WOENSDAG 11 APRIL 1945 Hoogeveen, een inschatting Wanneer we ons proberen te verplaatsen in de visie van de oprukkende bevrijders, moeten we tot de conclusie komen dat het dorp Hoogeveen voor hen een door de Duitsers verdedigde plaats was. De dagen ervoor hadden ze Hoogeveen van alle kanten benaderd. Steeds weer stuitten de verkenners op vijandelijk vuur. De bevrijding van Hoogeveen kon dan ook alleen gekoppeld worden aan een direct beschikbare grote krijgsmacht, voor het geval het tot grote gevechten zou komen. Deze situatie zou zich voordoen op woensdag 11 april. In de loop van die dag zou een krijgsmacht ter plaatse zijn die iedere op dat moment denkbare weerstand op zou kunnen ruimen. Vandaar dat de verkenners op de voorgaande dagen niet doorzetten, geen beroep deden op zwaarder materieel en terugkeerden naar hun thuisbasis. De Duitsers maakten op de avond e van de 10 april van de nacht gebruik om hun troepen eveneens op een veilige plek terug te trekken. Hauptmann Specht, de verdediger van Hoogeveen, en alle bij hem aangesloten of inderhaast ingedeelde troepen waren al voor 22.00 uur in Beilen aangekomen. Hoogeveen lag onverdedigd te wachten op wat komen zou. Hoogeveense 11 april, Canadese bevrijders uit het noorden Vanaf de bevrijding werd verteld dat Hoogeveen is bevrijd door de Canadezen. Dat werd ook gezegd in Hollandscheveld en Elim. Het is een verzamelnaam gebleken, waaronder tal van nationaliteiten in de meest uiteenlopende eenheden samen opereerden onder opperbevel van generaal Crerar. Inmiddels weten we dat de bevrijders van Hollandscheveld, Elim en Noordscheschut en omstreken soldaten waren van het Belgische parachutistenbataljon, dat toegevoegd was aan een Poolse strijdmacht, die weer vocht als deel van een van de Canadese legers. Kortom, de waarheid is nogal eens genuanceerder dan algemeen wordt aangenomen. De vraag dringt zich dan ook op: Welke eenheden hebben Hoogeveen bevrijd? Ook hier is de geschiedenis genuanceerder dan steeds is aangenomen. Uit de feiten die we kennen over deze dag kunnen we met zekerheid stellen dat er op de morgen van 11 april minstens 3 verschillende eenheden in Hoogeveen actief zijn geweest. De weg over Zuidwolde, via Ten Arlo, naar het noorden, volgens de topografische kaart van 1954. We zien tussen twee hoofdwegen nog een restant van het kamp. De bezettingsmacht van Ten Arlo controleerde daarmee de weg naar Groningen. Die liep via de weg naar rechts, de Zuiderweg, over Hoogeveen. Langs deze weg kwamen de eerste jeeps en Staghounds van de Manitoba Dragoons naar Hoogeveen.
De nacht van 10 op 11 april verliep rustig, nog rustiger dan de nacht ervoor. Er was geen Duitser meer te zien, maar ook geen bevrijders. Twee kapotgeschoten Duitse pantserwagens stonden langs de Stuifzandseweg. Men beweerde dat daarlangs de laatste Duitsers in de nacht vertrokken waren. De aftocht van Hauptmann Specht werd dus gadegeslagen door de omwonenden. Al dagenlang hadden de Hoogeveners uit de omgeving van het station de aftocht gadegeslagen. Tot diep in de nacht vertrokken er treinen. Over de weg reed alles wat een beetje rijden en rollen kon, afgewisseld door de troepen die lopend wegtrokken. In de plaats Hoogeveen werd op de ochtend van de e 11 april met smart op de bevrijders gewacht. De vernielde brug in de Zuiderweg was een obstakel voor de optrekkende Canadese troepen. Eerst moest de brug worden opgeruimd, dan kon er een Baileybrug, een noodbrug worden gelegd. Of er moest een andere oplossing worden gevonden. We kunnen dus stellen dat de Duitse strategie van het opblazen van de bruggen in belangrijke verbindingen hier inderdaad vertragend heeft gewerkt. We moeten het echter ook relativeren. Gezien de weerstand van Hauptmann Specht konden de bevrijders niet snel oprukken, zonder de aanwezigheid van de hoofdmacht. De vertraging was hooguit een kwestie van enkele uren. Woensdag 11 april verscheen er weer een Canadese wagen bij de brug. Dat was al in alle vroegte, al om 07.00 uur. Andere wagens volgden later. Blijkbaar werd in alle vroegte nog eens gekeken naar wat er nodig was om de troepenmacht over te kunnen zetten. Het was tevens een manier om te zien of er ook verdediging bij de brug lag. Maar de bevrijders kamen niet uit het zuiden, ze kwamen uit het noorden en het oosten. Op de e ochtend van de 11 april stonden vijf pantserwagens enige tijd te wachten aan de Toldijk, voor de spoorwegovergang bij de Pesserstraat. Het was alsof ze twijfelden, zei een ooggetuige, of ze wel of niet verder zouden gaan. Rond 9.30 uur zetten ze zich in beweging, rolden de Pesserstraat door en reden naar het kruispunt. De eerste reed direct door, de tweede stopte. “Daar zijn ze!” riepen de mensen in de buurt tegen elkaar. Vlaggen werden tevoorschijn gehaald, en sierden de voorgevels van de huizen. De jongens uit de buurt vroegen of ze mee mochten rijden. In een mum van tijd zat de pantserwagen vol kinderen, klein en groot. De pantserwagen had een zender aan boord. De kinderen hoorden de boodschap die werd uitgezonden: “Hallo, hallo, we are in the place ‘El Feri’. Civilions report the place is free”, en nog meer van dat. ‘El Feri’, of iets wat er voor de Nederlandse toehoorders op leek, was de codenaam voor Hoogeveen. Het was 9.40 uur, zo wist iemand te vertellen die op het klokje in de pantserwagen keek, toen de zegetocht door Hoogeveen begon. Overal gingen de vlaggen uit en verscheen jong en oud met oranje. Ze reden naar het Raadhuisplein. De kinderen moesten stil zijn, anders konden de Canadezen het niet horen. Dat het Canadezen waren stond voor de kinderen vast.
Omdat het hier niet ging om bepantserde jeeps, afkomstig uit het oosten, maar om pantserwagens, afkomstig uit het noorden, waar de Canadezen al langer druk op Hoogeveen hadden uitgeoefend, moet het hier gaan om vijf wagens van het D squadron van de Manitoba Dragoons. De dag ervoor hadden er ook al vijf pantserwagens van deze eenheid voor Hoogeveen gestaan. Toen gingen ze niet verder, omdat de Duitsers het vuur openden. Dit keer ervoeren ze geen weerstand, en durfden het aan om de plaats binnen te gaan. Waarschijnlijk ging het niet alleen om Staghounds. Een van de kinderen in de radiowagen vertelde dat hij in een brencarrier had gezeten. Toen de radioboodschap verstaanbaar was, bleek dat de Canadezen bevel hadden gekregen om onmiddellijk naar het noorden te vertrekken. Aldus gebeurde. De kinderen werden afgezet, de vijf pantserwagens verdwenen weer via de Pesserstraat over het spoor in noordelijke richting. NSB-burgemeester Veldhuis Burgemeester Veldhuis was aanwezig in het raadhuis, op het moment dat de wagens van de eerste bevrijders daar arriveerden. Zijn gezin had hij ondergebracht bij ds. Eizenga, de Hervormde predikant van Elim. Zijn ambtswoning bij het station was te gevaarlijk geworden. Zelf wachtte hij in Hoogeveen af wat komen ging. In een gesprek op vrijdag 6 april had hij met Mannes Schipper (commandant luchtbescherming), Roelof ter Stege G.Wzn. (wethouder), Jan van der Linde (ambtenaar secretarie) en Ir. M. van Daalen (directeur gemeentewerken) de komst van de geallieerden besproken. Hij had aangegeven dat hij tot het laatst toe op post zou blijven. Uit angst voor terreur had hij een revolver bij zich gestoken. Hij gaf aan vrede te hebben met arrestatie door een Engelse of Canadese commandant. Aan anderen zou hij zich niet zomaar overgeven. Vanaf die dag was hij in het raadhuis gebleven. De anderen hadden aangegeven dat wel op het raadhuis kon blijven, maar dan moest hij direct zijn revolver aan de politie geven. Als het bij de arrestatie tot een schietpartij zou komen zou het een bloedbad kunnen worden. Hij zou gearresteerd worden dooreen paar gewone burgers uit Hoogeveen, zo werd hem verteld. Veldhuis maakte zich over de afloop van de oorlog geen zorgen. Hij geloofde nog steeds in de Duitse eindoverwinning. Na veel praten kwam het erop uit dat hij toezei dat hij zich zou melden bij de geallieerden, zo gauw de eersten in de gemeente waren. Schipper en Van Daalen hadden op de e avond van de 10 april nog weer met hem gesproken. Ze bespraken de algemene toestand en deelden Veldhuis mee dat hij de dag erop geen burgemeester meer zou zijn. “Ik moet dat eerst nog zien”, was zijn reactie. e
Op de ochtend van de 11 april was Klaas Zwiggelaar aan het werk in het distributiebureau, in de kelder van het gemeentehuis. Ineens hoorde hij iemand door de achterdeur naar binnen komen, maar zag verder niets. Hij ging voorzichtig kijken.
Het bleek te gaan om burgemeester Veldhuis. Die stond te kijken door een kier, gevormd op de plaats waar de geopende buitendeur met schanieren aan het kozijn zat. Hij keek naar….. Klaas zag het ineens ook: twee ‘tanks’, zoals hij ze noemde. Wagens met geschutskoepels, met daarop allemaal vrolijke mensen. De beschrijving kan dus ook slaan op de wagens van de Manitoba Dragoons, zoals we hiervoor al zagen. De bevrijders waren in Hoogeveen! De burgemeester stond in gedachten verzonken. Wat ging er door hem heen? “Mooi, burgemeester hè?”, zei Klaas ineens spontaan. De burgemeester schrok, hij had Klaas niet vernomen, en ontwaakte bruut uit zijn peinzen. Dat was helemaal niet mooi voor hem. Maar hij zei niets. Hij liep naar achteren, verder de kelder in. Klaas maakte zich zorgen. Hij zou zichzelf daar toch niet doodschieten? Blijkbaar overlegde de burgemeester in alle stilte met zichzelf wat hij nu zou doen. Hij kwam terug, levend en wel, en liep de kelder uit. Veldhuis vluchtte weg in noordelijke richting, door de weilanden. Ter hoogte van de Blankenslaan werd hij gezien door Willem Bennink, van de Hoogeveense politie. Veldhuis trekt zijn revolver. Bennink trekt eveneens zijn revolver. Het komt niet tot schieten. De burgemeester vlucht naar de stoep van de Rotterdamsche Bank, aan de Stationsstraat. Bennink volgt hem. Inmiddels heeft hij zijn geweer laten halen. Hij richt op Veldhuis. Neerleggen dat geweer, is zijn bevel. Meester Gerrit Houwer van de openbare mulo woont naast de bank. Veldhuis kiest eieren voor zijn geld en geeft zijn revolver aan meester Houwer. Met het geweer van Bennink op zich gericht wandelen de burgemeester en de politieman langs de Hoofdstraat naar het raadhuis. Bij de Noordse Brug gekomen komen ze terecht in een feestende massa. Heel Hoogeveen loopt uit, nu de bevrijding Probizanski en Chris van het D squadron van de Manitoba Dragoons.
