Wie wil er nog boeren in Nederland?
Wie wil er nog boeren in Nederland?
ek r p s e g d e o g n e e r Tijd voo rinnen e o b n e n e r e o b e g met jon
Ton Duffhues (red.)
‘In de stad zit je zo opgesloten en ik ben zo aan die ruimte gewend.’
Inhoudsopgave
Voorwoord door Ton Duffhues
7
Samen naar oplossingen zoeken
9
Tijd voor een goed gesprek in Groningen
Waarden gaan over wat vanzelfsprekend is
17
Tijd voor een goed gesprek in Drenthe
Zoeken naar een natuurlijke wisselwerking
25
Tijd voor een goed gesprek in Twente
Blijven zoeken naar verbetering
29
Tijd voor een goed gesprek in Gelderland
De mens is ook natuur
41
Tijd voor een goed gesprek in Noord Holland
Je bent boer, dat is je leven
45
Tijd voor een goed gesprek in Zeeland
Boeren zit in je genen
53
Tijd voor een goed gesprek in Noord Brabant
Werken in een glazen huis Tijd voor een goed gesprek in Limburg
61
Voorwoord
In de opleidingen van jonge boeren en boerinnen is nauwelijks aandacht voor persoonlijke en sociale dimensies van ondernemerschap. Vraagstukken rond zingeving, ethiek en waardebeleving blijven meestal ver verscholen liggen achter technische en bedrijfskundige thema’s. Steeds meer agrarische jongeren ervaren dit als een gemis. Zij nemen geen genoegen met het automatisch overnemen van de waarden en morele opvattingen van hun ouders of hun docenten. Zij willen zelf de ‘zin’ van het boer zijn ontdekken en vormgeven.
Tijd voor een goed gesprek Onder het motto “tijd voor een goed gesprek” vonden op initiatief van het project Waarden van het Land acht dialooggesprekken plaats met agrarische jongeren, verspreid over Nederland. Centraal stond het ontdekken en vormgeven van de ‘zin’ van het boer zijn. De volgende vragen over de waardeoriëntaties ten aanzien van agrarisch ondernemerschap, land- en tuinbouw, voedsel, natuur en platteland zijn hierbij als leidraad gebruikt. • Wat trekt jullie aan in het leven en werken op de boerderij? • In welke opzichten zijn jullie anders boer dan je ouders? • In welke opzichten zijn jullie bijzonder in vergelijking met generatiegenoten buiten de agrarische sector, op het platteland of in de stad? • Welke bijdragen willen jullie leveren aan een duurzame samenleving?
Hoezo, goed gesprek? “Door met elkaar in gesprek te gaan word je je bewust van je eigen motivatie. Als je dat goed onder woorden weet te brengen, sta je steviger in gesprekken met anderen. Door zelf goed te weten welke waarden voor jou belangrijk zijn, kun je dat ook beter in de praktijk brengen op je bedrijf en communiceren naar de mensen om je heen.”
|7
Wat is je passie? ie? Wat is je motivat
Resultaat? De winst van deze bijeenkomsten zit ‘m in een groter begrip van boeren onderling. Bovendien maakt het je bewuster van je rol in de moderne samenleving.
Aanpak De acht gesprekken zijn georganiseerd in samenspraak met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). De uitnodiging is door jongeren zelf gemaakt. Gekozen is voor gesprekken met een kleine groep jongeren in een vertrouwde omgeving, bij iemand op het bedrijf of in een dorpshuis. Vier maal was Ton Duffhues gespreksleider, Hein Pieper drie maal en Franck Ploum eenmaal. De gespreksverslagen zijn geredigeerd door Ton Duffhues. Onze dank gaat uit naar alle jonge boeren en boerinnen die bereid waren om over hun ziel en zakelijkheid te spreken, de bestuurders van het NAJK, de secretarissen Peter de Regt en Machiel Kommers, Tessa Wilmink voor haar redactiewerk, Kitty Simons voor alle hand- en spandiensten, het ministerie van LNV voor de ondersteuning en de Stichting KNBTB die het project Waarden van het Land mogelijk heeft gemaakt. Ton Duffhues
Wat bezielt je als jonge boer of tuinder?
Beetje soft? “Het zijn niet de onderwerpen waar je gewoonlijk met elkaar over praat. Maar dat wil niet zeggen dat de basis van waaruit jij leeft en werkt, soft is.”
voor een
Samen naar oplossingen zoeken
goed gesprek in Groningen
In het uiterste puntje van Groningen, op het Hoogland, werken drie jonge boeren in maatschap met hun ouders op een akkerbouwbedrijf en in de glastuinbouw. Door Hein Pieper
Waarom wil je boer zijn? ‘Als boer kun je elke dag doen wat je zelf wilt’, zegt Gerald. ‘Je bent met de natuur bezig en elke dag is weer anders en dat is het mooie. Geen dag is hetzelfde. Natuurlijk maak je ook lange dagen, naast vrijheid zijn er verplichtingen, maar die neem je op de koop toe.’ ‘Als je als tuinder voor je zelf werkt, maak je altijd veel uren’, aldus Harrie. ’Je draagt je verantwoordelijkheid en je moet er altijd bovenop zitten. Voortdurend moet je de goede keuzes maken in het leven. Ik vind het mooi om met de natuur bezig te zijn. Ook al werk ik in een kas, ik voel me toch altijd afhankelijk van moeder natuur.’ Maarten houdt van de afwisseling in het werk. ‘Als akkerbouwer heb je erg drukke tijden, maar ook rustigere. April tot en met oktober zijn de oogstmaanden. Vanaf november maken we dan alles weer schoon. In de winter komen we niet op het land. Dan is het te donker en zijn de dagen te kort. Ik vind wel dat alle veranderingen van de laatste jaren het werk steeds ingewikkelder en moeilijker maken.’
Hoe spelen jullie in op veranderingen in de markt? ‘Als akkerbouwer kun je niet zomaar in een keer van bouwplan veranderen’, zegt Gerald. ‘Er zijn hier boeren die gestopt zijn met suikerbieten - als gevolg van de afbouw van de quotumregeling - en overgestapt zijn naar tarwe. De prijs van tarwe is na de stijging van vorig jaar nu weer enorm gezakt. Er zijn dus teveel schommelingen in de markt om een ‘zekere’ keuze te kunnen maken voor een nieuw gewas op je bedrijf. Op het ene moment is er een overvloedige graanoogst in de wereld, op het andere moment is er een tekort. Het lijkt wel of de schommelingen steeds sneller gaan. Daar is als boer niet tegen op te boksen. Ik wil hard werken, lange dagen maken, maar ook iets verdienen. Dit principe van de vrije markt nekt ons. Nu boer ik achteruit!’ Gerald zit vol van deze dilemma’s en spreekt zijn twijfels uit.
10 |
Bij Maarten is het meer dan alleen zakelijkheid. ‘Ik heb gekozen voor het buitenleven en het ondernemen. Dat zit in mijn bloed. Hier hoort wel eigen verantwoordelijkheid bij, maar dat is niet erg. Ook de boerenwereld wordt steeds zakelijker en harder. Daar moet ik aan wennen. Nog erger vind ik de administratie tegenwoordig. Dat haalt de vreugde uit mijn werk. De politiek zou moeten inzien dat het ons heel veel tijd en geld kost.’ Harrie redeneert op deze lijn verder. Hij vindt het prima dat het systeem er gedeeltelijk zo op gebouwd is dat alle producten ook gecontroleerd kunnen worden om, indien noodzakelijk, een BSE-koe op te kunnen sporen. ‘Minder goed is dat je er als boer niets extra´s voor krijgt. De prijs blijft hetzelfde ondanks alle registratie, alle extra tijd en energie die we erin steken. De prijzen zakken en de lasten stijgen. Dat is op den duur niet meer op te brengen. Ik zie ook wel dat een bepaalde hoeveelheid administratie en registratie noodzakelijk is, maar ik zie ook dat de versnippering te groot is en dat we met te veel partijen te maken hebben. We willen goed spul leveren maar er ook een eerlijke prijs voor krijgen.’ ‘Het zijn nu barre tijden voor de glastuinbouw’, zegt Harrie. ‘Energie is een grote kostenpost voor ons. Het kleeft ook wel een beetje aan onze business: als je een keer veel geld kunt krijgen voor je product, dan kun je of door bepaalde omstandigheden de opbrengst niet halen of de productiekosten schieten omhoog. Vandaag werd bekend dat de inkomsten van boeren de afgelopen jaren met 30 tot 35% gezakt zijn. Hier zou je bij de gemiddelde werknemer in Nederland niet mee aan moeten komen.’ De klaagzang van de jonge Groningers houdt niet op. Ze zien het somber in. Ze willen milieuvriendelijker gaan werken maar hoe is dat te financieren als de bedrijven amper draaiend te houden zijn? Wie wil er betalen voor hun producten die aan alle kwaliteitseisen voldoen? Hun angst is dat er straks alleen nog maar agro-industriële bedrijven zijn. De vraag blijft waarom de drie ondanks al die onzekerheid en ellende toch boer blijven. Maarten licht een tip van deze sluier. ‘Ik heb op school wel eens een tijdlang aan een project gewerkt. Dat betekende dag na dag achter een computerscherm bezig zijn. Dat is niks voor mij. Voor mij als boer is elke dag verschillend, elk jaar is anders. Ik ben er van jongs af aan mee opgegroeid, mijn hele familie zit in die sector. Ik vond het altijd leuk en heb er min of meer automatisch voor gekozen. Wel wil ik vooral ook lol in mijn werk hebben.’ Het klagen en zeuren hoort een beetje bij de boerencultuur en tempert zelfs het jeugdige elan van de jonge boeren.
Lol in het werk ‘Lol in het werk hebben, is belangrijk voor me. Dat ik het naar mijn zin heb en mijn talenten kwijt kan. Bezig zijn met de natuur, met levend materiaal’, zegt Gerald. ‘Dat je niet met een chagrijnige kop naar je werk
| 11
‘Zoals het nu gaat, zijn er straks geen boeren meer, alleen maar industriele bedrijven’ gaat ’s morgens en niet van weekend naar weekend leeft of van vakantie naar vakantie’. Dit alles vindt Harrie een zegen. ‘Veel mensen zijn aan het werk om af en toe op vakantie te kunnen. Bij ons is dat anders. We richten zelf onze dag in en hebben nog de vrijheid nog om hierbij zelf keuzes te maken. Ondanks de werkdruk, maar die ervaar ik eerder als een uitdaging.’ ‘Vroeger was je een goede boer als je een mooi product leverde en een hoge productie had. Nu moet er veel meer, ook het gebruik van water en energie moet efficiënt zijn. Je kunt het gebruik van die hulpbronnen niet ongestraft uitbreiden. De kosten van energie kunnen een boer maken of breken. Dat geldt ook voor de vrije handel in producten. In het voorjaar van 2008 verkochten we graan op de markt voor € 200, - per ton. De verwachting was dat dit de basisprijs zou zijn voor de komende jaren. Nu zitten we met een te lage prijs van € 120,-.’ volgens Gerald. ‘Het juiste moment van verkopen is belangrijk. Dit soort beslissingen heeft veel invloed op de bedrijfsresultaten. Vroeger waren er vaste prijzen. Nu is dat geliberaliseerd. Grote jongens vangen dat wel op, maar voor ons is dat moeilijker. Desondanks blijven we positief ingesteld. Dat is ook belangrijk voor de mensen die bij ons werken.’
Verbondenheid ‘Vroeger was er wel verbondenheid tussen de boeren, nu is die voor een groot deel weggezakt. ‘Jammer’, volgens Gerald. Maarten mist de familieavonden van de ABTB. ‘Die bezochten we met het hele gezin. Niemand ontbrak op die oergezellige avonden, we hadden ook als jongeren veel voorpret. Het is eeuwig zonde dat het vieren van de onderlinge verbondenheid weg is. We ontmoeten elkaar alleen maar als het om onze belangen gaat en die hebben we vooral uitbesteed via een ambtelijk ingestelde LTO organisatie.’ De drie jonge boeren geven aan ook zelf nauwelijks nog tijd te hebben voor dat soort zaken. De verbondenheid met elkaar loopt terug, ook tussen jong en oud. Het is zoeken naar nieuwe wegen. ‘Ik wil graag mensen om me heen hebben, altijd alleen is ook niks’, zegt Gerald. Vroeger liep er op een Groningse boerderij veel personeel rond. Nu werkt er maar één boer met hooguit één loonwerker erbij. ‘Ik mis de gezelligheid van collega’s. Er komt hooguit een keurmeester of een vertegenwoordiger voorbij op het erf. Maar als je geen geld hebt om te investeren, blijven die vertegenwoordigers weg en wordt het nog stiller.’ Harrie betrekt het op het sociale leven van de boeren zelf. ‘In veel gezinnen werkt de vrouw voortaan buitenshuis. Kinderen
12 |
hebben, betekent ook thuis nog eens inspringen. Het valt dan niet mee om ’s avonds vrij te maken voor mijn eigen dingen of om te vergaderen. Ik moet dan hulp van buitenaf inschakelen en dat is kostbaar.’ Ligt de lat in sociaal opzicht te hoog? Alle drie beamen ze dat. ‘We worden volledig opgeslokt door het bedrijf. Dat is anders dan bij onze ouders. Zij hadden nog wel tijd voor andere zaken. Maar wij zijn door de regels en voorschriftenpolitiek steeds sterker gebonden aan het bedrijf. En onze vrouwen helpen niet mee in het bedrijf, dat is ook een verschil.’ ‘Zij hebben een eigen beroep en dat is goed’, zegt Gerald. In vergelijking met zijn vader heeft Harrie het drukker. ’Ik zit in een vast ritme met weinig speling. Soms is het gekkenwerk want ik weet dat wanneer ik uit zou vallen, anderhalve bedrijfskracht nodig is om mij te vervangen.’ Maarten komt als ondernemer net kijken en zegt: ‘We werken eigenlijk boven onze macht. We doen altijd nog net even iets meer, iets langer, iets efficiënter. Gevolg is dat de omzet omhoog gaat, maar met de lage prijzen bereik je dan nog niets.’ Nee, hij vindt zichzelf geen pessimist maar realist: ‘We zullen altijd rekening moeten blijven houden met de afwisseling van goede en slechte jaren. Maar het vrije ritme wil ik niet verliezen, dat geeft me de kracht om telkens een tandje meer te geven, al zoek ik wel steeds meer de grenzen op.’ Om ook tijd voor zijn gezin over te houden, moet Gerald zichzelf goed in de hand houden. Dat is zijn leerproces. Betekent de afwisseling van goede en slechte jaren dat er niets hoeft te veranderen? ‘Natuurlijk wel, maar het blijft vrij ondernemerschap. De uitdaging is om scherp te blijven en de kostprijs zo laag mogelijk te houden. Er zijn altijd ondernemers die veel meer kunnen en een heel groot bedrijf ontwikkelen. Voor mij ligt dat anders. Ik wil goed voor mezelf kunnen zorgen, mijn spullen goed bijhouden en zo scherp mogelijk inkopen.’
