Wie of wat is bedoeld met kefalh. gwni,aj? Een onderzoek naar het gebruik door Matteüs van de Septuagint-versie van Psalm 117: 22-23 in de parabel van de pachters (Matteüs 21:33-46)
Salaam Somi
Doctoraalscriptie ter afsluiting van de Klassieke Studierichting Theologie aan de Universiteit van Tilburg onder begeleiding van Prof. dr. W.J.C. Weren
Wie of wat is bedoeld met kefalh. gwni,aj? Een onderzoek naar het gebruik door Matteüs van de Septuagint-versie van Psalm 117: 22-23 in de parabel van de pachters (Matteüs 21:33-46)
Salaam Somi
Doctoraalscriptie ter afsluiting van de Klassieke Studierichting Theologie aan de Universiteit van Tilburg onder begeleiding van Prof. dr. W.J.C. Weren januari 2012
Afbeelding op de omslag: De Griekse tekst is ontleend aan Nestle – Aland (eds.), Novum Testamentum Graece et Latine, 27. Auflage, Stuttgart, 1993, p. 61. Hij is bewerkt door mijn zussen Christina en Souad Somi.
Woord vooraf Toen ik jaren geleden op de Theologische Faculteit in Tilburg ging informeren naar de studie theologie, voelde ik me er meteen thuis. Het is een zware en lange studie, maar ik heb er erg veel geleerd en het heeft mijn geloof versterkt. Het was vooral het onderzoek naar Bijbelteksten wat mij erg interesseerde, daarom heb ik me in mijn specialisatie vooral gericht op exegese van het Nieuwe Testament. Mijn eindscriptie ligt hier nu voor u. Ik onderzoek daarin een tekst uit het Nieuwe Testament en leg een relatie met een oudtestamentische tekst. Want voor mij als gelovige zijn het Oude en Nieuwe Testament sterk met elkaar verbonden. In loop van de studie heb ik steun gekregen van meerdere mensen. Ik wil hen allen hartelijk bedanken voor de hulp die zij mij gegeven hebben. Vooral wil ik mijn begeleider prof.dr. W. Weren danken voor zijn geduld, vertrouwen en goede begeleiding. Zelfs nu hij al met emeritaat is, vindt hij de tijd om mijn werk met mij te bespreken. Daarvoor ben ik hem zeer dankbaar. Ook dr. H. van de Sandt, tweede referent en ook met emeritaat, wil ik hartelijk danken voor de bereidheid om mijn scriptie te beoordelen. Voor mij als geboren Syrische blijft de Nederlandse taal toch moeilijk. Dankzij de hulp van drs. C. Vervest is ook dit aspect van mijn scriptie goed verzorgd. Daarvoor ben ik haar zeer dankbaar. Graag wil ik ten slotte mijn familie bedanken voor hun bemoediging en steun tijdens mijn studieperiode.
Tilburg, 21 december 2011 Salaam Somi
III
Lijst van gebruikte Afkortingen Afkortingen bijbelboeken in alfabetische volgorde: Oude Testament: Dan. Daniël Hos. Hosea Jer. Jeremia Jes. Jesaja 1 Kon. 1 Koningen 2 Kon. 2 Koningen Lev. Leviticus Neh. Nehemia Num. Numeri Ps. Psalmen Recht. Rechters 1 Sam. 1 Samuel 2 Sam. 2 Samuel Sef. Sefanja Spr. Spreuken Zach. Zacharia
Nieuwe Testament: Ef. Efeziërs Hand. Handelingen Hebr. Hebreeën Jak. Jakobus Joh. Johannes Luc. Lucas Marc. Marcus Mat. Matteüs 1 Petr. 1 Petrus 2 Tim. 2 Timoteüs
Overige afkortingen: Berak Talmoed traktaat Berakoth bv. bijvoorbeeld ed. editor, edited eds. Editors c.s. met de zijnen (cum suis) Hrsg. Herausgeber k. kolom LXX Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) MT Masoretische tekst n. noot NETS A New English Translation of the Septuagint o.a. onder andere OJEC het Overlegorgaan van Joden en Christenen in Nederland p. pagina pp. pagina‟s red. redacteur resp. respectievelijk Shab Talmoed traktaat Shabbath ‟t het v. vers vgl. vergelijk Vol. Volume Vulg. Vulgata (de Latijnse vertaling van het Oude Testament) vv. verzen
IV
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
1.2
1.3
Probleemstelling Beperking tot de Septuagint-versie van Psalm 117 Keuze voor de versie van de parabel van de pachters in Matteüs Methoden Structuuranalyse Semantische analyse Intertekstualiteit Opzet
Hoofdstuk 2 Literaire analyse van Psalm 117 in de versie van de Septuagint 2.1 2.2
2.3
Werkvertaling, voorzien van filologisch commentaar De structuur van Psalm 117 in de versie van de Septuagint Tijd van ontstaan Liturgisch gebruik Structuur Toelichting op de drie delen Conclusie De betekenissen van kefalh. gwni,aj binnen de literaire setting van Psalm 117
Kefalh. gwni,aj Letterlijke betekenis van kefalh. gwni,a j Metaforische betekenis van kefalh. gwni,aj
Oivkodome,w vApodokima,zw Qaumasto,j 2.4
2.5
Conclusie Excurs: Hoe verhoudt kefalh. gwni,aj zich tot het in de Hebreeuwse versie gebruikte hN")Pi varoå? Terminologie Wat betekent hN")Pi? Betekenis van de combinatie !b,aä', en varo Conclusie Conclusies
Hoofdstuk 3 Literaire analyse van de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) 3.1
Afbakening van de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46)
1 1 1 2 2 2 3 4 5
7 7 9 9 10 10 11 15 15 15 16 16 17 18 19 19 20 20 20 22 23 23
25 25
V
3.2
Werkvertaling, voorzien van filologisch commentaar De Griekse tekst van Matteüs 21:33-46 Werkvertaling van Matteüs 21:33-46 Filologisch commentaar 3.3 Opbouw van Matteüs 21:33-46 Basisstructuur van Matteüs 21:33-46 Interne structuur Hoe verhoudt zich sequentie Y (vv. 42-44) tot sequentie X (vv. 33b-41)? 3.4 Welke betekenis krijgt „kefalh. gwni,a j‟ binnen Matteüs 21:33-46? 3.4.1 Christologische interpretatie Klassieke christologische interpretatie Kritiek op Kingsbury Welke betekenis heeft Psalm 117:22-23 in de rest van het Nieuwe Testament buiten Matteüs?
Kefalh. gwni,aj VApodokima,zw Oivkodome,w Qaumasto,j Para. kuri,ou Conclusie Niet-christologische interpretatie Visie van Alfred Suhl Visie van David Stern Kefalh. gwni,aj als de gemeenschap Kefalh. gwni,aj als Gods geboden Conclusie Plaats, betekenis en functie van de parabel van de pachters binnen zijn directe literaire context (Mat. 21:23-22:14) Plaats van de parabel in de context Verbanden tussen de drie parabels (Mat. 21:28-22:14) De structuur van Matteüs 21:23-22:14 De progressie in Matteüs 21:23-22:14 Het conflict tussen Jezus en zijn opponenten De rol van Psalm 117 in het evangelie van Matteüs Conclusies
3.4.2
3.5
3.6
Hoofdstuk 4 Slotbeschouwing 4.1 4.2
Terugblik op het gedane onderzoek Verhouding tussen de betekenis(sen) van kefalh. gwni,aj in Psalm 117 en in Matteüs 21:33-46
26 26 27 29 30 30 32 34 37 37 37 38 39 39 40 40 41 41 42 43 43 44 45 45 46 46 47 47 48 49 52 53 54
55 55 57
Bijlage : de Griekse en Hebreeuwse tekst van Psalm 117(118)
59
Geraadpleegde literatuur
61
VI
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Probleemstelling De parabel van de pachters in de versie van Matteüs bevat een expliciet citaat uit LXX Psalm 117 (vv. 22-23), dat als volgt luidt: Een steen die de bouwers afkeurden, die is tot noksteen geworden. Door toedoen van de Heer geschiedde dit, en het is wonderlijk in onze ogen.1 De centrale vraag waarop we in deze scriptie een antwoord zoeken, luidt: wat of wie is er of zijn er bedoeld met de metafoor kefalh. gwni,a j? Deze vraag heeft twee kanten: a. wat is de betekenis van kefalh. gwni,aj in Psalm 117 in de versie van de Septuagint 2; b. welke betekenis heeft deze term in Matteüs 21:33-46? Vervolgens: hoe verhoudt de betekenis die Matteüs binnen de parabel van de pachters aan kefalh. gwni,a j geeft zich tot de betekenis die kefalh. gwni,aj heeft binnen het geheel van Psalm 117? Deze centrale probleemstelling valt uiteen in een aantal subvragen: 1. Doorgaans krijgt het citaat Psalm 117:22-23 in Matteüs 21:33-46 een christologische interpretatie. Welke argumenten worden aangevoerd door auteurs die voor deze christologische interpretatie opteren? 2. Hoe verhoudt zich de christologische interpretatie van het citaat tot de betekenis van Psalm 117:22-23 binnen zijn eigen literaire setting (= het geheel van de psalm)? Of anders gezegd: valt zo‟n christologische interpretatie buiten het perspectief van de eigen betekenis van kefalh. gwni,a j in Psalm 117, of zijn er in Psalm 117:22-23 en in de psalm als geheel elementen te vinden waarop een christologische interpretatie met succes kan voortborduren? In hoeverre is er op dit punt sprake van discontinuïteit, in hoeverre van continuïteit? 3. Zijn er ook argumenten te geven voor een niet-christologische interpretatie van kefalh. gwni,aj binnen het geheel van de parabel uit Matteüs 21:33-46? 4. Hoe verhoudt zo‟n niet-christologische interpretatie zich tot de eigen betekenis van kefalh. gwni,aj in Psalm 117? In hoeverre sluit de niet-christologische interpretatie aan bij het eigen betekenisarsenaal van Psalm 117 (continuïteit), en in hoeverre niet (discontinuïteit)? 5. Op welke gronden valt een christologische interpretatie te verkiezen boven een nietchristologische, of omgekeerd? Beperking tot de Septuagint-versie van Psalm 117 De Griekse tekst van het citaat in Matteüs 21:42 komt woordelijk overeen met de versie in de Septuagint, die op haar beurt grotendeels weer een getrouwe weergave is van de Hebreeuwse tekst. Vanwege de letterlijke overeenkomst van de formulering van het citaat in Matteüs met de versie van de Septuagint gaan we ervan uit dat Matteüs het citaat ontleend heeft aan de 1
Eigen werkvertaling. Gemakshalve spreken we van Psalm 117, hoewel we ons ervan bewust zijn dat het in de nummering van de Masoretische tekst (MT) om Psalm 118 gaat. 2
1
Septuagint, al is natuurlijk ook verdedigbaar dat hij het citaat direct ontleend heeft aan zijn bron Marcus, waar de aanhaling uit Psalm 117:22-23 in precies dezelfde, met de Septuagint overeenstemmende, formulering te vinden is. In ieder geval lijkt het ons dat er onvoldoende reden is om ook de Hebreeuwse versie Psalm 118 in deze scriptie in extenso aan de orde te stellen. Deze versie wordt echter wel in het onderzoek betrokken wanneer we de betekenis proberen te peilen van de woordcombinatie kefalh. gwni,aj. Dan zal bezien worden hoe deze Griekse woorden zich verhouden tot het in de Hebreeuwse versie gebruikte hN")Pi varoå. Keuze voor de versie van de parabel van de pachters in Matteüs Uiteraard zou ook een onderzoek kunnen worden gedaan naar de betekenis en functie van het citaat van Psalm 117:22-23 in de markaanse versie van de parabel van de pachters. Deze keuze zou zelfs voor de hand liggen indien de interesse in het bijzonder zou uitgaan naar de oudste synoptische versie van deze parabel. We kiezen echter voor de versie van Matteüs omdat het citaat Psalm 117:22-23 daar enige verzen verder gevolgd wordt door enkele allusies op Jesaja 8:14 en Daniël 2:34-35 waarin eveneens sprake is van een „steen‟. Deze allusies bieden extra mogelijkheden om de betekenis die Matteüs geeft aan kefalh. gwni,aj scherper in het vizier te krijgen. Overigens komt dezelfde citatencombinatie voor in de lucaanse versie van de parabel.
1.2 Methoden In deze scriptie maken we gebruik van literaire methoden (vooral structuuranalyse en semantische analyse) en van het model van de intertekstualiteit zoals dat aan de Theologische Faculteit Tilburg en elders is ontwikkeld. Een kenmerk van dat model is dat het blikveld van het klassieke literair-historische onderzoek naar oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament overstegen wordt doordat de relatie wordt onderzocht tussen de nieuwtestamentische tekstuele eenheid waarin een citaat wordt aangetroffen, en de tekstuele eenheid waaruit die aanhaling afkomstig is. Structuuranalyse3 Structuuranalyse gaat over de ordening van de stof, de opbouw of de structuur van een tekst. Ze bestaat uit twee stappen: 1) Eerst wordt de tekst ingedeeld in secties of sequenties. In deze stap, die nauw aansluit bij de afbakening van tekstuele eenheden wordt voornamelijk gelet op de volgende verschijnselen: wisselingen in de personages, veranderingen van plaats en tijd, overeenkomsten en verschillen in het gebruikte vocabulaire, contrasten en opposities. 2) Daarna wordt nagegaan welke relaties er zijn tussen de secties of sequenties van de tekst en wat hun functie binnen het geheel is. Deze stap is erop gericht om zicht te krijgen op het lijnenspel tussen de tekstuele eenheden. Echter, het lijnenspel verandert wanneer de tekstuele eenheden verkleind of vergroot worden. In een structuuranalyse moet gelet worden op literaire en retorische technieken. W. Weren beschrijft de methode en noemt o.a. de volgende punten: 4 3
Hier maken we vooral gebruik van W. Weren, Vensters op Jezus: Methoden in de uitleg van de evangeliën, Zoetermeer, 1998, pp. 28-30. 4 Voor verdere uitleg over de literaire en retorische technieken en ook voorbeelden ervan zie Weren, Vensters op Jezus, pp. 29-30. 2
Het thema van een afgerond geheel kan aan het begin, maar ook aan het einde staan. Uit regelmatig terugkerende woorden of zinnen, die functioneren als refrein blijkt hoe een tekst geleed is. De interne ordening van een tekstuele eenheid kan op uiteenlopende principes gestoeld zijn: alternerende patronen (AB AB of ABC ABC); parallellismen (AA‟ BB‟); chiastische structuren (ABB‟A‟); sandwichconstructie (ABA). De technieken van de onderlinge relaties tussen tekstuele eenheden: bv. de concentrische ordening (AB C B‟A‟) en het verschijnsel dat een tekst zowel verbonden is met wat eraan voorafgaat als met wat erop volgt. Een tekst kan elkaar overlappende structuren te zien geven.
In hoofdstuk 2 analyseren we vanuit een synchronisch perspectief de opbouw van Psalm 117 en in hoofdstuk 3 de opbouw van Matteüs 21:33-46. Zo worden we op het spoor gezet van de gedachtegang of de betekenis van de tekst. Volgens W. Weren is “structuuranalyse het voorportaal van de uitleg of de interpretatie.” 5 Semantische analyse6 Om de betekenis van kefalh. gwni,aj nader te analyseren maken we gebruik van een semantische analyse. Semantiek is de wetenschap die zich bezighoudt met onderzoek naar het uitdrukken van betekenis in taal. Zij kan bedreven worden vanuit twee verschillende perspectieven: het diachronische en het synchronische perspectief. In het diachronische perspectief wordt er geprobeerd om in kaart te brengen welke veranderingen er in de loop van de tijd zijn opgetreden in de betekenis van een bepaald woord. In het synchronische perspectief wordt de betekenis van een woord enerzijds bepaald door zijn plaats en functie binnen een concrete tekst (de syntagmatische as), anderzijds door zijn positie binnen de taal waartoe het behoort (de paradigmatische as). Woorden hebben één of meer, min of meer vaste betekenissen, zoals die opgeslagen zijn in een woordenboek of een lexicon. 7 Maar door hun gebruik in een concrete tekst krijgen ze een bepaalde connotatie; ze krijgen extra betekenisaspecten die niet in het woordenboek staan vermeld. Hun betekenis wordt namelijk ingekleurd door de omringende talige verschijnselen. Echter, de connotatie wist de algemene betekenissen niet uit, maar sommige aspecten worden uitgesloten en de geselecteerde betekenis wordt genuanceerd. De syntagmatische en de paradigmatische as kruisen elkaar voortdurend. In een semantische analyse wordt ook gebruik gemaakt van een concordantie 8. In een concordantie zijn de woorden alfabetisch geordend onder opgave van de plaats waar zij 5
Weren, Vensters op Jezus, p. 30. Hier maken we gebruik van Weren, Vensters op Jezus, pp. 69-72. 7 Hulpmiddelen: H.G. Liddell – R. Scott, A Greek - English Lexicon (A New Edition Revised and Augmented Throughout by H.S. Jones), Oxford, First edition: 1843, ninth edition: 1940 = 1953 (reprinted), with a Supplement (Edited by E.A. Barber), Oxford, 1968; W. Bauer, Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen Literatur (6., völlig neu bearbeitete Auflage), Berlin – New York, 1988; J.P. Louw – E.A. Nida – R.B. Smith – K.A. Munson (eds.), Greek-English Lexicon of the New Testament Based on Semantic Domains (Vol. 1: Introduction & Domains, Vol. 2: Indices), New York, 1989; J.H. Moulton – G. Milligan, The Vocabulary of the Greek Testament Illustrated from the Papyri and Other NonLiterary Sources, London, 1949; J. Lust – E. Eynikel – K. Hauspie (eds.), A Greek – English Lexicon of the Septuagint (Part I: A - I (with the collaboration of G. Chamberlain), Part II: K - W), Stuttgart, 1992 and 1996. 8 Bv. S.P. Dee – J. Schoneveld (red.), Concordantie op het Oude en Nieuwe Testament in de Nieuwe Vertaling 6
3
voorkomen. Ook een gedeelte van de zin waarin het behandelde woord voorkomt is weergegeven. Het gebruik van een woordenboek en een concordantie geeft uitstekende mogelijkheden om de syntagmatische as te relateren aan de paradigmatische as. We moeten ook niet vergeten dat woorden ook in relatie staan tot reële objecten, personen, plaatsen, processen en gebeurtenissen in de buitentalige werkelijkheid. De spreker of auteur kan met een woord verwijzen naar een specifiek verschijnsel in de buitentalige werkelijkheid. Al deze aspecten over de betekenis van woorden vallen niet precies met elkaar samen, ze kunnen elkaar wel overlappen. Dus in een tekst liggen diverse betekenislagen over elkaar heen. Echter, we moeten ervoor oppassen dat we niet het ene aspect al te zeer gaan verzelfstandigen ten opzichte van het andere. Mede door gebruik te maken van de semantische analyse proberen we een antwoord te krijgen op de centrale vraag van deze scriptie: wat of wie is er of zijn er bedoeld met de metafoor kefalh. gwni,aj? In hoofdstuk 2 gaan we op zoek naar de betekenis van kefalh. gwni,a j in Psalm 117 in de versie van de Septuagint en in hoofdstuk 3 naar de betekenis van deze woordcombinatie in Matteüs 21:33-46. Intertekstualiteit Er zijn verschillende vormen van intertekstualiteit. 9 Wij vatten intertekstualiteit op als de studie van de relatie tussen werkelijk bestaande teksten in hun eindredactionele vorm, uit verschillende boeken. Er wordt bij de onderlinge vergelijking van de teksten gelet op het ontstaan van de teksten, want een latere tekst kan nooit invloed gehad hebben op een eerdere tekst, met andere woorden onze vergelijking vindt plaats op een chronologische as. 10 Onze intertekstuele analyse is gericht op binnenbijbelse intertekstualiteit. In ons geval gaat het om de verhouding tussen de nieuwtestamentische tekst Matteüs 21:33-46 en de oudtestamentische tekst Psalm 117 die in Matteüs 21:33-46 geciteerd wordt. 11 Het gaat hier om een expliciete citaat: li,qon o]n avpedoki,masan oi` oivkodomou/ntej( ou-toj evgenh,qh eivj kefalh.n gwni,aj\ para. kuri,ou evge,neto au[th kai. e;stin qaumasth. evn ovfqalmoi/j h`mw/n. Dit citaat is afkomstig uit Psalm 117:22-23. Door de opname van deze verzen in een nieuwe context krijgen ze een nieuwe betekenis en functie. Met de woorden van Weren 12: “Er vindt een transformatie plaats ten opzichte van de betekenis die deze woorden en zinnen hadden binnen hun eigen oorspronkelijke context.” Maar ze bevatten wel sporen van de oorspronkelijke literaire context waartoe ze eerst behoorden. van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, Baarn, 1971; W.H. Gispen – H.N. Ridderbos – W. van der Kamp (red.), Concordantie op de Bijbel in de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, Kampen, 1996; E. Hatch – H.A. Redpath, A Concordance to the Septuagint and the other Greek Versions of the Old Testament (Including the Apocryphal Books), Volume I. A - I, Volume II. K - W, Graz - Austria, 1954; K. Aland - H. Riesenfeld – H.U. Rosenbaum – Chr. Hannick, Vollständige Konkordanz zum griechischen Neuen Testament (Band I: Teil 1 (A - L); Teil 2 (M - W). Band II: Spezialübersichten), Berlin, 1978 en 1983; H. Bachmann – W.A. Slaby, Konkordanz zum Novum Testamentum Graece von Nestle-Aland, 26, Auflage und zum Greek New Testament, 3rd Edition, Berlin – New York, 1987; A. Schmoller, Handkonkordanz zum griechischen Neuen Testament (Text nach Nestle), Stuttgart, 1949; W.F. Moulton – A.S. Geden - I.H. Marshall (eds.), Concordance to the Greek New Testament (6th ed. fully revised), London, 2002. 9 Voor de vormen van intertekstualiteit zie W. Weren, Zingeving en intertextuele relaties tussen Bijbelteksten, in B. Vedder – J. Jacobs (red.), Zin tussen vraag en aanbod. Theologische en wijsgerige beschouwingen over zin (TFT-Studies 18), Tilburg, 1992, pp. 81-86; W. Weren, Intertextualiteit en Bijbel, Kampen, 1993, pp. 9-33; E. van Wolde, Van tekst via tekst naar betekenis: Intertekstualiteit en haar implicaties, Tijdschrift voor Theologie 30 (1990) 333-361; E. van Wolde, Texts in Dialogue with Texts: Intertextuality in the Ruth and Tamar Narratives, Biblical Interpretations 5/1 (1997) 1-28; Weren, Vensters op Jezus, pp. 149-163. 10 Weren, Vensters op Jezus, pp. 149-150. 11 Voor uitgebreide toelichting bij binnenbijbelse intertextualiteit zie Weren, Intertextualiteit en Bijbel, pp. 2028. 12 Weren, Vensters op Jezus, p. 154. 4
We gaan dus na wat de betekenis en functie van Psalm 117:22-23 in zijn oorspronkelijke literaire context (de pretekst) is en in zijn nieuwe context (Mat. 21:33-46).
1.3 Opzet De scriptie is als volgt opgezet: In hoofdstuk 2 geven we een literaire analyse van Psalm 117 in de versie van de Septuagint. Dit hoofdstuk bevat een werkvertaling van de LXX-tekst van Psalm 117, voorzien van filologisch commentaar in vorm van voetnoten. Vervolgens wordt de tijd van het ontstaan van de psalm nader bekeken; ook kijken we naar het liturgisch gebruik en hoe de structuur van Psalm 117 in de versie van de Septuagint is. Voorts trachten we de betekenissen van kefalh. gwni,aj te achterhalen door onderzoek te doen naar de term zelf binnen de originele literaire setting van de totale Psalm 117. Daarnaast onderzoeken we enkele sleutelwoorden die in samenhang met kefalh. gwni,aj gebruikt worden. Ten slotte gaan we in op de vraag: “Hoe verhoudt kefalh. gwni,aj zich tot het in de Hebreeuwse versie gebruikte hN")Pi varoå?” Om deze vraag te kunnen beantwoorden gaan we ook kijken wat de term hN")Pi Varoå in Psalm 118 MT betekent. In dit hoofdstuk wordt getracht een antwoord te geven op het eerste deel van de centrale vraag van de scriptie: “Wat is de betekenis van kefalh. gwni,a j in Psalm 117 in de versie van de Septuagint”. In hoofdstuk 3 geven we een literaire analyse van de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46). Hier wordt eerst de tekst van Matteüs 21:33-46 afgebakend. Vervolgens wordt de Griekse tekst van Matteüs 21:33-46, voorzien van tekstkritische kanttekeningen in vorm van voetnoten, weergegeven. Daarna wordt een werkvertaling van de Griekse tekst van Matteüs 21:33-46 met filologisch commentaar gepresenteerd. Verder wordt aandacht besteed aan de opbouw van de tekst van Matteüs 21:33-46. Er wordt op de basisstructuur ingegaan, maar ook op de interne structuur van de afzonderlijke sequenties waaruit Matteüs 21:33-46 bestaat. De structuur van Matteüs 21:33-46 wordt vervolgens in zijn geheel schematisch weergegeven. Voorts wordt de betekenis van kefalh. gwni,aj binnen Matteüs 21:33-46 onderzocht. Heeft deze woordcombinatie hier een christologische betekenis of niet? Wat zijn de argumenten voor een christologische interpretatie en welke voor een niet-christologische interpretatie? Om er achter te komen wat de betekenis van kefalh. gwni,aj binnen Matteüs 21:33-46 is, wordt eerst de klassieke christologische interpretatie behandeld en dan wordt gekeken naar de betekenis van het citaat Psalm 117:22-23 in de rest van het Nieuwe Testament buiten Matteüs. Daarbij wordt de betekenis van een paar sleutelwoorden uit Matteüs 21:42 onderzocht. Vervolgens worden een paar voorbeelden van niet-christologische interpretatie bekeken. Hier worden ook twee nieuwe visies op de betekenis van kefalh. gwni,aj binnen Matteüs 21:33-46 gegeven. Ten slotte wordt ingegaan op de plaats, betekenis en functie van de parabel van de pachters binnen zijn directe literaire context (Mat. 21:23-22:14). De structuur van Matteüs 21:23-22:14 wordt grof weergegeven. De progressie in Matteüs 21:23-22:14 wordt behandeld. Er wordt ook gekeken naar de vijandige confrontatie tussen Jezus en zijn opponenten. Als laatste wordt gekeken naar de functie van Psalm 117 in Matteüs 21. In hoofdstuk 3 wordt zo getracht een antwoord te geven op het tweede deel van de probleemstelling: welke betekenis heeft kefalh. gwni,aj in Matteüs 21:33-46? Daarbij wordt getracht een antwoord te geven op de volgende subvragen: Welke argumenten worden aangevoerd door auteurs die voor de christologische interpretatie opteren? Zijn er ook argumenten te geven voor niet-christologische interpretatie van kefalh. gwni,aj binnen het geheel van de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46)? 5
Op welke gronden valt een christologische interpretatie te verkiezen boven een nietchristologische, of omgekeerd?
In hoofdstuk 4 geven we een slotbeschouwing, waarin een evaluatieve terugblik wordt gegeven op het gedane onderzoek. Hier wordt getracht een antwoord te geven op het laatste onderdeel van onze probleemstelling: Hoe verhoudt de betekenis die Matteüs binnen de parabel van de pachters aan kefalh. gwni,aj geeft zich tot de betekenis die kefalh. gwni,a j heeft binnen het geheel van Psalm 117? In hoeverre is er sprake van discontinuïteit, in hoeverre van continuïteit?
6
Hoofdstuk 2 Literaire analyse van Psalm 117 in de versie van de Septuagint 13 De parabel van de pachters Matteüs 21:33-46 bevat een expliciet citaat uit Psalm 117 (vv. 2223). We zullen in dit hoofdstuk onderzoeken wat de betekenis is van de term kefalh. gwni,aj in Psalm 117 (2.3). Daarnaast bekijken we wat de term hN")Pi Varoå in Psalm 118 MT betekent (2.4). Om een goed inzicht te krijgen in de betekenis van kefalh. gwni,aj onderzoeken we ook enkele andere oudtestamentische teksten. Maar eerst geven we een werkvertaling van de Griekse tekst van Psalm 117 weer, die we voorzien van filologisch commentaar in vorm van voetnoten (2.1). Daarna onderzoeken we de structuur van Psalm 117 (2.2).
