Wim H. Nijhof
GESCHIEDENIS van
ENSCHEDE stad uit stoom en strijd
Wim Nijhof Wim H.H. Nijhof
GescHiedeNisvan vaneNscHede eNscHede GescHiedeNis staduit uitstoom stoomenenstrijd strijd stad Vrijdag oktober 2014 verschijnt Vrijdag 3131 oktober 2014 verschijnt het boek GescHiedeNis van het boek GescHiedeNis van eNscHede, stad stoom strijd. eNscHede, stad uituit stoom enen strijd. inisdeze van n in Sliepsteen dit een bijlage voorproefje. het boek, vertellen wijbijna u iets over dit boek. met in totaal 450 bladzijden, Het is een voorproefje.verhalen in het boek, staan rijk geïllustreerde metmensen in totaal bijna 450 bladzijden, over die in de stad leefden rijk geïllustreerde verhalen enstaan leven, over oorlogen, branden, over mensen diekrotten, in de stad leefden feesten, villa’s en fabrieken leven, over oorlogen, branden, enen arbeiders, stakingen, kortom, feesten, villa’s over alles wat eren in krotten, een stadfabrieken als en arbeiders, stakingen, kortom, enschede in vele eeuwen gebeurde. over alles er in stad steeds weerwat stond dieeen stad op,als na enschede in veleen eeuwen gebeurde. rampen, branden oorlogen, als steeds weer stond een Phoenix die puindie en stad roet op, van na branden derampen, schouders schudten enoorlogen, het levenals een oppakt. PhoenixHet die boek puin en roet van weer vertelt de schouders schudt en het leven over de stoom die de stad glorie weer oppakt. boek bracht, rijkdom,Het maar ookvertelt strijd, van over de stoom dievoor de stad glorie en arbeiders, de strijd herbouw bracht, rijkdom, maar is ook van vernieuwing. enschede destrijd, stad uit arbeiders, de strijd voor herbouw en stoom en strijd. vernieuwing. enschede is de stad uit stoom en strijd.
Boeiend boek vol verhalen over geschiedenis Enschede Het is heel lang geleden dat er een boek verscheen over de geschiedenis van Enschede, een halve eeuw, want in 1962 publiceerde L.A. Stroink zijn nog steeds veel geraadpleegde kroniek van de historie van stad en streek, onder de titel Stad en land van Twente. In 2008, bij het verschijnen van mijn proefschrift over Jan Herman van Heek, Kunst, katoen en kastelen. J.H. van Heek, 1873-1957, wist ik één ding zeker, ik wilde me de volgende jaren inzetten voor een boek over de historie van mijn geboortestad. Het boek is nu klaar, het verschijnt op 31 oktober a.s. Wie mijn boeken heeft gelezen, weet dat ik meer een verhalenverteller ben, niet direct een schrijver die de gebeurtenissen van elfduizend jaar menselijk leven in Enschede en omgeving keurig op een rijtje zet. Verhalen dus, in Geschiedenis van Enschede, over de eerste bewoners, over de Tachtigjarige Oorlog, de Franse Tijd, de wereldoorlogen, stadsbranden, textielfabrikanten, rijke bazen in hun villa’s en arme arbeiders in krottenbuurten, over koningen en burgemeesters, over de buurschappen Boekelo, Glanerbrug, Lonneker en Usselo, over landgoederen en woonkasteeltjes, over de voetbalclubs, over kunstenaars, schilders en dichters. Ik heb de teksten soms wat persoonlijk gemaakt, ik vertel verhalen uit mijn jeugd in Enschede, over mijn Opa die de stakingen in de twintigste eeuw meemaakte, over mijn vader die in de oorlog tijdens een razzia werd opgepakt en nooit terugkwam, over mijn zoektocht naar een Joodse klasgenote die overleefde. Enschede is de geboorteplek van belangrijke kunstenaars, schilders en dichters die in mijn boek aan de orde komen, tijdgenoten van mij, die ik goed ken. H.H. ter Balkt, voor mij Harrie, die prachtige gedichten heeft geschreven, landelijk bekend is, ook als Habakuk de Balker II. Jan Cremer, schilder en schrijver, van wie ik diverse schilderijen thuis heb hangen, wiens boeken in mijn kast staan. Willem Wilmink, de dichter, die ontroerend mooie gedichten heeft gemaakt. U vindt werk van hen en enige anderen verspreid door het boek, passend bij één van de vele verhalen. Wim H. Nijhof
