WET OP HET BEHEER VAN BELGISCH CONGO (1) HOOFDSTUK I Van den rechtstoestand van den Belgischen Congo. ART. 1. - Het Belgische Congoland heeft eene persoonlijkheid, onderscheiden van die van het moederland. Het wordt door afzonderlijke wetten beheerscht. Het actief en het passief van België en het actief en het passief der Kolonie blijven gescheiden. Bijgevolg blijft de dienst der Congoleesche rente uitsluitend ten laste van de Kolonie, tenzij eene wet er anders over beslist. HOOFDSTUK II Van de rechten der Belgen, der Vreemdelingen en der Inboorlingen. ART. 2. - Alle inwoners der Kolonie genieten de rechten, erkend bij de artikelen 7, 1 e en 2e lid, 8 tot 15, 16, 1e lid, 17, 1e lid, 21, 22 en 24 der Belgische Grondwet. De woorden « de wet », vermeld in de artikelen 7, 2e lid, 8, 9, 1o, 11, 17, ie lid, en 22 der Belgische Grondwet worden, wat betreft de Kolonie, vervangen door de woorden « de bijzondere wetten of de decreten » (2). Geen maatregel mag in zake van drukpers worden genomen, tenzij overeenkomstig de wetten en decreten die haar beheerschen. Niemand mag worden gedwongen te arbeiden voor rekening of ten voordeele van bijzondere personen of vennootschappen. Wat de inboorlingen betreft, zullen, nan korten tijd, de zakelijke rechten en de persoonlijke vrijheid do-)r wetten worden geregeld. (1) De tekst hierna is deze van de wet van 18 october 1908 op het Beheer van Belgisch Congo (Ambt. Bl. van Belgisch-Congo, 1908-1909, blz. 65), met de wijzigingen die er opeenvolgend en, de laatste maal, werden aangebracht bij de wet van 11 juli 1952 betrekkelijk artikel 18. niet rekening gehouden met hoofdstuk V van de wet van 29 juli 1953 tot inrichting van de moederlandse bases in Afrika. (2) Hierna volgt de tekst der vermelde artikelen uit de Belgische grondwet « Art. 7, 1e lid. - De Vrijheid van den persoon is gewaarborgd. » 2e lid. - Niemand kan worden vervolgd dan alleen in de gevallen voorzien bij de wet, en op de wijze, door haar voorgeschreven. « Art. 8. - Niemand kan, tegen zijn wil, worden afgetrokken van den rechter dien de wet hem toekent. » « Art. 9. - Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan uit kracht van de wet. » « Art. 10. - De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan geschieden dan in de gevallen bij de wet voorzien, en op de wijze, door haar voorgeschreven. » « Art. 11. - Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemeenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald, en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling. » « Art. 12. - De straf van de verbeurdverklaring der goederen kan niet worden ingevoerd. » « Art. 13. - De burgerlijke dood is afgeschaft; hij kan niet weder ingevoerd worden. » « Art. 14. - De vrijheid van eeredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om zijn mening op elk gebied te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens de vervolging van de misdrijven begaan ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden. » « Art. 15. - Niemand kan worden gedwongen op eenigerlei wijze deel te nemen aan de handelingen en aan plechtigheden van een eeredienst of er rustdagen van te onderhouden. » « Art. 16, 1e lid. - De Staat heeft niet het recht in de benoeming of de bevestiging der bedienaren van welken eeredienst ook, tusschen te komen, of hun te verbieden met hun overheden in briefwisseling te staan en de kennisgevingen van dezen openbaar te maken, behoudens, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid in zake drukpers en bekendmaking. » « Art. 17, 1e lid. - Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de misdrijven wordt alleen bij de wet geregeld. » « Art. 21. - Ieder heeft het recht zich met verzoekschriften, door één of meer personen onderteekend, tot de openbare overheden te wenden. » Alleen de gestelde overheden hebben het recht verzoekschriften in gemeenschappelijken naam in te dienen. » « Art. 22. - Het briefgeheim is onschendbaar. » De wet bepaalt welke agenten verantwoordelijk zijn voor de schending van het geheim der aan de post toevertrouwde brieven. » « Art. 24. - Geen voorafgaand verlof is noodig om de vervolgingen tegen de openbare ambtenaren in te stellen wegens ambtsverrichtingen, behoudens wat ten opzichte van de ministers is bepaald. »
