Winnaar: Kjeld Visser, Lelystad
Party virus Ik voel dat ik wakker ben. Ik voel het zand in mijn handen en de frisse lucht die via mijn neusgaten naar mijn longen gaat. Toch krijg ik het niet voor elkaar om mijn ogen open te doen. Ik besluit me erbij neer te leggen en te luisteren naar de muziek die uit de verte lijkt te komen. Ik word steeds rustiger door het ritme van de muziek, tot ik door een pijnscheut in mijn hoofd met een ruk rechtop ga zitten. Mijn oogleden, die een minuut geleden nog voelden alsof er honderd kilo op rustte, zijn in één keer zo licht als een veertje geworden. Het blijkt avond te zijn. Ik zie wat ik al een hele tijd heb gevoeld; een groot strand liggend aan een zacht golvende zee. Het strand grenst aan een uitgestrekt bos. In de verte zie ik heel veel mensen op één plek, ze staan te dansen bij lampen, die elke mogelijke kleur licht uitstralen. Ik zie ook waar de muziek vandaan komt. Voor de groep mensen staat, op een groot podium, een dj muziek te draaien. Ik voel aan de plek op mijn hoofd, waar de pijnscheut vandaan kwam en voel opgedroogd bloed aan mijn haar kleven. Als ik verder voel, raak ik per ongeluk de wond aan, waar al het bloed waarschijnlijk vandaan kwam. Ik slaak een kreet, deels vanwege de pijn en deels vanwege de schrik omdat het zoveel pijn doet. Dan pas realiseer ik me dat ik niet meer weet wat er deze avond is gebeurd. Ik voel paniek opkomen en probeer me te herinneren wat er gebeurd is. Ik herinner me de anonieme uitnodiging, die een week geleden op de deurmat lag. Er stond in dat ik uitgenodigd was voor een geheim strandfeest op een onbewoond eiland, ergens in de Atlantische Oceaan. Ik mocht er niemand iets over vertellen en al helemaal niemand meenemen. Ik werd zaterdagavond om 19 uur op Schiphol verwacht, zonder enige bagage. Tuurlijk had ik hier wat wantrouwig over moeten zijn, maar voor zo’n avontuur word je niet altijd uitgenodigd. Wat ik me ook nog kan herinneren is, dat ik in de auto stapte, de Tomtom instelde op Schiphol en begon te rijden. Vanaf daar is alles een zwarte waas. Nadat ik alles weer op een rijtje heb gekregen, ruik ik een nare lucht. Het ruikt alsof er een dood beest ligt weg te rotten. Niet wetend wat ik anders moet doen, besluit ik de geur te volgen. Het komt uit het bos, ergens vanachter een grote struik. Even twijfel ik of het wel een slim idee is om te kijken waar de geur vandaan komt, maar uiteindelijk wint mijn nieuwsgierigheid. Ik loop het bos in en duw de bladeren opzij. Tot mijn schrik ligt daar geen dood konijn of een wegrottende vos, maar iets veel ergers. Daar in de struiken ligt het lichaam van een meisje. Haar huid is zo bleek als sneeuw en haar haar is net zo grijs als het haar van een vrouw van negentig. Haar handen liggen ineengevouwen op haar buik. Op haar lichaam zitten vliegen en insecten zich te voeden aan haar vlees, totdat er niks meer zal overblijven dan alleen haar botten. Ik begin te kokhalzen en de wereld wordt langzaam 1
zwart voor mijn ogen. Ik voel stekende prikjes, alsof er duizenden boze rode mieren over mijn lichaam lopen. Als ik steeds verder van de echte wereld afdwaal, verschijnt er voor mijn ogen steeds duidelijker een andere wereld. Als mijn ogen weer scherp kunnen kijken, zie ik dat ik in een auto zit. De prikjes zijn weg, evenals het strand. Ik realiseer me dat ik in mijn eigen auto zit, die geparkeerd staat voor mijn eigen studentenwoning. Ik merk ook dat ik niet mijn eigen lichaam bestuur, ik ben als een soort geest die meekijkt in het lichaam van iemand anders. Als ik mijzelf de Tomtom zie pakken waarop ik Schiphol intoets, wordt het me duidelijk dat dit niet echt is maar een flashback. Ik zie mijzelf de auto starten en wegrijden. Aangezien