een feit is geworden. Mannes Schipper vangt hen daar op. Hij brengt hen naar de winkel van Bruins, om Veldhuis te beschermen tegen het feestende publiek. De politie krijgt een seintje. Het publiek bij de brug wordt terug gedrongen. Even later komt er een motor met zijspan aangereden. Daarmee wordt Veldhuis naar het raadhuis gebracht. Hij wordt bewaakt in zijn eigen kamer, door Schipper en opperwachtmeester Overbeek. Het publiek stroomt toe, voor de hoge stoep van het raadhuis. Al snel komen waarnemend burgemeester Arend Jan van de Kerk, Machiel Rombout en Hendrik van Oosten op het raadhuis aan. De beide laatsten vormen de leiding van de BS van Hoogeveen. Schipper geeft aan dat nu het ogenblik is aangekomen dat men hem al aangekondigd had. Hij zal door gewone burgers worden gearresteerd. Dat laatste klopt natuurlijk niet. Veldhuis is gewoon een van de eerste arrestanten van de BS, maar de mededeling dat het gaat om gewone burgers heeft het effect van vernedering. Veldhuis vraagt: “Mag ik de papieren van de heren inzien? Ik kan mijn papieren tonen van de rijkscommissaris.” De toen uitgesproken woorden zijn later als volgt genoteerd: Van de Kerk: “Papieren burgemeester, bezitten we niet. De wettige Nederlandse regering onder koningin Wilhelmina heeft ook na 1940 steeds haar organen in ons land gehad. Onze simpele aanwezigheid hier en op dit ogenblik moge voor u een voldoende bewijs zijn, dat wij door haar gerechtigd zijn en dat u mij als uw voorlopige opvolger hebt te beschouwen”. Rombout: “Het ogenblik is gekomen mijnheer Veldhuis, waarop u de consequenties zult moeten aanvaarden van uw partij kiezen voor het systeemHitler. Hier in ons land vertegenwoordigd door de heren Mussert en Van Geelkerken. Het systeem
dat zoveel leed over ons vaderland heeft gebracht. Ik arresteer u in naam van onze Nederlandse regering en verzoek de heer Overbeek deze arrestatie ten uitvoer te brengen.” Veldhuis wordt achter het raadhuis in de zijspan gezet. Hij zou eigenlijk naar het politiebureau in de Grote Kerkstraat moeten worden gebracht, maar naar enig overleg en op verzoek van Veldhuis is gekozen voor het Carmelietenklooster aan de Stationsstraat. Via de achterzijde van het raadhuis en de Nieuwe Weg, de latere Van Limburg Stirumstraat, rijden motor, zijspan en inhoud naar het klooster. Zo wordt het nog altijd op afstand gehouden publiek volledig gemeden. Canadezen, tijden en plaatsen Van het kruispunt bij de Stationsstraat over de Nieuwe Weg (nu Van Limburg Stirumstraat) naar het gemeentehuis, is 2 kilometer. Ook al rijdt een pantserwagen met mensen erop rustig, dan nog is men in 5 minuten bij het plein voor het gemeentehuis geweest. In een op 11 april 1945 bijgehouden dagboek lezen we dat het 9.40 uur was toen de vijf pantserwagens bij het kruispunt waren. Ze moeten om 9.45 uur, op zijn laatst 9.50 uur, bij het gemeentehuis zijn geweest, en daar rechtsomkeert hebben gemaakt. We kunnen met zekerheid zeggen dat rond 10.00 uur de pantserwagens al weer een flink eind uit de buurt waren van de Noordsche brug. Want daar gaat het om, bij deze berekening. Waarschijnlijk waren ze zelfs al weer over het spoor,
Een Staghound in Hardenberg, kort voor de Manitoba Dragoons in Hoogeveen kwamen. rond 10.00 uur. Uit het vervolg zal duidelijk blijken dat hun conclusies behoorlijk voorbarig waren geweest. Ze zijn Hoogeveen vanuit het noorden binnengetrokken, bleven op de westkant van de Hoofdstraat, reden vrijwel helemaal buiten het toenmalige dorp om, zagen daar hooguit 20% van, en constateerden dat er geen Duitsers meer waren in de rest van het dorp en daar omheen, op basis van wat de bevolking hen vertelde. Ze hebben dit zelf niet gecontroleerd. We lezen niets over krijgsgevangenen. Die hebben ze niet gemaakt. En dat terwijl er wel degelijk Duitsers waren in en bij de plaats Hoogeveen, zoals zal blijken. Het beperkte bezoek van deze eenheid op de ochtend e van de 11 april was dan ook niet voldoende om Hoogeveen echt veilig en bevrijd te kunnen verklaren. Hoogeveen, 11 april, Belgische bevrijders uit het oosten Ook de Belgen trokken die morgen naar Hoogeveen. Dat er twee geallieerde eenheden waren in Hoogeveen wordt ondersteund door de Hoogeveensche Courant, die in twee edities twee verschillende versies van de intocht van de verkenningswagens geeft. De Hoogeveensche Courant van 16 april geeft als tijd 10.00 uur voor de komst van de bevrijders aan de Hoofdstraat (Noordsche Brug). De Hoogeveensche Courant
van 26 april heeft het over 09.45 uur en plaatst dit bezoek in een andere context. Om 10.00 uur stromen de mensen toe, om 09.45 uur zijn zitten ze al op de wagens, zo weten we van ooggetuigen en uit deze krantenverslagen. Dit alles is onlogisch, maar goed in evenwicht te brengen door uit te gaan van twee verschillende eenheden die beiden naar het hart van Hoogeveen rijden, en beiden als ‘de Canadezen’ op papier zijn gekomen. We lezen een gedeelte uit het (door omstandigheden onvolledige) verslag van de bevrijding van Hoogeveen, zoals dat werd afgedrukt in de Hoogeveensche Courant van 16 april 1945: "Woensdag 11 april, de dag der bevrijding. Er zijn geen Duitsers meer in de plaats. Vele ondergedokenen vertonen zich weer op straat. Een gevechtswagen komt om ongeveer 7 uur op den Zuiderweg. Enkele uren van spanning gaan voorbij. Dan om ongeveer 10 uur komen er een aantal gevechtswagens bij de Noordsche Brug. Het publiek is niet meer te houden. De wagens worden bestormd. Het publiek klimt bovenop de wagens en juicht. Het Wilhelmus wordt gezongen. Vlaggen komen uit en in een ogenblik is geheel Hoogeveen een vlaggenzee. Het Oranje en het Rood Wit Blauw heeft de overhand. Iedereen draagt weer Oranje. De wagens verwijderen zich weer."
slaan op de Manitoba Dragoons, die vanuit het noorden Hoogeveen waren binnengekomen. Maar deze vermelding in de Hoogeveensche Courant helpt ons wel bij het in elkaar leggen van enkele belangrijke puzzelstukken rondom de bevrijding van Hoogeveen. We moeten namelijk bij de bevrijding van de plaats Hoogeveen plaats inruimen voor de Belgische parachutisten. En dat kan nu zonder problemen. De werkwijze van de Belgen was: snel observeren en inlichtingen inwinnen, en daarna gauw weer verder. Zoals we lezen in de krant. Als we uitgaan van ineens opduikende gevechtswagens aan de Hoofdstraat, is het binnenkomen vanaf de Grote Kerkstraat ook een logische ingang. Daar kwam de Belgische para’s op uit toen ze vanuit het oosten Hoogeveen benaderden, rijdend over de Coevorderstaatweg. Wanneer ze langs de Hoofdstraat waren gereden, of langs de mensen bij het gemeentehuis, dan waren ze al veel eerder opgevallen. Het meest voor de hand liggend is dus een groepje snel binnenkomende jeeps, kortom, de werkwijze van de Belgen. Er zijn drie bronnen waar we niet om heen kunnen, als het gaat om het aandeel van de Belgen: het rapport van majoor Blondeel over de acties van zijn eenheden, de stafkaart van majoor Blondeel, en de memoires van een van zijn mannen, Jean Temmerman.
De Lynx, eveneens gebruikt door de Manitoba Dragoons. Het was vergeleken met de Staghound een lichte ‘scout’, verkenner. Uit bovenstaande blijkt overduidelijk dat A. er omstreeks 10.00 uur gevechtswagens bij de Noordsche Brug waren. B. Die gevechtswagens kwamen daar tamelijk onverwacht. C. Er zaten nog geen mensen op, dat blijkt uit het feit dat we lezen dat men er op dat moment pas bovenop klom, toen ze ineens bij de Noordsche Brug stonden. D. Ook deze wagens verwijderden zich spoedig. E. Maar ze zorgden er wel voor dat aan de Hoofdstraat de vlaggen werden uitgestoken en het bevrijdingsfeest losbarstte. Deze informatie staat al met al in contrast met de gegevens van de brencarriers, die al weg waren om 10.00 uur, en al flink vol Hoogeveners zaten toen ze bij het gemeentehuis waren geweest. De pantserwagens van de Manitoba Dragoons waren ook niet onverwachts in de buurt, want zoals gezegd: men had ze al ontdekt, ze zaten al vol mensen, ze hadden al volop aandacht gekregen, voordat ze bij het gemeentehuis waren. Ze gingen ook niet onverwachts weg, maar brachten eerst de feestende mensen weer terug naar de plekken waar ze onderweg waren opgestapt. Kortom, dit kan niet
Belgische bronnen Een citaat uit het rapport van majoor Blondeel over de 11de april: “A. Squadron: Patrols towards Hoogeveen which is reported clear of enemy. 4 P.O. W. taken amongst which one officer.” Oftewel in het Nederlands: "A. Squadron: Patrouilles naar Hoogeveen, waarvan wordt gerapporteerd dat het vrij van vijanden is. Vier krijgsgevangenen meegenomen, waaronder een officier." Deze patrouilles reden langs Noordscheschut. De meest voor de hand liggende route van Coevorden naar Hoogeveen is die langs de Hoogeveensche Vaart, via de Coevorderstraatweg, waarbij men via de Grote Kerkstraat uitkwam bij de Noordsche Brug.