ART. 3. - Het gebruik der talen is vrij. Het wordt geregeld door decreten, zoodanig dat de rechten der Belgen en der Congoleezen zijn gewaarborgd, en alleen voor de akten van het openbaar gezag en voor de gerechterlijke zaken. Op dat gebied genieten de Belgen, in Congoland, eene gelijke bescherming als die hun in België verzekerd is. Met dat doel worden decreten, uiterlijk binnen vijf jaren na de afkondiging van deze wet, uitgevaardigd (1). Alle decreten en verordeningen van algemeenen aard worden opgesteld en bekendgemaakt in de Fransche en in de Vlaamsche taal. Beide teksten zijn officieel. ART. 4. - De Belgen, de in de Kolonie ingeschreven Congolezen en de vreemdelingen genieten al de burgerlijke rechten erkend bij de wetgeving van het Belgisch Congoland. Hun persoonlijk statuut wordt beheerscht door hunne nationale wetten, voor zoveel deze niet strijden met de openbare orde (2). De niet-ingeschreven inboorlingen van het Belgische Congoland genieten de burgerlijke rechten hun toegekend door de wetgeving der Kolonie en door hunne gebruiken, voor zooveel deze niet strijden niet de wetgeving of met de openbare orde. De niet ingeschreven inboorlingen van de naburige streken worder met hen gelijkgesteld. ART. 5. - De Gouverneur-Generaal zorgt voor het behoud van de inlandsche bevolking en voor de verbetering van hare zedelijke en stoffelijke levensvoorwaarden. Hij bevordert de uitbreiding van de persoonlijke vrijheid, het geleidelijk opgeven van de veelwijverij en de ontwikkeling van den eigendom: Hij beschermt en bevordert, zonder onderscheid van nationaliteit of eerediensten, alle godsdienstige, wetenschappelijke of liefdadige instellingen en ondernemingen daartoe in 't leven geroepen en ingericht of strekkende om de inboorlingen te onderrichten en hen de voordeelen der beschaving te doen beseffen en waardeeren. De christelijke zendelingen, de geleerden, de ontdekkingsreizigers, hun gevolg, hunne eigendommen en verzamelingen zijn het voorwerp van een bijzondere bescherming. ART. 6. - Er wordt een bestendige commissie ingesteld, belast, over het geheele grondgebied der Kolonie, te zorgen voor de bescherming der inboorlingen en de verbetering van hunne zedelijke en stoffelijke levensvoorwaarden. De Koning bepaalt het getal leden der Commissie : dezer organieke verordering wordt door hem vastgesteld. De Commissie wordt voorgezeten door den procureur-generaal bij de rechtbank van beroep der hoofdstad. De overige leden worden door den Koning benoemd onder de personen, op het grondgebied der Kolonie verblijvende, die door den aard van hun ambt of van hunne bezigheid bijzonder geschikt schijnen om deze taak van bescherming te vervullen. De Commissie benoemt haren secretaris uit hare leden. Zij vergadert tenminste eenmaal 's jaars; zij wordt bijeengeroepen door haren voorzitter. De Koning kan de Commissie splitsen in sub-commissiën, welker organieke verordening door hem wordt vastgesteld. Telken jare zendt de Commissie aan den Koning een algemeen verslag over de maatregelen, ten bate van de inboorlingen te nemen. Dit verslag wordt openbaar gemaakt. De leden van de Commissie doen, zelfs persoonlijk, bij de ambtenaren van het openbaar ministerie aangifte van de misbruiken en onwettigheden waarvan de inboorlingen het slachtoffer mochten zijn (3). HOOFDSTUK III Van de uitoefening der staatsmacht. ART. 7. - In alle zaken beschikt de wet oppermachtig. De Koning oefent de wetgevende macht uit door middel van decreten, behalve wat betreft de onderwerpen die bij de wet zijn geregeld. Elke wet heeft, van hare bekendmaking af, van rechtswege de afschaffing ten gevolge der bepalingen van de decreten die niet haar strijdig zijn. De decreten worden uitgevaardigd op voorstel van den Minister van Koloniën. Een decreet is eerst verbindend na zijne bekendmaking in den vorm voorgeschreven bij decreet (4). De hoven en de rechtbanken passen dan alleen de decreten toe, wanneer deze niet strijdig zijn met de wetten. ART. 8. - De uitvoerende macht berust bij den Koning. Zij wordt uitgeoefend door middel van reglementen en besluiten. De hoven en de rechtbanken passen de reglementen en de besluiten slechts toe, voor zoover deze strooken met de wetten en de decreten. Een reglement of een besluit is eerst verbindend na zijn bekendmaking. (1) Het gebruik van de Franse en de Nederlandse taal in gerechtszaken is geregeld door het decreet van 5 februari 1957 (A.B. 1957, blz. 432.). (2) De immatriculatie van de Congolezen is geregeld door de decreten van 17 mei 1952 (A. B. 1952, blz. 12o8). (3) De tekst van artikel 6 is deze.die werd vastgesteld bij de wet van 5 Maart 1912 (A.B. 1912, bl. 269). (4) De tekst van dit lid, is deze die werd vastgesteld bij de wet van 3 Augustus 1924 (A.B. 1924. bl. 981).
