Wetenschappelijke reflectie Masterscriptie
Dicht bij Huis Het Groningen van Cornelis Jetses (1873-1955) Naam: Bob Verschoor Studentnummer: 1591851 Docent: Mevr. Dr. T. de Vries Aantal woorden: 9550 Datum: 20 augustus 2014
Inhoud Inleiding................................................................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1 – De onderwijsvernieuwingen van Ligthart en Scheepstra ................................................................ 4 Hoofdstuk 2 - Jetses en nostalgie ............................................................................................................................ 7 Hoofdstuk 3 - Omgang met jeugd- en kinderherinneringen ................................................................................. 10 Romantisering van de jeugd ............................................................................................................................. 11 De schaduwzijden van het bestaan .................................................................................................................. 13 Het perspectief van Jetses ................................................................................................................................ 14 Conclusie ........................................................................................................................................................... 15 Hoofdstuk 4 - Verdichting van onderzoek naar publicatie .................................................................................... 16 Verantwoording boekopzet .............................................................................................................................. 16 Verantwoording van de onderzoeksmethode .................................................................................................. 17 Verantwoording bij de afbeeldingen in de publicatie ...................................................................................... 17 Van onderzoek naar verhaal ............................................................................................................................. 18 Bronnenlijst....................................................................................................................................................... 21 Bijlage .................................................................................................................................................................... 22 Bijlage 1 – De Sociale Omgeving ....................................................................................................................... 22
2
Inleiding Cornelis Jetses (1873-1955) is één van Nederlands meest geliefde illustratoren. Van 1901 tot 1951 werkte Jetses in dienst van de Groningse drukker en uitgever Wolters en illustreerde hij boeken en wandplaten voor het onderwijs. In samenwerking met de schoolmeesters en onderwijsvernieuwers Jan Ligthart (1859-1916) en Hindericus Scheepstra (1859-1913), heeft Jetses tijdens zijn carrière de grootste successen behaald. Bekende werken zijn de illustraties bij het leesplankje Aap noot mies (1906-1909), waarmee generaties kinderen hebben leren lezen, de tekeningen van de kleuters Ot en Sien uit de boekenserie Nog bij moeder (1904-1905) en de achttien wandplaten voor de onderwijsmethode Het volle leven (1905-1911), die vaak niet alleen tijdens de lessen werden gebruikt, maar ook als versiering van het klaslokaal. In de archieven van de Cornelis Jetses Stichting in Groningen werd een aantal jaren geleden een schriftje met de jeugd- en kinderherinneringen van Jetses gevonden, die zich afspelen in de periode 1873-1894. Deze herinneringen zijn door Jetses in 1951 met de hand opgetekend in een schriftje met harde kaft. In 29 pagina’s beschrijft Jetses zijn jeugd, familie, vrienden en buren, de woonbuurt en gebeurtenissen die op hem als kind indruk gemaakt hebben. De herinneringen zijn nooit afgemaakt. De tekst eindigt behoorlijk abrupt. Het feit dat Jetses twee pagina’s blanco heeft gelaten, voor aanvullingen op bepaalde herinneringen, geeft aan dat de tekst in het schriftje nog niet meer was dan een kladversie van wat uiteindelijk een uitgebreid(er) verhaal over zijn jeugd had moeten worden. De Cornelis Jetses Stichting vatte in 2012 het plan op om dit document uit te laten werken tot een publiekgerichte, historische publicatie. Via mijn stage bij de Stichting heb ik uiteindelijk de verantwoordelijkheid gekregen voor het schrijven van dit boek. De publicatie is tevens mijn afstudeerscriptie van de masteropleiding Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Het schrijven van een publieksgerichte publicatie is een andere discipline dan het schrijven van een ‘traditionele’ afstudeerscriptie. Een wetenschappelijke scriptie heeft vaak een analytisch karakter, waarbij een bepaald historisch probleem of thema centraal staat. Een publiekgerichte publicatie heeft veel meer het karakter van een beschrijvend verhaal, waarbij de inhoud voornamelijk georiënteerd is op het vermaak van de lezer. Dit verslag dient als een wetenschappelijke reflectie op mijn masterscriptie: de publieksgerichte publicatie Dicht bij huis. Het Groningen van Cornelis Jetses (1873-1955). Voor dit verslag zijn drie mini-essays geschreven, waar op een wetenschappelijke wijze wordt geflecteerd op een aantal ‘kernbegrippen’ met betrekking tot de masterscriptie. In het eerste essay zal de samenwerking tussen Ligthart, Scheepstra en Jetses en hun belang binnen de Nederlandse onderwijsvernieuwingen aan het begin van de 20e eeuw centraal staan. De boeken van Ligthart en Scheepstra hadden na de jaren ‘60 hun grootste belang voor het onderwijs grotendeels verloren. Toch bestaat er tegenwoordig nog steeds een grote interesse in met name de afbeeldingen van Jetses uit de schoolboeken. Dit hangt nauw samen met het begrip nostalgie. In het tweede essay zal daarom het begrip nostalgie met betrekking tot de werken van Jetses behandeld worden. In het derde essay zal nader worden ingegaan op de belangrijkste bron van de scriptie, namelijk de ‘herinneringen’ van Jetses. Wat valt op uit de beschrijving van Jetses? Waar legt hij de nadruk op in zijn herinneringen en welke zaken lijken te ontbreken? Tot slot komt in hoofdstuk vier de aanpak van het onderzoek van de publieksgerichte publicatie aan de orde.
3
Hoofdstuk 1 – De onderwijsvernieuwingen van Ligthart en Scheepstra
De naam Cornelis Jetses is onlosmakelijk verbonden met Jan Ligthart, Hindericus Scheepstra en uitgever en drukker Wolters. In de periode 1901-1913 heeft dit driemanschap talloze succesvolle boeken en lesmethodes voor het lager onderwijs op de markt gebracht. In totaal zijn in de periode 1901-1969 meer dan 10,5 miljoen boeken van hun door Wolters verkocht.1 Omdat Jetses zijn grootste bekendheid heeft gekregen met zijn illustraties voor de werken van Ligthart en Scheepstra, beperk ik mij in deze beschouwing tot hun samenwerking. In 1902 debuteerde Jetses als onderwijsillustrator in de leer-leesboeken Dicht bij Huis, geschreven door Ligthart en Scheepstra. In de vier delen staat de stadsjongen Piet van Dam centraal. Omdat Piet een lange tijd ziek is geweest, moet hij tijdens de zomermaanden bij zijn oom en tante op het platteland gaan wonen, vanwege de frisse lucht. Op de boerderij ontdekt Piet, samen met zijn neefje Hein en nichtje Nellie, de werkzaamheden op het boerenland. Allerlei praktische zaken over het broeden van vogels, het scheren van schapen en het hooien op het land komen aan de orde. De verhalen zijn beschreven vanuit het perspectief van de kinderen en de volwassenen figureren vaak als ´leermeesters van de praktijk´. Dicht bij Huis paste binnen de opvattingen van de Reformpedagogiek, die zich aan het einde van de negentiende eeuw internationaal manifesteerde. Reformpedagogen verlangden naar meer aandacht voor de belevingswereld van het kind, voor de manier waarop het kind leert, voor de kenmerken van verschillende ontwikkelingsfasen en voor individuele verschillen in tempo en belangstelling.2 Daarnaast wilde men een ‘actieve school’ die tegenover de oude ‘zit en luisterschool’ werd geplaatst. Kinderen moesten met behulp van handenarbeid gestimuleerd worden om actief kennis tot zich te nemen. Handenarbeid was dan geen doel op zich, maar stond in dienst van de ‘zaakvakken’ aardrijkskunde, geschiedenis en kennis der natuur.3 In Nederland wordt de pedagogische reformbeweging aangeduid met De Nieuwe Schoolbeweging. Ligthart en Scheepstra waren beide aanhangers van deze beweging. Via het tijdschrift School en Leven, dat uitgegeven werd door Wolters, maakten beide heren kennis met elkaars opvattingen over het onderwijs. Op deze wijze is hun samenwerking tot stand gekomen. In de literatuur over onderwijsvernieuwingen rond het begin van de 20e eeuw is er veel aandacht voor Ligthart en veel minder voor Scheepstra. Ligthart genoot nationale en internationale bekendheid. Hij schreef veel artikelen voor tijdschriften, schreef boeken en bezocht internationale bijeenkomsten met betrekking tot onderwijs. Ligtharts school in de Tulllinghestraat gold als internationaal voorbeeld waar de onderwijsvernieuwer zijn ideeën in de praktijk had gebracht. Bekende pedagogen zoals Ellen Key (1849-1926), Maria Montessori (1870-1953) en Edouard Claparède (1873-1940) hebben de school in Den Haag ter inspiratie bezocht. Daarnaast heeft ook koningin Wilhelmina in 1915 de school verrast met een bezoek en heeft prinses Juliana les gehad op basis van Ligtharts ideeën.4 Ligthart wordt in de literatuur dan ook als één van de belangrijkste Nederlandse reformpedagogen beschouwd.5 Scheepstra heeft nooit dezelfde bekendheid als Ligthart genoten. Hoewel hij ook wel artikelen voor onderwijstijdschriften schreef, wordt hij vaak alleen 1
B.C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk (Groningen 1996), 242. N. Bakker e.a. (red), Reformpedagogiek in België en Nederland (Assen 2001), 2. 3 H. Nieuwenhuis, ‘Jan Ligthart’, in: Q. L. Th. Van der Meer & H.A. Bergman (red), Onderwijskundigen van de twintigste eeuw (Groningen 1977), 2. 4 B. C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk, 187. 5 B.C. de Jong, ‘Jan Ligthart als pedagoog. In: N. Bakker e.a. (red), Reformpedagogiek in België en Nederland (Assen 2001), 110-128. Aldaar: 110. 2
4
opgevoerd als medeauteur van de succesvolle schoolboeken. Dat dit niet altijd terecht is, wordt duidelijk in de literatuur. Veel leer-leesboeken van het driemanschap zijn namelijk geschreven door Scheepstra en niet door Ligthart.6 Vanaf 1898 startten Ligthart en Scheepstra hun streven om kindervriendelijker onderwijs aan te bieden, dat dichter bij het dagelijkse leven van de arbeiderskinderen stond. Het aanschouwingsprincipe vormde hierbij hun uitgangspunt, geïnspireerd op opvattingen van de Zwitserse pedagoog Johann Heinrich Pestalozzi (1746-1827). Kennis was volgens hem gebaseerd op de ‘levende aanschouwing’ en ervaringen met de wereld om ons heen.7 Het aanschouwingsonderwijs bestond al wel langer. In 1839 werd dit onderwijsprincipe voor het eerst in Nederland geïntroduceerd op het doofstommeninstituut in Groningen, door Berend Brugsma (1797-1868). Bij de methode hoorden 40 wandplaten waarop voorwerpen stonden afgebeeld. Aan de hand van de wandplaten moesten de kinderen elementaire begrippen zoals breed, dun, dik, lang of groen, blauw, rood bij de juiste afbeelding plaatsen. Het bestaande aanschouwingsonderwijs was voor veel leerkrachten en leerlingen echter saai. 8 De afgebeelde ‘zaken’ waren weinig aansprekend voor de kinderen. Toch zagen Ligthart en Scheepstra in hoe groot de behoefte was bij de kinderen om plaatjes en afbeeldingen te bekijken. Op deze manier ontstond het idee om het aanschouwingsonderwijs te vernieuwen en naar een hoger plan te tillen. De wandplaten moesten door goede kunstenaars gemaakt worden. Daarnaast moesten de afgebeelde zaken meer betrekking hebben op het dagelijkse leven en meer aansluiting vinden bij de belevingswereld van de kinderen. In de periode 1906-1911 vond dit idee haar uitwerking in de lesmethode Het volle leven, grotendeels geïllustreerd door Jetses.9 Praktische kennis over de het boerenbedrijf en de bouw staan centraal in deze lesmethode. Bij de lessen horen 24 speciaal getekende wandplaten die de leraar in het klaslokaal op kon hangen. Ligthart heeft de verhalende vorm van het leesonderwijs ook toegepast op Het volle leven. Bij elke schoolplaat was een verhaal geschreven dat verteld werd vanuit het perspectief van de kinderen. In de lesmethode speelden de kinderen dan ook de hoofdrol. De lessen waren verpakt in een ‘avontuur’ dat de hoofdrolspelers beleefden. De hoofdfiguren gingen bijvoorbeeld kijken op het grasland tijdens het schaapscheren of bij een stenenfabriek, om te ontdekken hoe bakstenen gemaakt werden. Zo kwamen de leerlingen in aanraking met de verschillende praktische werkzaamheden uit de samenleving. De wandplaten bij de lesmethode hadden een dubbele functie: enerzijds gaven de platen een beeld bij de behandelde lesstof, anderzijds fungeerden ze als illustraties bij de vertellingen uit Het volle leven. De personen, voorwerpen en dieren uit de vertellingen keerden namelijk terug op alle wandplaten. Op deze wijze konden de kinderen zich makkelijker identificeren met de hoofdpersonen en zouden ze de leerstof sneller tot zich nemen.10 Voor het leesonderwijs hebben Ligthart en Scheepstra in de periode 1906-1909 de bekende leesmethode Aap noot mies uitgebracht. Met deze methode hebben generaties Nederlandse schoolkinderen leren lezen. Bij deze methode werd het aanschouwingsprincipe ook doorgevoerd. De leesmethode bestaat uit de volgende zeventien normaalwoorden: aap, noot, mies, wim, zus, jet, 6
P.H. Broekhuizen (red.), Van boerenerf tot bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van het voormalig Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen (Groningen 1992), 41. Zie ook: J.A. Niemeijer, Kijk Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten 1991). 7
B.C. de Jong, ‘Jan Ligthart als pedagoog’, 120. J. Dane (red.), Jetses aan de wand (Kampen 2009), 9. 9 De schoolmeester-illustrator W.K. de Bruin heeft aanvankelijk 12 platen geïllustreerd. Rond 1925 heeft Jetses zes nieuwe platen getekend, die de wandplaten van de Bruin vervingen. 10 B. C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk, 187. 8
5
teun, vuur, gijs, lam, kees, bok, weide, does, hok, duif en schapen. Deze woorden zijn gecombineerd met afbeeldingen. Bij de leesmethode hoorde ook een klassikale ‘Vertelselplaat’. Op de grote plaat stonden alle figuren van de leesmethode afgebeeld. In de bijbehorende leesboeken speelden de afzonderlijke figuren de hoofdrol in de verhalen. Op deze manier kwamen de figuren van de leesmethode op verschillende manieren terug en zouden de kinderen een genegenheid voor ze opbouwen, wat het leren zou bevorderen. Naast deze twee lesmethodes hebben Ligthart, Scheepstra en Jetses voornamelijk boeken uitgebracht voor het aanvankelijk leesonderwijs. Dit waren: de Wereld in! (1898-1902), Dicht bij Huis (1902-1903), Nog bij moeder (1904-1905), Pim en Mien (1907-1908), Buurkinderen (1911-1912) en Blond en Bruin (1912-1914). Deze boeken bestonden uit vier of meer deeltjes, die tijdens de verschillende jaargangen op de scholen gebruikt konden worden. Pim en Mien en Nog bij moeder waren verhalen voor het 1e en 2e schooljaar. Buurkinderen en Dicht bij huis waren geschreven voor de 3e en 4e jaargang. De Wereld In! was voor het 5e en 6e leerjaar. Op deze manier kwamen de schoolkinderen alle jaargangen in aanraking met de boeken van Ligthart en Scheepstra én de illustraties van Cornelis Jetses. Dat de auteurs het aanschouwingsprincipe, en daarmee de illustraties van Jetses, erg belangrijk vonden, wordt onderstreept door de tekst in het voorbericht vanaf de 19e druk van Dicht bij Huis: “Deze druk is nagenoeg gelijk aan den eerste. En meer hebben we eigenlijk niet te zeggen. Maar het is ons gebleken, dat menigeen nog niet uit de illustraties haalt, wat er in zit. Die illustraties maken een deel uit van het boekje, en moeten evenzeer gelezen worden als de tekst.”11 De schoolboeken en lesmethodes hebben 40 jaar lang kunnen rekenen op grote belangstelling van de scholen. De aantrekkelijke prijs en de voortreffelijke verzorging van het uiterlijk van de boeken en lesmethodes waren hiervoor belangrijke oorzaken. 12 Zowel de scholen van ‘bijzondere’ als van algemene signatuur namen de boeken af.13 De katholieke scholen vormden over het algemeen een uitzondering en hadden de voorkeur voor het produceren van eigen katholieke literatuur. Vanwege het verkoopsucces van de lesmethodes en de leesseries werden de ideeën van de Nieuwe Schoolbeweging als snel gemeengoed binnen het Nederlandse onderwijs.14 Hierdoor hebben Ligthart, Scheepstra en Jetses een permanente plek veroverd binnen de geschiedenis van de onderwijsvernieuwingen aan het begin van de 20e eeuw.
