Willy Verleysen MIJN TIJD VAN TOEN Deel 1 Ik ben Willy Verleysen 66 jaar oud en wonende te Roosendaal. Mijn nationaliteit is Belgische, ik ben in Essen geboren en ik heb er tot mijn tweeëntwintigste gewoond. Ik heb in de Molenstraat 5052 gewoond en ben op mijn derde levensjaar verhuisd naar de Kerkstraat 73, dit was niet ver van het kruispunt met de Molenstraat, Oude Baan en Beliestraat. Het verhaal in uw laatste weekblad over de straaljagers van vliegveld Woensdrecht die dagelijks gelijk met de grenslijn langs Essen vlogen, de blauw-witte Sabena helikopter die tweemaal per dag over kwam vliegen, een ritje met de BBA autobus naar de voor ons grote stad Roosendaal, dikkopjes vangen in de Aa beek, enz… heeft bij mij weer heel wat nostalgie losgemaakt. In dat verhaal zag ik mijzelf weer helemaal terug. Bij deze wil ik ook graag wat van mijn jeugdherinneringen vertellen. Mijn moeder (Irena Willeme) en groot-moeder (Marie Mutsaerts) hebben tot het einde van de jaren veertig in de Molenstraat 52 een crèmerie gehad. Degenen die dat nog weten zeggen allemaal: “het is spijtig dat ze daarmee gestopt zijn want die hadden lekkere crème glacé”. Om crème glacé te maken ging mijn moeder alle dagen verse melk halen bij boer Van Hooydonk in de Postbaan. Als F.C. Excelsior thuis moest spelen zagen wij op zondag kort na de middag veel supporters de Oude Baan inrijden om naar de wedstrijd te gaan kijken. Af en toe ging mijn vader samen met nonkel Pierre ook wel eens kijken en dan mocht ik mee,
zo heb ik de regels van het voetbalspel geleerd. Er reden op zondag kort na de middag niet alleen supporters de Oude Baan in maar bij goed weer waren dit ook ontzettend veel Hollanders met hun fiets met hoog stuur en wit achterspatbord. Die reden dan allemaal naar “'t Modder” bij Costermans want die verkocht de lekkerste crème glacé van Essen en omstreken. Ik ging naar de kleuterschool bij de nonnen op de Statie. Ik had zo'n hekel aan die nonnen dat, als mijn moeder die mij aan de schoolpoort had afgezet weer weg was, ik terug naar huis liep en mij bijvoorbeeld in het kolenkot verstopte tot de school weer uit was. Dat duurde natuurlijk niet lang voor het ontdekt werd. Tot en met het vierde studiejaar ging ik naar de gemeenteschool op het dorp bij meester Peeters. Met drie meesters deden ze daar acht studiejaren, bv. meester Focketyn deed het 1e, 2e en 3e , meester Van Hove deed het 4e, 5e en 6e en meester Peeters deed het 7e en 8e studiejaar. Het eerste halfuur 's morgens (09.00-09.30 uur) hadden wij altijd catechismusles. Af en toe gebeurde het dat de deken ons tijdens die les kwam ondervragen, dan zaten we zowat te bibberen in onze banken. Bij mij in de klas zat een protestantse jongen, Peter Hoek, en die hoefde altijd pas tegen half tien naar school te komen. Wij hadden alleen op donderdagnamiddag en zondag maar vrij, de rest van de week hadden we les. Op het einde van het schooljaar was de prijsuitreiking, zoals dat toen genoemd werd, dit was op het gemeentehuis en wij ontvingen dan ons rapport uit handen van burgemeester Dierckxsens. De leerlingen van de gemeente- en broederschool moesten elkaar niet. Als wij op schoolreis (bv.
naar de wereldtentoonstelling Expo 1958 te Brussel) gingen deden wij dat met een bus van Verpalen. Dan hoopte ik altijd dat de toen nog jonge Raf Verpalen onze chauffeur zou zijn, die reed niet onvoorzichtig maar toch lekker hard en vlot. Zijn vader Jan was een hele goede chauffeur maar die reed zo rustig en als je jong bent mag het gerust iets ruiger. Vanaf het vijfde studiejaar ging ik met de trein naar de Rijks Middelbare School op de Ganzendries te Kalmthout. Omdat het katholieke geloof toen nog overheerste in Essen werden de kinderen die naar zo'n socialistische school gingen in Essen met de vinger nagewezen. Bijna aan iedere gevel in Essen hing toen een kapelletje. De deken had destijds meer te vertellen dan de burgemeester. Als iemand burgerlijk begraven werd, zonder heilige mis, werd daar in Essen schande over gesproken. Toen ik in het Lager Middelbaar Onderwijs zat op de Rijks Middelbare School te Kalmthout zijn wij eens met enkele klassen met de trein voor drie dagen naar een jeugdherberg te Ettelbrück in het Groot Hertogdom Luxemburg geweest. Ik weet nog wel dat wij daar toen de tweede dag verschrikkelijk veel gewandeld hebben, dat is mij altijd bijgebleven. Er kwamen bij ons in de Kerkstraat regelmatig gendarmes voorbij gefietst ook mede doordat de gendarmerie toen in onze straat was, tegenover de Sint Antoniuskerk. Ook zag je deze gendarmes vaak met een donkerblauwe Minerva Jeep rondrijden om alles in de gaten te houden. Gardes waren er ook regelmatig in het straatbeeld van Essen te zien. Als zo'n gendarme of garde in je buurt was pleegde je zeker geen kattenkwaad, van zo iemand was je als kind eerlijk gezegd zelfs