2.1 Werkvertaling, voorzien van filologisch commentaar Allereerst gaan we een werkvertaling van de tekst van Psalm 117 14 geven, voorzien van filologisch commentaar in vorm van voetnoten. 1 Looft de Heer! Prijst de Heer, want Hij is goed, want tot in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid. 15 2 Laat nu het huis Israël zeggen dat Hij goed is, want tot in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid. 3 Laat nu het huis Aäron zeggen dat Hij goed is, want tot in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid. 4 Laat nu allen, die de Heer vrezen, zeggen dat Hij goed is, want tot in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid. 5 In nood riep ik de Heer aan 16, en Hij verhoorde mij in de ruimte 17. 6 De Heer is voor mij een helper, ik zal niet vrezen18, wat kan een mens mij aandoen? 7 De Heer is voor mij een helper, 13
A. Rahlfs, Septuaginta, Id est Vetus Testamentum graece iuxta LXX interpretes (Vol. II), Stuttgart, 1965, pp. 129-131. Een recente Engelse vertaling van de Septuagint is: A. Pietersma – B.G. Wright (eds.), A New English Translation of the Septuagint And the Other Greek Translations Traditionally Included under That Title, New York – Oxford, 2007, pp. 605-606. 14 Voor de Griekse tekst van Psalm 117 en de Hebreeuwse tekst van Psalm 118 zie de bijlage. 15 De zinsnede o[ti avgaqo,j o[ti eivj to.n aivw/na to. e;leoj auvtou/ in de verzen 2.3.4 en 29 functioneert als een refrein. We vinden deze zinsnede ook in 1 Makkabeeën 4:24 (o[ti kalo,n o[ti eivj to.n aiv w/na to. e;leoj auvtou/), waar Judas en zijn leger deze woorden in de mond nemen op hun terugtocht van het gevecht naar huis. Waarschijnlijk was dit refrein een algemeen gebruikte liturgische formulering in die tijd. Als 1 Makkabeeën teruggrijpt op de Septuagint-vertaling van de psalmen, dan moet de vertaling van de Septuagint van de psalmen voor de eerste eeuw voor Christus tot stand zijn gekomen. 16 ‟Epekalesa,mhn: indicativus aoristus medium eerste persoon enkelvoud van evpikale,w. In het medium: iemand aanroepen voor hulp; iemand om hulp vragen. Hier betekent het werkwoord: ik heb aangeroepen. 17 Eivj platusmo,n betekent letterlijk: „tot ruimte toe‟. Eiv j geeft de richting aan. Het antwoord op de noodkreet bestaat hierin dat God de bidder uit de benauwenis naar de ruimte brengt, zodat hij zich vrij kan bewegen. Dus we kunnen de zin ook als volgt vertalen: “Hij verhoorde mij en bracht mij in de ruimte.” 18 Fobhqh,somai is indicativus futurum passivum eerste persoon enkelvoud van fobe,omai. Dit werkwoord komt alleen in de passieve vorm voor en kan alleen actief vertaald worden. 7
8 9 10 11 12
13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
en ik 19 zal mijn vijanden observeren. Het is beter te vertrouwen op de Heer dan20 te vertrouwen op een mens. Het is beter de hoop te stellen op de Heer dan de hoop te stellen op vorsten. Alle volken omsingelden mij, en in de naam van de Heer weerde ik hen af. 21 Zij omsingelden mij van alle kanten,22 en in de naam van de Heer weerde ik hen af. Zij omsingelden mij zoals bijen een honingraat, en zij ontvlamden als een vuur in doornen, en in de naam van de Heer weerde ik hen af. Hard gestoten23 werd ik, omvergeworpen, opdat ik zou vallen24, en de Heer hielp mij. Mijn kracht en mijn loflied 25 is de Heer; en Hij werd voor mij tot redding. Er is een stem van gejubel en redding in de tenten van de rechtvaardigen: „De rechterhand van de Heer maakte kracht; de rechterhand van de Heer hief mij op; de rechterhand van de Heer maakte kracht.‟ Ik zal niet sterven, maar leven en ik zal de werken van de Heer in details vertellen. Zwaar tuchtigde de Heer mij, 26 en aan de dood gaf Hij mij niet prijs. Opent voor mij de poorten van rechtvaardigheid, na er binnengegaan te zijn, zal ik de Heer prijzen. Dit is de poort van de Heer 27; rechtvaardigen zullen daarin binnengaan. Ik zal U prijzen, want U verhoorde mij en werd voor mij tot redding. Een steen die de bouwers afkeurden, die is tot noksteen geworden. Door toedoen van de Heer geschiedde dit,
Kavgw.: crasis voor kai, evgw, . Er staat eigenlijk “en ik, ik zal mijn vijanden observeren”. ‟Agaqo.n + h' wordt vertaald met “beter dan”. ‟Epi. + accusativus (2x) samen met h' + infinitief geeft een vergelijking weer. Dit zien we ook in vers 9. 21 ‟Amunomai tina = zich tegen iemand verdedigen. 22 Kuklw,santej evku,klwsa,n me is een hebraïsme dat moeilijk in het Nederlands te vertalen is. Kuklw,santej is een participium aoristus activum nominatief mannelijk meervoud van kuklo,w, evku,klwsa,n is indicativus aoristus activum 3de persoon meervoud ook van kuklo,w. In Pietersma - Wright (eds.), A New English Translation of the Septuagint, p. 606, wordt het vertaald als volgt: “In surrounding they surrounded me”. 23 vWsqei.j is het participium aoristus passivum nominatief mannelijk enkelvoud van wvqe,w = stoten. 24 Tou/ plus een infinitivus geeft het doel aan van de actie. 25 Lust vertaald u[mnhsi,j met “singing in praise, (act of) praising”; neologisme. Het komt verder nog voor in Psalm 70(71):6. Zie Lust - Eynikel - Hauspie (eds.), A Greek-English Lexicon of the Septuagint (Part II), p. 487. 26 Paideu,wn evpai,deuse,n me o` ku,rioj is weer een uitdrukking zoals we aantroffen in vers 11. Paideu,wn is participium praesens activum nominatief mannelijk enkelvoud van paideu,w, evpai,deuse,n is indicativus aoristus activum 3de persoon enkelvoud ook van paideu,w. Pietersma en Wright vertalen het als volgt: “In disciplining the Lord disciplined me”. 27 hw’’+hyl; r[;V;îh wordt vertaald met h` pu,lh tou/ kuri,ou. De gearticuleerde genitief is de weergave van een Hebreeuwse constructie die een bezitsrelatie aangeeft. Dus de pu,lh is van de Heer (tou/ kuri,ou). 19 20
8
24 25 26 27
28
29
en het is wonderlijk in onze ogen. 28 Dit is de dag die de Heer maakte; laten wij op deze dag juichen en jubelen. O Heer, geef dan redding! O Heer, geef dan succes! Gezegend de komende in de naam van de Heer. Wij zegenen29 jullie vanuit het huis van de Heer. De Heer is God en Hij liet aan ons licht zien. 30 Organiseert een feest met dikke twijgen 31 tot aan de hoorns van het altaar. Mijn God zijt Gij, en ik zal U prijzen. Mijn God zijt Gij, en ik zal U verheffen. Ik zal U prijzen, want U verhoorde mij en werd voor mij tot redding. Prijst de Heer, want Hij is goed, want tot in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid.
2.2 De structuur van Psalm 117 in de versie van de Septuagint De meeste exegeten zijn het erover eens dat Psalm 117 een lied is waarin dank betuigd wordt aan God voor de redding van zijn volk Israël uit een grote vernedering of een groot gevaar. 32 Bezongen worden daden die JHWH voor het volk gedaan heeft en nog zal doen. De tijd van het ontstaan van de psalm gaan we wat nader bekijken; ook kijken we naar het liturgisch gebruik en hoe de structuur van de psalm is. Tijd van ontstaan Over de exacte datering van de psalm verschillen de meningen. Sommigen leggen een verband met de viering van het Loofhuttenfeest in 536 v.Chr. (Ezra 3:1 -6); anderen kiezen voor de inwijding van de tempel in 516 v.Chr. (Ezra 6:15-18), terwijl weer anderen denken aan het Loofhuttenfeest in 444 v.Chr., na de heropbouw van de stadsmuur in Jeruzalem (Neh. 8:13-18; 12:27).33 Ook wordt de inwijding van de tempel onder Judas de Makkabeeër in 164 v.Chr. genoemd in verband met het ontstaan van de psalm. 34
28
Het woord au[th is de nominatief vrouwelijk enkelvoud van ou-toj. Hier is au[th een voorbeeld van een „vertalingssemitisme‟. Zulke termen komen we ook vaker tegen in de LXX. Het woord au[th slaat terug op datgene wat de Heer gedaan heeft. Zie F. Blass – A. Debrunner – F. Rehkopf (Hrsg.), Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (17. Auflage), Göttingen, 1990, pp. 4-5, § 43 en p. 115, § 138,2. Verder afgekort als BDR. Zie ook M. Zerwick – M. Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament (vol. I, Gospels – Acts), Rome, 1974, p. 70. 29 Euvlogh,kamen is het perfectum activum eerste persoon meervoud van euvloge,w. We vertalen het in de tegenwoordige tijd. Want de priesters zijn de ik-figuur aan het zegenen. Ze zijn bezig met de handeling. 30 ‟Epe,fanen: indicativus aoristus activum derde persoon enkelvoud van evpifai,nw. Het is een intransitief werkwoord. 31 Puka,zousin: participium praesens activum datief mannelijk meervoud van puka,zw. Lust - Eynikel - Hauspie (eds.), A Greek-English Lexicon of the Septuagint (Part II), p. 411, geven als betekenis: “to deck with branches or garlands”. 32 D.J. O‟Connor, The Stone the Builders Rejected: Psalm 118 (117):22 in Caravaggio‟s Deposition, The Irish Theological Quarterly 61 (1995) 2-13, p. 3. 33 M. Giesler, Christ the Rejected Stone... (A Study of Psalm 118, 22-23: Biblical and Ecclesiological Implications), Pamplona, 1974, p. 29. 34 W. Weren, Psalm 118 in de christelijke traditie, in R. Evers – E. van Voolen – K. Deurloo – P. Beentjes e.a. 9
Liturgisch gebruik Liturgisch gezien maakt Psalm 117 deel uit van het „Egyptische halleel35‟ (Ps. 112-117 LXX). Een halleel, een lofzang wordt gezongen als dank voor de vele reddingen die Israël sinds de verlossing uit Egypte heeft meegemaakt en nog zal meemaken. De Psalmen 112-117 worden door de Joden gereciteerd tijdens het pesachmaal 36, maar ook bij de viering van Sjavoe‟ot (Wekenfeest), Soekkot (Loofhuttenfeest), Chanoekka (Inwijdingsfeest) en met Rosj Chodesj (het Nieuwe Maanfeest). 37 De hele psalm is een processiehymne. We kunnen ons misschien indenken hoe de gelovigen op een groot feest zoals Pesach in processie op weg gaan naar de zuidelijke poort van de tempel. En bij aankomst wordt toestemming gevraagd om de poort binnen te mogen gaan. Dan komt het antwoord van de priesters: “Dit is de poort van de Heer; rechtvaardigen zullen daarin binnengaan” (v. 20).38 Door christenen wordt de zin „„Gezegend de komende in de naam van de Heer‟‟ (Ps. 117:26) in de eucharistieviering gebruikt. En „„Dit is de dag die de Heer maakte‟‟ (Ps. 117:24) komt voor in de eucharistieviering van Pasen. 39 Het vers over de steen in Psalm 117:22 lezen de christenen als een uitspraak over Jezus‟ dood en verrijzenis. 40 Zij geven dus een christologische interpretatie van dit psalmvers. Mays voegt hieraan toe dat de psalm zowel in de Joodse als de christelijke traditie functioneert als een tekst die spreekt over een verlossing die een religieuze gemeenschap creëert. Voor de Joden is de exodus en voor de christenen zijn de kruisiging en de opstanding van Jezus Christus een funderend gebeuren. 41 Structuur Psalm 117 bestaat uit een danklied van een enkeling en een liturgisch wisselgesprek omlijst door oproepen om de Heer te prijzen. De psalm valt inhoudelijk te verdelen in drie delen: 42 1) vv. 1-4 en 29: oproep aan allen en de drie groepen om God te danken; 2) vv. 5-18: een vertelling over onheil en verlossing in het verleden; 3) vv. 19-28: intocht, smeekbede, zegen, instructie en lofprijzing.
Vers 1 en 29 omlijsten de hele tekst (inclusio). De psalm begint en eindigt met een imperativus in het meervoud: “evxomologei/sqe”. Het betreft hier een oproep om de Heer te prijzen vanwege zijn goedheid en eeuwigdurende barmhartigheid. Terwijl deze oproep in vers 29 op zichzelf staat, wordt hij in vers 1 gevolgd door „aansporingen‟ aan drie groepen om de regel „„Hij is goed, want tot in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid‟‟ te herhalen en op die manier te onderschrijven (vv. 2-4). In de verzen 5-18 komt de ik-figuur al lopend naar de tempel aan het woord en vertelt (red.), Lezen joden en christenen dezelfde bijbel? (OJEC-serie, 8), Kampen, 1990, 121-128, p. 123. 35 Dit halleel wordt het „Egyptische halleel‟ genoemd, omdat de verlossing uit Egypte het model is van alle volgende verlossingen. En ook ter onderscheiding van het „groot halleel‟ (Ps. 115-116 MT) en het „dagelijks halleel‟ (Ps. 145-150 MT). Zie E. Whitlau, Psalm 118, in R. Evers – E. van Voolen – K. Deurloo – P. Beentjes e.a. (red.), Lezen joden en christenen dezelfde bijbel? (OJEC-serie, 8), Kampen, 1990, 109-121, p. 109. 36 L. Finkelstein, The Origin of the Hallel, Hebrew Union College Annual XXIII-Part II (1950-1951) 319-337. 37 Whitlau, Psalm 118, p. 109. 38 O‟Connor, The Stone the Builders Rejected, p. 3. 39 J.L. Mays, Psalm 118 in the Light of Canonical Analysis, in G.M. Tucker – D.L. Petersen – R.R. Wilson (eds.), Canon, Theology, and Old Testament Interpretation. Essays in Honor of Brevard S. Childs, Philadelphia, 1988, 299-311, p. 300. 40 Giesler, Christ the Rejected Stone..., p. 30. 41 Mays, Psalm 118 in the Light of Canonical Analysis, p. 300. 42 Mays, Psalm 118 in the Light of Canonical Analysis, pp. 300-301. Zie ook J. Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms (Bonner Biblische Beiträge, 95), Weinheim, 1995, p. 79. 10
hoe hij de Heer in nood heeft aangeroepen en dat de Heer zijn gebed heeft verhoord. In vers 19 komt de ik-figuur bij de poorten van de tempel aan om God te loven en danken voor zijn reddend handelen (vv.19-28); de rest van de psalm speelt zich af op het tempelplein. Voor de vraag naar de structuur of opbouw van de psalm is van belang dat de tekst een afwisseling te zien geeft van twee sprekers. De ene spreker is een individu, terwijl de andere spreker gevormd wordt door een groep. Beide sprekers brengen dank aan JHWH voor ontvangen gunsten. Er vindt een optocht plaats naar de tempel, met als centrale figuur een held die was aangevallen door persoonlijke vijanden of vijanden van het volk of beide en die toegejuicht wordt vanuit de tempel. 43 De rolverdeling ziet er als volgt uit: 44 v. 1 allen: lofprijzing; vv. 2-4 aansporingen tot het volk, de priesters en tot alle godvrezenden vv. 5-7 vv. 8-9 vv. 10-14 vv. 15-16 vv. 17-18
ik-figuur: waardering I: getuigenis45; gemeenschap: herkenning en instemming; ik-figuur: waardering I: getuigenis; gemeenschap: herkenning en instemming; ik-figuur: waardering I: getuigenis;
v. 19 v. 20 v. 21 vv. 22-25 v. 26 v. 27a v. 27bc v. 28
ik-figuur: waardering II: dank; priesters ik-figuur: waardering II: dank; wij-figuur: lof en bede priesters; „wij‟: zegen gemeenschap: (erkenning) reactie op 26b priesters: opdracht aan de gemeenschap; ik-figuur: waardering III: lofprijzing;
v. 29
allen: lofprijzing.
Toelichting op de drie delen We gaan hier wat uitvoeriger in op de drie delen van de psalm. 117:1-4 en 117:29 In deze verzen wordt opgeroepen om de Heer te prijzen voor zijn goedheid en eeuwigdurende barmhartigheid. Dezelfde oproep vinden we in LXX Psalm 105:1; 106:1 en 135:1 en ook in 1 Kronieken 16:34; 2 Kronieken 20:21 en LXX Jeremia 40:1146. De oproep wordt gedaan aan drie groepen. De drie groepen worden genoemd in de verzen 2-4 en zijn resp. het huis Israël oftewel het hele volk Israël, het huis Aäron oftewel de priesters, en de godvrezenden (dat zijn volgens Oosterhoff47 „„de vromen onder Israël‟‟). Deze drie groepen vormen samen ook de geadresseerden van vers 1. Het motief daartoe wordt uitgewerkt in de verzen 5-18. De telkens herhaalde zin o[ti eivj to.n aivw/na to. e;leoj auvtou/, „want tot in eeuwigheid duurt zijn 43
Giesler, Christ the Rejected Stone..., p. 29. N. Tromp, Psalm 118: een veelzijdig lied, Tijdschrift voor Liturgie 84 (2000) 110-116, pp. 112-115. 45 De waardering van het individu voor Gods weldaad heeft de vorm van een getuigenis te midden van de medegelovigen. Het resultaat ervan is instemming en herkenning bij de anderen (vv. 8-9.15). Zie Tromp, Psalm 118: een veelzijdig lied, p. 112. 46 Jeremia 33:11 in de Masoretische tekst. 47 B.J. Oosterhoff, Het loven van God in Psalm 118, in J. Ridderbos, Loven en geloven, Amsterdam, 1975, 175190, pp. 187-188. 44
11
barmhartigheid‟, komt ook in andere psalmen voor. De meest bekende ervan is LXX Psalm 135, waar deze zin elk van de zesentwintig verzen afrondt. Vermoedelijk vormt deze zin een acclamatie die een rol speelde in de eredienst van Israël. 48 Door het gebruik van de imperatief onderscheiden de verzen 1-4 en vers 29 zich van de rest van de psalm. Verder worden de drie groepen mensen niet meer in de psalm genoemd. Deze groepen mensen komen ook voor in LXX Psalm 114:9-13 en 134:19-20.49 Volgens Briggs riep de leider van de processie in de straten van Jeruzalem de drie groepen op om te zeggen: „„Hij is goed, want tot in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid‟‟. 50 117:5-18 Dit deel gaat over de redding van een individu, die al plaatsgevonden heeft. Hier spreekt de ik-figuur over God. Aan het begin van dit deel legt de ik-figuur alle nadruk op de nood waarin hij verkeert (v. 5a; vgl. LXX Ps. 115:3-4). En als antwoord op zijn geroep tot de Heer, krijgt hij ruimte (v. 5b). Hij wordt bevrijd door de Heer. In de verzen 6-7 geeft de ik-figuur aan dat hij bevrijd wordt van de angst doordat hij beseft dat de Heer zijn helper is. De Heer speelt de centrale rol bij de bevrijding van de ikfiguur. In de verzen 8-9 krijgt de ik-figuur een reactie van de omstanders; door hen wordt onderstreept dat het beter is te vertrouwen op de Heer en hoop op Hem te stellen dan te vertrouwen op een mens en hoop te stellen op vorsten. Dus de voorgaande beschrijving van de nood en de redding daaruit worden door de verzen 8 en 9, die twee bij elkaar horende wijsheidszinnen zijn, bereflecteerd. Het vertrouwen op de Heer, die goed is, is beter dan het vertrouwen op een mens of zelfs op vorsten; dat de Heer goed is, heeft Hij in de geschiedenis aangetoond. 51 In vers 10 vinden we het kernwoord „omsingelen‟. Al in de eerste regel van de verzen 10-14 geeft de ik-figuur aan dat hij omsingeld is door „alle volkeren‟ (v. 10), waarmee hij kennelijk zijn vijanden aanduidt. In de laatste regel van de verzen 10-12 onderstreept hij telkens dat hij hen in de naam van de Heer afweerde. Dit duidt op een oorlogssituatie; misschien is de ik-figuur een koning of een veldheer die vertelt wat hem overkomen is. Hij heeft zijn vijanden in de naam van de Heer neergeslagen. Hij heeft antwoord gekregen op zijn noodkreet. De Heer heeft hem gered. Na zijn bevrijding volgt een dankzegging aan God. Deze dankzegging begint in „de tenten van de rechtvaardigen‟; daar horen we de zegezang: “de rechterhand van de Heer maakte kracht” (v. 15). 52 Vers 15 valt op in dit deel door het gebruik van het meervoud, terwijl in de rest de ik vorm wordt gebruikt. Daarmee is de kring van personen ook veranderd, namelijk in dikai,oi „rechtvaardigen‟. Het lijkt alsof vers 15 een liturgische bewerking heeft gehad. Het woord swthri,a, „redding‟, pakt het voorgaande vers 14 op. Ook de plaatsvermelding skhnh, , „tent‟, laat zich binnen de inhoud van dit deel moeilijk verklaren. In de verzen 15b-16 wordt driemaal met lof gesproken over de sterke rechterhand van de Heer; deze zinnen zijn een zinspeling op Exodus 15:6.12. De drievoudige vermelding van 48
Zie J.M. Brinkman, Psalmen IV: Een praktische bijbelverklaring (Tekst en Toelichting), Kampen, 2001, pp. 54-55. 49 Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 81. 50 Ch.A. Briggs - E.G. Briggs (eds.), A Critical and Exegetical Commentary on the Book of Psalms, (The International Critical Commentary, II), Edinburgh, 1976, pp. 404-405. 51 Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, pp. 84-85. Zie ook K. Seybold, Die Psalmen (Handbuch zum Alten Testament, I/15), Tübingen, 1996, p. 460. 52 Oosterhoff, Het loven van God in Psalm 118, pp. 177-178. Zie ook M. Dahood, Psalms III: 101-150: Introduction, Translation, and Notes with an Appendix: The Grammar of the Psalter (The Anchor Bible), New York, 1970, p. 155. Dahood betoogt dat de verzen 5-18 een beschrijving van de koning over de strijd bevatten waarin hij door een ingreep van God is ontsnapt aan de dood. 12
de rechterhand van de Heer correspondeert met de drievoudige vermelding van de naam des Heren in de verzen 10-12. Ook valt op dat vers 15b en vers 16b letterlijk hetzelfde zijn. 53 In de verzen 17-18 wordt duidelijk dat de ik-figuur de dood nabij is geweest. Hij zal niet sterven, maar leven. Alleen de Heer kan leven geven (vgl. LXX Ps. 114 en 115). 54 Sommige uitleggers vermoeden dat hij een ernstige ziekte heeft gehad, die hij als een berisping van de kant van de Heer ziet (v. 18a). Nu staat hij bij de ingang van de tempel om daar de Heer te prijzen voor al zijn weldaden. 55 117:19-28 Dit deel gaat over een intocht door een poort (vv. 19-20.26). Vers 19 duidt de plaats aan, nl. de poorten van gerechtigheid, zo genoemd omdat de poorten toebehoren aan God en alleen de rechtvaardigen er doorheen mogen gaan (v. 20). De intocht vindt plaats op h` h`me,ra evpoi,hsen o` ku,rioj, “de dag die de Heer maakte” (v. 24). Het doel van het binnengaan is om de Heer rechtstreeks te prijzen voor zijn redding (vv. 21.28), de daad die Hij op deze dag verricht heeft (vv. 22-24).56 We zien dat de ik-vorm ook in dit deel doorloopt in vers 19, maar er is een duidelijke verandering in toon. De ik-figuur gaat nu over tot lofprijzing. De verzen 19 en 20 horen bij elkaar: ze zijn door trefwoorden met elkaar verbonden. Wat ook opvalt, is hun relatie met vers 15, waar we het woord di,kaioj eveneens in het meervoud aantreffen. Wie „de rechtvaardigen‟ zijn, wordt niet nader beschreven. De ik-figuur vraagt in vers 19 om de poorten voor hem te openen; hij krijgt antwoord in vers 20. 57 Vers 21 en ook vers 28 bevatten de eerste persoon enkelvoud, en vormen uitspraken van de ik-figuur waarmee hij uiting geeft aan zijn gevoelens wanneer hij zich in de tempel bevindt. In vers 21 zien we dat hij voor de eerste keer de Heer rechtstreeks aanspreekt en dat doet hij ook in vers 28, dus niet meer in de derde persoon. Binnen deze omraming met woorden van de ik-figuur vinden we een aantal uitspraken van de „toehoorders‟ als reactie op wat de ik-figuur is overkomen. In de verzen 22-23 geven ze uiting aan hun verwondering over het feit dat een mens, die de dood zo nabij is geweest, nu een centrale rol speelt in de eredienst. Hierop volgt een aantal uitroepen uit de liturgie. 58 Vers 22 is volgens sommige uitleggers een spreekwoord en heeft daarom een algemeen karakter. Het spreekwoord verwijst waarschijnlijk naar een steen die in eerste instantie niet geschikt werd bevonden voor de bouw maar later toch een sleutelrol kreeg bij het voltooien van de bouw. Het beeld kan ook metaforisch gebruikt zijn voor degene die nu in de tempel God komt loven en danken voor zijn weldaden. Hij was veracht door zijn vijanden, maar God heeft hem gered en tot aanzien gebracht. Er volgt een reactie: “Door toedoen van de Heer geschiedde dit en het is wonderlijk in onze ogen” (v. 23). Het gaat om wonderdaden van God die het volk ervaren heeft. 59 Vers 23 en 24 sluiten nauw aan bij vers 22. Grammaticaal zijn ze met vers 22 verbonden door terugverwijzende voornaamwoorden. De groep uit vers 20 is hier aan het woord. Zij spreekt over de Heer en wat Hij bewerkt heeft. Wie hier de geadresseerde is, kan niet uit de tekst afgeleid worden. 60 53
Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 82 en 85. Volgens de meeste uitleggers verwoorden de verzen 8-9 en verzen 15-16 de reactie van de „toehoorders‟. 54 B. van Oeveren - J. Vlaardingerbroek (red. Oude Testament); A. Noordegraaf - J.P. Versteeg (red. Nieuwe Testament), Tekst voor Tekst. De Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht, Zoetermeer, 1997, p. 343. 55 Brinkman, Psalmen IV: Een praktische bijbelverklaring, p. 57. 56 Mays, Psalm 118 in the Light of Canonical Analysis, p. 307. 57 Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 82. 58 Brinkman, Psalmen IV: Een praktische bijbelverklaring, p. 57. 59 Oosterhoff, Het loven van God in Psalm 118, p. 183. 60 Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 82. 13
Vers 25 heeft de vorm van een verzoek, een smeekbede. Het vers geeft geen informatie over de bidder en ook niet over het aantal personen. Volgens Tromp sluit dit vers goed aan bij de uitspraak: “De Heer werd voor mij tot redding” (vv. 14.21). De bidder zet de anderen aan tot het formuleren van een smeekbede (v. 25); de verhoring van de ene persoon bemoedigt de anderen om hun noden aan God voor te leggen. Want de redding van de ene gaat samen met de onophoudelijke nood van anderen. 61 In vers 26 zien we een nieuw trefwoord, namelijk euvloge,w,„zegenen‟, dat betrekking heeft op een enkeling (v. 26a). In vers 26b komt weer een groep aan het woord en is er sprake van een groep („jullie‟) die gezegend wordt. De woorden ovno,mati kuri,ou, „in de naam van de Heer‟, brengen een verbinding met de verzen 10-12 tot stand. Oi;koj kuri,o u, „het huis van de Heer‟, een verdere plaatsaanduiding, doet denken aan de verzen 15.19-20, die bepalingen van plaats bevatten. 62 Volgens de meeste uitleggers bevat dit vers de woorden waarmee de mensen in de tempel de ik-figuur verwelkomen. 63 Maar Tromp spreekt dat tegen; hij vindt dat het vers slaat op de zegen die meegedeeld wordt door de zonen van Aäron (vgl. Num. 6:2227)64. Gezien de liturgische context van de psalm heeft zegenen zijn oorspronkelijke kracht behouden en is het niet gereduceerd tot verwelkomen. De ik-figuur draagt de naam van de Heer bij zich en is daardoor al gezegend. Dat wordt in vers 26a over hem gezegd. Tromp betoogt ook dat “Gezegend de komende in de naam van de Heer” (v. 26a) aansluit bij de bede van vers 25b, waar om succes en dus om zegen gevraagd wordt. 65 Vers 27 is de laatste trikolon van de psalm en ook de enige in het gedeelte 19-28. Dit vers bevat nieuwe trefwoorden. Hier verschijnt voor de eerste keer het woord qeo,j, „God‟. Weer komt een groep aan het woord, die de thematiek licht ter sprake brengt. Dan volgt een bevel in het meervoud, dat geen verband met de voorgaande tekst vertoont (spreekrichting wij-jullie). Vers 28 heeft als spreekrichting ik-God, zoals vers 21 dat ook heeft. Inhoudelijk is vers 28 niet alleen met vers 21 verbonden maar ook met vers 27a. Want alleen op deze twee plaatsen (vv. 27a en 28) is sprake van qeo,j. Formeel vallen de herhalingen op in vers 28. Tweemaal zien we qeo,j mou ei= su,, “Mijn God zijt Gij”( en tweemaal evxomologh,somai, soi,, “ik zal U prijzen”. Daarnaast is er alliteratie: su,, soi, en se,.66 Volgens de meeste uitleggers is dit deel opgebouwd uit onderdelen van de liturgie in het heiligdom. De pu,lai dikaiosu,nhj, “de poorten van rechtvaardigheid” (v. 19), zijn de poorten van de tempel. De thematiek van poorten die zich openen onder bepaalde voorwaarden, herinnert aan intochtliturgieën 67 (vgl. LXX Ps. 14; 23). De groep die in vers 19 aangesproken wordt en in vers 20 zelf aan het woord komt, kan ook gevonden worden in andere verzen waarin het meervoud voorkomt (vv. 23-24.27a.). Op het spreekwoord uit vers 22 volgt de uitspraak dat God datgene waar het in het spreekwoord over gaat, tot stand heeft gebracht. Syntactisch en semantisch gezien blijkt vers 22 niet liturgisch te zijn, maar omdat in de volgende verzen 23-24 terugverwijzende voornaamwoorden staan, is vers 22 in deze liturgische setting te handhaven. In de verzen 22-27 zijn afwisselend een wij-groep en priesters aan het woord. Volgens de wij-groep is het gebeuren wonderbaarlijk “in onze ogen” 61
Zie Tromp, Psalm 118: een veelzijdig lied, p. 113. Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 83. 63 Brinkman, Psalmen IV: Een praktische bijbelverklaring, p. 58. 64 Zegenen is: de naam van de Heer op mensen leggen. 65 Tromp, Psalm 118: een veelzijdig lied, pp. 113-114. 66 Vgl. Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 83. 67 Zie K. Koch, Tempeleinlaßliturgien und Dekaloge, in R. Rendtorff – K. Koch (Hrsg.), Studien zur Theologie der alttestamentlichen Überlieferungen, Neukirchen, 1961, pp. 45-60 en H.-J. Kraus, Psalmen (Biblischer Kommentar Altes Testament, XV/2), Neukirchen-Vluyn, 1966, p. 802. Kraus rekent Psalm 117 tot de “Torliturgien”. 62
14
(v. 23). Volgens vers 24 wil de wij-groep juichen en jubelen op “deze dag die de Heer maakte”. Ook in vers 26 spreekt de wij-groep. De enigen die vanuit het huis van de Heer kunnen zegenen, zijn de priesters in de tempel. Zij spreken de zegen uit over degene die komt in de naam des Heren. Vers 26 herinnert aan de priesterlijke zegen in Numeri 6:22-27, die hier doorklinkt en aan de gemeente gericht is. Een imperatief meervoud is te zien in vers 27b.c. We kunnen uit het thema van de tempel, de vierende gemeente en de groep die spreekt, besluiten dat vers 27b.c een instructie voor een liturgische handelen in de tempel is, die door de priesters aan de vierende gemeente toegeroepen wordt. 68 Vers 28 omlijst samen met vers 19 het liturgische deel (vv. 19-28) van de psalm door het gebruik van het enkelvoud en de uitdrukking van de wens van de bidder. 69 117:29 De oproep tot lofprijzing van de Heer vanwege zijn goedheid en barmhartigheid sluit de psalm af. Dezelfde woorden als in vers 1 maar wel uitgesproken met een nieuwe geladenheid, die te danken is aan het persoonlijke getuigenis van de ik-figuur dat in de verzen 5-18 is vertolkt. De psalm sluit af met een uitnodiging tot aanhoudende lof om Gods grenzeloze goedheid. 70 Conclusie Nader beschouwing van de psalm laat zien dat in de psalm de ik-figuur zijn nood uitspreekt. Steeds heeft hij de Heer aangeroepen om redding en nooit tevergeefs. Hij gaat daarom naar de tempel om God te prijzen daarvoor. In vers 22 wordt weergegeven hoe de ik -figuur gezien wordt en vers 23 hoe de reactie van zijn omgeving daarop is. Deze verzen gaan we in de volgende paragrafen verder onderzoeken.