11
J. Ligthart & H. Scheepstra, Dicht bij huis, 1e deeltje (21e druk, Groningen 1920). F, Smit, Boekjaar Wolters & Noordhoff 1836-1986. Honderdvijftig jaar uitgeven voor het onderwijs (Groningen1986), 2324. 13 B.C. de Jong, ‘Jan Ligthart als pedagoog’, 117-118. 14 F, Smit, Boekjaar Wolters & Noordhoff 1836-1986. Honderdvijftig jaar uitgeven voor het onderwijs, 23-24. 12
6
Hoofdstuk 2 - Jetses en nostalgie De hernieuwde aandacht voor het leven en werk van Cornelis Jetses hangt nauw samen met het begrip nostalgie. De term nostalgie is in de 17e eeuw bedacht door de Zwitserse medicus Johannes Hofer (1669-1752). Hij onderscheidde bij Zwitserse huurlingsoldaten een pathologisch sentiment van het terugverlangen naar het moederland. Het begrip nostalgie is samengesteld uit de Griekse woorden nostos, wat terugkeer betekent, en algos, wat voor droefheid, pijn en lijden staat. Tot in de 20e eeuw werd de term nostalgie vooral gebruikt om heimwee mee aan te duiden. Vanaf 1950 begonnen wetenschappers echter onderscheid te maken tussen heimwee en nostalgie.15 Heimwee werd de term om het verlangen naar een andere plaats aan te duiden. Nostalgie werd voortaan uitgelegd als het verlangen naar een andere periode of tijd. De uitleg van het ‘moderne’ begrip van nostalgie wordt gezocht in de opkomst van de moderne industriële samenleving na de jaren ’50, die gericht was op vooruitgang en ontwikkeling en daarom geen wortels in het verleden zou hebben.16 De Amerikaanse socioloog Fred Davis maakte in zijn studie Yearning for yesterday uit 1979 duidelijk dat hij nostalgie beschouwt als een persoonlijke en collectieve emotie, waarbij herinneringen aan het verleden, vaak gekoppeld aan een of meerdere objecten, worden benut om betekenis te geven aan personen en plaatsen in het heden.17 Nostalgie wordt daarmee uitgelegd als een vlucht naar het positief beoordeelde verleden als reactie op het negatief ervaren heden. De historische wetenschap en nostalgie zijn twee historische fenomenen die zich onwennig ten opzichte van elkaar verhouden. Nostalgie heeft betrekking op een geromantiseerd beeld van het verleden en is vaak gebaseerd op emotie, terwijl de historische wetenschap haar beeld over het verleden baseert op het cognitieve aspect en juist op zoek is naar de nuance in de opvatting over het verleden.18 In de jaren ’70 was er een ‘nostalgiegolf’ waar te nemen. Volgens Davis was deze golf een uiting van de massale identiteitsontwrichting, voortgekomen uit de roemruchte jaren ’60.19 Mensen probeerden weer in contact te komen met hun (positief beoordeelde) verleden door het verzamelen van objecten en voorwerpen uit die tijd, zoals bijvoorbeeld kinderboeken, posters en ansichtkaarten die indruk hebben gemaakt tijdens de jeugd. De kindertijd vormt voor veel mensen dan ook bij uitstek het domein voor nostalgie.20 De jeugd staat symbool voor onbezorgdheid en een eenvoudige periode uit het leven en vormt voor de ‘nostalgiezoekers’ een prettig contrast met de realiteit. Nostalgie is dan ook nauw verbonden met esthetiek. De Britse historici Christopher Shaw en Malcolm Chase, die onderzoek hebben gedaan naar het verschijnsel nostalgie, stelden dat de aanwezigheid van objecten en beelden uit het verleden een belangrijke voorwaarde zou zijn voor het nostalgische gevoel en bestempelden de voorwerpen zelfs als bouwstenen voor nostalgie.21 Daarbij stimuleerde de massamedia vanaf de jaren ’70 de commerciële exploitatie van collectieve nostalgische objecten. Binnen deze trend past ook de hernieuwde aandacht voor de werken van Cornelis Jetses. Tot in de jaren zeventig was er namelijk geen specifieke aandacht voor het leven en de carrière van Cornelis Jetses. Zijn naam kwam niet eens voor in de kunstlexicons en andere 15
K. Ribbens, ‘Paden zonder kruising?’, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het verleden (Utrecht 2010), 21-31, aldaar 23. 16 K. Ribbens, ‘Paden zonder kruising?’, 22. 17 Ibidem, 23. 18 K. Ribbens, ‘Paden zonder kruising?, 21. 19 Ibidem. 20 O. Rieter, ‘Met een roze bril omgaan met het verleden, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het verleden (Utrecht 2010), 5-13, aldaar 5. 21 C. Shaw & M. Chase, The Imagined Past: History and Nostalgia (Manchester 1989).
7
naslagwerken, in tegenstelling tot zijn collega-illustratoren Tjeerd Bottema (1884-1978) en Rie Cramer (1887-1977).22 Als Jetses al genoemd werd, was dat in combinatie met zijn collega’s Ligthart en Scheepstra.23 Gelijktijdig met de ‘nostalgiegolf’ in de jaren ’70 komt er hernieuwde aandacht voor Jetses en vindt er een herwaardering plaats voor zijn werk. Veel oude boeken, leesplankjes en wandplaten beleven vanaf de jaren ‘70 een tweede leven als verzamelobjecten. Ook werden de oude schoolboeken weer herdrukt en opnieuw verkocht.24 Het ging de verzamelaars van deze voorwerpen vooral om de afbeeldingen die Jetses gemaakt had. Het waren namelijk de illustraties van Jetses die terugkeerden op poster, koffiebekers, koekblikken, postzegels en andere verzamelobjecten.25 De commerciële exploitatie van de illustraties van Jetses was aantrekkelijk omdat ze zowel persoonlijke als collectieve nostalgische waarden representeren. Vele schoolkinderen zijn opgegroeid met de illustraties van Jetses in het klaslokaal, hetzij als wandplaat aan de muur, hetzij als afbeeldingen in de schoolboeken. Met behulp van deze objecten kwamen de verzamelaars weer in contact met hun jeugd- en kindertijd. In 1976 verscheen het eerste boek dat speciale aandacht had voor de Groningse illustrator. Het betrof een publieksbiografie met de titel De wereld van Cornelis Jetses, geschreven door de Groninger publicist Jan. A Niemeijer (1933). Naast de biografie heeft Niemeijer nog vier publicaties geschreven over Jetses, namelijk Toen je nog op straat kon spelen: Prenten van Cornelis Jetses (Groningen 1978), Uit het schetsboek van Cornelis Jetses (Drachten 1988), Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten 1991) en Cornelis Jetses als sprookjestekenaar (Kampen 2007). Al deze boeken zijn gebaseerd op dezelfde bronnen en kennen een vergelijkbare chronologische opbouw van het verhaal, waarbij vooral de carrière van Jetses centraal staat. De publicaties zijn ten opzichte van elkaar weinig vernieuwend en bieden geen nieuwe inzichten in de levensloop van Jetses. Het boek Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur, vormt een positieve uitzondering, maar daar ligt de focus dan ook niet uitsluitend op de Groningse illustrator. De boeken van Niemeijer appelleren aan de nostalgische waarde van Jetses’ werk. De boeken zijn rijkelijk versierd met illustraties, zonder dat die een directe relatie hebben met het verhaal. Daarnaast behandelt Niemeijer in zijn publicaties de levensloop van Jetses vrij geïsoleerd van de historische context. Zo luidt een kritisch commentaar op de publieks-biografie: “Helaas ontwikkelt hij (Jan Niemeijer, BV) geen visie op het werk. Met geen woord wordt gerept over de toenmalige kunststromingen, beïnvloeding en relaties met tijdgenoten (uitgezonderd Johan Isings) en slechts summiere informatie over zijn technieken.”26 Ook andere historische ontwikkelingen op het gebied van de boekdrukkunst en het onderwijs, die voor het carrièreverloop van Jetses van enorm belang zijn geweest, laat Niemeijer buiten beschouwing. Hiermee zijn de werken van Niemeijer eerder binnen de het domein van nostalgie te plaatsen, dan binnen de historische wetenschap. Deze bovenstaande kritieken zijn meegenomen bij het schrijven van de publicatie Dicht bij Huis. De wens vanuit de Cornelis Jetses-stichting was om meer aandacht te schenken aan de historische context, waarin de jeugd en de carrière van Jetses te plaatsen zijn. De nostalgische
22
J. A. Niemeijer, De wereld van Cornelis Jetses (Groningen 1976), 7. Overzichtswerken over de ontwikkelingen van het onderwijs in de twintigste eeuw zijn vóór de jaren ’70 ook schaars. In de overzichtswerken gaat de aandacht vaak uit naar het vernieuwingsstreven van Jan Ligthart en zijn bijdrage aan de ontwikkelingen van het Nederlandse onderwijs. Zie bijvoorbeeld: Q. v.d. Meer & H. Bergman (red.), Onderwijskundigen van de twintigste eeuw (Amsterdam 1977, 2e druk), 1-14. 24 Uitgever Sijthoff bracht in de jaren ’70 veel oude schoolboeken met illustraties van Jetses opnieuw op de markt. 25 J.A. Niemeijer, Uit het schetsboek van Cornelis Jetses (Drachten 1988), 11. 26 Recensie van de redactie van Biblion, via Bol.com: http://www.bol.com/nl/p/de-wereld-van-cornelisjetses/1001004002094425/ 23
8
betekenis van Jetses’ werken wordt namelijk minder groot, aangezien de groep mensen die ‘opgegroeid’ zijn met de illustraties van Jetses aan het afnemen is. Door Jetses meer in het domein van geschiedschrijving te plaatsen is geprobeerd Jetses als onderwerp een langere levensduur te geven. Aan de andere kant is het grootste deel van het lezerspubliek juist geïnteresseerd in de illustraties van Jetses vanwege diens nostalgische betekenis. Tijdens het schrijven van de publicatie is daarom gebalanceerd op de grenzen van nostalgie en de historische wetenschap. Enerzijds is gepoogd de jeugd van Jetses in te bedden binnen een bredere historische context dan tot nu toe gebruikelijk was in de literatuur over de illustrator. Anderzijds hebben de beschrijvingen van de historische context een meer anekdotisch karakter dan bij een wetenschappelijke studie. Daarnaast is geprobeerd de afbeeldingen functioneel te laten zijn voor de tekst. De illustraties zijn uit de context van het schoolboek gehaald en binnen de context van het leven van Jetses geplaatst.
9
Hoofdstuk 3 - Omgang met jeugd- en kinderherinneringen “De omstandigheden voor de arbeiders waren nog slecht en als de verdiensten ophielden, moest moeder maar zien, de hongerige monden te vullen. Tenslotte ging dit vaak alleen maar door zelf uit werken te gaan. Toch heb ik slechts blijde herinneringen aan mijn jeugd. Wij vormden een fatsoenlijk arbeidersgezin; er heerste niettegenstaande tijdelijk gebrek een opgewekte geest en dat werd ook toen gewaardeerd. We hadden veel familie en een grote vriendenkring; het is mij een vreugde aan dat alles terug te denken.”27 Deze woorden schreef Cornelis Jetses in het bedrijfsblad van Wolters over zijn jeugd- en kinderjaren. Het is een terugblik op die tijd in de stad Groningen, waar het gezin Jetses op de grens van armoede leefde. Ondanks deze armoede heeft Jetses slechts, zoals hij het zelf ook verwoord, ‘blijde herinneringen’ aan zijn jeugd en denkt hij met vreugde aan dit alles terug. Het is een interpretatie van zijn jeugdjaren en niet zozeer een exacte weergave hoe hij het ervaren heeft tijdens zijn jeugd. Herinneringen zijn dan ook een hele andere categorie autobiografische documenten dan bijvoorbeeld een dagboek. Een dagboek is een weergave van het leven op dat moment. Herinneringen zijn altijd een terugblik op het leven van vroeger. Het schrijven van jeugdherinneringen werd in de loop van de negentiende eeuw een steeds populairdere bezigheid.28 De clichés van een onbezorgde kindertijd of juist de wurgende angst van het volwassen worden zijn vaak hoofdmotieven in de beschrijvingen. 29 Het opschrijven van herinneringen had vaak een doel. Met het opschrijven van (jeugd)herinneringen proberen de auteurs achteraf vaak een verklaring te vinden voor het verloop van hun leven. Aan de jeugd wordt dan meestal een sleutelrol toegekend.30 De gebeurtenissen uit de jeugd worden op latere leeftijd als een logisch verhaal gecomponeerd. De schrijver weet namelijk de uitkomst van zijn leven al. “In hoeverre scheppen wij het beeld van onze jeugd naar het beeld en de gelijkenis van onze latere levensjaren?” vroeg schrijver en dichter Bertus Aafjes (1914-1993) zich af in de autobiografie over zijn jeugd.31 Hoewel herinneringen op zichzelf staan, kan de schrijver aan een bepaalde herinnering meer waarde toekennen dan aan andere. In het geval van de herinneringen van Cornelis Jetses zal blijken dat hij vooral de blijde herinneringen aan vroeger en niet de ongelukkige momenten heeft opgeschreven. Vriend en collega Jan Ligthart heeft in 1911 zijn jeugdherinneringen opgeschreven en uit laten geven bij Wolters. Het boek was erg populair en zelfs jarenlang verplichte literatuur op de kweekschool.32 In het boek vertelt Ligthart over de gebeurtenissen uit zijn jeugd en probeert hij voor de lezer duidelijk te maken waar de basis lag voor zijn pedagogische opvattingen, namelijk in zijn eigen jeugd- en kinderervaringen. Ligthart keerde zich nadrukkelijk tegen de ‘boeken-pedagogie’ van de ‘geleerde heren’ en stond een benadering voor waarbij het kind centraal stond. De Haagse pedagoog had voor zijn eigen kijk op opvoeding de term ‘harte pedagogiek’ verzonnen. Niet de ‘dorre en droge wijsheden’ van geleerde pedagogen, maar het gevoel en de kinderlijke belevingswereld moesten centraal staan bij de opvoeding.33 De jeugdervaringen van Ligthart hebben hierbij een belangrijke sleutelpositie vervuld in diens pedagogische opvattingen. In de jeugdherinneringen van Jetses is een ‘levensplot’, waarin de jeugd een belangrijke rol heeft gespeeld, niet terug te vinden. Zo ontbreekt een beschrijving van zijn leerperiode op de kunstacademie Minerva, waar hij van 1885 tot 1894 de avondcursus volgde. Deze tijd is wel bepalend geweest voor zijn verdere levensloop. Hierbij moet wel aangetekend worden dat Jetses zijn 27
C. Jetses, ‘Levensherinneringen van C. Jetses.VI, Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters 9 (1953) 1, 4. 28 H. Röling, ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, Groniek (2000), 265. 29 H. Röling, ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, 263. 30 Ibidem, 261. 31 B. Aafjes, De sneeuw van weleer (Amsterdam 1987), 36-37, op citaat uit: H. Röling, ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, Groniek (2000), 261-274, aldaar 271. 32 B.C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk (Groningen 1996), 262. 33 B.C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk, 1-2.
10
herinneringen nooit helemaal heeft afgemaakt. Toch wijst het ontbreken van deze beschrijving erop dat Jetses niet de bedoeling heeft gehad om zijn levensloop voor een groot lezerspubliek te willen publiceren. Het is ook niet precies bekend voor wie of waarom Cornelis zich heeft aangezet tot het schrijven van een autobiografie over zijn jeugd. Nostalgische gevoelens lijken een belangrijke inspiratiebron geweest te zijn, aangezien Jetses vooral de zaken uit zijn jeugd beschrijft die rond 1951 al uit het straatbeeld verdwenen waren. Wel komt in één van de artikelen die Jetses voor het bedrijfsblad van Wolters heeft geschreven naar voren dat tegen het einde van Jetses’ leven veel herinneringen aan vroeger naar boven kwamen. Ook meldt hij voor wie zijn herinneringen eventueel interessant zouden zijn: “Toen ik tegen mijn 80ste verjaardag (23 juni 1953) 34 , begon mijn herinneringen op te schrijven, vermoedde ik niet dat die zo’n grote omvang zouden aannemen. Mijn geheugen bleek veel te hebben vastgehouden, vooral ook uit de eerste kinderjaren. Voor mijzelf en de familie zeker wel prettig en interessant, maar of buitenstaanders er ook zo over zouden denken, lijkt mij tenslotte toch een grote vraag.”35 Het documenteren van zijn jeugd- en kinderherinneringen voor familie en zichzelf lijkt het belangrijkste motief geweest te zijn geweest. De redenen voor het opschrijven van de herinneringen waren voor Jetses dus heel anders dan voor Ligthart. De Haagse pedagoog had duidelijk de bedoeling om aan de hand van zijn ervaringen tijdens de jeugd zijn opvoedings- en onderwijsfilosofie te verklaren. De bescheiden Cornelis Jetses verwachtte dat het grote publiek helemaal niet geïnteresseerd zou zijn in zijn jeugdherinneringen en dacht dat hooguit zijn familie dit de moeite waard zou vinden. Het is wel mogelijk om illustratiewerk te koppelen aan bepaalde passages uit de jeugdherinneringen. Na onderzoek is het ook aannemelijk dat Jetses bij het maken van een aantal illustraties putte uit zijn eigen jeugdervaringen. Zo meldt Jetses over zijn vakantie bij zijn familie in Harendermolen: “Ik mocht ook wel eens een dag mee naar ’t hooiland, met de leege wagen heen, boven op de volle mee terug. De schoolboekjes gingen leven! Van dichtbij een echte ooievaar te zien - heel ver weg de Martinitoren als een klein grijs stompje, dat zijn nog eens belevenissen!” Tijdens de jeugd van Jetses waren de schoolboekjes nog helemaal niet zo rijk geïllustreerd. Wel heeft hij voor de methode Het volle leven een wandplaat getekend, waarbij twee kinderen bovenop een volle hooiwagen zijn afgebeeld (zie hoofdstuk 2 van de publicatie). Ook bij een andere illustratie uit de serie De Wereld In! heeft Jetses zijn eigen jeugdherinnering vormgegeven. Op de illustratie is een reddingssloep te zien, waarop de naam Boreas staat. In zijn herinneringen beschrijft Jetses de schoener Boreas. Na onderzoek in de archieven kwam naar voren dat de schoener in 1892 voor de kust van Engeland is gezonken na een aanvaring (zie hoofdstuk 3 van de publicatie). Het zijn aanwijzingen dat Jetses in de tekeningen autobiografische elementen toevoegde. In dit opzicht vormen de jeugd- en kinderherinneringen een indirecte uitleg voor een aantal illustraties die Jetses getekend heeft.
Romantisering van de jeugd Illustrator Johan Herman Isings (1884-1977), beroemd geworden door zijn historische wandplaten die hij maakte voor Wolters, was jarenlang bevriend met zijn collega Cornelis Jetses. Isings vertelde tijdens een interview het volgende over zijn vriend: “Jetses keek met eerbied en liefde naar al wat 34
Jetses refereert hier aan zijn levensverhaal die hij in opdracht van Wolters heeft geschreven. De ‘herinneringen’ die in de publicatie centraal staat heeft hij in 1951 al opgeschreven. 35 C. Jetses, ‘Levensherinneringen van C. Jetses.VI, Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters 9 (1953) 1, 4. Dat twee jaar eerder ook al veel herinneringen bij Jetses naar boven kwamen wordt duidelijk in: ‘Cornelis Jetses, tekenaar van Ot en Sien vertelt van zijn leven en werken met Jan Ligthart’, Het Vrije Volk, maandag 24 december 1951.