een beetje bang. De brandweerwagen van Essen was een oude Austin afkomstig van het Engelse leger die deze tijdens de tweede wereldoorlog hadden gebruikt. Als de brandweer uitrukte zat er aan deze truck een alarmbel die nog met de hand moest bediend worden. Toen ik nog klein was zat ik op een avond eens bij mijn vader op een zadeltje voor op de buis van zijn fiets. Plots zag ik iets flitsen in de lucht, ik vroeg aan mijn vader “wat was dat?”. Mijn vader die het ook gezien had antwoordde “een vallende ster”. Ik werd bang omdat ik dacht dat die ster ieder ogenblik boven op ons kon vallen, mijn vader probeerde mij gerust te stellen en zei dat dit niet gebeuren zou, maar ik geloofde hem niet want die ster moest toch ergens neerkomen. Ik durfde daarna amper 's avonds nog buiten te komen uit schrik dat er een ster zou vallen. Als kinderen reden wij met onze ouders met de fiets van tegenover het Heemhuis in Essen door de Velodreef over een zandweg en door de bossen helemaal tot in de Kalmthoutse Heide. Daar speelden wij dan de ganse middag in de duinen en/of in een ven. Tot mijn twaalfde reed ik op een rood kinderfietsje, toen kreeg ik een echte herenfiets met handremmen, snelheidsmeter en kilometerteller en trots dat ik was. Omdat mijn vader bij het spoor (NMBS) werkte reden wij kosteloos met de trein naar o.a. het Keukenhof in Lisse, Zandvoort aan de zee, Namen en Dinant, Marken en Volendam, bezoek Brouwerij Piedboeuf in Luik, Madurodam Den Haag, stad Amsterdam, de Belgische Kust, enz...Van een oude kinderwagen die op de zolder van de schuur stond maakten wij met wat hout een Jeep. Om beurten moest de één trekken of duwen en de ander erin. Met dat ding hebben wij heel wat gecrost totdat het op een keer een beetje te hard ging en wij onze Jeep perte total reden tegen de garage. Mijn grootvader had een groen karretje op twee grote fietswielen, toen pakten wij dat
maar als hij niet thuis was. Doordat we de bochten veel te hard namen stonden binnen een mum van tijd de wielen zo krom als ze groot waren. Sjonge Sjonge wat kregen wij toen op ons donder en een verbod om ooit dat karretje nog aan te raken. Ik maakte samen met mijn vaste speelkameraad, André Van Geel, thuis allerlei soorten bootjes van hout waarmee we dan naar de beek gingen. Daar pakten wij een touw die wij aan het ene uiteinde vastbonden aan een oog die we aan de voorkant van zo'n bootje geschroefd hadden en het andere uiteinde knoopten wij aan de punt van een lange stok. Zo liepen wij langs de oever van de Aa met die stok in onze hand en lieten het bootje varen. Je ziet wel met wat voor simpele dingen je toen als kind plezier maakte. Zoals voor u een ritje met de bus naar het voor onze normen grote en drukke Roosendaal een hele belevenis was zo ervoer ik dat ook als wij met de trein naar de “koekenstad” (Antwerpen) gingen. Al die grote warenhuizen waar ze van alles en nog wat verkochten. In Essen hadden wij alleen Supermarkt Unic van Fons Anthonissen en Paula Hermans die toen nog op zijn eerste plek in de Nieuwstraat 41 was. Als er een circus in het dorp kwam vond ik dat fantastisch. De plaats waar het stond en de tijden van de voorstellingen werden altijd bekend gemaakt door een geluidswagen van het circus zelf die door de straten reed. De clowns en de wilde dieren vond ik altijd het mooiste van zo'n voorstelling. Ook de jaarlijkse kermis was bij ons thuis een echt familiefeest. Grootouders, nonkel en tante, nicht en kozijn, die op de Wildert woonden werden uitgenodigd. 's Namiddags wandelden wij met zijn allen naar de kermis en buiten dat wij in een aantal attracties mochten kregen wij bij de speelgoedkraam ook altijd wel iets. 's Avonds aten wij dan gehaktballen met krieken of halve haantjes. Later op de avond bleven onze grootouders bij ons om op te passen en mijn ouders gingen dan met mijn nonkel en tante “kermis vieren”. Met
Wildertse kermis gebeurde dit andersom, dan werden wij bij mijn grootouders gevraagd. Hier is de traditie zelfs zolang gebleven tot ik zelf 's avonds al kermis ging vieren met mijn nicht en kozijn. Het dagelijkse leven zag er toen heel anders uit. Sooike Van Meel en Albert Van Gool (bijnaam Beer Pap) reden alle dagen met een melkkarretje (triporteur) van melkerij Eendracht door Essen om verse melk, botermelk, yoghurt, room en goede boter huis aan huis te verkopen. Sooike schepte de melk en botermelk altijd met een maatbeker uit de melkbussen die op zijn triporteur stonden. Beer had een modernere triporteur, daar waren twee reservoirs op gemonteerd, door een kraantje open te draaien kon hij de melk of botermelk in een maatbeker laten lopen. De melk werd toen nog met paard en kar in melkbussen bij de boeren thuis opgehaald.