2.3 De betekenissen van kefalh. gwni,aj binnen de literaire setting van Psalm 117 In deze paragraaf willen we de betekenissen van kefalh. gwni,a j 71 proberen te achterhalen door onderzoek te doen naar de term zelf binnen de literaire setting van de totale Psalm 117. Daarnaast onderzoeken we enkele sleutelwoorden die in samenhang met kefalh. gwni,aj gebruikt worden. Deze zijn: oivkodome,w, avvpodokima,zw en qaumasto,j.
Kefalh. gwni,aj De commentatoren zijn het erover eens dat er een impasse bestaat wat betreft de betekenis van kefalh. gwni,aj in Psalm 117:22. Meestal wordt dit syntagma vertaald als „hoeksteen‟. 72 H.-J. Kraus geeft in zijn commentaar op Psalm 117:22 een opsomming van de mogelijke betekenissen van deze woordcombinatie. Hij noemt “Eckstein”, “Schlußstein” of “Zinnenstein” en hij concludeert dat het in alle gevallen gaat om een afgekeurde steen die een prominente en belangrijke positie gekregen heeft. 73 Ook Ursula Maiburg laat zien dat het 68
Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 84. Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 87. 70 Tromp, Psalm 118: een veelzijdig lied, pp. 112-113. 71 Zie Lust - Eynikel - Hauspie, A Greek - English Lexicon of the Septuagint (Part II), p. 254: kefalh, γωνίας: „„head of the corner, most important one (of a stone)”. 72 M. Cahill, Not a Cornerstone! Translating Ps 118, 22 in the Jewish and Christian Scriptures, Revue Biblique 106/3 (1999) 345-357, pp. 345-346. 73 Kraus, Psalmen, p. 808. 69
15
beeld van de steen een buitengewoon gevarieerde reikwijdte heeft. 74 Letterlijke betekenis van kefalh. gwni,a j Als we nu naar het bouwproces kijken dan valt ons op dat de keuze voor de vertaling „hoeksteen‟ spreekt tegen de bedoeling van Psalm 117:22. Immers, wanneer de fundering voor de bouw gelegd is, wordt „de hoeksteen‟ gekozen en met grote zorgvuldigheid gelegd. Bij het bouwen van belangrijke gebouwen wordt hij vaak gegraveerd en door de eigenaar of de hoofdsponsor gelegd. 75 Hij markeert het officiële begin van de bouw. Het is duidelijk dat deze steen de eerste steen is die de bouwers interesseerde: andere stenen waren niet geschikt in deze fase. Een steen die in de beginfase afgekeurd is, kan later niet meer „de hoeksteen‟ van dit specifieke gebouw worden. 76 Misschien moeten we kijken naar het einde van de bouw, wanneer het tijd is geworden voor de laatste steen, die de bouw voltooit. Uit de afgekeurde stenen wordt er dan één uitgekozen die een erg belangrijke functie krijgt, want hij gaat de bekroning vormen van het gebouw. Terwijl „de hoeksteen‟ het begin van de bouw markeert, zo zal het plaatsen van deze steen de voltooiing ervan markeren. In dat geval moeten we opteren voor een andere vertaling van kefalh. gwni,aj dan „hoeksteen‟. Vers 22 maakt deel uit van het derde deel van de psalm (vv. 19-28), die gezien wordt als processiehymne. In de Tweede Tempel Periode zagen mensen die de poort in processie naderden, de grote muren van de tempel en op elke zijde „de noksteen‟ van de hoeken afsteken tegen de lucht. Zij herinnerden zich hoe Zerubbabel deze muren gebouwd heeft van het fundament tot aan de laatste steen (vgl. Zach. 4:7-9). Wanneer „de noksteen‟ bij de voltooiing van de top van de muren op zijn plaats zit, het hoogtepunt van het bouwwerk vormend, dan is er aanleiding voor vreugde en dank aan God. De context waarin vers 22 voorkomt is er een van vreugde en dank aan de reddende God. De structuur van vers 22 impliceert twee stappen: eerst afkeuring, en dan gekozen worden voor een belangrijke positie. In de bouwwereld kan de afgekeurde steen voor het ene gebouw later als „hoeksteen‟ voor een ander gebouw gekozen worden. Cahill vindt dat vers 22 meer kracht heeft als het betrekking heeft op de opeenvolgende fases in hetzelfde proces. Zien dat „de noksteen‟ uit de afgedankte stenen gekozen wordt, kan iemand heel erg geraakt hebben. Die observatie is onder woorden gebracht en tot een spreekwoord geworden.77 Metaforische betekenis van kefalh. gwni,aj Er is eensgezindheid over het feit dat vers 22 een spreekwoord is, dat de psalmist vanwege zijn toepasselijkheid geciteerd heeft 78: het patroon van afkeuring wordt gevolgd door het hoogste succes in menselijke zaken. Volgens Cahill wordt de psalm door of namens een koning gereciteerd die de tempel binnengaat om God te prijzen en te danken voor zijn redding 74
U. Maiburg, Christus der Eckstein: Ps. 118,22 und Jes 28,16 im Neuen Testament und bei den lateinischen Vätern, in E. Dassmann (Hrsg.), Vivarium: Festschrift Theodor Klauser zum 90. Geburtstag (Jahrbuch für Antike und Christentum, 11), Münster - Westfalen, 1984, 247-256, p. 247. 75 Bij het bouwen van een kerk zien we dat de eerste steen ceremonieel wordt gelegd door de bisschop, er wordt gebeden en gezongen door de clerici en de parochianen. 76 Cahill, Not a Cornerstone, p. 349. 77 Cahill, Not a Cornerstone, pp. 349-350. Volgens Giesler moet het historische ontstaansmilieu van „de hoeksteen‟-passage gezocht worden in het Jeruzalem van na de Babylonische ballingschap, toen de kleine Joodse gemeenschap net teruggekeerd was uit Babylon, dankzij het goedgunstige decreet van Kores, de koning van Perzië (vgl. Ezra 1:1-11). De eerste collectieve actie die de teruggekeerde ballingen ondernamen, was het leggen van de fundamenten van het nieuwe altaar en de nieuwe tempel op de oude locatie, bovenop het oude puin, als teken van hun vernieuwde vertrouwen in God. Zie Giesler, Christ the Rejected Stone..., p. 31. 78 Zie A.S. Kapelrud, !b,a,, in G.J. Botterweck - H. Ringgren (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (Band I), Stuttgart, 1973, 50-53, p. 53. Ook Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, p. 82, spreekt van een spreekwoord. 16
uit de nood. 79 Alles leek verloren te zijn, maar nu wordt het slachtoffer gezien als overwinnaar. Dan wordt het spreekwoord geciteerd. Wat in het begin nutteloos en afgestoten scheen te zijn, krijgt nu de meest prominente positie toebedeeld. Hoe wordt vers 22 geïnterpreteerd door commentatoren, die er vaak een metaforische betekenis aangeven? Zij gaan natuurlijk in het algemeen uit van de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. Volgens Mays slaat „de steen die de bouwers afkeurden‟ (v. 22) op de gemeenschap die gehaat wordt (in het Hebreeuws is „haten‟ meer een handeling dan een emotie) door de heidenen. De redding door de Heer heeft onthuld dat de door anderen zozeer verachte Joodse gemeenschap het hart en centrum is van Gods bestel. 80 Ook O‟Connor zegt dat de afgekeurde steen op het Joodse volk slaat. De omslag van afwijzing naar aanzien en eer wordt weergegeven met behulp van een populair spreekwoord, dat geciteerd wordt in Psalm 118:22 MT. De vertaling daarvan luidt dan ook „The stone (!b,a,â) the builders rejected became the top (varo) of the corner (hN")Pi).‟ 81 Maar Mark vindt dat het beeld van de verworpen steen niet slaat op Israël, maar op de ik-figuur. De ik-figuur vertelt dat hij een aanval van vijanden en een beproeving van de Heer doorstaan heeft. Daarmee is de ik-figuur een persoon die zich onderscheidt door een sterk geloof in de Heer. 82
Oivkodome,w De kefalh. gwni,aj wordt in een bouwwerk geplaatst door bouwlieden, de oivkodomou/ntej. Over welke soort bouwlieden spreekt de Septuagint? Het woord dat gebruikt is voor de bouwers in Psalm 117:22 is het participium praesens activum nominatief mannelijk meervoud van oivkodome,w. Hetzelfde woord komen we ook tegen in twee andere teksten in de Septuagint nl.: Psalm 126:1 wv|dh. tw/n avnabaqmw/n tw/| Salwmwn eva.n mh. ku,rioj oivkodomh,sh| oi=kon eivj ma,thn evkopi,asan oi` oivkodomou/ntej auvto,n eva.n mh. ku,rioj fula,xh| po,lin eivj ma,thn hvgru,pnhsen o` fula,sswn
Werkvertaling Een bedevaartslied, voor Salomo. Als de Heer een huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan Als de Heer een stad niet bewaakt, vergeefs waakt de wachter.
Micha 3:10 oi` oivkodomou/ntej Siwn evn ai[masin kai. Ierousalhm evn avdiki,aij
Werkvertaling Zij die Sion met bloed bouwen en Jeruzalem met onrecht.
In deze fragmenten zijn de bouwers degenen die werken zonder de Heer en het recht met voeten treden: het is zinloos als de Heer niet meebouwt. We zien dat bij Micha het woord oivkodomou/ntej naar de Joden verwijst, die Sion met bloed bouwen. Het participium van oivkodome,w komt ook o.a. op de volgende plaatsen in de Septuagint voor: Genesis 4:17 verwijst naar het stichten van een stad door Kaïn: Kain … h=n oivkodomw/n po,lin; in Ezra 5:4 zijn met „de bouwers‟ (oivkodomou/ntej) Joden bedoeld die de tempel herbouwen; in Nehemia 4:11 verwijst oivkodomou/ntej naar het huis van Juda, dat de muur bouwde. 79
Volgens Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms, pp. 74-77, is de spreker van v. 22 een priester. 80 Mays, Psalm 118 in the Light of Canonical Analysis, p. 306. 81 O‟Connor, The Stone the Builders Rejected, p. 3. 82 Mark, Meine Stärke und mein Schutz ist der Herr, p. 251. 17
Uit al deze teksten blijkt dat er steeds een relatie is tussen de (metaforische) bouwers en God, zowel in positieve als in negatieve zin.
vApodokima,zw In de Septuagint wordt het woord avpodoki,mazw gebruikt om het Hebreeuwse woord Wsåa]m' in Psalm 118:22 MT weer te geven. Het woord sa;m' slaat vooral op de relatie tussen God en zijn volk; de afkeuring kan wederzijds zijn. Op de meeste plaatsen waar sa;m' gebruikt wordt voor het handelen van mensen gaat het over de afwijzing van God door de mensen, vaak in de vorm van afwijzing van zijn woord, wet, gebod, het afwijzen van zijn leiding in het leven en zijn goede gaven. Dat zien we bijvoorbeeld in: 2 Koningen 17:15: de verachting en afwijzing van alle geboden van God door de Israëlieten, gevolg door de verwerping van het volk door God in vers 20 (vgl. Hos. 4:6; verder 1 Sam. 15:23.26; 16:1); Jeremia 6:29: afwijzing van de Thora; Jeremia 8:9: ze verachten Gods woord; Numeri 14:31: afwijzen van Gods goede gaven, bijv. van het land; 1 Samuel 8:7; 10:19: sa;m' is niet alleen wantrouwen tegen Samuël, maar veel meer een afwijzing van God als koning. 83 Het gebruik van sa;m' in theologische context overheerst in het Oude Testament. Op vele plaatsen is er een nauwe samenhang tussen de minachting van de mensen en Gods verwerping.84 Wagner betoogt dat het niet eenvoudig is om de grondbetekenis van sa;m' vast te stellen. De context bepaalt de precieze betekenis. In het boek Job bijvoorbeeld worden meerdere betekenissen van sa;m' gebruikt zoals „verwerpen‟, „minachten‟, „afwijzen‟ en „afkeuren‟. Met sa;m' wordt dus een subjectieve gedragwijze met betrekking tot een persoon of een ding beschreven. Dat sa;m' in wijsheidsteksten gebruikt wordt, bewijzen Spreuken 3:11 en 15:32. 85 In de Septuagint geeft avpodoki,mazw de basisbetekenis van Wsåam] ' goed weer; verwaande mensen verwerpen het woord van God (zie Jer. 8:9) en God verwerpt hen (zie Jer. 6:30). In LXX Jeremia 8:9 komt het woord avpodokima,zw terug ook in de aoristus meervoud zoals in Psalm 117:22.86 Jeremia 8:9 hv|scu,nqhsan sofoi. kai. evptoh,qhsan kai. e`a,lwsan o[ti to.n lo,gon kuri,ou avpedoki,masan sofi,a ti,j evstin evn auvtoi/j
Werkvertaling Wijzen zijn te schande geworden, verschrikt en gevangen, want ze hebben het woord van de Heer geminacht; wat voor wijsheid hebben ze dan?
83
Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 52-56. Voorbeelden van afwijzing zijn o.a.: Psalm 105(106):24 (de Joden worden beschuldigd van het afwijzen van het beloofde land); Psalm 88(89):39 (God verwerpt zijn gezalfde); Jesaja 5:21-24 (mensen die denken dat zij wijs zijn, hebben het onderricht van de Heer veracht); Jesaja 8:6 (het volk versmaadt het water van Siloach, dat de waterbron voor Jeruzalem was en dus teken van leven en geloof in God) en Jesaja 30:12-14 (omdat het volk de woorden van de Heer minacht heeft en op afpersing en bedrog vertrouwt, laat de Heer hem vallen). In al die gevallen is het onderwerp van afkeuring ofwel Gods wet of woord of het beloofde land, met als gevolg dat God hen laat vallen, omdat hun vertrouwen vals is en voortkomt uit egoïsme en hypocrisie. Zie ook Hosea 9:15-17 en Ezra 5:6. Zie ook S. Wagner, sa;m', in G.J. Botterweck – H. Ringgren – H.-J. Fabry (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (Band IV), Stuttgart, 1984, pp. 618-633. 84 Wagner, sa;m', p.622. 85 Wagner, sa;m', pp. 619-621. 86 Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 61-62. 18
Jeremia 6:30 avrgu,rion avpodedokimasme,non kale,sate auvtou,j o[ti avpedoki,masen auvtou.j ku,rioj
Werkvertaling Noemt hen verworpen zilver want de Heer heeft hen verworpen.
Het Hebreeuwse woord sa;m' betekent het verwerpen van Gods wonderen en wet en heeft dus een morele betekenis; het wordt in Psalm 118:22 MT gebruikt bij het verwerpen van een bouwsteen. Het steen-vers kan verwijzen naar Gods wet: Nehemia 8:1-17: nadat de Joden Gods wet hebben verlaten (betekenis van sa;m') hebben ze die weer aangenomen en vieren het Loofhuttenfeest met grote blijdschap. Dat loven en danken is ook de context van onze psalm. Het spreekwoord van Psalm 117:22 dat een profane betekenis heeft, krijgt in de psalm een theologische betekenis.
Qaumasto,j Qaumasth., de Griekse vertaling van het Hebreeuwse tal'äp.nI (Ps. 118:23 MT), is een volgend sleutelwoord in onze tekst. Ook deze term laat een bepaald licht vallen op de steen in vers 22. De steen die afgekeurd is door de bouwers, is wonderlijk gemaakt door God. Het adjectief qaumasto,j beschrijft vaak het opvallende, het belangrijke of het onbegrijpelijke. 87 In Job 42:3 en Psalm 97(98):1 zien we dat ook qaumasta. de vertaling van de Hebreeuwse nifal tAaål'p.nI is. In Job 42:3 betekent qaumasto,j iets moeilijks en onbegrijpelijks voor het menselijke intellect en in Psalm 97:1 verwijst het naar de wonderen die God voor de mensen gedaan heeft. 88 Job 42:3 ti,j ga,r evstin o` kru,ptwn se boulh,n feido,menoj de. r`hma,twn kai. se. oi;etai kru,ptein ti,j de. avnaggelei/ moi a] ouvk h;|dein mega,la kai. qaumasta. a] ouvk hvpista,mhn
Werkvertaling Wie toch is hij, die raad verbergt voor u, en denkt door zuinig te zijn met woorden, ze ook voor u te kunnen verbergen? Maar wie zal mij vertellen, wat ik niet wist, grote en wonderlijke dingen die ik niet begreep.
Psalm 97:1 yalmo.j tw/| Dauid a;|sate tw/| kuri,w| a=|sma kaino,n o[ti qaumasta. evpoi,hsen ku,rioj e;swsen auvtw/| h` dexia. auvtou/ kai. o` braci,wn o` a[gioj auvtou
Werkvertaling Een Psalm van David. Zingt voor de Heer een nieuw lied, want de Heer heeft wonderlijke dingen gedaan. Zijn rechterhand redde voor hem, en zijn heilige arm.
God is de oorsprong van de blijheid en het wonderlijke in Psalm 117:22-23, een blijheid die in verband staat met een gebeurtenis in het leven van Gods volk. Het kan gaan over een bepaalde gebeurtenis of een persoon die wonderlijk gemaakt is door God voor de mensen. Alleen door toedoen van God is de afgekeurde steen „noksteen‟ geworden. Een positieve daad van God staat tegenover de negatieve daad van de bouwers. Het wonderlijke is wat God gedaan heeft en dat brengt blijdschap. Conclusie Uit ons onderzoek van de term kefalh. gwni,aj en een aantal sleutelwoorden blijkt dat de term kefalh. gwni,aj meerdere lagen heeft. Allereerst denken we aan de letterlijke betekenis, de „noksteen‟ van een voornaam gebouw. Daarnaast geeft het woord avpodokima,zw een morele betekenis aan de term kefalh. gwni,aj. Het verwerpen verwijst naar het verwerpen van Gods 87
G. Bertram, qau/ma, qauma,zw, qauma,sioj, qaumasto,j, in G. Kittel (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band III), Stuttgart, 1938, 27-42, p. 28. 88 Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 62-64. 19
wonderen en wet door zijn uitverkoren volk. Ten slotte wijst het woord qaumasto,j naar de wonderbaarlijke daden van God aan zijn volk. Daardoor kan de term kefalh. gwni,aj ook een metaforische betekenis krijgen en slaan op een persoon die door God in een wonderlijke positie is gebracht.
2.4 Excurs: Hoe verhoudt kefalh. gwni,aj zich tot het in de Hebreeuwse versie gebruikte hN")Pi varo?å Hoe verhoudt de term kefalh. gwni,aj in Psalm 117:22 zich tot de term hN")Pi varoå in Psalm 118:22 MT? Heeft kefalh. gwni,aj dezelfde betekenis als hN")Pi varoå? Om deze vragen te kunnen beantwoorden gaan we in deze paragraaf kijken naar het Hebreeuwse vers en vooral naar de volgende termen: hN")Pi varo, hN")Pi !b,a,, hN")Pi en de combinatie !b,aä, en varo in andere teksten uit de Hebreeuwse Bijbel. Terminologie Nergens anders dan in Psalm 118:22 MT komen de combinatie van !b,a,â met sa]m' en de constructie hN")Pi Varoå voor. In de MT komt hN")Pi in totaal 30 keer voor. En de combinatie van !b,a,â met hN")Pi, die in Psalm 118:22 MT door vier woorden onderbroken wordt, komt nog drie keer voor, namelijk in Jesaja 28:16; Jeremia 51:26 MT en Job 38:6. 89 Kefalh, gwni,aj is de letterlijke vertaling van het oudtestamentische hapax legomenon hN")Pi varo.90 Psalm 117:22 (LXX) Li,qon( o]n avpedoki,masan oi` oivkodomou/ntej( ou-toj evgenh,qh eivj kefalh.n gwni,aj\
Psalm 118:22 (MT) ~ynI+ABh; Wsåa]m' !b,a,â `hN’)Pi varoål. ht'ªy>h'
De uitdrukking kefalh. gwni,aj komt uitsluitend voor in Psalm 117:22 en in citaten uit Psalm 117:22 in nieuwtestamentische teksten. 91 Wat betekent hN")Pi? We zullen de betekenis van hN")Pi gaan bekijken aan de hand van de teksten, waarin zij samen met !b,a,â voorkomt buiten onze psalm namelijk: Jesaja 28:16; Jeremia 51:26 MT (=LXX Jer. 28:26) en Job 38:6. De term hN")Pi in Psalm 118:22 MT is meerzinnig. Letterlijk betekent dit woord: „hoek‟. Het woord kan gebruikt worden voor alles wat puntig of hoekig is en kan zo betrekking hebben op iets dat de kroon of de bekroning is van een bepaald geheel, zoals het hoogste punt van een gebouw.92 Ook Jeremias noemt “die Mauerzinne” als een mogelijke betekenis van hN")Pi.93 89
M. Mark, Meine Stärke und mein Schutz ist der Herr: Poetologisch-theologische Studie zu Psalm 118 (Forschung zur Bibel, 92), Würzburg, 1999, p. 243. 90 Zie O‟Connor, The Stone the Builders Rejected, p. 4. Hij geeft weer hoe sommige vertalers hN’)Pi varo vertaald hebben. De Septuagint heeft zoals we al gezien hebben “kefalh, γωνίας”, de Vulgata “caput anguli”, de Revised Standard Version (1952) “head of the corner”. De New Revised Standard Version (1989) is minder beknopt dan het origineel, en spreekt van “the chief cornerstone”. De King James Version (1611) heeft twee Engelse woorden gecursiveerd die niet in de Hebreeuwse tekst voorkomen: “The stone which the builders rejected is become the head stone of the corner”. 91 Marcus 12:10; Matteüs 21:42; Lucas 20:17; Handelingen 4:11; 1 Petrus 2:7. 92 Cahill, Not a Cornerstone, p. 351. 93 J. Jeremias, Der Eckstein, in J. Leipoldt (ed.), Angelos: Archiv für Neutestamentliche Zeitgeschichte und Kulturkunde (Vol. 1), Leipzig, 1925, 65-70, p. 65. 20
Het woord hN")Pi hoeft dus niet per se vertaald te worden als „hoek‟. 94 Het kan verwijzen naar verschillende delen van het gebouw. De betekenis ervan wordt bepaald door de context. In LXX Jesaja 28:16 wordt hN")Pi vertaald met avkrogwniai/oj 95. Jesaja 28:16 (LXX) dia. tou/to ou[twj le,gei ku,rioj ivdou. evgw. evmbalw/ eivj ta. qeme,lia Siwn li, qon polutelh/ evklekto.n avkrogwniai/on e;ntimon eivj ta. qeme,lia auvth/j kai. o` pisteu,wn evpV auvtw/| ouv mh. kataiscunqh
Jesaja 28:16 (MT) hwIëhy> yn’ådoa] ‘rm;a' hKoÜ !keªl !b,a'_ !AYàciB. dS;îyI ynI±n>h dS'êWm ds'äWm ‘tr;q.yI tN:Üpi !x;Boø !b,a,ä `vyxi(y’ al{ï !ymiÞa]M;h
Werkvertaling van Jesaja 28:16 (LXX) Daarom, zo zegt de Heer: “Zie, ik zal voor de fundamenten van Sion een kostbare, uitverkoren steen leggen, een voorname hoeksteen voor zijn fundamenten, en hij, die gelooft in hem zal niet beschaamd worden. 96
Hoe moeten we Jesaja 28:16 interpreteren? God is hier Jeruzalem aan het herbouwen op een fundament en Hij begint met een „uitverkoren steen‟, avkrogwniai/o j. Deze tekst is belangrijk omdat hij laat zien waar „de steen‟ gebruikt wordt. Jesaja beschrijft het begin van het bouwproces. Het lijkt dan duidelijk dat het hier om een „hoeksteen‟ gaat. In de LXX wordt gebruik gemaakt van avkrogwniai/oj voor hN")Pi.. Het prefix „avkro-‟ in het Grieks heeft meestal dezelfde connotatie als varo, maar ook een andere betekenis zoals „uiterste grens‟ is mogelijk. Volgens Jeremias betekent avkrogwniai/oj „de steen die het gebouw bekroont‟ of „de laatste steen‟. Jeremias betoogt dat de steen vaak werd opgevat als „hoeksteen‟, maar dat “Schlußstein” de enige juiste vertaling is. 97 Jeremias is er dus van overtuigd dat het hier toch gaat over een “Schlußstein”, hoewel in de context tweemaal sprake is van fundamenten. In een later artikel noemt Jeremias de vertaling „hoeksteen‟ toch mogelijk, maar alleen in Jesaja 28:16: “Jedenfalls zeigt unsere Untersuchung, daß man keinesfalls berechtigt ist, avkrogwniai/oj außerhalb der von LXX Jesaja 28:16 abhängigen Stellen auf einen Stein des Fundamentes zu deuten.”98 De tweede tekst waarin hN")Pi met !b,a,â voorkomt, is Jeremia 51:26 MT (=LXX Jer. 28:26) waar God zich keert tegen tyxiv.M;h; rh: „berg van verderf‟ (Jer. 51:25 MT = LXX Jer. 28:25). Deze omschrijving slaat terug op Babel, dat in Jeremia 51:24 MT (=LXX Jer. 28:24) genoemd is. 99 Jeremia 28:26 (LXX) kai. ouv mh. la,bwsin avpo. sou/ li,qon eivj gwni,an kai. li,qon eivj qeme,lion o[ti eivj avfanismo.n eivj to.n aivw/na e;sh| le,gei ku,rioj
Jeremia 51:26 (MT) hN’ëpil. !b,a,ä ‘^M.mi WxÜq.yI-al{)w> tAd+s'Am)l. !b,a,Þw hy<ßh.Ti( ~l'²A[ tAmïm.vi-yKi( `hw’)hy>-~aun>
Werkvertaling van Jeremia 28:26 (LXX) En zij zullen geen steen uit u nemen voor een hoek 94
Sommige teksten laten zien dat hN")Pi een andere betekenis kan hebben, namelijk de top van een hoektoren of tinne bijvoorbeeld: Sefanja 1:16; Sefanja 3:6 en 2 Kronieken 26:15. De LXX vertaling van hN")Pi in deze teksten is gwni,a, precies de term die ook voorkomt in Psalm 117:22. Zie Cahill, Not a Cornerstone, pp. 354-355. 95 Het woord avkrogwniai/oj komt één keer in de Septuagint voor, namelijk in Jesaja 28:16 en buiten de Septuagint in 1 Petrus 2:6 met een heel andere betekenis dan bij Jesaja. 96 In LXX Jesaja 28:16 voegt het Grieks aan de Hebreeuwse tekst de woorden “evpV auvtw/|” toe. 97 Jeremias, Der Eckstein, pp. 65-70. 98 J. Jeremias, Kefalh, γωνίας - vAkrogwniai/oj, Zeitschrift für die Neutestamentliche Wissenschaft 29 (1930) 264279, p. 278. 99 Mark, Meine Stärke und mein Schutz ist der Herr, p. 245. 21
en geen steen voor een fundament, want u zult voor eeuwig in verwoesting zijn, zegt de Heer.
In Jeremia 51:26 MT is sprake van tAd+s'Am)l. !b,aÞw, > hN’ëpil. !b,aä., In de Septuagint staat li,qon eivj gwni,an kai. li,qon eivj qeme,lion. In beide versies wordt een verbinding gelegd tussen het fundament en de top. Babel is vervloekt. Deze stad zal veranderen in puin. Ze zal nooit meer worden herbouwd. Geen enkele steen uit haar ruïnes zal tot „noksteen‟ of fundament gekozen worden voor het herbouwen van de stad. 100 Haar verwoesting is zo grondig dat het puin geen materiaal kan leveren voor de herbouw. Normaal werd de nieuwe stad op de plaats van de oude gebouwd en werd gebruik gemaakt van de resten bij de nieuwbouw. De derde en laatste plaats waar de combinatie hN")Pi !b,aâ, voorkomt is Job 38:6. In Job 38:4 spreekt God tot Job over het fundament van de aarde (#r
Job 38:6 (MT) W[B'_j.h' h'yn<åd'a] hm'â-l[; `Ht'(N’Pi !b,a,ä hr'ªy’÷-ymi( Aaï
Werkvertaling Job 38:6 (LXX) Waarop werden haar zuilen vastgemaakt? En wie is hij die een noksteen op haar werpt?
Hier gaat het over het bouwwerk aarde. 101 hN")Pi is hier vertaald met de term gwni,a. En zoals we al eerder gezien hebben kan gwni,a „top‟ betekenen. We kiezen hier ook voor de vertaling „noksteen‟ en niet „hoeksteen‟. De teksten Jesaja 28:16; Jeremia 51:26 MT (=LXX Jer. 28:26) en Job 38:6 laten zien dat !b,aâ, met hN")Pi zowel de „noksteen‟ als de „hoeksteen‟ kan betekenen. Betekenis van de combinatie !b,aä, en varo Hier gaan we kijken naar de betekenis van de combinatie !b,aä', en varo aan de hand van de tekst van Zacharia 4:7. Want Zacharia 4:7 is de enige plaats buiten Psalm 118 MT waar de termen !b,aä, en varo met elkaar verbonden zijn. Wij kijken eerst naar de Masoretische tekst. Werkvertaling van Zacharia 4:7 (MT) Wie bent u, u grote berg, Voor het aangezicht van Zerubbabel zul je worden tot een vlakte en hij zal voortbrengen de noksteen, uitroepen: genade, genade voor hem
Zacharia 4:7 (MT) lAd±G’h;-rh:) hT'óa;-ymi( rvo=ymil. lb,ÞB'ruz> ynEïp.li hv'êaroh' !b,a,äh'-ta, ‘ayciAhw> `Hl'( !xEß !xEï tAa§vuT.