Duur en duurzaamheid Harrie steunt het beleid van de minister rond duurzaamheid en hij is voor scherpe milieuregels. ‘Daar moet wel een goede prijs tegenover staan. Ook zeg ik dat, als omringende landen hier nog niet aan toe zijn, Nederland niet voorop hoeft te lopen. Dan betalen wij de prijs. Op de consument hoeven we voorlopig niet te rekenen. Een modaal gezin kiest voor het goedkope product. Dat is te begrijpen. Voedsel is immers een eerste levensbehoefte en mag niet te veel kosten, want we willen ook een auto rijden, met vakantie gaan en andere dingen doen. Iedereen is bezig om zijn eigen broek op te houden.’ Gerald ziet het als een mentaliteitskwestie. ‘Mensen kiezen niet standaard voor een gezonde maaltijd. Ze kiezen met hun portemonnee en niet met hun hart of hun verstand, daarom moeten wij duurzaam produceren tegen afbraakprijzen. Als de consument het anders wil dan produceren wij ook anders. Als wij niet zouden inspelen op de vraag naar goedkope producten, dan zijn wij binnen twee jaar weggeconcur-
| 13
reerd. De groep burgers die wel de principiële keuzes maakt voor gezond en milieubewust voedsel is te klein om het verschil te maken.’ ‘Ons probleem is het grote verschil tussen onze verkoopprijs en de consumentenprijs in de winkel’, poneert Maarten. ‘Er zijn weinig afnemers en veel aanbieders. Vorig jaar steeg de tarweprijs en werd het brood een stuk duurder. Nu de tarweprijs gezakt is, wordt het brood niet goedkoper. Mensen zien niet dat boeren de dupe zijn’. ‘Grond blijft een schaars artikel in Nederland en zal altijd duur blijven’, denkt Gerald. ‘Het sterke punt hiervan is wel dat, als een akkerbouwbedrijf op de fles gaat, de waarde van de grond blijft. Een kas schrijft af en daalt in waarde. Als het een seizoen tegen zit en de perspectieven niet geweldig zijn, zijn de banken eerder geneigd de kraan dicht te draaien voor een glastuinder.’ Tegen Harrie zegt hij: ‘Als akkerbouwer kom je, mits je voldoende hectares hebt en de goede gewassen verbouwt, makkelijker door moeilijke jaren heen dan de collega’s in de tuinbouw. Als je het financieel iedere keer maar net haalt, is het moeilijk onderhandelen met een bank, ook al heb je alles op orde en geen betaalachterstanden. Als je het redelijk doet, maak je meer kansen op ondersteuning en nieuwe kredieten.’ De andere twee knikken instemmend.
Directe steun aan de boeren ‘De subsidies op de producten van akkerbouwbedrijven moeten worden toegekend aan de akkerbouwer en niet besteed worden aan bosbouw of natuur’, vindt Gerald. ‘Laat de mensen die voor de natuur willen gaan het zelf betalen. Nu krijgen instanties als Natuurmonumenten geld dat eigenlijk voor de boeren bedoeld is. Ik zou er een voorstander van zijn om dit geld te delen met de boeren, maar dan moeten wij ook onze productie enigszins aanpassen. ‘Wij hebben thuis een ‘waardevol erf’ zoals dat door onze gemeente gekwalificeerd is’, zegt Maarten. ‘Maar de gemeente komt niet zelf de bomen snoeien en het snoeihout ophalen. Wij mogen het zelf niet opbranden. De inwoners van de gemeente en de toeristen genieten er wel van. De gemeente eist veel van ons, maar zet hier niets tegenover. De verantwoordelijkheden zijn dus ongelijk verdeeld. Nu is het niet zo dat ik er niets voor wil doen. Het hoeft ook allemaal niet op kosten van de gemeente. Waar het mij om gaat, is dat ik er iets over te zeggen wil hebben en dat we met de gemeente en eventueel met natuurorganisaties samenwerken. Maar geef ons dan ook de kans om het zelf uit te zoeken.’
Crisis en vernieuwen ‘Een tweede tak op je bedrijf beginnen in de richting van de zorg of recreatie, moet je kunnen en willen. In een bosrijk gebied is het makkelijk, maar wat moet je met veertig hectare gras of zestig hectare
‘Ik hoor van oudere collega’s dat het belangrijk is om rustmomenten te nemen en naar je lichaam te luisteren.’
14 |
‘Als de consument het anders wil dan produceren wij ook anders’ akkerland?’ ‘Dit maakt een keuze voor een tweede tak niet altijd een optie’, volgens Gerald. ‘Hoe zoek je vernieuwing?’, vraagt Harrie zich vaak af. ‘Ik kan investeren in meer hectares, maar dat moet wel rendabel blijven. Het lukt ons nu niet helemaal. Een biogas installatie is niets voor ons; dat gaat ten koste van de voedselproductie en bovendien is de subsidie niet interessant. Het is ingewikkeld. De overheid wil wel de CO2 omlaag hebben. En daarvoor wil ze meer natuur. Maar waar natuur overheerst, groeit geen voedsel! Is dat goed beleid?’ ‘Biogasinstallaties en zonnecellen op het dak vragen hoe dan ook veel investeringen. Die kan niet iedereen opbrengen.’ ‘De overheid is bovendien niet betrouwbaar gebleken, omdat ze er soms halverwege uitstapt en de subsidiekraan dicht draait!’, zegt Gerald. ‘We zullen met elkaar naar oplossingen moeten zoeken’, denkt Harrie. ‘De regering moet kaders scheppen waarbinnen dit moet gebeuren. Dat vraagt creativiteit van ondernemers. De huidige economische malaise is niet bepaald een stimulans.’ Gerald: ‘Laatst op een bijeenkomst van LTO hield iemand van de Rabobank een mooie toespraak. Over de crisis, leren van een faillissement en het opnieuw beginnen met een krediet. Ik ben daar op ingesprongen omdat ik het een raar verhaal vond. Niemand hoopt een faillissement mee te maken. Het is niet niks als je dat gebeurt. Hoe kan zo´n Raboman daar zo licht over praten? Als ondernemer probeer je uit alle macht het bedrijf draaiende te houden en lukt dit niet, dan begin je zeker niet zo makkelijk gewoon opnieuw.’
Hartenkreet ‘Ik hoor van oudere collega’s dat het belangrijk is om rustmomenten te nemen en naar je lichaam te luisteren.’ ‘Dat is een terecht advies’, denkt Harrie, ‘maar in de praktijk moeilijk. Ik blijf schipperen tussen wat ik moet doen om het bedrijf overeind te houden en mezelf niet voorbij te lopen. In deze spagaat werk ik aan onze toekomst. Het is jammer dat de consumenten niet in de gaten hebben wat we allemaal doen. Als ze een paprika in de winkel zien liggen die ze idioot duur vinden, dan zouden ze moeten weten wat de boer er voor gedaan heeft en ervoor gekregen heeft.’ Dit verwijt aan de consument past als slotopmerking bij het gesprek waar het optimisme niet af spatte. De drie jonge boeren hielden elkaar gevangen in een vicieuze cirkel: ‘ik wil wel, maar door boze machten buiten mij, kan ik niet’. n
| 15
‘Als akkerbouwer kom je, mits je voldoende hectares hebt en de goede gewassen verbouwt, makkelijker door moeilijke jaren heen dan de collega’s in de tuinbouw’
In gesprek met Gerald: 32 jaar, akkerbouwbedrijf, in maatschap met zijn ouders Harrie: 33 jaar, glastuinbouw (paprika’s), vanaf 2008 zelfstandig Maarten: 23 jaar, MBO landbouw / akkerbouw, stapt in maatschap van zijn ouders
‘Geld verdienen is toch het allerbelangrijkste, anders kunnen we allemaal een bordje in de tuin zetten.’
voor een
goed gesprek in Drenthe
Waarden gaan over wat vanzelfsprekend is Met gezond ‘Drentse’ scepsis wil het bestuur van het Drents Agrarisch Jongeren Kontakt (DAJK) zelf ervaren hoe een avond over ‘waarden van het land’ eruit ziet. Door Ton Duffhues
Ik kom vroeg in de avond aan in het Drentse Westerbork. Vanaf Zwolle heb ik binnenwegen genomen. Mijn tocht ging langs verschillende dorpen en gehuchten door een rijk geschakeerd agrarisch landschap van boerenerven, akkers, weilanden en bossen. Zo kom ik ook in Orvelte dat als openluchtmuseum de herinnering vasthoudt aan de oude Drentse plattelandscultuur van vóór 1950. Drenthe is dé provincie voor fietsers en wandelaars en dat zie je onderweg aan de vele routeborden, fietspaden en agro-toeristische voorzieningen zoals boerencampings, pensions, gastverblijven en boerderijterrassen.
Land van Bartje Drenthe is ook de provincie waar veel stedelingen uit het westen van het land hun tweede huis hebben of waar ze een vaste woonstek gevonden hebben voor na het arbeidzame leven. Waar blijven de boeren en tuinders, vraag ik me af? Welk perspectief is er hier voor jonge boeren en boerinnen? Voelen zij zich nog thuis in dit ‘land van Bartje’ en in hoeverre dragen zij bij aan de hedendaagse Drentse plattelandscultuur? In zaal Weusting te Westerbork zijn om kwart over acht welgeteld acht jonge boeren aanwezig. ‘Een redelijke opkomst’, zegt voorzitter Bert Wiekema. ‘We hebben zeven afdelingen en sommige zijn nu eenmaal actief en andere niet’. ‘Waar blijven de jonge boerinnen?’, vraag ik nog. Op zijn Drents zegt de voorzitter gekscherend: ‘Die vrouwen moeten we er niet altijd bij hebben.’ De toon is gezet. Daarna geeft hij aan dat ‘Tijd voor een goed gesprek’ over waarden goed aansluit bij het project over duurzaamheid waarmee DAJK al twee jaar bezig is. Want ‘duurzaam ondernemen’ is meer dan techniek en economie en gaat ook om overtuigingen, motivatie en drijfveren.
18 |
Drijfveren Een voor een vraag ik hen wat hun belangrijkste drijfveer is om agrarisch ondernemer te worden of te zijn. Ze noemen: ‘vrijheid’, ‘zelfstandigheid’, ‘mijn hobby is mijn werk’ en ‘de afwisseling’. En na enig aandringen volgen nog: ‘buiten werken’, ‘het ondernemerschap’ en ‘de eigen verantwoordelijkheid’. Als ik vervolgens uit het boekje ‘Boer in hart en ziel’ ook nog noem: ‘de zorg voor een goed product’, ‘de zorg voor de omgeving (dier, mens)’, ‘de levensstijl’ en ‘dicht bij de essentie van het leven’, reageren ze instemmend. ‘Maar geld verdienen is toch het allerbelangrijkste, anders kunnen we allemaal een bordje in de tuin zetten.’
Goud ‘Jullie boeren hebben in feite ‘goud’ in handen’, zeg ik. ‘Kijk eens naar de kijkcijfers van Boer zoekt vrouw! Waarom scoort dit programma zo goed bij de gemiddelde Nederlandse burger?’ ‘De boeren in het programma komen heel natuurlijk over’, zegt de een. De ander zegt dat het alledaagse leven op de boerderij aanspreekt. Gezamenlijk trekken we de conclusie dat de boeren en tuinders in dit programma nu eens niet klagen over de regeltjes en de bureaucratie, dat ze niet spreken over technische resultaten en opbrengsten. De kracht is uiteindelijk dat de boer en de boerin als ‘gewone’ mensen in beeld komen, met al hun eigenaardigheden, kenmerken en tradities. ‘Precies, dat is jullie goud’, zeg ik. ‘Alleen jullie ervaren het zelf niet zo. Jullie persoonlijke verhaal over het werken en leven op de boerderij en het platteland, jullie verhaal over de dieren en de planten, jullie betrokkenheid bij het landschap en de sociale omgeving, jullie beeld van de toekomst zijn uiteindelijk voor jullie zelf, maar ook voor de burger en consument, veel krachtiger en geloofwaardiger dan gelikte perscampagnes. Het gesprek over die waarden aangaan, daar draait het in feite om in ons project.’ Het is even stil. Misschien ervaren ze het als een makkelijke ‘preek’ van een buitenstaander. Toch komen de tongen los. Ze zijn het met me eens, maar zo gezegd is nog niet zo gedaan. ’Het lijkt zo makkelijk maar als je er de hele dag in zit dan zie je zelf vaak het bijzondere niet meer en dus vergeet je het die ander te vertellen of te laten zien.’
Waarden Een van de bollentelers in het gezelschap vraagt zich af hoe het grote publiek gekeken heeft naar de scene in Boer zoekt vrouw waar het pasgeboren kalfje over het hek gehangen werd. ‘Als dat de Partij van de Dieren maar niet in de kaart speelt’, zegt hij. De anderen zijn er gerust op. ‘De boerin vertelde precies waarom het gebeurde: het was nodig om het kalfje te redden, anders zou het stikken in het slijm. En je zag hier hoe je als boer of boerin zowel intuïtief als doortastend moet handelen en hoe dicht leven en dood bij elkaar komen.’
| 19
‘Ik werk liever acht uur in het bollenveld dan een uur op zo’n suf bureau.’ Nu komen vragen aan de orde over hun inspiratiebronnen, waar ze voor staan als mens en als boer, welke rol ze willen spelen in de samenleving en in welk opzicht ze verschillen van hun niet-agrarische leeftijdsgenoten?
Inkomen ‘Dat inkomen minder belangrijk zou zijn, is toch vooral een stelling die voor de oudere generatie geldt’, vinden ze eensgezind. De jongere boeren zijn zakelijk harder, ze vechten meer voor zichzelf. Dat moet ook wel, want de financiële verantwoordelijkheid weegt zwaar. Bij de tegenwoordige bedrijven gaat het over miljoenen. ‘We zijn minder coöperatief dan onze ouders’, erkennen ze zonder schroom.
Zorg voor de sociale omgeving De opmerkingen bevestigen in eerste instantie het klassieke beeld van het sterkere wij-gevoel in de agrarische sector en op het platteland. ‘We helpen elkaar als het nodig is en we hebben onze buurtfeesten waar we elkaar tegenkomen.’ En over de stad: ‘De buren kennen elkaar niet eens.’ Een jonge varkenshouder heeft een jaar in de stad gewoond en is blij weer terug te zijn. Hij kon er niet aarden. Ze brengen ook naar voren dat het sociale leven op de boerderij nog steeds aantrekkelijk is, omdat er voortdurend onverwacht bezoek ‘aankomt’, zowel voor zaken als voor sociaal contact. ‘Die sociale functies zijn nog makkelijk te combineren’, zegt een van hen. Op mijn reactie dat ik verbaasd ben over hun romantische beeld over het leven op de boerderij, reageren ze met een paar relativerende opmerkingen: ‘Het is wel anders dan in de tijd dat onze ouders van mijn leeftijd waren’ en ‘in bedrijven met vreemd personeel heerst wel vaak een andere sfeer’.
De waarden van het bedrijf voor de samenleving De varkenshouder/akkerbouwer van 22 jaar zegt in eerste instantie ronduit dat hij als varkenshouder geen waarde heeft voor de samenleving. De anderen vinden dat erg kortzichtig. ‘Je produceert toch voedsel.’ ‘O ja, als je dat een waarde noemt, voor mij is dat zo gewoon.’ De vier melkveehouders benadrukken de waarden van het afwisselend landschap en de koeien in de wei. Vooral in het bosrijke Drenthe zorgen zij
20 |
‘De kracht is uiteindelijk dat de boer en de boerin als ‘gewone’ mensen in beeld komen met al hun eigenaardigheden, kenmerken en tradities.’
voor afwisseling en voor levendigheid. De twee bollentelers zien ook hun bijdragen aan het landschap met de kleurrijke velden. Daarnaast hebben hun producten voor de burgers toch een bijzondere waarde als cadeau, attentie en versiering. Tenslotte bevestigen ze allemaal dat ze een maatschappelijk en economisch verantwoord product leveren en dat ze goed voor planten en dieren zorgen. ‘Maar’, zeggen ze relativerend, ‘we worden ’s morgens niet wakker met de gedachte van welke waarden zal ik vandaag eens oppakken of waarmaken. Ze zijn zo vanzelfsprekend. Daar denken we niet meer over na.’
Bijzondere levenswijze ‘We zijn opgegroeid op de boerderij en het platteland. Hier liggen onze wortels. Toch is voor ons het boer willen worden een bewuste keuze waar we voor 110 procent achterstaan. Het is niet zo dat we er argeloos ingerold zijn.’ Met deze uitspraak vertolkt de bollenteler het gevoel van alle agrarische jongeren aan tafel. Nu komen de nuances. Er is wel een verschil in levenswijze tussen akkerbouwer en veehouder. De veehouder leeft eigenlijk meer in een 24-uurs economie. Elke dag komt op vaste tijden de verzorging voor de dieren om de hoek kijken. De akkerbouwers hebben meer pieken en dalen in hun werk, besteden meer uit aan loonwerkers en wisselen hele drukke periodes af met rustige tijden. In vergelijking met hun leeftijdsgenoten die niets met de agrarische sector te maken hebben, vinden ze allemaal dat ze een heel ander leven hebben. ‘Onze kameraden snappen nauwelijks waar we mee bezig zijn. Wij leven in een heel andere wereld, alleen al omdat we als medeondernemer een grote verantwoordelijkheid dragen. Zij hebben er geen idee van wat het betekent om toch elke dag serieus om te gaan met de financiële kanten van het bedrijf. Het gaat bij ons niet meer om tonnen maar om miljoenen.’ De andere jongeren zijn onbezorgder. ‘Ik zou echter niet willen ruilen met hun levensstijl van acht uur werken voor een baas, thuis wat uitrusten bij de televisie en in het weekend uitgaan’ en ‘ik werk liever acht uur in het bollenveld dan één uur op zo’n suf bureau’. ‘Hebben jullie het hier met elkaar wel eens over?’, vraag ik. ‘Nee, niet echt’, is het antwoord. ‘Misschien moeten we dat meer doen, maar we verstaan elkaar toch wel, ook zonder veel te praten’’
| 21
‘Je kunt je wel de hele dag opsluiten op je bedrijf, maar het is dan te hopen dat je gezinsgenoten je terugfluiten.’