Deel 2 Tot mijn plechtige communie moest ik elke zondag van ons thuis om 10.00 uur naar de hoogmis op de statie. Daar ben ik maar zelden geweest want ik reed met mijn fiets de Sint Antoniuskerk voorbij en recht naar de kruidenierswinkel van Robert en Rina Francken Van Wezel op de Moerkantsebaan 33. Daar kocht ik van het geld dat ik mee had gekregen om in de schaal te gooien en een paar zondagen had opgespaard een klein pakje Belga sigaretten (12 stuks) voor zes frank. Hier wachtte ik op boer Van Ginneken uit de Oude Baan die daar altijd kort na tien uur met paard en kar passeerde (er was toen nog geen viaduct) om bij de boeren op Heikant volle melkbussen op te halen en lege achter te laten. Boer Van Ginneken wist dat ook al en stopte dan om mijn fiets op de kar te leggen. Ik kroop naast hem op de bok van de kar en terwijl wij bij de boeren langs reden rookte ik net als hij enkele sigaretjes. Als het dan even na elven was en de hoogmis zeker was afgelopen, pakte de boer
mijn fiets van de kar en reed ik weer naar huis. Op werkdagen hoorde men bestelwagens al bellend door de straten rijden, dat waren de soepboeren, o.a. Soep Van Boom, Van Campen, Heide Soep, die alle dagen twee soorten verse soep bij de burgers te koop aanboden. Van Campen verkocht zelfs ook kant en klare pudding. Zuivere Van Boom aangelegenheden waren ieder jaar het raden van het gewicht van een os en een loterij waarbij auto's van het merk Ford te winnen waren. In de zomer van 1966 heb ik zelf ook nog 6 weken met een Renault 4 bestelwagen met soep rondgereden. Ik deed dit tijdens mijn zomervakantie bij “Heide Soep” van Frans De Nijs om de vaste chauffeurs aldaar ook gelegenheid te geven om op vakantie te gaan. Dat waren toen nog 6-daagse werkweken. Cor Hoendervangers reed in de zomer met een ijsco triporteur en een bel rond om verse crème glacé te verkopen. Zijn echtgenote Jeanne Peeters deed de Roma crèmerie in de Stationsstraat, meestal hadden ze alleen maar vanillesmaak, chocoladesmaak en slagroom, af en toe eens mokkaof aardbeiensmaak. In de wintermaanden reden Cor en Jeanne op donderdag met hun auto rond om verse vis te verkopen. Bij ons thuis reden ze meestal op donderdagmiddag naar de vismijn in Roosendaal om verse vis. Vrijdag was toen nog de vaste dag dat er vis gegeten werd. Dag en nacht hoorde je het geluid van de diesellocomotief die op het station rangeerwerkzaamheden aan het uitvoeren was. In Essen had je ook enkele van die typische dorpsfiguren, twee van hen waren Pol Lampist (Roelands) en Jan Miep (Mielbouw). Zij waren geen van beiden honderd procent zoals men dat zegt. Pol woonde bij zijn zuster en schoonbroer in de Hofstraat en omdat hij aan epilepsie leed was hij altijd te voet. Hij rookte pijp en deed altijd simpele karweitjes of boodschappen voor zijn familie. Tegen iedereen die hij op straat tegen kwam vertelde hij dat hij op 2 december jarig was en dat
hij dan van de garde van de Wildert altijd een doos sigaren kreeg. Een stille wenk waaruit ieder voor zich zijn gevolgtrekkingen kon maken. Jan woonde bij zijn ouders in de Kammenstraat en verplaatste zich per fiets. Ondanks dat hij volwassen was gedroeg hij zich een beetje kinderlijk, zo kwam hij altijd bij ons in de buurt langs om te kijken of wij geen verstoppertje of een ander spel aan het spelen waren want dan speelde hij mee. Tijdens het fietsen zong hij weleens keihard Engelse liedjes uit de tweede wereldoorlog. Hij hing heel veel in de buurt van het station rond en keek vol belangstelling naar de vertrekkende, aankomende en passerende treinen. Als je moest weten om hoe laat een trein vertrok of aankwam vroeg het dan maar aan Jan, hij kende heel de dienstregeling uit zijn hoofd. Pol en Jan moesten elkaar niet. Pol zei altijd van Jan dat die zot was en Jan zei altijd van Pol dat die zot was. Centrale verwarming had toen bijna nog niemand. Voor de verwarming gebruikte men meestal kolenkachels en als bijverwarming petroleumkacheltjes. Voor de petroleum kwam iedere maandagvoormiddag het petrolboerke met zijn Fordje vol jerrycans langs. Voor de steenkolen had men de kolenboeren, o.a. Fons en Albert Nelen (de mannen van schepkes), Sooi Theuns, Sooi Konings, gebr. Charel, Laurent en Marcel De Bie, die zo zwart als roet met een doek op hun hoofd en een volle baal op hun schouders, op bestelling aan huis de kolen kwamen aanvullen. Als kind ben ik verscheidene keren meegereden met Marcel De Bie zijn vrachtwagen om in SintLenaarts bakstenen te gaan halen. In de zomer kwam er iedere zaterdagmiddag een busje dat een speciaal deuntje speelde door de straat om Ola ijs te verkopen. Verse eieren haalden wij iedere week bij de boerderij van Louis en Trien Van Loon in de Zandstraat op de Wildert. In onze kelder stond een grote houten bak die in het najaar door een