11
leefde. Zó werkte hij; zó koos hij z’n terrein van het genoeglijke, tedere, huiselijke, waarin zelfs de dreigende en geheimzinnige dingen de bekoring van een sprookje ontvingen. Het boeiende in hem blijft: de oprechtheid, de zuiverheid, de tederheid.”36 In de herinneringen komt nadrukkelijk het beeld van het genoeglijke, tedere en huiselijke naar voren. Met veel warmte en liefde dacht Jetses terug aan zijn jeugd- en kinderjaren ondanks alle armoede en ellende die het gezin zeker gekend moet hebben. In de passages over Cornelis’ moeder komt het ‘huiselijke’ duidelijk naar voren. De zorgzame moeder heeft er bijvoorbeeld veel voor over dat de kleine Cornelis een cadeautje krijgt tijdens Sinterklaas, net zoals de andere kinderen. Cornelis verteld ook over een stukje opvoeding van zijn moeder, zoals de afgeslagen boterham voor het wiegen van het kindje van Bosgra of het terugbrengen van de afgeknabbelde broodjes naar bakker Wolthoorn. Of de passage over het naar bed brengen van de kinderen, met de woorden van moeder ‘dat ze met geen koning zou willen ruilen’. Al deze passages geven de indruk van een gelukkig en huiselijk gezin, waar de lieve en zorgzame moeder de spil vormde. Vader Albert komt in de eerste twee pagina´s van Jetses’ herinneringen vooral naar voren als kostwinner van het gezin, die zwaar werk moest doen in een verstikkende atmosfeer in het graanpakhuis. Dit ideaalbeeld van een gelukkig huisgezin komt ook terug in de leer-leesboeken van Ligthart en Scheepstra. In de kinderboekenseries zoals Dicht bij Huis, Nog bij Moeder, Buurkinderen en De Wereld In! heeft de moeder altijd de rol van huisvrouw die goed voor haar kindertjes zorgt en is de vader kostwinner. De pedagogische verhouding tussen ouder en kind moest gebaseerd zijn op warme liefde, hartelijkheid en belangstelling.37 In de passages over Jetses´ moeder vinden we deze idealen terug. Ook in de beschrijvingen over zijn vriendjes en de spelletjes die ze speelden met andere kinderen keert het pedagogische ideaal van Ligthart en Scheepstra terug. Het beeld dat Jetses over zijn jeugd schetst is er één van een brave kindertijd. De kinderen speelden met elkaar spelletjes zoals ‘De Jeude’ of ‘Ganzebord’. Daarnaast zongen ze veel liedjes die ze geleerd hadden op school. Wanneer Cornelis op woensdagmiddag vrij was van school was hij samen met zijn vriend Piet van der Tuin stilletjes aan het tekenen en lezen. In de beschrijving lijkt het erop dat Cornelis nooit één kwajongensstreek heeft uitgehaald met zijn vrienden. Slechts in één passage beschrijft Cornelis wel een streek die bij hem is uitgehaald. Tijdens Pasen moest Cornelis van de buurtkinderen een ei verstoppen bij zichzelf en iemand anders moest het ei zoeken. Toen het na drie keer raden nog niet gevonden was, kreeg Cornelis een klap op zijn pet, waar het ei onder lag, waardoor “het ei in gruizels gaat en de eierstruif me over ’t geheele gezicht loopt. De jongens lachen zich kapot en toen ik schreiende thuis kwam zal moe heel wat te doen gehad hebben, voor ik weer toonbaar was.” In andere jeugdbeschrijvingen vormt het uithalen van kattenkwaad juist een bron van mooie verhalen. In de jeugdherinneringen van de Ligthart worden er dertig pagina’s aan het leven als straatjongen gewijd, met alle streken die daarbij hoorden. “Volwassenen plagen – dat was, naast ons spel, een van onze voornaamste straatgenoegens”, schreef Ligthart in zijn boek.38 Dit volwassenen plagen bestond uit het treiteren van winkeliers, het aanbellen bij huizen en het klimmen op daken van gebouwen. Dat de volwassenen hier niet altijd lichtzinnig op reageerden blijkt uit het feit dat deze streken vaak op een afranseling kwamen te staan van het ‘slachtoffer’: “Onmiddellijk zou de deur openvliegen, een kerel in zijn overhemd naar buiten springen, [en met] een stok op je lijf ranselen.”39 36
J.A. Niemeijer, ‘Cornelis Jetses. Wat is zijn geheim?’, Jaarboek Groningen (Groningen 1973), 61-73, aldaar 70. B.C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk,152, 158. 38 J. Ligthart, Jeugdherinneringen (Groningen 1966), 140. 39 J. Ligthart, Jeugdherinneringen, 131. 37
12
In 1942 zijn in de Groningse Volksalmanak de jeugdherinneringen van historicus Michael Georg de Boer (1867-1958) opgenomen.40 Hoewel de Boer uit de hogere sociale klasse afkomstig was, verschilt zijn beschrijving over het uithalen van kwajongensstreken niet veel met die van Ligthart. De Boer vertelt over zijn vriendje Dorus die onuitputtelijk was in het bedenken van kattenkwaad voor hun vriendenclubje. Zoals een portemonnee aan een touwtje, waaraan getrokken werd als een voorbijganger het op wilde rapen. Het in scene zetten van een dronkemanstwist, waarbij een gevonden stuk glas kapot werd gegooid. De bewoner ging vervolgens naar buiten om zijn glaswerk te inspecteren om erachter te komen dat hem een poets was gebakken. Of het leeggooien van een emmer vis op een pas geschrobde vloer in de woning van een dokter. 41 Met betrekking tot het gedrag van kinderen is een overeenkomst te vinden tussen de kinderboeken van Ligthart en Scheepstra en de herinneringen van Jetses. De zedelijke kanten van het kind-zijn treden bij Jetses’ herinneringen erg op de voorgrond en de wat ondeugende streken, die Cornelis als klein kind ongetwijfeld uitgehaald zal hebben, heeft hij niet beschreven. Misschien het afknabbelen van broodjes op de bewaarschool of stiekem de ogen opendoen tijdens het gebed. Deze streken zijn toch van een heel andere orde dan die van Ligthart en de Boer. De hoofdrolspelers in de boekenseries van Ligthart en Scheepstra zijn over het algemeen nette en fatsoenlijke kinderen. In het manuscript van het meest de succesvolle boekenserie Nog bij Moeder (1904-1905) is een verhaal overgenomen over een zakje suiker die de kleuters bij de kruidenier moeten ophalen. Op weg naar huis kan Ot de verleiding niet weerstaan en proeft de suiker. Daarna vraagt hij aan Sien of zij ook een hapje wil. Voor ze het doorhebben wordt het hele zakje leeg gesnoept: “Het zakje wordt leeger en leeger. De suiker raakt op. Daar komt Moe. Ze weet niet waar Ot toch met de suiker blijft. Maar nu ziet ze het. Moe is boos. ‘Jullie bent stoute kinderen’, zegt ze. ‘Vlug naar huis!”. In de ogen van Ligthart, die het manuscript van Scheepstra beoordeelde, vond deze les geen genade: “De snoeppartij in no. 16 is gevaarlijk en mag niet voorkomen bij kinderen, die in zoo’n aardige omgeving opgroeien. En als Ot nog zóó klein is, dat hij een half pond suiker opsnoept, had Moeder hem niet om die boodschap mogen sturen”.42 In de uiteindelijke druk is het verhaal dan ook aangepast. De kleuters komen wederom zonder suiker thuis maar ditmaal is het een gevolg van een ongeluk: het suikerzakje valt uit de handen van Ot. De overeenkomst in zedelijkheid van de kinderen in de boeken keert ook terug in de herinneringen van Jetses. In dit opzicht kunnen de jeugdherinneringen als een verlengstuk worden gezien van de boeken waarvoor Jetses illustraties heeft gemaakt. Het verhaal dat Jetses maakte over zijn jeugd kent namelijk opmerkelijke overeenkomsten met het gedrag van de kinderen in de lesboeken van Ligthart en Scheepstra.
De schaduwzijden van het bestaan De beschrijving van de buurt en de buren en vrienden geven een beeld van een fatsoenlijke en hardwerkende mensen waar de familie Jetses een sterke band mee had. Een heel ander beeld komt naar voren in de jeugdherinneringen van de Groningse schrijver Albert Visser (1913-1982). Hoewel ‘Ab’ veertig jaar later opgroeide is zijn terugblik op zijn jeugd in de auto-fictieve roman De Buurt vergelijkbaar met de situatie van Jetses. Visser groeide op in de kanalenbuurt. Deze wijk nabij de Westerhaven ontstond na het graven van een verbindingskanaal tussen het Hoendiep en het Hoornsediep/Noordwillemskanaal.43 Deze buurt was net als de Hortusbuurt een echte volkswijk. 40
M.G. de Boer, ‘Hoe ik Groningen als jongen gezien heb’, Groningsche Volksalmanak (1942), 171-214. M.G. de Boer, ‘Hoe ik Groningen als jongen gezien heb’, 176. 42 J.A. Niemeijer, Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten 1991), 43. 43 M. Van Diggelen, Ab Visser. Biografie (Groningen 2013), 18. 41
13
Visser beschrijft echter de rauwe kanten van het bestaan in zo’n buurt. Drankmisbruik is een van de opvallendste verschijnselen. Zo schrijft Visser: “In onze buurt woonde zeker een dozijn dronkaards, waaronder enkele vrouwen en ze hadden allemaal hun eigen speciale dronk over zich.” 44 In de jeugdherinneringen van Cornelis wordt met geen woord gerept over dit drankmisbruik. Drankmisbruik was tijdens Jetses’ jeugd ook een belangrijk en zichtbaar probleem. Dominee Francois Daubanton (1825-1893) richtte verschillende ‘dranklokalen’ in de arbeiderswijken in Groningen op. Hier preekte hij tegen drankmisbruik en pleitte voor de afschaffing van sterke drank.45 Het is wel aannemelijk dat Cornelis Jetses de gevolgen van drankmisbruik in zijn woonbuurt, net als Ab Visser, van dichtbij heeft meegemaakt. Zijn leven lang zou Jetses namelijk geheelonthouder blijven. Hij heeft daarnaast altijd erg veel bewondering voor Daubanton gehad. Na Daubantons overlijden in 1893 maakte Jetses als ode aan zijn voorbeeld een portrettekening van de dominee. Dit portret heeft jarenlang in het wijkgebouw Bethel gehangen, dat door de dominee was opgericht. De afwezigheid van drankmisbruik in de beschrijving van Jetses’ jeugd is vergeleken met die van Ab Visser opvallend en zegt veel over de illustrator. Hij bekeek het leven door liever door een roze bril en bestede zijn aandacht aan de zonnige herinneringen aan zijn jeugd en niet de schaduwzijden. Kindersterfte is vanuit hedendaagse perspectief ook één van de schaduwkanten van het leven aan het einde van de negentiende eeuw geweest. Hierover verteld Jetses wél, maar dan op zijn karakteristieke romantische wijze. Zijn zusje Frederika Catharina was op 4 februari 1876 geboren, bijna drie jaar na Cornelis. Op 14 oktober 1877 zou zijn zusje sterven. Cornelis was toen vier jaar oud en wist zich nog het volgende te herinneren: “Alleen zie ik nog een klein handje op ’t dek van de wieg liggen, met één dik gezwollen vingertje. Moeder vertelde me, toen zusje gestorven was, dat ze nu in de hemel was (ik wou altijd graag alles weten) daar boven waar ook de maan was. ’t Was zeker juist ongeveer volle maan, want ik weet nog héél goed hoe ik onze stoep heen en weer liep, maar al naar de maan keek en zusje daarop ook ontdekte. Aan ieder die voorbij kwam, vertelde ik dat dat daar – op de maan – mijn zusje was. Geen verdriet dus, maar eigenlijk zeer trots op mijn nu zoo hoog verheven zusje”. De herinnering over het gestorven zusje is gekleurd door de kinderlijke verbeelding, maar laat toch zien dat kindersterfte anders ervaren werd dan tegenwoordig. Kindersterfte kwam aan het einde van de negentiende eeuw nog steeds veel voor, in alle sociale lagen van de bevolking. Bijna alle beschreven families, buren en vrienden hadden ervaringen met vroeg gestorven kinderen (zie ook bijlage 1). Slechte hygiënische omstandigheden, de slechte kwaliteit van het drinkwater en een gezondheidszorg die nog in de kinderschoenen stond, droegen bij aan het hoge sterftecijfer onder kinderen. Hier kwam pas in de loop van de 20ste eeuw verandering in.
Het perspectief van Jetses Om de herinneringen van Jetses op waarde te schatten was het van belang deze in perspectief te plaatsen met vergelijkbare egodocumenten die betrekking hebben op Groningen in het tijdvak 18751900. Uiteindelijk zijn er vier vergelijkbare egodocumenten gevonden. Dit zijn de liefdesbrieven van de Groningse astronoom J.C. Katpteyn (1851-1922), aan zijn latere vrouw Elise Kalshoven, het dagboek van de vrouwelijke arts Frederika van Uildriks (1854-1919). 46 Daarnaast nog twee jeugdherinneringen afgedrukt in de Groningse Volksalmanak: een van historicus Michael Georg de 44
A. Visser, De buurt (Amsterdam 1953), 18. B. Hofman, Bethel. Wijkgebouw in de Groninger Bergstraat, 1887-2008 (Groningen 2013), 11. 46 K. van Berkel en A. Noordhoff-Hoorn, ‘Lieve Lize’. De minibrieven van de Groningse astronoom J.C. Kapteyn aan Elise Kalshoven, 1878-1879’ (Groningen 2008). En: M. Bosch (red.), De Liefde en de vrijheid, natuurlijk! Dagboek van Frederike van Uildriks (1854-1919) (Hilversum 2010). 45
14
Boer (1867-1958) en de ander van meester in de rechten Willem Moll (1888-1962).47 Vooral de laatste twee documenten waren geschikt voor vergelijking aangezien het ook jeugdherinneringen betreffen. Al snel viel op dat de auteurs van de hierboven genoemde egodocumenten behoorden tot de hogere sociale klasse van de samenleving. Jetses groeide daarentegen op als zoon van een pakhuisarbeider. Het verschil is, vanzelfsprekend, vooral in de welvaart terug te vinden. Terwijl Kapteyn, Uildriks, de Boer en Moll schrijven over chique diners en het bezoeken van toneel- en muziekuitvoeringen, schrijft Jetses over het eten van aardappelen als avondmaaltijd en bezocht hij alleen de gratis muziekvoorstellingen tijdens de zomer in het Sterrebos. De herinneringen van Jetses zijn, voor zover onderzocht, het enige egodocument die de ervaringen in stad Groningen in het tijdvak 1875-1900 beschrijft vanuit een arbeidersperspectief. In dit opzicht zijn de herinneringen van Jetses een uniek document. Dit gegeven vormde een belangrijke invalshoek voor het verhaal in de publieksgerichte publicatie Dicht bij Huis.
Conclusie Uit de analyse van de jeugd- en kinderherinneringen van Jetses blijkt dat hij vooral op nostalgische wijze terugkeek op zijn jeugd in Groningen. Jetses beschrijft namelijk alleen de gelukkige momenten uit zijn jeugd en niet de slechte herinneringen. Daarnaast zijn er overeenkomsten te maken tussen de boeken waarvoor Jetses illustreerde en het verhaal over zijn eigen jeugd. Jetses benadrukt de deugdelijke kanten van het kind-zijn en hele ondeugende streken, die hij als jongen ongetwijfeld heeft uitgehaald, blijven achterwege. Een vergelijkbaar beeld zien we terug in de verhalen van Ligthart en Scheepstra. De arbeiderskinderen beleven vrolijke avonturen en de sociale problemen uit de periode, zoals armoede en drankmisbruik, spelen in de verhalen geen rol. De optimistische blik van Jetses is doorgetrokken naar het verhaal in de publicatie. De aandacht zal op basis van de herinneringen vooral uitgaan naar de vrolijke en blijde momenten uit Jetses’ jeugd en leven.
47
M.G. de Boer, ‘Hoe ik Groningen als jongen gezien heb’, Groningsche Volksalmanak (1942), 171-214. En: W. Moll, ‘Persoonlijke herinneringen aan de stad Groningen rond de eeuwwisseling’, Groningse Volksalmanak (1957), 33-52.
15
Hoofdstuk 4 - Verdichting van onderzoek naar publicatie Het schrijven van een publieksgerichte publicatie is een andere tak van de historische wetenschap dan het schrijven van een academisch historisch stuk. Een academische historische studie is vooral analytisch van aard, terwijl een publieksgerichte publicatie vaak een algemeen beschrijvend karakter heeft. Hoewel de inhoud van de historische teksten van karakter verschillen is de aanpak van het onderzoek vrijwel gelijk. In beide gevallen moet er onderzoek worden gedaan op basis van secundaire en primaire bronnen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de aanpak van het onderzoek voor de publieksgerichte publicatie en de vertaalslag die daarbij gemaakt is naar het schrijven van een publieksvriendelijke historische tekst.