Dr. Wim H. Nijhof is geboren op 10 oktober 1939 in Enschede. Na zijn gymnasiumjaren aan Het Enschedees Lyceum werd hij leerling-journalist bij Tubantia, tot 1 januari 1963, toen hij naar Het Vrije Volk vertrok. Hij werkte daarna voor diverse dagbladen, het laatst in zijn journalistieke carrière als chef van de stadsredactie van de Twentsche Courant in Hengelo. Vanaf 1970 woont hij in Apeldoorn, waar hij werkte als voorlichter van de gemeente Apeldoorn en daarna tot 2000 een communicatie-adviesbureau leidde. Hij promoveerde in 2008 op zijn biografie van Jan Herman van Heek en schreef ondermeer boeken over het textieldorp Haaksbergen en de troebelen in de Twentse textiel. (www.devalkenberg.nl)
2
Elfduizend jaar geleden woonden hier al zwervers in een soort tent Elfduizend jaar geleden woonden er al mensen in Enschede. Zwervers waren het, jagers-verzamelaars die ongedurig van de ene naar de andere plaats trokken, levend van jacht op edelherten, reetjes, elanden, ganzen en vissen uit de veldplassen. Hun dagelijkse maal vulden ze aan met wat de bodem opleverde aan eetbare wortels en wilde vruchten, zoals de bessen van de kraaiheide. Er woonden en werkten ook jagers in ateliers of werkruimten, in een soort tent vermoedelijk, van ongeveer 2,5 bij 3 meter, onder huiden van dieren, gespannen over kegelvormige palen. Maar is Enschede dan al zo oud, elfduizend jaar? Hoe oud de stad eigenlijk is weten we niet. Negentig jaar geleden, in de jaren twintig, moest de Grote Kerk worden gerestaureerd. Bij het opbreken en ontgraven van de vloer in de kerk werd een groot aantal zwerfkeien aangetroffen, die ongeordend, dicht bijeen, in de bodem lagen. Een deskundige hield vol dat die vloer een hunebed was, anderen meenden dat het overblijfselen waren van een zeer oude, primitieve kerk. De grote veldkeien zouden fundamentstenen van een oude houten kerk kunnen zijn. Jan Herman van Heek, de fabrikant die naast de kerk woonde, hield vol dat deze plek, voordat het christendom hier was verkondigd, een Germaanse verzamelplaats was geweest, dit was
dus ‘de oorsprong van Enschede’. In elk geval was het volgens Van Heek zeker dat er een houten kerkje had gestaan, voordat de eerste stenen kerk was gebouwd. Maar echte zekerheid hebben we nog steeds niet. Wat we wel weten, is dat Enschede in 1325 stadsrechten kreeg van de Utrechtse bisschop Jan van Diest en een stadszegel mocht gaan voeren, om officiële stukken te waarmerken. Het eerste zegel stelde de patroon van de kerk en van de parochie voor, Sint Jacobus de Meerdere, die in de linkerhand een staf vasthield en op de uitgespreide rechterhand de kerk droeg. Er stond een randschrift op: S(igillum) opidi Enschede. Dit zegel, gevoerd tot 1647, was tegelijkertijd het stadswapen dat op oude gedenkpenningen voorkomt. In de zeventiende eeuw kreeg Enschede een nieuw zegel, vermoedelijk na de eerste Münsterse Oorlog (1665-1666). Op dat zegel stond een slaghek, drie dwarsbalken samengehouden door twee kruisbalken, in het midden door twee touwen kruiselings verbonden. Met dit zegel en ook met de toen ingevoerde schrijfwijze Eindschede wilde het stadsbestuur benadrukken, dat Enschede de ‘eindscheiding’ was tussen Overijssel en het bisdom Münster. Vanaf 1819 mocht Enschede het wapen met het rode hek voeren, zo besliste de Hoge Raad van Adel. Bij de samenvoeging van de gemeenten Enschede en Lonneker in 1934 werd dit wapen met twee kleine wijzigingen – zonder Andrieskruis en de afronding van het schild aan de onderkant – het stadswapen van de nieuwe gemeente Enschede.