boer met aardappelen werd gevuld als wintervoorraad. Mosselen gingen wij met enkele kennissen zelf rapen in Woensdrecht of Stavenisse, 's avonds was het dan mosselfeest. Ik vond het prachtig dat ik met mijn vader en nonkel Pierre mee mocht gaan vissen in Willemstad, gewoon met een vaste hengel vanaf de kant in een singel. De gevangen vis werd mee naar huis genomen, schoongemaakt, gebakken en opgegeten. Hij smaakte wel wat naar de grond maar dat deerde niet want hij was zelf gevangen en dus toch lekker. Schoenmaker, Jef Schellekens, kwam regelmatig langs om te kijken of er geen schoenen te repareren vielen. Als deze dan klaar waren bracht hij ze terug. Als het nodig was kwam er een boer met paard en beerkar bij ons thuis langs om met een emmer de inhoud van de beerput over te laden in zijn kar. Er reed in Essen ook een grijze tankwagen en aanhangwagen met slangen rond om bij de mensen die daarom gevraagd hadden de beerput leeg te maken. Af en toe kwam Toon Wuyts met een oude vrachtwagen door de straat gereden en riep dan door een luidspreker: “ijzer, koper, lood en zink, alles voor de hoogste prijzen”. Zo kwam er ook wel eens een voddenkoopman met luidspreker door de straat rijden of er belde bij iedere deur een scharenslijper aan om te vragen of er soms iets geslepen moest worden, deze had een speciaal hiervoor ingericht wagentje bij zich. In de zomer kwam er op zaterdag rond de middag een man met een fiets met grote mand voorop door de Molenakkersstraat, hij had een bel in de hand en terwijl hij belde riep hij: “kreukels en garnalen”. Deze man kwam ergens uit de buurt van Hoogerheide en verkocht verse kreukels en ongepelde garnalen. Bij ons in de buurt was beenhouwer Jos Wuyts en als ik om vlees moest voor bij het warm eten dan werd dat in die tijd niet uitgedrukt in lapjes of gram maar vroeg ik bv. “graag voor 30 frank malse
paardenbiefstuk Jos”. Dat was toen genoeg voor drie volwassenen en twee kinderen. Sommige mensen lieten het vlees en/of de charcuterie zelfs thuisbezorgen. Bij Jos Wuyts deed dat zijn zoon Pol te voet, bij beenhouwer René Geers die net als Jos ook woonachtig was in de Molenstraat deed dat zijn echtgenote Julia met een groen BMW-tje 600 waarbij je met een deur aan de voorkant in en uit kon stappen. Brouwers, o.a. Charel Van Oevelen, Marcel en Jos Konings, Marcel Van Hees, Stan Baeten, Frans Hoppenbrouwers, Van Roten, Cassimon, Van Looveren, brachten met een kleine vrachtwagen alle dranken wekelijks aan huis, zelfs tot in de kelder. Bakkers, o.a. Kamerling, Gust en Ludo Peeters, Willem Van Peer, Jos Van Wezel, Rik Keuppens (Hense), Pee Van Wezel, Luysterborg, Gaston Arnold, Van Tichelt, Dockx, brachten het brood dagelijks aan huis. Zeker de helft reed met een triporteur met een klep of een bakkersfiets (met mand voorop). Langzaam schakelden zij ook over, de meesten op een besteleend of Renault viertje. Als men een auto bezat was men rijk. Halverwege de jaren vijftig wist ik van iedereen in Essen wie een auto had en welk merk en kleur het was. De bestuurders waren praktisch allemaal mannen, er waren in heel Essen maar een paar vrouwen die met een auto konden rijden. Als men ergens naartoe of op visite ging was dat te voet, per fiets, per bus of met de trein. Mijn grootouders reden met een brommertje, moeke met een Solex (motor voorop) en vava met een Mobylette. Bij hoge uitzondering liet men zich brengen en/of halen door een taxi. Taxibedrijven waren er vier in Essen, Ceeske Mariën, Mon Luyts, Hugo Van de Velden en de gebr. Schrauwen. Ze hadden allen een mooie zwarte Amerikaanse slee. Ceeske Mariën woonde toevallig bij mij achter in de Molenakkersstraat wat toen nog een zandweggetje was. Hij had van zijn voortuin een parkeerplaats gemaakt waarop
zijn Buick overdag stond te pronken. Er mocht geen vuiltje op zitten of hij stond er gelijk met een poetsdoek bij om het er af te halen.
