Onze lieve
Wetenschap O n z e L i e v e W e t e n s c h a p i s h e t w e t e n s c h a p s b l a d va n h e t o n z e l i e v e v r o u w e g a s t h u i s t e a m s t e r d a m | j a a r g a n g 3 | n u m m e r 3 | d e c e m b e r 2 0 1 0
Verpleegkundig onderzoek in het OLVG
Vier verpleegkundigen vertellen over hun onderzoek
Evidence Based Practice
De expert aan het woord
Bright Light therapie op de ICU
a Critically Appraised Topic
“Apprehension, uncertainty, waiting, expectation, fear of surprise, do a patient more harm than any exertion.” Florence Nightingale
Onze lieve wetenschap, december 2010 | 1
inhoud 2 Florence Nightingale 3 Redactioneel 4 Evidence Based Practice is… 6 Promotie 7 Kwartet onderzoekers 12 Zoeken op verpleegkundige aspecten 2 Critical appraised topic 2 Evidence Based practice; de expert aan het woord 18 Publicaties 20 Korte berichten Cartoon Fotovraag
colofon Gasthoofdredacteur Drs. S. Rijkenberg (medewerker bureau wetenschap verpleegkundig onderzoek) Redactie Dr. L.C. Baak (maag- darm- leverarts) Drs. N. de Beer (nurse practitioner) Drs. A. Berenschot (medewerker bibliotheek) Dr. P.S. van Dam (internist, voorzitter CWOO) Drs. L.M. Dijksman (onderzoekscoördinator) Drs. M.P. Gorzeman (SEH-arts) Drs. IJ.D. Jüngen (arts- docent Teaching Hospital) Dr. M. van Schilfgaarde (onderzoeker HKCL) Dr. M.F. Schutte (directeur Teaching Hospital) Dr. A.C. Vahl (vaatchirurg) Redactie- en administratieadres Onze Lieve Vrouwe Gasthuis Wetenschapsblad t.a.v. L.M. Dijksman Postbus 95500 1090 HM Amsterdam Telefoon: (020) 599 40 17 Fax: (020) 599 28 82 E-mail:
[email protected] Interviews J. Vocking, www.pieroppapier.nl Tekstcorrectie Drs. I. Overtoom (hoofd medische bibliotheek) Cartoon: Jaap Stiemer, www.jaapstiemer.nl Vormgeving: Ruparo, Amsterdam www.ruparo.nl Foto’s en illustraties S. van Holt, Audiovisuele Zaken OLVG Druk: Ten Brink, Meppel Oplage: 750 stuks Oproep Iedereen die zich wil aanmelden voor een interview, zijn/haar onderzoek wil presenteren of commentaar heeft op dit blad willen wij hierbij oproepen om contact op te nemen met onze redactie, via
[email protected] of tel 4017.
Florence Nightingale 1820-1910
O
p de voorpagina van Onze Lieve Wetenschap prijkt vanaf de eerste editie een quote van een wetenschapper die veel betekend heeft voor de (medische) wetenschap. Het huidige nummer staat in het teken van verpleegkundig onderzoek en op mijn aanvankelijke ingeving: “Florence Nightingale!”, volgde al spoedig de gedachte: “beetje cliché?!”, “hebben we geen andere verpleegkundige in de aanbieding?”, “wat heeft zij te maken met wetenschap”? Maar nu blijkt dat “the lady with the lamp” toch een aantal verrassingen in petto heeft. Eerst een korte samenvatting van de bekende feiten. Florence Nightingale dankt haar voornaam aan haar geboortestad: Florence, Italië. Geboren in een zeer welvarende Engelse familie, kreeg ze de mogelijkheid om te studeren. Aanvankelijk bekwaamde ze zich o.a. in klassieke- en moderne talen, maar op haar 20ste besloot ze, tegen de wil van haar ouders, wiskundelessen te volgen. Vier jaar later nam ze, wederom tot ongenoegen van haar ouders, opnieuw een controversieel besluit. Ze ging aan het werk als verpleegkundige, in die tijd niet bepaald een respectabel beroep voor vrouwen uit haar milieu. Florence Nightingale is bij het grote publiek bekend door haar werkzaamheden als verpleegkundige tijdens de Krimoorlog. Aan het hoofd van een groep van 38 verpleegkundigen vertrok ze in 1854 naar Scutari, het huidige Üsküdar, Istanboel. Hier leverde ze een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van de zorg van gewonde soldaten. Na de oorlog richtte ze de eerste verpleegkundige opleiding op en schreef ze
een handboek voor de verpleging van zieken ‘Notes on Nursing, What it is, and What it is not’. Hierdoor wordt ze beschouwd als grondlegger van de hedendaagse verpleegkunde. Minder bekend zijn haar activiteiten op het gebied van de statistiek. Ze werd zelfs “een gepassioneerd statisticus” genoemd. Met Dr. William Farr, een belangrijke Britse epidemioloog, was Florence betrokken bij een serie onderzoeken naar de enorme sterfte onder de soldaten tijdens de Krimoorlog. Ze standaardiseerde de rapporten over de sterftecijfers met behulp van ‘Miss Nightingale’s Scheme for Uniform Hospital Statistics’. Het bleek dat er veel meer soldaten waren overleden ten gevolge van de slechte hygiënische omstan-
Saskia Rjikenberg, klinisch epidemioloog ICU en Bureau Wetenschap
2 | Onze lieve wetenschap, december 2010
r edact ioneel Verpleegkundig onderzoek... Nieuwsgierig? digheden dan door de oorlogshandelingen. Om de oorzaken van de sterfte te kunnen presenteren ontwikkelde ze een eenvoudig taartvormig diagram en was hiermee de uitvindster van het pooldiagram. Haar beroemde pooldiagram staat afgebeeld in het boek ‘Notes on Matters Affecting the Health, Efficiency and Hospital Administration of the British Army ‘ (1858). Het pooldiagram, door Florence coxomb genoemd, verschilt in een aantal belangrijke opzichten van het bekende cirkelvormige taartdiagram. Bij een taartdiagram geven de hoeken van de taartpunten de oppervlakte en dus de grootte weer. De hoeken van de taartpunten van een pooldiagram zijn echter allemaal gelijk. De afstand tot het middelpunt bepaalt de grootte en hierdoor is het pooldiagram meestal niet cirkelvormig.
In 1901, drie jaar voor haar overlijden, ontving Florence Nightingale uit handen van de Engelse koning de Order of Merit. Ze was hiermee de eerste vrouw die deze hoge Koninklijke onderscheiding in ontvangst mocht nemen. Verpleegkunde en statistiek; op het eerste gezicht een verassende combinatie, maar wellicht in de nabije toekomst toch minder onwaarschijnlijk dan we voor mogelijk hielden. Onze lieve wetenschap, december 2010 | 3
Onze Lieve Wetenschap gaat dit keer over wetenschappelijk onderzoek door verpleegkundigen. Een nummer speciaal voor deze doelgroep verrast, omdat de verbinding tussen wetenschap en verpleegkunde in het OLVG niet zo vanzelfsprekend is. De meeste verpleegkundigen hebben een HBO-opleiding gevolgd en (zelfs) die opleidingen zijn bij mijn weten niet erg gericht op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Onderzoek doen vraagt vaardigheden als systematisch denken en analyseren, organiseren en samenwerken en er is héél veel doorzettingsvermogen voor nodig. Een onderzoeker moet specifieke kennis hebben of willen opdoen, bijvoorbeeld van onderzoeksmethoden, statistiek en wetgeving rond onderzoek. Maar het begint natuurlijk met je graag in een onderwerp willen verdiepen. Je moet een relevant onderwerp vinden dat je zo boeit dat je er veel tijd en energie in wilt steken. In mijn ervaring is dat voor jonge studenten een lastig te nemen horde. Maar juist als je al in de praktijk werkt, kom je (be)handelingen tegen waarvan je ‘het waarom’ ter discussie kunt stellen, of waarvan je meer over de effectiviteit wilt weten. Zo werd ik getroffen door een bericht in de Volkskrant dat onderzoek had uitgewezen dat ouderen in een verpleeghuis niet alleen meer eten als ze smaakvollere maaltijden in een prettige en gezellige ambiance krijgen voorgeschoteld (wat nogal wiedes lijkt), maar ook aantoonbaar minder dure diëetproducten tegen ondervoeding nodig hebben! Er komt een vervolgonderzoek, waarin het effect van beter eten op het medicijngebruik wordt onderzocht. Ook interessant om te weten hoe dat in een ziekenhuis zou uitwerken.