ik in Amsterdam studeer en woon, valt de reis naar Schiphol nog wel mee. Eenmaal daar aangekomen stap ik uit. Als ik het Schipholgebouw wil binnenlopen, word ik aangehouden door een man. Hij doet geheimzinnig en lijkt op een spion. Hij draagt alleen geen net pak met een donkere zonnebril. Ongetwijfeld weet hij precies wie ik ben, maar toch vraagt hij naar mijn naam. ‘Quinn Veenstra,’ antwoord ik. Bij het horen van mijn naam, duwt hij een kaartje in mijn handen en loopt weg. Het blijkt een vliegticket te zijn, met bestemming “onbekend”. Tijdens mijn flashback vraag ik me af waarom een onbekende mij zou uitnodigen voor feest op een eiland in de Atlantische Oceaan en mij daarvoor ook nog een gratis vliegticket zou geven. Ik loop naar mijn gate. Een stuk of tien mensen staat daar te wachten op het vliegtuig. Ik vraag me af of deze mensen allemaal uitgenodigd zijn. Alsof mijn gedachten worden gelezen, hoor ik opeens een stem: ‘Wij zijn hier allemaal voor het feest en jij lijkt om dezelfde reden hier te zijn. Als dit alle genodigden zijn, lijkt het me een dood feest.’ Ik draai me om en zie een meisje achter me staan. Ze heeft lang zwart haar en mooie bruine ogen. ‘Ik ben Cindy,’ zegt het meisje: ‘Welkom.’ Ik kom weer bij bewustzijn in de echte wereld. ik spreid mijn handen en maak er daarna weer een vuist van, gewoon om even te kijken of ik weer controle heb over mijn lichaam. Het lijk van het meisje ligt er nog steeds, onaangeraakt. Ik probeer te denken wat ik moet doen. Ik zit hier op een eiland waar ik nooit zelfstandig vandaan kan komen, terwijl er ergens een moordenaar rondloopt. Als ik het aan andere mensen vertel kan er paniek ontstaan, waardoor de moordenaar ook in paniek kan raken. En dat kan nooit goed aflopen, toch? Het beste wat ik kan doen, is de organisator van het feest vinden en hem inlichten. Het enige probleem is, dat ik niet weet wie dat is. Ik ren naar de plek waar ik de groep mensen eerder heb gezien. Grote kans dat de mensen op het feest mijn vraag kunnen beantwoorden. Ik probeer de gedachte, dat er elk moment een moordenaar tevoorschijn kan komen, opzij te zetten. Eenmaal aangekomen bij het feest, merk ik dat het veel groter is dan het in eerste instantie leek. Duizenden mensen; van dansende mensen bij het podium tot stelletjes die de liefde bedrijven in het bos. Ik vraag aan iemand wie de organisator van dit feest is en waar ik hem kan vinden. Tot mijn verbazing begint de jongen aan wie ik het vraag Russisch te praten. Verbaasd deins ik achteruit en wil weglopen tot ik iemand mijn naam hoor roepen. Ik kijk naar de richting waar de stem vandaan komt en zie een zwartharig meisje. Ik herken haar, maar ik kan me niet goed herinneren waarvan. ‘Quinn, je zou even gaan plassen, ben je opeens…. God, wat is er met je hoofd gebeurd?’ vraagt het meisje geschokt. Dan herken ik haar. Het is het meisje uit mijn flashback. ‘Hé Cindy. Ik… uuhh… ik weet het eigenlijk niet. Om eerlijk te zijn, kan ik me jou amper herinneren,’ zeg ik. Cindy kijkt me verbaasd aan. ‘ Quinn, we hebben de hele avond samen doorgebracht en je herinnert je niks meer?’ Ik probeer na te denken. Wat is er gebeurd? Waarom weet ik niks meer? En het belangrijkste: waarom werd ik wakker naast een lijk? Ik voel mijn hoofd heet worden. Ik zie de zwarte vlekken weer voor mijn ogen verschijnen. Ik voel weer de duizenden mierenbeetjes op mijn lichaam. Ik geef me eraan over en laat me op de grond vallen, hopend dat ik me meer kan
2