Wetend dat patrouilles 's ochtends al op tijd vertrokken, moeten de mannen bij gebrek aan weerstand in de loop van de morgen Hoogeveen hebben bereikt. Dat kan dus heel goed 10.00 uur zijn geweest. Dit beeld sluit aan bij het verslag dat Roel e Thijs over de 11 april schreef. We vinden Hoogeveen ook terug in de memoires en het onderzoek van para Jean Temmerman. Hij was er zelf niet bij, maar wist wel wat er die dag gebeurde. Hij interviewde de veteranen voor een diepgaand onderzoek, vastgelegd in een geschiedenisboek over de para’s in oorlogstijd. Hij schreef: “Volgens sommige inlichtingen zou Hoogeveen niet meer bezet zijn. Het eskadron van kapitein Van der Heyden kreeg de opdracht dit te onderzoeken. De patrouilles stelden vast dat Hoogeveen niet meer werd verdedigd maar toch waren nog enkele Duitsers in de omgeving. Ze keerden terug met vier gevangenen, waaronder een officier. Gevangenen genoeg. Sergeant Klein telde: 1 onderluitenant, 7 onderofficieren en 19 korporaals en soldaten van 12 verschillende eenheden. De inlichtingensectie vond de reden van deze ‘melting-pot’. Als laatsten om Hoogeveen te verlaten had de onderluitenant en enkele van zijn mannen het bevel gekregen om zich naar Assen te begeven. Ze werden echter beschoten zodat de onderluitenant besloot naar het oosten te trekken met de niet-gevluchte mannen. Duitsers van andere eenheden, die zich verborgen hielden, hadden zich aangesloten. Zo brachten ze de nacht door in een schuur en vertrokken ’s ochtends verder. Terug werden ze beschoten, dachten dat ze omsingeld waren en besloten zich over te geven.” Kapitein van der Heyden was de meerdere van luitenant Romnée, commandant van het A Squadron waarover Blondeel spreekt in zijn rapport. Zo hebben we twee verwijzingen naar het A Squadron. Als dus de jeeps van het A Squadron naar Hoogeveen zijn e getrokken, op de ochtend van de 11 april, dan waren het met zekerheid de jeeps van luitenant Romnée die Hoogeveen bevrijdden. Dit wordt ook nog op een
De BS op de Hoofdstraat, kort na de bevrijding. De mannen lopen nog volledig in burgerkleding. andere wijze bevestigd. Een deel van de jeeps van het A Squadron was die dag in actie om Franse parachutisten achter de Duitse linies weg te halen. De parachutisten bevrijdden daarbij Westerbork, Orvelte en Elp, en kwamen terug met de Fransen en krijgsgevangenen. Uit de memoires van Jean Temmerman weten we dat die jeeps onderleiding stonden van onderluitenant d’Oultremont, zodat de Hoogeveense bevrijders onder leiding moeten hebben gewerkt van luitenant Romnée zelf. Van een theoretische bevrijding, omdat Hoogeveen een verlaten plaats zou zijn, is geen sprake, zo lezen we in de memoires van Jean Temmerman. Niet alleen hebben we in het voorgaande gezien e dat Hoogeveen tot op de 10 april aan toe verdedigd werd door de manschappen van Hauptmann Specht. Een deel van de Duitsers kon niet op tijd wegkomen, lezen we in de Belgische e bronnen. Op de ochtend van de 11 april zat een groep Duitse soldaten van verschillende eenheden in een schuur bij Hoogeveen, waar ze hadden overnacht. Het waren manschappen die nog niet dachten aan overgeven. Soldaten die op de e ochtend van de 11 april hadden proberen te ontsnappen. Ze wilden naar het oosten en stootten daarbij op de Belgische patrouilles. Het is goed afgelopen. Ze werden door de Belgen beschoten en gaven zich over. Het had ook anders kunnen lopen. Als er een wat vastberadener leider bij de Duitsers had gezeten, was de groep groot genoeg geweest om op de Belgische jeeps een dodelijke laag kogels af te vuren. Dan had de bevrijding van Hoogeveen en omstreken er heel anders uit gezien. Dit geeft tevens aan dat de bevolking van Hoogeveen niet goed op de hoogte was van wat er e gebeurd was, op de ochtend van de 11 april. Toen men de Canadese pantserwagens (‘tanks’) van de Manitoba Dragoons zag, en aangaf dat de plaats
Boven: De Hoofdstraat van Hoogeveen, rondom hotel Victoria, net na de bevrijding.
Onder: de opgeblazen brug over de Schutstraat.
vrij was, zei men wat men wist, maar wist men niets van de grote groep Duitsers die zich nog schuil had gehouden ten oosten van de plaats. Dit geeft ook aan hoe gevaarlijk het bevrijdingsfeest in Hoogeveen e is geweest, op de ochtend van de 11 april. Als de grote groep Duitsers, die dus niet van plan was om te deserteren maar daadwerkelijk wilde blijven vechten, zich had teruggetrokken op de plaats zelf, bij de komst van de Belgen, was het daar alsnog tot gevechten in de kom zelf gekomen. Met alle bloedige e gevolgen van dien. Dat er in Hoogeveen op de 11 april 1945 maar twee of drie mensen stierven ten gevolge van oorlogshandelingen, is dan ook een wonder op zich. De feestvreugde in Hoogeveen begon op twee e plaatsen, die 11 april. In het noorden met de komst van het D squadron van de Manitoba Dragoons, aan de Hoofdstraat met de Belgische gevechtswagens bij de Noordsche Brug. De overweldigende aanwezigheid van de Canadezen in de loop van de e 11 april, heeft de herinnering aan de eerste stoottroepen overvleugeld. Wie de Belgen zag, wist niet dat het Belgen waren. Ze droegen dezelfde uniformen als de Canadezen. Maar net zo goed als we als Nederlanders trots kunnen zijn wat de Prinses Irene-brigade in Frankrijk heeft gedaan bij de bevrijding van dat gebied, moeten we ook de eer voor de bevrijding van een groot deel van de plaats Hoogeveen en vrijwel het hele buitengebied leggen bij de eenheid die deze eer toekomt: de Belgische parachutisten van Romnée.
prairiemensen, zoals ze zichzelf graag profileerden. Deze Canadese eenheid bestond uit duizenden mannen van de prairies, uitgestrekte bouwlanden, uit de wouden en van de meren winkeliers, molenaars en kantoormensen, die optrokken door Noord-Europa, van Frankrijk tot Wilhelmshaven. Het regiment trok na een periode van rust op 10 en 11 april via Rijssen, Wierden, Almelo, Marienberg, Hardenberg, Gramsbergen en Zuidwolde naar e Hoogeveen. Op de morgen van de 11 april zond de commandant van het regiment om 11.00 uur een sectie met carriers en 10 scouts uit, onder leiding van Luitenant Blake. De opdracht van deze gevechtseenheid was het verzamelen van informatie over de weg naar het noorden en vijandelijke activiteiten in het gebied. Deze groep moet Hoogeveen genaderd zijn, voordat de hoofdmacht er was. Dit was niet de eenheid die vanaf de Toldijk Hoogeveen binnenkwam, want die was dus veel eerder ter plaatse.\ De dood van John Mckee e
Hoogeveen, 11 april, de opmars van het South Saskatchewan Regiment
Die middag van de 11 april begonnen genietroepen de resten van de Julianabrug te Hoogeveen verwijderen. De in Hoogeveen aanwezige genietroepen vielen onder de 7th Field Company of the Royal Canadian Engineers, geleid door major L.H.Brown. Er was toen men de Julianabrug aanpakte al een groep van het South Saskatchewan Regiment bij de brug. De genie inspecteerde de brug, en besloot om de resten van de Juliana-brug op te blazen, om ruimte te maken voor een noodbrug. Klaas Zwiggelaar had in de e loop van de 11 april zijn werk op het raadhuis
Bij de naderende hoofdmacht zat ook het South Saskatchewan Regiment. Het was een legeronderdeel van het Canadese platteland, de
De opgeblazen Julianabrug hangt nog hinderlijk in de weg. De brug blokkeert de weg naar Groningen, één van de geallieerde hoofdroutes.
tijdelijk vaarwel gezegd. ’s Morgens was hij nog aan het werk op het gemeentehuis, in de kelder eronder, als chef van de uitreikploeg van het distributiebureau. Hij was voor de oorlog al bij de burgerwacht geweest, en was nu één van de eersten die als BS’er naar buiten trad, op de dag van de bevrijding. Een eenvoudige mededeling aan zijn baas, had hem van baan doen wisselen. “Meneer Van Bladeren, ik kom voorlopig niet weer”, was zijn boodschap aan zijn baas, die verder niets vroeg. Nog diezelfde middag stond Klaas al op wacht als BS’er, bij de Julianabrug. Zijn taak bij de brug was het uit de buurt houden van de nieuwsgierige Hoogeveners. De mensen stroomden van alle kanten naar de steeds groter wordende schare Canadezen en militaire voertuigen. En dat nog wel terwijl de Juliana-brug volledig ondermijnd was met springstof van de Canadezen. Het was er levensgevaarlijk, hadden de Canadezen gezegd, en Klaas bracht dit over op de nieuwsgierige massa. De burgers luisterden en bleven op afstand. Klaas zag een vrachtwagen. Een wagen met een open bak. Wat daarmee vervoerd was, wist hij niet, maar had ook niet zijn aandacht. De chauffeur moest weg met die vrachtwagen. De Canadezen hadden hem gewaarschuwd dat er flink wat springstof onder de brugresten lag, dat er een geweldige knal werd verwacht, en deze vrachtwagen stond in de gevarenzone. Klaas beduidde de chauffeur in zijn beste Engels, voor zover hij dat kende, dat hij weg moest gaan, want het werd hier veel te gevaarlijk. De
chauffeur verstond hem niet, of had het idee dat het allemaal nog wel mee zou vallen. Hij wuifde Klaas’ woorden letterlijk weg, met een laconiek uitgesproken reactie, die Klaas op zijn beurt ook weer niet letterlijk begreep. De chauffeur bleef achter zijn stuur zitten, de vrachtwagen bleef staan waar die stond. Het korte contact met Klaas, was het laatste contact dat de chauffeur zou maken. Er kwam een geweldige knal. Stukken metaal vlogen door de lucht, en kwamen einden verderop pas neer. Klaas had zelf nog een zwaar stuk metaal achter zijn eigen woning in de tuin liggen, achter het pand Zuiderweg 17. Door de ongetemde kracht van de explosie werd een ijzeren spijl of een stuk balk vanaf de brug gelanceerd, recht op de vrachtwagen af, vloog dwars door de cabine van de vrachtwagen…… en dwars door het hoofd van de chauffeur. Hij was op slag dood. Althans, zo herinnerde Klaas zich het voorval. Volgens een ooggetuige is John Mckee nog wel uit de vrachtwagen gestapt.
4 mei 2005 was een delegatie van Hoogeveense burgers aanwezig bij de officiële herdenking op de Canadese erebegraafplaats op de Holterberg. Er werden bloemen gelegd op het graf van John Mckee, namens de burgers van Hoogeveen. Er naast het graf van Probizanski.