Deel 3 Hier en daar had men een televisietoestel. Als er een programma werd uitgezonden dat men als kind graag zag, bv. Lassie, Texas Rangers, Highway Patrol, Ivanhoe, Schipper naast Mathilde, Hong Kong, dan ging je bij iemand in de buurt die televisie had vragen of je mocht komen kijken. Ik weet nog als wij met de fiets naar mijn grootouders op de Wildert waren geweest en wij kwamen 's avonds terug dan passeerden wij aan de overweg op de Kalmthoutsesteenweg (waar nu het viaduct is) de elektriciteitswinkel van Jos Seghers. Als daar dan een televisie voor de etalage stond te spelen, stapten wij van onze fiets en stonden een hele tijd naar het programma te kijken wat bezig was. Tante Maria en Nonkel Pierre van de Wildert hadden al vlug een televisietoestel, als wij daar 's avonds waren keken wij altijd televisie, ook hun buren kwamen dikwijls kijken. Meestal werd er naar showprogramma's en quizzen (Tony Corsari) gekeken. Een telefoontoestel had ook niet iedereen, toevallig hadden onze naaste buren, de familie Ulens, er wel één. Als er dan dringend moest gebeld worden gingen wij daar vragen om te mogen bellen en gaven een paar frank vergoeding. In 1956 wil-den ze bij ons thuis een auto kopen. Hoe dat mogelijk was weet ik niet maar binnen een mum van tijd wisten alle dealers uit de buurt dat en liepen de deur bij ons plat om een auto te kunnen verkopen. Zo werkte dat toen. Uiteindelijk hebben mijn ouders beslist om bij garage Balemans in Heide een Fiat 600 te kopen. Johnny Balemans, de zoon van de dealer leerde ons vader rijden. Op zondagmiddag gingen wij altijd met heel het gezin een “toerke maken”. We reden naar “het
reigersbos in Berendrecht”, naar de Moerdijkbrug kijken, naar Scherpenheuvel, het park van Brasschaat, Trappistenabdij van Westmalle en daar tegenover een Trappist drinken, door Zeeland, naar het openluchtmuseum in Bokrijk, dancing “De Toverfluit” te Schilde, dancing “Blauwe Donau” te Brasschaat, naar “De 14 Billekens” of “Willem Tell” waar orgelmuziek speelde in Zandhoven, de Zimmertoren in Lier, enz... Naar familie in Mechelen, Landen of Assebroek waren in die tijd flinke ritten. Daguitstapjes gingen naar de Belgische Kust, Monschau, Valkenburg en Vaals, Düsseldorf, de grotten van Han, Loosdrechtse Plassen, Ninglinspo Aywaille, de Efteling, de wa-tervallen van Coo, enz... Vakantie voor meerdere dagen ging nooit verder dan het Groot Hertogdom Luxemburg, de Moezel en de Rijn of het Taunus gebergte in Duitsland of een klein eindje in Noord-Frankrijk. Toen ik op 22-jarige leeftijd trouwde met mijn Corry was ik nog nooit verder op vakantie geweest. Om te tanken reden de Belgen naar Nederland, toen was de benzine daar veel goedkoper. Omdat mijn vader wist dat ik gek was op autorijden mocht ik op mijn twaalfde voor het eerst zelf een stukje rijden, dat was in de Steenovenstraat op de Wildert. In de periode van “De ronde van Frankrijk” verscheen er elke dag een speciaal krantje over de die dag verreden rit. Dit krantje werd nog dezelfde avond in Essen met een vliegtuigje bezorgd. Dat was een mooie bezienswaardigheid. In de vooravond, kort na het avondeten, werden er op een weide langs de Guido Gezellelaan, toen nog 't Steeke en zandweg, pakken met krantjes gedumpt door een klein vliegtuig dat heel laag over kwam vliegen. Jef Verbocht van 't Gildenhuis was daar altijd aanwezig en bij hem kon je ter plekke voor een paar frank al zo'n krantje kopen, de rest van de krantjes bracht Jef op zijn fiets en blazend op een toeter 's avonds in Essen aan de man. Toen onze straat werd heraangelegd kregen wij een verhard voetpad. De één na de ander,
waaronder ook ik, schafte zich toen rolschaatsen aan en op een gegeven moment hadden wij een echte rolschaatsclub van zeker vijftien man. De moeders hoefden niet perse zelf te wassen want er was Maria van Wasserij Deckers en Eugène van Wasserij Zonneschijn die de vuile was thuis ophaalden en gewassen en gestreken weer thuis bezorgden. Voor de meeste kruidenierswaren hoefden de huisvrouwen zelfs niet de deur uit want bijvoorbeeld bij ons thuis kwam op dinsdagavond Louis Quick, van de kruidenierszaak van Irma Mutsaerts uit de Kapelstraat, altijd langs om op te schrijven welke boodschappen wij nodig hadden en die werden dan één van de volgende avonden aan huis bezorgd. Zo kwam ook iedere vrijdagvoormiddag Tony Verbiest van de kruidenierszaak op het Molenheike langs om de boodschappen die wij nodig hadden te noteren en bracht die dan dezelfde voormiddag nog thuis. De vader van Tony, Sjaantje Verbiest, reed door Essen met een Chevrolet vrachtwagentje met groenten en fruit om dit aan de deur te verkopen. Hetzelfde deed ook Gust Claessens uit de Melkerijstraat met een Volkswagenbusje. Wij hadden thuis een grote moestuin met broeibak en enkele fruitbomen. De meeste groenten die wij aten kwamen uit eigen tuin, ma maakte elk jaar gelei van onze eigen rabarber en pruimen. Wij hielden ook kippen en konijnen. Het kippenhok heeft plaats moeten maken voor een garage toen wij een auto kochten. Aardbeien haalden wij vers van 't veld bij Vic Van Laerhoven in de Molenakkersstraat of bij Miel Van Meel in de Hofstraat. Voor de kleine boodschappen die wij tussendoor nodig hadden liepen we vlug even naar de kruidenierswinkel van René Mous en Dina Fabri bij ons op het hoekje van de straat. Eigenlijk waren die kleine winkeltjes van vroeger veel gemakkelijker, ze waren tot 20.00 uur 's avonds geopend en ook op zondag tot 13.00 uur, sommigen zelfs de
gehele zondag (bv. De Spar in de Kerkstraat) en als het echt nodig was kon men bij de meesten na sluitingstijd ook nog “langs achter” terecht. Poezen waren bij ons geen lang leven beschoren omdat er te veel duivenmelkers in de buurt woonden, die hadden er een hekel aan dat er een poes in de buurt van hun duiventil rondliep. Wij hebben vroeger bij ons thuis ook wel eens een tamme kraai gehad, een kenner had zijn vleugels geknipt zodat hij maar hele kleine stukjes en alleen nog laag kon vliegen. Als je “kraa, kraa, kraa” riep dan kwam hij, hij at uit onze hand, zat op onze schouder, enz... Hij liep altijd los en alleen als wij weggingen deden wij hem in z'n kooi. Op een zondagmiddag waren wij dat vergeten. De volgende morgen was onze kraai in geen velden of wegen te ontdekken. In de loop van de dag kwam een jongetje uit de buurt wiens vader duivenmelker was bij ons langs en deze zei “ons papa heeft gisteren jullie kraai doodgeschoten”. Toen wisten wij het gelijk en zo ging dat toen met onze huisdieren. Mijn zus en ik hebben ook een poosje een witte muis gehad. Het beestje leefde in een oude aquariumbak en kroop ook wel eens over onze handen en armen of in onze nek. Op zeker moment was ons lievelingsdiertje ineens dood. Wij hadden veel verdriet en hebben hem toen in een sigarenkistje gedaan en in onze tuin begraven. Op zijn graf hebben wij een klein kruisje geplaatst met een bordje erbij “hier rust Muisje Verleysen”.
