagvrije voet is reeds eerder (BW005480) kenbaar gemaakt dat de gemeente Weert de regelgeving rondom beslagvrije voet volledig volgt. Volledigheidshalve verwijzen we u graag naar de op 21 december 2012 aan de fractie van de SP toegezonden brief (onderwerp: Vragen beslagvrije voet). In het voorjaar 2014 wordt (ambtelijk) samen met het CPM teruggekeken naar de uitvoering en resultaten van de fraudewet.
EVALUATIE > ADVIES RAADSCOMMISSIE
Het advies van de raadscommissie Welzijn is:
voorstel rijp voor behandeling in de raad; agenderen als hamerstuk.
Nadrukkelijke en/of afwijkende standpunten fracties:
WL geeft aan blij te zijn dat de regeling soepeler wordt toegepast indien sprake is van huisuitzetting, minderjarigen en indien de gezondheidstoestand een rol speelt, maar vindt dat de regeling eveneens soepel moet worden toegepast indien de betrokkene geen eten meer kan kopen. Verder wordt aangegeven dat aangifte wordt gedaan als de bedragen al hoog zijn opgelopen. WL vraagt zich af hoe deze dan nog kunnen worden terugbetaald. De PvdA vindt dat er verschillend moet worden omgegaan tussen bewust en niet bewust frauderen. De PvdA geeft aan blij te zijn dat het CPM op tijd is betrokken en vraagt aandacht voor het standpunt van het CPM. Verder vraagt de PvdA aandacht voor mensen die de informatie om de een of andere manier niet kunnen lezen. Ook de SP geeft aan dat onderscheid moet worden gemaakt tussen gevallen waar van opzet sprake is en waar niet. De SP is tegen het landelijk beleid van verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en vraagt daarom of niet soepeler kan worden omgegaan met de sollicitatieplicht boven de leeftijd van 60 jaar.
Pagina 3
VOORSTEL COLLEGE De raad adviseren a. de Verordening fraudewet (bijlage 1) vast te stellen en deze met terugwerkende kracht in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2013; b. de verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013 (bijlage 2) vast te stellen en deze met terugwerkende kracht in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2013; c. het Fraudebeleidsplan Werk, Inkomen en Zorgverlening 2013 (bijlage 3) vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van het op 15 december 2010 door de raad vastgestelde fraudebeleidsplan. Bijbehorend ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan. Burgemeester en wethouders van Weert, de secretaris, de burgemeester,
M.H.F. Knaapen
A.A.M.M. Heijmans
Pagina 4
Nummer raadsvoorstel: RAD-000806
RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Weert, gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 mei 2013;
besluit: a. de Verordening fraudewet (bijlage 1) vast te stellen en deze met terugwerkende kracht in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2013; b. de verordening recidive bestuurlijke boete Weert 2013 (bijlage 2) vast te stellen en deze met terugwerkende kracht in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2013; c. het Fraudebeleidsplan Werk, Inkomen en Zorgverlening 2013 (bijlage 3) vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van het op 15 december 2010 door de raad vastgestelde fraudebeleidsplan.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 juni 2013. De griffier,
De voorzitter,
M.H.R.M. Wolfs-Corten
A.A.M.M. Heijmans
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.
BIS BenW adviezen - 5867
.