Verantwoording boekopzet Voor de publicatie was een breed lezerspubliek voor ogen. Enerzijds is de publicatie geschreven voor mensen met een interesse in het leven en werk van Cornelis Jetses, tevens ook het hoofdonderwerp van het boek. Anderzijds is geprobeerd het lezerspubliek aan te spreken dat meer algemeen geïnteresseerd is in de geschiedenis van Groningen. In het algemeen is het onderwerp van het boek de geschiedenis van Groningen in het tijdvak 1875-1900, met betrekking tot de jeugd en carrière van Cornelis Jetses. Daarbinnen wordt specifiek aandacht besteed aan verschillende aspecten uit Jetses’ jeugd en carrière. De rode draad van het verhaal is geïnspireerd op twee hoofdthema’s. Het eerste thema is gebaseerd op het (unieke) arbeidersperspectief van de herinneringen. De nadruk in de verhaallijn ligt daarom op het arbeidersmilieu waarin Jetses opgeroeide. Het contrast tussen de elite en de lagere sociale klasse is een terugkerend motief in de verhalen. Jetses was bovendien tijdens zijn jeugd erg klassenbewust. Het tweede thema is ‘onderwijs’, dat onlosmakelijk met het leven van Jetses verbonden is. Met behulp van onderwijs heeft Jetses zich weten op te werken op de sociale ladder. Op zijn beurt heeft hij zich ingezet als illustrator voor boeken voor het onderwijs. Het uitgangspunt voor de hoofdstukken van de publicatie Dicht bij Huis waren de 28 pagina’s jeugd- en kinderherinneringen van Jetses en de artikelen die Jetses geschreven heeft in het bedrijfsblad voor Wolters.48 Jetses beschrijft hierin veel zaken, waaronder de belangrijkste personen uit zijn jeugd, de kenmerkende gebouwen uit de buurt, de werkzaamheden van de arbeiders, de feestdagen, heel summier zijn ervaringen met school en tot slot vrij uitgebreid de ontmoeting met zijn vrouw. 49 Om de herinneringen gestructureerd te behandelen is er gekozen voor drie hoofdthema’s: ‘woonbuurt & bedrijvigheid’, ‘onderwijs’ en ‘ontspanning & vermaak’. Deze thema’s vormen aparte hoofdstukken. Op deze wijze konden zoveel mogelijk passages uit Jetses’ herinneringen en de artikelen van Wolters behandeld worden.
48
Artikelen geschreven door Cornelis Jetses, in: Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters, 8e en 9e jaargang, 1953-1954: 8e jaargang 1953, no. 3, ‘C. Jetses 80 jaar’, 110-112. 8e jaargang 1953, no. 5, ‘Levensherinneringen van C. Jetses. Naar Bremen’, 124-126. 8e jaargang 1953, no. 6, ‘Levensherinneringen van C. Jetses III’, 130-131. 8e jaargang 1953, no. 7, ‘Levensherinneringen van C. Jetses IV Het Hamburger Rathaus’, 137-140. 8e jaargang 1953, no. 8, ‘Levensherinneringen van C. Jetses V’, 149-150. 9e jaargang 1954, no. 1, ‘Levensherinneringen van C. Jetses VI’, 4-6. 9e jaargang 1954, no. 2, ‘Levensherinneringen van C. Jetses VII, 14-15. 49 De volledige getranscribeerde tekst van de herinneringen is toegevoegd als hoofdstuk 2 van de publicatie.
16
Op basis van de hierboven beschreven uitgangspunten is tot de volgende hoofdstukindeling gekomen:
Inleiding Hoofdstuk 1. Beschrijving van Groningen aan het einde van de 19e eeuw. Hoofdstuk 2, de Jeugdherinneringen van Cornelis Jetses (transcriptie van Jetses’ herinneringen) Hoofdstuk 3, De woonbuurt & bedrijvigheid Hoofdstuk 4, Onderwijs Hoofdstuk 5, Ontspanning & vermaak Nawoord
Verantwoording van de onderzoeksmethode Om de hoofdstukken invulling te geven is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethodes. Veel informatie is afkomstig uit literatuuronderzoek, bestaande uit zowel primaire als secundaire bronnen. Vanwege de veelheid aan de verschillende onderwerpen in de publicaties zal ik in de paragraaf ‘van onderzoek tot publicatie’ hoe dit onderzoek invulling heeft gekregen. Een ander belangrijk deel van het onderzoek bestond uit archiefonderzoek in de Groninger archieven. Om een duidelijk beeld te krijgen van de sociale omgeving van Jetses is met behulp van de website www.allegroningers.nl en het bevolkingsregister in de Groninger archieven, het gelukt om van 29 personen de persoonlijke gegevens uit te zoeken. Het resultaat van dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 1. Ook was het archief van Minerva, in de Groninger archieven, waardevol met betrekking tot Jetses’ studietijd aan de kunstacademie.50 Op deze wijze werd duidelijk dat niet alleen Jetses kunstonderwijs volgde, maar ook zijn jeugdvrienden Harm Ellens (1871-1939) en Pieter Gabriel van der Tuin (1872 – 1938), die genoemd worden in de herinneringen van Jetses. Deze informatie is daarom meegenomen in de publicatie. Een andere waardevolle bron van informatie waren gedigitaliseerde historische kranten, toegankelijk via het programma Delpher, van de Koninklijke Bibliotheek.51 Met name de lokale en regionale Groningse krant Nieuwsblad van het Noorden is veelvuldig geraadpleegd.
Verantwoording bij de afbeeldingen Cornelis Jetses was een illustrator van beroep. In dat opzicht was het van belang dat de publicatie rijkelijk versierd zou worden met zijn illustraties. Er is naar gestreefd om de afbeeldingen functioneel voor de tekst te laten zijn. Op deze wijze ondersteunen de illustraties het verhaal ondersteunen, wat past binnen de doelstelling om Jetses’ werk in zijn historische context te plaatsen. Voor de afbeeldingen is gebruik gemaakt van drie verschillende beeldarchieven. De meeste afbeeldingen zijn afkomstig uit de illustratiecollectie van Noordhoff, in beheer van het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht. De illustraties zijn afkomstig uit de verschillende lesboeken en lesmethodes geschreven door Ligthart en Scheepstra. Het tweede beeldarchief is van de Cornelis Jetses Stichting. De collectie bestaat uit duizenden schetstekeningen en persoonlijke documenten zoals aanbevelingsbrieven, olieverfschilderijen, brieven en ook de herinneringen. Omdat de Jetses-stichting de opdrachtgever is voor deze publicatie, zijn ook deze afbeeldingen kosteloos. Het derde archief is het Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (RHC GA), 50 51
Archief toegang 1148. Inventarisnummers: 86 en 67.1 http://kranten.delpher.nl/
17
waarvan drie foto’s en een stadskaart van Groningen gebruikt zijn. Voor deze afbeeldingen moet wel betaald worden voor de beeldrechten. Het aantal foto’s is tot een minimum beperkt, vanwege het kostenaspect. Bovendien bestaan er weinig foto’s uit het tijdvak 1875-1900. De meeste (historische) foto’s zijn van het begin van de twintigste eeuw, ongeveer twintig jaar na de jeugd van Jetses. Van veel gebouwen die Jetses beschrijft zijn dan ook helemaal geen foto’s te vinden. In de publicatie is een illustratieverantwoording opgenomen, waar per afbeelding te zien is uit welk beeldarchief ze afkomstig zijn.
Van onderzoek naar publicatie Het onderzoek besloeg een breed onderzoeksveld, die verschillende onderdelen uit het leven van Jetses belichten met betrekking tot de historische ontwikkelingen in Groningen. Het onderzoek leidde naar het leven van Jetses, de geschiedenis van Groningen, de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs. Meer specifiek moest er informatie gevonden worden over de gebouwen, personen en gebruiken die Jetses beschrijft. Omdat daar vaak geen literatuur over geschreven was, moest is veel van die informatie afkomstig uit archiefonderzoek. Uit de veelheid aan informatie moest uiteindelijk een selectie gemaakt worden voor het verhaal. De opzet was zoveel mogelijk aspecten uit de herinneringen en de carrière van Jetses terug te laten keren in de publicatie. De selectie van de inhoud van de hoofdstukken is op basis van deze opzet tot stand gekomen. Hieronder zal kort per hoofdstuk worden aangegeven hoe de hoofdstukken zijn opgebouwd, welke overwegingen hebben meegespeeld voor de inhoud en wat de belangrijkste bronnen zijn geweest. In hoofdstuk 1 staan de ontwikkelingen in en rondom Groningen centraal, in het tijdvak 1875-1900. Hierbij is de focus gelegd op de economische en sociale ontwikkelingen in die periode. De politieke ontwikkelingen zijn grotendeels buiten beschouwing gelaten, aangezien Jetses hier geen melding van maakt in zijn jeugdherinneringen. Daarnaast was Jetses geen politiek geëngageerd tekenaar, zoals stads- en tijdgenoot Albert Hahn (1879-1918) dat wel was.52 De economische ontwikkelingen waren daarentegen wel belangrijk voor de verhaallijn. Zo worden de uitbreiding van de infrastructuur, zoals het spoor en de paardentram beschreven. Met name de aanleg van het spoor is van groot belang geweest. Groningen kreeg daarmee aansluiting met de rest van Nederland, wat uitgever en drukker Wolters de mogelijkheid gaf de schoolboeken landelijke te verspreiden.53 De nadruk ligt op de sociale ontwikkelingen. Jetses was zoon van een arbeider, maar heeft toch lessen kunnen volgen op academie Minerva. In de literatuur over Jetses wordt hierover alleen gemeld dat Jetses’ collegegeld door ‘enkele rijke heren’ betaald werd.54 Wie precies betaalde de opleiding van Jetses? En waarom deden deze rijke heren dat? Dit leidde al snel naar het begrip burgerlijk beschavingsoffensief en het Algemeen Diakengezelschap in Groningen.55 Omdat in de publicatie op beide onderwerpen nader wordt ingegaan, blijft het hier buiten beschouwing. Het onderwerp beschavingsoffensief fungeert als kapstok waaraan de thema’s ‘arbeidersachtergrond’ en 52
Zie hoofdstuk 4 van de publicatie Dicht bij Huis. Belangrijke publicaties met betrekking tot de geschiedenis van Groningen: P. Kooij, Groningen 1870-1914. Sociale verandering en economische ontwikkeling in een regionaal centrum (Assen 1987) en Duijevendak, M.G.J. e.a. (Red.), Geschiedenis van Groningen III Nieuwste Tijd – Heden (Zwolle 2009). 54 J.A. Niemeijer, De wereld van Cornelis Jetses, 33-34. 55 Belangrijke bron met betrekking tot het burgerlijk beschavingsoffensief: N. Bakker, R. Dekker & A. Janssens (red.), Tot Burgerschap en deugd. Volksopvoeding in de negentiende eeuw (Hilversum 2006). Belangrijke bron voor het diakengezelschap: Kort overzicht van de oprichting van het Algemeen Diaken Gezelschap der Nederd. Hervormde Gemeente te Groningen en zijne werkzaamheden tot heden. 1838-1913. (Groningen 1913). 53
18
‘onderwijs’ aan elkaar gekoppeld kunnen worden en keert terug in hoofdstuk 4. In het tweede hoofdstuk zijn de herinneringen van Jetses te lezen. De tekst is voorzien van een verantwoording van de transcriptie van Jetses’ herinneringen. Begrippen, personen en uitspraken zijn met behulp van voetnoten voorzien van uitleg. In hoofdstuk 3 staat het thema woonbuurt en de bedrijvigheid centraal. Het hoofdstuk valt uiteen in drie onderwerpen: de Hortusbuurt en de arbeiders, de bedrijvigheid in de buurt en tot slot de aanwezigheid van soldaten in de stad. Jetses groeide op in de Hortusbuurt. Van deze buurt bestaat nog geen boek, in tegenstelling tot veel andere woonwijken in Groningen. De focus van de beschrijving ligt op het arbeiderskarakter van de buurt. Een groot deel van de uitgezochte persoonsgegevens in bijlage 1 zijn gebruikt voor de invulling van het verhaal. Het stuk over de bedrijvigheid is gebaseerd op de beschrijvingen uit Jetses’ herinneringen van de ‘zoutkeet’ en het graanpakhuis van zijn vader. Omdat over deze gebouwen geen literatuur bestond is er voornamelijk gebruik gemaakt van historische kranten om een beeld te schetsen van de gebouwen en de werkzaamheden. Met de paragraaf over de soldaten in de stad Groningen zijn twee beschrijvingen van Jetses thematisch aan elkaar gekoppeld. Jetses verteld namelijk over het ‘correctiehuis’, waar soldaten de wacht hielden en over het muziekkorps van de stadsschutterij. Voor deze onderwerpen is gebruik gemaakt van historische kranten. Tijdens de sluiting en sloop van het correctiehuis rond 1902 verschenen een aantal artikelen over het gebouw in het Nieuwsblad van het noorden, met waardevolle informatie over de functie en de geschiedenis van het tuchthuis. Ook met betrekking tot anekdotes van ontsnappingen van gevangen was het nieuwsblad een waardevolle bron. In hoofdstuk 4 staat het thema ‘onderwijs’ centraal. Het hoofdstuk is opgedeeld in drie onderdelen: de algemene ontwikkelingen op onderwijsgebied vanaf de tweede helft van de 19e eeuw in combinatie met een Jetses’ lager onderwijs, het onderwijs op Minerva en het werken voor Wolters. Het hoofdstuk begint met een algemene en korte beschrijving van de onderwijsontwikkelingen in de loop van de 19e eeuw. Vervolgens wordt de stap gemaakt naar het lagere onderwijs van Cornelis. Hierbij was het boek van Beno Hofman, Het Groningse onderwijs. Van Sint Maartens- tot Leon van Gelderschool (Zuidbroek 2005) bijzonder nuttig. Vervolgens komt het onderwijs van Jetses op academie Minerva aan de orde. Omdat in eerdere literatuur over Jetses een beschrijving hierover ontbrak is hier uitgebreider bij stil gestaan. Tijdens een interview spreekt Jetses eenmaal kort over zijn tijd op Minerva.56 Daarbij noemt hij twee docenten: J.H. Egenberger (1822-1897) en F.H. Bach (1865-1956).57 Er is een relatie gemaakt tussen de technieken die de docenten de leerlingen aanleerden en de werkwijze van Jetses. Dankzij het kunstonderwijs kon Jetses al wat geld bijverdienen. In het boek is een nog niet eerder gepubliceerde promotieplaat opgenomen, die Jetses tekende voor bijverdienste. In het derde deel staat het werkzame leven van Jetses in dienst van het onderwijs centraal. De nadruk ligt in eerste instantie op de Groningse bijdragen van Roelof Gerrit Rijkens (1795-1855) en Berend Brugsma (1797-1868) voor het Nederlandse onderwijs. Rijkens schreef onder andere boeken voor het leesonderwijs en introduceerde het gebruik van illustraties in de leer-leesboeken. Brugsma was de eerste Nederlandse leraar die wandplaten introduceerde in het klaslokaal. Beide heren
56
K. ter Laan, ‘Bij de vijf-en-zeventigste verjaardag van C. Jetses, Stad en lande. Cultureel en Sociaal-Economisch maandblad voor Groningen 1 (1948) 11, 161-174, aldaar 161. 57 Twee belangrijke bronnen: F. van Dijk, Leraren van de Academie Minerva. Een keuze uit twee eeuwen kunst en kunstonderwijs in Groningen (Groningen 1998) en H.J. W. Drijvers, (red.), Leraren van de Academie Minerva. Een keuze uit twee eeuwen kunst en kunstonderwijs in Groningen (Groningen 1998).
19
introduceerden hiermee het ‘aanschouwelijke’ onderwijs, waarbij het gebruik van afbeeldingen belangrijk werd. Deze paragraaf geldt als opmaat voor de samenwerking tussen Wolters met Ligthart, Scheepstra en Jetses. Hierin komt een beschrijving van hun onderwijsmethodes en lesboeken aan de orde. Hoofdstuk 5 heeft het thema ontspanning en vermaak. Hierin zijn de feestdagen en het vermaak tijdens Jetses’ jeugd beschreven. Het verhaal begint met het schetsen van het contrast tussen de mogelijkheden voor de elite om te ontspannen en de mogelijkheden voor de lagere sociale klassen. In het tijdvak 1875-1900 was ‘cultuur’ volop in ontwikkeling en kreeg steeds vastere waarde en betekenis binnen de samenleving. Dit had zijn weerslag op het bouwen van het ‘concerthuis’, ‘de Harmonie’ en de ‘Stadsschouwburg’.58 Voor Jetses was aan bezoek aan de voorstellingen in deze gebouwen te duur. De gratis muziekuitvoeringen van het schutterijkorps tijdens de zomer in het Sterrebos waren de enige mogelijkheden tot het luisteren van muziekuitvoeringen. Vervolgens wordt de stap gemaakt naar de traditionele feestdagen in Groningen, zoals de kermis, kerst, Pasen en Sinterklaas.59 In het schrift heeft Jetses ook de aantekening ‘Optocht van Barnum en Bayly’ gemaakt. Hoewel deze herinneringen nooit uitgeschreven is, heeft de aantekening betrekking op de komst het gigantische Amerikaanse circus Barnum & Bailey in 1902. Met behulp van historische kranten, en dan met name het Nieuwsblad van het Noorden, is een beeld gereconstrueerd van de impact van het circus op de stad Groningen.
58
Belangrijke publicaties: B. Hofman, La Grande Dame. Eeuwenlange podiumkunsten en 125 jaar Groninger Stadsschouwburg (Assen 2008), A. Huitenga en F. Westra, Geschiedenis van een Patriciërshuis en kleurrijk Volkspaleis. 13252002 (Groningen 2002) en J.M. Minderhoud, De Harmonie. Eens het culturele centrum van Groningen (Bedum 2008). 59 Nuttig naslagwerk: L. Boiten, e.a. (red.), Ach lieve tijd. Tien eeuwen Groningen, de Groningers en hun Vertier (Zwolle 1985), 173-194.