Tenslotte is (onder)voeding en het ‘welzijn’ van patiënten bij uitstek een terrein waar verpleegkundigen hun expertise kunnen inzetten. Het gaat er natuurlijk niet om dat alle verpleegkundigen zelf wetenschappelijk onderzoek moeten verrichten. Maar we moeten wel de ambitie hebben om wetenschappelijke inzichten te gebruiken in de praktijk en zoveel mogelijk ‘evidence based’ te werken. De kwaliteit van zorg wordt er hoger door. Het is een stimulans om volgens protocol te werken, maar ook om wanneer je dat nodig vindt, gemotiveerd daarvan af te wijken. Tevens verhoogt het je inzicht in je verpleegkundig handelen en dat is behalve nuttig, ook heel motiverend. Hoe de waarde van wetenschappelijk onderzoek en het gebruik van ‘evidence based’ inzichten in de praktijk leeft onder onze ruim 700 verpleegkundigen, dat is nu een van de dingen waar ík nieuwsgierig naar ben. Ook zou ik graag willen weten of wij in het OLVG verpleegkundig onderzoek voldoende stimuleren, naar het oordeel van verpleegkundigen én medisch specialisten. Of daar onderzoek naar gedaan moet worden, weet ik nog niet ….Ik begin met hier een balletje op te gooien, ik hoor graag je reactie. En als je verder leest in dit nummer krijg je mee wat je collega’s ervan vinden. Veel nieuwsgierig leesplezier! Hartelijke groet, Anita Arts, lid Raad van Bestuur OLVG
Evidence Based Practice (EBP): bijna elke verpleegkundige heeft de term inmiddels horen vallen. Maar wat het precies inhoudt en nog veel belangrijker, wat het nut ervan is, blijkt voor velen nog onduidelijk. Om enig licht in deze duisternis te verschaffen is Teaching Hospital vorig jaar gestart met een basiscursus EBP voor verpleegkundigen.
Evidence Base
Saskia Rijkenberg Lea Dijksman, onderzoekscoördinator
W
ij waren benieuwd in hoeverre EBP, sinds de start van de cursus, leeft in het OLVG. We hebben een aantal medewerkers gevraagd naar hun visie op EBP en verpleegkundig wetenschappelijk onderzoek. Tot onze vreugde gaven vrijwel alle respondenten een accurate bijschrijving van het begrip EBP. Vanwege de grote hoeveelheid reacties hebben we slechts een selectie van antwoorden op de vragen: “Vind je dat alle verpleegkundigen ‘Evidence Based’ moeten werken?” en “Vind je dat het doen van wetenschappelijk onderzoek belangrijk is voor verpleegkundigen?” kunnen plaatsen. De reacties vindt u verspreid door het nummer. Uiteraard wilden we ook een “EBP expert” aan het woord laten. Dr. Cees Lucas, klinisch epidemioloog, geeft in het laatste artikel antwoord op de vraag“Evidence Based Practice is….?”
‘Wetenschappelijk onderzoek in de verpleegkunde is een must’
4 | Onze lieve wetenschap, december 2010
“Het uitgangspunt van het verpleegkundig handelen dient ‘Evidence Based’ te zijn. Afwijken is mogelijk zolang je het maar kan beargumenteren.” “Het verpleegkundig handelen dient gebaseerd te zijn op onderzoek en niet op traditie. Op dit moment worden verpleegkundigen onvoldoende gefaciliteerd en ondersteund in het doen van wetenschappelijk verpleegkundig onderzoek” Jan Ebing, CCU verpleegkundige “Voor wetenschappelijk onderzoek heb je een zekere basis(-kennis) nodig. Een hogere beroepsopleiding, zoals verpleegkundigen hebben, is slechts bij uitzondering geschikt als basis voor kennis die je nodig hebt voor wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappelijk onderzoek in de verpleegkunde is een must, maar verpleegkundigen zullen daarin (extra) begeleid moeten worden” Anco Vahl, chirurg “Iedere patiënt heeft recht op de best bewezen (verpleegkundige) interventies en zijn/haar inspraak hierin. Ik vind verpleegkundig onderzoek van zeer groot belang binnen het vak van Verpleegkunde. De focus van verpleegkundigen is anders dan die van artsen, dus de onderzoeksvragen ook. Het uitvoeren van onderzoek zal voor verpleegkundigen wel lastiger zijn, omdat specifieke onderzoeksvaardigheden niet standaard onderwezen worden in de basisopleiding. Hier zal een verpleegkundige extra opleidingen voor moeten volgen” Mireille Stelwagen, KVO-er en verplegingswetenschapper
verpleegkundigen hebben geen wetenschappelijke opleiding gevolgd, dus is het niet reëel van hen te verwachten dat zij zelfstandig onderzoek doen. Wel vind ik het belangrijk dat er in de verpleegkunde wetenschappelijk onderzoek gedaan wordt, dus voor (verplegings)wetenschappers ligt hier een taak” Sarah Frans, ICU verpleegkundige “Op dit moment heb ik het idee dat EBP als heilig doel wordt beschouwd. Het wordt soms te ver doorgetrokken naar alle patienten terwijl de evidence vaak maar voor een beperkte groep geldt. Daarnaast komt EBP vaak pas na ‘Practice Based Practice’. Als je ziet dat iets in de praktijk werkt, is dat dan minder goed dan blind een doorgetrokken EBP-richtlijn te volgen?” Frank Kooi, ICU verpleegkundige
ed Practice is... “Idealiter zouden alle verpleegkundigen ‘evidence based’ moeten werken. Iedere patiënt heeft tenslotte recht op de best mogelijke zorg. Of dit haalbaar is? Het is in ieder geval een begin om verpleegkundigen te scholen die hier nog niet bekend mee zijn” Jacolien Zwager, HBO-Verpleegkundige i.o., afdeling interne “In principe moeten alle verpleegkundigen ‘evidence based’ werken, maar voor een heleboel zaken is waarschijnlijk weinig of geen evidence beschikbaar. Ik denk dat het vooral ook belangrijk is dat verpleegkundigen zich meer realiseren dat hun handelen ondersteund kan worden door evidence. Je kunt hier bijvoorbeeld bij het opstellen van protocollen rekening mee houden. EBP kan alleen maar groeien als er ook meer verpleegkundig onderzoek wordt verricht. Dat betekent niet dat iedere verpleegkundige zelfstandig wetenschappelijk onderzoek moet doen, maar wel dat ze een positieve attitude hebben als het gaat om ondersteuning van onderzoek. Een klein deel zal waarschijnlijk meer gedreven zijn om zelf onderzoek op te zetten en/of uit te voeren” Sytze van Dam, internist en voorzitter van de Commissie Wetenschappelijk onderzoek.
“Ook verpleegkundig beleid moet zo veel mogelijk gebaseerd zijn op getoetste argumenten en, indien deze niet beschikbaar zijn, op de ervaring van deskundigen die wel kritisch tegen het licht gehouden is. Wetenschappelijk onderzoek is noodzakelijk, het helpt om de kracht van de argumenten te bepalen, om te blijven zoeken naar betere argumenten en om onjuiste argumenten te ontmaskeren. Het gaat daarbij niet alleen om cijfermatig (kwantitatief) onderzoek maar zeker ook over kwalitatief onderzoek” Maarten Schutte, directeur Teaching Hospital “Alle verpleegkundigen moeten volgens EBP werken. Net als artsen overigens.” “Verpleegkundigen moeten – net als artsen – ook wetenschappelijk onderzoek (kunnen) doen, als zij in een groot ziekenhuis werken (UMC of Santeon). In Nijmegen is er bijvoorbeeld een leerstoel Verplegingswetenschappen” Freek Verheugt, cardioloog.
advertentie
“Ik vind het belangrijk dat verpleegkundigen participeren in wetenschappelijk onderzoek. Als het gaat om een onderzoek binnen de verpleegkunde kunnen zij volgens mij heel goed meedenken in het opstellen van het onderzoek. Maar de meeste
Onze lieve wetenschap, december 2010 | 5
de pr omot ie
Selective decontamination of the oropharynx and the digestive tract in ICU patients, thesis Anne Marie G.A. de Smet, intensivist/anesthesioloog
Midden: Anne Marie de Smet
D
e aanleiding voor ons onderzoek was de jarenlange discussie of selectieve darmdecontaminatie (SDD), het verlagen van de hoeveelheid pathogene aerobe micro-organismen terwijl de anaerobe flora gespaard blijft, de sterfte op de Intensive Care Unit kan terugdringen. Daar was tot op heden nooit afdoende bewijs voor, al wisten we wel dat SDD het aantal infecties vermindert. Een studie uit 2003 uitgevoerd in het AMC toonde aan dat SDD inderdaad een daling van de mortaliteit teweegbrengt, maar dit was een single center studie zonder cross-over design. Het resultaat was echter zo indrukwekkend dat wij besloten in een grotere opzet en met een beter design in meerdere en verschillende typen ziekenhuizen het effect van SDD te onderzoeken. Tevens waren er aanwijzingen dat alleen de decontaminatie van de oropharynx ook een positief effect heeft op nosocomiale luchtweg infecties, echter zonder dat ooit een effect op de sterfte was aangetoond. En passant (nou ja) werd
Selective decontamination of the oropharynx and the digestive tract in ICU patients, thesis, Anne Marie G.A. de Smet, 2009 ISBN 978-90-393-5213-7
6 | Onze lieve wetenschap, december 2010
deze optie als een derde studiegroep meegenomen. SDD en selectieve oropharyngeale decontaminatie (SOD) werden vervolgens geëvalueerd in een pragmatisch open cluster-gerandomiseerd cross-over onderzoek in 13 Intensive Care afdelingen (IC’s). Patiënten met een verwachte beademingsduur > 48 uur of verwachte IC-opnameduur > 72 uur kwamen in aanmerking. Al met al zijn een kleine 6000 patiënten geïncludeerd. Op elke afdeling werden de drie regimes (SDD, SOD en standaard zorg (SZ)) toegepast gedurende 6 maanden in willekeurige volgorde. De sterfte op dag 28 was het primaire eindpunt. SDD bestond uit vier maal daags toediening van een mondpasta en suspensie met tobramycine, colistine en amfotericine B in de oropharynx en maag en gedurende de eerste vier dagen parenterale toediening van cefotaxime. SOD bestond alleen uit orofaryngeale toepassing van de mondpasta. Conclusie: in een IC-populatie met een uitgangssterftecijfer van 27,5%, was de absolute sterftereductie op dag 28, na correctie voor covariaten, 3,5% en 2,9% voor respectievelijk SDD en SOD. In vergelijking met SZ waren de IC-verworven bacteriëmieen en kolonisatie van de luchtwegen met bijzonder resistente micro-organismen (BRMO) 48% en 59% lager tijdens de SDD en verworven kolonisatie van de luchtwegen met BRMO was 38% lager tijdens de SOD. Uiteraard zijn er ook nog andere aspecten bekeken, maar het voert te ver om dat in dit bestek te bespreken. Voor één van de publicaties1 heeft de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie op 25 september 2009 de Ritsema van Eck Award uitgereikt voor de beste internationale wetenschappelijk publicatie met Nederlandse anesthesiologische auteurs. Voor wie interesse heeft voor de overige stukken die al gepubliceerd zijn: zie website Teaching Hospital, Wetenschap/Onderzoek 1 Decontamination of the Digestive Tract and Oropharynx in Intensive Care Patients, Anne Marie G.A. de Smet, Jan A.J.W. Kluytmans, Ben S. Cooper, et al. N Engl J Med 2009;360:20-31.