De menselijke maat Deze vraag gaat over de bijna vanzelfsprekende ontwikkeling van schaalvergroting. Ze vinden allemaal de menselijke maat belangrijk en zien nu om zich heen dat de schaalvergroting wel erg hard gaat. ‘Om op de zolder te komen, heb je wel een ladder nodig’, zegt de voorzitter, waarmee gezegd is dat de ontwikkeling beter stapje voor stapje kan gaan. ‘Het moet behapbaar zijn en niet boven je pet uitgroeien.’ En nog een mooie uitdrukking: ‘Je bent als boer niet in dienst van je bedrijf, maar het bedrijf is in dienst van jou’. De jonge Drentse boeren zijn het er over eens dat het sociale leven belangrijk is. Er moet tijd overblijven voor hobby’s en voor contacten buiten de deur. ‘Je kunt je wel de hele dag opsluiten op je bedrijf, maar het is dan te hopen dat je gezinsgenoten je terugfluiten.’ Het is de kunst om de zaak qua arbeid goed organisatorisch te regelen. Dan nog blijft het zo dat je niet alle uren moet rekenen, want dan kun je beter stoppen. ‘Ja, precies’, zegt één van hen, ‘dat is nu net de reden dat veel buitenstaanders vinden dat we wel gek zijn om zo hard te werken voor zo weinig geld.’
Plezier in het werk ‘Ons werk heeft nog iets van regelmaat en traagheid, ook al ervaren wij dat zelf niet zo vaak. In de weekenden wil ik wel eens wat rondtoeren met mijn auto, lekker met de arm uit het raam en dan kijken naar je eigen land en dat van de buurlui. Dan geniet ik en weet ik weer waar ik het allemaal voor doe’, mijmert de bollenkweker. Ze willen allemaal het liefst de resultaten van het vorig jaar overtreffen en de fouten verbeteren. ‘Het plezier zit hem ook in het onvoorspelbare. Je hebt nooit alles in de hand en het is spannend om daarmee te leren leven. Ik voel het als een gezonde wedstrijdspanning om precies op tijd met het mes het gras in te gaan. Dan moet het gebeuren en je kunt niet anders, dan hopen dat de weergoden je gunstig gezind blijven.’ We spreken nog over de verantwoordelijkheid van producenten, consumenten, retail en handel. ‘Je moet altijd terugredeneren naar je eigen bedrijf’, zegt de melkveehouder/varkenshouder. ‘De verantwoordelijkheid niet bij een ander leggen.’
22 |
Met deze wijze woorden wordt het tijd om het gesprek af te ronden. Ik begin nog even over het bijzondere karakter van Drenthe. Hoe ervaren ze dat? ‘Het hangt af van waar je woont in Drenthe’, zeggen ze, ‘maar in grote delen hebben we te maken met natuurgebieden en veel recreanten. Dat is nu eenmaal zo. Het moeilijkst is het omgaan met mensen die met een zak geld hier een buitenhuis kopen en dan geen rekening meer willen houden met ons.’ De jonge boeren zien deze mensen als buitenstaanders die onvoldoende rekening willen houden met de gevestigde Drentse agrarische plattelandscultuur. ‘Het is ‘wij’ tegenover ‘zij’.’ n
| 23
‘Het plezier in het werk komt vooral bovendrijven als ik een mooi gewas of een koppel mooie koeien zie, het liefst mijn eigen producten.’
In gesprek met Adri: 22 jaar, Odoornerveen, akkerbouw, veehouderij geert: 22 jaar, Erm, melkveehouder, zzp-er mark: 24 jaar, Kibbelveen, akkerbouw en bloembollen gert: 24 jaar, Beilen, bloembollen (lelies) geert-jan: 26 jaar, Westdorp, melkvee en akkerbouw thijs Jan: 27 jaar, Exloërmond, akkerbouw roel: 28 jaar, Beilen, melkvee en zzp-er bert: 34 jaar, Donderen, melkvee / loondienst (32 uur)
voor een
goed gesprek in Twente
Zoeken naar een natuurlijke wisselwerking De Twentse boer is (enorm) verbonden met zijn land en heeft een sterke sociale binding met de streek. Hoe geeft de oude generatie hier invulling aan en hoe gaat de jonge generatie hier mee verder? Dit vraagstuk stond centraal tijdens een bijeenkomst die AJK Jong Twente organiseerde samen met de LTO afdeling Noord Dinkelland. Door Hein Pieper
De avond vindt plaats in een gemoedelijke sfeer met ongeveer veertig deelnemers, zowel jonge als oudere boeren. Zij voelen zich de dragers van het karakteristieke, Twentse landschap. Behouden de boeren die rol ook in de toekomst? Het gesprek gaat al snel over het draagvlak voor boeren in het algemeen. Wie wil er nog boeren in Nederland en in Twente? De afgelopen maanden hebben hogere prijzen voor graan en andere producten iets meer lucht gegeven aan de boeren. Toch heeft de meerderheid het gevoel steeds meer tegenover de samenleving te staan in plaats van er een onderdeel van uit te maken. Het aantal regels stapelt zich op. ‘Er is meer onbegrip van burgers’, zeggen de boeren. De wensen van de samenleving staan haaks op de wensen van de boerenondernemers. In het gesprek wordt de rol van de onlangs aangestelde gebiedscoördinator meegenomen als een bewijs dat alles de komende jaren gaat veranderen. De meerderheid van de aanwezigen wil graag als boer verder, al neemt de twijfel toe of daar voldoende draagvlak voor is in de samenleving.
Natuurlijke wisselwerking Het kost even tijd om de bedrukte en klagerige stemming om te buigen. Dat gebeurt aan de hand van de vraag waar en hoe ze als ondernemers zelf het draagvlak voor duurzame land- en tuinbouw kunnen vergroten. In verschillende groepen praten jong en oud met elkaar over wat de mogelijkheden zijn. Sommigen houden hardnekkig vast aan de primaire verantwoordelijkheid van de overheid. Anderen, vooral de jongeren, zien het voornamelijk als hun eigen taak om met de burger in contact te treden en hem uit te
26 |
‘Door hoge milieueisen te stellen en lage prijzen te betalen dwingen burgers ons richting schaalvergroting.’
leggen wat er gebeurt in de landbouw en op de bedrijven. Zij constateren ook dat rekening houden met de omgeving meer is dan geen mest uitrijden als de wind ongunstig staat of als er bepaalde festiviteiten zijn. Het is niet alleen mensen te woord staan als ze vragen hebben. Het is niet alleen de schuur beschikbaar stellen aan de buurtvereniging of een stuk land voor het paasvuur. Het is de verwevenheid met het gebied zelf. Een enkeling beweert dat het gaat om vanuit je eigen identiteit de houtwallen te onderhouden, de zwaluwnesten en het uilennest te beschermen, nestbeschermers te zetten en de koeien in de wei te laten. Het is de wisselwerking tussen boeren en natuur. Collega’s reageren met de opmerking dat hiervoor in de plaats regels en voorschriften zijn gekomen: Natura 2000, de Ecologische Hoofd Structuur, mestwetgeving. ‘De verhouding tussen boer en natuur wordt door die regels gefrustreerd’, is de bewering. ‘En dat geldt ook voor de verhouding tussen boer en samenleving’, roept een ander. De boeren wijzen erop dat de mensen zelf een claim leggen op een gebied door er min of meer kosteloos te willen recreëren. Ze willen wel de lusten en niet de lasten. ‘Door hoge milieueisen te stellen en lage prijzen te betalen, dwingen ze ons richting schaalvergroting. Dit geeft een gevoel van vervreemding van het eigen leven: waar doe ik het allemaal nog voor? Zit men eigenlijk wel op mij te wachten?’ Met die vragen worstelt een aantal boeren.
Wij en zij De meerderheid van de aanwezigen wil de sociale verbondenheid op het platteland niet verliezen. De boeren willen hun bijdrage leveren aan het leefbaar houden van hun eigen leefomgeving. Ze zien er mogelijkheden genoeg voor, maar ervaren geen steun van de overheid. De kloof tussen boeren en overheid is duidelijk voelbaar. Het is een ‘wij’ tegenover ‘zij’ verhaal. Waarbij een enkeling opmerkt dat deze kloof zich langzaam verder uitbreidt. ‘Ook de Rabobank staat verder van ons af dan vroeger.’ En de kloof met de stad wordt steeds sterker ervaren. Het verlangen naar sterkere verbindingen straalt er vanaf. Ook de jonge Twentse boeren zijn misschien te introvert en op zichzelf om dat ook daadwerkelijk uit te spreken.
| 27
In dit gesprek komt het er niet van. Het kost de jongeren kennelijk moeite om in het gezelschap van de ouderen – wellicht hun vaders – het achterste van hun tong te laten zien.
Meer initiatief Verschillen tussen de jonge en oude boeren lijken er bijna niet te zijn. Er is veel overeenstemming in denken. Maar de oudere boer is afwachtender dan de jonge. Verschillende jonge boeren zouden zelf meer initiatief willen nemen om nieuwe verbindingen te leggen met stedelingen of hun organisaties uit de stad. Zij vragen zich hardop af hoe dit te doen en wie hen hierbij zou kunnen ondersteunen. Aan het eind van de avond, veel later dan gepland, spreekt de voorzitter de vrees uit dat de agenda van zowel de LTO-afdeling als het AJK vol blijft met actualiteiten en korte termijn onderwerpen. ‘Wij zijn niet gewend om echt de tijd te nemen voor tijdrovende nieuwe initiatieven zoals een sterk maatschappelijke verankering en het ontwikkelen van nieuwe verbindingen tussen boeren en burgers. Het kaartspel kan ons hierbij helpen de thema’s bespreekbaar te maken en ons bewust te maken van onze eigen oordelen en vooroordelen.’ Dat is vanavond gebleken. De voorzitter sluit af met de conclusie dat versterking van onderling sociale contacten heel belangrijk is. n
‘De verhouding tussen boer en natuur wordt door regels gefrusteerd.’
voor een
Blijven zoeken naar verbetering
goed gesprek in Gelderland
Het grootste deel van de grond is ons eigendom. Daarnaast zijn we momenteel bezig om het bedrijf om te schakelen naar een echt graasbedrijf. Op den duur willen we alle koeien in het voorjaar laten afkalveren. In de zomer voeren we dan niets bij, alleen een beetje brokken tijdens het melken.’ De jonge boeren in de Achterhoek steken hun ambities niet onder stoelen of banken. Door Hein Pieper
Sta je er alleen voor? ‘Mijn vriendin werkt op een accountantskantoor’, vertelt Bart. ‘Ze komt hier uit het dorp. Haar vader werkt bij een bouwbedrijf en is om kwart over vier klaar, kwart voor vijf thuis en in de weekenden vrij. Dat is in onze wereld niet mogelijk. Als het mooi weer is kan een ander lekker aan het water gaan liggen, maar moeten wij aan de bak. Maar ze staat wel achter mijn vak.’ “Het is jouw vak”, zegt ze. ”Ik heb voor jou gekozen en heb de boerderij en alles wat daar aan vast zit erbij genomen”. We houden ons werk gescheiden.’ Dit is een herkenbaar patroon voor de andere twee jonge boeren. De vrouw van Roy komt ook uit het dorp. Ze is orthopedagoge en vindt het wel leuk om in haar vrije tijd in de stal te zijn, of om in het weekend ’s ochtends mee te helpen, maar verder heeft ze haar eigen werk. ‘We kunnen werk en privé goed scheiden van elkaar’, zegt ook Roy. Tom heeft een vriendin die wel geïnteresseerd is in de boerderij, maar ze werkt niet actief mee. ‘Ze vindt het wel leuk hoor’, zegt hij, ‘maar ik heb mijn bedrijf zo ingericht, dat ik het alleen kan doen.’
Waarom het bedrijf overnemen? Het werken met dieren en land is voor Tom het voornaamste. ‘Vooral het werken met de dieren, met levend materiaal. Het mooie vind ik dat je nooit alles in de hand hebt. Zelf het voer voor mijn beesten telen, geeft mij ook veel voldoening. Die totale bedrijfsvoering vind ik interessant. Ik zou geen kippenboer willen zijn; de grondgebonden landbouw en veeteelt trekt mij meer.’
30 |
Voor Bart is het een jongensdroom. ‘Ik stond van kinds af aan met mijn vader in de melkstal. Toen ik twaalf jaar was, deed ik mee aan kalverenkeuringen. Daar groei je gewoon in. Kalveren verzorgen, wassen, poetsen en voeren. Het zit er van nature in.’ ‘Ik heb eerst zeven jaar wat anders gedaan’, vertelt Roy. ‘Na de HAS ging ik werken, omdat er hier op het bedrijf arbeidstechnisch niet de ruimte was om me echt nuttig te maken. Ik heb zeven jaar bij een eierenhandelaar gewerkt als inkoper. Nu werk ik tweeënhalf jaar thuis. Ik ben zelf begonnen met de volièrestal. Ik weet nu zeker dat, wanneer ik de kans had gekregen, ik dit al jaren eerder had gedaan. Lekker voor me zelf bezig zijn. Niemand stuurt je, je weet zelf wat er op een dag gedaan moet worden, soms ’s avonds laat nog. En als je een keer een middag geen zin hebt, dan kun je wat anders doen, tenminste als het dagelijks werk maar klaar is. Ik ben nu zeven dagen in de week bezig. Toen ik werkte zat ik wel in de maatschap en was ik voor en na mijn werktijd en in de weekenden thuis bezig. Ik had toen eigenlijk twee banen!’
Vrijheid en toch altijd bezig ‘Soms moet ik ‘s avonds laat de stal nog in’, aldus Bart. ‘Dat is niet anders. Normaal gesproken is vrijdagmiddag mijn vriendin thuis. Als zij dan vraagt “Ga je mee nieuwe kleren kopen?”, dan denk ik eerst: zijn de koeien gevoerd en is alles in orde? Als dat zo is kunnen we gaan. Dat is ook vrijheid. Het moet wel uitkomen, je kunt niet teveel afspraken vooraf plannen.’ Voor Tom bestaat vrijheid ook uit nieuwe dingen proberen op zijn bedrijf. Wat anders doen dan collega’s doen, jezelf uitdagen. ‘Als je bij een baas werkt, kun je dat niet in je eentje beslissen.’ Roy denkt er hetzelfde over: ‘Vrijheid is voor mij ook een uitdaging. Als ik op mijn bedrijf meer dingen goed doe dan fout, dan pluk ik daar zelf de vruchten van. Als ik dat voor een baas doe, zoals ik jaren gedaan heb, dan krijg ik met een beetje geluk misschien aan het eind van het jaar wat extra salaris. Maar ik pluk er zelf de vruchten niet van. Ook heb ik zelf last van de zaken die ik niet goed inschat of uitvoer. Met alles wat ik doe, probeer ik verder te komen met mijn eigen bedrijf en met mezelf.’