ART. 9. - Bene ákte des Konings werkt niet, tenzij ze is medeonderteekend door eenen minister, die daardoor alleen er zich aansprakelijk voor stelt. Aan deze formaliteit zijn insgelijks onderworpen de uitgaven gedaan door middel van het bijzonder fonds van 50 millioen frank, waarvan het bedrag den Koning en zijne opvolgers wordt toegekend door artikel 4, 3e en 4e lid, der bijkomende akte van 5 Maart 1908. De bij deze bijkomende akte bepaalde annuiteiten worden door den Koning, in de mate die Hij vaststelt, aangewend tot de doeleinden vermeld in het 5e lid van artikel 4 derzelfde akte. ART. 10. - Geen tolrecht of belasting mag ingevoerd, noch eenige vrijstelling van belasting verleend worden, tenzij bij eene wetgevende akte. De nieuwe decreten en wetgevende akten, waarbij zij werden ingevoerd, zijn in afschrift bij de Memorie van Toelichting van het eerste ontwerp van koloniale begrooting gevoegd, die aan de Wetgevende Kamers zal onderworpen worden (1) (2) (3). De Gouverneur-Generaal en de ambtenaren of agenten van het koloniaal bestuur, door hem behoorlijk gemachtigd, mogen, zelfs buiten de bij decreet voorziene gevallen, aan de inboorlingen tijdelijke vrijstelling van belasting verleenen. De opbrengst van de tolrechten en belastingen is uitsluitend bestemd voor de behoeften der Kolonie. ART. is. - De gouden en zilveren munten, gangbaar in België, zijn onder dezelfde voorwaarden gangbaar in de Kolonie. Een koninklijk besluit zal den datum bepalen waarop de zilveren munt, door den Onafhankelijken Congostaat geslagen, niet meer gangbaar is en niet meer door de koloniale schatkist ingewisseld wordt. De winst die het slaan van Belgische, voor de koloniale bezittingen noodige munt mocht afwerpen, zal aan de koloniale begrooting ten goede komen. Het staat den Koning vrij, bijzondere kopermunt te slaan voor de Kolonie; deze munt is niet gangbaar in België. ART. 12 - De begrooting der inkomsten en uitgaven van de Kolonie wordt elk jaar door de wet vastgesteld. De begrootingswet kan echter bepalen dat de begrooting gelden zal voor twee jaar (4). Hebben de Kamers de begrooting niet aangenomen vijf dagen vóór de opening van het dienstjaar, dan stelt de Koning de ontvangsten vast en opent, om de drie maanden, tot aan de beslissing der Kamers, aan het Ministerie van Koloniën de noodige voorloopige kredieten. De Koning, of in de Kolonie, de Gouverneur Generaal beveelt de overschrijvingen, en, indien de behoeften het dringend vereischen, de noodige bijkomende uitgaven. Binnen drie maanden zendt de Minister van Koloniën een afschrift van het koninklijk besluit of van het bevel aan de Kamers en biedt een wetsontwerp tot goedkeuring aan. ART. 13. - De algemeene rekening van de Kolonie wordt bij de wet vastgesteld, na onderzoek door de Rekenkamer. De Rekenkamer gaat na, of niet een post der uitgave van de begrooting is overschreden en of de overschrijvingen en de bijkomende uitgaven door de wet zijn goedgekeurd. De Rekenkamer doet zich door het Ministerie van Koloniën afgeven alle staten en stukken van verantwoording, en verstrekken alle inlichtingen en ophelderingen, noodig tot het nagaan van de ontvangst en van de uitgave der penningen. De algemeene rekening der Kolonie wordt aan de Kamers medegedeeld met de opmerkingen der Rekenkamer.
(1) De tekst van dit lid is deze die bij de wet van 12 Augustus 1923 werd vastgesteld (A. B. 1923, bl. 866). (2) Begrotingswet van 10 juli 1957 (A. B. 1957, blz. 1515), artikel 13 « Artikel 3 van de wet van 21 augustus 1921, houdende de algemene begroting der ontvangsten en uitgaven van BelgischCongo voor het dienstjaar 1921, wordt door volgende bepaling vervangen » De stedelijke en regionale instellingen, opgericht bij decreten, hebben, onder de voorwaarden en binnen de perken door de decreten vastgesteld, het recht belastingen te heffen, leningen aan te gaan, over werken te beslissen en, in het algemeen, een regeling te treffen voor al wat van stedelijk of regionaal belang is. » (3) Begrotingswet van 10 juli 1957 (A. B. 1957, blz. 1515), artikel 12 “ Het eerste lid van artikel 13 van de wet van 15 juli 1930 waarbij regularisaties werden gemachtigd en bijkredieten werden toegestaan op de gewone en buitengewone begrotingen van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi voor het dienstjaar 1929, gewijzigd bij artikel 11 van de wet van 15 juli 1938 houdende de gewone begroting van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi voor het dienstjaar 1938 wordt vervangen door de volgende bepaling » Binnen de bij een organiek decreet vast te stellen perken, kunnen de inlandse gebieden en de buitengewoonterechtelijke centra, onder toezicht van de administratieve overheid, die hun jaarlijkse begrotingen goedkeurt en hun rekeningen afsluit, opcentimes heffen op de belastingen verschuldigd aan de Staat, en belastingen, taxen, bruggegelden en cijnzen invoeren, en de opbrengst ervan besteden aan uitgaven van plaatselijk belang. » (4) De tekst van dit lid is deze die bij de wet van 12 Augustus 1923 werd vastgesteld (A. B. 1923, bl. 866).