Kwartet onderzoekers in het olvg
Dit keer komen drie verpleegkundigen en een nurse practitioner aan het woord over hun onderzoek. SEHverpleegkundigen Wendy Koster en Dineke Wibbelink vertellen over hun afstudeeronderzoeken over respectievelijk spaakverwondingen en pijnbestrijding bij volwassen traumapatiënten. ICU-verpleegkundige Willemke Stilma licht haar onderzoek toe over pijnmetingen bij IC-patiënten. Nurse practitioner Michèle Mallee sluit de rij met haar onderzoek verbonden aan de opstart van de preoperatieve polikliniek voor 80-plussers bij de Cardiothoracale Chirurgie. Judith Vocking
k war tet onder zoekers in het olv g
spaakverwondingen geturfd. Dat bleken er 143 te zijn. Daarvan had 23 procent een fractuur van voet, enkel of scheenbeen, 13 procent vermoedelijk een fractuur en 64 procent oppervlakkig letsel. De meeste kinderen met een spaakverwonding zijn tussen de 3 en 6 jaar. Vervolgens heb ik verschillende instanties gebeld om de voorlichting over preventie in kaart te brengen. Want hoe komt het dat ouders niet op de hoogte zijn van de maatregelen die zij moeten nemen om spaakverwondingen te voorkomen?” Naam: Wendy Koster Functie: SEH-verpleegkundige Afstudeeronderzoek: Amsterdam levensgevaarlijk achterop. De spaakverwonding: bekend maken van ‘onbekend gevaar’. Opleider: P. Vleugels
Waarom dit afstudeeronderwerp? “Sinds ik op de SEH werk, valt het me op dat er veel kinderen binnenkomen die een voet tussen de spaken hebben gekregen. Spaakverwondingen zijn erg pijnlijk en kunnen vervelende lichamelijke en psychische gevolgen hebben voor het kind. Omdat deze verwondingen meestal makkelijk te voorkomen zijn, ben ik gaan uitzoeken hoe de voorlichting over preventie in Amsterdam geregeld is. Daarnaast heb ik gekeken welke activiteiten we op de SEH kunnen ontwikkelen om de voorlichting te verbeteren, zodat het aantal spaakverwondingen bij kinderen afneemt.”
“Het voorkomen van spaakverwondingen krijgt niet de aandacht die het verdient” Hoe heb je het onderzoek aangepakt? “Allereerst wilde ik weten om welke aantallen het op onze SEH gaat. Omdat we niet op spaakverwondingen registreren, heeft een SEH-arts een database voor 2009 gemaakt van alle kinderen tussen 0 en 10 jaar waarbij een enkel- of onderbeenfoto is genomen. Aan de hand van die dossiers zijn de
8 | Onze lieve wetenschap, december 2010
Wat zijn je bevindingen? “Het voorkomen van spaakverwondingen krijgt niet de aandacht die het verdient. Er zijn wel instanties die hun verantwoordelijkheid nemen, zoals Consument & Veiligheid. Zij hebben een duidelijke folder, maar kennelijk te weinig budget om de verspreiding ervan goed van de grond te krijgen. De consultatiebureaus, die een groot bereik hebben, hebben één zinnetje over spaakverwondingen in hun Groeigids staan, waarbij ze voor nadere informatie verwijzen naar Consument & Veiligheid. Helemaal correct dus, maar erg summier. Ter afsluiting van mijn onderzoek heb ik een plan van aanpak opgesteld voor het ontwikkelen van een voorlichtingsposter en de verspreiding ervan in de regio Amsterdam. Ik ben dat nu met een groepje collega’s aan het uitwerken.” Krijgt je onderzoek een vervolg? “Samen met een SEH-arts zijn twee ideeën voor vervolgonderzoek bedacht. Het eerste is een beschrijvend onderzoek. Alle ouders die binnenkomen met een kind met een spaakverwonding krijgen een vragenlijst. Hiermee willen we zicht krijgen op de groep, zodat de voorlichting beter afgestemd kan worden. In dit onderzoek wil ik een rol gaan spelen. We hebben net een werkgroep geformeerd en binnenkort gaan we voor het eerst om tafel zitten. Het tweede onderzoek is medisch van aard. 95 Procent van de kinderen met een spaakverwonding krijgt gips om de voet in 90 graden te laten helen. Maar gips heeft ook nadelen. Om te kijken of er wel voldoende bewijs is voor het gebruik van gips, willen we de helft van de kinderen zonder botbreuk gips geven en de andere helft een drukverband. Hoewel mijn onderzoek puur inventariserend was, leidt het wel tot deze vervolgonderzoeken. Dat is natuurlijk leuk.”
k war tet onder zoekers in het olv g Naam: Dineke Wibbelink Functie: SEH-verpleegkundige Afstudeeronderzoek: De behandeling van pijn bij volwassen traumapatiënten op de SEH Opleider: P. Vleugels
Waarom dit afstudeeronderwerp? “Ik merkte dat er op de SEH relatief veel gedaan werd met pijnmedicatie, maar dat een protocol ontbrak. Daarom schoten er soms patiënten tussendoor die geen of onvoldoende pijnmedicatie kregen. Dit niet consequent aanbieden van pijnmedicatie kwam ook naar voren tijdens spiegelgesprekken met patiënten die de SEH hadden bezocht. Een goed onderwerp dus om verder uit te diepen. Om het onderzoek af te bakenen, heb ik me beperkt tot pijnbestrijding bij volwassen traumapatiënten; de grootste groep patiënten met pijn die wij op de SEH zien. Mijn doel was een bruikbaar protocol op papier te zetten.” Hoe heb je het onderzoek aangepakt? “Allereerst heb ik gesproken met een aantal SEHartsen om het draagvlak te peilen. Zij reageerden allemaal enthousiast op mijn plannen. Zelf hadden ze ook al de intentie dit onderwerp aan te pakken, mede omdat adequate pijnbestrijding een kwaliteitseis gaat worden voor alle ziekenhuizen. Daarna ben ik de literatuur ingedoken om te achterhalen wat er onder pijnbestrijding wordt verstaan. Ik kwam erachter dat daar meer onder valt dan alleen medicamenteuze behandeling. Je kunt bij pijnbestrijding bijvoorbeeld ook denken aan het gebruik van ijs of het immobiliseren van fracturen. Vervolgens heb ik pijnprotocollen opgevraagd bij SEH’s van andere ziekenhuizen en die vergeleken met de werkwijze op onze afdeling. Op basis van al deze informatie ben ik aan de slag gegaan met het schrijven van het protocol.” Wat zijn je bevindingen? “Een interessante ontdekking was dat wij in het OLVG, ondanks het ontbreken van protocollen, heel progressief zijn. We zijn niet terughoudend bij het toedienen van bepaalde pijnmedicatie, ook als de arts de patiënt nog niet heeft gezien. Dat is goed, want die mythe is al lang door wetenschappelijke studies weerlegd. Trauma is een breed onderwerp, dus het was een uitdaging alles te vangen in één protocol. Om het een beetje behapbaar te houden, heb ik me alleen gericht op de medicamenteuze behandeling. De bedoeling is wel de andere wijzen van pijnbestrijding aan het protocol toe te voegen. We hebben daar al ideeën over. Het eerste concept is inmiddels voorgelegd aan een commissie van medisch
specialisten. Voordat zij hun fiat geven en het protocol geïmplementeerd kan worden, moeten we nog een aantal zaken aanscherpen. Het is leuk dat er écht iets mee gedaan gaat worden.” Krijgt dit onderzoek nog een vervolg? “In mijn conclusies doe ik een aantal aanbevelingen die geschikt zijn voor vervolgonderzoek. Zo zouden er nog pijnprotocollen gemaakt kunnen worden voor een paar andere patiëntengroepen. Misschien dat ik dat wel op ga pakken, maar zover ben ik nog niet. Ik heb dit onderzoek in ieder geval met veel plezier gedaan. De positieve reacties en de goede begeleiding vanuit Teaching Hospital hebben daar zeker aan bijgedragen. Of ik in de toekomst verpleegkundig onderzoek ga doen, weet ik nog niet. Het heeft zeker mijn belangstelling. Ik lees graag artikelen en gooi geregeld weetjes in het team. Bovendien vind ik het belangrijk om te weten of ons handelen evidence based is. Verpleegkundig onderzoek kan naar mijn idee veel bijdragen aan het medisch vak. Ik zou het daarom goed vinden om op de SEH een verpleegkundig onderzoeker te hebben.”