herinneren. Ik hoor Cindy nog geschrokken mijn naam roepen, maar het heeft geen zin. Ik ben al buiten westen. Ik zie dat ik in een vliegtuig zit. Naast mij zit Cindy. Ze praat tegen me en ik merk dat ik terug zit te praten. Aan het gesprek te horen merk ik dat we het wel heel gezellig hebben samen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat we in een klein vliegtuig zitten, samen met de tien mensen die ik eerder in de gate zag wachten. Dan klinkt er opeens een harde piep. Ik zie iedereen opstaan, inclusief ikzelf. Tot mijn schrik zie ik dat de deur van het vliegtuig wordt open gedaan en dat iemand eruit springt. De volgende persoon loopt naar de deur, pakt een rugzak, doet hem om, maakt hem vast en springt ook naar buiten. ‘Let’s get ready to rock,’ hoor ik Cindy zeggen. ‘Weten we zeker dat het veilig is?’ vraag ik haar. Mijn benen trillen van de angst. ‘Zolang je op tijd aan het touwtje trekt, kan er niks gebeuren,’ antwoord Cindy, waarna ze naar de rukzakken loopt. Ik zie haar er eentje omdoen en vastmaken en daarna kijkt ze naar mij. ‘Zie je beneden!’ zegt ze en ze springt. Ik voel mijn benen naar de deur bewegen en begin in paniek te raken, ook al weet ik dat ik het moet hebben overleefd. Ik zie mijzelf de beveiligingsgordels van de rugzak dicht klikken, maar door mijn trillende handen gaat dat steeds mis. Als het uiteindelijk toch lukt, sta ik nog even stil. Het moment van de twijfel, maar dan spring ik het vliegtuig uit, op een groot bebost eiland onder me af. Door de plotselinge adrenaline, trek ik meteen aan het koordje, waardoor mijn parachute uitklapt en ik langzaam naar beneden zweef. Doordat ik zo vroeg aan het koord getrokken heb, duurt het extra lang voordat ik eindelijk in het water land. Eenmaal in het water klik ik mijn rugzak los en zwem naar het eiland, nog schuddend van de adrenaline. Bij het strand aangekomen, zie ik opeens dat er veel meer mensen zijn dan de tien die in het vliegtuig zaten. Naast de grote hoeveelheid mensen zie ik ook een podium met een dansvloer, een meterslange bar met tientallen barmannen en -vrouwen en duizenden kussens, bankjes, zitzakken en wat je maar kunt bedenken bij elkaar. Waarschijnlijk bedoeld als een soort lounge plek. Cindy staat op het strand al op me te wachten. ‘Raad eens,’ zegt ze. Ik kijk haar vragend aan. ‘Ze hebben mensen van over de hele wereld uitgenodigd. Dit wordt supergaaf!’ zegt ze enthousiast. Ik maak de hele avond weer mee, van het vele dansen en drinken tot het punt dat Cindy en ik steeds closer worden. Zo close dat ze mij midden op de avond de struikjes intrekt. ‘Ik wil je wat laten zien,’ zegt ze. Als we eenmaal diep genoeg in het bos verstopt zitten, doet ze haar topje uit. Ik zie haar mooie borsten die zich schuilhouden achter haar bh. Ik loop naar haar toe en kus haar, terwijl ik teder over haar lichaam streel. Ze duwt me rustig van zich af en zegt: ‘Ik was nog niet klaar.’ Ze pakt haar korte rokje en trek en het langzaam naar beneden. Ik wil net zeggen hoe mooi ze is, als ik in de duisternis iemand op haar af zie komen. Ik roep geschrokken Cindy’s naam, maar de persoon drukt al een zakdoek in haar gezicht. Voor ik in beweging kan komen om haar te helpen, krijg ik zelf ook een zakdoek tegen mijn mond en neus gedrukt. Ik ruik de zoete geur van chloroform op de zakdoek en voel mijzelf steeds slapper worden. Ik zie een man de inmiddels bewusteloze Cindy wegslepen, waarna ik zelf ook bewusteloos neerval. Ik word wakker op een zachte bank. Ik merk dat ik weer in het nu ben. Ik zie dat de zon al aan het opkomen is. Ook zie ik Cindy met een paar mensen praten. Ik begin na te denken over wat ik net heb meegemaakt. Het kan nooit echt gebeurd zijn. Als ik zou zijn ontvoerd, waarom ben ik dan nu hier? Er is maar één manier om erachter te komen wat er echt is gebeurd. ‘Cindy!’ roep ik. Ze draait zich om naar mij, zegt nog iets tegen de mensen met wie ze aan het praten was en loopt naar mij toe. ‘Hé slaapkop, hoe is…,’ zegt Cindy, maar voor ze haar zin kan afmaken, onderbreek ik haar. ‘Geen onzin, wat is er vannacht gebeurd?’ vraag ik haar indringend. ‘Bedoel je in het bos?’ vraagt ze. Voor het eerst sinds ik wakker werd bij het lijk, voelt het alsof ik eindelijk geluk heb. Misschien kan zij 3