-9ART. 14. - De Kolonie mag geene leening sluiten, geen kapitaal of interesten van leening waarborgen, geene werken uit buitengewone middelen uitvoeren, indien zij daartoe niet is gemachtigd door eene wet (i). Indien echter de dienst van de koloniale Schatkist het vereischt, mag de Koning, zonder voorafgaande machtiging, overgaan tot de uitgifte of hernieuwing van schatkistbons, welke interest dragen en betaalbaar worden gesteld na een tijd van niet langer dan vijf jaren. De in omloop zijnde schatkistbons mogen een som van 7o millioen frank niet overschrijden; de opbrengst daarvan mag enkel worden aangewend tot betaling van regelmatig goedgekeurde uitgaven (2). ART. 15 (3). -- Afstand en concessies worden door de volgende regelen beheerscht § 1. - Bij decreet wordt toestemming verleend tot elke spoorweg- of mijnconcessie. De Gouverneur-Generaal kan evenwel, onder de algemeene bij decreet gestelde voorwaarden, mijnconcessies van ten hoogste 8oo hectaren verleenen. § 2. - Bij decreet wordt toestemming of machtiging verleend tot afstand en, voor welken duur ook, tot concessie van domeingoederen a) indien de goederen, gelegen buiten den omtrek van de gebieden die door den Gouverneur-Generaal als stadsgebied zijn aangewezen, meer dan 500 hectaren bedragen en onder bezwarenden titel worden afgestaan of in concessie gegeven, onder de algemeene voorwaarden en volgens het tarief, lijk vastgesteld in de reglementen op het verkoopen en het verhuren van gronden (4) ; b) indien de goederen, in al de andere gevallen meer dan io hectaren bedragen. § 3. - De Gouverneur-Generaal kan, evenwel, onder de algemeene bij decreet gestelde voorwaarden gronden buiten den omtrek der gezegde gebieden kosteloos afstaan of in concessie geven en zulks tot beloop van ioo hectaren, indien de gronden voor veeteelt, land- of boschbouw bestemd zijn, of ten beloop van 5 hectaren indien zij niet daarvoor bestemd zijn (5). § 4. - Onder de algemeene bij decreet gestelde voorwaarden en behoudens goedkeuring, in elk afzonderlijk geval, bij den Koning, kan de Gouverneur-Generaal gronden, binnen den omtrek van gezegde gebieden gelegen, tot beloop van io hectaren en gronden, buiten dien omtrek gelegen, tot beloop van zoo hectaren kosteloos afstaan of in concessie geven aan de wetenschappelijke, menschlievende of godsdienstige genootschappen en aan de overeenkomstig de wetgeving erkende instellingen van openbaar nut (6). § 5. - Gedurende dertig dagen van het zittingsjaar worden met al de bewijsstukken, op het bureel van beide Kamers neergelegd, alle ontwerpen van decreet houdende a) Concessie van spoorwegen, mijnen of goudhoudende aanslibbingen; b) Afstand van domeingoederen van meer dan 10.000 hectaren; c) Concessie van het genot van domeingoederen, indien de oppervlakte daarvan 25.000 hectaren te boven gaat en indien de concessie voor meer dan dertig jaar wordt verleend. § 6. - Tot bepaling van de in de vorige paragrafen vastgestelde maximumoppervlakte, wordt rekening gehouden met den afstand of de concessie van domeingoederen, vroeger aan den verkrijger of aan den concessiehouder in dezelfde provincie verleend. Deze worden evenwel niet medegerekend, indien de nieuwe afstand of concessie goederen betreft, waarvan de oppervlakte twee hectaren niet te boven gaat, en indien zij onder bezwarenden titel geschiedt, onder de algemeene voorwaarden en volgens het tarief lijk vastgesteld in de reglementen op het verkoopen en het verhuren van gronden. Zij worden ook niet medegerekend indien de buiten den omtrek der stadsgebieden gelegen gronden die het voorwerp uitmaken van den afstand of de concessie onder § 4, bepaald, op ten minste io km gelegen zijn van de vroeger afgestane of in concessie gegeven gronden van denzelfden aard. § 7. - Elke akte tot verleening van een concessie zal deze tot een bepaalden tijd beperken, een beding van wederinkoop bevatten en de gevallen aanduiden waarin de concessie vervalt. § 8. - Een opgave van de kostelooze afstanden en concessies, verleend met toepassing van § § 3 en 4, alsook van mijnconcessies verleend met • toepassing van het 2e lid van § 1, wordt ingelascht in het aan de Kamers voorgelegd verslag op het bestuur van Belgisch-Congo. ART. 16. - Het contingent der gewapende macht wordt ieder jaar bij decreet vastgesteld.