“Trauma is een breed onderwerp, dus het was een uitdaging alles te vangen in één protocol” Onze lieve wetenschap, december 2010 | 9
k war tet onder zoekers in het olv g “Evidence based medicine is voor de verpleegkundige beroepsgroep nog in ontwikkeling”
Naam: Willemke Stilma Functie: IC-verpleegkundige Onderzoek: Vergelijking van twee meetinstrumenten om pijn te meten bij volwassen IC-patiënten Supervisor: Dr. A.M.G.A. de Smet Waarom dit onderzoek? “Bij IC-patiënten is het niet altijd makkelijk vast te stellen of er sprake is van pijn. Mensen zijn vaak ernstig verzwakt en/of verward en daardoor niet goed in staat te communiceren. Daarnaast maakt een beademingsbuis het praten onmogelijk. Dit maakt het lastig een VAS-pijnscore te bepalen. Verpleegkundigen gebruiken hun eigen inzicht en kennis om de mate van pijn in te schatten. Ook het medisch beleid ten aanzien van pijn kan verschillen per instelling en behandelaar. Er is zeker wel aandacht voor pijn, maar de waarnemingen worden niet altijd aan de hand van objectieve criteria gedocumenteerd. Dit terwijl uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat 70 procent van de patiënten tijdens het verblijf op de IC pijn ervaart. Toen ik er bij de opname van een urologiepatiënt tegenaan liep geen pijnscore te kunnen registeren in ons computersysteem, ontstond het idee uit te zoeken wat er op het gebied van pijnregistratie voor IC-patiënten bestaat. Uit literatuuronderzoek kwamen twee meetinstrumenten als meest valide naar voren. Beide gaan in op gedragsaspecten als: gelaatsuitdrukking, lichaamsbeweging, lichaamshouding en acceptatie van de beademing. Deze twee instrumenten, die nog niet in Nederland worden gebruikt, vormen de basis van dit onderzoek.”
10 | Onze lieve wetenschap, december 2010
Hoe pakken jullie het onderzoek aan? “Om de betrouwbaarheid te meten, laten we twee verpleegkundigen op hetzelfde moment bij een patiënt beide meetinstrumenten gebruiken en vergelijken de scores. Er wordt gescoord in twee meetblokken, waarbij de scores worden afgenomen in rust en tijdens mondzorg en in rust en tijdens draaien worden afgenomen. Het rustmoment wordt gescoord als de patiënt een half uur geen pijnlijke behandeling heeft ondergaan. Op deze manier onderzoek je de meetinstrumenten op betrouwbaarheid in relatief pijnloze omstandigheden en bij pijnlijke handelingen. Een patiënt doet maar één keer mee. De verpleegkundigen zijn vooraf uitgebreid geïnformeerd en geïnstrueerd. We zitten nu volop in de dataverzameling. Uiteindelijk willen we 150 patiënten includeren, waarvan 75 thoraxpatiënten en 75 algemene patiënten. We hebben ervoor gekozen deze groepen te scheiden omdat thoraxpatiënten vaak relatief gezond zijn en een groot deel van onze patiëntenpopulatie uitmaken.” Hoe is het om als verpleegkundige onderzoek te doen? “Vanuit de IC wordt het onderzoek enorm gestimuleerd. Ik krijg uitgeplande dagen om aan het onderzoek te kunnen werken, de afdeling heeft een verpleegkundig onderzoeker waar ik veel mee samenwerk en ik krijg alle support van de medische staf en van de verpleegkundigen voor wie het toch extra werk betekent. Het komende jaar wil ik kijken of onderzoek iets is om me verder in te ontwikkelen. Wel zou ik het altijd in combinatie met het werk aan bed willen doen. De afwisseling is leuk. Bovendien vind ik het belangrijk om onderzoek vanuit de behoefte op de werkvloer vorm te geven. Je weet dan welke problemen er spelen en wat er bij het uitvoeren van een onderzoek in de praktijk haalbaar is.” Vind je onderzoek belangrijk voor je vak? “Ik ben een voorstander van het professionaliseren van het verpleegkundig vak. Verpleegkundig onderzoek vind ik daarom heel belangrijk. Evidence based medicine is in de medische wereld inmiddels gemeengoed, maar is voor de verpleegkundige beroepsgroep in ontwikkeling. Wij kijken vanuit een andere optiek naar de patiënt. Daar komen weer andere onderzoeksvragen uit voort.”
k war tet onder zoekers in het olv g Naam: Michèle Mallée Functie: Nurse practitioner Onderzoek: De resultaten van een preoperatieve screening en voorbereiding van 80-plussers die een hartoperatie moeten ondergaan Supervisor: Dr. W. Stooker
Waarom dit onderzoek? “In de winter benaderde de unit Cardiothoracale Chirurgie me of ik interesse had een polikliniek op te zetten voor het screenen van 80-plussers die een hartoperatie moeten ondergaan. Het doel van deze preoperatieve poli is risico’s vroegtijdig te signaleren en preventieve acties in te zetten bij deze kwetsbare patiëntengroep. Ik was meteen enthousiast, vooral omdat het vernieuwend is. Er bestaan wel al screeningspoli’s, maar nog niet specifiek voor ouderen. Tijdens het nadenken over de opzet van de poli, kwamen we op het idee het resultaat te meten. Het screenen is voor de afdeling namelijk best een investering en ook de patiënt moet er extra tijd voor vrijmaken. Met het onderzoek willen we achterhalen of de nieuwe aanpak leidt tot een lagere mortaliteit, minder complicaties en een kortere ligduur.” Hoe werken jullie op de poli? “De mensen die op de poli komen, zijn door het hartteam in principe geaccepteerd om een hartoperatie te ondergaan. Voorheen werden zij gebeld
om zich de volgende dag voor operatie te melden in het ziekenhuis. Nu krijgen ze eerst een uitnodiging de polikliniek te bezoeken. Daar wordt een medische anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Vervolgens inventariseren we met gevalideerde vragenlijsten de kwetsbaarheid, het eventuele bestaan van ondervoeding en het risico op postoperatieve longproblemen en delier. Dit kan resulteren in het alsnog afwijzen van een patiënt voor operatie. Het kan ook zijn dat een patiënt in principe geopereerd wordt, maar dat eerst nog extra voorbereidingen moeten worden getroffen. Het streven is de patiënt gewoon te opereren. De patiënten die wij op de poli zien, hebben alleen al op basis van hun leeftijd een verhoogd risico op longproblemen. Daarom volgen ze vooraf allemaal een programma om de ademhalingsspieren te trainen. Daarnaast gebruiken ze vijf dagen preoperatief een immunomodulerende drinkvoeding, waarvan is aangetoond dat dit tot minder postoperatieve infecties leidt.” Hoe is het onderzoek opgezet? “In deze studie vergelijken we een prospectieve database met een historisch cohort. De retrospectieve gegevens komen uit het cohort 2009, bestaande uit 61 80-plussers die in dat jaar een hartoperatie ondergingen. De prospectieve gegevens worden een jaar lang verzameld vanaf de start van de poli half juni 2010. Dit gebeurt tijdens de opname van de patiënt, er is geen follow-up. De verwachting is dat dit aantal patiënten ook rond de 60 ligt. Er wordt gescoord op mortaliteit, wonden luchtweginfecties, delier en preoperatieve ligduur, ligduur op de IC, beademingsduur en postoperatieve ligduur. We zijn nog maar net begonnen met het onderzoek, maar we hopen natuurlijk op al deze aspecten een verbetering te zien.” Had je al ervaring met onderzoek doen? “Nauwelijks, alleen mijn afstudeerproject voor de nurse practitioner opleiding. Toen dit onderzoek erbij kwam, vond ik het meteen interessant, maar ik zag ook beren op de weg. Gelukkig werden die al snel weggenomen door Saskia Rijkenberg en Wim Stooker, die mij vanuit Teaching Hospital en de afdeling begeleiden. Nu ben ik eigenlijk alleen maar enthousiast. De kans op resultaat is groot en het is echt iets vernieuwends.”