Zacharia 4:7 is een raadselachtige tekst waarvan de betekenis niet echt duidelijk is. Het is de enige tekst buiten Psalm 118:22 MT die de term varo gebruikt in relatie tot een steen, maar in een andere formulering. De steen in Zacharia 4:7 heeft betrekking op „de noksteen‟. In Zacharia 4:7-9 brengt Zerubbabel een steen waarmee hij kan voltooien wat hij begonnen is. Zerubbabel heeft de fundamenten van de tempel gelegd en hij zal hem ook afwerken. De Hebreeuwse tekst van Zacharia 4:7 helpt de betekenis van Psalm 118:22 te bepalen. De term varo suggereert dat het gaat om de top en niet om de bodem. De laatste steen is op zijn plaats gezet. Het werk is klaar. 102 100
Cahill, Not a Cornerstone, p. 351. Mark, Meine Stärke und mein Schutz ist der Herr, p. 245. 102 Cahill, Not a Cornerstone, pp. 352-353. Zie ook O‟Connor, The Stone the Builders Rejected, p. 3 en Mark, 101
22
Nu kijken we naar de tekst van de LXX. Zacharia 4:7 (LXX) ti,j ei= su, to. o;roj to. me,ga pro. prosw,pou Zorobabel tou/ katorqw/sai kai. evxoi,sw to.n li,qon th/j klhronomi,aj ivso,thta ca,ritoj ca,rita auvth/j
Dit vers is heel moeilijk te vertalen, daarom hebben we twee belangrijke vertalingen van de LXX geraadpleegd : Brenton en NETS.103 Brentons vertaling Who art thou, the great mountain before Zorobabel, that thou shouldest prosper? whereas I will bring out the stone of the inheritance, the grace of it the equal of my grace.
NETS Who are you, You great mountain, to prosper before Zorobabel? And you will bring forth the stone of inheritance, equality of grace, grace for it.
Er zijn enkele opvallende verschillen met de MT: Het woord varo is in de LXX vervangen door klhronomi,a, de „noksteen‟ is nu een „steen van erfenis‟ geworden. In de LXX is de derde persoon (‘ayciAh) van MT vervangen door de eerste persoon enkelvoud (evxoi,sw). De ik-figuur is degene die de steen voortbrengt. 104 Uit de context Zacharia 4:6-8 wordt duidelijk dat God aan het woord is. Hij is dus degene die de steen van erfenis voortbrengt. Daarmee is de steen heel bijzonder, hij wordt door God aangedragen. In de MT was het Zerubbabel, die de „noksteen‟ leverde: .hv'êaroh' !b,aäh, '-ta, ‘ayciAhw> Conclusie Ons onderzoek naar de termen hN")Pi varoå, hN")Pi !b,a,, en varo - !b,aä, laat zien dat de vertaling in de LXX met kefalh. gwni,aj = avkrogwniai/oj een exacte weergave is. Kefalh. gwni,aj betekent dus niet de onderste steen of een tot het fundament behorende hoeksteen, maar eerder de boven het portaal geplaatste „noksteen‟ van de bouw. 105 Er is maar één plaats die afwijkt, namelijk Jesaja 28:16 waar de context wijst in de richting van een steen die onderaan het gebouw zit en niet bovenaan.
2.5 Conclusies Het thema van de psalm is nood en verdrukking van de kant van vijanden, redding van Godswege en daarna dankbaarheid en lofzegging. God wordt geprezen, omdat Hij de aanroeping in nood (vv. 5-18) heeft gehoord en verlossing heeft gegeven (v. 21). In vers 23 geeft de gemeenschap uitdrukking aan haar verbazing over deze wonderbaarlijke redding. De wonderbaarlijke daad van God wordt in vers 22 verwoord met beeldspraak ontleend aan het bouwjargon. De met de dood bedreigde wordt vergeleken met een steen die door de bouwlieden in de eerste instantie was afgekeurd en weggeworpen. Echter deze steen heeft als kefalh. gwni,aj de belangrijkste plaats Meine Stärke und mein Schutz ist der Herr, p. 246. 103 L.C.L. Brenton, The Septuagint with Apocrypha: Greek and English, Peabody, Ma, 1990, p. 1117; Pietersma – Wright (eds.), A New English Translation of the Septuagint, p. 815. 104 Onze voorkeur gaat uit naar de vertaling van Brenton, hij vertaalt evxoi,sw correct met “I will …”, NETS kiest voor een andere vertaling: “you will …”. 105 Jeremias, Der Eckstein, p. 70. 23
gekregen.106 De afgekeurde is door God tot eer en aanzien gebracht. We hebben ontdekt dat kefalh. gwni,aj in Psalm 117 verschillende betekenissen heeft: a. een materiële steen dus een steen in de letterlijke zin van het woord, de letterlijke betekenis; b. een morele entiteit bv. de Thora; c. een persoon of een gemeenschap. In de twee laatste gevallen hebben we te maken met een metaforische betekenis. In de eerste betekenis, de letterlijke betekenis kan de afgekeurde steen niet een „hoeksteen‟ zijn, maar „de noksteen‟. Want bij de fundering voor de bouw wordt „de hoeksteen‟ gekozen en gelegd. Pas bij de voltooiing van de bouw wordt er uit de afgekeurde stenen „de noksteen‟ gekozen. Die eerst verworpen was, vormt nu de bekroning van de bouw. Als een morele entiteit kan kefalh. gwni,aj in Psalm 117:22 verwijzen naar de wet van God (Neh. 8): de wet is „de noksteen‟ van de Joodse gemeenschap. De steen kan ook slaan op een persoon. Hij kan verwijzen naar de Ik-figuur in de psalm die uit de ellende gered is door God. Hij kan ook verwijzen naar de Joden zelf of naar een bepaalde persoon zoals David (vgl. 1 Sam. 16), die eerst veracht werd maar later een held werd in Israëls geschiedenis. In enkele teksten van het Nieuwe Testament wordt teruggegrepen op de betekenis van kefalh. gwni,aj in Psalm 117. Heeft het steen-vers daar dezelfde betekenis of krijgt het dan een andere lading?
106
A. Noordegraaf, Psalm 118: 22, 23 in het Nieuwe Testament, Theologia Reformata 30 (1987) 244-263, pp. 245-246. 24
Hoofdstuk 3 Literaire analyse van de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) Om precies te achterhalen wat kefalh. gwni,aj binnen de parabel van de pachters (Mat. 21:3346) betekent, gaan we in dit hoofdstuk een aantal aspecten van de tekst onderzoeken. Eerst bakenen we de tekst van Matteüs 21:33-46 af (3.1). Vervolgens geven we de Griekse tekst van Matteüs 21:33-46 weer, voorzien van tekstkritische kanttekeningen (3.2). Verder presenteren we een werkvertaling van de Griekse tekst van Matteüs 21:33-46, die we voorzien van filologisch commentaar. Daarna onderzoeken we de opbouw van Matteüs 21:33-46 (3.3). Eerst geven we de basisstructuur van Matteüs 21:33-46 aan en daarna gaan we de interne structuur van de afzonderlijke sequenties bekijken. Dan geven we een schematisch overzicht van de gehele structuur van Matteüs 21:33-46. Voorts richten we onze aandacht op de betekenis van kefalh. gwni,aj binnen Matteüs 21:33-46 en ook in de rest van het Nieuwe Testament (3.4). We gaan in op de christologische en niet-christologische interpretatie ervan. Ten slotte gaan we in op de plaats, betekenis en functie van de parabel van de pachters binnen zijn directe literaire context (Mat. 21:23-22:14) (3.5). De structuur van Matteüs 21:23-22:14 geven we grof weer. De progressie in Matteüs 21:23-22:14 gaan we bekijken en we gaan aandacht besteden aan de vijandige confrontatie tussen Jezus en zijn opponenten. Als laatste kijken we naar de rol van Psalm 117 in Matteüs 21.
3.1 Afbakening van de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) We bepalen de afbakening van Matteüs 21:33-46 aan de hand van formele en inhoudelijke argumenten, die zoveel mogelijk ontleend worden aan de tekst zelf. 107 Onze perikoop heeft een duidelijk begin en einde. :Allhn parabolh.n avkou,sate (v. 33) en Kai. avkou,santej oi` avrcierei/j kai. oi` Farisai/oi ta.j parabola.j auvtou/ … evpei. eivj profh,thn auvto.n ei=con (vv. 45-46) omsluiten de perikoop. In vers 33 roept Jezus zijn toehoorders op om naar nog een andere parabel te luisteren en in de verzen 45-46 wordt de reactie van de hogepriesters en de Farizeeën door de verteller weergegeven. 108 Tussen die twee uiteinden wordt de parabel van de pachters door Jezus verteld. Vooral na zijn oproep in vers 33a (avkou,sate, imperativus meervoud) wordt er met spanning naar geluisterd. De toehoorders komen ook aan het woord. Ze geven een antwoord (v. 41) op de vraag van Jezus (v. 40). De afbakening van Matteüs 21:33-46 wordt bevestigd door de voorgaande tekst (21:28-32) en de tekst die erop volgt (22:1-14). Matteüs 21:33-46 staat tussen twee parabels in, de parabel van de twee zonen (21:28-32) en de parabel van het bruiloftsfeest (22:1-14). :Allhn parabolh.n avkou,sate (v. 33a) geeft aan dat er een nieuwe parabel verteld gaat worden door Jezus. In 22:1 staat er kai. avpokriqei.j o` VIhsou/j pa,lin ei=pen evn parabolai/j auvtoi/j le,gwn, “opnieuw sprak Jezus tot hen in parabels”. Daarmee wordt aangegeven dat er weer een andere parabel verteld gaat worden. Daardoor wordt het duidelijk dat het laatste vers van onze parabel 21:46 is. Matteüs 21:33-46 is dus een duidelijk afgerond geheel. Dat kunnen we ook afleiden uit het gegeven dat de perikoop wordt omlijst door de woorden parabolh.n avkou,sate (v. 33a) en avkou,santej … parabola.j (v. 45a). Deze woorden vertonen een chiastische structuur: 107
Weren, Vensters op Jezus, p. 19. K. Egawa, Jesus’ Authority Disputed: Incredulity and Judgement in Mt 21,23-22,14, Nagoya, Japan, 2007, p. 86. 108
25
A B B‟ A‟
parabolh.n avkou,sate avkou,santej parabola.j
(v. 33a) (v. 33a) (v. 45a) (v. 45a)
Bovendien omlijsten h=n (v. 33b) en ei=con (v. 46c ) de perikoop; ze zijn de enige twee woorden in onze perikoop die in het imperfectum staan. Na de oproep van Jezus aan de luisteraars begint Hij te vertellen a;nqrwpoj h=n …; dan volgt een allusie op Jesaja 5:2 (LXX). 109 In de rest van de perikoop vallen de woorden op die tijd aanduiden: o[te de. h;ggisen o` kairo.j tw/n karpw/n( avpe,steilen … (v. 34); pa,lin avpe,steilen … (v. 36); u[steron de. avpe,steilen … (v. 37); o[tan ou=n e;lqh| o` ku,r ioj (v. 40).110 Het antwoord van de toehoorders (v. 41) dient als conclusie van het verhaal over de pachters. Het wordt gevolgd door het commentaar van Jezus daarop (vv. 42-44) met het citaat uit Psalm 117:22-23 (v. 42). In de verzen 45-46 wordt de reactie van de hogepriesters en de Farizeeën beschreven op deze en de voorgaande parabel. 111
3.2 Werkvertaling, voorzien van filologisch commentaar Er is getracht de vertaling in goed Nederlands weer te geven, maar zo dicht mogelijk bij de Griekse tekst te blijven. De Griekse tekst voorzien we van tekstkritische kanttekeningen in de vorm van voetnoten. In de werkvertaling laten we de directe rede inspringen om zo een onderscheid te maken tussen de vertellertekst en de personagetekst. Verder voorzien we de werkvertaling van filologisch commentaar. De Griekse tekst van Matteüs 21:33-46112 33 :Allhn parabolh.n avkou,sateÅ a;nqrwpoj h=n oivkodespo,thj o[stij evfu,teusen avmpelw/na kai. fragmo.n auvtw/| perie,qhken kai. w;ruxen evn auvtw/| lhno.n kai. wv|kodo,mhsen pu,rgon kai. evxe,deto auvto.n gewrgoi/j kai. avpedh,mhsenÅ 34 o[te de. h;ggisen o` kairo.j tw/n karpw/n( avp e,steilen tou.j dou,louj auvtou/ pro.j tou.j gewrgou.j labei/n tou.j karpou.j auvtou/Å 35 kai. labo,ntej oi` gewrgoi. tou.j dou,louj auvtou/ o]n me.n e;deiran( o]n de. avpe,kteinan( o]n de. evliqobo,lhsanÅ 36 pa,lin113 avpe,steilen a;llouj dou,louj plei,o naj tw/n prw,twn( kai. evpoi,hsan auvtoi/j w`sau,twjÅ 37 u[steron de. avpe,steilen pro.j auvtou.j to.n ui`o.n auvtou/ le,gwn\ evntraph,sontai to.n ui`o,n mouÅ 38 oi` de. gewrgoi. ivdo,ntej to.n ui`o.n ei=pon evn e`autoi/j \ ou-to,j evstin o` klhrono,moj\ deu/te avpoktei,nwmen auvto.n kai. scw/men 114 th.n klhronomi,a n auvtou/( 109
Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 85. Ou=n is hier belangrijk, het geeft het keerpunt in het verhaal aan. Zonder ou=n zou o[tan (ou=n) e;lqh| o` ku,rioj een gewoon tijdsverandering aangeven. 111 Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 86. 112 De Griekse tekst is ontleend aan Nestle – Aland (eds.), Novum Testamentum Graece et Latine, 27. Auflage, Stuttgart, 1993, pp. 60-61 en BibleWorks 7. 113 *אsyp hebben kai pa,lin; D heeft pa,lin ou=n en 579 d hebben pa,lin de,. Wij kiezen voor de eerste variant vanwege de zwaarte van het handschrift Sinaiticus. 114 In plaats van scw/men hebben de volgende handschriften katascw/men: C W 0102 f 13 M ff1 q syp.h ¦ txt אB D L 110
26
39 40 41
42
43
44
45
46
kai. labo,ntej auvto.n evxe,balon e;xw tou/ avmpelw/noj kai. avpe,kteinan 115Å o[tan ou=n e;lqh| o` ku,r ioj tou/ avmpelw/noj( ti, poih,s ei toi/j gewrgoi/j evkei,noijÈ le,gousin auvtw/|\ kakou.j kakw/j avpole,sei auvtou.j kai. to.n avmpelw/na evkdw,setai a;lloij gewrgoi/j( oi[t inej avpodw,sousin auvtw/| tou.j karpou.j evn toi/j kairoi/j auvtw/nÅ Le,gei auvtoi/j o` VIhsou/j\ ouvde,pote avne,gnwte evn tai/j grafai/j \
li,qon o]n avpedoki,masan oi` oivkodomou/ntej( ou-toj evgenh,qh eivj kefalh.n gwni,aj\ para. kuri,ou evge,neto au[th kai. e;stin qaumasth. evn ovfqalmoi/j h`mw/n È116
dia. tou/to le,gw u`mi/n o[ti 117 avrqh,setai avfV u`mw/n h` basilei,a tou/ qeou/ kai. doqh,setai e;qnei poiou/nti tou.j karpou.j auvth/jÅ Îkai. o` pesw.n evpi. to.n li,qon tou/ton sunqlasqh,setai\ evfV o]n dV a'n pe,sh| likmh,sei auvto,nÅÐ118 Kai. avkou,santej 119 oi` avrcierei/j kai. oi` Farisai/o i ta.j parabola.j auvtou/ e;gnwsan o[t i peri. auvtw/n le,gei\ kai. zhtou/ntej auvto.n krath/sai evfobh,qhsan tou.j o;clouj( evpei. 120 eivj121 profh,thn auvt o.n ei=conÅ
Werkvertaling van Matteüs 21:33-46 33 Luistert naar nog een andere parabel. Er was een man, een heer des huizes, die een wijngaard plantte Z Q f 1 33 pc (lat) sys.c; Or. Wij kiezen hier voor scw/men omdat onder meer de handschriften Sinaiticus, Vaticanus, Bezae Cantabrigiensis, Regius en Coridethianus deze term ook bevatten en samen hebben ze meer gewicht dan de andere tekstgetuigen. 115 De Westerse tekst (D Q ita, b, c, d, e, ff2, h, r1 geo Irenaeus Lucifer Juvencus) heeft dezelfde volgorde als Marcus 12:8, waar de zoon eerst vermoord wordt en dan uit de wijngaard gegooid (avpe,kteinan auvto.n kai. evxe,balon auvto.n e;xw tou/ avmpelw/noj). Lucas 20:15 heeft evenals Matteüs 21:39: “wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem”. De volgorde is anders: eerst „buitenwerpen‟ en dan „doden‟. Zo verwijzen ze naar het feit dat Jezus is gekruisigd buiten de stad (zie Joh. 19:17.20 en Hebr. 13:12v). In feite volgen we de Westerse tekst niet, want waarschijnlijk past de Westerse tekst Matteüs aan aan Marcus. Zie D.A. Hagner, Matthew 14-28 (Word Biblical Commentary, 33B), Texas, 1995, p. 617. En ook B.M. Metzger, A Textual Commentary on the Greek New Testament: A Companion Volume to the United Bible Societies’ Greek New Testament (Fourth Revised Edition), Stuttgart, 1994, p. 47. 116 D* f 1.13 1424 al sa mae hebben u`mw/n in plaats van h`mw/n. De meerderheid van de handschriften kiest voor h`mw/n, en we sluiten ons erbij aan. 117 Het woord o[ti ontbreekt in de volgende handschriften: אB* Q 565. 700. 892 pc ¦ txt B2 C D L W Z 0102 f 1.13 M; Irlat. Wij kiezen hier tegen Nestle – Aland in. We geven de voorkeur aan de tekst zonder o[ti, omdat de kwaliteit van de handschriften waarin o[ti ontbreekt hoger is dan de kwaliteit van de handschriften waarin o[ti opgenomen is. 118 Het hele vers @Kai. … auto,n)# ontbreekt in: D 33 it sys; Or Eussyr ¦ txt אB C L W Z (Q) 0102 f 1.13 M lat syc.p.h co. Het vers staat in de Griekse tekst van Nestle - Aland tussen vierkante haakjes. Vele commentatoren beschouwen het vers als een inlas uit Lucas 20:18 (pa/j o` pesw.n evpV evkei/non to.n li,qon sunqlasqh,setai\ evfV o]n dV a'n pe,sh|( likmh,sei auvto,n). Er zijn drie verschillen tussen Matteüs 21:44 en Lucas 20:18 namelijk: 1. Alleen Matteüs heeft het voegwoord kai.. 2. Alleen in Lucas staat pa/j voor o` pesw.n … 3. Matteüs heeft het aanwijzend voornaamwoord tou/ton na to.n li,qon, terwijl Lucas een ander aanwijzend voornaamwoord (evkei/non) voor to.n li,qon heeft. Dus de formulering van Matteüs 21:44 en Lucas 20:18 is niet hetzelfde. De woorden uit Matteüs 21:44 zouden beter direct kunnen aansluiten op vers 42. Waarschijnlijk werd het vers per ongeluk weggelaten, doordat het oog van de kopiist van auvth/j (vers 43) naar auvto,n vergleed. Door de hoge ouderdom van de spreuken uit 21:44 en hun belang in de tekstuele overlevering besloten Metzger c.s. het vers te handhaven in de tekst, maar tussen vierkante haakjes. Zie Metzger, A Textual Commentary on the Greek New Testament, p. 47; Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 75 en Hagner, Matthew 14-28, p. 617. 119 אL Z 33. 892 pc aur sys.c sa bo hebben avkou,santej de ¦ txt B C D W Q 0102 f 1.13 M lat syp.h mae,. 120 C W 0102 f 13 M hebben evpeidh i.p.v. evpei ¦ txt אB D L Q f 1 33. 892 pc. 121 C D W 0102 f 13 33 M sy co hebben wj ¦ txt אB L Q f 1 pc. 27
34
35
36 37 38
39
40 41
42
43
44
45 46
en hij zette hem met een omheining af en groef er een wijnpers in en bouwde een toren en hij verpachtte hem aan wijnbouwers en ging op reis. Maar toen de tijd van de vruchten naderde, zond hij zijn dienaren naar de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te nemen. En de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast, de een sloegen ze, de ander doodden ze en de derde stenigden ze. Opnieuw zond hij andere dienaren, talrijker dan de eersten en zij deden met hen hetzelfde. Ten slotte zond hij zijn zoon tot hen en hij zei: “Mijn zoon zullen zij ontzien”. Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze tegen elkaar: “Dat is de erfgenaam. Kom op, laten we hem doden en zijn erfdeel in bezit nemen”. En zij grepen hem, wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. Wanneer dan de heer van de wijngaard komen zal, wat zal hij met die wijnbouwers doen?” Zij zeiden tot hem: “Hij zal die ellendelingen een ellendige dood bezorgen en hij zal de wijngaard aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de vruchten zullen geven wanneer het er de tijd voor is.” Jezus zei tegen hen: “Hebt u nooit in de Schriften gelezen: Een steen die de bouwers afkeurden, die is tot noksteen geworden. Door toedoen van de Heer geschiedde dit, en het is wonderlijk in onze ogen? Daarom zeg Ik u: Het koninkrijk van God zal u ontnomen worden en gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan voortbrengt. En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij ook valt, hij zal hem vermorzelen.” En toen de hogepriesters en de Farizeeën zijn parabels hoorden, begrepen zij dat Hij over hen sprak. En zij zochten Hem te grijpen, maar zij vreesden de menigten, omdat die Hem voor een profeet hielden.
28
Filologisch commentaar Vers 33 Hier is oivkodespo,thj met a;nqrwpoj verbonden; dat komt vaker voor in gelijkenissen (Mat. 13:52).122 vExe,deto is een indicativus aoristus medium derde persoon enkelvoud van evkdi,dwmi, „verpachten‟. Het woord evkdi,dwmi komt in het Nieuwe Testament alleen in de mediale vorm voor. 123 Hier wordt het vertaald als activum: „hij verpachtte hem (de wijngaard) aan wijnbouwers‟. In Matteüs 21:41 is evkdw,setai een indicativus futurum medium derde persoon enkelvoud van evkdi,dwmi. Deze werkwoordsvorm wordt ook vertaald als activum: „hij zal verpachten‟. In het algemeen weten de schrijvers van het Nieuwe Testament het onderscheid tussen activum en medium te bewaren, maar toch staat soms het medium in plaats van het verwachte activum. Ons woord evkdi,dwmi is daar een voorbeeld van. 124 Vers 35 De combinatie o` me.n…o` de, of o[j me.n…o[j de, betekent: de een…de ander.125 vEliqobo,lhsan is een indicativus aoristus activum derde persoon meervoud van liqo-bole,w (li,qoj = steen + ba,llw = werpen); dit werkwoord betekent „stenigen‟. 126 Vers 37 Qua vorm is het woord u[steron (adverbium van u[steroj) een comparativus, maar qua betekenis een superlatief. Daarom wordt het hier vertaald met „ten slotte‟.127 vEntraph,sontai is een indicativus futurum passivum derde persoon meervoud van evntre,pw (med.: zich om iets (tino,j) bekommeren, iets of iemand ontzien). 128 Vers 38 Deu/te is tweede persoon meervoud van deu/ro, „kom op!‟. 129 Oberlinner betoogt dat het bijwoord deu/te het meest gebruikt wordt als “Ermunterungspartikel” bij het meervoud, met een erop opvolgende imperativus of coniunctivus aoristus meervoud, zoals in ons vers (deu/t e avpoktei,nwmen).130 De praesens coniunctivus van avpoktei,nw (avpoktei,nwmen) heeft dezelfde vorm als de aoristus coniunctivus en betekent „laten we doden‟. 131 Vers 41 De terugkeer van dezelfde woorden of woordstammen op kleine afstand van elkaar noemt men paronomasia (paronomasi,a). Een voorbeeld daarvan is kakou.j kakw/j avpole,sei auvtou.j in 122
Zie J. Pfammatter, Oivkodome,w, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band II), Stuttgart, 1981, k. 1211-1218. Ook Bauer, Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen Literatur, k. 1131. 123 H. Goldstein, evkdi,domai, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band I), Stuttgart, 1980, k. 991-993. 124 BDR, p. 261, § 3162. 125 Zie Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 69. 126 Zie Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 70. 127 M. Zerwick, Biblical Greek, Rome, 1963, p. 49, nr. 149. 128 Zie H. Balz, evntre,pw, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band I), k. 1127-1129. Hij geeft als betekenis van het medium van evntre,pw “vor jemand respekt haben, jemand achten”. Zie ook BDR, p. 124, § 1492. 129 Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 70. 130 Zie L. Oberlinner, deu/te, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band I), k. 699-701. Zie ook BDR, p. 294, § 3642 en pp. 84-85, § 1078. 131 Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 70. 29
ons vers.132 Kakou.j, „kwaaddoener‟, is de accusatief mannelijk meervoud van kako,j, „slecht‟. Door het ontbreken van een lidwoord voor kakou.j laat Matteüs zien dat het accent ligt op hun slechte natuur. W. Bauer wijst erop dat het woord een ethische betekenis heeft.133 Vers 42 Au[th is de nominatief vrouwelijk enkelvoud van ou-toj. Hier is au[th een voorbeeld van een „vertalingssemitisme‟. Soms bij een letterlijke vertaling uit het Hebreeuws naar het Grieks kunnen semitismen insluipen in de Griekse vertaling. Zulke termen komen we ook vaak tegen in de LXX en daarmee ook in de citaten uit de LXX in het Nieuwe Testament. Bijvoorbeeld au[th (in plaats van tou/to) in Matteüs 21:42 = Marcus 12:11 para. kuri,ou evge,neto au[th kai. e;stin qaumasth. = Psalm 117:23. Het woord au[th slaat terug op datgene wat de Heer heeft gedaan. In het Hebreeuws kan taZO= vrouwelijk en onzijdig zijn. De LXX heeft voor het vrouwelijke au[th gekozen ter vertaling van taZO=.134 Vers 43 Poiou/nti is participium praesens activum datief neutrum enkelvoud van poie,w, „maken‟; het hoort bij e;qnei datief neutrum enkelvoud van e;q noj, „volk‟.135 Vers 44 De combinatie evfV o]n ))) a'n met conjunctief betekent „op wie ook‟, „op wie dan ook‟. 136 Vers 45 Bij dit vers voert Matteüs de hogepriesters en de Farizeeën op als toehoorders, terwijl in vers 23 de hogepriesters en oudsten als publiek zijn genoemd. Na vers 23 is nergens vermeld dat het publiek veranderd is.
3.3 Opbouw van Matteüs 21:33-46 Na de bespreking van de afbakening en eenheid van Matteüs 21:33-46 en het geven van de werkvertaling, voorzien van filologisch commentaar, gaan we nu verder met de analyse van de opbouw van de perikoop. Eerst geven we de basisstructuur van Matteüs 21:33-46 aan en daarna gaan we de interne structuur van de afzonderlijke sequenties bekijken. Ten slotte geven we de gehele structuur van Matteüs 21:33-46 in een schematisch overzicht weer. Basisstructuur van Matteüs 21:33-46 De indeling die door de meeste commentatoren gegeven wordt, ziet er als volgt uit: in de verzen 33-39 treffen we de parabel zelf aan en in de verzen 40-46 de toepassing ervan. 137 We zijn het niet helemaal eens met deze indeling, want we menen dat de verzen 40-41 ook bij de parabel van de pachters horen; ze hebben immers nog betrekking op de parabel zelf. In vers 132
BDR, pp. 418-419, § 488,1. Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 70. Zie ook Bauer, Griechisch-deutsches Wörterbuch, k. 806. 134 Zie BDR, pp. 4-5, § 43 en p. 115, § 138,2; zie ook Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 70. 135 Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 70. 136 Zerwick – Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament, p. 70. 137 Vgl. Hagner, Matthew 14-28, pp. 618-619 en ook W.D. Davies – D.C. Allison, Jr., A Critical and Exegetical Commentary on the Gospel according to Saint Matthew (Vol. III: Commentary on Matthew XIX-XXVIII), (The 133
30
40 stelt Jezus een vraag over de parabel en in vers 41 krijgt Hij een antwoord daarop. Bovendien begint vers 42 met de inleidende woorden le,g ei auvtoi/j o` VIhsou/j, “Jezus zei tegen hen”. Het commentaar van Jezus loopt tot en met vers 44. Dan volgt de reactie van de toehoorders op de parabel en op het commentaar van Jezus (vv. 45-46). Zoals we al gezien hebben wordt de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) omlijst door a;llhn parabolh.n avkou,sate (v. 33a: inleiding) en kai. avkou,santej oi` avrcierei/j kai. oi` Farisai/oi ta.j parabola.j auvtou/ … evpei. eivj profh,thn auvto.n ei=con (vv. 45-46: conclusie). De structuur van de perikoop ziet er uit als volgt: Vers 33a vormt de oproep van Jezus aan zijn toehoorders om te luisteren naar een andere parabel die Hij gaat vertellen. De verzen 33b-44 kunnen we verdelen in twee sequenties: X vv. 33b-41 de parabel zelf Y vv. 42-44 het commentaar van Jezus Deze sequenties zullen we dadelijk nader bekijken. De verzen 45-46 zijn een beschrijving van de reactie van de hogepriesters en de Farizeeën door de verteller. De hogepriesters en de Farizeeën moeten ook het subject zijn van le,gousin auvtw/| (v. 41) en zij zijn het tot wie Jezus zich richt (le,g ei auvtoi/j o` VIhsou/j in v. 42). In 21:23 zien we de hogepriesters en de oudsten van het volk op het toneel verschijnen; daarna wordt nergens vermeld dat er een verandering is opgetreden in de kring van de toehoorders van Jezus. 138 We gaan nu de sequenties X en Y verder bekijken: De indeling van sequentie X (vv. 33b-41) is helder: eerst een uiteenzetting over de kwestie (v. 33bc); dan de zending van de dienaren tot twee maal toe en uiteindelijk van de zoon om de vruchten in ontvangst te nemen en de afwijzing door de pachters (vv. 3439);139 vervolgens stelt Jezus een vraag over de afloop van de vertelling (v. 40) en ten slotte geven zijn toehoorders een antwoord op die vraag (v. 41). Kort samengevat ziet het geheel eruit als volgt: 140 A v. 33bc141 B vv. 34-39 C vv. 40-41
Sequentie Y (vv. 42-44) is wat gecompliceerder. Dit gedeelte bevat een citaat uit en enkele allusies op de LXX. Vers 42 bevat een citaat uit Psalm 117 (vv. 22-23); vers 43 beschrijft Jezus‟ harde verwerping van zijn tegenspelers. Vers 44 bevat allusies op LXX Jesaja 8:14 en Daniël 2:34-35 en is tevens de conclusie van deze sequentie (vv. 42-44). De sequentie Y kan zo ook in drie delen ingedeeld worden namelijk: A‟ v. 42 B‟ v. 43 C‟ v. 44
International Critical Commentary on the Holy Scriptures of the Old and New Testaments), Edinburgh, 2000, p. 174. 138 Zie Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 86. 139 Zie Hagner, Matthew 14-28, p. 618. 140 Voor de rest van de opbouw van Matteüs 21:33-46 volgen we vooral Egawa, Jesus’ Authority Disputed, pp. 86-90. 141 Egawa ziet vers 33 als een geheel; in het voorafgaande hebben wij opgemerkt dat vers 33a de inleiding van de perikoop vormt. 31
Interne structuur We gaan nu de interne structuur van de afzonderlijke sequenties X en Y verder bekijken: Sequentie X (vv. 33b-41) Deel A (vers 33bc: a;nqrwpoj … avpedh,mhsen) bestaat uit twee onderdelen: a a;nqrwpoj h=n oivkodespo,thj o[stij evfu,teusen avmpelw/na kai. fragmo.n auvtw/| perie,qhken kai. w;ruxen evn auvtw/| lhno.n kai. wv|kodo,mhsen pu,rgon b kai. evxe,deto auvto.n gewrgoi/j kai. avpedh,mhsenÅ Onderdeel a gaat over het aanleggen van de wijngaard; dit onderdeel bevat een allusie op LXX Jesaja 5:2. Onderdeel b gaat over het verpachten van de wijngaard aan de pachters door de heer des huizes voordat hij op reis gaat.