(1) Zie, onder art. 10, nota (2). (z) De tekst van dit lid werd vastgesteld bij artikel 21 der begrootingswet van 22 Juli 1931 (A. B. 1931, I, blz. 504). (3) De tekst van dit lid werd vastgesteld bij besluit-wet van i9 Mei 1942 (A. B. 1942, I, blz. 278). (4) Zie liet besluit van (Ie Minister van Koloniën van 25 februari 1943 (A. B. 1943, blz. 138), gewijzigd door de besluiten van de Regent van 27 juni 1947, 3 october en 8 november 1948, i_5 mei en j6 november 1949, en door de koninklijke besluiten van 2 october 195o, i juni en 17 november 1951, 5 september 1952, 24 maart 1953. 30 juni 1954 en io juni 1955. (5) Zie het decreet van z8 october 1942 (A.B. 1942, I, blz. 2143), gewijzigd bij de decreten van 6 april 1943, 2 juni 1945, 13 januari 1947, 8 september 1950, 27 mei 1952 en io februari 1953. (6) Zie het decreet van 24 januari 1943 (A. B. 1943, I, blz. 84), gewijzigd bij dit van 2 juni 1945, (A. B. 1945, I, blz. 812).
ART. 17. - Het burgerlijk gerecht en het militair gerecht zijn ingericht bij decreet. De Ambtenaren van het Openbaar Ministerie oefenen hun ambt uit onder het gezag van den Minister van Koloniën, die afvaardiging kan verleenen aan den Algemeen Gouverneur (1) (2) (3). ART. 18. - § i. Behoudens de bij decreet bepaalde gevallen, kunnen de beroepsmagistraten eerst vast worden benoemd, nadat zij voorlopig werden aangewezen voor een periode van werkelijke dienst die niet langer dan drie jaar mag duren. § 2. De beroepsmagistraten worden door de Koning vast benoemd voor een enkele termijn van drie en twintig jaar werkelijke dienst. Deze termijn wordt op hun verzoek op zeven en twintig jaar actieve dienst gebracht, ofwel tot het verstrijken van hun zestigste jaar. Echter zou in geen geval de loopbaan der magistraten kunnen verlengd worden na hun vijf en zestigste leeftijdsjaar. De termijn waarvoor de magistraten vast zijn benoemd omvat de diensttijd die zij als magistraat met voorlopige aanstelling of in elke andere dienst buiten de magistratuur werkelijk hebben gedaan. § 3. - Op verzoek van de belanghebbenden of van ambtswege kan aan de loopbaan van de vast benoemde magistraten een einde worden gemaakt in het zestiende, negentiende, twee en twintigste of vijf en twintigste jaar werkelijke dienst. Aan de loopbaan van de voorzitters, raadsheren en plaatsvervangende raadsheren der Hoven van beroep alsmede van die van de voorzitters en rechters der rechtbanken van eerste aanleg, kan volgens bovenstaande bepalingen van ambtswege alleen een einde worden gemaakt op voorstel van de gouverneur-generaal, om de redenen bij decreet bepaald, en op eensluidend advies van het Hof van beroep. § 4. De beroepsmagistraten die hun interustestelling bekomen na ten minste vijftien jaar werkelijke dienst worden toegelaten tot het pensioen. De wedden, verloftijden en pensioenen worden vastgesteld bij decreet (4) (5). ART. 18bis. - De Voorzitters, Raadsheren en plaatsvervangende Raadsheren der Hoven van beroep alsmede de Voorzitters en Rechters der Rechtbanken van eersten aanleg, die voorgoed benoemd zijn, mogen niet meer verplaatst worden zonder hunne toestemming, tenzij bij dringende noodwendigheid en bij voorloopigen maatregel. (1) De tekst van artikel 17 is deze die bij de wet van io augustus 1921 werd vastgesteld (A. B. 1921, blz. 800). (2) De opdracht van gezag voorzien bij lid 2 uit artikel 17, werd bij besluit van 30 september 1921 van den Minister van Koloniën, verwezenlijkt. (3) Eene wet van 15 april 1924 (A. B. 1924, blz. 448) gewijzigd bij eene wet van 25 februari 1925 (A.B. 1925, blz. 165) heeft de rechtsmacht van het Hof van verbreking tot Belgisch Congo uitgebreid door de schikkingen hierna « ART. i. - Het Verbrekingshof doet uitspraak over de eischen tot verbreking tegen de door de rechtbanken van eersten aanleg evenals door de Beroepshoven van Belgisch-Congo, in burgerlijke- en handelszaken, in laatsten aanleg gewezen uitspraken. » Een decreet bepaalt, binnen de perken der bevoegdheid van het Verbrekingshof in België, de andere, eischen waarvan zij zal kennis nemen. » Art. 2. - De luidens de bepalingen uit voorgaand artikel aan het Verbrekingshof toegekende rechtsmacht, wordt overeenkomstig de in het moederland in voege zijnde regelen, uitgeoefend. » De uitstellen kunnen bij decreet geweigerd worden. » In beteugelende zaken, kan een decreet het