Deel 4 Pakketjes die verzonden waren per spoor werden door Jos en Pol Dumont met hun groene camion met een grote gele B erop aan huis bezorgd. Het was voor mij een feest dat ik met Eugène Schellekens van de wasserij of met Jos Dumont mocht meerijden. Ik had een buurjongen, Marc Goosen, die ook gek was van auto's. Wij vonden het prachtig om de bruine
autobus lijn 9 van de BBA (Brabantsche Buurtspoorwegen en Autodiensten) door de Stationsstraat te zien rijden. Als wij dan naar de chauffeur wuifden en hij wuifde terug dan waren wij de koning te rijk. Wie had toen kunnen denken dat ik ooit zelf eens achter het stuur van zo'n BBA bus door de Stationsstraat zou rijden. Van in mijn trapauto zei ik al “ik word chauffeur” en ik ben het geworden ook. Ik herinner mij nog dat Marc en ik eens in een zijstraatje van de Guido Gezellelaan waren, aan de achterzijde van IPSAM van Christ Van Den Keybus, en dat daar een groene Volkswagen Kever geparkeerd stond. Marc zei tegen mij “in die auto mag je spelen”, dus ik in die auto en aan het stuur draaien, pedalen intrappen, schakelen, enz… Plots ging het portier open en daar stond een hele grote man die zei “hé snotaap wat doede gij in mijne auto” en hij pakte mij bij mijn oor en trok mij eruit. Ik weet nog goed dat mijn billen toen warm werden en ik heel mijn broek vol stond te pissen van de schrik. Marc stond op een afstandje te lachen. Een leuke bezigheid van Marc en mij was om ergens in Essen langs de kant van de weg te gaan staan en de nummerplaten en merken van de auto's die voorbij kwamen te noteren. Misschien omdat wij er allebei als kind al vast van overtuigd waren dat wij later chauffeur zouden worden liepen wij toen al vele kilometers door Essen met in onze hand een touw met daaraan een plastiek vrachtwagen met aanhanger met in onze gedachte dat wij toen al internationaal aan het rijden waren. Van een nonkel van Marc die een autokerkhof had kregen wij een echt autostuur. In het fietskot bij ons achter was een raam dat ongeveer zo breed was als een vrachtwagen, dat raam was de voorruit en aan de binnenzijde maakten Marc en ik een volledige vrachtwagencabine na met dashboard en stuur. Om beurten zaten wij dan achter het stuur en in onze verbeelding zagen wij de weg voor ons, zo reden wij in onze gedachten hele
afstanden, soms namen we zelfs een knapzak en thermoskan met koffie mee in het fietskot en kwamen uren niet meer te voorschijn. In mijn jonge jaren ben ik al begonnen met een hobby die ik nu nog steeds heb en dat is metalen modelauto's in de schaal 1 op 43 verzamelen, o.a. gemaakt door Dinky Toys, Corgi Toys, Lion Car, Tekno Denmark, enz... In Essen waren die nergens te koop maar telkens als ik weer voldoende had gespaard pakte ik mijn fiets en reed naar Roosendaal. Daar waren niet alleen speelgoedzaken zoals bv. Dhaeze en Van der Put die ze verkochten maar zelfs in dagbladwinkels en sigarenzaken kon men hiervoor terecht. Om hiermee zo natuurgetrouw mogelijk te kunnen spelen deed ik het volgende: ik reed in Essen en omstreken naar een woning, winkel, kantoor of bedrijf en tekende dit na op een blad papier dat ik bij mij had, vervolgens kocht ik bij drukkerij Suykerbuyk in de Stationsstraat platen van dun karton meestal in de kleuren rood of geel, op dit karton tekende ik in ongeveer schaal 1/43 het betreffende pand na, dan knipte ik het uit en waar nodig vouwde ik het en plakte alles met de strookjes die ik eraan had gelaten aan elkaar. Het pand wat ik dan had plaatste ik op een stratenplan wat ik van te voren had gemaakt. Zo kon ik met mijn modelauto's spelen op een plattegrond met gebouwen die ook echt in Essen of omgeving te zien waren. Het is eigenlijk hetzelfde als het nu bestaande Playmobil maar dan zelfgemaakt en stukken goedkoper. Op mijn vrachtwagens plakte ik altijd stickers met de tekst “Internationaal Transport Willy Verleysen”. Het is altijd mijn jongensdroom geweest om ooit in het echt zelf zo'n bedrijf te hebben maar het heeft niet mogen zijn. Chauffeur ben ik wel geweest maar bij een bedrijf dat niet van mij was. Als kinderen kon je toen nog overal spelen, op straat speelden wij vaak verstoppertje of “Schipperke mag ik overvaren” (moet je nu nog eens proberen). Bij ons achter in