20
Bronnenlijst (de aangehaalde bronnen in hoofdstuk 4 zijn niet weergegeven in deze bronnenlijst)
Bakker, N. e.a. (red), Reformpedagogiek in België en Nederland (Assen 2001). Broekhuizen, P.H., (red.), Van boerenerf tot bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van het voormalig Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen (Groningen 1992). ‘Cornelis Jetses, tekenaar van Ot en Sien vertelt van zijn leven en werken met Jan Ligthart’, Het Vrije Volk, maandag 24 december 1951. Dane, J. (red.), Jetses aan de wand (Kampen 2009). De Jong, B.C., Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk (Groningen 1996). Hofman, B., Bethel. Wijkgebouw in de Groninger Bergstraat, 1887-2008 (Groningen 2013). Jetses, C., ‘Levensherinneringen van C. Jetses.VI, Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters 9 (1953) 1-4. Ligthart J., & H. Scheepstra, Dicht bij huis, 1e deeltje (21e druk, Groningen 1920). Ligthart, J., Jeugdherinneringen (Groningen 1966). Niemeijer, J.A., ‘Cornelis Jetses. Wat is zijn geheim?’, Jaarboek Groningen (Groningen 1973), 61-73. Niemeijer, J.A., Cornelis Jetses als sprookjestekenaar (Kampen 2007). Niemeijer, J.A., De wereld van Cornelis Jetses (Groningen 1976). Niemeijer, J.A., Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten 1991). Niemeijer, J.A., Toen je nog op straat kon spelen: Prenten van Cornelis Jetses (Groningen 1978) Niemeijer, J.A., Uit het schetsboek van Cornelis Jetses (Drachten 1988). Recensie van de redactie van Biblion, via: http://www.bol.com/nl/p/de-wereld-van-cornelisjetses/1001004002094425/ Laatst bezocht: 19 augustus 2014. Ribbens, K.,‘Paden zonder kruising?’, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het verleden (Utrecht 2010), 21-31. Rieter, O., ‘Met een roze bril omgaan met het verleden, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het verleden (Utrecht 2010), 5-13. Röling, H., ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, Groniek (2000), 265. Shaw, C. & M. Chase, The Imagined Past: History and Nostalgia (Manchester 1989). Smit, F., Boekjaar Wolters & Noordhoff 1836-1986. Honderdvijftig jaar uitgeven voor het onderwijs (Groningen1986). Van der Meer, Q. L. Th. & H.A. Bergman (red), Onderwijskundigen van de twintigste eeuw (Groningen 1977). Van Diggelen, M., Ab Visser. Biografie (Groningen 2013). Visser, A., De buurt (Amsterdam 1953).
21
Bijlage Bijlage 1 – De Sociale Omgeving N.B. deze tekst is een werkdocument en gebruikt als een persoonlijk naslagwerk. In ‘Herinneringen’ beschrijft Cornelis Jetses een groot aantal personen, waaronder vrienden, familie, buren en andere personen die op hem indruk hebben gemaakt als kind. In totaal heeft Jetses 41 personen genoemd. Van deze personen is het van 29 mensen mogelijk gebleken om te achterhalen wie ze waren, waar ze woonden, hoeveel kinderen ze hadden etc.. Over de personen die hier niet vermeld worden was het niet mogelijk om informatie te achterhalen omdat Cornelis Jetses ze met te weinig woorden had beschreven.60 Bijvoorbeeld ‘Geertje van het doorgangshuis’, ‘Jan de stalknecht’ en de meester van de Zondagsschool die in het dagelijks leven hoefsmid was. Zonder voornaam gecombineerd met een achternaam is het zoeken naar een speld in een hooiberg. De vele ‘Jannen’ en ‘Geertjes’ uit die tijd maken het ook niet gemakkelijker. In andere gevallen is er een afweging gemaakt of de informatie een bijdrage zou leveren aan het verhaal. Zo beschrijft Cornelis dat hij zijn vrouw bij de familie Laman-Trip naar binnen zag gaan. Hoewel het hier gaat over een notabele Groningse familie waar meer dan genoeg informatie over te vinden is, heeft de familie Laman-Trip verder geen belangrijke rol gespeeld in de jeugd van Cornelis Jetses. Een aantal namen heeft Jetses verkeerd opgeschreven. Bijvoorbeeld bakker Woldhoorn (in plaats van Wolthoorn), boer Stompe (in plaats van Stumpe) en kunstschilder Hesseling (in plaats Hesselink). Om een gestructureerd overzicht te geven van de 29 personen is gekozen voor een indeling van familie, vrienden & buren en overige personen.
Familie Albert Jetses (17 maart 1841 - † 8 juli 1910) & Everdina van Prooijen (6 mei 1840 - † 11 juli 1922) Va en Moe Grote Leliestraat 245 Albert is de vader van Cornelis Jetses. Albert is geboren in een gezin van vijf kinderen, waarvan hij de oudste was. Daarnaast waren er nog twee broertjes en twee zussen. Alle kinderen zullen de eerste levensjaren overleven. De vader van Albert, en de opa van Cornelis, was Jan Albert (4 maart 1818 - † 18 april 1875) en zadelmaker van beroep. Albert heeft dit vak van hem geleerd, maar dit beroep niet lang uitgeoefend, omdat er weinig geld mee te verdienen was. Hij is een tijdje knecht geweest in een timmerwerkplaats en een bierbrouwerij, maar uiteindelijk is hij als pakhuisarbeider aan de slag gegaan bij de firma Wolthers. Daar verdiende hij 9 gulden per week.61 Hiermee behoorde Albert Jetses en zijn gezin tot de laagste sociale klasse van de samenleving.62 In 1866 trouwde Albert met Everdina van Prooijen, de moeder van Cornelis Jetses. Everdina kwam uit een gezin van tien kinderen, waarvan er vijf op jonge leeftijd zijn overleden. Haar vader Kornelius (1810 - † 7 juli 1875) was schoenmaker van beroep. Everdina werkte voordat ze trouwde als dienstmeid bij vooraanstaande personen en gezinnen, zoals bij professor Jan Hissink Jansen en de apothekersfamilie Van
60
De namen van personen die niet relevant genoeg waren of teveel gegevens ontbraken: Tante Trientje Lesson, de zingende kruidenier Trudus, Jan de stalknecht, de directeur van het Correctiehuis, de bovenmeester van de bewaarschool, Geertje van het Doorgangshuis, de meester van de Zondagsschool, de dikke epileptische vrouw en haar man de schoenmaker, de beeldhouwer uit Harenermolen, de dirigent van het jongenskwartet Dhr. Schaank en de familie LahmanTrip. 61 J.A. Niemeijer, De wereld van Cornelis Jetses (Groningen 1976, 1e druk), 11. 62 Pim Kooij, Groningen 1870-1914. Sociale veranderingen en economische ontwikkelingen in een regionaal centrum (Groningen 1986), 42-44.
22
Ankum aan de Grote Markt.63 Nadat het stel net getrouwd was betrokken ze een huisje vlakbij de stadswallen tussen de Oude Boteringe- en Oude Ebbingestraat. Hier zijn twee kinderen geboren, Jan en Jantien Frederika Catharina. In 1870 verhuisden het gezin naar de Nieuwstad, dat in hoofdzaak de Joodse buurt was. In de Eikelboomgang werd op 2 september 1871 een dochtertje geboren, Frederika Catharina. Maar het noodlot sloeg toe in het jaar 1872, want op 23 januari overlijdt de jongste dochter. Op 24 maart van dat jaar overlijdt ook de oudste dochter, waardoor het gezin weer wordt gereduceerd tot één kind. Deze kindersterfte had hoogstwaarschijnlijk te maken met de armoede en onhygiënische omstandigheden in de Eikelboomgang. Want al snel nadat Cornelis geboren werd op 23 juni 1873, verhuisde het gezin naar de iets ‘gezondere’ eenkamerwoning in de Grote Leliestraat. Hier werden nog twee dochters geboren, waarvan één alsnog overlijdt. Het uiteindelijke gezin bestaat vanaf 1878 uit twee zoons, Jan Albert en Cornelis, en een dochter met de naam Jantina. Uiteindelijk overlijdt Albert Jetses op 8 juli 1910. Everdina zou haar man nog twaalf jaar overleven en overlijdt op 11 juli 1922 in Haren. Jan Albert Jetses (3 oktober 1867 - † 25 november 1932)
Broer Jan Jan Albert wordt op 3 oktober 1867 geboren als oudste zoon van Albert Jetses en Everdina van Prooijen. Cornelis schrijft in zijn jeugdherinneringen niet veel over zijn broer. De enige vermelding is volgens de woorden van Cornelis een onbetekenende herinnering. Zo herinnerde Cornelis zich dat ze eens samen ’s avonds op straat liepen tijdens het onweer en de maan steeds achter de huizen verdween, maar ook weer tevoorschijn kwam. Dat gebeurde volgens Jan omdat de beide broers zulke ‘goude jongens’ waren. Ondanks de verschillen tussen beide personen, waren ze toch gebroederlijk één. Tijdens zijn werkzame leven was Jan Albert letterzetter van beroep. Dit beroep werd uitgeoefend in een drukkerij, waarbij de drukletters in spiegelschrift gezet moesten worden voor het drukken. In dit opzicht zijn beide broers werkzaam geweest in de ‘boekenhandel’. Cornelis als illustrator, Jan Albert als drukker. Op 2 juni 1895 trouwt Jan Albert met Hillechien Eikelaar (3 oktober 1870 - † 24 maart 1959), een vrouw met een bescheiden achtergrond. Net als de vrouw van Cornelis was Hillechien een dienstbode in dienst van een een hoogleraar van de universiteit. Want voordat Jan Albert met zijn vrouw in 1895 intrek nemen in de Grote Leliestraat, woonde Hillechien als dienstbode bij professor Jacob Samuel Speyer, hoogleraar Latijn van 1889 tot 1904 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Interessant aan de nieuwe woning van het jonge gezin is dat het de woning is van de buren van Prooijen (Zie ook ‘Buren’). Hierdoor zit er maar één woning tussen het jonge gezin en het ouderlijk huis. Het geeft aan dat de onderlinge banden in de buurt goed waren, waardoor het ene gezin, waarvan de kinderen al uit huis waren, plaats kon maken voor een ander jong gezin. De eerste dochter wordt geboren in 1896, maar overlijdt in 1901 op 5-jarige leeftijd. De in 1898 geboren zoon Hero Jan, en in 1899 geboren dochter Alberta bereiken wel de volwassen leeftijd. Op 25 november 1932 overlijdt Jan Albert, op zijn 65e in de stad Groningen. Hij is begraven op het ‘Esserveld’, ten oosten van de Verlengde Herenweg in Groningen.64
Frederika Catharina Jetses (4 februari 1876 - † 14 oktober 1877) Dood zusje In de autobiografie schrijft Cornelis dat hij zich nog een ziek zusje kon herinneren. Zij had een gezwollen en dik vingertje en is jong overleden. Meer weet Jetses zich eigenlijk van haar niet te herinneringen, behalve dat hij zelf helemaal niet verdrietig was, maar juist heel trots op zijn ‘hoog verheven zusje’ die nu 63 64
Niemeijer, De wereld van Cornelis Jetses, 11. Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag 26 november 1932.
23
op de maan zou zitten. Waaraan Frederika is overleden is moeilijk te zeggen (doodsoorzaak is niet opgegeven), maar het dikke en gezwollen vingertje doet vermoeden dat het om een infectie gaat, wat een gebruikelijke oorzaak was voor kindersterfte. Slechte voeding, gecombineerd met een onhygiënische leefsituatie resulteerden al snel in levensbedreigende omstandigheden voor jonge kinderen. Naast Frederika, zijn er nog twee oudere zussen van Cornelis overleden (waar hij niet over spreekt in zijn jeugdherinneringen). Dit waren Jantien Frederika Catharina Jetses (28 maart 1870 - † 24 maart 1872) en Frederika Catharina Jetses (2 september 1871 - † 23 januari 1872). Waaraan deze zussen zijn overleden is ook niet bekend. Het ligt voor de hand er vanuit te gaan dat het om de ‘gebruikelijke’ kindersterfte ging. Tot aan het einde van de negentiende eeuw stierf gemiddeld vijftien tot twintig procent van de pasgeboren kinderen voor hun eerste levensjaar.65 Maar pas na het vierde levensjaar werden de kansen op het bereiken van een volwassen leeftijd aanzienlijk groter. Jantina Jetses (11 augustus 1878 - † 13 augustus 1958)
Jongste zusje Over zijn jongste zus laat Cornelis niet veel los. De enige opmerkingen over zijn zusje hebben betrekking op het ‘schoen zetten’ tijdens het Sinterklaasfeest. De reden dat Jetses niet veel over zijn zus verteld is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk wilde hij de jeugdherinneringen persoonlijk houden. Over zijn broer Jan wordt namelijk ook niet uitgebreid geschreven. Toch kunnen we aannemen dat Cornelis contact met zijn jongste zusje onderhield. Zo is bekend dat Cornelis een goede band met zijn familie erg belangrijk vond. Bovendien is er nog een foto bekend waarbij broer en zus op hoge leeftijd aan het wandelen zijn op de boulevard in Scheveningen. Jantina blijft haar hele leven in Groningen wonen. Op 17 mei 1900 trouwt ze in Groningen met meubelmaker Cornelis Jochum de Vries. Al snel volgt de geboorte van het eerste kind, Maria (4 april 1901).66 Anderhalf jaar later wordt de tweede dochter Everdina (2 juli 1902 - † 24 oktober 1952) geboren. Het laatste kind dat geboren wordt is Cornelis (28 maart 1904). Opvallend is dat alle kinderen de volwassen leeftijd bereiken. Hieruit kunnen we voorzichtig opmaken dat kindersterfte een minder groot gevaar was geworden aan het begin van de 20e eeuw. Cornelis Jochum zou het begin van de Tweede Wereldoorlog in Nederland net niet meer meemaken, want hij overleed op 8 april 1940. Jantina sterft uiteindelijk in haar woning in Groningen in de Oppenheimstraat 13A, op 13 augustus 1958. Op zaterdag 16 augustus is ze bij haar moeder begraven op begraafplaats ‘Eshof’, te Haren.67 Johann Christian Heeren Arends (27 maart 1838 - † 2 juni 1922) & Anna Maria van Prooijen (6 oktober 1832 -
† 26 januari 1907) Oom J. en Tante Anna Nieuwe Kijk in ´t Jatstraat 166 De oudste zus van de moeder van Cornelis Jetses was Anna Maria van Prooijen. Zij was getrouwd met de Duitser Johann Christian Heeren Arends, die uit Esser kwam, in de buurt van Hanover. Van beroep was Johann kleermaker (een ‘snieder’) en waarschijnlijk een goede. Cornelis schrijft namelijk dat deze familie een treetje hoger op de maatschappelijke ladder stond.
65
R.H. Saltet en Ph. Falkenburg Statistische mededeelingen uitgegeven door het Bureau van Statistiek der gemeente Amsterdam. No 19. Kindersterfte in Nederland (in de jaren 1881-1905) (Amsterdam 1907). 66 De sterfdata van Cornelis en Maria zijn (nog) niet te achterhalen via de bevolkingsregisters. Sterfdata worden vijftig jaar na overlijden vrijgegeven. Voor geboortes geldt een periode van honderd jaar, voor huwelijken wordt vijfenzeventig jaar gerekend. 67 Nieuwsblad van het Noorden, donderdag 14 augustus 1958.
24
Het gezin Arends bestond uit vier kinderen: drie dochters en één zoon. De oudste dochter was Etta (11 december 1864 - † 13 januari 1927), daarna kwam zoon Kornelius (22 september 1867 - † 16 januari 1953), vervolgens Jantiena (22 augustus 1870 - † 23 mei 1936) en tot slot Johanna (28 december 1872 - † 24 juni 1957). Bijzonder is dat kindersterfte in dit gezin niet voorkwam. De familie Arends woonde vanaf 1880 in de Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat. Niet ver van het huis van de familie Jetses dus. Cornelis heeft hier erg veel gespeeld als kind. De overvloed van het speelgoed bij de familie Arends, kwam door de dienstbetrekking van de oudste dochter Etta: Zij was dienstmeid bij een kinderrijke apothekersfamilie. De appel valt hiermee niet ver van de boom. De moeder van Cornelis heeft ook bij een apothekersfamilie gediend als dienstmeid. De moeder van Cornelis diende bij de familie van Ankum. Aangezien deze familie niet veel kinderen heeft gehad, moet Etta bij een andere apothekersfamilie gewerkt. Aan het einde van de negentiende eeuw waren er vier kinderrijke apothekersfamilies. Dit waren de families Bennema, Feitz, Sormani en Tonella.68 Het meest waarschijnlijk is dat Etta bij Hessel Bennema (26 november 1834 - † 12 november 1896) in de apotheek heeft gewerkt. In de periode 1863-1875 zijn er vijf kinderen geboren in dit apothekersgezin. Het weggeven van speelgoed aan Etta, komt overeen met de leeftijd van de oudere kinderen in het gezin Bennema. De apotheek was gevestigd in de Oude Ebbingestraat 71. Johann en Anna Maria bereiken beide een respectabele leeftijd. Anna Maria zal uiteindelijk 74 jaar oud worden. Johann zal haar nog 15 jaar overleven en sterft in 1922 op 84-jarige leeftijd. Jetse Jetses (11 december 1830 - † 7 november 1888) & Angenieta van der Kamp (31 januari 1826 - † 29
maart 1895) Oom Jetse Jetses & Muichien Nita Appelweg, Harendermolen Oom Jetse Jetses is eigenlijk de broer van de opa van Cornelis Jetses en daarmee eigenlijk de oom van zijn vader. Omdat de opa van Cornelis tot op hoge leeftijd kinderen heeft gekregen zit er maar elf jaar tussen oom Jetse en de vader van Cornelis. Toch beschouwd de illustrator hem als zijn eigen oom waar hij hele prettige herinneringen aan over heeft gehouden. Vooral de zomervakanties die hij doorbracht in de bosrijke omgeving van het huisje in Harendermolen, vond Cornelis erg bijzonder. Jetse Jetses wordt op 11 december 1830 geboren in de stad Groningen. Tijdens zijn jeugd wordt hij opgeleid als timmerman. Met deze achtergrond gaat hij aan de slag bij de orgelfabriek van Oekelen in het Groningse dorp Haren, in de buurt van Groningen. In 1863 trouwt Jetse met Janna Fix Koekoek (25 augustus 1825 - † 31 augustus 1866). Op 19 augustus 1866 komt hun eerste en enige zoon ter wereld, die Albert wordt genoemd. Waarschijnlijk heeft deze geboorte de nodige complicaties voor Janna opgeleverd, want twaalf dagen na de geboorte sterft zij. Omdat de jonge Albert wel een moeder nodig heeft, trouwt Jetse op 9 maart 1867 met Angenieta van der Kamp. Op 3 juni 1876 wordt hun enige zoon Hendrik geboren. Dit kind heeft echter niet lang geleefd en sterft al op 19 oktober van hetzelfde jaar. Daarna blijft het stel kinderloos, waardoor ze alleen de zorg hebben over Albert. Jetse Jetses overlijdt op 7 november 1888 op 58-jarige leeftijd in Harendermolen.