verklaren wat er is gebeurd, zodat ik niet meer met vragen zit. Cindy bijt op haar lip en zegt: ‘ Nou, eerst kleedde ik me uit, daarna kleedde jij je uit en daarna kwamen er tien fantastische minuten.’ Teleurgesteld bedenk ik me wat ik moet zeggen. Hoe kan dit? Waarom droomde ik dan net dat ik ontvoerd werd? Opeens denk ik aan het lijk. Blijkbaar ben ik verliefd op Cindy, dan moet ik haar toch wel kunnen vertrouwen? Ik besluit haar alles te vertellen wat ik me kan herinneren. Het wakker worden in het zand, het lijk, mijn flashbacks. Als ik klaar ben met vertellen blijft Cindy even stil. ‘Het… het enige dat ik weet is dat jij zei dat je naar de wc moest en de rest van de avond weg bent gebleven,’ zegt ze uiteindelijk. Hierop weet ik geen antwoord. Ik kan ook niet helder nadenken door de muziek die nog steeds keihard uit de boxen komt. ‘Laat me anders dat lijk zien,’ zegt Cindy. ‘dan zien we daar wel verder.’ Dat is een slim idee. Als ze het lijk zou zien zou ze misschien weten wie het is en bij het lijk is tenminste geen keiharde muziek. Ik stem in en we lopen langs het water naar de plaats waar de moord is gepleegd. Cindy pakt mijn hand vast. ‘Die flashbacks, hoe zit het daarmee?’ vraag ze. ‘Ze lijken gewoon zo echt, ik kan me haast niet voorstellen dat het niet echt gebeurd is,’ antwoord ik. Ze kijkt me bezorgd aan. ‘Misschien kan je de komende tijd maar beter thuis blijven in plaats van naar feestjes gaan,’ zegt ze. Een tijdje lopen we samen, hand in hand, zonder iets te zeggen. De stilte zegt op dat moment meer dan duizend woorden zouden kunnen uitdrukken. ‘Daar is het,’ zeg ik als we op de plek zijn aangekomen en ik wijs in de richting van de struikjes. Met tegenzin loop ik erheen, me voorbereidend om nog een keer met het lijk geconfronteerd te worden. Als ik de struikjes wegduw, zie ik haar weer. Het meisje ligt nog steeds hetzelfde als toen ik haar voor het laatst zag, alleen zijn er nu meer beestjes rondom haar. Ik kijk haar aan en zie haar ogen, die naar de bladeren van de bomen boven haar staren. Ze zijn een mooie kleur bruin, een kleur bruin die ik herken. In een flits zie ik een beeld voor me. Het vertrok net zo snel als het verscheen, maar toch heb ik het duidelijk gezien. Het was Cindy die ik voor me had gezien, met haar lange zwarte haar en haar mooie bruine ogen. Plotseling schiet me iets te binnen. ‘Cindy,’ zegt ik en ze kijkt me aan. Dan zie ik wat er de hele tijd niet klopte, waarom ik geen antwoorden kon krijgen op mijn vragen. De Cindy die mij nu aankijkt heeft geen mooie bruine ogen, maar blauwe. Ik begin weer zwarte vlekken te zien en voel weer de mierenbeten. Nee, niet nu, het mag niet nu gebeuren. Terwijl ik door mijn verzwakte spieren op mijn knieën val, blijf ik Cindy aankijken. Er verschijnt een lach op haar gezicht. ‘Slaap zacht,’ hoor ik haar nog zeggen voordat de wereld weer helemaal zwart wordt. Ik word langzaam wakker in een flashback. Ik lig in mijn onderbroek op een ijzeren tafel met handboeien om, die aan de tafel zijn bevestigd. De tafel wordt vooruit geduwd door een man in een witte jas met een gasmasker op. Ik rij langs allemaal ramen, die elk uitkijken op een kamer met drie patiënten erin. Ze zijn op een zelfde ijzeren tafel vastgemaakt. Ik word na een tijdje rijden in een kamer geduwd. Alles in de kamer is wit, van de muren tot het plafond. Het enige dat niet wit is, is het raam dat uitzicht geeft op de witte gang. Rechts van mij