Imago en emotie ‘We verkopen eieren aan huis en het is dan leuk om de discussie aan te gaan met de klanten’, vindt Roy. ‘Een tijd geleden was hier een mevrouw met twee puberende dochters die scharreleieren kwamen kopen. We hadden nog geen scharreleieren. Dan leg je dat uit en zeg je dat we alleen kooi-eieren verkopen. We kregen daarna een heel verhaal over ons heen over zielige kippen en dierenmishandeling! Toen heb ik de mevrouw gevraagd: ”Heb je ooit een pluimveestal gezien?” “Jawel”, zei ze, “op televisie.” “Kom maar
| 31
‘De mentaliteit in de sector is soms erg bekrompen, ik wil veel geld verdienen en lukt dit niet dan ga ik klagen bij anderen.’
mee”, zei ik, “laarzen aan, de stal in, dan zal ik je laten zien hoe wij met onze kippen omgaan.” Ik kreeg de gelegenheid om te laten zien hoe wij onze kippen verzorgen, en waarom wij het zo doen. Na afloop zeiden de dochters: “We hadden een totaal ander beeld van kippen in een batterij, dan wat jij ons nu laat zien.” Dat is dus het nadeel in onze sector, dat je alles binnen moet doen, voor de burger in het onzichtbare. Daarom is de afstand tot de consument groot geworden en weten ze niets meer over wat we feitelijk doen en waarom en krijgen we de beelden van de giertank, de mest en de dierziektes niet bij hen van het netvlies. Deze mevrouw en haar dochters komen inmiddels al vijf jaar iedere week eieren bij ons halen. Een pluimveebedrijf is veel gevoeliger voor negatieve beeldvorming dan een koeienbedrijf. Iedereen ziet koeien in de wei lopen en dan is het al meteen goed. Bij ons bedrijf kunnen we niet zomaar mensen toelaten in de stal vanwege de ziektegevoeligheid. Toch zie ik het als een uitdaging om mensen wel te laten zien hoe we het doen. Daarom gaan we flink verbouwen. Ik heb het plan om alle scholen in Doetinchem aan te schrijven met het verzoek om elk jaar met een groep kinderen bij ons op excursie te komen. Ik wil die jonge kinderen graag een les geven over waar de eieren vandaan komen en hoe ze geproduceerd worden.’ Tom is het ermee eens dat het imago van de intensieve veehouderij veel moeilijker ligt dan bij de melkveehouderij. ‘Mensen denken al snel te zien dat het met de koeien buiten wel goed zit, ze zien veel minder dat de kippen ook goed in de veren zitten.’ Roy gaat een stap verder. Het probleem ligt volgens hem niet bij het imago maar bij de onwetendheid. ‘Kinderen hier in Doetinchem weten nauwelijks wat er op een agrarisch bedrijf gebeurt en hoe de melk geproduceerd wordt. In dorpjes als Mechelen en Silvolde valt het misschien nog mee, want ‘iedereen kent er wel een boer en heeft de koeien wel eens gemolken zien worden.’ Tom wijst op een ander facet van het imago. ‘Veel burgers zijn negatief over het op stal houden van de koeien en over de ontwikkeling naar grotere bedrijven. Dat is een emotie die in de pers stevig wordt
32 |
‘Zijn boeren kuddedieren die elkaar volgen? Wie verstaat de kunst om er tegenin te roeien?’
aangedikt. Er hoeft maar iets te gebeuren of er hoeft maar een boer te zijn die zijn stal wil uitbreiden of er dreigt weer een crisis waar de media meteen bovenop duiken.’ Voor Roy is het duidelijk dat boeren en tuinders een wereld te winnen hebben – zowel de intensieve als de extensieve bedrijven – als ze laten zien wat ze doen op hun bedrijf en waarom.
Vegetarische studenten Zoals zo vaak in de gesprekken over het imago van de sector, komt ook hier het spanningsveld tussen burger en consument aan de orde. ‘Ja’, zegt Tom, ‘het gaat uiteindelijk om één persoon, die anders doet dan dat hij/zij zegt te willen doen. Iedereen zegt scharreleieren of biologische eieren te willen hebben of melk van koeien met weidegang, maar in de supermarkt valt zijn beslissing anders uit. De portemonnee bepaalt.’ Alle drie zijn ze verbaasd over de studenten in Wageningen, die in groten getale vegetarisch eten en alleen maar biologische producten kopen. Er is kennelijk een grote groep studenten die wel landbouw studeert, maar heel weinig contact heeft met de praktijk van het doorsnee primaire bedrijf. Roy gelooft niet dat zij als pluimveehouders iets helemaal fout doen. Roy: ‘Ik ben er nog steeds van overtuigd dat een kip op een batterij een super manier van huisvesten is. Qua hygiëne is dit het meest optimale systeem, zowel voor de pluimveehouder als de kippen. Medicijngebruik is op een kooi nihil. Hoe meer je richting biologisch komt, hoe meer problemen met ziekte op je bedrijf. Dus ik vraag me af of alle nieuwe ontwikkelingen ook daadwerkelijk een vooruitgang zijn.’ ‘Maar’, zegt Roy, ‘ik moet wel mee, anders heeft mijn bedrijf geen bestaansrecht. Ik kan wel overal tegenaan schoppen, maar uiteindelijk kan en wil ik alleen maar produceren wat er gevraagd wordt.’ Bart wijst erop dat de keuzemogelijkheden in onze supermarkten heel groot zijn. ‘Dat werkt wel eens negatief voor de boeren en tuinders in Nederland’, denkt hij. ‘Het is zorgwekkend dat de verwende consument het welzijn van het dier vaak belangrijker acht dan het welzijn van de boer!’
Unfair trade Tom nuanceert het probleem verder. ‘In Nederland worden hoge eisen gesteld aan de producten en aan de bedrijfsvoering en tegelijkertijd komen er via import goedkope producten op onze markt die niet aan deze eisen voldoen. Dat vind ik unfaire trade. En als je er goed over nadenkt, is het vreemd dat we in Nederland met zowat de beste grond, de beste dieren en de meeste kennis niet zo goedkoop kunnen produceren als in andere landen. Zelfs als we de kosten van transport en importheffingen meetellen, dan komen melk en bijvoorbeeld eierpoeder tegen een lagere prijs hier binnen dan waarvoor wij dat kunnen produceren. De
| 33
‘Mensen hebben snel het oordeel klaar: als de resultaten slecht zijn, dan heb jij het dus slecht gedaan!’
kwaliteit van het eierpoeder uit Argentinië en Brazilië is goed; wij verkopen dus dat spul niet meer. Op die markt hoeven we ons niet te richten. Voor ons zit de meerwaarde in het vers segment. Daar zijn we goed in. Uiteindelijk beuren we dan op de lange termijn de kostprijs plus hopelijk een beetje extra om verder te leven en te boeren.’
Een hobby mag geld kosten Waarom stoppen jullie er niet mee? ‘Goede vraag’, zegt Roy. ‘Ik weet het niet, het is een gevoel. Ik heb ook niet de illusie dat ik schatrijk wordt als pluimveehouder met scharreleieren. Ik heb er plezier in, iedere morgen ga ik fluitend de stal in. Ik kan niet bedenken wat ik liever zou doen. En ik hoop dat ik er wat aan over kan houden, zodat ik er leuk en gezellig van kan leven.’ Voor Bart is de boel verkopen en alles aflossen geen optie. Hij ziet tal van mogelijkheden om vooruit te komen met zijn bedrijf. Tom benadrukt het opereren op een moeilijke markt een grote uitdaging te vinden. ‘Als melkveehouder moet je goed rekenen of een investering uitkan. Er wordt nog teveel naar elkaar gekeken en dan de meest voor de hand liggende keuze gemaakt. Ondernemers doen elkaar na. Ze investeren soms in gebouwen of machines terwijl je je kunt afvragen of dat wel rendabel is en of het de kostprijs naar beneden brengt. Waarom zou je bijvoorbeeld een nieuwe dure grasmaaier van tweeënhalve meter breed kopen, als de loonwerker voor jou dertien meter in één keer kan maaien?’ Bart herkent dit, maar zegt erbij dat het voor sommige boeren een liefhebberij is en een hobby mag geld kosten. Tom begrijpt sommige collega’s niet. ‘Ze klagen steen en been dat de melkprijs te laag is en dan willen ze ook nog hun eigen fabriek blokkeren.’ Dat verbaast hem zeer. ‘Vreemd is ook dat boeren die vorig jaar nog staakten, omdat ze de melk niet kwijt konden, nu druk met nieuwe, grotere stallen bezig zijn. Als ze nu kunnen uitbreiden, hadden ze het vorig jaar zo slecht nog niet! Niemand is verplicht om zoveel koeien te melken of zoveel liters melk te produceren of om je quotum vol te melken. De mentaliteit in de sector is soms erg bekrompen: ik wil veel geld verdienen en lukt dit niet dan ga ik klagen bij anderen.’
34 |
Boer als kuddedier Het gesprek krijgt een wending. Zijn boeren kuddedieren die elkaar volgen? En wie verstaat dan de kunst om ertegen in te roeien. Bart zegt dat dit boeren eigen is. Er zijn maar weinig boeren die open en eerlijk durven praten over de zaken die op hun bedrijf niet goed zijn gegaan. ‘We doen het allemaal perfect. Ook hier op mijn bedrijf gaat nooit wat fout’, zegt hij ironisch. ‘En dat terwijl je van de fouten het meest leert. Vooral van een fout die veel geld kost. De tweede keer maak je die fout niet. Dat is leergeld.’ Aan wie ligt het als er wat mis gaat? ‘Je kunt dan iedereen op zijn kloten geven, maar je moet eerst naar jezelf kijken. Mensen hebben snel het oordeel klaar: als de resultaten slecht zijn, dan heb jij het dus slecht gedaan! Het vorig jaar heb ik nog leergeld betaald. Het liep niet zoals ik wilde en droeg een aantal zaken aan mijn vader over om zelf een scholing te kunnen volgen. Uiteindelijk behaalde mijn vader veel betere resultaten dan ik.’
Schakel in een lange traditie Bart voelt zich een schakel in een lange traditie. ‘Ons bedrijf is ergens in de negentiende eeuw opgezet en heeft verschillende stormen doorstaan. Mijn opa en vader hebben er hard voor gewerkt. Ik doe er mijn best voor en hoop het bedrijf in goeden doen door te kunnen geven aan een volgende generatie.’ Roy reageert dat straks zijn kinderen nergens toe verplicht zijn. ‘Ze moeten lekker doen wat ze zelf willen. Ik zou het wel fantastisch vinden dat ze iets voor zichzelf kunnen beginnen om het gevoel te krijgen van vrijheid. Zelf keuzes maken, op je bek gaan, maar ook de vruchten plukken van de dingen die je goed doet. Het maakt niet uit waar en wat. Desnoods in een friettent. Het gevoel van ondernemerschap vind ik het belangrijkste.’ Tom bruist van de ideeën over de toekomst van zijn graasbedrijf. In de eerste plaats vindt hij het belangrijk dat elke ondernemer zijn verantwoordelijkheid neemt, bijvoorbeeld voor de voedselveiligheid. Aan regels houden, netjes werken en aan randvoorwaarden voldoen is geen kwestie van moeten maar van zelf willen. Voor hem betekent dit dat hij continu op zoek gaat naar dingen op het bedrijf die beter kunnen. Hij wil zelf aan het roer staan en initiatieven nemen ook voor bijzondere activiteiten als het ontvangen van bezoekers op het bedrijf.
Kwetsbaarheid Roy benadrukt dat de consument wel vertrouwen moet blijven houden in het product. De melk, de eieren, het vlees, alle producten moeten goed zijn. ‘Als wij knoeien met het product en de kwaliteit niet leveren, dan wordt dat breed uitgemeten in de pers en is het consumentenvertrouwen helemaal weg. Het wordt dan een gevecht om dat weer terug te krijgen. In Nederland werkt elke waarschuwing tegen cholesterol
| 35
– via de reclame maar ook bij de huisarts – negatief door op de verkoop van eieren. Het sprookje van het verband tussen eieren en cholesterol is hardnekkig en het vraagt jaren om dit verhaal te ontkrachten.’ ‘Qua imago doen we het alle drie best goed’, is Roy van mening. ‘Ik kom wel bij pluimveebedrijven waar het niet goed is. Daar schaam ik me dan voor. Ook voor rundveebedrijven waar je bij het uitstappen van je auto tot je enkels in de stront trapt. Ik vraag me dan wel af: “Hoe kun je in die rotzooi voedsel produceren, weet je wel dat je met levensmiddelen bezig bent?” Deze bedrijven maken onze sector kwetsbaar. Wij kiezen er voor om zelf in onze omgeving te werken aan onze reputatie. De mensen hier uit de woonwijk komen bij ons eieren halen. Zij vinden dat wij de lekkerste eieren heb. Smaak zit voor 95% tussen de oren. We zijn een net bedrijf en daardoor heeft de consument het idee dat onze eieren lekker zijn. Omdat ze ons ook kennen, eten ze het ei met een ander gevoel dan wanneer het van AH komt, ook al zou dat van ons bedrijf komen. We hebben wel een bedrijf met 120.000 hennen binnen de bebouwde kom! Daarom moeten we alles gewoon goed doen. Als we er een zooitje van maken, krijgen we de hele wijk tegen. Ons bedrijf zit hier nu twaalf jaar, maar we hebben nog nooit een klacht uit de buurt gehad. Ik wil geen overlast plegen en daarom klachten voorkomen, want ik besef dat de mensen ons bedrijf kunnen maken én breken.’ Bart onderkent dat het belangrijker wordt om als boer met je directe omgeving rekening te houden. ‘Je moet de verbinding met je eigen omgeving herstellen, ook als je niet dicht bij een stad woont. Je hebt de burgers nodig, anders verspeel je je eigen maatschappelijk draagvlak. Dit is niet in een-tweetjes tussen LTO en overheid dicht te timmeren.’
Je nek uitsteken Tom worstelt niet zozeer met de buitenwereld maar vooral met de houding in de agrarische sector zelf. ‘Als je je nek uitsteekt, vindt de buitenwereld dat vaak prachtig, maar de collega’s in je eigen sector staan niet te juichen. “Moet dat nu allemaal zo?”, zie je ze denken, “kan het niet gewoon?”’ Met zijn concept van een graasbedrijf met honderd procent weidegang krijgt hij de handen van zijn collega’s niet op elkaar terwijl veel burgers razend enthousiast zijn. In feite zou je een keurmerk kunnen plakken op de melk die van zijn bedrijf afkomt, omdat de samenstelling van de melk anders is en de dieren fundamenteel anders gevoerd en gehouden worden. ‘De grote melkcoöperatie kan er niet goed mee uit de voeten’, aldus Tom. ‘Dat onze melk gezonder is, kan wetenschappelijk niet worden aangetoond’, zeggen ze. ‘Maar het is wel zo. Alleen past het niet in het straatje van de coöperatie. Ze lachen ons zelfs uit. De weidemelk van Campina-Friesland is melk van koeien die 120 dagen minimaal zes uur per dag buiten hebben gelopen.
36 |
‘Mensen denken al snel te zien dat het met de koeien buiten wel goed zit; ze zien veel minder dat de kippen ook goed in de veren zitten.’
De consument wordt hiermee dus bedonderd. In feite zou ik meer geld voor mijn melk moeten krijgen, omdat het gezondere vetten bevat en ook nog eens kankervernietigende stoffen. Maar als ik dit allemaal aan de grote klok hang, dan krijg ik mijn eigen sector over me heen. Veel collega’s geloven dit niet, willen dit ook helemaal niet en de coöperatie staat er helemaal niet voor open. En zonder verwerker die er meerwaarde in ziet, kun je als boer weinig beginnen. Toch ga ik door, omdat ik geloof in dit duurzame concept dat gebaseerd is op een natuurlijk evenwicht op mijn bedrijf en de natuurlijke eigenschappen van mijn koeien. Ik hoef zelfs geen kunstmest te strooien en door het concept goed toe te passen, slaag ik erin om de kringloop een heel eind sluitend te krijgen. Dat vind ik een sport. Wat mijn collega’s er ook over zeggen. Vroeg of laat gaan zij allemaal deze kant op! Nu hebben te weinig partijen in de keten er belang bij.’