“De patiënten op de poli volgen vooraf allemaal een programma om de ademhalingsspieren te trainen” Onze lieve wetenschap, december 2010 | 11
Critically Appraised Topic
Bright light, Deze CAT is anders dan normaal; ditmaal geen vraag met betrekking tot een patiënt, maar met betrekking tot de zorgverlener. Het ziekenhuis is een 24-uurs bedrijf met als gevolg dat veel medewerkers ook ’s nachts moeten werken. Dit kan directe gevolgen hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Op de ICU zijn we daarom op zoek gegaan naar strategieën om het werken tijdens de nachtdiensten te vergemakkelijken. Gesina van der Kolk, ICU verpleegkundige Willemke Stilma, ICU verpleegkundige Saskia Rijkenberg, klinisch epidemioloog
Vraag Heeft het toepassen van bright light (BL) therapie bij personen die nachtdienst verrichten invloed op het aanpassen van het circadiane ritme? P: personen die nachtdiensten verrichten (2-5 nachten) I: gebruik maken van intermitterende bright light therapie C: geen gebruik van bright light therapie O: aanpassing van de circadiane ritme (vertraging Dim Light Melatonin Onset (DLMO))
12 | Onze lieve wetenschap, december 2010
Achtergrond Uit onderzoeken blijkt dat de effecten van nachtdiensten nadelig kunnen zijn. Een oorzaak hiervan is mogelijk gelegen in het niet aanpassen van het circadiane ritme, iets wat bij de meeste mensen die ’ s nachts werken voorkomt. 1 Hierdoor moeten mensen werken en slapen tijdens de ongeschikte fasen van hun circadiane ritme. Het circadiane ritme beschrijft o.a. de cyclische veranderingen in lichaamstemperatuur, hormoonspiegels en slaap gedurende een periode van ongeveer 24 uur. Deze activiteit wordt gecontroleerd door de biologische klok en wordt sterk beïnvloed door de donker-licht cyclus.2 Verstoringen in het circadiane ritme kunnen leiden tot problemen met de slaap-waak cyclus. Eén van de hormonen die een belangrijke rol spelen in het circadiane ritme is melatonine. Dit hormoon wordt ’s avonds tijdens het donker geproduceerd door de hypofyse. Het moment waarop de melatonine productie op gang komt heet ‘dim light melatonin onset’ (DLMO) en men beschouwt dit als de belangrijkste indicator van het circadiane ritme3. Op korte termijn kunnen verstoringen in het circadiane ritme leiden tot een verminderde slaapkwaliteit en alertheid 4, een verhoogd risico op het maken van fouten 5,6.7 en een verhoogd risico op het krijgen van arbeidsongevallen8. Op lange termijn zou dit kunnen leiden tot slaap- en stemmingsstoornissen9, metabole stoornissen10.11, gastrointestinale stoornissen12, cardiologische stoornissen13,14.15, voortplantingsstoornissen16 en kanker17. In de literatuur staan verschillende interventies beschreven om het circadiane ritme aan te passen aan een nachtdienst. Een volledige aanpassing van het circadiane ritme is vaak niet praktisch omdat veel mensen ook overdag en ’s avonds werken. Mensen die ’s nachts werken kiezen er daarom vaak voor om hun slaapperiode te vertragen tot vlak na hun nachtdienst18. Een manier om het circadiane ritme te vertragen is het toepassen van BL thera-
Sleep tight...
pie. Daarnaast zou het gebruik van BL mogelijk de alertheid en prestaties gedurende de nachtdienst kunnen verbeteren.
Zoekstrategie We hebben gezocht in de elektronische databases Cochrane, PUBMED en Trip naar richtlijnen, systematic reviews en randomized controlled trials (RCT) waarin de toepassingen van Bright light therapie onderzocht zijn. (Zoektermen, zie figuur 1.)
Resultaten De zoektocht resulteerde in 315 potentieel geschikte artikelen. Na beoordeling van titel en ab-
stract hebben we 26 artikelen volledig gelezen. We hebben tevens gekeken naar de gebruikte referenties in de gevonden artikelen. Uiteindelijk bleken 3 artikelen geschikt voor het beantwoorden van onze vraag. In alle onderzoeken is sprake van een significant grotere vertraging van de DLMO in de BL groepen ten opzichte van de controle groepen (zie tabel).
Medicatie klaarmaken op de ICU, met aan de linker kant de bright light lamp.
Conclusie en relevantie Toepassing van de BL- methode lijkt een vertraging van het circadiane ritme te bewerkstelligen. Verder onderzoek, bij voorkeur in een klinische setting, is noodzakelijk. Naast onderzoek naar de
Onze lieve wetenschap, december 2010 | 13
Figuur 1. Search (bright light OR light OR light*) AND (shift-lag* OR shiftlag OR circadian rhythm OR circadian rhythm* OR circadian OR sleep disorders OR sleep disorder OR shift work sleep disorder OR adaptation) AND (nightshift* OR night shift* OR night work OR nightwork* OR night workers OR (rotat* AND shift*) OR shift* OR shiftwork* OR shift work OR shift workers) Limits: Humans, All Adult: 19+ years Field: Title/Abstract
duur, frequentie en sterkte van de BL zouden ook het prestatievermogen en de kwaliteit van slaap van de deelnemers onderzocht moeten worden.
Commentaar De studies zijn opgezet voor mensen die alleen maar in de nachtdienst werken. Artsen en verpleegkundigen werken over het algemeen in wisseldiensten. Maar doordat de onderzoekers er niet naar streefden om het circadiane ritme volledig
Auteur Participanten
Smith et al. 200918 Smith et al. 200819 Lee et al.200620
Studie Interventie type
Controle
N=19 Leeftijd >25- <27 Beide groepen 21 dagen vast slaapschema voor start nachtdiensten->3 nachtdiensten (23u–7u), 2vrije dagen, 4nachtdiensten, 2 vrije dagen.
RCT
N=31 leeftijd > 23 -<30 Beide groepen een vast slaapschema van 21 dagen voor start nachtdiensten: 3 nachten (23u-7u)
RCT
N=23 Leeftijd >24- <30 Beide groepen: 21 dagen vast slaapschema voor start nachtdiensten. 2 nachten (23u-7u)
RCT
14 | Onze lieve wetenschap, december 2010
N=9 Zonnebril met donkere lens voor buiten BL: (4100 lux):4 BL pulses van 15 min (start 00:45 tot 4:00) Na nachtdienst fixed sleep met geblindeerde ramen (8:30-15:30) en daarna 15 min. naar buiten. N=12 Zonnebril met donkere lens voor buiten. BL(4100 lux): 5 BL pulses van 15 min (start 00:45 tot 5u) Na nachtdienst fixed sleep (8:30-15:30) met geblindeerde ramen en daarna 15 min naar buiten. N=11 Zonnebril na nachtdienst (0-25% transmissie) BL(3500lux): 5 x BL (15 min pulses) gedurende elke nachtdienst (start 1u tot 5u) Na nachtdienst 15 min naar buiten. Daarna fixed sleep: slapen van 8:30-15:30 met geblindeerde ramen.
aan te passen, zouden de resultaten mogelijk generaliseerbaar zijn voor onze doelgroep. Daar staat tegenover dat een aantal factoren maakt dat de studieresultaten matig generaliseerbaar zijn, en wel om de volgende redenen: Alle “nachtdiensten” hebben plaatsgevonden in een laboratorium. Dit is niet vergelijkbaar met een klinische setting. Het toepassen van BL op vaste tijdstippen zal in de praktijk moeilijk/niet uitvoerbaar zijn. Er is sprake van een kleine selecte groep studie deelnemers: relatief jong en gezond, geen medicatie gebruik, niet rokers, cafeïne- en alcoholrestrictie. Er is geen rekening gehouden met een wisselend dienstrooster. Smith2009 en Smith2008 hebben ook naar het prestatievermogen van de deelnemers gekeken. De studie van Smith2008 toonde geen significante verschillen in reactie tijd. Tijdens de 2de en 3de nacht maakte de controle groep wel significant meer fouten dan de BL groep. In de studie van Smith2009 was geen verschil in prestatievermogen tussen de beide studiegroepen Referenties: zie de website Teaching Hospital: Wetenschap & Onderzoek
Uitkomst maat
Resultaten
Zwakheden
Level
DLMO N=10 Zonnebril met licht getinte glazen. Normaal kamer licht Na nachtdienst: geen restricties voor het slapen.