ligt een jongen die ik niet herken. Aan mijn linkerkant is het leeg. Twee mannen met witte jassen en gasmaskers op beginnen stickers op mijn lichaam te plakken, die zijn aangesloten aan een monitor. Ik zie ze de monitor aandoen en mijn hartslag en lichaamstemperatuur verschijnen op het scherm. Mijn hartslag is enorm hoog, maar ik heb geen monitor nodig om dat te weten. Nadat de mannen alles hebben geïnstalleerd, lopen ze naar de jongen aan mijn rechterkant. Ik zie de twee mannen een spuit te voorschijn halen en de jongen begint te gillen. De mannen negeren het gegil en beginnen de operatie. Eén van de mannen houdt het hoofd van de patiënt vast terwijl de ander de naald van de spuit in de patiënt zijn nek steekt. Nadat hij de vloeistof naar binnen heeft gespoten, stopt de patiënt met schreeuwen. De mannen checken de monitor, knikken en lopen de kamer uit. Ik probeer ook op de monitor te kijken, 4
maar het scherm is schuin weggedraaid. Ik kijk naar mijn linkerkant en zie dat Cindy de kamer in wordt gerold. Ze is nog steeds buiten westen. Ook bij haar worden er stickers op haar lichaam geplakt en ook zij wordt op een monitor aangesloten. Ik probeer los te breken uit de grip van de handboeien om naar haar toe te gaan, maar het is verspilde moeite. Ik zie dat Cindy langzaam haar ogen opendoet. Als ze zich realiseert waar ze is, ontstaat er een geschrokken uitdrukking op haar gezicht. Terwijl ze paniekerig rondkijkt vindt ze mijn blik. ‘Quinn, waar zijn we?’ vraagt ze. ‘Weet ik niet,’ antwoord ik. Ik had graag meer willen zeggen, haar gerust willen stellen, maar ik ben zelf even bang als zij. De mannen die haar naar binnen duwden, verlaten de kamer. Er klinkt geluid uit een witte speaker. ‘Start test besmetting via ademhalen,’ zegt een man. Vier mannen kijken via het raam mee. Ik zie Cindy’s monitor en zie dat haar lichaamstemperatuur daalt. Even later begint ook haar hartslag heel langzaam te dalen. Ze sterft! Ze laten haar langzaam sterven! Ik kijk naar mijn monitor maar zie geen verandering. Dit hebben de mannen waarschijnlijk ook gemerkt, want één van de vier komt naar binnen. Als hij mijn stickers controleert, zie ik mijn kans en grijp naar zijn jaszak. Ik vind een sleutel en bid dat het de sleutel voor de handboeien zal zijn. De man springt geschrokken opzij, maar laat het er niet bij zitten. Hij grijpt naar de sleutel. Met een ruk trek ik het gasmasker van zijn gezicht af en de man raakt in paniek. Hij ramt op de deur, smeekt of zijn collega’s hem naar buiten willen laten, maar zijn collega’s lijken hem niet te willen helpen. Dan haalt de man een pil uit zijn zak, slikt hem door en valt een seconde later op de grond. Ik probeer de handboeien open te maken met de sleutel en… het lukt! Snel maak ik ook de andere handboei los en ren naar Cindy. Haar temperatuur blijft dalen en ze is lijkbleek. Snel maak ik haar los en loop naar de jongen aan de rechterkant van mij om hem ook los te maken. Dan zie ik op de monitor dat zijn hartslag op 0 staat. Zijn haar, dat eerst blond was, is nu grijs en slap geworden. Ik zie dat Cindy moeite heeft met opstaan, maar het lukt haar wel. De mannen aan de andere kant van het glas zijn weggerend. De man die de pil heeft geslikt ligt nog steeds op de grond, waarschijnlijk dood. Ik grijp in de andere zak van de man en zoek naar een sleutel. Ik kan niks vinden. Ik besluit een monitor te pakken. ‘Wat ga je doen?’ vraagt Cindy. ‘Ons proberen te redden,’ antwoord ik. Mijn angst is overgegaan in woede en ik ram met alle kracht die ik in me heb met de monitor tegen het raam. Na drie slagen breekt het glas. Ik help Cindy erdoorheen en klim daarna zelf door het raam. ‘Welke kant op?’ vraagt Cindy paniekerig. ‘De linkerkant,’ besluit ik, maar voor we erheen kunnen rennen, komen er twee soldaten van de linkerkant en beginnen te schieten. ‘Laten we maar de rechts gaan,’ roept Cindy. We rennen de gang door, terwijl de kogels ons rond de oren vliegen. ‘Het loopt dood!’ roept Cindy. Dat klopt, de gang eindigt met een muur. ‘Er zit een raam in de muur, we moeten springen,’ zeg ik paniekerig. Een paar kogels van de soldaten hadden het raam al aan stukken geschoten en ik zie het bos. Ik laat Cindy eerst naar buiten klimmen en dan ga ik zelf. We zaten blijkbaar op de eerste verdieping, de klap valt wel mee. ‘We moeten hier weg, Cindy!’ roep ik. Ik zie dat Cindy begint te strompelen. ‘Ik kan niet meer,’ zegt ze. Ik pak haar op en draag haar in mijn armen terwijl ik wegren. Tijdens het rennen val ik door een pijnscheut op de grond, waarbij ik ook Cindy laat vallen. Ik voel aan mijn hoofd, waar direct een verschrikkelijke pijn vandaan komt. Er is een kogel rakelings langs mijn hoofd gegaan en heeft een stukje huid meegenomen. Het bloed stoomt uit mijn hoofd, maar ik pak Cindy weer en ren verder. Ze staart zwak voor zich uit. Vlakbij het strand leg ik Cindy neer en ga bij haar zitten. Haar haar is grijs geworden en ze is lijkbleek en ijskoud. Ik voel bij haar borst en voel dat haar hart heel langzaam klopt. ‘Wat hebben ze met je gedaan…’ vraag ik met tranen in mijn ogen. Ze kijkt me aan en zegt: ‘Dankjewel…’ Ik probeer mijn tranen binnen te houden en zeg: ‘Voor wat? Ik heb je niet kunnen redden, je bent aan het sterven.’ Ze kijkt me liefdevol aan. ‘Ik bedankte je niet voor net, ik bedankte je dat ik je heb mogen ontmoeten,’ zegt ze moeizaam. Ik hou haar lichaam zo dicht 5
mogelijk tegen het mijne aan, terwijl mijn tranen nu over mijn gezicht rollen. ‘Je bent het beste wat ik ooit heb meegemaakt,’ fluister ik in haar oor. Dan voel ik geen pols meer. Ik hoor haar niet meer zachtjes ademhalen. Het is over. Ik vouw haar handen ineen en leg ze vredig op haar buik. Ik voel me opeens licht in mijn hoofd worden. Ik realiseer me dat ik veel bloed moet hebben verloren door de wond aan mijn hoofd. Ik besluit het bloed en de tranen van mijn gezicht te wassen in de zee, maar tijdens mijn tocht naar het water val ik bewusteloos neer op het zand. Ik word wakker in de echte wereld. De tranen staan in mijn ogen. Mijn armen en voeten zijn met leren banden aan een soort operatiestoel vastgebonden. Ik ben weer in hetzelfde gebouw als van mijn flashback. Schuin naast me staat een klein ijzeren tafeltje op wielen. Op het tafeltje liggen verschillende soorten gereedschap. Tegenover me staat een krukje. De kamer waar ik in zit is net zoals de kamer waarin ik eerder heb gezeten, alleen kleiner. De deur wordt geopend en de nep Cindy stapt naar binnen. Ze gaat op het krukje zitten en kijkt me aan. Zo blijven we een minuut zitten, zonder iets te zeggen. Dan grijpt ze naar haar haar en trek het van haar hoofd af. Onder haar zwarte pruik zit een middel lang geknipte bos blonde haren. Daarna pakt ze een doekje en doet een poging om de make up van haar gezicht af te halen. Het grootste gedeelte van haar make up verdwijnt waardoor ze er niet meer uitziet als een twintigjarige meisje, maar als een vrouw van veertig. Ze kijkt me aan en vraagt: ‘Wat is het toch met jou.’ Ze ziet dat ik haar niet begrijp en gaat verder. ‘Nadat we de jongen naast je hebben geïnjecteerd met het virus zou jij besmet moeten zijn geraakt door het inademen van de lucht die hij uit heeft geademd. Bij jou vriendinnetje werkte het, maar bij jou blijkbaar niet. Dat betekent dat ons virus nog niet perfect is. Ik zal je moeten opensnijden om uit te zoeken waarom niet,’ zegt de vrouw. Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Een… een virus?’ weet ik nog uit mijn mond te krijgen. ‘Waarom denk je anders dat je gratis naar een feest op een onbewoond eiland mag?’ vraagt ze spottend. ‘De aarde is aan het sterven en de mens is de oorzaak. De enige manier om de aarde te redden is door de oorzaak te verwoesten. Nu willen de meeste mensen dit offer niet vrijwillig brengen, dus moeten wij ze een handje helpen. Als we eenmaal het perfecte virus hebben ontworpen, dodelijk voor de mens maar zonder effect op andere organismen, dan kunnen we het verspreiden en de aarde van een ondergang redden.’ Terwijl mijn brein de informatie nog probeert op te nemen, heeft mijn mond al een nieuwe vraag uitgesproken: ‘Waarom de hele show, waarom heb je me niet gewoon direct opgepakt en opengesneden?’ De vrouw begint te glimlachen. ‘Zie je, toen je ontsnapte was dat een enorm gevaar voor ons. Wat als je aan de mensen op het strand vertelt over ons “bedrijfje”? Ik was op het strand om te zorgen dat niemand je zou geloven. Een goed ding was dat jij je niks meer kon herinneren. Dat betekende dus dat ik je alleen nog maar naar een rustige plekje hoefde te lokken om je te ontvoeren. Het is van het grootste belang dat niemand hier iets van te weten komt, snap je,’ zegt ze. Ik ben met stomheid geslagen, niet in staat om nog zinnige vragen te bedenken. De vrouw klopt op de deur, waarop deze wordt opengedaan en er een dokter met een gasfles en twee bewakers naar binnen komen. Aan de gasfles zit een mondkapje. ‘Oké, we gaan je verdoven. Beter voor jou, je voelt geen pijn en beter voor ons, we kunnen je onderzoeken zonder dat je al te snel sterft,’ zegt de vrouw. Ze doet me het mondkapje voor en draait aan het ringetje van de gasfles. Ik voel bij elke ademhaling dat ik verder van de wereld raak. Ik voel dat ik weer bewusteloos raak. Ik ben te vaak flauwgevallen om het nog eens te laten gebeuren. Uit alle macht probeer ik wakker te blijven, maar toch vallen mijn ogen dicht. In de verte hoor ik de vrouw zeggen: ‘Hij is bewusteloos, we kunnen hem nu wel losmaken voor de operatie.’ Ik voel dat het gas me steeds verder de duisternis in probeert te sleuren, maar ik weet wakker te blijven. Ik voel dat de leren riemen worden losgemaakt. Dit is het, dit is mijn enige kans. Ik vlieg overeind, waardoor het 6
mondkapje afvalt. Mijn hoofd tolt en mijn benen wankelen, maar ik ben wakker. Ik spring op een bewaker af voor hij kan schieten en ontdoe hem van zijn geweer. Eenmaal zelf het geweer in handen hebbend, realiseer ik me dat ik hier nooit vandaan kom. Zelfs als ik weer uit dit gebouw weet te ontsnappen, zal ik nooit van dit eiland af kunnen komen. Ik zie op de gasfles het teken van een vlammetje staan. Als ik de andere bewaker zijn wapen zie heffen, neem ik een besluit. Ik kan mezelf niet meer redden, maar er is nog hoop voor de rest van de wereld. Ik richt mijn geweer op de gasfles en haal de trekker over. Het enige wat ik daarna nog zie, is een zee van vuur. ‘Tijdens zijn vlucht naar Amerika zag de piloot van een passagiersvliegtuig een explosie op een onbewoond eiland. De kustwacht werd direct gebeld en na onderzoek bleek er een feest gaande te zijn op dit eiland. Verder werd er ook een verlaten ziekenhuis ontdekt, waarvan men denkt dat daar de explosie vandaan kwam. In het gebouw werden tientallen gevangen jongeren aangetroffen en honderden lijken. De gevangen jongeren beweren als proefkonijnen te zijn gebruikt door gestoorde wetenschappers, die na de explosie op de vlucht zijn geslagen met al het mogelijke bewijsmateriaal. Bij de explosie kwamen 5 slachtoffers om het leven, waaronder vermoedelijk één van de jongeren. De feestgangers beweren van niks te weten. Mijn naam is Jeroen Overbeek en dit was het NOS journaal.’
7