68
Namen van apothekers zijn ontleend aan het adressenboek van Groningen uit 1880. Het kindertal van de apothekers is nagegaan via de website www.allegroningers.nl. Deze gegevens zijn ook toegankelijk via Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (RHC GA).
25
Albert Jetses (19 augustus 1866 - † 7 juli 1898) Neef Albert Appelweg, Harendermolen Albert Jetses blijft zijn leven lang in zijn geboortedorp Harendermolen wonen. Albert werkte net als zijn vader in de orgelfabriek Van Oekelen in Haren. Op 9 februari 1893 trouwt Albert met zijn vrouw Fenna Froentjes (17 september 1863 - † 5 maart 1949). Nog geen week na dit huwelijk wordt hun enige zoon Jetse Jetses geboren (16 februari 1893 - † 18 november 1963).69 Hieruit kunnen we afleiden dat het huwelijk net op tijd was gesloten, anders was Albert als een buitenechtelijk kind geboren, wat in die tijd als een schande werd ervaren. Albert Jetses werd niet heel oud, want op 33-jarige leeftijd overlijdt hij in Harendermolen. Aan zijn dood is een ziekbed vooraf gegaan.70 Aan welke ziekte Albert heeft geleden is helaas niet bekend.
Lambertus Holkamp (13 maart 1838 - † 22 oktober 1898) & Hinderkien Brink (26 januari 1836 - † 9 oktober
1883) Schoonouders van Cornelis Jetses Houthaven(straat) 797 Lambertus Holkamp werd op 13 maart 1838 geboren in de stad Groningen. Als zoon van een schrijnwerker, werd Lambertus opgeleid als timmerman. Tussen de jaren 1863 en 1868 verandert hij echter van beroep en gaat hij bij de politie werken als rechercheur. 71 Hij zal zijn werk bij de politie goed en opvallend hebben gedaan, want in de loop van de jaren tachtig krijgt Lambertus een dienstbetrekking als hoofdopzichter van de reiniging in de stad. Een baan met een redelijk aanzien en een goed inkomen. Op 27 juli 1862 trouwt Lambertus met Hinderkien Brink. Uit dit huwelijk komen zeven kinderen voort: vier dochters en drie zoons. Alberdina Hendrika Holkamp, de vrouw van Cornelis Jetses, zou als derde kind geboren worden. Van al deze kinderen halen maar vier de volwassen leeftijd. Twee sterven tijdens hun eerste levensjaar. Daarnaast sterft de oudere broer van Alberdina, Geert Harm, op 13-jarige leeftijd. In zijn jeugdherinneringen schrijft Cornelis over zijn eerste ontmoeting met zijn schoonouders. Met een gezonde spanning en een bonzend hart loopt hij op een zondag naar het huis van de familie Holkamp. Als snel kan Cornelis op een warm onthaal rekenen en voelt hij er zich al snel thuis. Bij deze ontmoeting trof hij wel de echte vader van Alberdina, maar niet haar echte moeder. Hinderkien was namelijk in 1883 overleden. Op 16 mei 1888 hertrouwde Lambertus met Janna Groenewolds (7 mei 1841 - †2 juni 1923). Lambertus Holkamp sterft op 22 oktober 1898 op 60-jarige leeftijd, na een lang en ‘geduldig’ ziekbed.72 Alberdina Hendrika Holkamp (18 februari 1871 - † 27 april 1939)
Vrouw van Cornelis Jetses Alberdina Hendrika Holkamp wordt op 18 februari 1871 geboren in Groningen. Haar familie staat maatschappelijk hoger op de sociale ladder dan de familie Jetses. Jetses verzucht in zijn herinneringen niet voor niks dat toen hij zag dat Alberdina een bontmantel om haar schouders sloeg, hij zijn kansen op de vrouw van zijn dromen ineens een stuk minder groot inschatte. Alberdina heeft als zelf als kamermeisje bij verschillende vooraanstaande families in de stad gewerkt, zoals bij de familie Laman Trip en de professoren Domela Nieuwenhuis en Ernst Frederik Kruyf.73 In de jeugdherinneringen besteedt Cornelis genoeg aandacht aan de ontmoeting met zijn vrouw en vooral over het lastige begin om de aandacht van Alberdina te krijgen. Uiteindelijk trouwt het stel op 69
Sterfdatum afgeleid uit: Nieuwsblad van het Noorden, woensdag 19 november 1963. Nieuwsblad van het Noorden, zondag 10 juli 1898. 71 Afgeleid uit het opgeven beroep dat staat vermeld op de geboorteaktes van zijn kinderen. 72 Nieuwsblad van het Noorden, zondag 23 oktober 1898. 73 Niemeijer, De Wereld van Cornelis Jetses, 11. 70
26
24 augustus 1899 en gaat daarna in het plaatsje Horn, in de buurt van Bremen, in Duitsland wonen. Daar wordt op 8 oktober 1900 hun enige dochter, Everdina geboren. Omdat de opdrachten van Wolters binnen blijven stromen, besluit het gezin in 1909 terug te keren neer Nederland. Daar vestigen ze zich in Zeist, omdat dat centraal ligt in Nederland. In 1919 verhuisd het gezin naar Scheveningen. Vanaf 1929 beginnen de eerste verschijnselen van een ernstige zenuwziekte bij Alberdina te openbaren. Vanwege hevige angstaanvallen moest ze worden opgenomen in een zenuwkliniek in Loosduinen. Na acht maanden leek ze hiervan hersteld, maar na een poosje zal een nieuwe opname volgen. Door deze verslechterende gezondheid moest worden uitgekeken naar een nieuwe woning. In 1938 verhuisde Cornelis met zijn vrouw naar Wassenaar, vanwege de rust en de frisse lucht. Van dit huis heeft Alberdina helaas niet lang kunnen genieten. Toen rond Pasen zich een niervergiftiging voordeed moest ze worden opgenomen in het ziekenhuis. Tien dagen later is ze overleden, op 27 april 1939. Ze is toen in Den Haag begraven.74 In 1955 is zij bijgezet bij het graf van Cornelis in Wassenaar. Everdina Jetses-Kalsbeek (8 oktober 1900 - † 25 augustus 1995) Dina, dochter van Cornelis Jetses Everdina is het eerste en enige kind van Cornelis en Alberdina. Zij werd op 8 oktober 1900 geboren in Duitsland en is vernoemd naar de moeder van Cornelis. Een groot deel van haar jeugd brengt Everdina door in Horn, nabij Bremen. Hier had het gezin een grote tuin met appel- en perenbomen.75 Hier konden zij en de buurtkinderen goed spelen. Een groot deel van de inspitatie voor de illustratieopdrachten haalde Cornelis uit zijn directe omgeving. De kleuters Ot en Sien zijn gebaseerd op Jetses’ dochter en een Duits speelkameraadje.76 De eerste boekjes van Nog bij moeder kwamen uit in 1904, op dat moment was Everdina nog een kleuter. Everdina heeft haar leven lang een sterke band met haar vader gehad. Hun hele leven zijn ze bij elkaar blijven wonen. Zelfs nadat Everdina op 1 augustus 1945 trouwde met een man uit het onderwijs, Huib Kalsbeek.77 Huib nam een zoon mee uit een vorige relatie. De bovenverdieping van het huis in Wassenaar werd bewoond door het jonge gezin. Cornelis bleef op de benedenetage wonen. Tot aan de dood van Cornelis in 1955 is deze woonsituatie zo gebleven. Huib en Dina hebben samen geen kinderen gekregen, waardoor deze tak van de familie Jetses opgehouden is met bestaan. Om de overgeleverde werken in de toekomst zeker te stellen werd in 1978 door Everdina en de Groninger publicist Jan A. Niemeijer (1932) de Cornelis Jetses Stichting opgericht. Het archief van de stichting omvat 3000 schetsen en vijfentwintig schilderijen. 78 Daarnaast nog veel persoonlijke stukken, zoals brieven, medailles en oorkonde’s. Op 25 augustus 1995 overlijdt Everdina in een verzorgingshuis in Amerongen. Ze is 94 jaar oud geworden. Ze is in het graf in Wassenaar bij haar ouders bijgezet. Dit onderstreept nogmaals de innige familiebanden van het gezin Jetses.
74
Ibidem, 138, 206-207. Ibidem, 79. 76 Het Vrije Volk. Socialistisch maandblad, maandag 24 december 1951. 77 Niemeijer, De Wereld van Cornelis Jetses, 154. 78 Voor meer informatie: http://www.cornelisjetsesstichting.nl/ 75
27
Buren en vrienden Jakob Deen (11 juni 1836 - † 5 september 1917) Buurman en Oostzeeschipper Jaap Deen Grote Leliestraat 248 Buurman Jaap Deen wordt in 1836 geboren in Leek, als zoon van een schipper. Het varen is hem dus met de paplepel ingegoten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij op volwassen leeftijd kiest om zelf ook te gaan varen op de Oostzee. In 1864 trouwt Jaap met schippersdochter Engelina Warnder Roelfs (6 mei 1833 - † 3 februari 1870). Het duurde relatief lang voordat ze hun eerste kind kreeg. Dat gebeurde vijf jaar later. Op 13 december 1869 wordt Hielkje geboren. Helaas is dit prille geluk geen lang leven beschoren. De bevalling had de nodige complicaties opgeleverd, want op 3 februari 1869 overlijdt Engelina. Twee dagen na dit tragische ongeval overlijdt ook de pasgeboren dochter. Nu moest Jaap weer helemaal opnieuw beginnen. Zoals gebruikelijk in die tijd, vond Jaap snel weer een nieuwe vrouw. Dit was wederom een schippersdochter met de naam Fennegien de Vries (14 september 1848 - † 10 april 1897). Dit huwelijk bracht twee kinderen voort die de volwassen leeftijd zouden bereiken. Deze kinderen waren in de leeftijdscategorie van Cornelis. Zoon Jacob werd geboren in 1871, hij zou later ook gaan varen. Dochter Martha werd geboren in 1874 en zal later als ongehuwde vrouw zelfstandig haar brood verdienen als ‘modiste’. Hoewel deze kinderen leeftijdsgenoten zijn van Cornelis, noemt hij ze niet in zijn jeugdherinneringen. Voordat schipper Deen in Groningen kwam wonen heeft hij al heel wat afgezworven door Nederland. Pas in 1884 verhuisd hij naar de muurstraat in Groningen en geeft hij aan de burgerlijke stand door dat hij geen werk heeft. In de loop van de jaren tachtig is Jaap naar de Grote Leliestraat verhuisd en werd hij buren van de familie Jetses. Uit de bevolkingsregisters is echter niet op te maken wanneer deze verhuizing precies heeft plaatsgevonden. De herinnering aan het ‘getrompetter’ uit de achterdelen van de buurman, zullen dan ook uit de latere jeugd van Cornelis stammen. Tot aan het einde van zijn leven is Jakob Deen in de stad Groningen blijven wonen. In de loop van de jaren negentig verhuisd hij in de woonbuurt, van de Grote Leliestraat naar Havenstraat 10a, waar hij uiteindelijk in 1917 sterft op 81-jarige leeftijd. Cornelis van Prooijen (25 februari 1823 – † 7 mei 1906) & Grietje Kram (8 november 1827 - † 13 augustus 1902) Buurman en buurvrouw van Prooyen Grote Leliestraat 247 Met de buren van Prooijen had Cornelis Jetses een sterke band. Zo liep hij daar in en uit, overnachtte daar als dat zo uitkwam en regelmatig ging de jonge Cornelis mee te vissen met de ‘bejaarde’ Cornelis, die dan nog meer in de zestig geweest moest zijn. Cornelis van Prooijen was een echte stadjer. Zo is hij geboren in Groningen en uiteindelijk ook gestorven in de stad. Wel heeft hij ergens in de periode 1840-1852 zijn geluk proberen te zoeken in Nijmegen. Dit liep waarschijnlijk op niets uit want hij keerde in 1852 weer terug naar de stad. Daar heeft de rest van zijn leven in de Hortusbuurt gewoond, verdeeld over vier verschillende woningen in drie verschillende straten: de Violetsteeg, de Zoutstraat en de Grote Leliestraat. Dat de band met de familie Jetses sterk was bewijst ook de verhuizing in de jaren negentig. Albert Jan Jetses gaat met zijn vrouw en jonge kinderen in het huis van de familie van Prooijen wonen. Het bejaarde stel verhuisd naar de Zoutstraat, nog geen honderd meter verderop.· Cornelis van Prooijen trouwde in 1854 met Grietje Kram. Hun leven lang zouden ze bij elkaar blijven. In de jaren zestig gaf Cornelis bij het bevolkingsregister op dat hij barbier van beroep was, net zoals zijn vader. In dit vak was weinig werk te vinden, want tien jaar later staat hij te boek als arbeider en woont het gezin in de zoutstraat, waar destijds een zoutsiederij en een korenpakhuis gevestigd waren. Tot aan het einde van zijn arbeidzame leven zal van Prooijen arbeider blijven. De kindersterfte sloeg dit gezin ook niet over. Van de vier kinderen die geboren zijn, zijn er twee blijven leven: een dochter en een zoon. Uiteindelijk sterft Cornelis van
28
Prooijen op 7 mei 1906 op 83-jarige leeftijd. Zijn vrouw Grietje Kram was vier jaar daarvoor al overleden in de ouderdom van 74 jaar. Berend Hindriks Wolthoorn (13 juli 1856 - † 2 april 1939) Bakker ’Woldhorn’ bekend vanwege zijn timpen Havenstraat 40 De familie Wolthoorn was een echt bakkersgeslacht in de stad Groningen. Er waren daarom ook meerdere ‘filialen’ van de familie in Groningen te vinden. Berend Hindriks Wolthoorn senior was als bakker gevestigd in de Schoolholmstraat. Zijn zoon Hindrik Berends (5 mei 1851 - † 25 september 1922) nam deze zaak van zijn vader over. De bakker waar Cornelis Jetses over spreekt is Berend Hindriks, geboren op 13 juli 1856. Deze bakker heeft in de periode 1880-1890 een bakkerszaak aan de Noorderhavenstraat gehad. Vanaf de jaren negentig zit deze zaak echter gevestigd in de Schuitemakersstraat. Cornelis beschrijft dat deze bakker door de hele stad bekend was om zijn lekkere Timpen (vijf stuks voor tien cent). Dit waren ruitvormige broodjes met krenten erin. Deze lekkere broodjes zullen onder andere aan de basis gelegen hebben van de goedlopende bakkerszaken. Want Berend Hindriks trouwt al op twintigjarige leeftijd, in 1877 met zijn vrouw Sietska Cremer (14 augustus 1850 - † 21 april 1933). Een jong stel stapte normaal gesproken pas in het huwelijksbootje als ze financieel zelfstandig op eigen benen konden staan. Deze jonge huwelijksleeftijd duidt dus op een goed lopende bakkerszaak. Een andere indicatie is het personeel dat de twintiger Berend in dienst had. In de periode 1880-1890 heeft hij drie personeelsleden in dienst: een loper, een dienstmeid en een bakkersleerling. Berend en Sietska kregen vier zonen, waarvan maar één de ouders zou overleven. Drie zonen sterven namelijk relatief jong: vijf maanden, elf jaar en eenentwintig jaar oud. Hidde Jan Wolthoorn (15 december 1881) blijft als enige zoon over. Hij zal niet vaak thuis geweest zijn omdat hij van beroep ‘reiziger’ was. Berend Hindriks Wolthoorn jr. sterft op 82-jarige leeftijd in Groningen, nadat hij als zes jaar lang weduwnaar was. Hij is woensdag 5 april 1939 begraven op de Zuiderbegraafplaats in Groningen. 79 Jan Jacob Bosgra (1 maart 1845 - †12 februari 1910) & Aaljte Zuiderhoek (9 april 1849 - † 30 januari 1930) Bosgra van de Zoutkeet Zoutstraat 14a Bosgra is net zoals Cornelis van Prooijen en echte stadjer. In 1845 werd hij geboren in de Violetsteeg als zoon van een koopmansknecht. Met zijn jonge gezin betrekt hij een woning in de Zoutstraat. Uiteindelijk verhuist de familie Bosgra rond 1890 naar de Noorderbinnensingel, ook in de Hortusbuurt gelegen. Jan Jacob was dus erg honkvast. Waarschijnlijk liet zijn salaris ook niet meer toe. Als jonge jongen probeert Jan de kost te verdienen als matroos. Dit beroep is hem echter geen lang leven beschoren want vanaf de jaren tachtig is Bosgra werkzaam in de Zoutkeet. Tot aan zijn dood zou hij als knecht werkzaam blijven. Waarschijnlijk leverde het werk in de zoutfrabriek niet genoeg geld op, aangezien Cornelis verteld dat hij Bosgra tegenkwam als ‘wafeldozen-drager’ op de Kermis. Werken op de kermis was een tijdelijke bron van inkomsten voor arbeiders op het moment dat de kermiskaravaan in Groningen kwam. 80 Ook zal Bosgra al zijn geld nodig gehad hebben, want in totaal hebben hij en zijn vrouw negen geboortes meegemaakt, waarvan uiteindelijk vijf kinderen volwassen zouden worden. Vooral de eerste jaren na het huwelijk zullen zwaar geweest zijn voor het gezin. De eerste drie kinderen die geboren werden stierven jong. De eerste twee kinderen binnen een half jaar, het derde kind stierf op haar derde. Op 29 oktober 1878 wordt dochter Henderika Johanna geboren, het eerste kind dat de volwassenheid zou bereiken. In de jeugdherinneringen van Cornelis Jetses komt naar voren dat hij dochtertje ‘Rika’ van de familie Bosgra had gewiegd, dat was deze dochter. Cornelis zou zelf tussen de vier en zes jaar oud geweest moeten zijn. Na
79 80
Nieuwsblad van het Noorden, maandag 3 april 1939. M. G. J. Duijvendak e.a. (Red.), Geschiedenis van Groningen. Nieuwste tijd- heden (Zwolle 2009), 164-168.