Herkenbaarheid ‘Jouw verhaal doet me denken aan mijn buurman’, zegt Bart. ‘Die buurman heeft ook een pluimveebedrijf met een klein beetje akkerbouw. Het graan laat hij malen door de molenaar en het meel verkoopt hij aan de plaatselijke bakker. Die verkoopt het dan als speciaal brood, met een mooie sticker erop, zodat iedereen het herkent. Omdat die markt niet groot genoeg is, is hij nu ook bezig met bier. Hij is naar een kleine brouwerij gegaan en heeft zijn eigen bier ontwikkeld. Het lijkt allemaal zo simpel: maak iets bijzonders, plak er een sticker op met een mooie naam en er is een flinke meerwaarde te verdienen op de markt in de omgeving! De kloof met de consument wordt zo gedicht, maar hoeveel boeren kunnen hiervan leven?’ Het lijkt wel of de boeren zich opgesloten hebben in een zogenaamd vrije marktsysteem, van waaruit nauwelijks gestuurd kan worden richting plaatselijke of regionale markt. Volgens Tom heeft dat met de ligging te maken. Mechelen is te ver van de markt met voldoende consumenten – bijvoorbeeld van Doetinchem - en het bedrijf is niet herkenbaar. Zou hij zijn product herkenbaar maken als bijvoorbeeld dagverse weidemelk en die op zijn boerderij of verkopen, dan moet hij maar hopen dat de loop van de plaatselijke bevolking er in komt.
| 37
Welke waarden hebben jullie de samenleving te bieden? ‘We leveren een mooi gezond en veilig product: melk en vlees van goede kwaliteit’, zegt Bart. ‘Daarnaast een mooi landschap met groene weilanden en her en der een rij bomen.’ Roy zegt dat de boeren en tuinders in veel opzichten kwaliteit leveren, maar ze zijn die meervoudige waarden vergeten. ‘Het is goed om die waarden bewust te doorleven en vervolgens op de kaart te zetten.’ Tom: ‘Mijn vader zegt vaak dat we weer terug gaan naar het denken waar hij als jonge boer mee begon. Om een goed ondernemer te kunnen zijn, moet je in mijn ogen rekening houden met de lange termijn. Niet telkens de laaghangende appels willen plukken. De bodemstructuur lijdt nu onder onze manier van bedrijfsvoering, dat vind ik geen goed ondernemerschap. Ik geloof dat ik door met dit soort zaken rekening te houden een goed ondernemer ben.’ Ligt dat nu voor jonge boeren anders is de laatste vraag. ‘Onze oudere collega’s hebben vaker last van een verdedigende houding, ze voldoen gewoon aan de eisen die gesteld worden en dat is het. Zij geloven dat de belangenorganisaties of de overheid of wie dan ook het beste voor hebben of toch te groot zijn om je tegen te verzetten.’ De jongeren zien de uitdaging. Tegelijk zijn ze zich ervan bewust dat er veel energie en tijd in gaat zitten. ‘Je beseft als jonge boer sterk dat het wiel al een keer is uitgevonden. Daarom kiezen we ervoor om die dingen te doen waar we zelf goed in zijn en voor de andere zaken samenwerking met andere partijen aan te gaan.’ Tom memoreert het verhaal van de boer die lekkere toetjes kon maken, maar er onder door ging toen hij meende ze ook zelf te moeten verkopen. Hij werd verkoper in plaats van boer en binnen de kortste keren ging het met de koeien fout. Je moet weten waar je grenzen liggen, je moet weten waar je kracht ligt en je moet in een natuurlijk netwerk met je omgeving zitten. n
38 |
‘Je moet de verbinding met je eigen omgeving herstellen, ook als je niet dicht bij een stad woont.’
| 39
‘Er is kennelijk een grote groep studenten die wel landbouw studeert, maar heel weinig contact heeft met de praktijk van het doorsnee primaire bedrijf.’
In gesprek met Tom: 29 jaar, Mechelen bij Gendringen, melkveebedrijf, samen met zijn ouders. Roy: 31 jaar, Doetinchem, samen met zijn ouders een legpluimveebedrijf. Bart: 26 jaar, Silvolde, melkveebedrijf, in maatschap met zijn ouders.
‘Boeren en tuinders die hun hoofd maar moeizaam boven water kunnen houden, hebben de neiging zich terug te trekken op hun bedrijf.’
De mens is ook natuur
voor een
goed gesprek d
an in Noord-Holl
Deze avond in Nieuw Vennep met het bestuur van het Hollands Agrarisch Jongeren Kontakt is bedoeld als opmaat voor een grotere bijeenkomst waarbij jonge boeren en boerinnen uit Noord- en Zuid Holland in gesprek gaan met andere (jonge) mensen van buiten de sector. Door Ton Duffhues
Nieuw Vennep ligt midden in de Randstad vlakbij Schiphol en Aalsmeer. Het ‘groene hart’ begint een eindje verderop. Bij aankomst is het druk bij het gemeenschapshuis. Een avondwake. Wij worden discreet begeleid naar een zaaltje. De schilderijen aan de muur herinneren aan een agrarisch polderverleden. ‘Wat levert zo’n gesprek aan het eind van de avond op?’ is de vraag die meteen aan het begin wordt gesteld. De jongeren zijn kennelijk gewend aan doelgerichte activiteiten en rationele afwegingen. Toch gaan ze snel overstag en zijn ze ervan overtuigd dat bezinning, reflectie en dialoog waarden in zichzelf zijn. ‘Het komt er’, zeggen ze, ‘op aan om dit in de communicatie vooraf goed mee te nemen.’ Jongeren moeten immers getriggerd worden in hun eigen taal en gevoel.
Dagelijkse actualiteit De eerste fase van het gesprek gaat over de oogst van het graan en de aardappelen, de prijzen van deze producten, de hoge energieprijzen in de glastuinbouw en de consequenties voor kleine bedrijven. De prijs van het graan is alweer flink gezakt en het is nog onduidelijk waar het straks echt op uit komt. Aardappelen zijn er straks meer dan genoeg; dat drukt de prijs dan weer. Tenzij je een bijzonder ras verbouwd hebt. Met extra beregenen van het graan win je niet zoveel. In de glastuinbouw gaat het slecht, vooral de groenten onder glas. Tuinders die nog niet geïnvesteerd hebben in duurzame energievoorziening en bijvoorbeeld warmtekrachtkoppelingen, hebben dit jaar een negatief inkomen. Hoe betalen ze straks hun rekening? Is de liquiditeitspositie wel sterk genoeg? De inschatting is dat veel kleinere bedrijven die de sprong in schaalgrootte nog niet gemaakt hebben, het loodje zullen leggen. De totale productiecapaciteit
42 |
zal overigens niet veel krimpen, omdat enkele grote bedrijven sterk uitbreiden. Er zijn voorbeelden van uitbreiding tot veertig en zelfs tachtig hectare glas! Niemand lijkt hier blij mee te zijn en de jongeren accepteren het in gelatenheid. Ook hun drive om te overleven door schaalvergroting en specialisatie is hoog. Het is echt een verdringingsmarkt. De vraag is of dit tij te keren is? En hoe dan?
Boer en samenleving Zo loopt het gesprek over van de dagelijkse actualiteit naar enkele thema’s uit de kaartenset van Waarden van het Land. Staan agrarische ondernemers midden in de samenleving en zijn ze ‘sociaal’ verbonden met hun omgeving? Het eerste spontane antwoord is: ‘Als we als agrariër goed bezig zijn, staan we vanzelf midden in de maatschappij.’ Dan komen de kanttekeningen: ‘Boeren en tuinders die hun hoofd maar moeizaam boven water kunnen houden, hebben de neiging zich terug te trekken op hun bedrijf.’ En natuurlijk is de ene boer de andere niet en is het voor een boer of tuinder die aan de rand van het dorp of de stad woont makkelijker om contact te leggen en sociaal actief te zijn. ‘Maar’, zo oppert één van de boeren, ‘is het nu per se slecht, als een boer of tuinder zich een beetje afsluit van de samenleving en zijn eigen weg kiest en daar vrede mee heeft?’ Sociaal actief zijn gaat in sommige situaties misschien wel ten koste van het ondernemerschap. Op de vraag naar het verschil tussen oudere en jonge ondernemers is de reactie unaniem: ‘De verschillen binnen een generatie zijn net zo groot als tussen de generaties.’ ‘Er zijn ook jonge ondernemers die weinig aandacht geven aan de sociale aspecten van het leven’, zeggen ze, daarmee suggererend dat een deel van de tuinders – jong en oud – geen tijd maakt of heeft voor sociale bezigheden in de omgeving. ‘Zelfs het familiegebeuren schiet er bij sommigen bij in’, weten ze te vertellen.
Menselijke maat Het tweede thema gaat over het aanhouden van de menselijke maat van de bedrijven. De jongeren zijn er van overtuigd dat elke ondernemer tegen zijn grenzen loopt. Hij of zij moet die wel willen zien. Ook ten aanzien van dit punt zijn boeren en tuinders niet over een kam te scheren. De tuinbouwers zijn meer gewend om met medewerkers te werken: zij komen op een gegeven moment allemaal voor de keuze of ze zelf bedrijfsleider, vakman of manager willen zijn. Het vraagt andere kwaliteiten om de menselijke maat op deze bedrijven vast te houden. De beschikbare techniek speelt ook een rol bij het bepalen van de ideale schaalgrootte. Als belangrijkste factor zien de jongeren de omgeving en de ruimte die gegund is om te groeien in oppervlakte.
| 43
Een jonge koeienboer heeft zelf in de vakantie ervaren wat de menselijke maat is. Waar normaal gesproken zijn vader en een familielid het werk doen, heeft hij het in de vakantie een korte tijd in zijn eentje gedaan. Hij kwam er achter dat hij in zijn eentje wel heel veel werk kan verzetten, maar ook dat hij dit niet voor lange tijd zou willen doen. ‘Je kunt dan het werk op het bedrijf verder rationaliseren, maar het meest voor de hand ligt het aantrekken van een medewerker.’
Kwaliteit van leven Dit brengt de discussie op de kwaliteit van het boerenbestaan. Een jonge boer heeft een vaste baan in de advieswereld en werkt daarnaast thuis op het bedrijf. Hij verheugt zich op de oogstmaand september want dan werkt hij op de boerderij. Overwerken bij de baas in een drukke tijd vindt hij heftig; tachtig uur op zijn bedrijf ‘een big deal’. ‘Het voelt niet als werk.’ Hij wordt er blij en gelukkig van en voelt de vrijheid heel sterk. Een ander voegt toe dat juist het verrassende hem heel erg aanspreekt. ‘Ik kan ’s avonds wel plannen maken voor de volgende dag, maar als ik dan ’s ochtends aan de slag ga, kan het zo weer anders uitpakken.’ ‘Je werkt voor jezelf, dus je beslist zelf de uren en de indeling daarvan.’ En: ‘Je werkt met de natuur, dus je hebt het nooit helemaal voor het zeggen.’ In de periode van oogsten is de drive heel bijzonder: ‘Waar je als boer een lange tijd voor gewerkt hebt door te ploegen, te zaaien en te onderhouden, laat je niet graag op het eind verkwanselen. De uren tellen dan niet, je moet gewoon je ding doen. En dat is soms lastig voor de mensen in je omgeving. Ze snappen niet dat bij ons het bedrijf altijd op de eerste plaats komt.’ Andere kwaliteiten van het boerenbestaan zijn ook: ‘Plezier hebben in het werk’, ‘voldoening krijgen van wat je zelf op gang hebt gebracht, van werken met dieren’. ‘Is dat niet erg idealistisch?’, opper ik. Ik hoor het allemaal aan en zeg dan dat ze erg te benijden zijn. Thuis en werk lopen in elkaar over, vrijheid én autonomie, band met de natuur, het kan niet mooier. Wie wil dat niet? Hoe zit het dan met tuinders die op zwaar gefinancierde bedrijven zitten, met veel personeel werken en de druk van de markt elke dag voelen? ‘Nee’, zeggen ze, ‘het is allemaal niet nostalgisch bedoeld.’ Maar emotioneel beleven ze het wel zo. Ook de grote tuinders hebben met natuur te maken. ‘Mensen horen ook bij de natuur.’ En ook als een grote tuinder met veel personeel werkt, zal hij goed moeten omgaan met en plezier beleven aan de ‘natuur van de mens’. En als uitsmijter: ‘Het boerenbestaan biedt levenskwaliteit en dat zouden we veel meer moeten koesteren en uitdragen’. n
‘Je kunt het werk op het bedrijf verder rationaliseren, maar het meest voor de hand ligt het aantrekken van een medewerker.’
voor een
Je bent boer, dat is je leven
goed gesprek in Zeeland
Een prachtige reis vanuit de Randstad naar Aardenburg, in het uiterste puntje van de provincie Zeeland. Onderweg ademen de uitgestrekte Zeeuwse polders rust en stilte uit. Bij de boerderij van Bert de Bruijkere loopt een groep jonge mannen en vrouwen me tegemoet. Het begin van een bijzondere ontmoeting. Door Franck Ploum
Familiebedrijf Alle jongeren waarmee ik aan tafel zit, zijn opgegroeid op een familiebedrijf. Een aantal van hen woont er nog steeds en een paar zijn inmiddels een maatschap aangegaan met hun ouders. Deel uitmaken van een familiebedrijf of als boer op een ‘gewone’ boerderij werken, is heel wat anders. Het heeft volgens Eline vooral te maken met een gevoel: ‘Een familiebedrijf raakt aan traditie, doorgeven van het werk aan de volgende generatie, maar ook de waarden die gedeeld worden binnen een familie, dat alles heeft een heel andere lading dan gewoon werken op een boerderij.’ Anderen beamen dit maar voor hen speelt het minder dan bij Eline. Petra: ‘Of je van plan bent te gaan werken op het familiebedrijf speelt hierin wel een belangrijke rol. Ik kies er niet voor om op het bedrijf te gaan werken, maar ik heb wel een sterke band met wat er op de boerderij gebeurt en ik help mee waar nodig.’
Uitbreiden, kan dat nog? Bart neemt het woord en begint over de mogelijkheden om nog in het bedrijf van je ouders te stappen. ‘Sommigen zouden misschien het familiebedrijf willen overnemen, maar ze kunnen geen kant op, omdat ze niet meer kunnen uitbreiden. Nu wil ik niet zeggen dat je altijd groter moet worden om een bedrijf te runnen, maar het speelt wel mee.’ Bert: ‘Hierin speelt ook de omgeving een rol en het beeld dat mensen hebben van de boer. Iedereen wil eten, maar als boer wordt het werk je aan alle kanten onmogelijk gemaakt, terwijl wij voor het voedsel zorgen. Mensen hebben vaak een negatief beeld van ons en ons werk, zeker in de stad.’
46 |
Megastallen Bart haakt hier op in door de actuele discussie over de megastallen in te brengen. ‘In de media lijkt het wel of iedereen tegen die grote stallen is, maar uit een enquête bleek dat driekwart van de bevolking geen mening heeft over megastallen. Toen vroegen ze waarom ze er geen mening over hadden en het antwoord was dat ze belangrijkere dingen hadden om over na te denken. Dat laat zien dat de belangstelling er niet is, of het nu gaat over stallen of ontpolderen, het maakt ze niet uit, ze hebben wel wat anders aan hun hoofd, ieder heeft zijn eigen sores.’ Bert begrijpt wel waarom mensen er tegen zijn, zeker wanneer het in de buurt is. ‘Ik kan me wel voorstellen, als ik hier woon en mijn buurman wil vijf kippen- of varkensstallen plaatsen, daar zit je niet op te wachten, dus ik kan me het protest wel voorstellen. Hier mag je ook niet meer uitbreiden.’ Volgens Petra ligt het bij de akkerbouw iets anders. ‘Als akkerbouwer mag je nog wel uitbreiden als er grond is of vrijkomt. Daar heb je geluk als iemand stopt, dan kun jij die grond overnemen. Maar ja, met kippen en varkens komt er ook een bepaalde geur, dat is anders dan bij de akkerbouw.’ Bart: ‘Maar mensen maken eigenlijk overal bezwaar tegen. Ik hoorde van iemand die begrafenisondernemer was en een hokje wilde aanbouwen om een koeling in te plaatsen, waar dan ook weer bezwaar tegen werd gemaakt. Dat is een heel andere sector, maar wel vergelijkbaar.’