3
Herman Heijenbrock fantaseert over Ellende van Enschede Wie ooit een boek over gebeurtenissen uit de geschiedenis van Enschede heeft gelezen, kent het befaamde schilderij van Enschede als industriestad in de Eerste Wereldoorlog, in 1916 gemaakt door Herman Heijenbrock, de socialistische schilder van de arbeid. Op dit schilderij, dat als schoolplaat in tientallen, misschien wel honderden schoollokalen in Nederland hing, toont Heijenbrock zijn visie op wat hij voelde als de Ellende van Enschede. De lucht is grijsgauw van de stoom uit enkele tientallen walmende schoorstenen. Verbeeldde hij zo de armoede? Op de voorgrond tuft het treintje richting Duitse grens. De kerk staat keurig in het midden. Hij heeft alles gezien vanuit de toren van de Janninkfabrieken aan de Haaksbergerstraat. Maar had Enschede echt zoveel schoorstenen? Of overdreef de schilder, uit effectbejag?
Deze foto is gemaakt in 1906, door een onbekende fotograaf. Stond hij op de fabriekstoren van Jannink? Kende Herman Heijenbrock deze foto, toen hij tien jaar later in Enschede kwam?
Hulpstation en moestuin Heijenbrock was de schilder van de arbeid. Hij schilderde in de Rotterdamse haven, het decor van zijn jeugdjaren, in de Limburgse mijnstreek, de Zaanstreek, in staalfabrieken, hoogovens, havens, mijnen, en in Enschede. Vanuit een sterk sociaal engagement verwerkte hij zijn ervaringen en gevoelens in pasteltekeningen en olieverfschilderijen van arbeid, nijverheid en industrie. Zijn schoolplaat van Enschede als industriestad was overigens niet Heijenbrocks eerste schilderij van de textielstad Enschede. In 1913 had hij al twee pasteltekeningen gemaakt, bestemd voor een schoolplaat van uitgever Jaap Noordhoff in Groningen. Bij het binnenkomen van de stad – hij had de trein genomen – was de kunstenaar getroffen door de drukte en bezigheid rondom het
station. Vrouwen werkten op het land, op het smalle paadje langs het spoor liepen twee mannen, een fietser naderde, spoedig moesten de wandelaars een stap opzij zetten. Een stoomlocomotief was zojuist vertrokken, nieuwe vrachten arriveerden per paard en wagen. Op de achtergrond dampten de schoorstenen van de textielfabrieken van Van Heek & Co. Maar de uitgever was niet tevreden, las Heijenbrock uit de brief die hij van Noordhoff kreeg: Sinds enige tijd heb ik [...] het schilderij van Almelo of Hengelo ontvangen, om [...] tot een beslissing te komen. Ik moet zeggen dat de plaat mij als zoodanig ook niet zeer bevalt. Het schilderij geeft in het geheel niet het aanzien van een fabrieksstad, maar ik zie hierop niets anders dan een hulpstation of loods met een locomotief en op den voorgrond een moestuin. Alleen de schoorstenen op de achtergrond wijzen op fabrieken.
Uitgever Noordhoff was tot de conclusie gekomen, ‘dat deze plaat dus in geen geval in de serie’ kon worden opgenomen. Twee eerdere schilderijen van Heijenbrock, een ‘turfplaat’ en die van de mijnen in Zuid-Limburg, waren eerder al afgewezen. Heijenbrock kreeg een herkansing. Dat de uitgever hem ondanks de eerdere ervaringen toch weer een opdracht gaf, was waarschijnlijk omdat schilders 4
Uitgever Noordhof keurde twee pasteltekeningen van Herman Heijenbrock af, die de kunstenaar in 1913 had gemaakt, bij het station.