Vertraging van DLMO t.o.v. de baseline DLMO: DLMO final is significant later in de BL groep (ruim 6 uur) dan in de RL groep (bijna 3 uur). P<0.001
Niet geblindeerd Geen power berekening Matige externe validiteit
2b
DLMO N=12 Zonnebril met licht getinte glazen. Dim room light (<50 lux) gedurende de nacht. Na nachtdienst: geen restricties voor het slapen
Vertraging van DLMO t.o.v. de baseline DLMO: DLMO final is significant later in BL groep (4uur later dan baseline) dan in de RL groep (1 uur later)
Niet geblindeerd Geen power berekening Matige externe validiteit
2b
DLMO N=12 (0-55% transmissie) Dim room light (<50 lux) gedurende de nacht Na nachtdienst: geen restricties voor het slapen.
Vertraging van DLMO t.o.v. de baseline DLMO: DLMO final is significant later in de BL groep (ruim 3 uur) dan in de RL groep (<1uur). P <0.001]
Niet geblindeerd Geen power berekening Matige externe validiteit
2b
Pubmed met Bert
Zoeken op verpleegkundige issues in PubMed Een belangrijke stap van Evidence Based Practice is het zoeken naar het beste bewijsmateriaal. Maar hoe en waar vind je verpleegkundige literatuur? Bert Berenschot, informatiespecialist van de Medische Bibliotheek OLVG, geeft een voorzet. Bert berenschot, informatiespecialist
V
epleegkundigen hebben diverse databases tot hun beschikking waarin ze literatuur op hun vakgebied kunnen zoeken. Voor Nederlandstalige literatuur bestaat de NAZ (Nederlandse Artikelendatabank voor de Zorg van de LEVV en de CCZZiekenhuisbibliotheken) en Invert uit Vlaanderen. Voor algemene toegankelijk geschreven artikelen voldoen beide databases goed, hoewel Invert in tegenstelling tot de NAZ geen artikelbeschrijvingen geeft. Echt wetenschappelijke artikelen worden weinig in het Nederlands geschreven. Het
Evidence Based Practice is... “Het doen van wetenschappelijk onderzoek binnen het domein van de verpleegkunde is van zeer groot belang. Als we willen staan voor het vak dat we beoefenen, willen opkomen voor de zorg aan de patiënt, zullen we met een duidelijk verhaal moeten komen.” Nienke de Beer, oncologieverpleegkundige en verplegingswetenschapper
Nederlands-Vlaamse wetenschappelijk tijdschrift Verpleegkunde is daarop een goede uitzondering. Twee belangrijke internationaal georiënteerde databases zijn PubMed en CINAHL® CINAHL noemt zichzelf the most comprehensive resource for nursing and allied health literature. Opmerkelijk genoeg vind je er desondanks ook veel geneeskundige artikelbeschrijvingen in. CINAHL is duur en vind je alleen in grote bibliotheken van universiteiten en hogescholen. PubMed daarentegen is gratis en bevat óók een groot aantal (beschrijvingen van) artikelen uit verpleegkundige tijdschriften. Voordeel is zelfs dat je erg obscure tijdschriften waarvan de artikelen nergens te bestellen zijn minder snel in PubMed aantreft dan in CINAHL. Je kunt op twee manieren in PubMed artikelen vinden die verpleegkundige onderwerpen behandelen.
a. Bij de Limits kun je bij Subsets/Journal Groups kiezen voor Nursing Journals. b. Als je zoekt met behulp van trefwoorden, oftewel Mesh-termen, dan kun je reeds voorselecteren met een zogeheten subheading. In relevante gevallen kun je daarbij ook kiezen voor nursing. Ook in CINAHL kun je met trefwoorden zoeken, maar omdat de database sterk verpleegkundig georiënteerd is, hoef je nursing niet als trefwoord of tijdschriftlimiet toe te voegen. De trefwoorden die CINAHL gebruikt zijn net weer anders: vgl. Patient Care Planning (medical & nursing) in PubMed en Nursing Care Plans in CINAHL. De genoemde databases NAZ en PubMed vind je op onze website, http://www.olvg. nl/opleiding_en_onderzoek/medische_bibliotheek . Informeer in de bibliotheek waar je in de buurt toegang kunt krijgen tot CINAHL.
Onze lieve wetenschap, december 2010 | 15
Evidence Based Practice: de expert aan het woord Voor een vakkundig antwoord op een aantal kwesties rond Evidence Based Practice (EBP) geven wij, na een korte introductie, het woord aan Dr. Cees Lucas, hoofd Universitaire Masterstudie Evidence Based Practice (AMC-UvA). Cees Lucas, hoofd universitaire masterstudie EBP Saskia Rijkenberg
C
ees Lucas is in 1978 zijn carrière begonnen als fysiotherapeut en maakte al snel de overstap naar een docentschap aan de Academie voor Fysiotherapie en later aan de Hogeschool van Amsterdam, alwaar hij onder andere zorg droeg voor de ontwikkeling van de wetenschappelijke modules voor studenten Fysiotherapie. Naast het behalen van zijn eerstegraads lesbevoegdheid, volgde hij scholing op het gebied van epidemiologie, methodologie en biostatistiek. De behoefte om zelf wetenschappelijk onderzoek te doen resulteerde in een promotieonderzoek aan de Faculteit der Geneeskunde, Universiteit van Amsterdam en in een
Evidence Based Practice is... “ Ik vind dat iedereen zoveel mogelijk Evidence Based zou moeten werken.” “Juist verloskundigen/verpleegkundigen/fysiotherapeuten etc. moeten zich gaan bezig houden met wetenschappelijk onderzoek. Tot op heden lopen ze nog enigszins achter. Het is ook goed om de beroepsgroep te profileren en te professionaliseren.”Billie van Gils, verloskundige
16 | Onze lieve wetenschap, december 2010
proefschrift getiteld; ‘Efficacy of Low Level Laser Treatment in the Management of Chronic Wounds’ (2001). Cees Lucas is vanaf het prille begin betrokken bij de Masteropleiding EBP aan de UvA; eerst als docent/coördinator en vervolgens als hoofd van de opleiding. Daarnaast is hij co-promotor van zes promovendi en participeert hij in ruim veertig onderzoeksprojecten. “Wat houdt volgens jou het begrip EBP in?”. “EBP betreft de fundamentele vraag hoe geneeskunde en gezondheidszorg in de meest ruime zin het best kan worden bedreven. Dit is bijzonder actueel, want ondanks alle medische vooruitgang zijn er aanzienlijke problemen met betrekking tot de kwaliteit van de hedendaagse gezondheidszorg. In essentie beoogt EBP behandelingsbeslissingen van professionals te rationaliseren, door het consequent gebruik van het best beschikbare wetenschappelijke bewijs uit de literatuur. Binnen EBP vinden afwegingsprocessen plaats tussen de kwaliteit van het onderzoek en het gewicht van de wetenschappelijke evidentie enerzijds, en een aantal belangrijke overwegingen anderzijds. Deze laatste betreffen de toepasbaarheid van het wetenschappelijke bewijs op de patiënt in kwestie, de omgevingsfactoren en de maatsschappelijke context die de beslissing kunnen beïnvloeden, en niet in de laatste plaats de waarden, voorkeuren en autonomie van de patiënt.” Oorspronkelijk is EBP bedacht voor het verbeteren van het medisch handelen. Nu blijken ook de verpleegkunde en paramedische beroepen het te gaan toepassen. “Evidence Based Practice is in een tiental jaren een gevleugeld begrip in de gezondheidszorg geworden. Het begrip heeft zijn wortels inderdaad in de geneeskunde (Evidence Based Medicine), maar is inmiddels ook tot bloei gekomen binnen de verpleegkundige, verloskundige en paramedische disciplines. EBP is geen nouveauté meer, en ook geen
Bul uitreiking februari 2010. Links: Cees Lucas
trend van voorbijgaande aard. Het is een hoeksteen voor het ontwikkelen van (para-)medische kennis, voor het nemen van klinische beslissingen, voor het evalueren van uitkomsten van zorg en de beoordeling van zorgkwaliteit. Omdat verschillende disciplines dezelfde uitgangspunten en ook de taal van EBP zijn gaan hanteren, heeft EBP onbedoeld grote vooruitgang gebracht in het multidisciplinair samenwerken. Daarnaast zijn clinici met een zeer uiteenlopende beroepsachtergrond de methoden en technieken uit de klinische epidemiologie en biostatistiek als basis voor het wetenschappelijk onderzoek gaan aanvaarden.” Jij leidt de Masterstudie Evidence Basded Practice in het AMC. Wat voor mensen gaan die studie doen en wat kunnen ze daarmee doen als ze de studie afronden? “De EBP-Master heeft tot doel ervaren verpleegkundigen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, diëtisten, logopedisten verloskundigen en bachelors geneeskunde academisch te vormen en te scholen als vooraanstaande en breed georiënteerde professionals die wetenschappelijk denken, oordelen en communiceren. Na afronding van de studie kunnen de afgestudeerden vakoverstijgend participeren in klinisch multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek en zijn zij in staat om zulk onderzoek te initiëren en uit te voeren. In september is de EBP-
Evidence Based Practice is... “ Natuurlijk is verpleegkundig onderzoek belangrijk voor verpleegkundigen. Maar dat houdt niet in dat elke verpleegkundige onderzoek moet doen, net zoals niet elke arts onderzoek doet. Verpleegkundig onderzoek is nodig om kennis te ontwikkelen en binnen de verpleegkunde een cultuur te vormen waarin je kritisch naar je werk kijkt.” Rob Lutterman, VSC/consultatief psychiatrisch verpleegkundige
Master met 81 nieuwe eerstejaars studenten aan haar negende academische jaar begonnen. Waar de studentenpopulatie voorheen voornamelijk bestond uit paramedici en verpleegkundigen, is sinds drie jaar een transitie gaande waarbij we ook coassistenten, artsen, specialisten, apothekers en een enkele hoogleraar tot onze studenten mogen rekenen. Inmiddels bestaat de totale studentenpopulatie van de EBP-Master uit 180 studenten en zijn we qua omvang de tweede studierichting in het AMC; en daar zijn we wel een beetje trots op”.