het Molenakkerstraatje stond een lindeboom waar we regelmatig inklommen, één van ons brak er wel eens zijn arm, er stond ook een oude hoeve van Govers waarin wij veel speelden. Aan de overzijde van de Kerkstraat waren toen nog weiden waar wij een tentje in konden opzetten of vliegers in konden oplaten, hooivelden om in weg te kruipen en heggen om een roversnest te maken of hartjes in de bomen te kerven. In die tijd verzamelde ik de prentjes die in de repen van chocolade Jacques zaten en plakte ze in speciaal hiervoor verschenen albums. Er werd heel wat geruild. Wij speelden dikwijls iets na wat we op film of televisie hadden gezien. Op zondag ging ik in de namiddag wel eens naar de cinema, toen had je nog de keuze tussen Rex of Agora. Soms had ik een foto op zak van de vrouwelijke filmster die in de film meespeelde. Op weg naar huis gebeurde het wel eens dat ik dan in een donker hoekje stiekem die foto kuste. Af en toe ging ik samen met enkele kinderen uit de buurt naar “Zonneland” zwemmen maar toen één van ons daar in een stuk glas was getrapt zijn wij toch maar uitgeweken naar “De Stok” in Roosendaal. Van dat zwemmen kregen we altijd honger en voor wij richting huis reden gingen wij altijd langs hetzelfde cafetaria (hoek Nispensestraat-Dokter Heypstraat) in Roosendaal. Daar aten wij dan: frites met mayonaise (die Hollandse mayonaise was zo lekker), een slaatje (die Hollandse zoetzure gele zilveruitjes en die huzarensalade waren zo lekker), een zure bom uit zo'n groot blik en we dronken een flesje appelsap van Héro. Op een keer toen wij naast elkaar terug naar huis fietsten en ter hoogte van GOVA Laurierkwekerij op de Essenseweg waren, raakte Winnie Goosen met zijn trapper mijn fiets, viel op de weg en brak zijn sleutelbeen. Gelukkig woonde zijn tante, Irene Goosen, vlakbij in Restaurant Neerlandia en zij heeft hem met haar auto naar de dokter gebracht. Bijna aan het einde van de Steenovenstraat was een
steenbakkerij, daarom waren er in die buurt ook verscheidene leemputten die vol met water stonden. Er was er o.a. één waar nu de weekendzone (die was er toen nauwelijks) is en er was er één waar nu de “Wildertse Duintjes” zijn. Omdat er toen nog geen begroeiing in of omheen deze twee leemputten was waren deze uitstekend geschikt om in te zwemmen, wat wij dan ook dikwijls deden als het goed weer was en wij bij familie in de Steenovenstraat op visite waren. Er was ook een leemput achter de steenbakkerij maar daar stond wat begroeiing en er zat vis in. Deze leemput gebruikten wij dus om in te gaan vissen i.p.v. zwemmen. Omdat ik zo gek was op vooral vrachtwagens was ik vaak in de buurt van het grenskantoor te vinden of bij de garage van Roger Van Loon. Roger had een oude Canadese Ford van het leger omgebouwd als takelwagen. Ik weet nog dat Roger, nadat er een flinke storm was geweest, op de Antwerpsesteenweg omgewaaide bomen ging wegslepen. Hij was zo vurig bezig en hing een boom aan zijn takel die zwaarder was dan hij ingeschat had, resultaat, zijn takelwagen brak in tweeën. Op mijn vijftiende ging ik in Antwerpen naar het Stedelijk Instituut voor Technisch Onderwijs in de Meistraat, toen leerde ik in de trein mijn eerste meisje kennen. Zij heette Rita. Van mijn vijftiende tot en met mijn achttiende ben ik lid geweest van de Socialistische turnkring. Elke vrijdagavond van 20.00 tot 22.00 uur kregen wij in het Volkshuis turnles van Wim Brouwers en Corry Mutsaerts. Ik was in die periode ook vaandeldrager van het trommelkorps dat bij de turnkring hoorde. Vroeger reden er veel meer brommers dan nu. Iedere knul had toen als het erin zat met zijn zestien een bromfiets. Zo ook kreeg ik van mijn grootvader op mijn zestiende verjaardag een splinternieuwe Zündapp. Kameraden van mij kochten ook stuk voor stuk een brommer. Zo hadden wij een clubje met verschillende merken: Guido