opschorsend uitwerksel van de voorziening tegen de tot boete, tot bijkomenden strafdienst, tot de kosten en den lijfsdwang uitgesproken veroordeelingen beletten; het decreet kan beslissen dat de veroordeelden tot eene straf welke de berooving der vrijheid medebrengt, niet zullen worden toegelaten zich in verbreking te voorzien, wanneer zij thans niet in staat van gevangenhouding zullen zijn of wanneer zij niet in vrijheid onder borg zullen gesteld zijn geweest, en bevelen dat de akte hunner gevangenzetting of in vrijheidstelling onder borg, bij de akte tot verhaal in de verbreking zal gevoegd worden. « De verwijzing geschiedt,, hetzij naar een Rechtbank of een Hof in het Moederland, hetzij naar een Rechtbank of een Hof in de Kolonie. * De beschikkingen die betrekking hebben op de procedure in verbreking van in Congo getroffen beslissingen en die uitgevaardigd werden bij de artikelen 27 en 28 van de wet van 25 februari 1925, zijn aangevuld geworden door de wet van 2o juni 1953, artikel 3 (A.B, .1953, I, blz. 1058). (4) De tekst van art. 18 is deze die bij de wet van II juli 1951 werd vastgesteld (A. B. 1951, 1, blz. 1210). (5) Art. 2 uit de wet van II juli 1951 luidt als volgt De magistraten die bij het inwerkingtreden van deze wet nog geen volledige termijn van drie en twintig jaar werkelijke dienst hebben gedaan kunnen dit termijn voltooien welke ook hun leeftijd weze.
Nochtans mogen & Rechters der rechtbanken van eersten aanleg verplaatst worden zonder hunne toestemming, in het gebied der rechtbank van eersten aanleg waartoe zij behooren; zij mogen buiten het gebied worden verplaatst indien er wijzigingen aangebracht worden aan de rechterlijke circonscripties in dewelke zij hunne ambtsbedieningen uitoefenen. In elk geval van verplaatsing, ontvangen de Voorzitters, Raadsheeren, plaatsvervangende Raadsheeren der Hoven van beroep, alsmede de Voorzitters en Rechters der rechtbanken van eersten aanleg, die voorgoed benoemd zijn, eene wedde welke ten minste gelijk is aan deze welke aan hunne vroegere ambtsbedieningen was toegekend. De Koning heeft het recht de magistraten van het Parket te schorsen of af te zetten. De andere voorgoed benoemde eigenlijke magistraten mag hij slechts schorsen of afzetten op de voordracht van den Gouverneur-Generaal, door de bij decreet voorziene oorzaken en volgens eensluidend advies van het Hof van beroep (1). ART. 19. - De bestuursoverheid mag de werking der hoven en rechtbanken niet beletten, verhinderen of schorsen. Echter mag de Koning, om redenen van openbare veiligheid, binnen een bepaald grondgebied en voor een bepaalden tijd, de rechtspraak van de burgerlijke hoven en rechtbanken in strafzaken schorsen en deze vervangen door die van de militaire rechtsmacht. In spoedeischende gevallen hebben de Algemeene Gouverneur, en, in de door den Koning tot Onderalgemeen-Bewind ingerichte gebieden, de Onderalgemeene Gouverneur dezelfde macht. Zij kunnen die eerst uitoefenen na het advies te hebben ingewonnen van den Procureur Generaal of van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie afgevaardigd door den Procureur Generaal (2). ART. 20. - Recht wordt gesproken en de beslissingen van het gerecht worden ten uitvoer gelegd in naam des Konings. De terechtzittingen der rechtbanken zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaarlijk mocht zijn voor de orde en de zeden; in dit geval verklaart de rechtbank het bij vonnis. Elk vonnis is met redenen omkleed. Het wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken. De Koning heeft het recht kwijtschelding, vermindering en verandering van straf te verleenen. ART. 21 - De Koning is in de Kolonie vertegenwoordigd door een Gouverneur-Generaal; deze wordt bijgestaan door een of meer Ondergouverneurs-Generaal. Behalve de personen die, in eene van beide hoedanigheden, het grondgebied van den Onafhankelijken Congostaat beheerden, mag niemand worden benoemd tot het ambt van Gouverneur-Generaal of van Ondergouverneur-Generaal indien hij niet Belg is van geboorte of Belg door groote naturalisatie. ART. 22. - De uitvoerende' macht mag de uitoefening harer rechten enkel opdragen aan de personen en gestelde lichamen die haar, naar rangopvolging, ondergeschikt zijn. De Gouverneur-Generaal en, in de gewesten door den Koning opgericht tot Ondergouvernement-generaal, de