Twee Hoogeveense jongemannen bietsten sigaretten bij John en een andere Canadees. Ze wisten niets van een waarschuwing om achteruit te gaan. Plotseling was er een enorme knal, en een van de Canadezen waarmee ze net nog hadden gesproken viel zo dood neer. Zijn kameraden stapten naar hem toe, maar konden niets meer voor hem doen. “Dead”, werd er droog geconstateerd, en hij werd onmiddellijk weggebracht. Zo viel die dag in Hoogeveen de eerste geallieerde dode te betreuren. Private John Mckee B/118837 was een 29-jarige Canadees uit Windsor, Ontario, Canada. Zijn ouders waren Hamilton en Selina Annie Mckee. Hij was getrouwd met Margaret Mckee. John maakte deel uit van het South Saskatchewan Regiment. John McKee werd een dag na zijn dood al begraven, de 12de april, want zijn onderdeel moest verder. Hij werd tijdelijk begraven op het algemene gedeelte van de Hoogeveense begraafplaats, grafveld 6, blok I, graf 92. In 1946 werd hij overgebracht naar de Canadese erebegraafplaats op de Holterberg. Daar rust hij nu in gedeelte IX H 14. John McKee was gestorven door het opblazen van de resten van de Julianabrug, maar ondanks dit incident was er nog steeds geen Baileybrug. De Baileybruggen lagen nog in Duitsland. De hele Canadese divisie van generaal Crerar bleef die woensdag steken voor de Hoogeveensche Vaart. De explosie was op dat moment nog niet nodig geweest. Maar dat was achteraf gepraat. De Canadezen hadden ook kunnen weten dat een dergelijke manier van het opruimen van brugrestanten veel gevaarlijker was dan werd ingeschat, maar ook dat was praten achteraf. Hoe dan ook, de dag ervoor, op 10 april, gebeurde er een soortgelijk ongeval. Een e ooggetuige, een Canadees, die de 11 april ook in Hoogeveen was, vertelde erover in 2004: “Op 10 april keken we naar de Royal Canadian Engineers, die de restanten opbliezen van de kanaalbrug in Lochem. Ik stond bij luitenant Bob Bells, die de commandant was van het Pioneer Platoon, toen de Duitsers een paar meter links van ons plotseling een salvo van drie rondes 88 mm over de weg gooiden. We doken onmiddellijk op de grond, net bij een stoep voor een boerderij, met mij het dichtst bij de springladingen. Daarna kwam Bob Bell, en iemand anders het dichtst bij de woning. We raakten net de grond, toen de eerste lading explodeerde. Toen de rook optrok, zei ik tegen Bob Bell: Hé, we moeten als de donder wegwezen, voor het hier nog gevaarlijk wordt. Of zoiets. Bob gaf geen reactie. Ik zei: Hé, Bob, laten we hier wegwezen, die jongens krijgen ons nog te pakken. Ik begon hem door elkaar te schudden, hij lag net aan mijn rechterzij naast me, en zag een dun straaltje bloed uit zijn hoofd lopen. Hij was dood, met als enige praktische mogelijkheid: door een piepklein fragmentje, kleiner dan mijn vingernagel. Men vertelt dat hij die nacht aan zijn verwondingen is gestorven. Een van de officieren van de Royal Canadian Engineers is op het zelfde moment ook geraakt door een stuk staal van de brug, dat ongeveer 200 meter
door de lucht vloog, en de officier op het hoofd raakte.” De komst van de hoofdmacht Om 14.45 uur hield Luitenant-kolonel Stott van de 6th Canadian Infantry Brigade, waar het South Saskatchewan Regiment deel van uitmaakte, een bijeenkomst met commandanten van de eenheden die onder hem vielen. Ze lagen in de omgeving van Gramsbergen. De commandant van het South Saskatchewan Regiment riep daarop alle commandanten van zijn compagnieën bij elkaar. De boodschap was zorgelijk. Het front was snel naar het noorden verplaatst, maar was inmiddels te ‘zacht’ geworden. Er was meer mankracht nodig om een Duitse tegenactie te kunnen stuiten. Als ze snel door zouden stoten, zouden ze de noordelijke troepen kunnen versterken. De hele brigade zou zo snel mogelijk zo dicht mogelijk bij Groningen moeten zien te komen. De brigade bestond uit drie eenheden: Les Fusiliers Mont-Royal, The Queen's Own Cameron Highlanders of Canada en The South Saskatchewan Regiment. De tocht naar het noorden zou gemaakt worden in Kangaroo’s. De Kangaroo is de Canadese versie van een carrier, een voertuig op rupsbanden, voor het vervoer van soldaten. We kennen de oorlogsdagboeken van het South Saskatchewan Regiment. Aan de hand van die dagboeken kunnen we een beeld krijgen van de opmars van de hele brigade. Zes compagnieën van het South Saskatchewan Regiment zouden in hun opmars vergezeld gaan van het C squadron van de Fort Garry Horse. Om 15.00 uur arriveerden de Kangaroo’s. Alle soldaten werden vervoerd in deze Kangaroo’s, de officieren reden voorop in jeeps. De strijdmacht zette zich in beweging. Om 15.52 uur werd door de kop van het konvooi een brug overgestoken, die men als startpunt had aangemerkt. Om 18.31 uur arriveerde het konvooi bij een punt, dat het codewoord “Polo” had gekregen. Dit lag bij de Julianabrug te Hoogeveen. Hier liep de legermacht een paar uur helemaal vast. De opgeblazen Julianabrug in de Zuiderweg, over de Hoogeveensche Vaart, was onbruikbaar. De noodbrug, over de sluis, was wel geschikt voor wagens met luchtbanden, maar de Hoogeveen op 22 maart 1945, op een luchtfoto van de Royal Air Force. De Canadese verkenners kwamen op 11 april, uit het noorden over de spoorweg (bovenste pijl) en reden door tot het gemeentehuis (derde pijl van boven). De Belgen kwamen uit het oosten en reden naar de Noordsche Brug (tweede pijl van boven). Ze reden daarbij door een fors deel van de plaats Hoogeveen, en konden op dat moment dan ook als eersten en enigen de conclusie trekken: “Clear of enemy”, omdat op dat moment duidelijk was dat er echt niemand meer in de plaats Hoogeveen aanwezig was die verzet bood. De onderste pijl wijst op de Juliana-brug, waar John Mckee stierf. We zien namelijk amper nog bebouwing rond de Nieuwe Weg.
Kangaroo’s met rupsbanden konden er eerst nog niet over. Luitenant-kolonel Stott was zelf aanwezig bij zijn troepen. Toen deze bij Hoogeveen vastliepen, werd hij weggeroepen naar het hoofdkwartier van het 6th Canadian Infanterie Brigade, dat nog steeds elders lag. Tijdens zijn afwezigheid werden de wagens op luchtbanden over de noodbrug over de
Hoogeveensche Vaart gereden. Men sloeg kampement op langs de Nieuwe Weg, de huidige Van Limburg Stirumstraat. De manschappen bereidden de avondmaaltijd. De Kangaroo’s werden geparkeerd in de landerijen ten zuiden van de vaart, rondom de Zuiderweg. De troepen zouden eerst een betere brug moeten bouwen.
Toen Luitenant-kolonel Stott (foto) terugkwam
hield hij kort overleg met zijn commandanten. Hij af de volgende orders uit: het bataljon zou hoe dan ook noordwaarts moeten trekken, naar de omgeving van “Basketball”. Weer zo’n codewoord. De Kangeroo’s zouden blijven staan tot de brug klaar was. De infanteristen zouden verder worden vervoerd met trucks, die inmiddels al op weg waren. Die mensen van het bataljon die om wat voor reden dan ook achter zouden moeten blijven, zouden zo snel mogelijk moeten volgen. Nog diezelfde avond trok het South Saskatchewan Regiment weg uit Hoogeveen, naar het noorden. Het zelfde gold voor de andere onder-delen van de brigade, die eveneens in Hoogeveen waren vastgelopen: Les Fusiliers Mont-Royal, The Queen's Own Cameron Highlanders of Canada en het C squadron van de Fort Garry Horse. De Kangaroo’s bleven staan, met het nodige personeel ter bewaking erbij. Om 23.30 uur was het konvooi gearriveerd op “Basketball”. De mannen konden slapen. “Basketball” had als coördinaten 1571. Dit punt lag net ten Een Kangaroo van het South Saskatchewan Regiment. De foto is gemaakt op 11 april 1945, op weg naar Groningen. Omdat de Kangaroo’s die dag vastliepen bij Hoogeveen, moet de foto gemaakt zijn tussen Hardenberg en Hoogeveen.
noorden van het dorp Spier, op de oostkant van de weg naar Beilen. Twee lange vermoeiende reisdagen waren achter de rug. Twee dagen ook, waarin men zich verwonderd had over de juichende en zingende massa, die hen aan de kant van de weg had verwelkomd. Kilometers achter elkaar hadden de wegkanten vol gestaan met jong en oud, van baby’s
tot grootouders, met Oranje kleding, linten, vlaggen, en overal het “V” teken. De manschappen verwenden hen met sigaretten en chocola. Het e dagrapport van de 11 april eindigde dan ook met: “It gives the men pleasure to know they are making these people so happy, especially when “Jerry” withdraws so easily in front of us. By the end of the day the boys where ready to settle down to a well deserved sleep”. Het deed de mannen plezier te weten dat ze deze mensen zo gelukkig maakten, vooral omdat de Moffen zich zo gemakkelijk voor hen terugtrokken. Op het eind van de dag waren de jongens klaar om weg te zakken in een wel e verdiende slaap. Het weer van die 11 april, het eind van het dagrapport: helder, zonnig en heet. e
De 11 april volgens de logboeken van de Fort Garry Horse De Fort Garry Horse was een tankeenheid met Sherman-tanks, bedoeld om de infanteristen van de andere eenheden te beschermen. Het oorlogslogboek van het C Squadron van de Fort e Garry Horse geeft een beeld van de 11 april, vanuit de visie van de tankcommandant. De verwachtte troepenverplaatsing van de tanks begon die dag om 00.01 uur, zo valt te lezen. Het C e Squadron werd opgesplitst in twee groepen. De 2 e en de 4 “troops”, secties, trokken op met de South
e
e
Saskatchewan Regiment. De 1 en de 3 sectie met de The Queen's Own Cameron Highlanders of Canada. Het was voor de tanks een hectische tocht van 35 mijl naar Gramsbergen, zo lezen we. Daar raakte de noodbrug, een Bailey-brug, door een van de tanks ernstig beschadigd. Daardoor was de colonne enige tijd tot stilstand gebracht. De
infanterie moest daarom een lange omweg nemen. De jongens van het C squadron gingen de brug te lijf, en na korte tijd was deze weer operationeel. Toen de troepen bij Hoogeveen kwamen, kwamen ze erachter dat de plaats al ingenomen was. Men had dus anders verwacht. Die dag kon men niet verder, door de waterobstakels en het gebrek aan zware bruggen, zo staat in het logboek. Ook het B squadron van de Fort Garry Horse trok die e dag naar Hoogeveen. Hun tocht begon die 11 april nog achter Ommen, om 16.00 uur. Ze konden via Ommen en Balkbrug zonder enige te melden bijzonderheid doorstoten naar Hoogeveen, om daar net als de anderen voor de Juliana-brug vast te lopen. Het B squadron parkeerde de tanks langs de zuidkant van de Hoogeveensche Vaart, en bracht daar de nacht door. Het squadron stond normaal onder leiding van Major Joyce, maar die moest naar e het hoofdkwartier, zodat die 11 april captain H.E. Theobald de leiding had. Die 11e april was ook het A squadron van de Fort Garry Horse in Hoogeveen aangekomen. De eenheid stond die dag onder leiding van captain Johnston, omdat ook hun vaste commandant was weggeroepen. De kapotte Julianabrug hield hen wel op, maar niet lang. Deze tanks wisten die in de nacht nog over de Hoogeveensche Vaart te komen, toen de noodbrug klaar was. Ze e reden door naar Spier, waar ze de 12 april om 03.00 uur aankwamen, en de nacht doorbrachten in het bos. 1000 overnachtingen voor Hoogeveen e
In het gemeentehuis van Hoogeveen is die 11 april een nieuw bestuur aangetreden. Om 11.00 uur werd het gezag over de plaats door een officier van The Queen's Own Cameron Highlanders of Canada overgedragen aan majoor Machiel Rombout, de nieuwe militaire bevelhebber van Hoogeveen, districtscommandant van de BS. Het nieuwe bestuur van Hoogeveen is breder, en de bestuurders zijn allen aanwezig. Waarnemend burgemeester Arend Jan van de Kerk wordt bijgestaan door de wethouders Roelof ter Stege en Hendrik Kroesen. Verder zijn aanwezig Hendrik van Oosten, plaatselijk commandant van de BS, Willem Hensens, commmandant van de BS, gemeenteontvanger Sjieuwe Snoek, Mannes Schipper, commandant van de luchtbescherming en Jan Bork namens het verzet. Ze plaatsen de Nederlandse vlag op het raadhuis. Om 15.00 uur wordt een proclamatie van koningin Wilhelmina aangeplakt. Die middag worden aan de Stationsstraat de laatste Duitsers gearresteerd door de Nederlandse politie. Drie deserteurs kwamen aanlopen van de Willemskade. Enkele rustende Canadezen juichen als ze de ‘vijand’ zo zien vertrekken. Uit het overleg met Canadese officieren kwam een onverwachte boodschap. Er moest voor de nacht erop plaats worden gemaakt voor ongeveer 1000
man aan geallieerde troepen. Het nieuwe bestuur vroeg vrijwilligers om de door de Duitsers verlaten scholen weer een beetje op te knappen. De scholen zagen er haveloos uit. De inventaris was opgestookt of vernield en alles was vervuild. Enkele honderden vrijwilligers gingen aan de slag. De BS kwam die dag helemaal bovengronds. Er werd direct begonnen met arrestaties van NSB’ers. Feestvreugde alom, en dan het vreselijke nieuws uit Spier. Meester Bos uit Pesse, een predikant en een verpleegster lichtten de gemeenschap rond de Wijsterseweg in dat alle weggevoerde mannen waren vermoord. De noodbrug over de Venesluis Hoe toch zonder Bailey-brug zo snel mogelijk naar het noorden te komen? Er werd een noodbrug over de Venesluis gelegd. Deze sluis lag even ten westen van de Julianabrug. Een Canadese sergeant van de genie kwam er namelijk achter dat vlak achter de Venesluis een schip met Zweeds vurenhout lag. Hout van de eerste soort. Hoe kwam die lading daar, op het eind van de oorlog? Er zal een Duits doel mee gediend zijn geweest. Het werd een Canadees doel. Samen met Jan Steenbergen van de tegenoverliggende timmerfabriek bepaalde de sergeant de draagkracht van het materiaal. Het was onvoldoende voor het zware Canadese materieel. Steenbergen wist dat er op het NSrangeerterrein zeven spoorbielzen lagen. Een combinatie van spoorbielzen en Zweeds vurenhout leek voldoende draagkracht te kunnen bieden. Hout en bielzen werden in beslag. De bielzen werden over de sluiswand gelegd. Daarover kwam een houten dek van drie lagen vurenhout, met open afritten. Met hulp van vrijwilligers werd deze noodbrug binnen een dag klaar voor gebruik. Een volgende hindernis zou de Griendtsveenbrug kunnen zijn. De brug over de huidige Griendtsveenweg. De brug was eigenlijk te licht voor het zware materieel. Wanneer echter met vol gas over de brug werd gereden, was de druk op het brugdek zodanig verdeeld, dat het net goed ging. Het verkeer over de Zuiderweg en de Van Limburg Stirumstraat kwam op gang rond 13.00 uur. Dat moet het tijdstip zijn geweest dat de noodbrug over de sluis gebruikt kon worden. Een 50-tal pantserwagens en ander soort auto’s reed naar het noorden. Rond 15.00 uur rolden honderden pantserwagens, vrachtauto’s en lorries van een andere eenheid langs. Om 19.30 uur kwamen bijzonder zware vrachtauto’s langs, beladen met ijzeren stukken, materiaal voor het leggen van noodbruggen. Veel materieel, veel soldaten, velen op doortocht, inclusief het South Saskatchewan Regiment. En dan nog zo’n 1000 man die de nacht ter plaatse door zouden brengen. Logisch dat de eerste bevrijders al snel waren vergeten.