29
Henderika werden er nog twee zonen en twee dochters geboren. Uiteindelijk overlijdt Jan Jacob Bosgra op zijn 64e in Groningen. Zijn vrouw Aaltje Zuiderhoek zou twintig jaar lang weduwe blijven. Op maandag 3 februari 1930 werd zij bijgezet in het graf van haar man op de Zuiderbegraafsplaats in Groningen. Johannes Franciscus Stumpe (19 november 1849 - † 17 november 1926) Boer Stompe Grote Leliestraat 262 Boer Stumpe, zoals zijn achternaam officieel is, is een geboren Groninger. Op 19 november 1849 komt Johannes Franciscus ter wereld als kind van een katholieke ‘vleeschhouwer’, oftewel slager. Het slagers bestaan wordt echter opgegeven en vanaf 1860 neemt het gezin intrek in een woning in de Grote Leliestraat. Daar gaat de familie Stumpe verder als veehouders in de binnenstad. Het gezin woonde niet in een traditionele boerderij, maar in een woning. Achter het huis in de Leliestraat was een stukje grasland waar de koeien in de winter konden grazen. In de zomer waren de koeien buiten de stad aan het grazen op een stuk gepacht land. 81 Stumpe leert het veehoudersvak van zijn vader en als die overlijdt in 1881 neemt Johannes het bedrijf over. Niet lang daarvoor was hij getrouwd met Agatha Boelens (26 februari 1856 - † 28 april 1883). Zij sterft in het kraambed bij de geboorte van hun derde kind. Al snel hertrouwt Johannes met de zus van zijn vrouw, Martha Alagonda Boelens (19 november 1849 - † 8 oktober 1920). Dit is een zeer vruchtbaar huwelijk, want er worden maar liefst acht kinderen geboren. Hiervan zullen twee kinderen vroeg sterven. Met de twee kinderen uit het eerdere huwelijk, heeft boer Stumpe dus tien kinderen gehad die volwassen zijn geworden. Het laat zien dat de boerderij een goede basis gaf voor een gezin om in leven te blijven. Ondanks dat alles geeft Johannes op latere leeftijd het boerenbestaan in de stad op. Op dinsdag 6 januari worden de bezitting van Johannes Stumpe in café de Piel, aan de Grote Markt, geveild. De koestalling, bijschuur en de gemetselde mestdobbe behoorden tot de bezittingen. De grond waar de gebouwen op stonden was 70 m2 groot, de tuin was 19 m2.82 De koop moest voor 1 mei 1903 aanvaard zijn. Dit is gelukt, want op 23 mei 1903 verhuisd het gezin Stumpe naar Haren. In 1916 keren Johannes en zijn vrouw Agatha weer terug naar de stad, maar gaan dan in de Polderstraat wonen. In 1920 sterft zijn vrouw, zes jaar later overlijd Stumpe zelf ook, in de ouderdom van 76 jaar. Jan Berend Swint (26 maart 1872- † 7 april 1949) Speelkameraad Grote Leliestraat 148 Een van de goede jeugdvrienden van Cornelis was Jan Swint. Hij woonde ook in de Grote Leliestraat en was van bijna dezelfde leeftijd. Ook hadden Cornelis en Jan de liefde voor tekenen gemeen. Al vroeg vormden ze namelijk een tekenclubje met wat vrienden.83 Net zoals Cornelis is Jan ook verder gegaan in het ‘boekenvak’, want Jan Swint is zijn leven lang ‘letterzetter’ (boekdrukker) geweest. De vader van Jan was Albert Swint en was wolkammer van beroep. In de loop van de jaren tachtig heeft hij zich echter toegelegd op een kruideniersbestaan en hield een winkeltje in de buurt. In 1868 trouwt Albert met zijn vrouw Annegien Diemer (11 november 1844 - † 2 augustus 1912). Al snel wordt hun eerste dochter geboren. Jan komt als tweede kind ter wereld. Het derde kind wordt doodgeboren. Daarna worden in een periode van tien jaar nog vijf kinderen geboren: allemaal dochters. In zijn jeugdherinneringen verteld Jetses dat het vreselijk kon stinken in de woonkamer van de familie Swint, omdat alle luiers en matrassen van de ‘zussies’ bij de hete kolomkachel werden gedroogd. Het huis zal niet veel groter geweest zijn dan de eenkamerwoning van de familie Jetses waardoor het moeilijk was om te ontkomen aan deze stank. Voor in de kruidenierswinkel lukte dit enigszins. Op 1 mei 1901 trouwt Jan met Lieske Korf (4 januari 1874 - † 20 augustus 1944). Al snel nemen ze 81
Beno Hofman, ‘Koemelkers en moeskers. De Groninger stadsboeren’, in: Groningen Toen (1986), 50-68, aldaar 63. Nieuwsblad van het Noorden, donderdag 25 december 1902. Oppervlaktematen zijn omgerekend. Het nieuwsblad spreekt van een perceel van 7A(re) en een tuin van 19 C(entiare). 83 Niemeijer, De Wereld van Cornelis Jetses, 25. 82
30
intrek in een woning aan de Bedumerweg in Groningen, op dat moment een nieuwbouwwijk. Hier zal Jan nog lang zelfstandig als ‘letterzetter’ werken in een kleine drukkerij. Samen kregen Lieske en Jan drie kinderen en eveneens allemaal dochters. Twee dochters zullen de volwassen leeftijd bereiken. De derde zal een maand na haar geboorte sterven. Jan sterft zelf op 7 april 1949 in Groningen in de ouderdom van 77 jaar.
Harm Ellens (20 augustus 1871 - † 22 september 1939) Speelkameraad Grote Leliestraat 151 Harm Ellens vormde een andere goede vriend van de ‘tekenclub’. Harm had ook tekenaanleg. Van 1883 tot 1891 volgde hij lessen aan de Academie Minerva in Groningen en won daar verschillende prijzen. 84 In 1889 vertrekt Harm als eerste vriend uit de stad, richting Amsterdam. Hij zou nooit meer in de stad Groningen gaan wonen. Zijn succesvolle carrière was hier een belangrijke oorzaak van. Bijzonder aan de familiesituatie van Harm was dat zijn moeder, Hiltje de Noord (16 mei 1839 - † 31 oktober 1928), gescheiden was van haar man Louwrens Ellens (21 augustus 1842 - † 23 juli 1893). Dit kwam aan het einde van de negentiende eeuw nog niet veel voor. Een huwelijk kon op basis van vijf gronden ontbonden worden. Dat waren overspel, curatele op grond van verkwisting, veroordeling tot gevangenisstraf wegens misdrijf van vier jaar of meer, kwaadwillige verlating die minstens vijf jaar had geduurd en mishandeling.85 Op 23 september 1887 komt de scheidingszaak voor de rechter.86 De moeder van Harm wordt bijgestaan door de jonge Groninger notabele Jonkheer D.R. de Marees van Swinderen. Uiteindelijk wordt op 27 januari 1888 het huwelijk ontbonden. Op welke gronden dit precies werd gedaan wordt niet gemeld in de akte. Wat wel duidelijk wordt is dat deze zaak tot tweemaal toe voor de rechter verschenen is. De herinnering van Cornelis dat hij het gedrag van Harm onbehoorlijk vond, als hij zijn vader uit huis zette, is te dateren tussen 1888 en 1889. Harm is namelijk in 1889 verhuisd naar Amsterdam. Na deze verhuizing zullen ze wel niet meer ‘gespeeld’ hebben in het ouderlijke huis van Harm. Cornelis zal tussen de vijftien en zestien jaar oud geweest zijn toen hij dit voorval meemaakte. In en na Amsterdam is het Harm erg goed gegaan. Hij is daar naartoe gegaan om zijn opleiding als beeldend kunstenaar af te maken. In 1891 ontvangt hij een subsidie van het Rijk om zijn studie aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunst af te ronden. Na zijn studie gaat Harm, op voordracht van de bekende architect P.J.H. Cuypers, aan de slag als tekenleraar in Arnhem. Zijn talenten blijven niet onopgemerkt en in 1908 wordt hij gevraagd als directeur voor het nieuwe op te richten Rijksrietvlechtschool in het Friese Noordwolde. Hier legt Ellens zich toe op het ontwerpen van rieten meubels. De rietindustrie was in die jaren sterk in ontwikkeling, als vorm van toegepaste kunst. Door het succes van dit project wordt Harm in 1920 gevraagd om bij de nieuwe Rijks Vak- en Kunstnijverheidsschool van Goud- en Zilversmeden en Horlogemakers in Schoonhoven, als directeur aan het werk te gaan. Vanaf 1931 tot aan zijn pensionering in 1936 was hij directeur van het Rijksopleidingsinstituut voor Teekenleraren bij het Voorbereidend Hoger, Middelbaar en Nijverheidsonderwijs. Doordat Harm als directeur bij twee nieuw opgerichte Rijksscholen betrokken is geweest heeft hij een zware stempel kunnen drukken op het kunstnijverheidsonderwijs in het begin van de twintigste eeuw. 87 Voor deze prestaties is Ellens onderscheiden met een lintje in de orde van Oranje Nassau. Harm Ellens heeft maar drie jaar van zijn pensioen kunnen genieten. Op 22 september 1939 overlijdt hij plotseling op 68-jarige leeftijd in Santpoort.88
84
Archief Academie Minerva, toegangsnummer 1448, inventarisnummer 67.1, 86 en 89. Toegankelijk via RHC GA. Burgerlijk wetboek van Strafrecht uit 1938. 86 Register Burgerlijke stand, huwelijksregister 1888, aktenummer 13. 87 P. Fransman, Harm Ellens. 1871-1939 (Assen 1992). 88 De Telegraaf, zondag 24 september 1939. 85
31
Pieter Gabriel van der Tuin (2 september 1872 - † 11 juni 1938) Boezemvriend Piet Zuiderhaven 104a De vriend waar Cornelis de meeste tijd mee doorbracht was Pieter Gabriel van der Tuin, oftewel Piet. Ze hebben elkaar pas leren kennen op de herhalingsschool, zo rond 12-jarige leeftijd. Piet woonde namelijk niet in de Hortusbuurt, maar in de Haaksgang nabij de Zuiderhaven. De gemeenschappelijke interesses van de vrienden ligt bij het tekenen. Harm Ellens was in 1883 de eerste ‘vriend’ die toe werd gelaten op Minerva. Een jaar later zou Cornelis Jetses volgen. Vanaf 1888 krijgt ook Piet lessen op de kunstacademie.89 Net als Harm en Cornelis, wint ook Piet prijzen bij Minerva. In zijn eerste jaar als student wint hij een tekendoos voor handtekenen. Daarnaast wint hij de eerste prijs, in de vorm van een passerdoos, voor perspectief tekenen. De omgang met Harm en Cornelis zal Piet een grote voorsprong hebben gegeven toen hij lessen ging volgen. Cornelis schrijft dat hij en Piet vaak op hun vrije woensdagmiddag spannende kinderboeken aan het lezen waren of samen tekeningen maakten. De ouders van Piet zijn Jan Gabriels van der Tuin (2 februari 1832 - † 26 december 1890) en Grietje Beks (16 februari 1841 -† 10 maart 1882). Tijdens zijn jeugd verlies Piet zijn beide ouders. Daarnaast is het gezin ook bekend met de kindersterfte. Van de vier kinderen die in de periode 1863-1871 worden geboren, blijft er maar één in leven. Dit is Maria Geertruida, de oudere zus van Piet. Door de kindersterfte zit er acht jaar tussen Maria en Piet. Na Piet zijn er nog drie kinderen geboren, waarvan een dochter alsnog sterft. Vanwege de sterfte van Grietje Beks in 1882, hertrouwde Jan in 1885 met de weduwe Jantje Richter (24 oktober 1836 - † 28 maart 1929). Toen Jan in 1890 ook zelf overleed zag Piet er weinig heil in de zaak van zijn vader over te nemen. De voermennerij werd in 1891 verkocht en volgens de jeugdherinneringen van Cornelis heeft Piet nog jaren bij de familie Jetses in huis gewoond. In het bevolkingsregister is dit echter niet duidelijk te achterhalen. Eerder lijkt het erop dat Piet vanaf 1891 intrekt neemt in de bovenwoning van zijn ouderlijke huis. Wellicht was Piet in deze jaren wel kind aan huis bij de familie Jetses, maar feitelijk had hij nog wel zijn eigen onderkomen. Hoe dit gegaan is nadat Cornelis in 1894 naar Duitsland vertrok is niet meer te achterhalen. Op 24 november 1898 trouwt Pieter met de Amsterdamse Ymeltje Minholts (6 maart 1873 - † 25 augustus 1937). Samen krijgen ze drie kinderen: twee dochters en één zoon. Hoewel kindersterfte niet voorkomt in het gezin, sterft hun oudste dochter Grietje van der Tuin (5 oktober 1899 - † 13 oktober 1917) op 18-jarige leeftijd. Dit overlijden wordt aangegeven door twee klerken van het Academische Ziekenhuis in Groningen, wat doet vermoeden dat er een ziektebed aan vooraf gegaan is.90 In professioneel opzicht heeft Piet zich uiteindelijk op weten te werken als boekhouder bij de Groninger meubelfabriek ‘Holland’. In de periode 1900-1910 gaat het gezin van der Tuin op de Westersingel 2 wonen, in dezelfde straat waar de fabriek ook staat, en twee huizen naast directeur Huizinga. De verdiensten van dit werk waren schijnbaar goed. Nadat de familie intrek had genomen in het nieuwe huis hadden ze namelijk een dienstbode in dienst. Deze luxe was niet voor iedereen weggelegd. Nog een leuke anekdote is dat Piet via de meubelfabriek de eerste Nederlandse tekenopdracht voor Cornelis Jetses wist te regelen.91 Cornelis moest namelijk een reeks interieurs tekenen voor de catalogus. Deze opdracht was het eerste contact met drukkerij en uitgever Wolters in Groningen, wat voor de uiteindelijke carrière van Jetses van groot belang is geweest. Dit verhaal onderstreept nog maar eens de goede relatie tussen Piet en Cornelis. Cornelis zou zijn goede vriend overleven. Op 11 juni 1938 sterft Pieter in Groningen op 65-jarige leeftijd.
89
Archief Academie Minerva, toegangsnummer 1448, inventarisnummer 67.1, 86 en 89. Toegankelijk via RHC GA. Overlijdensregister Groningen 1917, aktenummer 1349. Toegankelijk via RHC GA. 91 ‘Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters 8 (1953) 3, ‘C. Jetses 80 jaar’, 110-112, aldaar 111. 90
32
Maria Geertruida van der Tuin (2 september 1864 - † 6 januari 1910) & Jan Swart (21 december 1864 - † 12 februari 1929) Marie en Jan Swart Zuiderhaven 104a Cornelis Jetses denkt met bijzonder warme gevoelens terug aan Marie, de oudste zus van Piet. Het leeftijdsverschil tussen Marie en Piet was maar liefst acht jaar, Toevalligerwijs zijn ze beide op dezelfde dag jarig. Toch maakte dit gat in leeftijd niet veel uit. Bij toerbeurt speelden de vriendjes ergens anders. Als het Piets beurt was, dan kon de woonkamer van Marie en haar man Jan Swart gebruikt worden. Waar deze woning precies stond is niet helemaal met duidelijkheid te zeggen, want het bevolkingsregister geeft aan dat Marie tot 1898 in het ouderlijke huis is blijven wonen in de Zuiderhaven. Waarschijnlijk bestond het gebouw uit meerdere woningen, waardoor de familie wel bij elkaar woonde, maar toch met de nodige privacy voor de afzonderlijke familieleden. Want Piet staat ook geregistreerd tot 1898 op hetzelfde adres als zijn ouderlijk huis. Op 11 november 1893 stappen Marie en Jan in het huwelijksbootje. Jan is dan kantoorbediende en Marie verdiende wat bij als naaister. Uiteindelijk zal Jan het schoppen tot procuratiehouder van het bedrijf waar hij bij werkte. Nog geen jaar na het huwelijk wordt hun eerste dochter Willemke Jacoba geboren (3 oktober 1894). Vier jaar later volgt zoon Jan Jacob (2 april 1898) en tot slot wordt Grietje Maria Geertruida geboren (24 juli 1901). Het gezin heeft dan al intrek genomen in een woning in de Westerhavenstraat. De zus van Marie, Esther van der Tuin (3 januari 1877 - † 20 augustus 1938), is ongetrouwd en woont ook in huis. Op 6 januari 1910 overlijdt Maria Geertruida plotseling in Groningen. Vanwege de kinderen is Jan op 23 mei 1912 hertrouwd met Esther van der Tuin, de zus van Marie. Dit was een gebruikelijke manier van hertrouwen. Men was bekend met elkaars familie. Bovendien woonde Esther al een aantal jaren in huis, waardoor ze de kinderen van haar man en haar zus ook goed gekend moet hebben. Volgens het bevolkingsregister krijgen Jan en Esther krijgen samen nog twee kinderen. 92 In 1913 wordt dochter Maria Geertruida geboren (19 september 1913). Vier jaar later volgt de geboorte van zoon Jacob Schello (13 augustus 1917). Omdat geboortegegevens pas honderd jaar na dato worden vrijgegeven, zijn deze namen nog niet terug te vinden in de (digitale) bevolkingsregisters. Ook de sterfdata zijn nog niet vrijgegeven. Jan Swart sterft uiteindelijk op 12 februari 1929 in Groningen, op 64-jarige leeftijd. Jacobus Bergs (10 november 1821 - † 9 september 1896) Bejaarde ‘Bers’ van de water- en vuurhandel Grote Leliestraat 245 In zijn jeugdherinneringen beschrijft Cornelis een levendig tafereel bij de water- en vuurhandel in zijn buurt. Elke ochtend komen de mensen uit de buurt naar het huis van de familie ‘Bers’, om heet water voor de koffie en hete kolen voor het vuur te halen. De bejaarde ‘Bers’, heet eigenlijk Jacobus Bergs. Net zoals de heren Bosgra en van Prooijen was hij een echte stadjer. Zijn leven lang heeft hij gewoond in de Hortusbuurt. Op 10 november 1821 kwam Jacobus ter wereld in de Grote Leliestraat. Zijn vader was timmerman. Als Jacobus 20 jaar oud is trouwt hij met Aintje Jacobs (12 december 1816 - † 23 oktober 1875). Het stel zou in totaal acht kinderen krijgen, waarvan er vier voor hun 4e levensjaar sterven. In deze periode heeft Jacob verschillende baantjes. Zo werkt hij als schildersknecht en later als pakhuisknecht in de Haven- of Zoutstraat. Het jonge gezin neemt intrek in een woning in de Grote Leliestraat, op de kruising van de Violetsteeg, een straat met veel kleine huizen en nog meer bewoners. Hier zal Jacobus met zijn gezin hun leven lang blijven wonen. Opvallend is dat de snoepwinkel en de water- en vuurhandel die deze familie dreef niet vermeldt zijn in het bevolkingsregister. Jacob staat alleen te boek als pakhuisarbeider. De bijverdiensten in de water- en vuurhandel en het snoepgoed waren dus niet de enige bron van inkomsten voor de familie Bergs. Dat ze deze handel er naast dreven is een indicatie van de moeilijkheden om rond te kunnen komen. Alles werd aangegrepen om het inkomen enigszins iets te verhogen. Ook vertelt Jetses dat de bejaarde ‘Bers’ deze handel dreef samen met zijn zuster. Ook hier zijn geen 92
Bevolkingsregister, 1910-1920, Boekdeel 21, bladnummer 487. Toegankelijk via RHC GA.