Herman Heijenbrock maakte in 1916 deze ‘schoolplaat’, die onder de titel Industriestad in tal van Nederlandse klaslokalen heeft gehangen.
van industriële onderwerpen schaars waren. Heijenbrock was weliswaar niet de enige schilder die zich bezig hield met de uitbeelding van de werkende mens en de industrie, hij was wel de enige die dit onderwerp tot zijn levenswerk had gemaakt. In 1916 trok Heijenbrock, met Roelof Schuiling, die de teksten schreef bij de schoolplaten van Noordhoff, wederom naar Enschede. Op zijn verkenningstocht door het stadje zal Heijenbrock, bepakt met schildergerei, getroffen zijn door de alom rokende schoorstenen, tientallen in zijn ogen, en hebben gezocht naar een hoog standpunt, om dit overweldigende beeld vast te leggen. Zijn imponerende stadspanorama met meer dan dertig schoorstenen die rook en stank over de stad uitstortten, schetste hij naar alle waarschijnlijkheid vanaf de toren van de textielfabriek van Jannink aan de Haaksbergerstraat. Oorspronkelijk was zijn idee zeker niet, wellicht kende hij de foto die een onbekende fotograaf in 1906 van de textielstad maakte, ongeveer vanaf hetzelfde standpunt, met ook in de verte de rokende schoorstenen van het textielstadje. Of Heijenbrock al die schoorstenen echt zag vanaf zijn hoge standpunt, is de vraag. Kenners van het werk van de schilder weten dat hij het niet altijd even nauw nam met de realiteit, dat hij geneigd was niet te schilderen als een fotograaf, maar als een kunstenaar die zijn fantasie liet werken, de werkelijkheid
scherper aanzette dan een ander beleefde, zijn rood was roder, zijn blauw blauwer. Dat hij een fabrieksstad schilderde, was overduidelijk, en ach .... enkele schoorstenen meer of minder, wat maakte het uit. De lucht was misschien wat grijzer en grauwer dan hij met zijn ogen zag, de somberheid en neerslachtigheid moesten als het ware uit het schilderij knallen, zo wilde hij de Ellende van Enschede vastleggen, triest, treurig, troosteloos. Maar werkelijkheid of fantasie, dit schilderij werd een schoolplaat die in tientallen klaslokalen door heel het land Enschede presenteerde als een grauwe, sombere textielstad, een beeld dat in de volgende halve eeuw nauwelijks zou veranderen. Maar onder die harde realiteit ligt een andere waarheid, die de schilder niet kon tonen, de wilskracht en het elan waarmee Enschede streed voor de stad, voor haar toekomst, om steeds weer uit de ellende te komen, na oorlogen en branden, na de teloorgang van de textielindustrie.
5
Wohnsiedlungen in Ruhrgebiet model voor tuindorp Pathmos
Het al jaren bestaande ‘eendenparkje’, officieel het Thomas Ainsworth Park, werd opgenomen in de nieuwe woonbuurt het Pathmos.