Meer weten? www.amc.nl/masterebp
Onze lieve wetenschap, december 2010 | 17
Publicaties
OLVG onderzoek 2010, deel 2 Amoroso G, Kiemeneij F. Transradial access for primary percutaneous coronary intervention: the next standard of care? Heart 2010 Sep;96(17):1341-4.
HG, Meijer GA, Bergman JJ. Lowgrade dysplasia in Barrett’s esophagus: overdiagnosed and underestimated. Am J Gastroenterol 2010 Jul;105(7):1523-30.
Bekkali N, Moesker F, Van Toledo L, Reitsma J, Hamers S, Valerio P, Benninga M. Bowel Habits in the First 24 Months of Life: Preterm- Versus Term-born Infants. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2010 Jun 30 [Epub ahead of print].
Daly CA, Clemens F, Sendon JL, Tavazzi L, Boersma E, Danchin N, Delahaye F, Gitt A, Julian D, Mulcahy D, Ruzyllo W, Thygesen K, Verheugt F, Fox KM. Inadequate control of heart rate in patients with stable angina: results from the European heart survey. Postgrad Med J 2010 Apr;86(1014):212-7.
Berendes T, Pilot P, Willems J, Verburg H, te Slaa R. Validation of the Dutch version of the Oxford Shoulder Score. J Shoulder Elbow Surg 2010 Sep;19(6):829-36. Bhandari M, et al; OLVG-deelname: Poolman RW, Scholtes VA. PRevalence of Abuse and Intimate Partner Violence Surgical Evaluation (P.R.A.I.S.E.): rationale and design of a multi-center crosssectional study. BMC Musculoskelet Disord 2010;11:77. Blaauwgeers JL. Ook pathologie ontkomt niet aan RCT’s. Ned Tijdschr Geneeskd 2010;154(27):A2274. Bogaard K, Schrama JG, Voogel AJ, Zwijnenburg A, Ezechiels JP. Images in cardiovascular medicine: Detection of giant cell aortitis using 18F-fluorodeoxyglucose positron emission tomography computed tomography. Circulation 2010 Aug 3;122(5):e411-e412. Buijze GA, Doornberg JN, Ham JS, Ring D, Bhandari M, Poolman RW. Surgical compared with conservative treatment for acute nondisplaced or minimally displaced scaphoid fractures: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. J Bone Joint Surg Am 2010 Jun;92(6):1534-44. van Burgel ND, Kraiczy P, Schuijt TJ, Zipfel PF, van Dam AP. Identification and functional characterisation of Complement Regulator Acquiring Surface Protein-1 of serum resistant Borrelia garinii OspA serotype 4. BMC Microbiol 2010;10:43. Curvers WL, ten Kate FJ, Krishnadath KK, Visser M, Elzer B, Baak LC, Bohmer C, Mallant-Hent RC, van Oijen A, Naber AH, Scholten P, Busch OR, Blaauwgeers
18 | Onze lieve wetenschap, december 2010
Determann RM, Achouiti AA, El Solh AA, Bresser P, Vijfhuizen J, Spronk PE, Schultz MJ. Infectious pleural effusions can be identified by sTREM-1 levels. Respir Med 2010 Feb;104(2):310-5. Evertz R, van Bennekom S, Dirksen MT, Verheugt FW. Hotline sessions of the 31st European Congress of Cardiology. Eur Heart J 2009 Nov;30(21):2562-5. Goekoop-Ruiterman YP, Vries-Bouwstra JK, Kerstens PJ, Nielen MM, Vos K, van Schaardenburg D, Speyer I, Seys PE, Breedveld FC, Allaart CF, Dijkmans BA. DAS-driven therapy versus routine care in patients with recent-onset active rheumatoid arthritis. Ann Rheum Dis 2010 Jan;69(1):65-9. Gomes ME, Lenders JW, Bellersen L, Verheugt FW, Smits P, Tack CJ. Sympathoinhibitory effect of statins in chronic heart failure. Clin Auton Res 2010 Apr;20(2):73-8. Gomes ME, Mulder A, Bellersen L, Verheugt FW, Smits P, Tack CJ. Alpha-receptor blockade improves muscle perfusion and glucose uptake in heart failure. Eur J Heart Fail 2010 Aug 5 [Epub ahead of print]. Heineman DJ, Bhandari M, Nork SE, Ponsen KJ, Poolman RW. Treatment of humeral shaft fractures--meta-analysis reupdated. Acta Orthop 2010 Aug;81(4):517. Hoekzema R, Drillenburg P. Folliculitis decalvans associated with erlotinib. Clin Exp Dermatol 2010 Apr 26 [Epub ahead of print].
Hoogerwerf JJ, de Vos AF, van’t Veer C, Bresser P, de Boer A, Tanck MW, Draing C, van der Zee JS, van der Pol T. Priming of alveolar macrophages upon instillation of lipopolysaccharide in the human lung. Am J Respir Cell Mol Biol 2010 Mar;42(3):349-56. Joannidis M, Druml W, Forni LG, Groeneveld AB, Honore P, Oudemans-van Straaten HM, Ronco C, Schetz MR, Woittiez AJ. Prevention of acute kidney injury and protection of renal function in the intensive care unit. Expert opinion of the Working Group for Nephrology, ESICM. Intensive Care Med 2010 Mar;36(3):392411. Keeling S, Wolbink GJ. Measuring multiple etanercept levels in the breast milk of a nursing mother with rheumatoid arthritis. J Rheumatol 2010 Jul;37(7):1551. Klassen TP, Acworth J, Bialy L, Black K, Chamberlain JM, Cheng N, Dalziel S, Fernandes RM, Fitzpatrick E, Johnson DW, Kuppermann N, Macias CG, Newton M, Osmond MH, Plint A, Valerio P, Waisman Y. Pediatric Emergency Research Networks: a global initiative in pediatric emergency medicine. Eur J Emerg Med 2010 Aug;17(4):224-7. Koopmans C, Bekedam D, Van Pampus M, et al. Liever inleiden dan afwachten bij aterme zwangerschapshypertensie en milde preëclampsie: HYPITAT-studie. Ned Tijdschr Geneeskd 2010;154:A1660. Krop EJ, van de Pol MA, Lutter R, Heederik DJ, Aalberse RC, van der Zee JS. Dynamics in cytokine responses during the development of occupational sensitization to rats. Allergy 2010 Jan 28 [Epub ahead of print]. Leeuwenburgh MM, Bakker OJ, Gorzeman MP, Bollen TL, Seldenrijk CA, Go PM Minder onterechte appendectomie door echografie en CT. Ned Tijdschr Geneeskd 2010;154(17):A869. van Lieshout APW, van Manen CJ, du Pré KJ, Kleinlugtenbelt YV, Poolman RW, Goslings JC, Kloen P. Peak incidence of distal radius fractures due to ice skating on natural ice in The Netherlands. Strat Traum Limb Recon 2010;5:65-9.
van Luijk PJ, de Nies F. Recurrent scoliosis one year after surgical correction. Eur Spine J 2010 Jul 31 [Epub ahead of print]. Milani AL, Withagen MI, Schweitzer KJ, Janszen EW, Vierhout ME. Midline fascial plication under continuous digital transrectal control: which factors determine anatomic outcome? Int Urogynecol J Pelvic Floor Dysfunct 2010 Jun;21(6):623-30. Mungroop HE, Tjong Joe Wai P, Klinkenberg T, Mariani M, Epema A. Sequential lung isolation for bilateral VATS Mini-Maze using the EZ-blocker, a novel Y-shaped bronchial blocker. Eur J Anaesthesiol 2010;27(suppl. 47):19AP9-4. Mungroop HE, Tjong Joe Wai P, Morei MN, Loef BG, Epema AH. Lung isolation with a new Y-shaped endobronchial blocking device, the EZ-Blocker. Br J Anaesth 2010 Jan;104(1):119-20.
the facts, the challenge and the future. Trends Parasitol 2010 Jun 29 [Epub ahead of print]. van Sighem AI, Gras LA, Reiss P, Brinkman K, de Wolf F. Life expectancy of recently diagnosed asymptomatic HIV-infected patients approaches that of uninfected individuals. AIDS 2010 Jun 19;24(10):1527-35. Sonder GJ, Prins JM, Regez RM, Brinkman K, Mulder JW, Veenstra J, Claessen FA, Hoek AV. Comparison of Two HIV Postexposure Prophylaxis Regimens Among Men Who Have Sex With Men in Amsterdam: Adverse Effects Do Not Influence Compliance. Sex Transm Dis 2010 Jul 16 [Epub ahead of print].