dat de verkenners die dag in totaal 45 mijl aflegden en soms zelfs 20 mijl voor de hoofdmacht uitreden.
Hoogeveen, 11 april, de snelle doorstoot van 8th Recce De optrekkende Canadese troepen maakten deel uit van “Operatie Plunder”, waarbij rond de 20 verschillende legeronderdelen betrokken waren, die op hun beurt weer onderverdeeld waren in kleinere eenheden. Slechts enkele eenheden hebben voor Hoogeveen betekenis gehad. De rest trok alleen maar langs. Hoe snel dat kon gaan, blijkt wel uit de verslaglegging van de voorhoede van de grote noordwaarts trekkende Canadese troepenmacht. Voorop reed een verkenningseenheid, het 8th Canadian Reconnaissance Regiment, kortweg “8th Recce” genoemd. Op basis van hun logboek krijgen we het volgende beeld van hun doortocht door Hoogeveen: Het Regiments Hoofdkwartier verliet Luttenberg om 07.30 uur en werd verplaatst naar Lemele, waar ze bleven tot 13.00 uur, en toen begon het, zo lezen we. De squadrons C op de rechter, en B op de linkerflank, op de as Hoogeveen Groningen, begonnen te rijden als wilden, en brandden de kilometers weg (“started to run wild, and were burning up the miles”). Toen ze vertrokken hoorden ze zoals gebruikelijk het bekende commando van majoor Merner: “Mount up, start up”, en weg waren ze weer. Nadat ze een paar keer van kaarten wisselden, belandden ze in Spier. Kortom, de brencarriërs van dit verkenningsregiment trokken zo snel noordwaarts, dat de doortocht door Hoogeveen niet eens werd vermeld. De veteranen van het 8th Recce herinnerden zich dat ze dozijnen plaatsen bevrijdden, maar waar ze precies door waren gereden was voor hen amper van belang. Net als dat bij de Belgische parachutisten het geval was, zei dat hen allemaal niet zoveel. De bedoeling was om zo snel mogelijk op te rukken en de terugtrekkende Duitsers op de hielen te zitten. Hoe onveilig dat soms voor dit 8th Recce kon zijn, blijkt wel uit het e feit dat de 11 april in het logboek werd opgenomen
Ondanks de snelle doortocht door Hoogeveen, en ondanks dat daarover niets in het logboek staat, is dit logboek belangrijk voor het onderzoek van de bevrijding van Hoogeveen. We weten eruit dat het e 8th Recce voor de 11 april niet in de buurt van Hoogeveen was, zodat de voor 11 april gesignaleerde verkenningswagens die niet bij de Belgische parachutisten hoorden voor een belangrijk deel aan de Manitoba Dragoons kunnen worden toegeschreven. Wat het logboek ons ook duidelijk maakt, is dat het 8th Recce niet om 09.30 uur in Hoogeveen was. We kunnen al met al nog steeds niet met oorlogslogboeken staven welke eenheid toen vanuit het noorden Hoogeveen binnentrok. Maar anderen dan de Manitoba Dragoons komen niet in aanmerking en de gebruikte wagens passen in hun plaatje. Het 8th Recce zou op een andere manier historisch worden: door hun activiteiten in Spier en bij Kamp Westerbork. Jean Salomon Simon: dodelijk gewond in Spier e
We vervolgen ons verhaal in Spier, waar die 11 de april nog flink gevochten werd. De 11 april was Pauli, een van de Franse parachutisten, aanwezig bij de stelling waar Simon zwaar gewond zou raken. Hij vertelde: “Toen ik in het zicht van het kruispunt kwam hebben mijn kameraden mij een teken gegeven om dekking te zoeken, want de Duitsers kwamen terug. Via een sloot heb ik het steunpunt bereikt, waar zich Bollo, Simon, Campan en mogelijk Paumier bevonden. Dit verdedigingswerk bestond uit een cirkelvormig gat met een diameter van ongeveer vier meter. Daaromheen stond een muur van anderhalve meter hoogte, gemaakt van hout en aarde, die dekking moest bieden aan een stuk antitankgeschut. Maar om te kunnen vuren moest het z’n bovenkant blootgeven, die een mooi doelwit vormde. Overal langs de weg waren mangaten. De Duitsers kwamen vanuit het noorden, liepen rechtop, zonder speciale voorzorgsmaatregelen te treffen. Campan lag in stelling met de Bren. Bollo zei: ‘Je schiet op mijn bevel. Chemin en ik geven de Brenschutter dekking’. Toen de eerste Duitsers op 50 meter afstand waren zei Bollo: ‘Vuur.’ Het wapen blokkeerde, Campan herlaadde, maar de Duitsers die hem gezien hadden sloegen terug. Het waren kennelijk para’s. Ze droegen pistoolmitrailleurs van het type Schmeisser dat een buitengewoon hoge vuursnelheid heeft. Een kogel trof de Brenschutter vol in z’n hoofd. Majoor Simon die zijn wapen overnam onderging hetzelfde lot. Daarna arriveerden de Canadezen, tegelijkertijd met Duitse versterkingen die vanuit het westen het bos uitkwamen, maar die snel weer vertrokken toen zij de Canadezen zagen.”
e
De 11 april voegde zich nog een stick bij de groep. Het was stick 20, waarvan ook kapitein Gilbert Paumier deel van uitmaakte. Paumier deed later schriftelijk verslag van de gebeurtenissen in Spier. Daarin lezen we: ‘Ik meen mij te herinneren dat we e ons in de ochtend van de 11 april bij de groep van De Bollardière hebben gevoegd en het kruispunt aan de noordkant van het dorp (= Spier) hebben bezet. Ik lag naast majoor Simon, toen hij door een kogel in zijn voorhoofd werd getroffen. We lagen toen achter een verhoging. Toen hij zich oprichtte om de weg te observeren werd hij getroffen door een schutter, die zo’n 50 meter van ons af in een mangat zat. Naar ik meen is de Duitse schutter zelf dodelijk verwond door Beaude. Dokter Dumas heeft gedaan wat hij kon met alles wat hij had om Simon te behandelen. Korte tijd daarna, hoogstens een half uur later, zijn de Canadezen gekomen. Zij hebben onmiddellijk onze gewonden afgevoerd: Simon, Dreyfus, Margarit onder anderen.” Jean Salomon Simon Ook sergeant Leca van nog weer een andere stick voegde zich met zijn mannen bij de groep in Spier. Hij vertelde van de gevechten: “Toen de woensdag aanbrak besloot de overste dat we een opstelling zouden betrekken bij het kruispunt ten noorden van Spier. Daar zijn we vlakbij café Hummel in opstelling gegaan, langs de oostkant van de weg in de sloot. Al snel hadden we gevechtscontact met de Duitsers, die in de bossen aan de overkant van de weg zaten. Onze tegenstanders, parachutisten had men ons verteld, beginnen ons hevig onder vuur te nemen en komen gevaarlijk dichtbij. Onze munitie slinkt, we hopen dat de Canadezen snel komen. De uren en minuten verstrijken, sergeant Campan wordt dodelijk getroffen in z’n hoofd, op zijn beurt wordt daarna majoor Simon geraakt. Maar hoewel hij bewusteloos is zal hij tot 7 uur ’s avonds tegen de dood blijven vechten, zonder dat men hem een goede medische behandeling kan geven. De Duitsers hebben alles leeggeroofd. De dood van deze officier heeft ons diep getroffen. Hij was een echte commandant, wiens manier van leidinggeven inhield dat hijzelf steeds het goede voorbeeld gaf. Voor ons zal het een eer blijven dat we onder zijn bevelen hebben gediend.” In de ‘Drentsche Kroniek van het bevrijdingsjaar’ uit 1947 vinden we een uitvoerig ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen in Spier. Het verslag moet zijn opgetekend uit de mond van mr.Cort van der Linden, voormalig burgemeester van Groningen, want hij is degene die steeds weer als getuige wordt aangehaald. Hij vertelde: “Ten huize van Dr Beyerink te Wijster vertelt de wijkverpleegster van het Groene Kruis, dat Spier bevrijd is. Op dit bericht begeeft mr Cort van der Linden, de daar ondergedoken burgemeester van Groningen zich per fiets naar Spier en treft daar een volledige staf van een parachutistenregiment aan, ongeveer 30 man sterk. Nadat bij zijn identiteit heeft onthuld, verzoekt de commandant hem een
ordedienst in het leven te roepen daar er drommen nieuwsgierigen zijn komen opzetten, waaronder vele fietsers, die uiteraard zeer wel spionnen kunnen zijn. Met behulp van enkele hem bekende inwoners van dorpen in deze omgeving, organiseert de heer C. v. d. L. een soort bewaking en controledienst. Twee man aan den éénen, twee man aan den anderen kant. De parachutisten hebben zich genesteld in twee aarden redoutes, die de Duitschers bij den viersprong hebben laten aanleggen. Schildwachten - dubbelposten - worden door hen uitgezet. De commandant vertelt, dat in het bosch een groot aantal lijken van gefusilleerden ligt en toont zich zeer geschokt en verontwaardigd, daar hij met dergelijke bestialiteiten nog niet eerder kennis heeft gemaakt. Al spoedig worden de eerste Duitsche krijgsgevangenen binnengebracht. Zij moeten op kousevoeten loopen, de handen boven het hoofd gevouwen en worden opgesloten in het brandspuithuisje. Te ongeveer 1 uur hoort men een auto naderen uit de richting Beilen. Het blijken overvalwagens te zijn, bemand met "Fallschirmjäger". Onmiddellijk daarop begint het gevecht. De heer C. v. d. L. slaat, met eenige nieuwsgierigen dit schieten eerst eenigen tijd gade en gaat dan koffiedrinken. Het schieten duurt echter voort en na de koffie wil hij zich weer naar Wijster begeven, daar bij eventueele ongunstige afloop van het gevecht zijn leven uiteraard zoo goed als zeker verbeurd is. Op weg naar Wijster ziet hij Duitschers en gaat een boerderij binnen. Een Duitscher houdt hem echter aan en vraagt: "Wo sind die Partisanen?" Op de mededeeling dat men dit niet weet, gaat de Duitscher midden op den weg staan,
Spier, de stelling van de Franse para’s.