Ondergouverneur-Generaal oefenen door middel van ordonnantiën, de uitvoerende macht uit, hun door den Koning opgedragen. De opdracht van de wetgevende macht is verboden. De Gouverneur-Generaal en, in de gewesten door den Koning opgericht tot Ondergouvernement-generaal, de Ondergouverneur Generaal mogen, in geval van dringende omstandigheden, tijdelijk de uitvoering der decreten schorsen en ordonnantiën uitvaardigen die kracht van wet hebben. De ordonnantiën, met dit doel genomen, houden op verbindend te zijn na een tijdsverloop van zes maanden, indien zij niet, vóór het verstrijken van dezen tijd, bij decreet zijn goedgekeurd. De ordonnantiën die kracht van wet hebben en de ordonnantiën van algemeen bestuur zijn eerst verbindend na bekendmaking in den vorm voorgeschreven bij decreet (3). HOOFDSTUK IV Van den Minister van Koloniën (4) en van den Kolonialen Raad. ART. 23. - De Minister van Koloniën wordt door den Koning benoemd en ontslagen. Hij maakt deel uit van den ministerraad.
(1) De tekst van artikel 18bis is deze die bij de wet van 27 juni 1935 werd vastgesteld (A.B., 1935, I, blz. 612). (2) De tekst van lid 3 is deze die bij besluitwet van 14 november 1916 werd vastgesteld (A. B. 1916, blz. 252). (3) De tekst van artikel 22 is deze die bij de wet van 29 maart 1911 werd vastgesteld (A.B. 1911, blz. 358). (4) Het koninklijk besluit van 18 augustus 1958 wijzigt de benaming van de « Minister van Koloniën » evenals deze van zijn Ministerie onderscheidenlijk in «Minister van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi » en «Ministerie van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi ».
-r5
De artikelen 86 tot 9r der Belgische Grondwet zijn op hem van toepassing. (1) ART. 24. - Er wordt een koloniale raad ingesteld, bestaande uit een voorzitter en veertien raadsheeren. De Minister van Koloniën is voorzitter van den raad. Hij heeft daarin beraadslagende en, bij staking, beslissende stem. Bij afwezigheid of belet wordt hij vervangen door eenen ondervoorzitter, door den Koning uit het midden van den raad gekozen. (2) Acht leden van den raad worden benoemd door den Koning. Zes worden gekozen door de Wetgevende Kamers, drie door den Senaat en drie door de Kamer der Volksvertegenwoordigers; zij worden verkozen bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van stemmen. Telken jare treedt een van de door den Koning benoemde raadsheeren en, om de beurt, een van de door de Kamer of een van de door den Senaat benoemde raadsheeren af. De raadsheeren treden af naar ambtsouderdom; zij mogen herbenoemd worden. Bij vacatuur, vóór het verstrijken van den termijn van een mandaat, door ontslag, overlijden of anders, voleindigt de nieuwe raadsheer het mandaat van dezen dien hij vervangt. (3) (4) Het ambt van raadsheer en dat van lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers of van den Senaat zijn onvereenigbaar. De ambtenaren van het koloniaal bestuur, die in werkelijken dienst zijn, mogen niet deel uitmaken van den raad. ART. 25. - De koloniale raad beraadslaagt over alle hem door den Koning voorgelegde vraagstukken. Behalve in spoedeischende gevallen wordt de koloniale raad over elk ontwerp van decreet geraadpleegd. De ontwerpen worden hem door den Koning voorgelegd, niet eene memorie van toelichting. Binnen den termijn, door zijn organiek reglement bepaald, brengt de raad zijn advies uit in een met redenen omkleed verslag. Het verslag vermeldt het aantal van hen die er zich tegen verzetten alsmede de redenen van hun verzet. Indien het den Koning ter onderteekening voorgelegde ontwerp van decreet niet strookt met het advies van den Raad, voegt de Minister van Koloniën er een met redenen omkleed verslag bij. Indien de Raad zijn gevoelens niet heeft doen kennen binnen den bij zijn reglement bepaalden tijd, niag het decreet worden uitgevaardigd op een niet redenen omkleed verslag van den Minister van Koloniën. Het verslag van den Kolonialen Raad en, bij voorkomend geval, het verslag van den Minister van Koloniën worden terzelfdertijd als het decreet openbaar gemaakt. De in spoedeischende gevallen uitgevaardigde decreten worden den Raad onderworpen binnen tien dagen na hunne dagteekening, met opgave van de redenen waarom er spoed bij is. Het verslag van den Raad wordt uiterlijk één maand na de mededeeling van het decreet openbaar genaakt.