Quik EH, van Dam PS, Kenemans JL. Growth hormone and selective attention: a review. Neurosci Biobehav Rev 2010 Jul;34(8):1137-43.
Stahl EA, Raychaudhuri S, Remmers EF, Xie G, Eyre S, Thomson BP, Li Y, Kurreeman FA, Zhernakova A, Hinks A, Guiducci C, Chen R, Alfredsson L, Amos CI, Ardlie KG, Barton A, Bowes J, Brouwer E, Burtt NP, Catanese JJ, Coblyn J, Coenen MJ, Costenbader KH, Criswell LA, Crusius JB, Cui J, de Bakker PI, De Jager PL, Ding B, Emery P, Flynn E, Harrison P, Hocking LJ, Huizinga TW, Kastner DL, Ke X, Lee AT, Liu X, Martin P, Morgan AW, Padyukov L, Posthumus MD, Radstake TR, Reid DM, Seielstad M, Seldin MF, Shadick NA, Steer S, Tak PP, Thomson W, van der Helm-van Mil AH, van der HorstBruinsma IE, van der Schoot CE, van Riel PL, Weinblatt ME, Wilson AG, Wolbink GJ, Wordsworth BP, Wijmenga C, Karlson EW, Toes RE, de Vries N, Begovich AB, Worthington J, Siminovitch KA, Gregersen PK, Klareskog L, Plenge RM. Genome-wide association study meta-analysis identifies seven new rheumatoid arthritis risk loci. Nat Genet 2010 Jun;42(6):508-14.
van Randen A, Laméris W, Gorzeman M, Hesselink EJ, Dolmans EJGJ, et al. The role of plain radiographs in patients with acute abdominal pain at the ED. Am J Emerg Med 2010 [Epub ahead of print].
Steg PG, Huber K, Andreotti F, Arnesen H, Atar D, Verheugt FW, et al. Bleeding in acute coronary syndromes and percutaneous coronary intervention. Eur Heart J 2010 [Epub ahead of print].
Reesink HJ, Surie S, Kloek JJ, Tan HL, Tepaske R, Fedullo PF, Bresser P. Bosentan as a bridge to pulmonary endarterectomy for chronic thromboembolic pulmonary hypertension. J Thorac Cardiovasc Surg 2010 Jan;139(1):85-91.
Surie S, van Delden OM, Kloek JJ, Bresser P. Chronische thromboembolische pulmonale hypertensie. Ned Tijdschr Geneeskd 2010;154(25):A1452.
Oudemans-van Straaten HM, Fiaccadori E, Baldwin I. Anticoagulation for renal replacement therapy: different methods to improve safety. Contrib Nephrol 2010;165:251-62. van der Plas MN, Reesink HJ, Roos CM, van Steenwijk RP, Kloek JJ, Bresser P. Pulmonary endarterectomy improves dyspnea by the relief of dead space ventilation. Ann Thorac Surg 2010 Feb;89(2):347-52.
Reijnders CM, Waaijer CJ, Hamilton A, Buddingh EP, Dijkstra SP, Ham J, Bakker E, Szuhai K, Karperien M, Hogendoorn PC, Stringer SE, Bovee JV. No Haploinsufficiency but Loss of Heterozygosity for EXT in Multiple Osteochondromas. Am J Pathol 2010 Sep 2 [Epub ahead of print]. Schuijt TJ, Hovius JW, van der PT, van Dam AP, Fikrig E. Lyme borreliosis vaccination:
Surie S, Tijssen MA, Biervliet JD, de Beaumont EM, Kloek JJ, Rutten PM, Smeding HM, Bresser P, de Bie RM. Chorea in adults following pulmonary endarterectomy. Mov Disord 2010 Jun 15;25(8):1101-4. Surie S, Gibson NS, Gerdes VE, Bouma BJ, Eck-Smit BL, Buller HR, Bresser P. Active search for chronic thromboembolic pulmonary hypertension does not appear indicated after acute pulmonary embolism. Thromb Res 2010 May;125(5):e202-e205.
Thio GKKE, Muino Mosquerb L, Lem AJ, van Kempen AAMW, Valerio PG, Franssen EJG. Lokale anesthesie met prilocaïne tijdens de bevalling; effect op de pasgeborene. Pharmaceutisch Weekblad 2010;4(6). Thurlings RM, Teng O, Vos K, Gerlag DM, Aarden L, Stapel SO, van Laar JM, Tak PP, Wolbink GJ. Clinical response, pharmacokinetics, development of human anti-chimaeric antibodies, and synovial tissue response to rituximab treatment in patients with rheumatoid arthritis. Ann Rheum Dis 2010 Feb;69(2):409-12. Verheugt FW. Safety of dual antiplatelet therapy in daily cardiology practice. Neth Heart J 2010 May;18(5):228-9. Verheugt FW, Khan M, De Ruiter GS, Riezebos RK. Oral anticoagulants before and after ablation for atrial fibrillation. Europace 2010 Jul;12(7):913-4. Verheugt FW. The role of percutaneous coronary intervention of acute coronary syndrome. Arch Med Sci 2010;6:S25-S28. Verheugt FW. The new oral anticoagulants. Neth Heart J 2010 Jun;18(6):314-8. Vijgen S, Koopmans C, Opmeer B, Groen H, Bijlenga D, Aarnoudse J, Bekedam D, Van Den BP, De Boer K, Burggraaff J, Bloemenkamp K, Drogtrop A, Franx A, De Groot C, Huisjes A, Kwee A, Van Loon A, Lub A, Papatsonis D, Van Der PJ, Roumen F, Scheepers H, Stigter R, Willekes C, Mol B, Van Pampus M. An economic analysis of induction of labour and expectant monitoring in women with gestational hypertension or pre-eclampsia at term (HYPITAT trial). BJOG 2010 Sep 14 [Epub ahead of print].. Weijers RN. Three-dimensional structure of beta-cell-specific zinc transporter, ZnT-8, predicted from the type 2 diabetesassociated gene variant SLC30A8 R325W. Diabetol Metab Syndr 2010;2(1):33. Zandstra DF, Petros AJ, Silvestri L, de la Cal MA, Taylor N, Damjanovic V, van Saene HK. Selective decontamination of the digestive tract: selectivity is not required. Intensive Care Med 2010;36(10):1783-4. Zijlstra WT, Flinterman AE, Soeters L, Knulst AC, Sinnema G, L’Hoir MP, Pasmans SG. Parental anxiety before and after food challenges in children with suspected peanut and hazelnut allergy. Pediatr Allergy Immunol 2010 Mar;21(2 Pt 2):e439-e445.
Onze lieve wetenschap, december 2010 | 19
kor te ber ichten
Cursus EBP voor verpleegkundigen Is je belangstelling voor EBP gewekt? Teaching Hospital organiseert cursussen EBP voor verpleegkundigen. In ongeveer 3,5 uur tijd laten we je kennis maken met de beginselen van EBP (inclusief twee werkgroepopdrachten). Na afloop van de cursus ben je in staat om: • Klinische problemen om te zetten in een goed geformuleerde, beantwoordbare vraag (PICO). • Onderscheid te maken tussen wetenschappelijke literatuur en andere teksten. De cursus wordt op aanvraag gegeven. Voor meer informatie: Saskia Rijkenberg
[email protected]
Anna Reynvaan publieksprijs Met het artikel ‘The way you look tonight or how to become a bedside Sherlock. Een pleidooi voor het optimaliseren van verpleegkundige observatievaardigheden’ hebben Clara Breuste en Kim de Lange de publieksprijs van de Anna Reynvaan prijs gewonnen.
Website Wetenschap & Onderzoek
fotovr aag Deze HBO-V student prikt een perifere infuuscanule bij een patiënt. Welke feedback zou je geven? Reinier Lorist, klinisch verpleegkundig opleider
Website voor verpleegkundigen Begin 2011 krijgen verpleegkundigen een nieuwe eigen website op www.verpleegkundige.nl Je kunt er een profiel aanmaken, informatie opzoeken voor werk en opleiding, links naar andere sites en artikelen vinden. Op de homepage komen zorggerelateerde actualiteiten en nieuws en een column. Nu tref je nog een voorlopig format aan, dat sommigen zullen herkennen als dat van coassistent.nl of aios.nl: de handige zakkaartjes en de medische afko's zullen blijven. (Sacha Hubert, ICU verpleegkundige)
20 | Onze lieve wetenschap, december 2010
Antwoord fotovraag: Goed: de student draagt handschoenen. Niet goed: de aanprikrichting.
Meer weten over wetenschappelijk onderzoek in het OLVG? Neem een kijkje op onze vernieuwde website. Via de website van Teaching Hospital (intranet OLVG) kom je bij Wetenschap & Onderzoek. Bij het onderdeel ‘Commissie Wetenschappelijk onderzoek’ vind je o.a. informatie over het schrijven van een onderzoeksprotocol en de patiënteninformatie.