Is het dan vooral emotie? Stephanie: ‘Ik heb vorig jaar onderzoek gedaan naar beleving van megastallen onder de Brabantse bevolking, daar speelt deze discussie immers. Daar kwam uit dat men dacht dat de megastal beter was voor dieren dan een gewone stal. Maar ze willen het niet in hun achtertuin, dat is gewoon het verhaal.’ Bert: ‘Dat is ook een beetje de cultuur, overal een mening over hebben en over meepraten, maar als puntje bij paaltje komt, dan schuiven we het af naar iemand anders.’ Volgens Petra werkt dit altijd zo: ‘Kijk als wij op ons bedrijf een grote berg stront neergooien, dan hebben we daar wel last van, maar de buren hebben er altijd meer last van dan jijzelf. En dan heb je opeens de politie op het hof staan en weet je dat je je mesthoop niet op orde hebt.’
Leeft de boer anders dan andere mensen? Bart: ‘Wat ik een nadeel aan het agrarische leven vind, of misschien is het wel meer een bedreiging, is dat je met minder mensen in contact komt. Als je gewoon naar je werk gaat dan heb je best veel contacten of je komt via je werk enorm veel mensen tegen. Ik ben wel eens bang dat wanneer je volledig op het bedrijf thuis zit, dat dit stagneert. Je raakt wat afgestompt en krijgt dan een minder brede kijk op de wereld. Natuurlijk kun je daar wel voor waken, maar het is wel iets dat door mijn hoofd speelt.’
| 47
‘Waar ik waakzaam voor moet zijn is, dat ik geen boer word die alleen over boeren kan praten.’ Petra herkent dit niet echt: ‘Maar er komen toch ook mensen op je hof?’ Volgens Bart zijn dit echter puur werk gerelateerde contacten en dat maakt het anders. Bert is van mening dat dit bij ander werk ook zo is: ‘Ook in andere bedrijven heb je alleen contact puur rond werk. Ik heb via mijn werk bij Abab enorm veel mensen leren kennen, die ik anders niet had gekend. Als ik straks fulltime op mijn bedrijf ga werken, dan ga ik dat missen en dat zie ik als een minpunt. Ik hoop dat ik dan die brede kijk op de wereld vast kan houden, dat vind ik belangrijk. Ik heb een half jaar fulltime thuis gewerkt nadat ik met de HAS klaar was en ik merkte toen hoe klein mijn wereld werd. Dat is mijn ervaring. Waar ik waakzaam voor moet zijn, is dat ik geen boer wordt die alleen over boeren kan praten.’ Petra: ‘Ja, boeren staan wel bekend om het feit dat ze op hun eigen werk gericht zijn.’ Volgens Bert heeft dit ook te maken met de manier waarop tegen boeren wordt aangekeken: ‘Ja, maar boeren zijn ook ondergewaardeerd. Als je in de stad komt en je zegt dat je boer bent dan staan ze je raar aan te kijken. Niet echt sociaal geaccepteerd. “O, sta jij om drie uur op om te melken?”’ Eline vult aan: “Waar is je ruiten blouse!”
Romantiek op klompen Petra: ‘Toen ik twaalf jaar was, verhuisden we en ging ik in Hulst naar school. Ik was de enige die van de boerderij kwam en die er ook interesse in had. Maar dat was echt een soort schande, dat je op klompen durfde lopen.’ Bart: ‘Ik houd wel van dat romantisch beeld. Als ik op zondagmiddag lekker buiten wil lopen, dan ga ik met de honden het land op met een stukje stro in mijn mond. Of met mijn vriendin door het land lopen. Als je eventuele kinderen de ruimte kunt geven om te spelen, ja, dat is een romantisch en aanlokkelijk beeld. Ik krijg er altijd een soort Anton Pieck gevoel bij.’
Opgroeien op een boerderij Petra is niet van plan het bedrijf over te nemen. Ze ziet hiervan ook de nadelen, vooral als ze nadenkt over de toekomst. ‘Ik ga het bedrijf niet overnemen. Dat zou betekenen dat ik ergens in het dorp ga wonen. Dat vind ik dan weer helemaal niks, zo´n klein tuintje en dan heb je voor je kinderen een plastic schelp als zandbak. Mijn vader ging een schuur bouwen en ik had een mega zandbak.’
48 |
Eline vertelt dat ze zich nooit heeft thuis gevoeld op haar studentenkamer. Ze verlangde er altijd naar om naar huis te gaan. ‘Naar huis was voor mij echt bij mijn ouders. Wanneer ik terug ging naar de studentenkamer, dan zei ik nooit dat ik naar huis ging.’ Stephanie voelt zich wel thuis op haar studentenkamer. Ook de mannen hebben er goede herinneringen aan. Maar ze bevestigen de woorden van Petra: ‘In de stad zit je zo opgesloten en ik ben ruimte gewend.’ Bert: ‘Ik heb prima kunnen aarden in mijn studentenkamer, je hoort echter alles van iedereen en je moet veel meer rekening houden met mensen.’ Eline: ‘De ruimte gun ik mijn kinderen ook.
Geluk Volgens Bart heeft opgroeien op een boerderij misschien wel negatieve gevolgen voor je sociale ontwikkeling en daarmee maken we de overstap naar het staan voor wat je belangrijk vindt. Bart vindt het belangrijk dat hij sociaal prettig in zijn vel zit en financieel onafhankelijk is. Eline vindt gezondheid het belangrijkste en Petra wil vooral normen en waarden doorgeven aan mensen om haar heen. Stephanie ervaart gelukkig zijn als belangrijkste waarde. Geluk heeft voor de jonge boeren met al de voorgaande punten te maken. Bart gelooft dat hij gelukkig is wanneer hij zich sociaal goed voelt en financieel niet afhankelijk is van anderen. Petra heeft een ander ervaring: ‘Je zegt wel financieel onafhankelijk, maar ik heb tijdens mijn stage op de Filippijnen anders meegemaakt. Ik woonde in de stad en daar waren de mensen best rijk. Mensen op het platteland hadden echt niks, maar ze waren wel het gelukkigst. Ze deden daar alles samen, ze moesten ook wel. Ze kookten met elkaar samen, er was veel sociaal contact.’ Eline vult aan: ‘Hoe rijker je bent, hoe minder je beseft waarmee je gelukkig kunt zijn. Het enige waar rijken vaak mee bezig zijn is meer, meer, meer. Die mensen op het platteland waren wellicht gelukkiger omdat ze alles met elkaar deelden.’ De huidige crisis zal dan ook voor veel mensen een moeilijke tijd worden volgens Bert: ‘Veel mensen vinden het moeilijk om een stap terug te zetten. Ze moeten inleveren en kunnen niet meer drie keer per jaar op vakantie en ook nog een flatscreen kopen.’ Petra komt toch weer bij haar eigen waarden uit: ‘Aan de buitenwereld laten weten dat het minder gaat, is denk ik het moeilijkst. Als je niet zo veel hebt, dan heb je ook minder op te houden. Voor mij blijven gezondheid en geluk het belangrijkst.’ Eline verbreed de waarden naar het grotere geheel: ‘Voor mij is ook het respect voor elkaar van groot belang.’
| 49
‘Als er geen boeren zijn dan gaan we terug in de tijd, ieder op jacht naar zijn eigen kostje.’ Meerwaarde voor de samenleving Bert: ‘Als er geen boeren zijn, dan gaan we terug in de tijd, ieder op jacht naar zijn eigen kostje.’ Maar dat is niet het enige, ook het landschap waarvan iedereen kan genieten, is een bijdrage die de agrariërs leveren. Eline: ’Hoe mooi is het niet die polders, dat is natuur waar iedereen van kan genieten, en dat dragen wij bij.’ Volgens Stephanie gaat het ook om een bijdrage op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen: ‘Boeren dragen hier meer aan bij dan andere ondernemers, omdat ze dichter bij de natuur staan. Hier mogen we trots op zijn.’ Petra vertelt dat hun gezin moest verhuizen vanwege natuurontwikkeling, het gebied waar ze weg moesten, ligt er nu niet al te best bij in haar ogen. ‘Het is één grote zooi, allemaal onkruid.’ Volgens Bert draagt natuurontwikkeling ook bij aan juist meer gebruik van bestrijdingsmiddelen. ‘Wij moeten meer spuiten, omdat verderop natuurgebied is. Dat is ook met biologische boeren die in je buurt zitten, wat zij niet spuiten moeten wij extra spuiten, omdat het overwaait.’ Het spanningsveld natuur – landbouw roept in deze Zeeuwse polder snel emotionele uitspraken op.
Wat is natuur? Volgens Eline is dat een moeilijke discussie waar je niet uitkomt. Petra is van mening dat zolang grond beboerd wordt, het er netjes bij ligt: ‘Dan staat het er mooier op en kan iedereen er van genieten.’ Bart benadrukt dat boeren verantwoordelijk zijn voor 65% van de Nederlandse oppervlakte, tegelijkertijd is maar 3% van de inwoners werkzaam in de sector. De sector telt 80.000 echte ondernemers en daar komt een grote hoeveelheid aanhangend werk bij. ‘De aardappelhandel, de verwerkers, de ZLTO en noem maar op.’ De algemene stemming is dat natuurontwikkeling beter af is in handen van de agrariërs, dan van natuurbeherende instanties. Mooie landerijen en velden zijn prachtige natuur. De jongeren hebben geen begrip voor het ontpolderen van geweldig vruchtbare stukken grond in Zeeuws Vlaanderen, waarvoor en waarop mensen hard hebben gewerkt.
50 |
‘In de stad zit je zo opgesloten en ik ben zo aan die ruimte gewend.’
Onderscheid met andere jongeren Er zitten allemaal twintigers rond de tafel, jonge mensen. Is het echt zo dat zij anders denken en leven dan andere mensen van hun leeftijd? Bart: ‘De meeste jongeren die ik ken, tellen de uren van hun werk en zien uit naar vrije tijd. Dat heb ik helemaal niet. Je bent aan het werk en je werk is je leven.’ Stephanie: ‘Het werk op de boerderij is ook niet echt werk zoals anderen dat hebben, je bent verbonden met wat je doet, dus het maakt niet uit hoeveel tijd je daar in moet stoppen.’ Eline: ‘Je bent boer en dat is je leven en andere jongeren zijn toch vooral bezig met wat ze kunnen verdienen en met gaan stappen en op pad gaan met vrienden. Als boer ben je verbonden met je grond, daar leef je op.’ Zowel de jonge boeren als de boerendochters herkennen het onderscheid met andere, stadse jongeren. Ze overdrijven het zelfs.
Onderlinge solidariteit Danny haakt meteen in op het onderwerp: ‘Dat is heel erg afhankelijk van waar je zit. In de ene buurt daar helpt iedereen elkaar, maar een paar kilometer verderop staat ieder voor zichzelf. Vaak is dat historisch gegroeid, maar het heeft ook te maken met het soort bedrijven. In sommige buurten hier worden er zelfs gezamenlijk werktuigen aangeschaft. Ze redeneren dat het onzin is om voor elk bedrijf enorme investeringen te doen om vervolgens allemaal dezelfde machine in huis te hebben. In andere buurtschappen koopt iedereen zijn eigen machine en staat er dus voor kapitalen aan dezelfde machines in de schuren.’ Petra: ‘Maar er is wel onderling sociaal contact en je helpt elkaar, maar het is zeker afhankelijk van de buurt.’ ‘Toch heb ik het idee dat de onderlinge verbondenheid van boeren sterker is dan bij andere mensen en ook bij andere beroepsgroepen, zegt Bert. ‘Dit betekent niet automatisch dat de onderlinge solidariteit bij boeren altijd en overal groot is. Het individualisme is er ook en de openheid naar elkaar toe is vaak beperkt. Dat zit in het karakter van de boer.’ ‘Zeker in dat van de Zeeuwse akkerbouwer’, bevestigen ze allemaal.
| 51
‘De mensen op het platteland waren vroeger wellicht gelukkiger, omdat ze alles met elkaar konden delen.’
In gesprek met Petra: 23 jaar, werkzaam bij een accountantskantoor, woont op de boerderij van haar ouders, helpt mee op het akkerbouwbedrijf, maar wil het niet overnemen. Bart: 27 jaar, akkerbouwbedrijf, in maatschap met zijn ouders. Bert: 20 jaar, gemengd bedrijf (kuikens en pootgoed), in maatschap met zijn ouders. Eline: 25, opgegroeid op de boerderij, studies bio-ingenieur voor de landbouw en bedrijfseconomie, werkzaam voor de Vlaamse overheid op het departement Landbouw en Visserij. Stephani: 23 jaar, studeerde aan de HAS, volgt nu een universitaire studie sociale geografie. Danny: 21 jaar, akkerbouwbedrijf, in maatschap met zijn ouders.
voor een
Boeren zit in je genen
goed gesprek ant in Noord Brab
Vier jonge boeren en een jonge boerin, op een glastuinbouwbedrijf in de Brabantse Langstraat, met een landwinkel en een ruimte om te vergaderen. Het Brabants Agrarisch Jongeren Kontakt (BAJK) heeft Janny Trouw gevraagd om deze ontmoeting te organiseren. Ze is zelf bestuurder van het BAJK en werkt bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Door Ton Duffhues en Janny Trouw
De zin van dialoog Nog voordat ik mijn zin heb afgerond over het belang van een dialoog over waarden, nemen de agrarische jongeren het van mij over. Melkveehouder Jürgen verwoordt het scherp: ‘We zijn ervan overtuigd dat we de dialoog met de samenleving moeten aangaan, want zodra de samenleving zelf contact met ons gaat zoeken, zijn we te laat.’ Iedereen knikt instemmend. De vijf jongeren komen uit verschillende regio’s, en zijn van thuis uit vertrouwd met verschillende sectoren. Dat maakt de vraag naar een gemeenschappelijke passie voor de agrarische sector alleen maar spannender.
Wat hebben jullie gemeen? ‘We proberen allemaal een positief beeld van de agrarische sector te schetsen’, is de conclusie van het vijftal na een eerste brainstorm. Zoveel eensgezindheid had ik niet verwacht. ‘We delen dezelfde passie en hart voor onze bedrijven’, zegt de een. De anderen nuanceren. Het komt erop neer dat ze een aantal gemeenschappelijke waarden zeggen te delen. Genoemd worden: ‘Vakmanschap’, ‘ondernemerschap’, ‘mentaliteit van aanpakken’ en ‘oog hebben voor de samenleving’. Dat laatste punt komt gedurende het gesprek in alle varianten terug. Kennelijk ligt hier een grote zorg. Er spreekt iets uit van verbetenheid. Aan de ene kant koste wat kost willen bewijzen dat ze als jonge boeren en tuinders rekening (willen) houden met de samenleving. En de andere kant van de medaille: dat ze koste wat kost willen voorkomen om in een isolement terecht te komen. Het is een spagaat die voortkomt uit onzekerheid én verlangen.
54 |
‘Als ondernemer zie ik de onvoorspelbaarheid van de natuur terug in de sector en op mijn bedrijf. Ik respecteer dat en leg me erbij neer als iets tegenzit.’
‘Imagoverbetering krijg je pas door open kaart te spelen en via een gelijkwaardig gesprek met de mensen in je omgeving’, zegt Gerrit die zijn zinnen heeft gezet op een varkensbedrijf. Volgens vierdejaarsstudente Tessie is de wijze waarop boeren en tuinders communiceren met de buitenwereld doorslaggevend voor het krijgen van begrip. Ze doelt op vorm én inhoud. ‘Wees nu eerlijk’, zegt ze, ‘veel boeren mompelen maar wat, gebruiken veel dialect en houden er onvoldoende rekening mee dat veel mensen weinig kennis hebben van het werk op de boerderij. Eigenlijk spelen ze niet goed in op de nieuwsgierigheid die er bij veel stedelingen wel degelijk is. Maar je moet niet in vaktaal vervallen.’ Iedereen valt haar bij en er ontstaat een boeiend gesprek over opmerkelijke verschillen die ze ervaren tussen mensen uit het dorp en stedelingen, maar ook tussen de leeftijdsgenoten op hun school en de jongeren daarbuiten. Het is toch voor hen ‘ons kent ons’. Ook op HAS Den Bosch is meteen te merken welke studenten van de boerderij komen en in de running zijn om eventueel agrarisch ondernemer te worden en welke studenten uit de stad afkomstig zijn en andere ambities hebben.