Deel B (vv. 34-39) begint met het woord o[te (v. 34), dat een verandering in tijd aangeeft en eindigt voor vers 40 waar het voegwoord o[tan staat.142 Het gaat over de zending van de dienaren en de zoon door de heer des huizes om de vruchten van de wijngaard in ontvangst te nemen en hun afwijzing; het gaat om actie en reactie. 143 Deel B valt te verdelen in drie onderdelen en elk onderdeel bestaat uit a en b; schematisch ziet het er als volgt uit: I
vv. 34-35 a v. 34 b v. 35
(de eerste groep wordt gezonden) “hij zond zijn dienaren” “de wijnbouwers sloegen de een, de ander doodden ze en weer een ander stenigden ze”
II
v. 36 a‟ v. 36a b‟ v. 36b
(de tweede groep wordt gezonden) “hij zond andere dienaren, talrijker dan de eersten” “zij deden met hen hetzelfde”
III
vv. 37-39 a” v. 37 b” vv. 38-39
(de zoon wordt gezonden) “hij zond zijn zoon” “de wijnbouwers doodden hem”
In elk van de onderdelen a, a‟, en a” komt het woord avposte,llw voor: a v. 34 avpe,steilen tou.j dou,louj auvtou/ “hij zond zijn dienaren” a‟ v. 36a avpe,steilen a;llouj dou,louj “hij zond andere dienaren” a” v. 37 avpe,steilen pro.j auvtou.j to.n ui`o.n auvtou/ “hij zond zijn zoon tot hen” Het woord avposte,llw laat de drievoudige zending van de kant van de heer des huizes zien. Ook zijn zoon wordt drie keer genoemd in de verzen 37-38. a” v. 37 to.n ui`o.n auvtou/ to.n ui`o,n mou b” v. 38 to.n ui`o.n En zijn dienaren ook: a v. 34 tou.j dou,louj auvtou/ b v. 35 tou.j dou,louj auvtou/
“zijn zoon” “mijn zoon” “de zoon” “zijn dienaren” “zijn dienaren”
142
Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 87. Vgl. Davies – Allison, Jr., A Critical and Exegetical Commentary (Vol. III), p. 174 en ook Hagner, Matthew 14-28, p. 618. 143
32
a‟
v. 36
a;llouj dou,louj
“andere dienaren”
Verder komen de volgende woorden ook drie keer voor in deel B (vv. 34-39): lamba,nw (vv. 34.35.39); gewrgoi, (vv. 34.35.38); avpo,kteinw (vv. 35.38.39). De combinatie o` kairo.j tw/n karpw/n, “de tijd van de vruchten”, uit vers 34 keert terug in vers 41 als tou.j karpou.j evn toi/j kairoi/j auvtw/n, “de vruchten wanneer het er de tijd voor is”. Maar er is wel verschil: volgens vers 34 worden de vruchten niet afgedragen door de wijnbouwers (de pachters uit vers 33), terwijl de vruchten volgens vers 41 wel op tijd afgedragen zullen worden aan de heer des huizes door de nieuwe pachters. 144
Deel C (vv. 40-41) bestaat uit a en b: a v. 40 o[tan ou=n e;lqh| o` ku,r ioj tou/ avmpelw/noj( ti, poih,s ei toi/j gewrgoi/j evkei,noijÈ b v. 41 kakou.j kakw/j avpole,s ei auvtou.j kai. to.n avmpelw/na evkdw,setai a;lloij gewrgoi/j( oi[tinej avpodw,sousin auvtw/| tou.j karpou.j evn toi/j kairoi/j auvtw/nÅ
Het woord o[tan markeert de scheiding tussen deel B (vv. 34-39) en deel C (vv. 40-41). Deel C laat de mogelijke reactie van de heer van de wijngaard zien. In a vraagt Jezus aan zijn toehoorders: “Wanneer dan de heer van de wijngaard komen zal, wat zal hij met die wijnbouwers doen?” In b (v. 41) wordt het vonnis uitgesproken (“Hij zal de ellendelingen een ellendige dood bezorgen”) dat de vergelding inhoudt voor hun slechte gedrag, dat beschreven is in deel B. 145 Dus schematisch: Cb v. 41 “Hij zal de ellendelingen een ellendige dood bezorgen” Dit is het resultaat voor hun slechte gedrag dat in deel B is beschreven: Ib v. 35 “de wijnbouwers sloegen de een, de ander doodden ze en de derde stenigden ze” II b‟ v. 36b “zij deden met hen hetzelfde” III b” vv. 38-39 “de wijnbouwers doodden hem” We zien ook dat vers 41b en vers 33c met elkaar overeenkomen: v. 41b “en hij zal de wijngaard aan andere wijnbouwers verpachten” v. 33c “en hij verpachtte hem aan wijnbouwers en ging op reis” Hieruit kunnen we concluderen dat vers 33bc en vers 41 de eerste sequentie X (vv. 33b-41) omsluiten; ze vormen dus een inclusie . 146 Sequentie Y (vv. 42-44) Sequentie Y hebben we ingedeeld in drie delen: A‟ v. 42 Le,gei auvtoi/j o` VIhsou/j\ ouvde,pote avne,gnwte evn tai/j grafai/j\
li,qon o]n avpedoki,masan oi` oivkodomou/ntej(
144
Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 88 en n. 113. Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 88. 146 Egawa, Jesus’ Authority Disputed, pp. 88-89 en n. 114. 145
33
ou-toj evgenh,qh eivj kefalh.n gwni,aj\ para. kuri,ou evge,neto au[th kai. e;stin qaumasth. evn ovfqalmoi/j h`mw/nÈ B‟
v. 43
C‟
v. 44
dia. tou/to le,gw u`mi/n o[t i avrqh,setai avfV u`mw/n h` basilei,a tou/ qeou/ kai. doqh,setai e;q nei poiou/nti tou.j karpou.j auvth/jÅ kai. o` pesw.n evpi. to.n li,qon tou/ton sunqlasqh,setai\ evfV o]n dV a'n pe,sh| likmh,s ei auvto,nÅ
Deel A‟ (v. 42) heeft een overeenkomst met A a (v. 33b): beide bevatten een citaat of allusie uit de LXX. A‟ (v.42) bevat het citaat Psalm 117:22-23 en A a (v. 33b) een allusie op Jesaja 5:2. Gaandeweg de perikoop treedt een zekere verschuiving op. Een aantal groepen en zaken worden steeds concreter aangeduid. In sequentie Y wordt dat vooral in deel B‟ (v. 43) duidelijk zichtbaar. Het nomen kuri,ou in A‟ (v. 42) komt overeen met o` ku,r ioj in C a (v. 40). De volgorde en de verandering van de eigenaar van de wijngaard kunnen we als volgt weergeven: v. 33 a;nqrwpoj h=n oivkodespo,thj “een man, een heer des huizes” v. 40 o` ku,rioj tou/ avmpelw/noj “de heer van de wijngaard” v. 42 para. kuri,ou evge,neto au[th “Door toedoen van de Heer is dit geschied” Blijkbaar is met de eigenaar van de wijngaard God bedoeld. Het woord h`mw/n is het laatste woord van A‟ (v.42) en laat zien hoe wonderlijk het werk van God is in de ogen van de mensen; het vormt een contrast met u`mi/n en u`mw/n in deel B‟ (v. 43). Uit de twee woorden u`mi/n en u`mw/n in vers 43 blijkt dat de veroordeling van Jezus direct gericht is tot zijn tegenstanders. De woorden avrqh,setai avfV u`mw/n, “zal u ontnomen worden” (v. 43), vormen een contrast met evxe,deto auvto.n gewrgoi/j, “hij verpachtte hem aan de wijnbouwers”, in deel A b (v. 33). Dus met de gewrgoi.. zijn de personages bedoeld die schuil gaan achter u`mi/n en u`mw/n (de tegenspelers van Jezus). De wijngaard uit vers 33 wordt aan „andere wijnbouwers‟ gegeven in C b‟ (v. 41). In B‟ (v. 43) blijkt dat met de wijngaard het koninkrijk van God bedoeld is. De „andere wijnbouwers‟ uit C b‟ (v. 41) blijken „een volk‟ te zijn (v. 43), „een volk‟ dat de vruchten voortbrengt. Let ook op de verschuiving van „vruchten afdragen‟ naar „vruchten voortbrengen‟. Het laatste deel C‟ (v. 44) is de afsluiting van sequentie Y (vv. 42-44) zoals C (vv. 40-41) de afsluiting is van sequentie X (vv. 33b-41). In de verzen 41 en 44 valt het strenge karakter van de veroordeling op. Vers 44 is een allusie op uit LXX Jesaja 8:14 en Daniël 2:34-35.147 Hoe verhoudt zich sequentie Y (vv. 42-44) tot sequentie X (vv. 33b-41)? Er vindt een soort verschuiving plaats. In het commentaar (vv. 42-44) beperkt Jezus zich niet tot het benoemen van zaken en personen uit de parabel (zoals de menselijke heer overeenkomt met God), maar hij gaat verder. Er worden in het commentaar van Jezus ook stappen gezet, die in het parabelverhaal zelf niet gezet worden. Het parabelverhaal eindigt met een dode zoon; de wijnbouwers zullen gedood worden door de heer van de wijngaard vanwege de dood van de zoon. We hebben vooral met dood te maken. 147
Egawa, Jesus’ Authority Disputed, pp. 89 – 90 en n. 116. 34
Wat gebeurt er in het commentaar van Jezus? In het commentaar wordt de parabel in zekere zin hernomen, maar met een ander beeld. In het parabelverhaal zit men in de wereld van de wijngaard/landbouw, in het commentaar zit men in de wereld van de bouw. Hoe verhoudt zich nu die constellatie van de wijngaard tot die constellatie van de bouwwereld? 148
148
Het is eigenlijk een spiegeling. Dat betekent dat men in het commentaar van Jezus aan de ene kant de verhoudingen uit het parabelverhaal terugvindt, maar tegelijkertijd gebruikt hij een ander beeld. Daardoor voegt hij iets nieuws toe, iets wat de parabel niet zegt. Zo kan hij een stap verder gaan. Het commentaar eindigt niet met de dood zoals het parabelverhaal, maar juist met verhoging: de steen die verworpen is, krijgt door toedoen van God een sleutelpositie. Hij is de „noksteen‟ geworden, hij heeft een kardinale functie. En dat is een stap verder en zit vooral in vers 42. Dat vraagt ook om „andere wijnbouwers‟ (v. 43): de eerste wijnbouwers moesten vruchten afdragen (v. 34) maar deden het niet, de nieuwe wijnbouwers moeten vruchten produceren (v. 43), ze moeten zelf vruchtbaar worden, productief zijn. Dat betekent dat ze goede daden moeten produceren; het gaat uiteindelijk om ethiek, om een bepaalde praxis. Vers 44 sluit aan bij het citaat uit Psalm 117:22-23 in vers 42. Want de steen uit de psalm komt via allusies op twee andere teksten (Jes. 8:14; Dan. 2:34-35) terug. Maar de steen krijgt een extra lading. Eerst was de steen iets dat de bouwers konden wegdoen, nu wordt de steen op zijn beurt levensgevaarlijk voor iedereen die hem met vijandige bedoelingen tegemoet treedt. Of iemand erover struikelt of dat de steen op hem valt dat doet er niet toe. In beide gevallen verliest men, de steen is altijd sterker, hoe je ook ermee in aanraking komt. Dat is een hele forse manoeuvre die Jezus daar uithaalt; aan de parabel geeft Hij op die manier een lading die er eerst niet was. Dus het commentaar van Jezus (vv. 42-44), sequentie Y, geeft een nieuw zicht op de hele parabel. De betekenis van de parabel wordt daardoor verduidelijkt. We zien dat ook aan de reactie van de hogepriesters en de Farizeeën in vers 45 (“Toen de hogepriesters en de Farizeeën zijn parabels hoorden wisten ze dat Hij over hen sprak”). Eigenlijk weten ze pas na het horen van het commentaar van Jezus dat Hij over hen sprak, anders zouden ze Hem misschien een ander antwoord gegeven hebben (v. 41) op zijn vraag over wat de heer van de wijngaard zou moeten doen met de slechte pachters (v. 40). In ieder geval niet zo‟n strenge beoordeling.
148
Het wiskundige teken ≙ betekent komt overeen met. 35
Ter afsluiting geven wij de gehele structuur van Matteüs 21:33-46 schematisch weer:
Vers 33a X
Inleiding
vv. 33b-41 De parabel (wijngaard)
A
B
v. 33bc Introductie heer, Wijngaard en wijnbouwers vv. 34-39 de zending van de dienaren en de zoon en hun afwijzing (dus actie en reactie) (geen vruchten afdragen)
a b
v. 33b: het aanleggen van de wijngaard v. 33c: het verpachten van de wijngaard
I vv. 34-35 de eerste groep wordt gezonden
a b
II v. 36 de tweede groep wordt gezonden
a‟ b‟
III vv. 37-39 de zoon wordt gezonden
a” b”
C
vv. 40-41 Jezus‟ vraag en ‟t antwoord van de toehoorders (slot)
Y
vv. 42-44 Commentaar van Jezus
A‟
a b
v. 34 actie v. 35 reactie v. 36a actie v. 36b reactie v. 37 actie vv. 38-39 reactie
v. 40 vraag van Jezus v. 41 het antwoord van de toehoorders
v. 42 citaat LXX Ps. 117:22-23 (introductie steen)
(bouwwereld)
B‟
v. 43 de veroordeling door Jezus van zijn toehoorders
(vruchten voortbrengen)
C‟
v. 44 allusies op LXX Jes. 8:14 en Dan. 2:34-35 (slot)
Verzen 45-46
Afsluiting
36
3.4 Welke betekenis krijgt kefalh. gwni,aj binnen Matteüs 21:33-46? We gaan nu onderzoeken wat de betekenis is van kefalh. gwni,aj binnen Matteüs 21:33-46. Heeft deze woordcombinatie hier een christologische betekenis of niet? Wat zijn de argumenten voor een christologische interpretatie (3.4.1) en welke voor een nietchristologische interpretatie (3.4.2)?
3.4.1 Christologische interpretatie We bekijken de klassieke christologische interpretatie aan de hand van Kingsbury. Hij is een goede representant ervan. Vervolgens onderzoeken we de betekenis van Psalm 117:22-23 in de rest van het Nieuwe Testament buiten Matteüs aan de hand van enkele sleutelwoorden die in samenhang met kefalh. gwni,aj gebruikt worden. Deze zijn: avvpodokima,zw, oivkodome,w, qaumasto,j en para. kuri,ou. Zij kunnen licht werpen op de precieze betekenis van kefalh. gwni,aj. Klassieke christologische interpretatie Kingsbury149 betoogt dat het geheim van Jezus‟ goddelijke zoonschap een belangrijk motief is binnen het evangelie van Matteüs en dat de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van dit motief. Volgens Kingsbury worden de Joodse leiders pas in de parabel van de pachters (21:3346) en niet eerder geconfronteerd met de bewering dat Jezus de zoon van God is. Jezus is hier de woordvoerder van Gods standpunt met betrekking tot zijn identiteit (21:37-38). Als Jezus spreekt over de zoon of over zichzelf, laat Hij de heer van de wijngaard, of God naar Hem verwijzen als “mijn zoon” (“mijn zoon zullen zij ontzien” (21:37)). Deze verwijzing naar “mijn zoon” herinnert ons aan de woorden van de stem uit de hemel die uitgesproken worden bij de doop van Jezus en bij de transfiguratie (“dit is mijn geliefde zoon” (Mat. 3:17; 17:5)). In Matteüs 26:63 tijdens het proces wordt aan Jezus door de hogepriester onder ede gevraagd of Hij de Zoon van God is. Kingsbury noemt dit een herformulering van de bewering die Jezus had gemaakt in de parabel van de pachters. Door een bevestigend antwoord te geven op de vraag van de hogepriester, wordt Jezus ter dood veroordeeld, o.a. voor het plegen van Godslastering (Mat. 26:63-68). Jezus‟ vertelling van de parabel van de pachters blijkt een belangrijke gebeurtenis te zijn in de plot van Matteüs, in die zin dat deze parabel een belangrijke stap in de actie markeert die tot het proces van Jezus leidt, dus ook tot zijn dood en verrijzenis. Evenals een aantal exegeten150 is ook Kingsbury van mening dat Matteüs‟ versie van de parabel van de pachters een allegorische parabel is. Dat blijkt uit aantal punten: De “man”, die de “heer des huizes” (21:33) of de “heer van de wijngaard” (21:40) is, is God. De “wijngaard” (21:33) is Israël (vgl. Jes. 5:1-7). De “wijnbouwers” (21:33) aan wie de heer des huizes zijn wijngaard verpacht, zijn de Joodse leiders (vgl. 21:23.45). De “dienaren” (21:34.36) die de heer des huizes zendt naar de wijnbouwers om zijn
149
J.D. Kingsbury, The Parable of the Wicked Husbandmen and the Secret of Jesus‟ Divine Sonship in Matthew: Some Literary-Critical Observations, Journal of Biblical Literature 105/4 (1986) 643-655. 150 Zie bijvoorbeeld A. Jülicher, Die Gleichnisreden Jesu (Teil II: Auslegung der Gleichnisreden der drei ersten Evangelien), Darmstadt, 1969, pp. 385-406; J. Jeremias, Die Gleichnisse Jesu, München – Hamburg, 1969, pp. 50-55. 37
vruchten in ontvangst te nemen, zijn de profeten die God in het verleden naar Israël zond (vgl. Mat. 5:12; 11:13; 23:29-32.37; Jer. 7:25-26). De “zoon” (21:37-38) en “erfgenaam” (21:38) die de heer des huizes als laatste zendt, is Jezus, de zoon van God (vgl. Mat. 3:17; 17:5). Het doden van de zoon buiten de wijngaard (Mat. 21:38-39) is de kruisiging. De vernietiging van de slechte wijnbouwers door de heer van de wijngaard (21:41) is de straf die de Joodse leiders van God zullen krijgen. Het verpachten van de wijngaard aan andere pachters (21:41) omschrijft Jezus in zijn commentaar op de parabel als „het geven van het koninkrijk van God‟ aan een ander „volk‟ (21:43). Dat verwijst volgens Kingsbury naar de „kerk‟. „Geven van de vruchten aan de eigenaar‟ (21:41.43) is „de wil van de Vader doen‟ (vgl. Mat. 21:31; 7:21; 12:50; 26:42; 6:10). Het citaat uit Psalm 117 verwijst volgens Kingsbury naar Jezus‟ dood als gevolg van de samenzwering van de Joodse leiders en zijn verheerlijking en rechtvaardiging door God in de opstanding. En de steen van vers 44 dient als een waarschuwing dat de verwerping van Jezus, de zoon van God, zal leiden tot een veroordeling op de laatste dag. 151
Volgens Kingsbury geeft deze parabel een schets van de geschiedenis van God met zijn volk Israël. God heeft Israël uitgekozen om zijn volk te zijn en hij heeft het toevertrouwd aan de zorg van zijn leiders. Via zijn profeten en ten slotte via zijn zoon Jezu s heeft God de Joodse leiders geroepen om zijn wil te doen. Echter, de Joodse leiders hebben telkens zijn profeten vermoord, en nu willen zij ook de zoon gaan vermoorden. Als gevolg van hun slechtheid zal God hen zwaar straffen en aan hen zijn koninkrijk ontnemen en het geven aan een ander volk, „de kerk‟, dat wel zijn wil zal gaan doen. Zo ook zal God de zoon, die de leiders gaan vermoorden, verheffen en rechtvaardigen door hem op wonderbaarlijke wijze te doen verrijzen uit de dood. En degene die de zoon verwerpt plaatst zich onder de bedreiging van het laatste oordeel. 152 Kritiek op Kingsbury Bij enkele punten willen we een kritische kanttekening plaatsen. 1) Hij legt de parabel van de pachters allegorisch uit. Hij beweert o.a. dat Jezus over zichzelf spreekt wanneer Hij over de zoon van de heer van de wijngaard heeft. Echter dat staat er allemaal niet zo duidelijk in. Er zijn wel parabels in Matteüs die allegorisch zijn, zoals de parabel van de tarwe en het onkruid op de akker (Mat. 13:24-30 = het parabelverhaal en Mat. 13:36-43 = de uitleg ervan). Daar staat heel duidelijk aangegeven wat voor wat staat, bv. degene die het goede zaait is de Mensenzoon (13:37); de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het koninkrijk; het onkruid, dat zijn de kinderen van de boze (13:38); degene die het onkruid zaait is de duivel; de oogst is de voleinding van de tijd en de maaiers zijn de engelen (13:39) enz. Dat is typisch allegorisch. Hier (Mat. 21:33-46) is dat niet zo duidelijk. 2) Hij gaat bij zijn christologische interpretatie uit van het substitutiedenken153 als het gaat over de positie van Israël. Kingsbury betoogt dat e;q noj, „volk‟ (Mat. 21:43), verwijst 151
Kingsbury, The Parable of the Wicked Husbandmen, p. 645. Voor de betekenis en het aantal van de metaforen zie ook Jülicher, Die Gleichnisreden Jesu (Teil II), pp. 385-406; Jeremias, Die Gleichnisse Jesu, pp. 50-55; C.E. Carlston, The Parables of the Triple Tradition, Philadelphia, 1975, pp. 40-45; en K. Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament, 27), Tübingen, 1983, pp. 72-106. 152 Kingsbury, The Parable of the Wicked Husbandmen, pp. 645-646. 153 Dit houdt in dat de kerk Israël vervangen heeft als het nieuwe Godsvolk, de drager van de belofte en het 38
naar „de kerk‟. Echter er staat „een volk‟, onbepaald, en niet ta e;qnh, „de volkeren‟, wat bij Matteüs een vaste uitdrukking voor de heidenen is. Er staat ook niet het woord evkklhsi,a dat wel in Matteüs 16:18 en 18:17 voorkomt. 154 “Het koninkrijk van God zal u ontnomen worden en gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan voortbrengt”(v. 43). Het voortbrengen van vruchten is een algemene eis; het kan zowel door Israël als door de kerk uitgevoerd worden. Ze vallen onder dezelfde norm. In vers 45 begrijpen de Joodse leiders dat het parabelverhaal op hen slaat, dat zij niet productief zijn, geen goede leiders zijn. Zij bekeren zich echter niet. Daarentegen volharden zij in hun streven om Jezus te grijpen; maar door hun vrees voor de menigte doen ze het niet, want de menigte ziet Jezus als een profeet (v. 46). Hier staat het Joodse volk nog achter Jezus. Welke betekenis heeft Psalm 117:22-23 in de rest van het Nieuwe Testament buiten Matteüs? We gaan na wat de betekenis is van enkele sleutelwoorden155 die in samenhang met kefalh. gwni,aj gebruikt worden. Ze komen elders in het Nieuwe Testament ook voor. Feitelijk gaat het daarbij om de vraag hoe Psalm 117:22-23 in het Nieuwe Testament geïnterpreteerd wordt.156
Kefalh. gwni,aj In totaal komt kefalh. gwni,a j vijf keer voor in het Nieuwe Testament, steeds in het citaat uit Psalm 117:22. Behalve in de parabel van de pachters (Mat. 21:42; Marc. 12:10; Luc. 20:17) komt kefalh. gwni,aj nog voor in Handelingen 4:11 en 1 Petrus 2:7. In Handelingen 4:8-12 spreekt Petrus tot de Joodse leiders over Jezus. Hij is door de leiders van het volk en oudsten gekruisigd en door God opgewekt uit de doden. 157 Handelingen 4:11 ou-to,j evstin o` li,qoj( o` evxouqenhqei.j u`fV u`mw/n tw/n oivkodo,mwn( o` geno,menoj eivj kefalh.n gwni,ajÅ
Werkvertaling Hij is de steen, die door u, de bouwers, werd veracht, deze is tot noksteen geworden.
In 1 Petrus 2:4-8 schrijft Petrus tot de gemeenschap om hen een hart onder de riem te steken. Hij verwijst enkele malen naar de metafoor van de steen. In 1 Petrus 2:7 gebruikt hij de woorden kefalh. gwni,aj. 1 Petrus 2:7 u`mi/n ou=n h` timh. toi/j pisteu,ousin( avpistou/sin de. li,qoj o]n avpedoki,masan oi` oivkodomou/ntej( ou-toj evgenh,qh eivj kefalh.n gwni,aj
Werkvertaling Kostbaar dus voor u die gelooft, maar voor de ongelovigen geldt: Een steen die de bouwers afkeurden, die is tot noksteen geworden.
In 1 Petrus 2:7-8 heeft kefalh. gwni,aj betrekking op een „noksteen‟, die ook een steen is waaraan men zich stoot, een rots waarover men struikelt. Uit de context blijkt dat met de steen Jezus bedoeld is.
verbond, omdat het Joodse volk Jezus als de Messias heeft afgewezen (zie Mat. 27:25: Heel het volk antwoordde en zeide: “Zijn bloed op ons en onze kinderen!”). 154 W.J.C. Weren, Israël en de Kerk: Lijnen van Jes 5:1-7 naar Mt 21:33-44, Tilburg, 1984, p. 12. 155 Deze zijn: avvpodokima,zw, oivkodome,w, qaumasto,j en para. kuri,ou. 156 We putten hier uit Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 118-119. 157 Zie ook Handelingen 4:10: gnwsto.n e;stw pa/sin u`mi/n kai. panti. tw/| law/| VIsrah.l o[ti evn tw/| ovno,mati VIhsou/ Cristou/ tou/ Nazwrai,ou o]n u`mei/j evstaurw,sate( o]n o` qeo.j h;geiren evk nekrw/n . 39
VApodokima,zw Buiten het „noksteen‟ vers komt avpodokima,zw, „verwerpen‟, met betrekking tot de Mensenzoon of Jezus vier keer in het Nieuwe Testament voor: Marcus 8:31; Lucas 9:22; Lucas 17:25 en 1 Petrus 2:4. In Hebreeën 12:17 komt het woord avpodokima,zw ook voor, maar daar heeft het betrekking op Esau, die afgewezen werd toen hij de zegen van zijn vader wilde verkrijgen. In Marcus 8:31 en Lucas 9:22 spreekt Jezus op een verhullende wijze over de verwerping van de Mensenzoon door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, en in aansluiting daarop over zijn verrijzenis op de derde dag. 158 Marcus 8:31 Kai. h;rxato dida,skein auvtou.j o[ti dei/ to.n ui`o.n tou/ avnqrw,pou polla. paqei/n kai. avpodokimasqh/nai u`po. tw/n presbute,rwn kai. tw/n avrciere,wn kai. tw/n grammate,wn kai. avpoktanqh/nai kai. meta. trei/j h`me,raj avnasth/nai
Werkvertaling En Hij begon hun te leren, dat de Mensenzoon veel moet lijden, en verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen opstaan.
Lucas 9:22 eivpw.n o[ti dei/ to.n ui`o.n tou/ avnqrw,pou polla. paqei/n kai. avpodokimasqh/nai avpo. tw/n presbute,rwn kai. avrciere,wn kai. grammate,wn kai. avpoktanqh/nai kai. th/| tri,th| h`me,ra| evgerqh/naiÅ
Werkvertaling en zei: „De Mensenzoon moet veel lijden, en verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en op de derde dag opgewekt worden.‟
Sprekend over de dag van de Mensenzoon (Luc. 17:20-37), beweert Jezus dat de Mensenzoon voordat Hij in heerlijkheid komt, veel moet lijden en dat Hij verworpen moet worden door deze generatie (Luc. 17:25). Lucas 17:25 prw/ton de. dei/ auvto.n polla. paqei/n kai. avpodokimasqh/nai avpo. th/j genea/j tau,thjÅ
Werkvertaling Maar eerst moet Hij veel lijden, en verworpen worden door deze generatie.
In deze tekst (Luc. 17:25) zien we dat de Mensenzoon verworpen zal worden door deze generatie en niet alleen door de Joodse leiders. In 1 Petrus 2:4 zien we dat ook Jezus door de mensen wordt verworpen. 1 Petrus 2:4 pro.j o]n proserco,menoi li,qon zw/nta u`po. avnqrw,pwn me.n avpodedokimasme,non para. de. qew/| evklekto.n e;ntimon(
Werkvertaling Treed toe tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar door God uitverkoren en kostbaar.
Concluderend kunnen we zeggen dat de Mensenzoon of Jezus zal verworpen worden, niet alleen door de Joodse leiders maar ook door andere mensen.
Oivkodome,w In het Nieuwe Testament komt de term oivkodome,w, „bouwen‟, alleen in de „noksteen‟ passages voor (Mat. 21:42; Marc. 12:10; Luc. 20:17; 1 Petr. 2:7). In Handelingen 4:11 identificeert Petrus de bouwers met de leiders van het volk en oudsten (zie ook Hand. 4:8). 159
158 159
Vgl. Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 119-120. Giesler, Christ the Rejected Stone..., p. 121. 40
Qaumasto,j Evenals in de Septuagint is de term qaumasto,j in het Nieuwe Testament verbonden met de noties „geloof‟ en „wonder‟. 1 Petrus 2:9 u`mei/j de. ge,noj evklekto,n( basi,leion i`era,teuma( e;qnoj a[gion( lao.j eivj peripoi,hsin( o[pwj ta.j avreta.j evxaggei,lhte tou/ evk sko,touj u`ma/j kale,santoj eivj to. qaumasto.n auvtou/ fw/j\
Werkvertaling Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een verkregen volk, opdat u de heldendaden van Hem zult verkondigen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderlijk licht.