Een vreselijke ontdekking
in het volle schootsveld, zoowel van de hoofdmacht als van de schildwachten der parachutisten. Er wordt tweemaal op hem geschoten, doch hij wordt niet geraakt en zoekt dekking achter het huis, dat hij zoojuist heeft verlaten.
Ongeveer een half uur nadat majoor Simon werd geraakt, arriveerden vanuit het zuiden de Canadese troepen in Spier. Dit waren soldaten van het 8th Recce. Het 8th Canadian Reconnaissance Regiment, dat daarmee ook de bevrijder van Spier werd. We lezen in hun logboek: “Bij het kruispunt in de plaats maakten onze troepen contact met de paratroepen, die waren gedropt in de nacht van 7 op 8 april. Volgens hun rapporten hadden ze een zware tijd, maar lieten ze een dondersgoede show zien, en waren ze vrijwel omsingeld en zonder munitie, toen onze jongens arriveerden. Ze verloren een paar man (gedood) en enkele gewonden. Transport pikte hen op deze locatie op om 20.00 uur.” Ze zagen er blij uit, toen ze vertrokken, noteerde men nog.
Het vuur wordt dan op deze woning gericht, omdat de Duitscher ook gaat schieten. Na eenigen tijd mindert het vuur en de Duitscher blijkt weg te zijn. De heer C. v. d. L. gaat dan weer op weg naar Wijster, ditmaal over de heide, maar voordat hij is aangekomen ziet hij tanks, vergezeld van een groote groep burgers. Hij gaat weer terug, vertelt de schildwachten, dat hij tanks heeft gezien en vraagt of alles nu veilig is. Deze zeggen, dat het nog altijd Duitsche tanks kunnen zijn, maar als even later een jeep in 't zicht komt is aan alle twijfel een einde gekomen. De stoet begeeft zich naar den viersprong, waar van de parachutisten gesneuveld blijkt te zijn sergeant Claudius Francois Campan, terwijl majoor Jean Salomon Simon doodelijk is gewond. Vermoedelijk door vuur van een der eigen tanks. Een Engelsch kapitein, die ook bij deze parachutistenafdeeling was ingedeeld, vertelt dat de redding op het nippertje was geweest, daar de munitie bijna verschoten was. De heer C. v. d. L. onderhoudt zich langen tijd met den gewonden commandant. Een andere officier onthult, dat er in totaal slechts 500 man parachutisten boven Drenthe zijn afgeworpen en dat het hiermee beoogde doel - ontreddering van de Duitsche verbindingen - volledig is bereikt.” Tot zover het verslag van mr.Cort van der Linden. Die “Engelse kapitein” zal captain Cameron zijn geweest. Andere Britten bij deze eenheid waren geen captain.
Toen kwam een vreselijke ontdekking, die als volgt in de logboeken werd opgenomen: “In een schuur, op zo’n 150 meter van onze locatie, lagen 14 lichamen, allemaal Nederlanders. Hun hoofden waren tot moes geslagen en bij sommigen waren de polsen verbrand, en het leek erop dat ze van achteren door de nek waren geschoten, nadat ze voldoende gemarteld waren om de klootzakken tevreden te stellen die dit hadden gedaan. Burgers zeggen dat het gedaan is omdat ze ervan verdacht waren dat ze voedsel naar onze paratroepen brachten. De paratroepers rapporteren ook dat ze een 12-jarige jongen vermoord hadden. Duitse gruwelijkheden is vaak over gehoord, maar tot vandaag hebben we feitelijk nooit iets gezien van hun werk (zien is geloven).”
Het graf van Jean Salomon Simon in Kapelle, Zeeland
medische troepen. Hij vocht voor zijn leven tot 19.00 uur, om toen te sterven. Hij stierf bij de Canadese hoofdmacht. Dat was in het inmiddels ingerichte kampement aan de Van Limburg Stirumstraat, of in het in allerijl weer in gebruik genomen Bethesda-ziekenhuis. In beide gevallen stierf hij in het zicht van de vernielde Juliana-brug. Als er mogelijkheden waren geweest om sneller op te rukken, of als het opblazen van deze brug voorkomen had kunnen worden, waren Simon en Campan niet gesneuveld. Majoor Jean Salomon Simon was de tweede dode van geallieerde zijde, ten gevolge van de bevrijding van Hoogeveen en omstreken. Het toeval wil dat hij en John Mckee hemelsbreed maar een paar honderd meter uit elkaar zijn gestorven. Het lot bracht hen bij elkaar. Eén van de instanties waarbij we informatie kunnen inwinnen over gesneuvelde militairen, is de Oorlogsgravenstichting in Den Haag. Ten aanzien van de gesneuvelde Franse militairen in Spier vinden we in hun registers de volgende gegevens: Claudius Francois Campan was sergeant van het 3e Regiment Chasseur Parachutisten. Hij stierf 11 april 1945 in de gemeente Beilen en werd begraven op de gemeentelijke begraafplaats te Beilen, vak A, graf 9. Op 26 juli 1949 verhuisden zijn stoffelijke resten van Beilen naar het Franse ereveld te Kapelle, Zeeland.
Jean Salomon Simon, overleden te Hoogeveen In een notitie, tussen de tekst van Cort van der Linden’s verslag, lezen we ten aanzien van Simon: ‘Hij overleed enkele uren later te Hoogeveen’. Uit het verslag blijkt, dat op het moment dat Cort van der Linden weer bij de viersprong te Spier aankomt, één para overleden is, en Jean Salomo Simons zwaar gewond is. Alle getuigen zijn het er over eens: majoor Simon werd te Spier wel dodelijk gewond. Hij kreeg er een schot in zijn voorhoofd, maar is er niet overleden. Mr.Cort van der Linden vermoedde dat hij door het vuur van de Canadese tanks was overleden. Die ‘tanks’ waren zwaar bewapende verkenningswagens. Ooggetuigen van Simon’s eigen para’s wisten beter: hij was geraakt door de kogel van een Duitser, toen hij achter de brenmitrailleur zat, waar net daarvoor Campan achter gesneuveld was. We weten door de ooggetuigen ook waarom majoor Simon is gesneuveld: om te kunnen vuren moest hij zich bloot geven voor de vijand. De stelling in Spier bood geen veiligheid voor de schutter van de bren. Wie achter de bren kroop, liep grote kans te sterven. Majoor Simon is direct na de komst van de 8th Recce zwaar gewond overgebracht naar Hoogeveen, zo lezen we. Zijn dood wordt verweten aan de oorlogsomstandigheden. Er waren te weinig middelen voor handen om hem te redden. Dat hij naar Hoogeveen werd vervoerd, lag voor de hand. Deze plaats was volledig bevrijd. Daar was inmiddels de Canadese hoofdmacht gearriveerd, inclusief de
Jean Salomo Simon, was majoor en commandant bij het 3e Regiment Chasseur Parachutisten. Hij stierf 11 april 1945 te Coevorden. Hij werd begraven op de gemeentelijke begraafplaats van Coevorden, perk 1, graf no.471. Zijn stoffelijke resten verhuisden 27 september 1949 naar het Franse ereveld te Kapelle, Zeeland. De gegevens bevestigen dat alleen sergeant Campan in Spier is gesneuveld. Opvallend is dat men van majoor Jean Salomon Simon opnam dat hij stierf in Coevorden. Alle ooggetuigen zeiden wat anders, dus daarover bestaat geen twijfel. Het zou ook volstrekt onlogisch zijn om een zwaar gewonde majoor een lange tocht door onduidelijk en waarschijnlijk nog vijandelijk gebied te laten maken, terwijl een goed ziekenhuis ook voor handen was op een kleinere afstand, te bereiken via een veilige weg. De vergissing moet ontstaan zijn doordat het lichaam van majoor Simon na zijn overlijden te Hoogeveen werd vervoerd naar Coevorden. Daar was het hoofdkwartier van het Belgische Parachutisten Regiment van de SAS, daar hoorden alle Franse parachutisten naar toe gebracht te worden, dood of levend, voor zover die binnen het bereik van de Belgische of Canadese troepen e waren, en van daaruit werd die 11 april de bevrijding van een groot deel van Drenthe gecoördineerd. Majoor Simon werd ter aarde besteld op de gemeentelijke begraafplaats van Coevorden. Dit werd gedaan met militaire eer door een erevuurpeloton van de BS van Coevorden, onder leiding van commandant Geert Wolbers. Later werd daarom aangenomen dat hij daar ook
Uit het oorlogsdagboek van het 8th Recce.