Gaan jullie het bedrijf anders runnen dan je ouders? Kevin ziet zijn naderende bedrijfsopvolging vooral als een eer omdat hij de derde generatie is. ‘Mijn vader heeft behoorlijk in het bos- en haagplantenbedrijf geïnvesteerd. Ik ga daar graag samen met mijn broer in verder.’ Hij beaamt dat er een generatieverschil is met zijn vader, die mechanisering minder zoekt dan hij en zijn broer. ‘Wij zijn veel meer met techniek opgegroeid en zien er veel meer mogelijkheden in, ook om vervelende arbeid te vervangen.’ Ook Noud, Kevin’s klasgenoot op de middelbare agrarische school te Breda, wil verder in de hectische wereld van de boomkwekerij. ‘Het resultaat van hard werken geeft voldoening en trots, zeker nu onze bomen in Disneyland Parijs staan’, zegt hij. Hij benadrukt nooit gedwongen te zijn om thuis in het bedrijf te komen, maar hij is er vanzelf ingegroeid. ‘Dat is volgens mij ook de beste weg en zo gaat het bij veel opvolgers.’ Kevin heeft niet meteen paraat waar hij het anders aan gaat pakken. Hij gaat met de stroom van het bedrijf mee en zijn vader is voorlopig de kapitein die de koers bepaalt.
| 55
Tessie meent dat boeren en ondernemerschap in de genen zit. ‘Als ik mijn dieren in de wei zie, krijg ik echt een warm gevoel. Dat zegt toch genoeg.’ Ouders zijn volgens haar altijd met andere kennis opgegroeid en ze kijken per definitie met andere ogen naar alle aspecten en onderdelen van het bedrijf. Dat is nu eenmaal zo. ‘Mijn ouders boeren vrij traditioneel op hun akkerbouwbedrijf en nemen zo min mogelijk risico’s. Ik wil juist meer inspelen op de markt en probeer daarin onderscheidend te zijn’, zegt ze, om er toch snel aan te voegen dat ook zij, net als iedereen ‘altijd bezig zal zijn in het verlengde van wat ze van haar ouders heeft geleerd en wat haar ouders op het bedrijf hebben gepresteerd’. Gerrit heeft toch een iets andere ervaring. Hij vindt dat zijn vader helemaal niet traditioneel of conservatief is. Integendeel, hij wilde het liefst in het buitenland boeren, terwijl Gerrit zelf het liefst in Nederland blijft. ‘Ik heb hier mijn sociale leven, verdien een goede boterham en ga 100 procent voor mijn bedrijf. Die vrijheid thuis is mijn grootste drijfveer. Wetten en regels horen daar nou eenmaal bij. Ik voel helemaal geen drang om als ondernemer elders op de wereld een nieuw avontuur te beginnen.’ Jürgen geeft weer een andere nuance. ‘Mijn vader werkt al vooruitstrevend, maar de huidige generatie wil dat nog meer en ik dus ook’, zegt hij. Hij ziet de omgeving sterk veranderen, waardoor beslissingen gericht op de toekomst eigenlijk veel verder gaan dan het eigen bedrijf. Hij werkt graag met dieren en kan de hele dag met zijn koeien bezig zijn. ‘Je bouwt een echte band met ze op’ en dat blijft wat hem betreft de kern van zijn invulling van het ondernemerschap. ‘Als ondernemer zie ik de onvoorspelbaarheid van de natuur terug in de sector en op mijn bedrijf. Ik respecteer dat en leg me erbij neer als iets tegenzit.’
Hebben boeren een bevoorrechte positie? ‘Je kiest altijd zelf’, meent Gerrit, ‘dus het doet er niet toe of je wel of niet bevoorrecht bent.’ Tessie en Noud vullen aan: ‘Maar als je kunt doen wat je graag wilt en je bent gelukkig met je beroep, dan ben je dus echt wel bevoorrecht.’ Dit gevoel overheerst ook bij de anderen. ‘Wij hebben allemaal plezier in ons werk en vinden dat belangrijker dan een hoog inkomen, zolang het maar een goede boterham is.’ Ze voelen zich alleen al bevoorrecht omdat ze in de gelegenheid zijn of komen om een boerenbedrijf over te nemen. Dat is voor niet-agrarische jongeren en stedelingen onmogelijk. Dit wil overigens niet zeggen dat elke boerenzoon of -dochter dit voorrecht daadwerkelijk zo beleefd. Zeker niet, want er zijn steeds minder jongeren die boer willen worden. Het leven en werken op de boerderij is slechts voor een kleine groep een wenkend perspectief. Dit heeft niet alleen te maken met een slecht imago van de sector of met een te sterke verbondenheid met familie en traditie, maar zeker ook met de financiële vooruitzichten en het voorbeeld van ‘nooit klaar zijn met je werk’.
56 |
Wat betekent duurzaam ondernemen voor jullie? Grote stilte en aarzeling. Het begrip duurzaamheid leeft kennelijk nog niet zo sterk. Ze hebben zichtbaar moeite om hun eigen visie en interpretatie te verwoorden. Tessie probeert het als eerste: ‘Onze omgeving geeft signalen voor de toekomst. Duurzaamheid is belangrijk voor de lange termijn. Als je snel wilt presteren, grijp je naar machines, omdat veel duurzame oplossingen niet direct iets opleveren.’ In haar ogen betekent duurzaam ondernemen vooral met geduld werken aan verbeteringen die de samenleving wenst. ‘Voorop lopen is geen pre’, zegt ze, ‘want dat betekent nog te vaak betalen voor de achterlopers.’ Zij weet wat ze wil met duurzaamheid maar kiest nadrukkelijk voor een strategie van behoedzaamheid. De kost moet niet te ver voor de baat uitgaan. Gerrit heeft minder aarzelingen. ‘In de varkenssector proberen we juist wel voorop te lopen, want dat hoort bij het ondernemerschap.’ Hoewel hij tegenspraak en commentaar van de anderen krijgt, vervolgt hij fanatiek zijn betoog: ‘Door regelgeving voor te zijn, passen we onze bedrijven sneller aan. Daardoor kunnen we nu op een duurzame manier de kostprijs verlagen én het is maatschappelijk verantwoord naar de buitenwereld.’ Die zit. De anderen zijn er stil van. Navragen leert dat ze allemaal het streven naar duurzaamheid onderschrijven. Essentieel voor hen is en blijft de praktische vertaling op het bedrijf en de juiste balans tussen inkomsten en uitgaven.
Agrarische waarden voor de samenleving De economische waarde komt niet op tafel, want, zo zeggen ze: ‘Dat is zo vanzelfsprekend.’ Tessie noemt wel meteen twee andere waarden: ‘Koeien in de wei’ en ‘een mooi landschap’. Ze vindt het erg jammer en onrechtvaardig dat deze en ook andere waarden zoals gezond voedsel niet leiden tot meer maatschappelijk begrip voor de agrarische sector. ‘Begrip versterken kunnen we alleen door onze passie te laten zien’, hoopt Tessie. Toch hebben ze er een hard hoofd in. Ze zeggen allemaal van kinds af aan wel de overtuiging gehad te hebben dat de consumenten wisten wat een boer op zijn bedrijf deed en hoe de producten tot stand kwamen. Eenmaal ouder en verder weg van huis, viel dat vies tegen. Ze hebben allemaal ervaren dat veel consumenten geen idee meer hebben over de wijze waarop voedsel geproduceerd wordt en hoe het er op een modern boerenbedrijf aan toegaat. De grootste ergernis hebben ze aan de stereotype beeldvorming in de media, maar ook bij veel gewone mensen. ‘Wij zijn niet dom, hebben gewoon televisie en melken niet meer met de hand’, zo verwoordt Tessie haar verzet tegen de nostalgisering en ridiculisering van het boerenleven. Het maatschappelijk begrip is hiermee niet geholpen. ‘Ons rest niets anders te doen dan gewoon eigentijds ondernemer zijn die midden in de klei, maar ook in de samenleving staat.’
| 57
‘Maar als je kunt doen wat je graag wilt en je bent gelukkig met je beroep, dan ben je dus echt bevoorrecht.’
Over vijf jaar Vijf jaar vooruitkijken is voor jong volwassenen van gemiddeld 20 à 21 jaar lastig. Het is niet alleen een relatief lange periode maar die leeftijd is ook een rijpingstijd voor verlangens en ambities. Voor de een pakt dat anders uit dan voor de ander, de een weet het zeker en stroomt thuis in op het bedrijf en de ander weet het (nog) niet en gaat door met zijn studie. Noud denkt niet dat hij over vijf jaar het ouderlijk bedrijf heeft overgenomen, want hij wil eerst ervaring op doen in het buitenland en meer leren over handel, logistiek en management. Hij ziet zichzelf nog niet als zelfstandig ondernemer werken, want dat heeft meer tijd nodig. Kevin zit anders in elkaar. Hij wil het liefst vandaag al thuis aan de slag om samen met zijn broer het bedrijf te runnen. Hij heeft het traject al uitgestippeld: ‘Eerst ga ik op alle onderdelen meelopen, want de praktijk leert het best.’ Gerrit heeft het bedrijfsplan al helemaal in beeld. Hij denkt aan een varkensbedrijf met vijfhonderd zeugen. Helaas kan hij op het ouderlijk bedrijf niet zover uitbreiden vanwege ammoniakrechten. Hij is bereid om van de nood een deugd te maken: ‘Misschien ga ik varkens wel met andere bedrijfstakken combineren.’ Jurgen ziet het als een schrikbeeld om de komende veertig jaar alleen op zijn bedrijf aan de slag te zijn. ‘Voor mij ligt alles nog open, maar binnen vijf jaar ga ik zeker niet fulltime thuis aan de slag. Uiteindelijk run ik wel een melkveebedrijf, maar dan wel op mijn eigen manier.’ Hij benadrukt er liefst veel dingen naast te willen doen. Tessie weet zeker dat ze over vijf jaar een eigen bedrijf heeft met vleeskoeien, vooral Belgische dikbillen. Hoe precies en wat nog meer? Misschien daarnaast iets met streekproducten en verkoop aan huis van het dikbillenvlees. De kansen en mogelijkheden heeft ze als student van de topklas ‘ondernemer’ nu zelf in onderzoek. ‘Het product dichter bij de consument brengen’, is haar drijfveer.
58 |
| 59
‘Wij zijn veel meer met techniek opgegroeid en zien er veel meer mogelijkheden in, ook om vervelende arbeid te vervangen.’
In gesprek met Tessie: 22 jaar, IJzendijke, afkomstig van een gemengd akkerbouw- en loonbedrijf. als Topklasse student aan HAS Den Bosch bezig met het opzetten van haar eigen onderneming. Kevin: 20 jaar, Zundert, student plantenteelt aan de MAS, wil volgend jaar thuis aan de slag met het kweken en verhandelen van bos- en haagplanten. Gerrit: 21 jaar, Mill, vader heeft een akkerbouw, las- en montagebedrijf en daarnaast ook varkens, Gerrit wil het liefst alleen met de varkens doorgaan. Jurgen: 21 jaar, Bladel, student HAS Den Bosch, wil boer én ondernemer worden en zoekt graag nieuwe uitdagingen. Noud: 18 jaar, Haaren, woont bij zijn ouders, wil boomkweker worden.
voor een
Werken in een glazen huis
goed gesprek burg in Midden Lim
Voorbij Weert neem ik een afslag van de A2 het Limburgse land in. Vlakbij de Belgische grens moet ik zijn, in het dorpje Halen, op een moderne melkveehouderij. Daar tref ik zeven leden van het Agrarische Jongeren Kontakt Midden Limburg. We zoeken een plaats rond een grote tafel in een werkruimte annex kantine, met direct uitzicht op de koeienstal waar de melkrobot zijn werk doet. Door Ton Duffhues
Waar sta je voor als jonge boer? Het is een mooie mix van jonge mensen, bedrijven en werkzaamheden. Ze kennen elkaar en wachten gespannen op de eerste vraag. Die is heel simpel: ‘Waar sta je voor als jonge boer of boerin?’ Eén voor één geven ze vlot en zelfbewust antwoord. Jacob bijt het spits af: als boer staat hij voor een kwaliteitsproduct én voor een sociaal aanvaardbaar leven. ‘Zoals vandaag, van vijf uur al op en doorgaan tot laat in de avond, dat doe ik geen vijf dagen in de week. Ik wil een gewoon leven, meestal om een uur of zes klaar en ook tijd om naar de sportclub te gaan of gewoon thuis bij mijn vriendin.’ De kwaliteit van het product spreekt iedereen aan. De varkens- en pluimveehouders voegen hier ‘dierenwelzijn’ aan toe. ‘Het wordt dan wel opgelegd door de samenleving, maar voor mij is het vanzelfsprekend’, zegt Peter. Louis legt een ander accent. Hij wil met het hele proces bezig zijn: ‘Als het grasland niet goed verzorgd wordt, heeft dat gevolgen voor de koeien, de melk en de kalfjes. Daarom sta ik voor de hele cyclus van fokken, verzorgen, voeren, melken. Als een schakel niet klopt, klopt voor mij het geheel niet.’ Bram is ook melkveehouder en wil een goede koeienboer zijn. Goed grasland hoort hierbij. Hij staat voor de dingen waar hij goed in is: ‘Wat kan ik dan het beste zelf doen en wat kan ik aan een ander overlaten?’ Graslandbeheer is niet zijn favoriete bezigheid. Jacob vindt juist in voeding en administratie zijn uitdaging. Van fokkerij heeft hij geen verstand: ‘Dat gaat zo langzaam, het duurt wel drie jaar voor je resultaten ziet.’ Inez wil inspelen op de vraag naar mooie, makkelijke paarden. Daar heeft ze alles voor over. Ze werkt nu met zeven paarden en werkt lange dagen om ze goed te verzorgen en ze op te leiden,
62 |
zodat iedereen er straks goed mee overweg kan. Ze zegt er meteen bij dat haar persoonlijke ambities verder liggen, ze wil zelf de leiding hebben, alles regelen (handelaar of verkoper wil ze dit niet noemen) en medewerkers in dienst nemen voor het werk met de paarden. Tom zegt bewust fulltime buiten de deur te werken, wel in de agri-sector omdat hij zich er thuis voelt bij de mensen en de sfeer. De pluimveehouderij is er thuis in gehamerd. Hij wil zijn horizon verbreden via een bedrijf dat over de hele wereld in de pluimveesector zit. ‘De opleiding die ik hier krijg, is veel ruimer dan wanneer ik thuis was gebleven.’ Hij heeft wel interesse om straks het bedrijf van zijn ouders over te nemen, maar geen definitief plan. De toekomst ligt voor hem open. De koffiekan gaat rond en ondertussen wordt opgemerkt: ‘Dit is de eerste keer dat we zo met elkaar praten.’