Het spreken over Gods wonderlijk licht en over zijn gunstbewijzen in dit vers is vergelijkbaar met de inhoud van Psalm 117. Er is sprake van een visie die niet-gelovigen niet kunnen hebben, omdat zij het zijn die de steen hebben verworpen of erover zijn gestruikeld (vgl. 1 Petr. 2:8). Qaumasto,j duidt hier op een wonder dat alleen gelovige mensen kunnen zien, een wonder dat komt na afwijzing door anderen. Matteüs 21:43 spreekt ook van „anderen‟, aan wie het koninkrijk van God gegeven zal worden en die de vruchten daarvan zullen voortbrengen. Hetzelfde patroon van afwijzing en de daarop volgende glorie is hier ook aanwezig. Van „iets gezien hebben‟, terwijl anderen het „niet gezien hebben‟ is ook sprake in Johannes 9:30, waar de blinde, die genezen is door Jezus, tegen de Farizeeën, die geweigerd hebben het wonder in zijn genezing te zien, het volgende zegt: 160 Johannes 9:30 evn tou,tw| ga.r to. qaumasto,n evstin( o[ti u`mei/j ouvk oi;date po,qen evsti,n( kai. h;noixe,n mou tou.j ovfqalmou,jÅ
Werkvertaling “Hierin is immers iets wonderlijk, dat u niet weet, waar Hij vandaan komt, en Hij heeft mijn ogen geopend.
Evenals in Matteüs 21 weigeren de Farizeeën in Jezus te geloven. In Johannes 9:39 wordt het verhaal over de blindgeborene afgesloten met een uitspraak van Jezus, waarin Hij laat zien dat zijn optreden tot diametraal tegenover elkaar staande reacties leidt. 161 Johannes 9:39 Kai. ei=pen o` VIhsou/j\ eivj kri,ma evgw. eivj to.n ko,smon tou/ton h=lqon( i[na oi` mh. ble,pontej ble,pwsin kai. oi` ble,pontej tufloi. ge,nwntaiÅ
Werkvertaling En Jezus zei: “Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen die niet zien, zullen zien, en die zien blind zullen worden.”
Para. kuri,ou In het Nieuw Testament verwijst de term para. kuri,ou naar iets ontvangen van God, uit genade en met weinig verdienste van de kant van de ontvanger. De betekenis volgt heel consequent het gebruik in het Oude Testament, waar para. kuri,ou duidt op Gods genade en op zijn ingrepen ten gunste van zijn volk. De woorden para. kuri,ou (die ook voorkomen in Mat. 21:42) hebben in de nu volgende passages betrekking op de genadegave van God. 162 Efeziërs 6:8 eivdo,tej o[ti e[kastoj eva,n ti poih,sh| avgaqo,n( tou/to komi,setai para. kuri,ou
Werkvertaling Wetende dat ieder het goede dat hij gedaan heeft, van de Heer zal ontvangen,
160
Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 121-122. Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 122-123. 162 Giesler, Christ the Rejected Stone..., p. 123. 161
41
ei;te dou/loj ei;te evleu,qerojÅ
of hij een slaaf is of een vrije.
2 Timoteüs 1:18 dw,|h auvtw/| o` ku,rioj eu`rei/n e;leoj para. kuri,ou evn evkei,nh| th/| h`me,ra|Å kai. o[sa evn VEfe,sw| dihko,nhsen( be,ltion su. ginw,skeijÅ
Werkvertaling De Heer geve hem, dat hij genade vindt bij de Heer op die dag. En hoeveel hij te Efeze gediend heeft, weet u heel goed.
Jakobus 1:7 mh. ga.r oive,sqw o` a;nqrwpoj evkei/noj o[ti lh,myetai, ti para. tou/ kuri,ou(
Werkvertaling Zo iemand moet niet denken, dat hij iets van de Heer ontvangen zal.
In Handelingen beweert Paulus in zijn afscheidsrede aan de oudsten van de gemeente Efeze, dat hij de dienst van het woord van de Heer Jezus heeft ontvangen: 163 Handelingen 20:24 avllV ouvdeno.j lo,gou poiou/mai th.n yuch.n timi,an evmautw w`j teleiw/sai to.n dro,mon mou kai. th.n diakoni,an h]n e;labon para. tou/ kuri,ou VIhsou/( diamartu,rasqai to. euvagge,lion th/j ca,ritoj tou/ qeou/Å
Werkvertaling Maar ik voor mijzelf acht mijn leven niets waard, als ik mijn loop kan voltooien en de dienst die ik van de Heer Jezus ontvangen heb: om te getuigen van de goede boodschap van Gods genade.
In Lucas 1:45 groet Elizabeth Maria en prijst haar voor haar geloof in Gods macht. Hier gaat het niet alleen over een daad van God (de uitverkiezing van Maria), maar ook over een daad van geloof (Maria‟s geloof in Gods woord). Eenzelfde patroon is te vinden in het „noksteen‟ vers, waar een daad van God (de uitverkiezing van de steen) verbonden is met een daad van geloof van de kant van het uitverkoren volk.164 Lucas 1:45 kai. makari,a h` pisteu,sasa o[ti e;stai telei,wsij toi/j lelalhme,noij auvth/| para. kuri,ouÅ
Werkvertaling En gelukkig is zij, die gelooft; wat haar door de Heer gezegd is, zal in vervulling gaan.
Conclusie Uit ons onderzoek naar de term kefalh. gwni,aj en de hierboven besproken sleutelwoorden kunnen we enkele conclusies trekken: op de andere plaatsen waar kefalh. gwni,aj gebruikt wordt, wijst deze woordcombinatie op Jezus (Hand. 4:11; 1 Petr. 2:7); het woord avpodokima,zw wordt gebruikt om aan te geven dat „de Mensenzoon‟ of Jezus verworpen wordt (Marc. 8:31; Luc. 9:22; Luc. 17:25; 1 Petr. 2:4); in Handelingen 4:8-11 wordt het woord oivkodome,w in verband gebracht met de leiders van het volk; het woord qaumasto,j slaat steeds op iets wonderlijks van de kant van God (1 Petr. 2:9; Joh. 9:30). Maar niet iedereen wil het wonderlijke zien (Joh. 9:30); de term para. kuri,ou heeft steeds betrekking op de genadegave van God (Luc. 1:45; Ef. 6:8; 2 Tim. 1:18; Jak. 1:7; Hand. 20:24). In ons onderzoek vinden we aanwijzingen om te zeggen dat het citaat in de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) inderdaad op Jezus slaat. Dat sluit aan bij de klassieke christologische interpretatie. 163 164
Giesler, Christ the Rejected Stone..., p. 123. Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 123-124. 42
3.4.2 Niet-christologische interpretatie Bijna iedereen is het erover eens dat het citaat op de zoon slaat. Uitzonderingen daarop vormen o.a. Alfred Suhl 165 en David Stern166. We gaan eerst de visie van Suhl behandelen en dan die van Stern. Vervolgens gaan we een nieuwe visie geven. Ten slotte kijken we naar de morele betekenis van kefalh. gwni,aj in Matteüs 21:33-46. Visie van Alfred Suhl Suhl probeert aan te tonen dat het citaat Psalm 117:22-23 bij Marcus nog geheel en al vrij is van christologische connotaties maar dat Matteüs en Lucas Marcus verkeerd begrepen hebben en de steen christologisch interpreteren. Hij vindt dat het citaat in de versie van Matteüs eigenlijk overbodig is: het dient geen enkel doel en door zijn plaatsing in 21:42 wordt de aansluiting van vers 43 bij vers 41 verstoord. Volgens hem had het citaat in Marcus (12:1-12) geen christologische kleur, maar de woorden uit de psalm sloegen daar op de in v. 9 beschreven omkering van de lotgevallen: ti, ou=n poih,sei o` ku,rioj tou/ avmpelw/nojÈ evleu,s etai kai. avpole,sei tou.j gewrgou.j kai. dw,sei to.n avmpelw/na a;lloij. Volgens Suhl geeft dit vers de visie van Marcus weer op de Joodse oorlog: deze evangelist ziet deze oorlog als de straf van God voor de dood van Jezus. De nadruk ligt op de verandering van omstandigheden door toedoen van God. Marcus vatte au[th in LXX Psalm 117:23 op als een verwijzing naar deze gebeurtenis. Op de visie van Suhl is veel kritiek mogelijk. Zijn argumentatie houdt geen stand. Snodgrass wijst erop dat er nergens een verwijzing is te vinden in de para bel naar de Joodse oorlog. Verder, dat Psalm 117:23 hier zou worden toegepast op de in Marcus 12:9 beschreven gebeurtenissen, strookt niet met de volgorde van Psalm 117:22. In vers 22 wordt eerst de steen verworpen en daarna verheven. De situatie in Marcus 12:9 spreekt van een groep die zichzelf wilde verheffen; deze groep zal bestraft en afgewezen worden door God. Het is duidelijk dat Psalm 117:23 verwijst naar de gebeurtenissen van Psalm 117:22 en aangeeft dat de hier geschetste omkering in het lot van de steen het werk van God is. 167 Vaak wordt beweerd dat het citaat uit Psalm 117:22-23 in Matteüs 21:33-46 de bedoeling van de parabel veranderd heeft. 168 Het zou beter zijn om te zeggen dat het eerste deel van het citaat (Ps. 117:22a) op de verwerping van de zoon door de Joodse leiders betrokken wordt (afkeuring), terwijl het tweede deel (Ps. 117:22b-23) een nieuwe stap zet in de gedachtegang van de parabel. Er wordt gesproken over verhoging en over de vreugde die dat gebeuren teweeg brengt. 169 Op het eerste gezicht lijkt de overgang van het beeld van de wijngaard naar het beeld van de bouw wat vreemd 170. Maar de versie van Matteüs bevat een aantal woorden die de overgang mogelijk maken: dat de zoon wordt buitengeworpen (v. 39), past bij de steen die afgekeurd wordt (v. 42); de wijnbouwers (v. 33) passen bij de bouwers (v. 42). Zoals de bouwers de „steen‟ verworpen hebben, zo hebben de wijnbouwers de zoon, die de erfgenaam is, verworpen. Daarom zullen ze óf vermoord worden zoals de wijnbouwers in het parabelverhaal (v. 41) óf verpletterd worden door de steen zoals dat kan geschieden in de 165
A. Suhl, Die Funktion der alttestamentlichen Zitate und Anspielungen im Markusevangelium, Gütersloh, 1965, pp. 140-142. Zie ook Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants, p. 97. 166 D. Stern, Parables in Midrash: Narrative and Exegesis in Rabbinic Literature, Cambridge, 1991, pp. 192196. 167 Vgl. Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants, p. 98. 168 Zie Suhl, Die Funktion der alttestamentlichen Zitate und Anspielungen im Markusevangelium, p. 141; Jülicher, Die Gleichnisreden Jesu (Teil II), p. 405. 169 Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants, p. 95. 170 De combinatie van landbouw met de wereld van de bouw komt ook voor in Jesaja 5:7 en 1 Korintiërs 3:9. 43
bouwwereld (v. 44). Hun afwijzing van de zoon of van de „steen‟ zal hoe dan ook tot zelfvernietiging leiden. 171 Zowel in de wereld van de wijngaard (vv. 33b-41) als in die van de bouw (vv. 42-44), is er sprake van andere wijnbouwers resp. van „een volk‟ dat wel productief is. Het parabelverhaal eindigt met de mededeling dat de wijngaard aan andere wijnbouwers zal gegeven worden die de vruchten wel zullen afdragen (v. 41); in vers 43 staat: “het koninkrijk van God zal u ontnomen worden en aan een volk gegeven worden dat wel de vruchten daarvan voortbrengt”. Vers 43 toont aan dat de Joodse leiders niet meer de bezitters van het koninkrijk van God zijn, omdat ze het bezitten van het koninkrijk van God niet verbonden hebben met het naleven van de wet van God, ze zijn niet productief. Het koninkrijk van God zal aan „een volk‟ 172 gegeven worden dat wel productief is. Pas na het commentaar van Jezus (vv. 42-44) wordt de bedoeling van de parabel echt duidelijk. Zo is het vaker bij „juridische‟ parabels. Zulke verklaringen hoeven niet per se een latere toevoeging te zijn zoals sommige critici beweren; bijna alle oudtestamentische en rabbijnse parabels hebben zo een verklaring om de betekenis duidelijk te maken. 173 Het citaat uit Ps. 117 (vv. 22-23) in de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) maakt duidelijk over wie Jezus spreekt. Het functioneert zoals de uitspraak van Natan, “Jij bent de man” (2 Sam. 12:7), die we aantreffen in zijn aan David vertelde parabel (2 Sam. 12:1-15). Bovendien, de term „bouwers‟ was een algemeen rabbijnse benaming voor de religieuze leiders van het volk. 174. Juist vanwege dit citaat weten de Joodse leiders dat zij worden voorgesteld als onrechtmatige gebruikers van hun gezag dat ze van God hebben ontvangen. De parabel is tegen hen gericht. 175 Het is niet zo dat het citaat het einde van de parabel verstoort. Integendeel het maakt de bedoeling van de parabel duidelijk. Het tweede deel van het citaat (117:22b-23) zet zelfs een nieuwe stap in vergelijking met de parabel. 176 Visie van David Stern Stern suggereert dat de slechte wijnbouwers de eigentijdse Joodse leiders zijn en dat de zoon uit de parabel van de pachters Johannes de Doper voorstelt. Stern concludeert dit uit de narratieve context. Jezus is volgens Stern degene die de Joodse leiders veroordeelt voor de dood van Johannes. De lezer van het evangelie kan volgens hem zodoende een parallel trekken tussen het lot van Johannes en het lot van Jezus. Na het commentaar van Jezus op het parabelverhaal begrijpen de Joodse leiders de bedoeling van de parabel: zij worden veroordeeld voor de dood van Johannes de Doper. Zij 171
Vgl. Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 127-128. Wie precies bedoeld wordt met „een volk‟ is onduidelijk. Er wordt in ieder geval niet gezegd dat het een ander volk is dan het volk Israël. Het „nieuwe volk‟ dat wel productief is, kan bestaan uit zowel Joden als heidenen. Echter, in de vorige parabel (Mat. 21:28-32) zijn beide groepen Joden. 173 Zie voor de oudtestamentische parabels: Rechters 9:7-20; 2 Samuel 12:1-14; 14:1-17; 1 Koningen 20:35-43; 2 Koningen 14:8-10; Jesaja 5:1-7; Ezechiël 17:3-21; 19:1-14; 21:1-5; 24:3-14. Parabels kunnen soms aan het begin of op het einde een verklaring bieden die de betekenis en functie van de parabel duidelijk maakt. In rabbijnse parabels is dat ook vaak het geval, zie A. Feldman, The Parables and Similes of the Rabbis: Agricultural en Pastoral, Cambridge, 1924. 174 b Shab 114a; b Berak 64a. Zie H. Freedman – I. Epstein (eds.), Seder Mo‘ed: Shabbath (Hebrew-English Edition of the Babylonian Talmud), New York, [ca. 1960]; M. Simon – I. Epstein (eds.), Seder Zer’a‘im: Berakoth (Hebrew-English Edition of the Babylonian Talmud), New York, [1970] en J.D.M. Derrett, Studies in the New Testament (Volume two: Midrash in Action and as a Literary Device), Leiden, 1978, pp. 64-67 of J.D.M. Derrett, „The Stone that the Builders Rejected‟, Studia Evangelica IV: Texte und Untersuchungen zur Geschichte der altchristlichen Literatur 102 (1968) 180-186, pp. 184-186; Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants, p 96, n. 102. 175 Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants, pp. 95-97, n. 105. 176 Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants, p. 97. 172
44
willen Jezus grijpen en met Jezus doen wat ze al met Johannes gedaan hebben. Maar hun vrees voor de menigte weerhoudt hen om hun wens te volbrengen. Stern schrijft ook dat het citaat in Matteüs 21:42 over Johannes de Doper gaat. Het verwijst naar zijn afwijzing en zijn uiteindelijke rechtvaardiging door God. De verworpen steen symboliseert Johannes de Doper. Hij schrijft: “only their stupidity and/or their wickedness prevented the builders, the Jews, from recognizing its true value.” 177 Opvallend is dat Stern hier de bouwlieden gelijk stelt met „de Joden‟. In het voorgaande hebben we laten zien dat de bouwlieden overeenkomen met de Joodse leiders en niet met het Joodse volk. We hebben kritiek op Stern. De bewering dat „de zoon‟ verwijst naar Johannes de Doper houdt geen stand. De voorafgaande context (zie Mat. 21:23-32: de vraag naar Jezus‟ bevoegdheid en de parabel van de twee zonen) gaat wel over Johannes de Doper; daar heeft Stern gelijk in. Maar de parabel van de pachters gaat over de Joodse leiders en zij hebben Johannes de Doper niet vermoord. Dat erkent Stern ook, maar hij gaat ervan uit dat de evangelist178 Jezus voorstelt als degene die de Joodse leiders veroordeelt voor de moord op Johannes. Er wordt nergens naar Johannes verwezen als „de zoon‟ en ook niet naar zijn rechtvaardiging of verhoging. Er wordt wel over hem gesproken als degene die de weg baant (zie Mat. 11:10). Opvallend is dat volgens Stern de parabel verwijst naar de veroordeling en dood van Jezus, maar hij zegt: “Whether or not Jesus himself identified John‟s death with his own predicament is a question we will never be able to answer for certain.” 179 Of nu met „de zoon‟ Johannes de Doper - of wie dan ook behalve Jezus - bedoeld wordt, de verwijzing naar Jezus verdwijnt niet. Of Jezus zijn lot hier parallel met het lot van een andere persoon ziet, blijft een vraag.
Kefalh. gwni,aj als de gemeenschap Matteüs projecteert het conflict uit zijn tijd tussen de Joodse leiders en de volgelingen van Jezus terug in zijn evangelie. Hij wil zijn lezers duidelijk maken dat ze aan de goede kant staan en dat hun tegenstanders de verliezers zijn. Dat lezen we in vers 44. De steen in vers 44 kunnen we zien als de gemeenschap van volgelingen van Jezus. Zij houden stand, omdat God met hen is. De steen van vers 42 kunnen we ook interpreteren als de gemeenschap van Jezus‟ volgelingen, die in het verleden is afgekeurd, maar nu in de tijd van Matteüs gegroeid is tot een hechte groep. De leden van de gemeente moeten dezelfde weg gaan die Jezus ook gegaan is. Zij moeten lijden zoals Jezus geleden heeft (zie Mat. 10:17-18. 22), maar ze zullen bij het laatste oordeel hun beloning krijgen. Wat de meester heeft meegemaakt, maakt de gemeenschap ook mee. Want Jezus is één met zijn volgelingen (Mat. 28:17).
Kefalh. gwni,aj als Gods geboden De woorden kefalh. gwni,aj kunnen ook een morele betekenis hebben. Ze kunnen slaan op de wet en de geboden van God. In de parabel van de twee zonen (Mat. 21:28-32) en de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) heeft Jezus het over de Joodse leiders (zie Mat. 21:45) die de wil van God niet doen. Ze zeggen wel ja, maar vervolgens doen ze niets en dragen geen vruchten af. In vers 42 komt „de steen‟ ter sprake. Die kunnen we verstaan als de wet en de geboden van God aan het volk van Israël. De Joodse leiders, de bouwers, hebben de taak gekregen om die geboden na 177
Stern, Parables in Midrash, p. 195. Stern kiest voor de versie van Marcus, omdat hij ervan uitgaat dat Matteüs en Lucas Marcus gebruikt hebben voor hun versie van de parabel van de pachters. De verschillen tussen de drie evangelisten zijn klein. Zie Stern, Parables in Midrash, pp. 189-190. 179 Stern, Parables in Midrash, p. 195. 178
45
te leven en in stand te houden en ze aan het volk te onderwijzen. Zo blijven zij het uitverkoren volk van God. Ook in het Oude Testament wordt er steeds op gewezen dat het volk en de leiders de wet en de geboden van God moeten gehoorzamen. Als zij het niet doen worden ze door God verworpen. Zo staat het ook geschreven in Hosea 4:6:180 w`moiw,qh o` lao,j mou w`j ouvk e;cwn gnw/sin o[ti su. evpi,gnwsin avpw,sw kavgw. avpw,somai se. tou/ mh. i`erateu,ein moi kai. evpela,qou no,mon qeou/ sou kavgw. evpilh,somai te,knwn sou
Mijn volk is gelijk geworden aan degene die geen kennis heeft; omdat jij kennis verworpen hebt, zal ook ik jou verwerpen, zodat jij mijn priester niet zult zijn. En jij vergat de wet van jouw God, en ik zal jouw kinderen vergeten.
In onze perikoop hebben de hogepriesters en Farizeeën hun plicht verzaakt en de wet en de geboden van God, „de steen‟, verworpen. In de parabel van de pachters is dat duidelijk terug te vinden. Voordat God („de heer van de wijngaard‟) hen gaat straffen voor het niet uitvoeren van hun taak, stuurt hij eerst zijn dienaren („profeten‟) en ten slotte zijn zoon naar hen om hen te waarschuwen. De pachters hebben echter hun taak niet volbracht, zoals de heer hen had gevraagd. Integendeel, ze hebben de afgezanten van de heer mishandeld en gedood. Omdat de wet en de geboden van God door de Joodse leiders verworpen worden, is door toedoen van God „de steen‟ tot „de noksteen‟ geworden van een volk dat wel de wet en de geboden van God naleeft en in praktijk brengt. Dit volk is productief in tegenstelling tot de Joodse leiders die onproductief waren. Daarom wordt het koninkrijk van God aan hen ontnomen en aan dat productieve volk gegeven (v. 43). Conclusie De visies van Suhl en Stern zijn niet overtuigend. Uit ons onderzoek is gebleken dat kefalh. gwni,aj op Jezus slaat. Het kan ook op de gemeenschap slaan, maar de gemeenschap kan niet los gemaakt worden van de sleutelfiguur Jezus. Steeds komen we terug bij Jezus als de steen die verworpen is en door toedoen van God „de noksteen‟ is geworden. Echter, het citaat kan ook een niet-christologische betekenis hebben. Met „de steen‟ kunnen de wet en geboden van God bedoeld worden. Zoals in Matteüs 5:17 staat is Jezus niet gekomen om de Wet of de Profeten op te heffen, maar te vervullen. Voor de volgelingen van Jezus staat Hij gelijk met de vervulling van Gods geboden. Ook de morele betekenis kunnen we niet losmaken van Jezus.
3.5 Plaats, betekenis en functie van de parabel van de pachters binnen zijn directe literaire context (Mat. 21:23-22:14) Hier gaan we in op de plaats, betekenis en functie van de parabel van de pachters (Mat. 21:3346) in zijn directe literaire context (Mat. 21:23-22:14). Wij geven de structuur ervan in het kort weer. Daarbij volgen we het schema van Egawa 181. Echter bij de parabel van het bruiloftsfeest (22:1-14) volgen we zijn indeling niet, omdat we denken dat daar ook dezelfde indeling valt te vinden als in de andere parabels. Daarna bespreken we de progressie in Matteüs 21:23-22:14, het conflict tussen Jezus en zijn opponenten en de rol van Psalm 117 in Matteüs 21.
180
Zie ook o.a. 1 Samuel 15:23; Jesaja 56:10-11; Leviticus 26:43; Spreuken 1:29-33; 1 Koningen 11:11 en Matteüs 7:23. 181 Egawa, Jesus’ Authority Disputed, pp. 66-67. 46
Plaats van de parabel in de context Zoals we al eerder gezien hebben bevindt de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) zich tussen twee parabels, de parabel van de twee zonen (Mat. 21:28-32) en die van het bruiloftsfeest (Mat. 22:1-14). De hele vertelling vindt plaats in de tempel en begint al in vers 23. Daar gaat Jezus de tempel binnen en geeft onderricht. Tijdens zijn onderricht komen de hogepriesters en oudsten van het volk naar Hem toe en vragen Hem naar zijn bevoegdheid. Dat heeft ongetwijfeld betrekking op wat Jezus de dag ervoor gedaan had: zijn intocht in Jeruzalem (21:7-11), het zuiveren van de tempel (21:12-13) en het genezen van blinden en kreupelen in de tempel (21:14). Vooral ergeren de leiders zich aan het feit dat de kinderen in de tempel Jezus toeroepen met de woorden: “Hosanna, de Zoon van David” (21:15). In 21:23 begint de confrontatie met de tegenpartij. Jezus beantwoordt hun vraag naar zijn bevoegdheid met een tegenvraag: to. ba,ptisma to. VIwa,nnou po,qen h=nÈ evx ouvranou/ h' evx avnqrw,pwnÈ “vanwaar was de doop van Johannes, uit de hemel of uit de mensen (v. 25)?” Hiermee drijft Hij de leiders in het nauw. Als ze zeggen “uit de hemel”, dan lopen ze zichzelf tegen het lijf, want ze hebben Johannes geen geloof geschonken (v. 25); maar zeggen ze dat de doop van Johannes “uit de mensen” kwam, dan krijgen ze de menigte tegen zich. Want Johannes werd door allen voor een profeet gehouden (v. 26). Daarom geven ze Jezus als antwoord: ouvk oi;damen, “we weten het niet” (v. 27). Al aan het begin van de confrontatie weet Jezus hen in het defensief te dringen. 182 Nu de leiders van het Joodse volk het laten afweten, weigert Jezus hen een antwoord te geven op hun vraag naar zijn bevoegdheid. Maar Hij breekt het gesprek niet af, en begint direct met het vertellen van drie parabels achter elkaar aan zijn tegenstanders: de parabel van de twee zonen (21:28-32); van de pachters (21:33-46) en van het bruiloftsfeest (22:1-14). De parabels gaan gepaard met commentaar, met uitspraken van Jezus waarmee Hij de gang van zaken uit de parabels op zichzelf en op zijn tegenstanders toepast. Daarmee loopt het conflict tussen beiden hoog op. Pas in vers 45 krijgen zijn toehoorders in de gaten dat Hij hen bedoelt met zijn parabels, want er zijn al twee tot nu toe verteld. Het gesprek duurt tot 22:14. In 22:15 staat dat de Farizeeën, de tegenstanders, weggaan; daar begint een nieuwe tekstuele eenheid. Het einde van onze tekstuele eenheid (22:14) duidt het einde van Jezus‟ drie parabels (21:28-22:14) aan, want 22:15 introduceert de discussie over wel of niet belasting betalen aan de keizer (22:15-22). Dat is de eerste van de drie vragen die gesteld worden aan Jezus door de Joodse leiders om Hem op de proef te stellen (22:15-40). In 22:42 krijgen we een tegenvraag van Jezus: “Van wie is de Messias de zoon?” In 22:46 wordt duidelijk dat de tegenstanders van Jezus niet opgewassen zijn tegen Hem; ze kunnen Hem geen antwoord geven en vanaf die dag durft niemand Hem meer iets te vragen. Onze tekstuele eenheid (21:23-22:14) vormt een geheel en is het eerste deel van een grotere tekstuele eenheid die Jezus‟ laatste confrontatie met de Joodse leiders beschrijft (Mat. 21:23-22:46).183 Verbanden tussen de drie parabels (Mat. 21:28-22:14) De verhalende zinnen in 21:33a: a;llhn parabolh.n avkou,sate en 22:1: pa,lin ei=pen evn parabolai/j auvtoi/j tonen dat Jezus steeds in gesprek is met hetzelfde publiek. De drie parabels staan ook onderling met elkaar in verband. Alle drie parabels benadrukken het doen van wat goed is; ze hebben betrekking op het koninkrijk van God (21:31.43) of op het koninkrijk der hemelen (22:2). De eerste twee gaan over een wijngaard. En de tweede en de derde vertonen ook overeenkomsten: 1) in 21:37-39 gaat het over de zoon van de heer van de wijngaard, in 22:2 over de zoon 182 183
W. Weren, Belichting van het bijbelboek Matteüs, ‟s-Hertogenbosch, 1994, pp. 196-197. Egawa, Jesus’ Authority Disputed, pp. 65-66. 47
2) 3) 4) 5)
van de koning; de formulering avpe,steilen tou.j dou,louj auvtou/, “hij zond zijn dienaren” (21:34), wordt in 22:3 herhaald; 21:36 en 22:4 zijn gedeeltelijk gelijk door de constructie pa,lin avpe,steilen a;llouj dou,louj, “opnieuw zond hij andere dienaren”; In 22:6 worden de dienaren vermoord en dat komt ook gedeeltelijk overeen met 21:35, waar ook de dienaren worden vermoord; 21:41 en 22:7 bevatten beide het woord avpo,llumi, „vernietigen‟; een overeenkomst is ook dat in beide parabels de moordenaars worden gedood. 184
De drie parabels (21:28-32; 21:33-46; 22:1-14) delen dezelfde thema‟s, verwante constructies en gemeenschappelijk vocabulaire:185 21:28-32 21:33-46 22:1-14 a;nqrwpoj (v. 28) (te,kna (v. 28)) avmpelw/ni (v. 28) u[steron (vv. 29.32) w`sau,twj (v. 30) ku,rie (v. 30) Jezus‟ vraag (v. 31) antwoord van de tegenstanders (v. 31) le,gei auvtoi/j o` VIhsou/j\(v. 31) basilei,an tou/ qeou/ (v. 31) ivdo,ntej (v. 32)
a;nqrwpoj (v. 33) ui`o.n (vv. 37-38) avmpelw/na (v. 33) u[steron (v. 37) w`sau,twj (v. 36) ku,rioj (v. 40) Jezus‟ vraag (v. 40) antwoord van de tegenstanders (v. 41) le,gei auvtoi/j o` VIhsou/j (v. 42) basilei,a tou/ qeou/ (v. 43) ivdo,ntej (v. 38) parabola.j (v. 45) avpe,steilen tou.j dou,louj auvtou/ (v. 34) pa,lin avpe,steilen a;llouj dou,louj (v. 36) deu/te (v. 38) o]n me.n … o]n de.. (v. 35) labo,ntej … tou.j dou,louj auvtou/ … avpe,kteinan (v. 35) evkei,noij (v. 40) avpole,sei (v. 41) krath/sai (v. 46)
avnqrw,pw| (v. 2) ui`w/| (v. 2)
basilei,a (v. 2) parabolai/j (v. 1) avpe,steilen tou.j dou,louj auvtou/ (v. 3) pa,lin avpe,steilen a;llouj dou,louj (v. 4) deu/te (v. 4) o]j me.n … o]j de. (v. 5) krath,santej tou.j dou,louj auvtou/ … avpe,kteinan (v. 6) evkei,nouj (v. 7) avpw,lesen (v. 7) krath,santej (v. 6)
De structuur van Matteüs 21:23-22:14 Aan de hand van de wisseling van vraag en antwoord kunnen we hier schematisch de structuur van deze eenheid (21:23-22:14) weergeven. Want in de eerste perikoop (21:23-27) is er een dialoog in de vorm van vraag en tegenvraag. Daarna worden door Jezus drie parabels verteld (21:28-22:14). De eerste twee parabels (21:28-32 en 21:33-46) bevatten een kort gesprek tussen Jezus en zijn tegenstanders. In de derde parabel, de parabel van het bruiloftsfeest (22:1-14), treffen we geen vraag van Jezus en geen antwoord van zijn tegenstanders aan. Hoewel, er is binnen de parabel die Jezus vertelt een vraag door de koning
184
Weren, Belichting van het bijbelboek Matteüs, p. 197; W.J.C. Weren, The Use of Isaiah 5,1-7 in the Parable of the Tenants (Mark 12,1-12; Matthew 21,33-46), Biblica 79 (1998) 1-26, p. 23. 185 Onderstaand overzicht is grotendeels ontleend aan Davies – Allison, Jr., A Critical and Exegetical Commentary (Vol. III), pp. 188-189. 48
waarop echter geen antwoord komt. 186 De persoon die geen bruiloftskleding draagt (22:1114), beantwoordt de vraag van de koning met stilte (22:12). 187 In grote lijnen ziet de structuur er als volgt uit: 188 I 21:23-27 Vraag van de Joodse leiders naar Jezus‟ bevoegdheid II 21:28-22-14 Drie parabels 1. 2. 3.