33
aanwijzingen over terug te vinden. Op 19 december 1882 overlijdt de tweede vrouw van Jacobus. Niet lang daarna komt dochter Grietje (21 november 1853 - † 15 april 1916) bij hem in wonen. De inhuizing bij haar vader zal goed uitgekomen zijn, aangezien Grietje in 1885 gescheiden is van haar man.93 ‘Mie Bers’ zal dus niet de zuster, maar de dochter van Jacobus zijn geweest. Jacobus Bergs sterft uiteindelijk op 9 september 1896 op 74-jarige leeftijd in Groningen.
Overige personen Arnoldus Wilhelm Alings (27 januari 1821 - † 17 januari 1894 te Utrecht) Directeur doofstommeninstituut Guyot Ossenmarkt 6 Arnoldus Wilhem Alings werd geboren in de stad Groningen. Zijn vader was hier luitenant-kolonel bij de krijgsmacht die in in de stad gelegerd was. Door deze betrekking kon het gezin gebruik maken van de benedenverdieping van de woning op de Heerestraat 153. Op de bovenverdieping woonde een collega- militair van de vader van Arnold. Aanvankelijk lijkt Arnoldus in de voetsporen van zijn vader te treden, want vanaf 1839 is hij ingekwartierd in één van de kazernes in Groningen. Hier zou hij worden opgeleid tot legerarts. Toch schijft Arnold zich in 1844 in voor een studie wis- en natuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1849 promoveert hij op zijn proefschrift Dissertatio Mathematica Inauguralis de Superficierum Curvatura. Op dat moment werkte hij al enkele jaren als leraar wiskunde aan het Groninger Gymnasium. 94 In deze periode verschijnen ook twee delen van het lesboek Beginselen der rekenkunde van zijn hand, die worden uitgegeven door Wolters in respectievelijk 1852 en 1854. Daarnaast schreef Alings in 1856 de werken Het ontwerp van wet tot regeling van het Middelbaar Onderwijs, een gedenkboek ter gelegenheid van het 100-jarige bestaan van het Doofstommeninstituut en tot slot een catalogus voor de bibliotheek van het Guyot-instituut. Hoewel Alings nog aanzienlijke tijd werkzaam blijft als docent wiskunde, heeft hij vanaf 1854 een functie als commissaris-administrateur bij het Doofstommeninstituut Guyot.95 In 1861 wordt Alings benoemd tot directeur van het nstituut. Twee jaar later trouwt hij met Elisabeth Hester Ermerins (1- januari 1831 - † 19 januari 1895), dochter van hoogleraar Ermerins, die natuur- en wiskunde doceerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn vrouw is Arnold waarschijnlijk tijdens zijn studie tegengekomen. Uit het huwelijk zijn geen kinderen voortgekomen. Opmerkelijk is het dus dat Jetses schrijft dat de directeur van het Doofstommeninstituut naast zijn ouders woonde en dat daar drie of vier dochter van hem woonden. Volgens het bevolkingsregister heeft Alings nooit kinderen gehad. Daarnaast geeft het bevolkingsregister aan dat de buren van Cornelis, een bejaarde man en vrouw waren. Tot slot was de woning van de directeur op het terrein van het instituut, op de Ossenmarkt, gebouwd. Het is zeer onwaarschijnlijk dat Alings de buurman was in de Grote Leliestraat. Mogelijk was het huis van de buren van Cornelis een kosthuis voor kinderen die ingeschreven waren bij het Doofstommeninstituut. Zo beschrijft Arnold in het gedenkboek over het Guyot instituut, dat ‘kwekelingen’ af en toe buiten het instituut gehuisvest werden.96 Dit gebeurde omdat er op het terrein van het instituut te weinig plaatsen waren om alle kinderen inwoning te bieden. In 1876 werd hiervoor nog een stuk land aangekocht, waardoor het aantal gehuisveste leerlingen van 170 naar 200 kon doorgroeien. Ondanks deze uitbreiding maakte niet elk kind gebruikt van deze mogelijkheden. Voornamelijk kinderen met een Joodse achtergrond kozen voor een plaatsing buiten het instituut, omdat op die manier beter rekening gehouden kon worden met de strikte voorschriften en gebruiken van het Joodse geloof.97 Cornelis schrijft wel dat hij als kleine peuter geweest met ‘de dochters van de directeur’ ging kuieren op de stadswallen. Waarschijnlijk komt de idee van ‘de dochters van Alings’ bij de ouders van Cornelis vandaan, die dit een makkelijke uitleg vonden voor de buurmeisjes van de familie. 93
Huwelijkregister Groningen 1885, aktenummer 254. Toegankelijk via RHC GA. Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, ‘Alings’, 35. Via: http://www.historici.nl 95 A.W. Alings, Beschrijving van het instituut voor Doofstommen te Groningen (Groningen 1890), III. 96 Ibidem, 7-8. 97 Ibidem, 12. 94
34
Na 37 jaar werkzaam geweest te zijn voor het Guyot-instituut in Groningen, wordt Arnold op 1 mei 1891 eervol ontslagen uit zijn functie. Waarschijnlijk was hij al iets eerder gestopt met werken, aangezien Alings met zijn vrouw op 20 april 1891 naar Utrecht verhuisden.98 In Utrecht hebben hij en zijn vrouw nog een aantal jaar van hun welverdiende rust kunnen genieten. Op 17 januari 1894 sterft Arnold in de ouderdom van 72 jaar. Rinke van Bruggen (6 juni 1848 - † 21 januari 1901) Blinde dirigent en organist Martinikerk ´Bij de stadsschuur’ 69a Cornelis Jetses laat geen enkele naam los over de blinde en zeer muzikale dirigent van het jongenskoor ‘Advendo’, waar hij lid van was. Na een klein onderzoek blijkt het te gaan om de in Franeker geboren Rinke van Bruggen. In 1874, op 25-jarige leeftijd, gaat Rinke naar Groningen toe om als organist van de Martinikerk aan de slag te gaan. Aanvankelijk komt de blinde Fries bij een kleermaker in huis te wonen. Vóór hem woonden al twee studenten bij de kleermaker in. Deze woning was waarschijnlijk een bekend kosthuis in de stad. Als de vader van Rinke in 1877 in Franeker komt te overlijden, komt zijn moeder met zijn zes zussen naar Groningen toe. Op deze manier kan Rinke de zorg voor zijn familie op zich nemen en omgekeerd. De zorgtaken konden mooi worden opgepakt door zijn naaste familieleden, want Rinke blijft zijn leven lang ongehuwd. In zijn jeugdherinneringen komt het niet naar voren, maar Cornelis heeft als kind nog geld bijverdient als ‘orgeltrapper’.99 Om geluid uit een orgel te krijgen moet er namelijk lucht doorheen gepompt worden. Dit gebeurde door op een soort van blaasbalg te trappen en lucht in het orgel te pompen. Cornelis moest vooral op marktdagen bijspringen, omdat dan boerendochters naar de stad kwamen om les te krijgen in het orgelspel. Dit werk leverde een klein geldbedrag op, waarmee Cornelis zijn ouders financieël kon ondersteunen in het huishouden. Jetses schrijft dat Rinke van Bruggen zeer muzikaal was. Dit komt ook naar voren uit de verslaggeving van het Nieuwsblad van het Noorden. Vanaf 1894 geeft van Bruggen regelmatig orgelconcerten in de Martinikerk. Hoewel de verslaggever zeer lovend was, viel de opkomst van het publiek tegen. Ook was de stemming bij het publiek moeilijk te peilen: “Het succes viel niet af te meten naar de toejuichingen, die den heer van Bruggen ten deel vielen; het schijnt moeilijk te breken met de traditie van in een kerk de gewijde stilte niet anders dan door harmonische tonen te breken”. 100 Deze concerten werden nog tot 1900 gehouden en werden in de loop der jaren steeds populairder.101 Tijdens deze optredens liet Rinke interpretaties horen van bekende muziekstukken. Zo vielen improvisaties op het Wilhelmus en psalm 24 erg in de smaak bij het publiek. In 1899 viert van Bruggen nog zijn zilveren jubileum als organist van de Martinikerk. Twee jaar later zou hij plotseling op 21 januari 1901 komen te overlijden. 102 Zijn roem was niet alleen plaatselijk, getuige de rouwadvertenties in de Telegraaf en het Algemeen Handelsblad. Rinke van Bruggen is begraven op de Noorderbegraafplaats in Groningen. Reinier Hesselink (22 november 1856 - † 28 april 1922) Kunstschilder Hesseling in Harendermolen Harendermolen Het schilderij ‘De Haremroof’ van kunstschilder ‘Hesseling’ uit Harendermolen, had een enorme indruk achtergelaten op de jonge Cornelis Jetses. Zelfs zo’n indruk dat meer dan zestig jaar na dato het beeld als levendige jeugdherinnering is blijven hangen. Tijdens één van de zomervakanties in Harendermolen mocht de kleine ‘Knelis’ op bezoek in het atelier van kunstschilder ‘Hesseling’. Het betreft hier naar alle waarschijnlijkheid Reinier Hesselink, omdat het dorp erg klein is en er geen andere achternamen voorkomen die hierop lijken. Wanneer de persoonsgegevens erop nageslagen worden 98
Bevolkingsregister, 1890-1900, Boekdeel 12, bladnummer 7. Toegankelijk via RHC GA. Niemeijer, De Wereld van Cornelis Jetses, 25. 100 Nieuwsblad van het Noorden, vrijdag 29 juni 1894. 101 Nieuwsblad van het Noorden, zondag 25 juli 1897. 102 Nieuwsblad van het Noorden, maandag 22 januari 1901. 99
35
wordt het duidelijk dat Hesselink uit een vooraanstaande Groningse familie stamt. Als beroep gaf hij steevast ‘geen’ op, wat een indicatie is voor een renteniersbestaan. Daarnaast bezat de familie Hesselink aanzienlijke landerijen rondom het dorp Haren, maar ook in Groningen. Tijdens Reiniers jeugd verhuisde het gezin tussen Haren en Groningen op en neer. In de zomermaanden zaten ze in hun woningen in Haren, tijdens de wintermaanden verbleven ze in Groningen in de Oude Boteringestraat. De vader van Reinier was een rijke handelaar. Een pand in de stad zal daarbij ook de nodige voordelen geboden hebben voor de handel. Reinier trouwt met Jeichine Sissingh (25 april 1865 - † 9 februari 1937). De familie Sissing is een ander voornaam Gronings geslacht. Ook de huwelijken van hun kinderen wijzen op deze welstand. Zoon Mattheus (6 augustus 1895) trouwt met Sjeuke Speckman (6 augustus 1895), de dochter van een tandarts. Hun andere zoon Egbert Mattias Jan (5 oktober 1897), zelf arts van beroep, trouwt met Caroline Johanna Margarethe Niemeijer (2 februari 1906), dochter van de tabaksfabrikant Theodorus Niemijer. Deze min of meer adellijke positie verschafte Hesselink waarschijnlijk de vrije tijd om zichzelf te ontplooien als kunstschilder. Waarschijnlijk heeft het schilderen zich tot een hobby beperkt, aangezien er geen uitgebreid oeuvre bekend is van Hesselink. Ook zijn er geen meldingen van zijn werken te vinden bij het Groninger kunstlievend genootschap Pictura.103 Dit genootschap gaf aan het einde van de negentiende eeuw toch wel de toon aan bij het kunstminnend publiek in Groningen. Een persoon met de achtergrond van Reinier Hesselink zal zich ongetwijfeld gemeld hebben bij deze verening. Wel dient vermeld te worden dat het ledenarchief onvolledig is, waardoor het natrekken van leden niet goed mogelijk is. De archieven van Academie Minerva bieden op dit punt ook weinig aanknopingspunten. Wat wel duidelijk wordt uit de naamlijsten van leerlingen, dat heel wat goed gesitueerde burgers lessen volgden op academie Minerva. Leden van bekende families zoals van Houten, van Mesdag, Tellegen, Sichterman, Kranenburg en Roelfsema prijken op de namenlijst uit de periode 1873-1899.104 In het jaar 1873 staan twee Hesselinks ingeschreven bij Minerva. Dit zijn A. Hesselink en M. Hesselink. Wellicht broer Matthias (1844-1922) en tante Alida (1819-1895). Het zijn indicaties die erop wijzen dat de familie Hesselink interesse had in kunst en het vervaardigen hiervan. Het is dus aannemelijk dat Reinier Hesselink de kunstschilder is waar Cornelis als klein kind op visite is geweest. Reinier Hesselink overlijdt op 28 april 1922. De begrafenis vond plaats op woensdag 3 mei op de Nieuwe begraafplaats in Haren. Reinier zal niet van bloemen gehouden hebben aangezien expliciet in de rouwadvertentie werd vermeld dat bloemen niet gewenst waren. 105 Francois Daubanton (15 maart 1825 - † 25 september 1893) Predikant van de Waalse gemeente Zuiderdiep 267 Francois Daubanton werd op 15 maart 1825 geboren in Amsterdam, als zoon van een hoedenfabrikant. Aanvankelijk zou Francois zijn vader op 25-jarige leeftijd opvolgen als directeur van de hoedenfabriek. Toch was dit fabrikantenbestaan niet de echte roeping van Francois. De zogenaamde ‘Reveil’beweging (opwekkingsbeweging), een stroming binnen het Protestantse geloof die ontstaan is aan het begin van de negentiende eeuw, oefende een enorme aantrekkingskracht uit op Daubanton. 106 Binnen deze beweging werd de nadruk gelegd op persoonlijke vroomheid en broederlijke naastenliefde. Als directeur van de hoedenfabriek was Francois al actief binnen deze beweging. Bevlogen met de idealen van de beweging stichtte hij een zondagsschool in Amsterdam en was hij medeoprichter van de ‘Jongelingsvereniging van onder de Werkende Stand’.107 Toen Francois 43 jaar oud was besloot hij zijn bestaan als fabrikant op te geven en zijn roeping als
103
Meerdere archiefstukken zijn bekeken, waar onder adressenlijst van kunstenaars en kunstliefhebbers. De introduceelijst, en de notulen van 1875-1912. Allemaal toegankelijk via RHC GA, toegangsnummer 1344. 104 Naamlijst van leerlingen, met hiaten, 1873-1899, Toegangsnummer 1448, inventarisnummer 86. Toegankelijk via RHC GA. 105 Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag 29 april 1922. 106 ‘Francois Daubanton – Nécrologie’, Een Franse Necrologie over Francios Daubanton. De auteur en de bron zijn onbekend. Bewaard bij de afdeling Bijzondere Collecties in de Universiteits Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen. 107 Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme (1986), 156. Via: http://www.historici.nl
36
predikant te gaan volgen. In 1871 verhuisde Daubanton met zijn vrouw Johanna Carolina Poensen (3 februari 1826 - † 23 februari 1890), dochter van een Delftse hoogleraar, en zijn zeven kinderen naar Lausanne in Zwitserland, in de buurt van het meer van Geneve. Daar volgde hij vijf jaar lang een theologische opleiding. In 1876 was de opleiding succesvol afgerond en kreeg Francois een plek aangeboden bij de Waalse gemeente in Groningen. Die gemeente was op dat moment erg klein, waardoor hij er juist een grote uitdaging in zag om de inwoners van de stad te evangeliseren. Eenmaal in Groningen genoot Francois steeds meer populariteit en aanhang. Hij preekte in kleine zalen in de achterbuurten van Groningen, maar ook in de vele nieuwbouwwijken was er nog meer dan genoeg werk te doen. Daubanton richtte zich in deze buurten tegen drankmisbruik, een bekend probleem aan het einde van de negentiende eeuw en verspreidde christelijke literatuur.108 Om deze missie ter hand te nemen heeft Francois in de loop der jaren verschillende zondagsscholen opgericht. Daarnaast heeft Daubanton twee evangelisatiehuizen in de stad opgericht. Deze huizen kregen de namen Pniël en Bethel.109 Door deze werkzaamheden kreeg Daubanton bekendheid en verwierf hij populariteit in de stad. Tot 1893 heeft hij zijn werk voort kunnen zetten, maar op 25 september van dat jaar overlijdt hij in Groningen op 68-jarige leeftijd. Sporen van zijn aanwezigheid in Groningen zijn nog terug te vinden in een gedenksteen in het pand aan Bergstraat 29, dat tot 2008 nog een belangrijke rol heeft gespeeld in de woonwijk de Hortusbuurt. 110 Een ander tastbaar aandenken is een afbeelding van Daubanton, die Jetses in 1894 getekend heeft. Dat de naam van de Waalse predikant genoemd wordt in de jeugdherinneringen is dan ook niet toevallig geweest. Waarschijnlijk had Daubanton een grote indruk gemaakt op de dan nog jonge Cornelis Jetses.
108
M. G. J. Duijvendak e.a. (Red.), Geschiedenis van Groningen, 158-159. In oktober 2013 is er nog een boek verschenen over het huis Bethel. Zie: Beno Hofman, Bethel. Wijkgebouw in de Groninger Bergstraat 1887-2008 (Groningen 2013). Dit boek is beperkt verkrijgbaar. 110 Beno Hofman, http://benohofman.nl/publicaties/bethel, laatst bezocht: 19 november 2013. 109
37