6
Het Pathmos is een bijzondere buurt in Enschede. Wie iemand de stad wil laten zien, mag het Pathmos niet overslaan. Wie er rondwandelt, verbaast zich, het park, de school, de winkels, de bogen die unieke doorkijkjes opleveren. Maar wie weet dat deze buurt bijna een eeuw geleden is gebouwd mede naar voorbeeld van Duitse Wohnsiedlungen in het Ruhrgebiet, voor arbeiders van het staalbedrijf Krupp? De ontwerper van het Pathmos was Willem Karel (Wim) de Wijs, vermoedelijk door burgemeester Edo Bergsma zelf aangetrokken om de nieuwe woonwijk te ontwerpen. Waarschijnlijk had Bergsma De Wijs ontmoet tijdens een bezoek aan de Siedlung Beisenkamp en had hij de jonge architect gevraagd naar Enschede te komen, waar de plannen voor het Pathmos rijpten. Bergsma zag in hem de man die deze plannen vorm kon geven volgens de in Essen en omgeving al toegepaste filosofie van tuinsteden, waarmee De Wijs als directievoerder van de Siedlung Beisenkamp en een soortgelijk project elders ervaring had opgedaan. In 1911 begon De Wijs in Enschede als gemeentearchitect c.q. adjunct-directeur van gemeentewerken. Wie het Pathmos kent, ontdekt dat De Wijs bij het maken van de plannen voor het Pathmos ook zijn eigen ervaringen met de Wohnsiedlungen in het Ruhrgebiet heeft verwerkt. Hij had, na zijn studie bouwkunde in Delft, zijn eerste praktijkervaring opgedaan in de Duitse industriestad Essen, waar hij directievoerder was van een bijzonder project, nederzettin-
gen voor de arbeiders van de firma Krupp, het grote staalbedrijf. Het was een plan met een hoog ambitieniveau. Vooral Margarethe Krupp, echtgenote van filantroop Friedrich Albert Krupp, wilde arbeiders een lieflijke, vertrouwde omgeving bieden. De Wijs werkte ook mee aan het project Krupp’sche Kleinwohnungsbauten, gerealiseerd tussen 1907 en 1912, met name de Siedlung Beisenkamp in Datteln, in de buurt van Recklinghausen. Daar waren duizend woningen gebouwd, naar ontwerpen van de hoofdarchitect van Krupp, Robert Schmohl, die met Wohnsiedlungen in Essen, Bochum en Rheinhausen al school had gemaakt. Schmohl had overigens goed gekeken naar de tuinsteden in Engeland, waarin de ideeën van Ebenezer Howard vorm hadden gekregen. Deze ideeën van de Londense rijksambtenaar, over de garden city, het ideale alternatief voor de grote moderne stad, een tuinstad, speelden zeker ook een rol in de ontwerpen van Wim de Wijs. Howard pleitte voor een ring van satellietsteden op geruime afstand van de grote steden, waarin de voordelen van de grote stad: werkgelegenheid en een hoog voorzieningenniveau, werden gecombineerd met die van het platteland: frisse lucht, woningen met een (moes)tuin, gezonde voeding, ruimte voor spel en recreatie, vooral ook in de openlucht, in de nabijheid van de woning. Ontdaan van al te idealistische ideeën was deze grondgedachte ook in Twente omarmd, in Hengelo in het Tuindorp Het Lansink en in Enschede in de woonwijk Pathmos.
Eén van de fraaie doorkijkjes in het Pathmos.
Een belangrijk uitgangspunt vormde voor Wim de Wijs ook de aanwezige beplanting rondom het oude landhuis van Helmich August van Heek, ‘mooi geboomte en een vijvertje’. Ook liet hij zich inspireren door Camillo Sitte, die in 1889 het boek Der Städtebau nach seinen künstlerische Grundsätzen had gepubliceerd, dat toonaangevend was geworden in Europa en zeker ook in ons land, waar stedenbouwkundigen als Granpré Molière en zijn compagnon P. Verhagen zijn ideeën volgden. Sitte propageerde de ruimtelijke werking van de middeleeuwse stadsplattegrond met onregelmatige stadjes en pleinen. Singels, een ‘ceintuurbaan’ Het Pathmos werd gebouwd op basis van het uitbreidingsplan van de gemeente van 1907. Het hield uiteraard rekening met de te verwachten groei van de stad. Enschede zou de komende veertig jaar uitgroeien tot een stad van 100.000 inwoners, een voorspelling overigens die uitkwam, in 1947 schreef Enschede de honderdduizenste in. Het plan hield dus rekening met de behoeften van een stad van enige omvang: niet alleen huizen, zoals Het Pathmos, vooral ook hoge gebouwen, althans aan de grote verkeerswegen tussen
de oude stad en de buitenstad, de voorsteden en omliggende gemeenten. Dit plan introduceerde ook de singels, die weliswaar nog niet zo werden genoemd en nog gewoon rondweg heetten: ‘eene ringvormige straat of ceintuurbaan’, die via uit de binnenstad komende wegen te bereiken was. Bergsma bracht de ideeën van de Duitse stedenbouwer R. Eberstadt in praktijk. Eberstadt stond als ideaal voor ogen dat de uitbreiding van een stad plaatsvindt door de oude stad te ontsluiten met een ring van groen, van waaruit opnieuw stroken groen straalsgewijs kunnen uitlopen naar een wijdere kring. De rondweg – dus de singels – werd later het belangrijkste kenmerk van het Enschedese uitbreidingsplan. Verkeerswegen moesten ruimte bieden aan een dubbelspoor-tramweg, een dubbele rijweg voor rij- en voertuigen, die ‘voor de trottoirs moesten kunnen blijven staan zonder voor een tramwagen te behoeven weg te gaan en voorts breede voetpaden’. Uiteraard dachten de stadsbestuurders aan de ontwikkeling van handel en industrie. Bestaande fabrieken mochten niet worden ingeklemd door straten, er diende ruimte te zijn voor uitbreiding. Voor nieuwe fabrieken moesten langs de spoorlijnen grote terreinen worden gereserveerd.