21:28-32 21:33-46 22:1-14
de parabel van de twee zonen de parabel van de pachters de parabel van het bruiloftsfeest
En gedetailleerd ziet de structuur er zo uit: I Vraag over Jezus‟ bevoegdheid (21:23-27) a Vraag van de hogepriesters en de oudsten van het volk (21:23) b Jezus‟ tegenvraag (21:24-25a) a‟ Onderling overleg en antwoord van Jezus‟ tegenstanders (21:25b-27a) b‟ Jezus‟ definitief antwoord (21:27b) II
De parabel van de twee zonen (21:28-32) a b a‟
III
De parabel van de pachters (21:33-46) a b a‟ b‟
IV
Jezus‟ vertelling van de parabel en vraag (21:28-31a) Het antwoord van de hogepriesters en de oudsten van het volk (21:31b) Jezus‟ veroordeling van de hogepriesters en de oudsten van het volk (21:31c-32)
Jezus‟ vertelling van de parabel en vraag (21:33-40) Het antwoord van Jezus‟ tegenstanders (21:41) Jezus‟ veroordeling van zijn tegenstanders (21:42-44) Beschrijving van de reactie van de hogepriesters en de Farizeeën (21:45-46)
De parabel van het bruiloftsfeest (22:1-14) a b a‟
Jezus‟ vertelling van de parabel en de vraag van de koning (22:1-12a) De stilte van de gast zonder bruiloftskleding (22:12b) De veroordeling door de koning van de gast zonder bruiloftskleding (22:13-14)
De progressie in Matteüs 21:23-22:14189 Onze tekstuele eenheid begint wanneer Jezus de tempel binnengaat en onderricht geeft. Echter tijdens zijn onderricht komen de hogepriesters en oudsten van het volk naar Hem toe en vragen Hem naar zijn bevoegdheid om zo te doen en naar degene die Hem die bevoegdheid gegeven heeft (v. 23). Jezus beantwoordt hun vraag met een tegenvraag over de herkomst van de doop van Johannes (v. 25). Daarmee zitten ze klem. Ze kunnen niet zeggen “van de hemel”, want ze hebben hem geen geloof geschonken en ook niet “van de mensen”, want dan krijgen ze de menigte tegen zich, die Johannes voor een profeet houdt. Dus geven ze Hem als antwoord: “we weten het niet” (v. 27). Daarop begint Jezus in parabels te spreken. De eerst parabel, de parabel van de twee zonen (Mat. 21:28-32), gaat over een vader die 186
Egawa, Jesus’ Authority Disputed, p. 67. Davies – Allison, Jr., A Critical and Exegetical Commentary (Vol. III), p. 193. Davies en Allison schrijven: “vv. 11-12b: reaction of king (entrance and question); v. 12c: response (silence).” 188 We volgen hier het schema van Egawa in beide structuren. Bij de bespreking van de gedetailleerde structuur van de parabel van het bruiloftsfeest volgen we zijn schema niet, want we kunnen hier ook een indeling op basis van vraag en „antwoord‟ maken. Egawa heeft als indeling: a. indroductie van de parabel (22:1) en a‟. Jezus‟ vertelling van de parabel (22:2-14). Zie Egawa, Jesus’ Authority Disputed, pp. 66-67. 189 Voor deze paragraaf maken we vooral gebruik van Weren, Belichting van het Bijbelboek Matteüs, pp. 197200. 187
49
twee zonen heeft. Aan de twee zonen wordt door hun vader, die een wijngaard heeft, verzocht om in de wijngaard te gaan werken. De eerste zoon weigert te gaan werken in de wijngaard van zijn vader, maar hij bedenkt zich en gaat toch. De tweede belooft het te zullen doen, maar hij gaat niet. Dan vraagt Jezus in vers 31 aan zijn publiek om een reactie. “Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan?” Zijn toehoorders antwoorden dat de eerste zoon de wil van de vader heeft uitgevoerd. Het gaat immers om wat ze doen en niet om wat ze zeggen. Vervolgens gaat Jezus de parabel uitleggen. Hij identificeert de eerste zoon met de tollenaars en de hoeren (vv. 31-32), want zij hebben Johannes wel geloofd; de tweede zoon staat gelijk met de hogepriesters en oudsten van het volk, omdat zij Johannes geen geloof geschonken hebben (v. 32). Zo krijgen ze een spiegel voorgehouden en krijgen te horen dat de tollenaars en de hoeren hen voorgaan naar het koninkrijk van God (v. 31). De toehoorders krijgen geen tijd om op de woorden van Jezus te reageren. Hij gaat direct door met het vertellen van een volgende parabel (21:33-46). Die gaat over een man die een wijngaard aanlegt en deze verpacht aan wijnbouwers. Daarna gaat de eigenaar zelf op reis. Als het tijd voor de oogst is, stuurt hij gezanten om de vruchten ervan in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers molesteren de gezanten en doden er enkele. Zelfs als de eigenaar zijn eigen zoon zendt, wordt hij gedood, omdat zij zelf de rechtmatige eigenaren van de wijngaard willen worden. Alweer vraagt Jezus een reactie van zijn toehoorders: “Wanneer de heer van de wijngaard komen zal, wat zal hij met die wijnbouwers doen?” (v. 40). Het antwoord dat de toehoorders Hem geven, verwoordt de straf die de wijnbouwers verdienen: “Hij zal die ellendelingen een ellendige dood bezorgen en hij zal de wijngaard aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de vruchten zullen geven wanneer het er tijd voor is.” 190 Aansluitend geeft Jezus zelf commentaar (vv. 42-44) op de parabel. In vers 42 verschijnt een nieuwe metafoor, namelijk die van de steen. In vers 42 citeert Jezus Psalm 117:22-23: “Een steen die de bouwers afkeurden, die is tot noksteen geworden. Door toedoen van de Heer geschiedde dit, en het is wonderlijk in onze ogen.” We zijn nu van de wereld van de agricultuur in de wereld van de architectuur beland. In het citaat van vers 42 staan elementen die de inhoud van de parabel weerspiegelen: de wijnbouwers komen overeen met de bouwlieden; de heer van de wijngaard komt overeen met God; de zoon komt overeen met de steen; zoals de zoon gedood werd door de wijnbouwers, zo is de steen afgekeurd door de bouwlieden; door toedoen van God wordt de afgekeurde steen/de gedode zoon „de noksteen‟, het centrum van een nieuwe gemeenschap. In vers 43 keren we terug naar de beeldtaal van de parabel. Het koninkrijk van God wordt vergeleken met de wijngaard, die aan andere „wijnbouwers‟ gegeven zal worden. Zij zullen wel vruchten voortbrengen. Jezus spreekt dus niet over het doden van de slechte wijnbouwers, zoals de straf in vers 41 luidde. Wie de nieuwe wijnbouwers zijn wordt niet direct duidelijk: Jezus spreekt in vers 43 over een volk dat wel de vruchten gaat voortbrengen. In vers 44 keren we terug naar de metafoor van de steen. Het vers bevat allusies op Jesaja 8:14 en Daniël 2:34-35. De tekst uit Daniël spreekt over een steen die in zijn val een zeer groot beeld verpulvert. Daarmee maakt Jezus de Joodse leiders duidelijk dat zij de verliezers zullen zijn. Als zij zich tegen de steen blijven keren, zullen zij ten onder gaan. De steen zal altijd overwinnen. 190
De parabel van de pachters (21:33-46) en ook de parabel van de twee zonen (21:28-32) zijn juridische parabels: de toehoorders geven zelf een beoordeling over de voorgelegde juridische casus. Zie voor de juridische parabel Weren, Israël en de Kerk, p. 18. 50
Na het parabelverhaal van de pachters hadden de tegenstanders 191 van Jezus niet begrepen dat Hij over hen sprak, maar door het gebruik van de metafoor van de steen, hebben ze ontdekt dat het over hun eigen conflict met Jezus gaat. Ze zien niet in dat ze hun houding moeten veranderen, maar ze volharden in hun verzet. Daarmee is het conflict tussen Jezus en de tegenstanders scherper geworden, maar ze durven nu geen stappen te zetten uit angst voor de mening van de menigte, want die houdt Hem voor een profeet. Desondanks gaat Jezus door met het vertellen. Er volgt een derde parabel, de parabel van het bruiloftsfeest (Mat. 22:1-14). Deze parabel (22:1-14) gaat nog een stap verder dan de parabel van de pachters (21:33-46). In het begin lijkt hij veel op de vorige. Een koning geeft een bruiloftsfeest voor zijn zoon en stuurt zijn dienaren uit om de genodigden bijeen te roepen, maar ze excuseren zich één voor één. Zelfs na een herhaling van de oproep gaan de genodigden ieder zijn weg. De dienaren worden zelfs mishandeld en vermoord (v. 6). De woedende koning laat de moordenaars doden en hun stad in brand steken (v. 7). Maar het bruiloftsfeest zal doorgaan. Er worden andere gasten uitgenodigd (v. 9). Tot nu toe loopt de parabel vrijwel parallel met de parabel van de pachters. Net zoals in de parabel van de pachters heeft de eerste groep zich misdadig gedragen en wordt daarom vervangen door een nieuwe groep. De dienaren trekken er nu op uit om iedereen uit te nodigen die ze tegenkomen, goeden en slechten (v. 10). Dit is een nieuw element vergeleken met de vorige parabels. Er wordt bij de uitnodiging geen verschil gemaakt tussen goed en slecht. Maar bij het begin van het feest blijkt één van de gasten geen bruiloftskleed te dragen; daarom laat de koning hem in de uiterste duisternis werpen192, waar gejammer en tandengeknars 193 zal zijn (v. 13). De parabel eindigt op een onheilspellende manier: “Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitgekozen” (v. 14). Er komen paar verrassende punten in deze parabel naar voren: het feest heeft een opvallende lange voorbereidingstijd; het verloop van de parabel wordt onderbroken door de harde straf in vers 7; de zeer strenge straf tegen de gast zonder bruiloftskleding komt vreemd over na de vriendelijke uitnodiging aan het adres van iedereen, ongeacht status of prestige; de zeer strenge straf (v. 13) slaat kennelijk op het laatste oordeel. Het lijkt erop dat de parabel in grote lijnen een overzicht van de geschiedenis van het godsvolk geeft: 1) de eerste groep dienaren (v. 3) komt overeen met de profeten uit het Oude Testament, die al werden afgewezen; 2) de tweede groep dienaren (v. 4) komt overeen met de volgelingen van Jezus, die werden mishandeld en vermoord; 3) Vervolgens wordt de deur opengezet voor iedereen, maar dit veelkleurige gezelschap zal bij het oordeel uitgezuiverd worden op grond van ethische criteria. De goeden en de slechten zullen namelijk gescheiden worden van elkaar. De evangelist Matteüs laat Jezus hier iets zeggen over volgelingen uit latere tijden. Niet iedereen die geroepen is, zal ook worden uitverkoren. Bij het oordeel zal duidelijk worden of zij zich op de juiste manier gedragen hebben: wie niet het goede gedaan heeft, zal gestraft worden. In deze parabel zien we dat de kritiek van Jezus op de Joodse leiders in de voorgaande 191
In Matteüs 21:23 zijn de hogepriesters en oudsten van het volk de tegenstanders van Jezus en in 21:45 zijn het de hogepriesters en de Farizeeën opeens geworden. Waar zijn de oudsten van het volk gebleven en waar komen de Farizeeën vandaan? 192 Vgl. Matteüs 8:12; 25:30. 193 Vgl. Matteüs 8:12; 13:42.50; 24:51; 25:30. 51
parabels uitgegroeid is tot kritiek op allen, ook zijn eigen volgelingen, die evenzeer onproductief kunnen zijn als de Joodse leiders. 194 Het conflict tussen Jezus en zijn opponenten Als we nu het evangelie van Matteüs vanaf het begin gaan lezen dan zien we dat het verhaal zich ontwikkelt. Jezus heeft namelijk al een paar keer gezegd dat Hij moet gaan lijden voordat Hij in Jeruzalem aankomt (Mat. 16:21; 17:12 en 20:18-19). Nu Hij in Jeruzalem is, zegt Hij dat het over twee dagen gaat gebeuren (Mat. 26:2). De lezer is erop voorbereid dat er een beslissende confrontatie komt tussen Jezus en zijn tegenstanders. In dit stadium van het evangelie zijn de tegenstanders van Jezus vooral de Farizeeën, want de evangelist Matteüs heeft in zijn tijd ruzie met hen. 195 Onze parabel functioneert als een ingebed verhaal in een groot verhaal, het evangelie. Hier hebben we drie ingebedde verhalen achter elkaar. In hoofdstuk 13 staan zelfs acht parabels. Die parabels functioneren zelf om het verhaal verder af te wikkelen, een stap verder te brengen. Onze parabels tonen hoe het conflict tussen Jezus en de Joodse leiders escaleert. Het conflict wordt levensbedreigend en loopt ten slotte uit op het lijdensverhaal. Er ontwikkelt zich een drama. De parabel van de pachters functioneert in dit escalerende conflict. Het gaat over Jezus maar het gaat niet alleen over zijn kruisdood en opwekking. Er is een strijd gaande om de macht en om het koninkrijk van God. De Joodse leiders denken dat ze Gods zaak dienen door hun rol te spelen. Ze zien Jezus als een tegenspeler met andere visies en andere interpretaties van de Thora. Het is niet zo dat Hij tegengestelde dingen beweert. Over bepaalde regels van de Thora of interpretaties daarvan verschillen ze van mening. Jezus is vaak radicaler in zijn uitleg van de Thora.196 De strijd gaat ook over het koninkrijk van God: van wie is dat? Joodse leiders hebben dat koninkrijk min of meer opgevat als iets dat zij in bezit hebben en waarover zij het voor het zeggen hebben. Het koninkrijk is een werkelijkheid die nog niet zichtbaar is, maar werkzaam is in het verborgene. Daarom wordt vooral in parabels over het koninkrijk gesproken. In hoofdstuk 13 staan zelfs alleen parabels over het koninkrijk. De parabel van de twee zonen (Mat. 21:28-32) en de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) eindigen met dezelfde boodschap: het koninkrijk van God zal aan de Joodse leiders ontnomen worden en gegeven worden aan anderen. Deze anderen zijn in de parabel van de twee zonen de tollenaars en hoeren, en in de parabel van de pachters zijn zij degenen die vruchten zullen voortbrengen. Volgens de parabel van het bruiloftsfeest (Mat. 22:1-14) leven mensen, goed en slecht, door elkaar heen. Goeden en slechten komen binnen in de bruiloftszaal, in de gemeenschap rond Jezus. Het zijn mensen die niet allemaal volmaakt zijn. Maar ze moeten wel zorgen dat ze tegen de tijd dat de koning komt een bruiloftskleed aanhebben. Een bruiloftskleed dragen betekent goede werken gedaan hebben. Men moet productief zijn, is elke keer de boodschap. Wie dat niet is, is bij Matteüs kansloos. Door op een bepaalde manier te leven te geloven, heeft men toekomst, en die toekomst heet het koninkrijk der hemelen. Men kan het krijgen als beloning. De negatieve kant is de duisternis, waar gejammer en tandengeknars zal zijn.
194
Weren, Belichting van het Bijbelboek Matteüs, p. 200. Matteüs is in zijn tijd verwikkeld in conflicten met de Joodse leiders. Na de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel moet het jodendom zich opnieuw organiseren. Bij het zoeken naar een nieuwe religieuze identiteit treden de Joodse leiders hard op tegen vermeende dissidenten. De volgelingen van Jezus worden niet gezien als trouwe Joden, want ze volgen Jezus en nemen heidenen op in hun gemeenschap. Dat is de situatie waarin Matteüs zijn boek heeft geschreven. De conflicten uit zijn eigen tijd spelen door in zijn verhaal over Jezus. De parabels hebben mede tot functie om de escalatie van het conflict te tonen. 196 In Matteüs 5:17 zegt de matteaanse Jezus dat Hij niet gekomen is om de Wet of de Profeten op te heffen, maar te vervullen. 195
52
Het koninkrijk van God staat voor de toekomst van gerechtigheid en liefde. Het stelt de eis dat men gaat leven in het spoor van de Thora. Thora is eigenlijk de weg naar het koninkrijk. Naarmate de Thora beter wordt nageleefd, wordt het koninkrijk meer werkelijkheid. Alleen valt dat niet meteen te zien. Jezus maakt de Joodse leiders duidelijk dat zij niet in aanmerking komen voor het koninkrijk. Ze hebben geen goede vruchten voortgebracht. Anderen zullen hun plaats innemen. De rol van Psalm 117 in het evangelie van Matteüs Matteüs 21 begint met Jezus‟ intocht in Jeruzalem. Van buiten de stad tot op het tempelplein. Dat is eigenlijk één beweging. Met de beschrijving van zijn nederige triomfantelijke intocht op een veulen wijst Matteüs op de Messiaanse identiteit van Jezus. 197 De scène zelf, met de intocht en de blijdschap van de mensen over de komende, lijkt op Psalm 117 waarin ook een figuur wordt verwelkomd met de woorden euvloghme,noj o` evrco,menoj evn ovno,mati kuri,ou, “gezegend de komende in de naam van de Heer” (Mat. 21:9; Ps. 117:26). 198 Deze psalm blijft steeds op de achtergrond aanwezig. Later op die dag winden de hogepriesters en schriftgeleerden zich op als ze zien hoe Jezus alle mensen die kochten en verkochten in de tempel, wegjaagt en de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omgooit (Mat. 21:12); Hij geneest blinden en kreupelen (Mat. 21:14). De kinderen in de tempel staan te roepen: w`sanna. tw/| ui`w /| Daui,d, “Hosanna, de Zoon van David” (Mat. 21:15).199 In zijn reactie op de kritiek van de Joodse leiders haalt Hij Psalm 8:3 aan: evk sto,matoj nhpi,wn kai. qhlazo,ntwn kathrti,sw ai=non, “uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt u een lofzang voorbereid” (Mat. 21:16; Ps. 8:3). Zoals in het „noksteen‟-vers gebruikt Hij een psalm om aan te geven dat zijn glorie bezongen zal worden. 200 De actie die Jezus daar uitvoert is eigenlijk heel gewaagd. Daardoor krijgt Hij de volgende dag als Hij in de tempel onderricht aan het geven is, de vraag voorgelegd naar zijn gezag. Als Hij zo spreekt, wie denkt Hij dan wel dat Hij is? Jezus gaat het conflict aan, Hij gooit olie op het vuur, maar de tegenstanders kunnen Hem nog niet oppakken, omdat het volk op zijn hand is. Zij hebben Judas Iskariot, één van de twaalf, nodig om Hem over te leveren voor dertig zilverstukken (zie Mat. 26:3-5.14-16). Concluderend zien we dat Psalm 117 wordt opgenomen in Matteüs 21 en een grote rol speelt in het conflict: Psalm 117:26 Matteüs 21:9 (de intocht van Jezus in Jeruzalem roept wrevel op bij de Joodse leiders); Psalm 117:22-23 Matteüs 21:42 (het citaat over de „noksteen‟ ergert de Joodse leiders nog meer). Jezus en zijn aanhangers hebben diverse elementen uit de psalm doen herleven, vanaf de blijdschap tijdens de intocht tot zijn afwijzing door de Joodse leiders: de toejuiching van de mensen voor hun held; het gejuich van de onmondige kinderen; de processie en de takken; de wijze waarop Jezus zijn tegenstanders in verlegenheid brengt.
197
Sinds de profetie van Zacharia (Zach. 9:9) over de koning op een veulen werd dit rijdier gezien als teken van de Messias. Ook de titel „Zoon van David‟ (Mat. 21:9), die de menigte aan Jezus geeft, is Messiaans. Zie H.L. Strack – P. Billerbeck (Hrsg.), Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch (Band I: Das Evangelium nach Matthäus), München, 1922, pp. 842-845 en 849-850. 198 Giesler, Christ the Rejected Stone..., pp. 128-129. 199 Immers w`sanna. tw/| ui`w/| Daui,d is een Messiaanse lofprijzing. 200 Giesler, Christ the Rejected Stone..., p. 129. 53
3.6 Conclusies In Matteüs staat de parabel van de pachters (21:33-46) tussen twee parabels, de parabel van de twee zonen (21:28-32: “Sondergut”) en van het bruiloftsfeest (22:1-14; vgl. Luc. 14:15-24). De vraag naar Jezus‟ bevoegdheid in 21:23-27 wordt onmiddellijk gevolgd door deze drie parabels. Matteüs heeft van dit heterogene materiaal een samenhangend geheel gemaakt. De drie parabels hebben dezelfde thema‟s, bevatten verwante constructies en gemeenschappelijk vocabulaire. De parabel van de twee zonen (21:28-32) volgt onmiddellijk op Jezus‟ woorden in 21:27; de directe rede loopt gewoon door. Nadat Jezus die parabel op het gedrag van zijn toehoorders toegepast heeft, begint Hij direct met het vertellen van de tweede parabel, de parabel van de pachters (21:33-46), zonder enige pauze of onderbreking (zie 21:33a: a;llhn parabolh.n avkou,sate). De narratieve zin aan het begin van de derde parabel, de parabel van het bruiloftsfeest (22:1-14), pa,lin ei=pen evn parabolai/j auvtoi/j in 22:1, laat zien dat deze parabel in directe relatie staat met de twee voorafgaande parabels en dat Jezus nog steeds spreekt tegen dezelfde toehoorders. Alle drie parabels gaan over het gedrag dat in het licht van het komende koninkrijk van God geboden is: niet zeggen, maar doen; vruchten voortbrengen; gehoor geven aan de uitnodiging en gereed zijn. De eerste en de tweede parabel gaan over het gedrag van de Joodse leiders en de consequenties daarvan. In de tweede parabel roept Jezus zijn gesprekspartners op om vruchten voort te brengen. Zijn commentaar op de parabel leidt ertoe dat het conflict steeds duidelijker en scherper wordt. In de derde parabel wordt duidelijk dat iedereen beoordeeld zal gaan worden op zijn/haar gedrag. Psalm 117 wordt door Matteüs gebruikt om het leven van Jezus te duiden. Op de achtergrond klinkt Psalm 117 steeds door. In die context staat ook de parabel van de pachters. Jezus wordt verworpen door de Joodse leiders zoals de steen die verworpen werd door de bouwers. Jezus zal veel gaan lijden en ten slotte gekruisigd worden, maar door toedoen van God zal Hij gaan opstaan uit de dood en wordt Hij de kefalh. gwni,aj, „de noksteen‟ van een nieuwe gemeenschap, die zonder Hem kan niet bestaan. De Joodse leiders ergeren zich eraan dat Hij de uitspraak over de „noksteen‟ op zichzelf toepast. Hij waarschuwt de Joodse leiders, maar ze blijven bij hun eigen standpunt. Hoe dan ook, zij zijn de verliezers, zij zullen hun voorkeurspositie verliezen aan een volk dat wel de wil van God doet en vruchten gaat produceren, goede daden. En de gedode zoon, Jezus, zal door God worden opgewekt uit de dood en van Hem een sleutelpositie krijgen in de gemeenschap. Eigenlijk is de hele nieuwe gemeenschap om Hem heen gebouwd, Hij is „de noksteen‟, en iedereen die tegen Hem is, zal Hij verpletteren (v. 44). Hij zal als overwinnaar uit de strijd komen, en dat allemaal door toedoen van God.
54
Hoofdstuk 4 Slotbeschouwing In ons onderzoek hebben we getracht de betekenis(sen) van kefalh. gwni,aj zowel in Psalm 117 als in Matteüs 21:33-46 te achterhalen, en ook die van hN")Pi Varoå in Psalm 118 MT. In dit hoofdstuk kijken we eerst terug op het doorlopen traject (4.1). Vervolgens gaan we op basis van de resultaten van ons onderzoek na of er continuïteit of discontinuïteit is tussen de betekenis(sen) van kefalh. gwni,aj in Psalm 117 en Matteüs 21:33-46 (4.2).
4.1 Terugblik op het gedane onderzoek Nadat in hoofdstuk 1 de probleemstelling, de methoden en de opzet van het onderzoek beschreven zijn, hebben we in hoofdstuk 2 een literaire analyse van Psalm 117 gegeven. Er is aandacht besteed aan de tekst en structuur van Psalm 117. Beslissend voor de door ons voorgestelde structuur is dat de psalm een processiehymne is. Er vindt een optocht plaats naar de tempel. De tekst geeft een afwisseling van twee sprekers te zien, een ik-figuur en een groep. Beide sprekers brengen dank aan JHWH voor de ontvangen gunsten. De ik -figuur verhaalt al lopende naar de tempel wat hem overkomen is en hoe God hem telkens uit zijn nood gered heeft. Als hij bij de poorten van rechtvaardigheid (v. 19) is aangekomen, wil hij binnengaan om de Heer te prijzen. Want de Heer verhoorde hem en werd voor hem tot redding (v. 21). De keuze voor de thema‟s lofprijzing, getuigenis, dank en het aspect van beweging (onderweg zijn naar de tempel en bij en in de tempel zijn) hebben de drie delen van onze structuur bepaald. De semantische analyse in dit hoofdstuk (2.3) heeft laten zien wat de betekenissen van kefalh. gwni,aj in Psalm 117 zijn. We hebben niet alleen onderzocht wat kefalh. gwni,aj betekent, maar ook enkele sleutelwoorden201 die in samenhang met kefalh. gwni,aj gebruikt worden. Zij hebben licht geworpen op de betekenissen van kefalh. gwni,aj. In ons onderzoek zijn we er achter gekomen dat kefalh. gwni,aj meerdere betekenissen kan hebben: Letterlijke betekenis: een steen op de top van de bouw, „de noksteen‟, en niet de onderste steen, „de hoeksteen‟. Uit ons onderzoek is gebleken dat de vertaling van kefalh. gwni,aj met „hoeksteen‟ niet correct is. Ons vers (Ps. 117:22) veronderstelt eerst afkeuring in de beginfase en dan pas verhoging. De afgekeurde steen vormt de bekroning van de bouw en niet het begin ervan. Metaforische betekenis: een persoon of groep die door God in een wonderlijke positie is geplaatst; een morele entiteit bv. de wet en genadegaven van God. Ten slotte (2.4) heeft de semantische analyse aangetoond dat kefalh. gwni,aj en hN")Pi varoå dezelfde betekenissen hebben. We hebben gekeken naar het Hebreeuwse vers (Ps. 118:22 MT) en vooral naar de volgende termen: hN")Pi varo , hN")Pi !b,a,, hN")Pi en de combinatie !b,aä, en varo in andere MT teksten. Uit ons onderzoek is gebleken dat kefalh. gwni,aj een getrouwe weergave van hN")Pi varoå is.