Spier en de bevrijding van Westerbork.
was overleden. In 1949 werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar de Franse erebegraafplaats in Zeeland. Handel rond de Zuiderweg De woningen rond de Zuiderweg zaten die nacht vol met soldaten. Klaas Zwiggelaar had er in het pand Zuiderweg 17 wel 15 op zolder liggen. Hij moest zelf op pad, als BS’er was er van alles te doen, en waarschuwde zijn vrouw de slaapkamerdeur op slot te doen. Want het bleven soldaten. De mannen gedroegen zich als heren, en trakteerden het gezin op sigaretten, chocolade, en wat er nog maar meer welkom was. Bij het afscheid kreeg Klaas’ vrouw een lap legerstof. Daar maakte ze later een mooi pakje van, voor hun zoontje Albert. Dat was nog een peuter (geb. 16-4-1944). De massa soldaten bij de Zuiderweg, op de avond e van de 11 april, met een schijnbare overvloed aan alles wat men in Hoogeveen node had gemist, trok een grote groep ‘ruilhandelaren’. Klaas: “Half Hoogeveen kwam ruilen bij de Zuiderweg. De soldaten waren gek op jenever. Voor een fles jenever kreeg je van alles. Toen de jenever op was, kwamen de Hoogeveners met flessen water. Zo was het Nederlandse volk toen. Tabak, sigaretten, snoep, je kreeg van alles, maar je moest oppassen dat het je niet net zo snel werd afgepakt. Ik zag een kind met een pak tabak, dat hem zo door een vrouw uit handen werd gegrepen.” De soldaten vierden feest, met de jenever en wat ze zelf bij zich hadden. Verstand van Hollands geld hadden ze amper. Wie een rijksdaalder gaf, kreeg een hand vol sigaretten, wie meer of minder gaf ook. De soldaten bulkten van het geld, maar konden er amper wat mee. Een van de aanwezigen herinnerde zich dat de Canadezen
volop aan het kaarten waren. Ze zaten in een kringetje, sigaret in de mond, fles bij de hand, en een stapel papiergeld onder een voet. Massa’s geld verwisselde zo tijdens de spelletjes van de ene naar de andere eigenaar, vertelde deze ooggetuige. Andere Hoogeveners vieren de bevrijding op een manier waar een deel van de bevolking schande e van zal spreken. Toen de Duitsers maandag de 9 april de gevorderde vezelfabriek (later Motorkracht) aan de Griendtsveenweg hadden verlaten was daar het plunderen begonnen. Daar had de districtsadministratie van het Duitse leger gezeten en werd dus van alles verwacht. Hoogeveners drongen binnen en vertrokken met pannen, blikken, vloerbedekking, en wat al niet meer. De Duitsers hadden in de vaart een schip laten zinken. De kajuit stak nog boven water uit. Dieven roofden alles wat ze vonden. De vele panden in Hoogeveen die maandenlang gevorderd waren geweest waren nu door de Duitsers verlaten. Meubels, gereedschap, huishoudelijk gerei, kantoorartikelen, brandstoffen, het verdween. Herinneringen Na het snelle vertrek van de bevrijders uit de buitengebieden en de massale komst van voertuigen, manschappen en materieel naar de Zuiderweg, werden mensen uit de wijde omgeving als een magneet daarheen getrokken. Het opvallende jankende geluid van de terreinbanden van de ononderbroken colonne die op en na 11 april te horen was op Zuiderweg en Van Limburg Stirumstraat, bleef mensen nog lang in de oren zitten. Al die wagens en al die mensen. Iedereen had daar later zo zijn eigen herinneringen aan.
Alles wat er hier van wordt gezegd is te weinig, zo overweldigend kon dat zijn. Tegelijkertijd waren het de kleine dingen die steeds weer boven kwamen. Een jonge vrouw vertelde van het gedrag van haar vriendinnen. Zo gek als die waren op al die jonge mannen in uniform, dat kon eigenlijk niet. Velen gingen door de euforie van die dag over grenzen die ze anders nooit zouden overschrijden. Heel wat mensen gingen met een geheim naar huis. Vanwege hun eigen belevenissen, of omdat ze bekenden beloofd hadden om niets te zeggen. Sommigen kregen van hun ouders huisarrest omdat ze behoed moesten worden voor verleidingen. De motorordonnansen hadden daarbij het voordeel dat hun motor extra meisjes aantrok. Hun aanwezigheid stond later nog op veler netvlies. De nonchalante manier waarop ze vaak op de motor zaten, het kussen dat half op het zadel en half op de benzinetank lag, het koord om hun hals met een groot revolver eraan, die in een holster aan hun riem was bevestigd. En dan de meisjes, achterop, met fladderende rokken en half ontblote benen. “Schande!”, zei de één. “Geweldig!”, zei de ander. Anderen herinnerden zich vooral de eerste sigaretten. Net als de chocola werden ze overal uitgedeeld of geruild. Bij het raadhuis stond een ‘tank’, vertelde iemand. Een man met een hoofdtelefoon op bleef bij die tank achter. In het Engels voerde hij gesprekken via de radio. Die draadloze verbinding was iets wat men daarvoor alleen kende van horen zeggen. De lunch van die man werd met grote ogen gevolgd. Een dikke plak brood werd dik besmeerd met boter. Een blikje
sardientjes werd los gemaakt. Die ging over het brood. Toen de rijk belegde boterham verdwenen was greep hij in zijn zakken. Hij haalde pakjes sigaretten tevoorschijn. Hij strooide ze tussen de omstanders. “Voor mijn voeten vielen drie sigaretten”, vertelde een jongen. “Ik dook er achteraan maar voordat ik de kans kreeg om ze op te rapen kreeg ik een dreun van een wel zeer rondborstige dame. Hoewel ik haar nog een paar verwensingen toevoegde grijnsde ze triomfantelijk om haar ’overwinning’. Een volgende greep was wel raak en we staken meteen een sigaretje op.” Ook deze jongen had daarna de ervaring van de misselijkheid en de hoestbui. 11 april 1945 was het begin van een feest dat door niemand was georganiseerd, spontaan begon bij de eerste geallieerde voertuigen, en langzamerhand verliep. Wie een boerderij had moest gewoon voor zijn dieren blijven zorgen. Voor velen lag het werk echter stil en stond het moment zelf centraal. Een moment om nooit te vergeten: “Hoewel de afstand tussen de verschillende bevolkingsgroepen in die dagen nog behoorlijk groot was, maakte het ineens niets meer uit wie met wie achter de muziek door de Hoofdstraat hoste. Euforische gevoelens maakten zich van de Hoogeveners meester. Iedereen sprak met iedereen en plotseling waren we allen één.”
Bevrijdingsvreugde in Hoogeveen
De dag van Roel Thijs “Voor ons, de familie Thijs, begon die dag rampzalig. Hayo Wubs (foto), de verloofde van onze oudste zus was dood geschoten. Dood geschoten door de Duitsers. Hayo, een Groninger, woonde in Hoogeveen omdat hij de stank van de strokartonfabriek niet kon verdragen. Hij werkte bij de firma Zwartsenberg als verkoper van kunstmest en moest daarom vaak ‘de boer op’. Meer dan eens ben ik met hem meegereden in zijn DKW-tje. Hayo en Lena waren in ondertrouw en wilden na de bevrijding direct trouwen. Eén dag voor die Bevrijdingsdag werd hij door de moffen vermoord wegens hulp aan Franse parachutisten die op zondag 8 april in de omgeving van het Spaarbankbos waren neergekomen. Hayo werd in het bos begraven. Ik ben toen met Henneke Ouwerkerk dat graf gaan zoeken. Henneke was één van de drie Haagse meisjes die bij ons logeerden vanwege de hongersnood in het westen van het land. Via de Pesserstraat en de Toldijk liepen we naar het Spaarbankbos. Op de Toldijk was geen verkeer. Het was er wel heel stil, zodat we het niet meer zo fijn vonden. Dus maakten we rechtsomkeert. De stilte was echter van korte duur. Geluiden van een colonne vrachtauto’s werden steeds krachtiger. De oorzaak was het gestaag naderen van onze Canadese bevrijders. Het was een prachtig gezicht. We dansten van opwinding en zwaaiden bijna de armen uit ons lijf. De stroom van legervoertuigen leek voor ons eindeloos. Wij zijn naar huis gegaan en vertelden wat we hadden meegemaakt. In het centrum van Hoogeveen waren nog geen Canadezen te zien. Dat veranderde snel. Vanuit de Kerkstraat reden twee pantserwagens de Noordse brug over en parkeerden op het kruispunt. Ze werden bedolven onder een uitzinnige massa juichende mensen. Met enig duwen trekwerk wist ik een plaats te veroveren. Juichen is leuk maar juichen op een pantserwagen van je bevrijders is zo uniek, dat vergeet je nooit weer. Van al dat juichen en hossen kreeg ik dorst en trek in een boterham, dus ben ik gauw naar huis gegaan om te recupereren. De legertros die over de Van Limburg Stirumstraat reed was inmiddels tot stilstand gekomen. Ook daar was het lunch pauze. Dit was een ideale gelegenheid om van dicht bij de auto’s te bekijken, sigaretten en chocolade te bietsen. Mijn vader had een beter plan, voor de oorlog verkocht hij sportartikelen, Een restant motorsportbrillen gaf hij mij om te ruilen voor chocolade of sigaretten. Dat werd een succes. De beste ruil was een bril voor een blikje Players, 50 heerlijke Virginia-sigaretten. Onderhandelend was ik steeds dichter bij de Julianabrug gekomen althans, bij de resten van de brug. Het brugdek hing aan een kabel boven het kanaal. Het was een slechte gewoonte van de
Duitsers om bruggen op te blazen. Plotseling werd er luid geschreeuwd bij de brug, ik keek op en zag een felle lichtflits en hoorde een enorme knal en weg was het brugdek. Een Canadees die in zijn auto zat weigerde verder te rijden werd gedood door een scherf. De volgende dag kregen wij te horen wat er vooraf gegaan was aan Hayo’s dood.” Tot zover de herinneringen van Roel Thijs. Bevrijdingsblijdschap en rouw om het verlies van een dierbare liepen in de familie Thijs helemaal door elkaar. Gezien de vele namen van overledenen die in het voorgaande werden genoemd was dit zo in veel en veel meer Hoogeveense gezinnen. Dan waren er ook nog de familieleden en vrienden van mensen die in Duitsland zaten, van verplicht tewerkgestelden, van gevangenen, van uit de Asser gevangenis weggevoerde verzetsmensen, van vrijwilligers van het Oostfront, gevluchte NSB’ers…... Er was veel onzekerheid in die aprildagen. Voor sommigen zou dat omslaan in blijdschap, als iemand weer thuis kwam. Voor anderen kwam die ene boodschap, als een lichaam was geïdentificeerd. Enkele families hebben nooit antwoord gekregen……
Hollandscheveld e
De 10 april kon de BS in Hollandscheveld bovengronds komen, toen de bevrijders het gebied hadden gezuiverd, maar men hield zich nog enigszins op de achtergrond. Per slot van rekening hadden de Belgische troepen zich weer teruggetrokken op Coevorden, en moest men de nacht doorbrengen op de rand van een nog door e Duitse troepen beheerst gebied. De 11 april nam de BS in Hollandscheveld publiekelijk het heft in handen. De 11de april werd het centraal gelegen café van de familie Metselaar voor de zoveelste keer gevorderd. Nu voor een doel waar iedereen mee in kon stemmen. Het café werd het hoofdkwartier van de plaatselijke BS. De leiding lag in handen van commandant Bartus Knegt en zijn rechterhand Jan de Zeeuw (Adriaan Tollenaar). Ook andere BSploegen met hun eigen commandanten vertoefden er, waaronder Jan Westerhof en diens ondergeschikten. Arend Metselaar werd de 11de april aangesteld als administratieve kracht. Hij werkte met de typemachine die daarvoor van het kantoor van de groepsleider van de NSB werd gehaald. Direct begon men met het arresteren van NSB'ers, waarna ze onder meer door politieagent Offeringa werden verhoord. De eerste ploeg arrestanten werd e die 11 april vastgehouden in het pand van Metselaar, in de opslagruimte op de noordkant ervan. Nieuwsgierige blikken van jeugdige passanten