Anders doen ‘Wanneer ben je een goede ondernemer? En wat wil je thuis op het bedrijf anders doen dan je ouders?’ Met name deze laatste vraag maakt de tongen los. Opvallend is de instemming met de uitspraak van Louis: ‘Honderd uur per week de benen onder het lichaam uitrennen en dan aan het eind van de dag ontdekken dat nog niet alles klaar is. Dat wil ik niet!‘ Ook kunnen ze zich allemaal vinden in de ambitie om aan het einde van de rit – rond de 65 jaar en als ze het overleven – een goed en verkoopbaar bedrijf te hebben waarmee de volgende generatie weer verder kan, als ze dat wil natuurlijk. Eén van de lessen die ze geleerd hebben is het omgaan met pieken en dalen. In feite geldt dat voor elke onderneming maar voor het agrarische bedrijf wel in het bijzonder. Bij een piek geen gekke dingen doen, die je tijdens een slechte periode opbreken. Dan zegt Peter als varkenshouder dat de melkveehouders nog een hoop kunnen leren van de varkenshouderij. De stabiele melkprijs was een luxe in vergelijking met de ‘varkenscyclus’. Jacob vindt zichzelf een goede ondernemer als hij het zo georganiseerd heeft dat hij, indien nodig, uit het proces kan stappen en het werk kan overlaten aan iemand anders. Hij wil tijdig zaken uit handen kunnen geven en los laten en in die zin is hij anders dan zijn vader. ‘Ik proef wel dat dit moeilijk is, maar het is te organiseren.’ En de eerlijkheid gebiedt hem te zeggen dat anderen misschien wel beter zijn in het managen van de koeien dan hij zelf. Onlangs is hij voor zijn betaalde baan twee weken naar Engeland geweest en heeft hij via AB-service vervanging geregeld, tot volle tevredenheid. ‘Dus het kan’, zegt hij. Peter wil anders dan zijn ouders minder uren werken maar net als zij wel goed met pieken en dalen kunnen omgaan. Hij plaatst het in een historisch perspectief. De generatie van zijn ouders zijn gegroeid en nog eens gegroeid vooral door alles efficiënter te doen en te automatiseren. Zij deden alles zelf. ‘Wij werken nu met personeel en dan ga je makkelijker een paar dagen weg.’ Bovendien komen er hele andere dingen kijken op het huidige bedrijf.
| 63
Wel of geen medewerkers? Inderdaad zijn de meesten opgegroeid op een klassiek gezinsbedrijf, waar bijna alle arbeid door het gezin werd verricht. Bij Willem thuis op het pluimveebedrijf werkt één medewerker, maar hijzelf werkt maar heel beperkt thuis, naast zijn baan. Als hij straks het bedrijf overneemt, zal hij niet zonder medewerker kunnen of willen. Louis denkt er heel anders over: ‘Als ik straks het bedrijf ga doen, wil ik geen personeel, maar het werk met automatisering opvangen.’ ‘Gaat dat dan financieel niet?’, vraagt een van de anderen. ‘Jawel, maar ik wil het niet.’ Peter reageert met de opmerking dat in zijn bedrijf het personeel op sommige punten veel deskundiger is dan hijzelf. ‘Onze jongens hebben niets anders aan hun kop dan de varkens en ik ben met honderd andere dingen bezig.’ Hij mist het werken met de varkens niet zozeer, ‘als het maar niet steeds meer regelen en administratie wordt’. Bram brengt een nieuw aspect in, namelijk het isolement als je alleen werkt. Als zijn ouders weg zijn, staat hij er alleen voor, echt alleen. Werken en leven op een eiland, tenminste als hij geen vrouw vindt. ‘Het is veel gezelliger met meer mensen’, zegt hij, en daarom zal hij dan op zoek gaan naar een medewerker die goed bij hem past. Ines beaamt de sociale voordelen van met iemand samenwerken. Zij heeft nu vier weken een stagiaire. Dat bevalt haar goed: ‘Ik pak nu de dingen lichter op, het gaat sneller vooruit en ik ervaar meer rust.’ Ze wil niet alleen op het bedrijf werken, maar als het moet, dan moet het.
Samenwerken thuis Tom zegt eerlijk dat hij geen zin had om direct na zijn studie met zijn vader alleen het bedrijf in te gaan. ‘Ik zag dat niet zitten, ook al hebben we een goede band.’ Hij komt vanuit zijn baan vaak op bedrijven waar het niet goed gaat in de samenwerking van vader met zoon. In de gesprekken met de leverancier is dan alleen de vader aan het woord en de zoon houdt zich stil. Daar zit vaak meer achter. Hij is blij met de keuze om nu buiten de deur te werken, omdat hij hierdoor de kans heeft om sectorbreed de pluimveehouderij te leren kennen. Bij Bart ligt het anders. Als werknemer van een akkerbouwbedrijf komt hij nu overal. Op het bedrijf thuis zou hij met zijn vader alleen gewerkt hebben. Het is een vader en zoon bedrijf waar de vader langzaam steeds meer werk aan de werknemers geeft. De zoon wordt de manager en krijgt veel ruimte om te beslissen. Louis brengt dilemma’s naar voren. ‘Aan de ene kant wordt van ons ‘ondernemerschap’ gevraagd, aan de andere kant moet het stroken met wat mijn ouders willen.’ Vroeger namen jonge boeren het bedrijf over en waren ze baas en nu werken vader, moeder en zoon jarenlang samen in een maatschap en moeten ze samen beslissingen nemen. Dat betekent voor twee partijen water bij de wijn doen. Hij vindt dat lastig.
64 |
Verschillende strategieën komen op tafel om dit op te lossen. ‘Probeer kleine succesjes te boeken en durf gerust een keer op je bek te gaan’. Of: ‘Laat maar, over vijf jaar doe ik het toch’. En: ‘Het zit ook in de karakters van jezelf en van je ouders’. Willem vertelt dat hij straks thuis aan de slag wil en nu wel meedenkt en zijn mening geeft. Zijn vader neemt de tijd voor een afweging, maar neemt de beslissing uiteindelijk zelf. Omdat Willem dertig uur per week elders werkt, kan hij goed afstand nemen. Bij Ines is het omgekeerd. Haar vader heeft geen paardenbedrijf gehad. ‘Het is nooit zijn ding geweest. Nu denkt hij mee en hebben we soms stevige discussies. Ik zie hem meer als adviseur.’ Ter afsluiting van dit onderwerp wil Bram nog even het volgende gezegd hebben: ‘Alleen dankzij het werk van de ouders hebben we dit nu allemaal bereikt en kunnen we praten over onze rol in de toekomst. Als mijn ouders niet van vijf uur ’s morgens tot laat in de avond hadden gewerkt, dan had dit er niet gestaan.’ Het agrarisch familiebedrijf brengt bijzondere sentimenten met zich mee, voelbaar bij deze Limburgse jongeren.
Duurzaamheid op het bedrijf Bram wil aan de buitenwereld goed kunnen uitleggen wat hij met zijn bedrijf doet. Dierenwelzijn is voor hem geen thema, maar wel voor de burgers. Hij wil uitleggen waarom hij bepaalde dingen doet op zijn bedrijf en wil dit vervolgens in verband brengen met de kosten en met de prijs van het product. ‘Er bestaan zoveel waanbeelden. Mensen praten nog over kistkalveren, terwijl die al jaren niet meer bestaan.’ Bij duurzaamheid denkt hij verder aan de levensduur van de koeien. ‘De gezondheid van de dieren, het niet dumpen van de mest en gewoon verantwoord produceren’, zo vat hij zijn visie samen. Louis benadrukt dat het gaat over lange termijnprocessen en hoe je als boer met de bodem omgaat. Er waren boeren met intensieve teelten die met zware machines en op de verkeerde momenten de grond gewoon kapot maakten. ‘Je gaat je eigen productiemiddelen toch niet vernachelen, als je weet dat bepaalde handelingen op de lange duur desastreus zijn.’ ‘Als boeren moeten we veel zorgvuldiger zijn en onze kennis op peil houden.’ Willem zegt dat op hun bedrijf duurzaamheid tot uitdrukking komt in de overgang van het kooisysteem naar een scharrelsysteem. De voorwaarde om het economisch rond te krijgen is dat ze wel minstens zoveel kippen moeten houden en dat betekent dus investeren in huisvesting van de dieren en uitbreiding hiervan. Als kenner van de pluimveesector brengt Tom naar voren dat voor pluimveehouders een deel van de duurzaamheid zit in het huisvestingssysteem waar markt voor blijft. Het probleem is volgens hem dat die
| 65
markt onduidelijk en wisselvallig is. Vijf jaar geleden hebben veel innovatieve pluimveehouders geïnvesteerd in de verrijkte kooi. Ze dachten hiermee een duurzaam systeem te hebben. Nu wordt dat verboden en zijn hun goede bedoelingen afgestraft. Momenteel is het nog steeds onduidelijk waar je als pluimveehouder het best in kunt investeren. Willem beaamt dit: ‘Iedereen ervaart onzekerheid en wij komen vanuit onze visie uit op scharrel. Over tien jaar kunnen we zeggen of het gewerkt heeft.’
Wanneer is een koe oud? Kippen worden in zeven weken vetgemest, maar hoe lang gaan melkkoeien eigenlijk mee? Hoe oud kun je een koe laten worden? Een vraag van de pluimveehouders voor de melkveeboeren. Bram vertelt dat een jonge koe het eerste jaar 8500 liter geeft en na twee lactaties wordt dat hoger tot 9500 liter en meer. In feite is een oudere koe dus interessanter. En wat is dan oud? ‘Alles boven drie jaar’, zegt hij. Louis houdt de koe zo lang mogelijk tenminste als hij gezond blijft en na zeven lactatieperiodes is ze op haar best. Jacob zegt dat ze dit op hun bedrijf niet halen, vanwege te hoge kosten en te veel werk als gevolg van ziektes en kwalen. ‘Oude koeien die veel tijd kosten, gaan er uit. Het is een kwestie van kosten – baten.’ De anderen zijn verbaasd over deze grote verschillen op de melkveebedrijven. En nog steeds is niet duidelijk wat het duurzaamst is. Peter vindt dat de maatschappelijk zo gewenste groepshuisvesting voor varkens niet duurzaam is. De poten van de varkens zijn er niet op berekend. Gelukkig wordt er nu meer op gefokt. Bovendien zijn varkens geen kuddedieren, ze zijn het liefst met twee of drie bij elkaar en anders wordt het vechten. Voor de vleesvarkens kunnen grote groepen eventueel wel. Het is ook minder werk. Peter wil zelf een duurzaam systeem kiezen en er niet een opgelegd krijgen alsof dat alleen zaligmakend is. Door technologische doorontwikkeling, fokkerij, meer dieren per medewerker vanwege makkelijker en minder werk, milieuvriendelijke stallen en minder geuroverlast voor de burger wint de varkenshouderij veel aan duurzaamheid. Hij staat hier 100% achter en weet dat het niet ophoudt. ‘De paardensector is een verhaal apart’, vindt Ines. Het grootste probleem is dat de dieren lijden aan OCD. Dat is een aandoening die voorkomt bij bijna alle beengewrichten van paarden. Het kan ontstaan door een slechte voeding van jonge paarden (vooral tot ze drie jaar zijn) en is voor een heel groot deel erfelijk bepaald. De stal moet goed ingericht zijn, volgens de regels van de Nationaal Hippische Sportbond. ‘Vanuit het oogpunt van duurzaamheid willen we alle paarden zo goed mogelijk verzorgen en alles netjes en transparant houden’, stelt Ines.
66 |
Klompen vallen wel eens uit! De groep komt op stoom bij de opmerking van een van hen dat de politieke bemoeienis te groot is. Het zijn pretentieuze ambtenaren die de praktijk niet goed beoordelen en met hun voorstellen of te laat zijn of doorschieten. ‘We weten dat we als landbouw in een glazen huis zitten en daarom nemen we onze verantwoordelijkheid. Maar sommige regels rond huisvesting van dieren, ammoniak of natuur veranderen zo snel, dat het voor ons wel heel moeilijk wordt. We voelen ons wel erg bekeken en gecontroleerd.’ Bij Louis ‘vallen zijn klompen wel eens uit’, want: ‘Kijk eens wat burgers in hun volkstuintjes aan gif strooien uit ondeskundigheid.’ Hij noemt milieudefensie een ‘gelegaliseerde criminele bende’. Ze maken ons bij voorbaat verdacht en stellen eisen die niet relevant zijn’. Over de relatie tussen landbouw en natuur komt eerst de irritatie over Natura 2000 naar voren. Bram wil het liefst een groot blok bij zijn bedrijf zonder hagen en bosjes. Dat lukt niet en kost dus inkomen. De plannen op het gebied van natuur leiden tot een ‘gevechtshouding’. ‘We voldoen graag aan de huidige normen en afspraken, maar ze overvragen ons. Het gaat niet alleen over groen maar ook over water bergen.’ De discussie over megastallen is volop gaande. Ook hier constateren ze dat er veel onzin verteld wordt. Volgens de meetlat duurzame veehouderij is zo’n stal veel duurzamer qua logistiek en huisvesting. En nergens lees je dat één zo’n stal meestal betekent dat er op tien andere plaatsen stallen verdwijnen, meestal in qua natuur kwetsbare gebieden
Levensstijl In welk opzicht voelen zij zich anders dan leeftijdsgenoten in de stad en niet-agrarische jongeren? Het algemene beeld is dat zij als agrarische jongeren al vroeg meer verantwoordelijkheid hebben en minder vrije tijd. Hun thuissituatie is anders en ook de opvoeding. Bram zegt zoveel vrije tijd niet eens te willen. Hij constateert ook dat het uitgavenpatroon en de levensstijl anders zijn. Niet iedereen deelt dit. Jacob heeft enkele jaren op kamers gewoond midden in de stad en ervaart niet zo’n verschil. ‘Eenmaal op de boerderij aan het werk, ga je wel degelijk anders met het familiebezit en het eigen vermogen om dan een vriend die in de ict-sector werkt. Zij willen op korte termijn veel verdienen en geven veel uit. Wij zijn voorzichtiger en hebben de mogelijkheid het bedrijf naar ons inzicht verder te ontwikkelen. Dat is bijzonder. Vanuit ons beroep beseffen we misschien meer de noodzaak van zuinig zijn op het land en de dieren.’ ‘Onze verantwoordelijkheid gaat verder dan alleen koeien melken of kippen voeren maar laten we de verschillen niet overdrijven’, zeggen ze.
| 67
Samenwerking Samenwerking is een triviaal onderwerp. Op bedrijfsniveau zien ze allerlei mogelijkheden zoals grondruil, mestverkoop en – aankoop, studieclubs. Dat hangt van de ondernemer zelf af of hij dit wil. Ze vinden de grote coöperaties (Campina, CHV Landbouwbelang, Rabobank) wel een onmisbaar onderdeel van de agroinfrastructuur waarbinnen ze werken, maar ze hebben niet het gevoel hier direct bij betrokken te zijn. De melkveehouders leveren allemaal aan Campina omdat er geen alternatief is. Jacob zou ook hier wel eens meer marktwerking willen: ‘Monopolies zijn niet goed.’ In de paardenhouderij is er nog nauwelijks sprake van samenwerking. Ines werkt plezierig en nuttig samen met collega’s bij ZLTO en BAJK in studieclubs. De handel is een apart verhaal, waar van alles gebeurt, vooral in de export. Bart komt bij veel akkerbouwers en ervaart veel jaloezie en afgunst. ‘Iedereen wil de loonwerker op ‘zijn’ tijd. Naar de buitenwereld toe vormen de boeren en tuinders misschien wel een hechte club, maar intern zijn er grote verschillen. Veel jonge boeren zijn individualistisch bezig en wij hier in Limburg hebben daarnaast wel behoefte aan gezelligheid.’
| 69
‘Honderd uur per week de benen onder het lichaam uitrennen en dan aan het eind van de dag ontdekken dat nog niet alles klaar is. Dat wil ik niet!’
In gesprek met Willem: 25 jaar, werkt thuis op het pluimveebedrijf en 30 uur buitenshuis. Peter: 28 jaar, heeft een bedrijf met zeugen en mestvarkens. Jacob: 29 jaar, heeft een melkveebedrijf en 2 dagen per week werk bij Arvalis. Bram: 28 jaar, melkveehouder, in maatschap met ouders. Tom: 27 jaar, werkzaam in een bedrijf dat gespecialiseerd is in huisvestingssystemen voor pluimvee. Ines: 24 jaar, na Topklasse ondernemen aan de HAS Den Bosch gestart met een handelsstal. Louis: 29 jaar, melkveehouder in maatschap met ouders. Bart: 27 jaar, werkzaam op een akkerbouwbedrijf - loonbedrijf
‘Je gaat je eigen productiemiddelen toch niet vernachelen, als je weet dat bepaalde handelingen op de lange duur desastreus zijn.’
Over de auteurs Ton Duffhues is als coördinator Landbouw en Samenleving werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en projectleider van Waarden van het Land. Hein Pieper was tot aan zijn toetreding tot de Tweede Kamer in 2009 projectleider van Waarden van het Land. Franck Ploum werkt vanuit zijn eigen bedrijf Mamre, ontmoeting van Woord, Vorm, Beeld. Deze uitgave is mogelijk gemaakt door bijdragen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Stichting KNBTB, met mederwerking van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en het project Waarden van het Land.
© 2010, Waarden van het Land Postbus 11062, 5200 EB Den Bosch Foto’s en illustraties: ZLTO, Waarden van het Land Layout en druk: Drukkerij Berne, Heeswijk