201
Deze zijn: oivkodome,w, avvpodokima,zw en qaumasto,j. 55
In hoofdstuk 3 (literaire analyse van de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46)) hebben we allereerst aandacht besteed aan de afbakening, de tekst en de opbouw van Matteüs 21:33-46. Uit de afbakening van onze perikoop is gebleken dat Matteüs 21:33-46 zich bevindt tussen twee parabels, de parabel van de twee zonen (Mat. 21:28-32) en de parabel van het bruiloftsfeest (Mat. 22:1-14). Vervolgens is zowel de basisstructuur als de interne structuur per sequentie van Matteüs 21:33-46 door ons uitvoerig besproken. Bepalend voor de door ons voorgestelde structuur zijn de thema‟s, woorden en vooral de beeldspraak geweest. In het parabelverhaal (Mat. 21:33b-41) worden beelden uit de landbouw gebruikt, terwijl in het commentaar van Jezus (Mat. 21:42-44) beelden uit de wereld van de bouw worden gebruikt. In het commentaar komen de verhoudingen uit het parabelverhaal terug, maar met een andere lading; het commentaar gaat een stap verder. Er wordt niet alleen over de dood gesproken, zoals in het parabelverhaal dat eindigt met de dood, maar ook over de verhoging: de verworpen steen wordt „de noksteen‟ door toedoen van God. Uit de reactie van de hogepriesters en de Farizeeën in vers 45 blijkt dat ze pas na het horen van het commentaar van Jezus begrijpen dat Jezus over hen sprak. Anders hadden ze misschien een ander antwoord op de vraag van Jezus (v. 40) gegeven, in ieder geval niet zo streng. We concluderen dat onze parabel van de pachters uit twee grote sequenties bestaat: het parabelverhaal zelf (21:33b-41) en het commentaar van Jezus (21:42-44) met vers 33a als inleiding en de verzen 45-46 als afsluiting. Vervolgens (3.4) is aandacht besteed aan de betekenis van kefalh. gwni,aj in Matteüs 21:33-46. Allereerst hebben we de klassieke christologische interpretatie aan de hand van Kingsbury besproken. We hebben een paar kanttekeningen bij zijn interpretatie geplaatst. Ten eerste: hij veronderstelt dat de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) allegorisch moet worden uitgelegd. We hebben laten zien dat dit misschien niet zo is. Ten tweede: hij koppelt zijn christologische interpretatie aan het subsitutiedenken, dat een negatief beeld geeft van de heilshistorische positie van Israël. We hebben aangetoond dat dit theologische denkschema geen recht doet aan de inhoud van Matteüs 21:33-46. Verder heeft de semantische analyse uitgewezen wat de betekenis van kefalh. gwni,aj in de rest van het Nieuwe Testament buiten Matteüs is. We hebben niet alleen onderzocht wat kefalh. gwni,aj betekent, maar ook enkele sleutelwoorden 202 die in samenhang met kefalh. gwni,aj gebruikt worden. Uit ons onderzoek is gebleken dat kefalh. gwni,aj in de rest van het Nieuwe Testament op Jezus slaat. Dat sluit aan bij de klassieke christologische interpretatie. Dan moet kefalh. gwni,aj ook in Matteüs 21:33-46 op Jezus slaan. Daarna (3.4.2) hebben we aandacht besteed aan de niet-christologische interpretatie. We hebben de visies van Alfred Suhl en David Stern behandeld en er een paar kanttekeningen bij gezet. Suhl stelt dat het citaat bij Matteüs overbodig is. Het dient geen enkel doel en door zijn plaatsing tussen de verzen 41 en 43 wordt de aansluiting van vers 43 bij vers 41 verstoord. We hebben laten zien dat het citaat wel bij de parabel van de pachters hoort. Het eerste deel ervan (Ps. 117:22a) wordt betrokken op de verwerping van de zoon door de Joodse leiders, terwijl het tweede deel een stap verder gaat. Er wordt gesproken over verhoging en over de vreugde die dat gebeuren teweeg brengt. Stern aan de andere kant beweert dat het citaat op Johannes de Doper slaat, maar zijn bewering houdt ook geen stand. We hebben laten zien dat het citaat niet kan slaan op Johannes de Doper. Er wordt nergens naar Johannes de Doper verwezen als „de zoon‟. Er wordt ook nergens over zijn verhoging gesproken. Beide visies zijn niet voldoende overtuigend. Vervolgens hebben we twee nieuwe visies gegeven. De eerste is dat het citaat in Matteüs 21:42 op de gemeenschap rondom Jezus kan slaan. De tweede is dat kefalh. gwni,aj een morele betekenis kan hebben en kan slaan op Gods geboden. Maar beide visies kunnen niet los gezien worden van Jezus. 202
Deze zijn: avvpodokima,zw, oivkodome,w, qaumasto,j en para. kuri,ou. 56
Ten slotte (3.5) hebben we uitgebreid aandacht besteed aan de plaats, betekenis en functie van de parabel van de pachters binnen zijn directe literaire context (Mat. 21:23 -22:14). We hebben geconstateerd dat de parabel van de pachters omgeven wordt door twee andere parabels, de parabel van de twee zonen (21:28-32) en de parabel van het bruiloftsfeest (22:114). Alle drie parabels staan met elkaar in verband, ze delen dezelfde thema‟s, verwante constructies en gemeenschappelijk vocabulaire. De hele vertelling vindt plaats in de tempel en begint bij vers 23 wanneer Jezus de vraag krijgt voorgelegd naar zijn bevoegdheid. Jezus beantwoordt deze vraag met een tegenvraag over de doop van Johannes de Doper. Zijn gesprekspartners kunnen Jezus geen antwoord geven. Daarop aansluitend en zonder onderbreking vertelt Jezus de drie parabels. Ze tonen hoe het conflict tussen Jezus en de Joodse leiders escaleert. De eerste twee parabels zijn gericht tot de Joodse leiders; omdat ze onproductief zijn wordt het koninkrijk van God aan hen ontnomen en wordt het gegeven aan een groep die wel productief is. De laatste parabel slaat echter op iedereen, ook op de volgelingen van Jezus, want zij kunnen ook onproductief zijn. Wie geen bruiloftskleed aan heeft wanneer de koning binnenkomt, wordt geworpen in de uiterste duisternis, waar gejammer en tandengeknars zal zijn. Ons onderzoek heeft aangetoond dat de parabel van de pachters functioneert in het escalerende conflict tussen Jezus en de Joodse leiders. De strijd gaat om de macht. De Joodse leiders zien Jezus als tegenspeler. Hij is radicaler in zijn uitleg van de Thora, Hij treedt op als iemand met veel gezag en dat valt niet in goede aarde bij de Joodse leiders. Hij tast zo hun gezag aan. De strijd gaat ook om het koninkrijk van God. Van wie is het koninkrijk van God? De Joodse leiders hebben dat koninkrijk min of meer opgevat als iets wat ze in hun bezit hebben. Maar men moet productief zijn, vruchten voortbrengen, anders raakt men het koninkrijk kwijt. In Matteüs 21:45 wordt het de Joodse leiders duidelijk dat Jezus het in zijn parabels over hen heeft. Daarop willen ze Hem grijpen, maar door hun vrees voor de menigte stellen ze hun plan voorlopig uit en gaan beramen hoe ze Jezus kunnen pakken zonder dat ze in verlegenheid worden gebracht. Tot slot hebben we ook aandacht besteed aan de rol van Psalm 117 in Matteüs 21. We hebben geconstateerd dat de psalm steeds op de achtergrond van Matteüs 21 aanwezig is. Al bij de intocht van Jezus in Jeruzalem wordt Jezus toegezongen door de menigte met de woorden: “Hosanna, de Zoon van David. Gezegend de komende in de naam van de Heer. Hosanna, in de hoogste ” (Mat. 21:9; Ps. 117:26). Hij wordt verguisd door de Joodse leiders, terwijl de onmondige kinderen Hem toejuichen. De hele scène, de intocht van Jezus in Jeruzalem en de vreugde van de mensen over de komende lijken op het gebeuren in Psalm 117 waarin een ik-figuur verwelkomd wordt met blijdschap (zie Ps. 117:26). De hele vertelling wordt als het ware beheerst door de verhoudingen die in de psalm zitten.
4.2 Verhouding tussen de betekenis(sen) van kefalh. gwni,aj in Psalm 117 en in Matteüs 21:33-46 Welke conclusies kunnen we trekken uit onze intertekstuele analyse? Is er continuïteit of discontinuïteit tussen de betekenis(sen) van kefalh. gwni,aj in Psalm 117 en in Matteüs 21:3346? We hebben ontdekt zowel in de Hebreeuwse tekst, in de Septuagint als in Matteüs dat de vertaling „hoeksteen‟ die meestal gebruikt is eigenlijk niet juist is. Het gaat niet om een steen die als fundament gelegd wordt, maar om een steen die alles voltooit, „de noksteen‟. Het interessante is, dat we in de intertekstuele analyse ontdekt hebben dat kefalh. gwni,aj in de psalm dezelfde betekenissen heeft als in Matteüs, maar wel met een andere 57
lading. In Matteüs 21:33-46 hebben we geconstateerd dat kefalh. gwni,aj een metaforische betekenis kan hebben. De wending kan op Jezus slaan, maar ook op de gemeenschap rondom Jezus. In Psalm 117 hebben we ook gezien dat kefalh. gwni,aj behalve op een persoon ook op een groep kan slaan. Het is niet duidelijk wie daar de ik-figuur is. De groep uit Psalm 117 bestaat uit Joden. Gezien het gegeven dat kefalh. gwni,aj zowel in Psalm 117 als in Matteüs 21:33-46 een metaforische betekenis heeft, kunnen we spreken van continuïteit. Maar aan de andere kant is er discontinuïteit. In de parabel van de pachters wordt de woordcombinatie toegepast op een individu, op Jezus. We kunnen de gemeenschap bij Matteüs niet los zien van Jezus. Verder hebben we ook gezien dat kefalh. gwni,aj een morele betekenis kan hebben, en zowel in Psalm 117 als in Matteüs 21:33-46 kan slaan op Gods geboden. Hier kunnen we ook spreken van continuïteit, maar er is ook discontinuïteit omdat Gods geboden in Matteüs 21:33-46 in relatie staan met Jezus. Men kan Gods geboden volgens Matteüs niet los zien van Jezus. Hij zegt: “Ik ben niet gekomen om de wet of de profeten op te heffen, maar om ze te vervullen” (zie Mat. 5:17). Wie de Thora in praktijk brengt, bewandelt de weg van Jezus. Steeds wordt „de noksteen‟ bij Matteüs in verband gebracht met Jezus, met zijn volgelingen of zijn manier van naleven van de wet. Steeds wordt Jezus bedoeld met „de noksteen‟, die hier dus christologisch geïnterpreteerd wordt. Andere interpretaties achten we niet overtuigend. Door het gebruik van de drie methoden (structuuranalyse, semantische en intertekstuele analyse) hebben we duidelijk zicht gekregen op de parabel van de pachters (Mat. 21:33-46) en de betekenis van het citaat van Psalm 117 binnen de parabel. We hebben ons in dit onderzoek beperkt tot binnenbijbelse intertekstualiteit. Door het onderzoek uit te bereiden met buitenbijbelse intertekstualiteit kunnen we misschien tot genuanceerdere resultaten komen. De Targum op de psalmen bv. plaatst de hele psalm in de context van koning David. De Targum bevat toevoegingen aan de verzen 22-29 die deze verzen plaatsen in de context van 1 Samuel 16 en Davids zalving tot koning door Samuël. 203 Met de afgekeurde steen wordt David bedoeld: die is door zijn familie, Samuël, Goliath, Saul en anderen geminacht, maar hij is door God uitverkoren en wordt koning. Jezus als „Zoon van David‟ staat in Matteüs in verband met de visie van de Targum op koning David. Voor een verdere uitwerking van deze gedachte is een diepgaand onderzoek nodig naar de relatie tussen de Targum op de Psalmen en Matteüs.
203
Zie T. Edwards, Exegesis in the Targum of The Psalms. The Old, the New, and the Rewritten (Gorgias Dissertations, 28; Biblical Studies, 1), New Jersey, 2007, pp. 174-175 en 255-258; D.M. Stec, The Targum of Psalms. Translated, with a Critical Introduction, Apparatus, and Notes (The Aramaic Bible, volume 16), London – New York, 2004, pp. 209-211. 58
Bijlage: Griekse en Hebreeuwse tekst van Psalm 117(118)204 Psalm 117 (LXX) 1 2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
Allhlouia) Evxomologei/sqe tw/| kuri,w|( o[ti avgaqo,j( o[ti eivj to.n aivw/na to. e;leoj auvtou) eivpa,tw dh. oi=koj Israhl o[t i avgaqo,j( o[ti eivj to.n aivw/na to. e;leoj auvtou/\ eivpa,tw dh. oi=koj Aarwn o[ti avgaqo,j( o[ti eivj to.n aivw/na to. e;leoj auvtou/\ eivpa,twsan dh. pa,ntej oi` fobou,menoi to.n ku,rion o[ti avgaqo,j( o[ti eivj to.n aivw/na to. e;leoj auvtou/) evn qli,yei evpekalesa,mhn to.n ku,rion( kai. evph,kouse,n mou eivj platusmo,n) ku,rioj evmoi. bohqo,j( ouv fobhqh,somai ti, poih,sei moi a;nqrwpoj) ku,rioj evmoi. bohqo,j( kavgw. evpo,yomai tou.j evcqrou,j mou) avgaqo.n pepoiqe,nai evpi. ku,rion h' pepoiqe,nai evpV a;nqrwpon\ avgaqo.n evlpi,zein evpi. ku,rion h' evlpi,zein evpV a;rcontaj) pa,nta ta. e;q nh evku,klwsa,n me( kai. tw/| ovno,mati kuri,ou hvmuna,mhn auvtou,j \ kuklw,santej evku,klwsa,n me( kai. tw/| ovno,mati kuri,ou hvmuna,mhn auvtou,j \ evku,klwsa,n me w`sei. me,lissai khri,o n kai. evxekau,qhsan w`sei. pu/r evn avka,nqaij( kai. tw/| ovno,mati kuri,ou hvmuna,mhn auvtou,j) wvsqei.j avnetra,phn tou/ pesei/n( kai. o` ku,rioj avntela,b eto, mou) ivscu,j mou kai. u[mnhsi,j mou o` ku,r ioj kai. evge,neto, moi eivj swthri,an) fwnh. avgallia,sewj kai. swthri,aj evn skhnai/j dikai,w n dexia. kuri,ou evpoi,hsen du,namin( dexia. kuri,ou u[ywse,n me( dexia. kuri,ou evpoi,hsen du, namin) ouvk avpoqanou/mai( avlla. zh,somai kai. evkdihgh,somai ta. e;rga kuri,ou) paideu,w n evpai,deuse,n me o` ku,rioj kai. tw/| qana,tw| ouv pare,dwke,n me) avnoi,xate, moi pu,laj dikaiosu,nhj\ eivselqw.n evn auvtai/j evxomologh,somai tw/| kuri,w|) au[th h` pu,lh tou/ kuri,ou( di,kaioi eivs eleu,sontai evn auvth/|)
Psalm 118 (MT) bAj+-yKi hw"åhyl; WdåAh* 1 `AD*s.x; ~l'äA[l. yKiÞ laer_ "f.yI an"ï-rm;ayO* 2 `AD*s.x; ~l'äA[l. yKiÞ !ro=h]a;-tybe( an"ï- Wrm.ayO* 3 `AD*s.x; ~l'äA[l. yKiÞ hw"+hy> yaerä >yI an"â-Wrm.ayO* 4 `AD*s.x; ~l'äA[l. yKiÞ HY"+ ytiar"äq' rc:ïMeh;â-!mI) 5 `Hy") bx'är>M,b; ynIn"ß[' yliâ hw"åhy> 6 `~d"(a' yliä hf,Þ[]Y:-hm; ar"_yai al{å yr"_z[> oB. yliâ hw"åhy> 7 `ya'n( >fob. ha,rî >a, ynI©a]w:÷ hw"+hyB; tAsïx]l; bAjª 8 `~d"(a'B' x:joªB.m÷i hw"+hyB; tAsïx]l; bAjª 9 `~ybi(ydIn>Bi x:joªB.m÷i ynIWb+b's. ~yIïAG-lK' 10 `~l;(ymia] yKiä hw"©hy>÷ ~veîB. ynIWb+b's.-~g: ynIWBïs; 11 `~l;(ymia] yKiä hw"©hy>÷ ~veîB. ~yrIªAbd>ki ynIWBÜs; 12 ~yci_Aq vaeKä . Wk[]Doâ `~l;(ymia] yKiä hw"©hy>÷ ~veîB. lPo+n>li ynIt:åyxid> hxoåD: 13 `ynIr")z"[] hw"åhyw:ß Hy"+ tr"äm.zIw> yZIå[' 14 `h['(Wvyli( yli©÷-yhiy>w:) ~yqI+yDIc; yleîh\a'B. h['ªWvywI) hN"írI ŸlAqÜ 15 `lyIx") hf'[oå hw"hy>÷ !ymiyî > hm'm_ eAr hw"hy>â !ymiyä > 16 `lyIx") hf'[oå hw"hy>÷ !ymiyî > hy<+xa. -(, yKi tWmïa' al{) 17 `Hy") yfeî[ ]m(; rPeªs;a]w:÷ HY"+ yNIr:åS.yI rSoæy: 18 `ynIn")t'n> al{å tw<M'ªl;w>÷ qd
204
A. Rahlfs, Septuaginta, Id est Vetus Testamentum graece iuxta LXX interpretes (Vol. II), Stuttgart, 1965, pp. 129-130; R. Kittel - K. Elliger - W. Rudolph – H.P. Rüger – G.E. Weil (Hrsg), Biblia Hebraica Stuttgartensia, editio funditus renovata, Stuttgart, 1977, pp 1199-1200. 59
21
22
23
24
25
26
27
28
29
evxomologh,somai, soi( o[ti evph,kousa,j mou kai. evge,nou moi eivj swthri,a n) li,qon( o]n avpedoki,masan oi` oiv kodomou/ntej( ou-toj evgenh,qh eivj kefalh.n gwni,aj\ para. kuri,ou evge,neto au[th kai. e;stin qaumasth. evn ovfqalmoi/j h`mw/n) au[th h` h`me,ra( h]n evpoi,hsen o` ku,rioj\ avgalliasw,meqa kai. euvfranqw/men evn auvth/|) w= ku,rie( sw/son dh,( w= ku,rie( euvo,dwson dh,) euvloghme,noj o` evrco,menoj evn ovno,mati kuri,ou\ euvlogh,kamen u`ma/j evx oi;kou kuri,ou) qeo.j ku,r ioj kai. evpe,fanen h`mi/n \ susth,sasqe e`orth.n evn toi/j puka,zousin e[wj tw/n kera,twn tou/ qusiasthri,ou) qeo,j mou ei= su,( kai. evxomologh,somai, soi\ qeo,j mou ei= su,( kai. u`yw,sw se\ evxomologh,somai, soi( o[ti evph,kousa,j mou kai. evge,nou moi eivj swthri,a n) evxomologei/sqe tw/| kuri,w|) o[t i avgaqo,j( o[ti eivj to.n aivw/na to. e;leoj auvtou/)
ynIt"+ynI[] yKiä ^d>Aaâ 21 `h['(Wvyli( yli©÷-yhiT.w: ~ynI+ABh; Wsåam] ' !b,a,â 22 `hN")Pi varoål. ht'ªy>h'÷ ht'y>h"å hw"hy>â taemä e 23 `WnynE)y[eB. tal'äp.nI ayhiÞ taZO= hw"+hy> hf'ä[' ~AYh;â-hz< 24 `Ab* hx'äm.f.nIw> hl'ygIßn" aN"+ h['îyvi«Ah hw"hy>â aN"åa' 25 `aN") hx'îyli«c.h; hw"©hy>÷ aN"ïa") hw"+hy> ~veäB. aB'h;â %WråB' 26 `hw")hy> tyBeîmi ~k,ªWnk.r:(Be÷ Wnl'î ra,Y"áw: éhw"hy> ŸlaeÛ 27 ~yti_bo[]B; gx;î-Wrs.ai `x;Be(zM> ih; tAn©r>q;÷-d[; &'d<+Aaw> hT'äa; yliäae 28 `&'m<)m.Ara] yh;ªl{a÷/ bAj+-yKi hw"åhyl; WdåAh 29 `AD*s.x; ~l'äA[l. yKiÞ
60
Geraadpleegde literatuur Tekstuitgaven en vertalingen De Bijbel. Uit de grondtekst vertaald. Willibrordvertaling (Geheel herziene uitgave 1995), ‟sHertogenbosch, 1995. L.C.L. Brenton, The Septuagint with Apocrypha: Greek and English, Peabody, Ma, 1990. H. Freedman – I. Epstein (eds.), Seder Mo‘ed: Shabbath (Hebrew-English Edition of the Babylonian Talmud), New York, [ca. 1960]. L. Goldschmidt, Der Babylonische Talmud (12 Bände), Berlin, 1930-1936. R. Kittel - K. Elliger - W. Rudolph – H.P. Rüger – G.E. Weil (Hrsg), Biblia Hebraica Stuttgartensia, editio funditus renovata, Stuttgart, 1977. Nestle – Aland (eds.), Novum Testamentum Graece et Latine, 27. Auflage, Stuttgart, 1993. A. Pietersma – B.G. Wright (eds.), A New English Translation of the Septuagint and the Other Greek Translations Traditionally Included under That Title, New York – Oxford, 2007. A. Rahlfs, Septuaginta, Id est Vetus Testamentum graece iuxta LXX interpretes (Vol. I-II), Stuttgart, 1965. M. Simon – I. Epstein (eds.), Seder Zer’a‘im: Berakoth (Hebrew-English Edition of the Babylonian Talmud), New York, [1970]. D.M. Stec, The Targum of Psalms. Translated, with a Critical Introduction, Apparatus, and Notes (The Aramaic Bible, volume 16), London – New York, 2004. R. Weber - B. Fischer - J. Gribomont - H.F.D. Sparks - W. Thiele (eds.), Biblia Sacra Iuxta Vulgatam Versionem (Vulgate Latin Bible) (Vol. I: Genesis – Psalmi; Vol. II: Proverbia – Apocalypsis, appendix), Stuttgart, 1969.
Lexica H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band I: ‟Aarw,n – „Enw,c; Band II: evx – ovyw,nion; Band III: pagideu,w – wvfe,limoj, Register), Stuttgart, 1980, 1981, 1983. W. Bauer, Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen Literatur (6., völlig neu bearbeitete Auflage), Berlin – New York, 1988. G.J. Botterweck – H. Ringgren – H.-J. Fabry (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (ThWAT, IV), Stuttgart, 1984.
61
G.J. Botterweck - H. Ringgren (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (10 Bände), Stuttgart, 1973-2001. G. Kittel (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament (10 Bände), Stuttgart, 1933-1979. H.G. Liddell – R. Scott, A Greek - English Lexicon (A New Edition Revised and Augmented Throughout by H.S. Jones), Oxford, First edition: 1843, ninth edition: 1940 = 1953 (reprinted), with a Supplement (Edited by E.A. Barber), Oxford, 1968. J. Lust – E. Eynikel – K. Hauspie (eds.), A Greek – English Lexicon of the Septuagint (Part I: A - I (with the collaboration of G. Chamberlain), Part II: K - W), Stuttgart, 1992 and 1996.
Grammaticale studies M. Dahood, Psalms III: 101-150: Introduction, Translation, and Notes with an Appendix: The Grammar of the Psalter (The Anchor Bible), New York, 1970. F. Blass – A. Debrunner – F. Rehkopf (Hrsg.), Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (17. Auflage), Göttingen, 1990. M. Zerwick, Biblical Greek, Rome, 1963. M. Zerwick – M. Grosvenor (eds.), A Grammatical Analysis of the Greek New Testament (vol. I: Gospels – Acts; vol II: Epistles - Apocalypse), Rome, 1974, 1979.
Concordanties en Synopsis K. Aland (ed.), Synopsis Quattuor Evangeliorum. Locis parallelis evangeliorum apocryphorum et patrum adhibitis, 13. revidierte Auflage, Stuttgart, 1986. K. Aland - H. Riesenfeld – H.U. Rosenbaum – Chr. Hannick, Vollständige Konkordanz zum griechischen Neuen Testament (Band I: Teil 1 (A - L); Teil 2 (M - W). Band II: Spezialübersichten), Berlin, 1978 en 1983. H. Bachmann – W.A. Slaby, Konkordanz zum Novum Testamentum Graece von Nestle-Aland, 26, Auflage und zum Greek New Testament, 3rd Edition, Berlin – New York, 1987. A. Denaux – M. Vervenne, Synopsis van de eerste drie evangeliën, Leuven, 1986. W.H. Gispen – H.N. Ridderbos – W. van der Kamp (red.), Concordantie op de Bijbel in de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, Kampen, 1996. E. Hatch – H.A. Redpath, A Concordance to the Septuagint and the other Greek Versions of the Old Testament (Including the Apocryphal Books) (Volume I. A - I, Volume II. K - W), Graz-Austria, 1954.
62
W.F. Moulton – A.S. Geden - I.H. Marshall (eds.), Concordance to the Greek New Testament (6th ed. fully revised), London, 2002.
Commentaren Ch.A. Briggs - E.G. Briggs (eds.), A Critical and Exegetical Commentary on the Book of Psalms (The International Critical Commentary, II), Edinburgh, 1976. W.D. Davies – D.C. Allison, Jr., A Critical and Exegetical Commentary on the Gospel according to Saint Matthew (Vol. III: Commentary on Matthew XIX-XXVIII), (The International Critical Commentary), Edinburgh, 2000. D.A. Hagner, Matthew 14-28 (Word Biblical Commentary, 33B), Texas, 1995. H.-J. Kraus, Psalmen (Biblischer Kommentar Altes Testament, XV/2), Neukirchen-Vluyn, 1966. B.M. Metzger, A Textual Commentary on the Greek New Testament: A Companion Volume to the United Bible Societies’ Greek New Testament (Fourth Revised Edition), Stuttgart, 1994. H.L. Strack – P. Billerbeck (Hrsg.), Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch (Band I: Das Evangelium nach Matthäus), München, 1922.
Secundaire literatuur G. Bertram, qau/ma, qauma,zw, qauma,sioj, qaumasto,j, in G. Kittel (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band III), Stuttgart, 1938, 27-42. H. Balz, evntre,pw, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band I), Stuttgart, 1980, k. 1127-1129. J.M. Brinkman, Psalmen IV: Een praktische bijbelverklaring (Tekst en Toelichting), Kampen, 2001. M. Cahill, Not a Cornerstone! Translating Ps 118, 22 in the Jewish and Christian Scriptures, Revue Biblique 106/3 (1999) 345-357. C.E. Carlston, The Parables of the Triple Tradition, Philadelphia, 1975. J.D.M. Derrett, Studies in the New Testament (Volume two: Midrash in Action and as a Literary Device), Leiden, 1978. J.D.M. Derrett, „The Stone that the Builders Rejected‟, Studia Evangelica IV: Texte und Untersuchungen zur Geschichte der altchristlichen Literatur 102 (1968) 180-186. T. Edwards, Exegesis in the Targum of the Psalms. The Old, the New, and the Rewritten (Gorgias Dissertations, 28; Biblical Studies, 1), New Jersey, 2007.
63
K. Egawa, Jesus’ Authority Disputed: Incredulity and Judgement in Mt 21, 23-22, 14, Nagoya, Japan, 2007. A. Feldman, The Parables and Similes of the Rabbis: Agricultural en Pastoral, Cambridge, 1924. L. Finkelstein, The Origin of the Hallel, Hebrew Union College Annual XXIII-Part II (19501951) 319-337. M. Giesler, Christ the Rejected Stone... (A Study of Psalm 118, 22-23: Biblical and Ecclesiological Implications), Pamplona, 1974. H. Goldstein, evkdi,domai, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band I), Stuttgart, 1980, k. 991-993. J. Jeremias, Der Eckstein, in J. Leipoldt (ed.), Angelos: Archiv für Neutestamentliche Zeitgeschichte und Kulturkunde (Vol. 1), Leipzig, 1925, pp. 65-70. J. Jeremias, Die Gleichnisse Jesu, München – Hamburg, 1969. J. Jeremias, Kefalh, γωνίας - vAkrogwniai/oj, Zeitschrift für die Neutestamentliche Wissenschaft und die Kunde der Älteren Kirche 29 (1930) 264-279. A. Jülicher, Die Gleichnisreden Jesu (Zwei Teile in einem Band: Erster Teil: Die Gleichnisreden Jesu im Allgemeinen, Zweiter Teil: Auslegung der Gleichnisreden der drei ersten Evangelien), Darmstadt, 1969. A.S. Kapelrud, !b,a,, in G.J. Botterweck - H. Ringgren (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (Band I), Stuttgart, 1973, 50-53. J.D. Kingsbury, The Parable of the Wicked Husbandmen and the Secret of Jesus‟ Divine Sonship in Matthew: Some Literary-Critical Observations, Journal of Biblical Literature 105/4 (1986) 643-655. K. Koch, Tempeleinlaßliturgien und Dekaloge, in R. Rendtorff – K. Koch (Hrsg.), Studien zur Theologie der alttestamentlichen Überlieferungen, Neukirchen, 1961, pp. 45-60. U. Maiburg, Christus der Eckstein: Ps. 118,22 und Jes 28,16 im Neuen Testament und bei den lateinischen Vätern, in E. Dassmann (Hrsg.), Vivarium: Festschrift Theodor Klauser zum 90. Geburtstag (Jahrbuch für Antike und Christentum, 11), Münster - Westfalen, 1984, pp. 247256. M. Mark, Meine Stärke und mein Schutz ist der Herr: Poetologisch-theologische Studie zu Psalm 118 (Forschung zur Bibel, 92), Würzburg, 1999. J.L. Mays, Psalm 118 in the Light of Canonical Analysis, in G.M. Tucker – D.L. Petersen – R.R. Wilson (eds.), Canon, Theology, and Old Testament Interpretation. Essays in Honor of Brevard S. Childs, Philadelphia, 1988, pp. 299-311.
64
A. Noordegraaf, Psalm 118:22,23 in het Nieuwe Testament, Theologia Reformata 30 (1987) 244-263. L. Oberlinner, deu/te, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Band I), Stuttgart, 1980, k. 699-701. D.J. O‟Connor, The Stone the Builders Rejected: Psalm 118 (117):22 in Caravaggio‟s Deposition, The Irish Theological Quarterly 61 (1995) 2-13. B. van Oeveren - J. Vlaardingerbroek (red. Oude Testament); A. Noordegraaf - J.P. Versteeg (red. Nieuwe Testament), Tekst voor Tekst. De Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht, Zoetermeer, 1997. B.J. Oosterhoff, Het loven van God in Psalm 118, in J. Ridderbos, Loven en geloven, Amsterdam, 1975, pp. 175-190. J. Pfammatter, Oivkodome,w, in H. Balz – G. Schneider (Hrsg.), Exegetisches Wörterbuch zum Neuen Testament II, Stuttgart, 1981, k. 1211-1218. J. Schröten, Entstehung, Komposition und Wirkungsgeschichte des 118. Psalms (Bonner Biblische Beiträge, 95), Weinheim, 1995. K. Seybold, Die Psalmen (Handbuch zum Alten Testament, I/15), Tübingen, 1996. K. Snodgrass, The Parable of the Wicked Tenants (Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament, 27), Tübingen, 1983. A. Suhl, Die Funktion der alttestamentlichen Zitate und Anspielungen im Markusevangelium, Gütersloh, 1965. D. Stern, Parables in Midrash: Narrative and Exegesis in Rabbinic Literature, Cambridge, 1991. N. Tromp, Psalm 118: een veelzijdig lied, Tijdschrift voor Liturgie 84 (2000) 110-116. S. Wagner, sa;m', in G.J. Botterweck – H. Ringgren – H.-J. Fabry (Hrsg.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament (Band IV), Stuttgart, 1984, pp. 618-633. W.J.C. Weren, Israël en de Kerk: Lijnen van Jes 5:1-7 naar Mt 21:33-44, Tilburg, 1984. W.J.C. Weren, The Use of Isaiah 5,1-7 in the Parable of the Tenants (Mark 12,1-12; Matthew 21,33-46), Biblica 79 (1998) 1-26. W. Weren, Belichting van het bijbelboek Matteüs, ‟s-Hertogenbosch, 1994. W. Weren, Intertextualiteit en Bijbel, Kampen, 1993. W. Weren, Psalm 118 in de christelijke traditie, in R. Evers – E. van Voolen – K. Deurloo – P. Beentjes e.a. (red.), Lezen joden en christenen dezelfde bijbel? (OJEC-serie, 8), Kampen, 1990, pp. 121-128. 65
W. Weren, Vensters op Jezus: Methoden in de uitleg van de evangeliën, Zoetermeer, 1998. W. Weren, Zingeving en intertextuele relaties tussen Bijbelteksten, in B. Vedder – J. Jacobs (red.), Zin tussen vraag en aanbod. Theologische en wijsgerige beschouwingen over zin (TFT-Studies 18), Tilburg, 1992, pp. 81-86. E. Whitlau, Psalm 118, in R. Evers – E. van Voolen – K. Deurloo – P. Beentjes e.a. (red.), Lezen joden en christenen dezelfde bijbel? (OJEC-serie, 8), Kampen, 1990, pp. 109-121. E. van Wolde, Texts in Dialogue with Texts: Intertextuality in the Ruth and Tamar Narratives, Biblical Interpretation 5/1 (1997) 1-28. E. van Wolde, Van tekst via tekst naar betekenis: Intertekstualiteit en haar implicaties, Tijdschrift voor Theologie 30 (1990) 333-361.
Software BibleWorks 7 [Computerbestand]: software for biblical exegesis & research, Version 7.0, Norfolk, VA – Virginia Beach, VA, 2006.
66