Rieks Zomer, met zijn handen in zijn zakken, tussen de BS’ers van Hollandscheveld. werden door de ramen geworpen. De NSB'ers, 15 à 20 man, zaten met hun ruggen tegen de zijmuren op de grond. De arrestanten konden niet lang blijven, in de opslagruimte. Na enkele dagen konden ze weg. De grote zolder van de nabijgelegen tuinbouwschuur werd gevorderd en alle arrestanten werden vervolgens daar enige dagen ondergebracht. Uiteindelijk werden ze overgebracht naar Hoogeveen, naar de HBS, het latere Menso Alting College. Al die tijd was er door tal van BS'ers wachtgelopen rond café Metselaar en de landbouwschuur en werden passanten bij de brug gecontroleerd. Men probeerde met het arresteren zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan. Bekend is dat Rieks Zomer diverse mensen persoonlijk opzocht om hun mening te horen over wie wel en wie niet opgepakt zou moeten worden. Hendrik Haveman was schipper. Vanwege de vele beschietingen had hij voor zijn gezin onderdak gezocht bij Geu Everts, op de zuidelijke hoek van de Riegshoogtendijk en het Hollandscheveldse Opgaande. Toen varen helemaal niet meer ging, woonde hij er zelf ook. Een dochter herinnerde zich dat Rieks daar met Hendrik op een avond om tafel zat, pratend over wie ‘morgen’ opgepakt zouden worden. “Die ok?”, vroeg Rieks “Jazeker, die ok”, zei Hendrik stellig. Maar ook dan nog kon het mis gaan. Sommige
mensen hadden in de oorlog een dubbelrol, maar waren volgens het verzet volledig van de goeie kant. Dat was ook het geval met Aaldert Gruppen, de plaatselijke bureau houder van Hollandscheveld. "O, o, hebt ze oe noe ok al op epakt?", verzuchtte oudKP-leider Rieks Zomer, volgens een BS'er, toen deze langs het Zuideropgaande liep, en zag dat Aaldert door de BS in omgekeerde richting naar Hollandscheveld werd geleid…. Aaldert Gruppen was al snel weer vrij, en van iedere blaam gezuiverd. Maar het was een pijnlijk moment. Oorlogscorrespondent in Hollandscheveld De velden rond Hoogeveen waren veilig, toen de Duitse troepen uit de nabije omgeving waren verdwenen, en niet onverwacht terug konden komen. e Waarschijnlijk was het dan ook deze 11 april dat Hollandscheveld bezoek kreeg van een toentertijd bekende oorlogscorrespondent. Bij juffrouw Blekkingh, de vroedvrouw, waren de vrouw en twee kinderen van Tom Bouws ondergebracht. Tom was verslaggever en trok met de troepen mee. Net na de bevrijding zocht hij zijn gezin op en parkeerde zijn jeep op het speelveldje aan de Otto Zomerweg, waar de jeugd voetbalde en het Leger des Heils samenkomsten hield. Jan Kats en Mans Tuin van de BS van Slagharen klommen in de jeep en zaten stoer te doen. Volgens sommigen zouden ze de naam "bevrijders van Hollandscheveld" daaraan te danken hebben, en niet aan hun tocht op de motor door de velden, een paar dagen eerder. Noordscheschut en Nieuweroord Nadat hele horden Duitse soldaten in paniek langs Noordscheschut en Nieuweroord wegvluchtten, was het gebied 11 april helemaal vrij. "Eén militair in een jeep heeft Noordscheschut bevrijd!" zo werd er verteld. "En het was nog een Belg ook!" Het zullen één of twee Belgen meer zijn geweest, want de Belgische parachutisten gingen nooit alleen op pad, maar die jeep maakte geschiedenis. De Belgen reden verder, richting Hoogeveen. Er was niets meer wat hen in de weg stond om de plaats vrij te verklaren, aangezien de Duitse troepen al waren verdwenen. Dat stelde eigenlijk niets meer voor, want Hauptman Specht had zijn manschappen terug getrokken. De Belgische parachutisten konden onbelemmerd poolshoogte nemen. Het enige wat ze nog hoefden te doen was het overnemen van enkele Duitse soldaten van de plaatselijke BS. Het ging waarschijnlijk om deserteurs van Hauptmann Specht, want reguliere troepen waren er niet meer om dit gebied te verdedigen. Voordat het zover was is Noordscheschut op het nippertje aan een bloedbad ontsnapt. In het oude huis van mulder Thomas woonden evacués. Daarnaast, in de woning van Bremer, zaten de Duitse soldaten. Terwijl die sliepen haalde de BS in de nacht van 10 op 11 april enkele Duitse wapens uit de woning. Dat wijst erop dat de Duitsers al niet meer in stelling lagen en geen wachtposten hadden uitgezet. Nadat de Duitsers die
gemist hadden, was voor de soldaten het hek van de dam. Ze werden verschrikkelijk kwaad en schreeuwden dreigend uit wat er allemaal gebeuren zou. Eén van de geëvacueerden sprak vloeiend Duits en ging met de soldaten in gesprek, voor zover dat mogelijk was. Met veel moeite slaagde hij erin de soldaten te kalmeren. Hij wist hen ervan te overtuigen dat ze beter krijgsgevangenen konden worden dan dat ze in het wilde weg hun woede af zouden reageren. Dat zou alleen maar in hun nadeel werken. Uiteindelijk gaven de soldaten zich zonder slag of stoot over en werden overgedragen aan de bevrijders. Vanaf dat moment konden de mensen in de zuidelijke helft van de streek, evenals die van de wijken van Nieuweroord, zich ècht bevrijd voelen. Die zuidelijke delen van Noordscheschut en Nieuweroord lagen de dag ervoor als niemandsland tussen vriend en vijand. Albert Eggen Grote blijdschap en intens verdriet gingen samen, e die 11 april. Waar voor de één de bevrijding voorop stond, was dat voor de ander de mededeling van het verlies van een dierbare. Zo ook bij de familie van Albert Eggen. Albert Eggen woonde bij zijn ouders aan de (Oude) Hoogeveenscheweg. Daar kwamen op maandag 9 april twee Duitse militairen voor de deur. Ze kwamen aanrijden op een motor met zijspan. Vader Eggen stond aan de kant van de weg, toen ze aan kwamen rijden. Hij kon daarom niet tijdig in huis komen om zijn zoon te waarschuwen. Albert was onderduiker. De Duitsers kwamen met vader binnen. Ze vroegen de vader of hij een zoon had van ongeveer 28 à 29 jaar oud, die in de landbouw werkte. Dat was niet zo. De soldaten wezen op Albert en vroegen: “En die dan?” “Die is 22”, was het antwoord, en wijzende op zijn jongste zoon: “….die is 16”. Een van de soldaten wees op Albert: “Die is ook goed, meekomen!”. Vader vroeg of zijn zoon nog kleren of eten mee moest hebben. Dat was niet nodig. Albert werd meegenomen naar het kamp Ten Arlo. Vader Eggen heeft nog geprobeerd om in het kamp te komen, om met Albert te kunnen praten. Dat lukte niet. Woensdag 11 april kregen de ouders het vreselijke bericht dat het lijk van hun zoon Albert in het Bethesda-ziekenhuis in Hoogeveen lag. Het was die dag gevonden in het Spaarbankbos. Albert Eggens werd daarna gezien als één van de mensen die gedood waren als slachtoffer van een wraakactie, voor het helpen van Franse parachutisten, waarvan de meesten werden vermoord bij Spier. Men was echter niet gericht naar hem op zoek, zoals blijkt uit wat er bij zijn ouders thuis is gebeurd. De overlevende gevangene van Ten Arlo (Jo Reinders) heeft niets geweten van Albert Eggen. We weten gewoon niet wat er is gebeurd en hoe hij in het Spaarbankbos is gekomen. Op woensdag 11 april, een dag na zijn e 23 verjaardag, werd Albert Eggen om 11 uur ’s morgens gevonden in het Spaarbankbos. Gelijk
De overlijdensakte van Albert Eggen.
Jongeren vergapen zich aan militair materieel.
met hem werden Johan Dhont en Syb van der Linde gevonden. De vrij e onbekende 23 dode van de bevrijding van het gebied. Over hem is een apart hoofdstuk opgenomen. Drie jonge mannen, die elkaar niet kenden, vonden samen de dood. Vermoord door wegtrekkende Duitse troepen. Nestor Probizanski Bij het D squadron in De Wijk was ook de 22-jarige Canadees Nestor Probizanski. Nestor Probizanski kwam uit een familie van emigranten uit de Oekraïne. Een van de vele boerenfamilies uit dat land die een nieuw bestaan hadden opgebouwd in Stuartburn, Manitoba. Nestor was een zoon van John en Catherine Probizanski. De Oekraïense gemeenschap werd één met Canada. Hun doden rusten tussen de andere Canadese jongens. Het was Nestors squadron dat vocht om Pesse en dat e op de ochtend van de 11 april vanuit het noorden Hoogeveen binnen kwam. Waar hij ’s morgens was, dat weten we niet. Ook al was hij niet in Hoogeveen, de bevrijders daar konden alleen werken als ze op de flanken door de rest van het squadron werden beschermd. Zonder Nestor en zijn ‘Troop’ was het werk van de anderen onwerkbaar geworden. Zonder die anderen kon zijn ‘Troop’ niet werken. Een ‘Troop’ was de kleinste werkeenheid van de Manitoba Dragoons. De ‘Troop’ bestond uit twee Staghounds (gepantserde wagens) en een Lynx (een lichtere ‘scout’, verkenner). In die drie wagens werkten 12 man, inclusief een officier. De Lynx had maar twee inzittenden. De Staghound had er vijf: een officier of een sergeant die de leiding had, een schutter, een radio operator die tevens dienst deed als assistent van de schutter bij het laden van het boordwapen, een chauffeur en bijrijder die de taken van de chauffeur over kon nemen als deze uitgeschakeld zou worden. Eén van die 12 man van de ‘Troop’ van Nestor was Herb Schuppert. Hij herinnerde zich Nestor nog goed. Nestor ging erg makkelijk met anderen om. Hij had op zijn tijd zijn humor, zijn praatje en zijn stille momenten, maar was vooral één van de12 dikke vrienden die wisten dat ze het van elkaar moesten hebben als ze wilden proberen te overleven. Nestor was bijrijder in de Staghound van de officier. Hij ging uiterst serieus met zijn werk om en was daardoor zeer betrouwbaar in wat hij moest doen. Herb was chauffeur in de andere Staghound, waar een sergeant in meereed. Alleen de officier en de sergeant hadden een kaart voor zich. En dan ging het allemaal ook nog snel, met een ‘Troop’ op verkenning. Gevolg was dat de andere manschappen zelden wisten waar ze waren. Ze
kregen aanwijzingen welke kant ze op moesten, en dat was het dan. e
Op de middag van de 11 april was Nestor in De Wijk. Hij was op de brink, op het kruispunt van wegen naar IJhorst, Zuidwolde en Meppel. Hij sprong met een geladen geweer uit zijn voertuig. Er ging een schok door het wapen. Het wapen ging af. De kogel trof hem recht in zijn hoofd. Hij moet op slag dood zijn geweest. Hij werd overgebracht naar Zuidwolde. Daar was het commando van de Manitoba Dragoons toen gehuisvest, in de pastorie. e Nog diezelfde 11 april werd hij begraven op de begraafplaats van Zuidwolde. Herb Schuppert en de andere manschappen van de ‘Troop’ waren erbij. Nestor werd later overgebracht naar de Canadese begraafplaats bij Holten, waar hij ligt in graf IX.H.15. Dat ging zo ongemerkt dat burgemeester Jans van Zuidwolde in een brief van 18 april 1946 aan het Rode Kruis schreef dat hij niet wist wanneer zijn lichaam was opgegraven voor herbegrafenis en waar het gebleven was. Nestor rust in Holten naast John Mckee. Blz. 62: Nestor Probizanski (links met snor) en Siemers, een van de chauffeurs van zijn ‘Troop’.