7
Glanerbrug, klinkende naam in kunstenaarsland
Het schilderij Uitgaan van de fabriek maakte Bart van der Leck in 1910.
8
Van 10 september tot 27 november 1994 was in het Kröller-Müller Museum in Het Nationale Park De Hoge Veluwe een bijzondere tentoonstelling te zien van werk van de beroemde Nederlandse kunstenaar Bart van der Leck. Eén van de pronkstukken was een schilderij, olieverf op doek, 1,20 x 1,20 meter, dat de kunstenaar schilderde in 1910, nadat hij twee jaar eerder een voorstudie had gemaakt. Vroegen bewonderende bezoekers zich af waar het olieverfschilderij gemaakt zou kunnen zijn, een voorstudie maakte het duidelijk, het was een grote fabriek, met twee schoorstenen, een sliert van zwijgende mannen en vrouwen, die huiswaarts keren, enkele tientallen mannen en vrouwen, geschilderd tegen toonloos grauwe fabrieksmuren, troosteloos en triest zijn hun blikken, vermoeid hun schreden, het Uitgaan van de fabriek, ‘mensen met gezichten als maskers, geen individuen, ieder een anoniem deel
van de groep’, zoals een recensent schreef. Deze ‘industriële omgeving met toch nog streekgebonden folkloristische achtergronden [...] enerzijds een traditioneel boerendorp, anderzijds een snel groeiende bevolking van textielarbeiders’, was het Twentse grensdorp Glanerbrug, mannen en vrouwen die in één lange rij naar huis trokken, doodvermoeid, met uitdrukkingsloze gezichten, na een lange, eentonige werkdag in de fabriekshallen van de Spinnerei Eilermark, in het Duitse dorp Gronau, enkele tientallen meters over de grens. Hoe kwam Bart van der Leck, één van Nederlands grootste kunstenaars, in 1876 geboren in Utrecht, zoon van een huisschilder, werkend in Amsterdam, in Glanerbrug terecht, toch een onbetekenend dorp in een achterhoek van ons land? Het was de liefde voor een onderwijzeres, een tekenares ook van landschappen en portretten, Bertha Teerink, die woonde in het dorp Glanerbrug, waar ze in 1883 was geboren. Het paar verloofde zich in 1906 en trouwde op 18 juli 1912. In die jaren was Van der Leck herhaalde malen langdurig in Enschede en in Glanerbrug, waar hij acht maanden woonde, van 1 februari tot 21 september 1908. Hij leerde het dorp kennen en waarderen en verdiepte zich in de textielindustrie, verbaasd en verwonderd was hij telkens weer. Bart schreef een vriend over de textielfabriek Eilermark, waar hij kennelijk op bezoek was geweest. Kerel ik wou, dat je de machinekamer van zo’n grote spinnerij eens kon zien! – he wat is dat heerlijk, je hebt nooit zulk reuzenwerk gezien van ijzer en staal. ’t is zo prachtig, je vergeet ’t je leven niet, evenmin dan een portret van die of die, - zoo’n fabriek ook, hè ’t is zoo mooi, modern hoor!
Zo werd Glanerbrug een klinkende naam in kunstenaarsland.