Luyten en ik een Zündapp, Theo Spruyt en Tony Lambrechts een Flandria, Jan Pietjouw een Batavus en soms ook iemand met een Honda. Brommers waren toen nog niet gebonden aan een snelheidsbegrenzer, die van ons haalden allen de 80 km/uur. Er was ook nog geen helmplicht en een brommerrijbewijs kende men helemaal niet, men kende toen zelfs nog geen autorijbewijs. De wet verbood wel om beneden de 18 jaar iemand achterop mee te nemen maar daar heb ik nooit naar gekeken. Ik heb er één keer een proces-verbaal voor gehad, dat was in Merksem. Wij maakten uitstapjes naar o.a. Zeeuws Vlaanderen, Vlissingen, Efteling Kaatsheuvel, Antwerpen, enz… Ikzelf reed op zondagmiddag vaak naar de plaatsen waar er autocross was. Supporteren voor Roger Van Loon, Jos en Pietje Roelands, Costermans van Wildert, Verhoeven uit Nispen, enz... Van mijn zestiende tot mijn achttiende ging ik in mijn vrije tijd veel bij brouwer Marcel Van Hees helpen. Ook al had ik nog niet de leeftijd toch mocht ik dikwijls zelf van Marcel en zijn echtgenote Martha met de camions of de Ford Consul rijden. Daar zei ik natuurlijk geen nee tegen want dat vond ik prachtig. Bij het openingsfeest van de nieuwe garage van Roger Van Loon op het Spijker heb ik op zestienjarige leeftijd eens een twistwedstrijd gewonnen. De prijs kreeg ik uit handen van zanger en Tv-presentator Henk Van Montfoort en zijn echtgenote Yvonne Henneco. Uitgaan deden wij vaak in Brecht, Loenhout, Sint-Job-in-'t-Goor, Wuustwezel omdat in die plaatsen op de één of andere wei vaak een tent werd geplaatst waarin dan in het weekend een orkestje kwam spelen. Wij gingen ook wel eens naar plekken waar een bekende artiest optrad, bv. Adamo, John Larry, Rocco Gra-nata, Will Tura, enz... Van Will Tura was en ben ik nog steeds grote fan, ik ben intussen al naar vele optredens van hem geweest, ik heb wel eens gezellig met hem zitten praten en ben zelfs al eens bij hem thuis langs geweest. Toffe
gast!!! Ook waren er zaaltjes waar wij vaak naartoe gingen, o.a. in Essen, Kalmthout, Brecht, Nieuwmoer, Kapel-len, de Martinushoeve in Zandvliet. In die zaaltjes speelden dan ook vaak onze favoriete orkestjes o.a. De Paladijns, The Black Devils, The Hunters of The Sonny Boys. Favoriete cafés van ons waren bij Swa Duerlo in de Kapelstraat, Den Uilenspiegel in de Kapelstraat, bij den Dick op de hoek van de Stationsstraat en de Handelsstraat, Amicitia bij Trientje en Marianne Suykerbuyk, De Stal in Sint-Job-in-'t-Goor. Het is raar maar wij gingen nooit in Nederland uit, misschien vanwege de kleine pilsjes, de minder goede smaak van het bier, de vroege sluitingstijden, ik weet het niet. Mode was toen o.a. broeken met brede pijpen, Wrangler spijkerbroeken, overhemden met bloemetjes, zwarte of blauwe overhemden met witte bolletjes, puntschoenen, Adamo jasjes, armband met naamplaatje, halsketting met sterrenbeeld, pinkring, Beatleshaar, het gebruik van lekkere aftershave, enz...Op zeker moment had ik zo'n mooie lap stof gezien dat ik er bij de kleermakers Toon en Stan Gabriëls op Over d' Aa een broek met brede pijpen van heb laten maken. Wij hadden een gezellige groep kameraden en maakten altijd heel veel plezier. Van andermans spullen bleven wij af, hebben nooit iets vernield, zochten geen ruzie en vochten daarom nooit, hadden geen drugs of andere rotzooi nodig en hebben ons toch altijd heel goed geamuseerd. Geef mij die tijd van de jaren vijftig en zestig maar terug. Gezellig tijdens de Flower Power met mijn maat, William Backx, in een tentje aan de Belgische Kust te Blankenberge. De muziek van toen was ook veel beter en gezelliger. Niet voor niets dat er in deze tijd nog steeds zoveel nummers uit die tijd gecoverd worden. Wat ze ook proberen, het originele is en blijft toch het mooiste. Die gouden jaren, want dat waren ze voor mij, zou ik best willen overdoen. Trouwens alles was gezelliger, kijk maar naar de buurt waarin je
leefde, men had tijd voor elkaar, kwam speciaal op straat om wat met elkaar te buurten, als er iets was hielp men elkaar en daar hoefde niets tegenover te staan. In deze tijd ken je maar amper je naaste buren en heeft niemand nog iets voor een ander over. Als ik om mij heen kijk plus alles wat ik in de krant lees en op het journaal hoor en zie dan denk ik wel eens: “ik ben blij dat ik kort na de tweede wereldoorlog geboren ben, volgens mij heb ik in een hele mooie tijd geleefd”. Ik heb het gevoel dat het steeds slechter gaat met deze wereld, zie de toekomst somber in en denk daarbij vaak aan mijn kleinkinderen wat hen misschien nog te wachten staat. Hopelijk ben ik te pessimistisch en gaan ze toch een mooie toekomst tegemoet. Ik hoop het van harte voor ze. Wat ik hier vertelde is datgene wat gelijk in mijn gedachten opkwam. Er zal waarschijnlijk nog wel meer zijn maar ik denk dat dit wel het belangrijkste was.
Willy Verleysen - 11 maart 2015