(1) Hierna volgt de tekst der vermelde artikelen uit de Belgische Grondwet Art. 86. - Niemand kan minister zijn, indien hij niet Belg is door geboorte of indien hij de staatsnaturalisatie niet heeft verkregen. » Art. 87. - Geen lid van de koninklijke familie kan minister zijn. » Art. 88. - De ministers zijn alleen stemgerechtigd in de eene of in de andere Kamer, wanneer zij er lid van zijn. » Zij hebben zitting in elke Kamer, en hun moet het woord verleend worden wanneer zij het vragen. » De Kamers kunnen vorderen dat de ministers zullen aanwezig zijn. » Art. 89. - In geen geval kan het mondeling of schriftelijk bevel van den Koning een minister van zijn verantwoordelijkheid ontheffen. » Art. 90. - De Kamer der Volksvertegenwoordigers heeft het recht de ministers in beschuldiging te stellen en ze te dagen voor het Hof van verbreking dat alleen bevoegd is ze in vereenigde zitting te berechten, behoudens hetgeen bij de wet zal worden bepaald wat betreft het instellen van de burgerlijke vordering door de benadeelde partij en wat betreft de misdaden en wanbedrijven, die de ministers buiten hun ambtelijken werkkring begaan hebben. » en wet zal de gevallen van verantwoordelijkheid bepalen, alsmede de aan de ministers op te leggen straffen en de wijze waarop tegen hen in rechte kan worden opgetreden, zoowel bij in beschuldigingstelling door de Kamer der Volksvertegenwoordigers als bij vervolging door benadeelde partijen. » Art. 91. - De Koning kan aan een door het Hof van Verbreking veroordeelden minister geen genade schenken, dan op het verzoek van een van beide Kamers. » (2) De tekst van lid 2 is deze die bij de wet van 29 maart 1911 werd vastgesteld (A.B. 1911, blz. 358) (3) De tekst van lid 4 is deze die bij de wet van 9 december 1912 werd vastgesteld (A.B. 1912, blz. 1196). (4) Daar de hernieuwing van den Kolonialen Raad gedurende den oorlog geschorst is geweest, heeft eene wet van 20 februari 1919 (A. B. 1919, blz. 104) het aftreden van de leden die in 1914 deel uitmaakten van den Raad vier jaar uitgesteld.
ART. 26. - De Koloniale Raad vraagt aan de Regeering alle inlichtingen die hij nuttig acht voor zijne werkzaamheden. Hij mag haar wenschen voorleggen. HOOFDSTUK V Van de buitenlandsche betrekkingen. ART. 27. - De Koning sluit de verdragen betreffende de Kolonie. De bepalingen van artikel 68 der Belgische Grondwet rakende de verdragen zijn van toepassing op de verdragen betreffende de kolonie (1). ART. 28. - De betrekkingen van België met de vreemde mogendheden ten opzichte van de kolonie behooren tot de bevoegdheid van 's rijks minister van Buitenlandsche Zaken. HOOFDSTUK VI Algemeene bepalingen. ART. 29. - De beslissingen in burgerlijke zaken en in handelszaken, uitgaande van de rechtbanken zetelende in het moederland, en de scheidsrechterlijke uitspraken, in België uitvoerbaar, hebben kracht van gewijsde in de kolonie en zijn er van rechtswege uitvoerbaar. De in België uitvoerbare authentieke akten zijn van rechtswege uitvoerbaar in de Kolonie. De door de in de Kolonie zetelende rechtbanken, in burgerlijke en handelszaken gewezen besluiten en de in Congo uitvoerbare scheidsrechterlijke beslissingen, hebben in België het gezag van het gewijsde en zijn daar van rechtswege uitvoerbaar (2). De in de Kolonie uitvoerbare authentieke akten, zijn van rechtswege in België uitvoerbaar (2). ART. 30. - Al wie, vervolgd wegens een in de Kolonie gepleegd misdrijf, in België wordt gevonden, zal er voor de Belgische rechtbanken terechtstaan overeenkomstig de koloniale strafwet; doch daarbij wordt in acht genomen de vorm, voorzien bij de Belgische wet. De vrijheidsstraffen met opgelegden arbeid, bij de koloniale strafwet voorzien, worden, volgens haren duur, vervangen door straffen van gevangenis, opsluiting of dwangarbeid van denzelfden duur. De Kamer van inbeschuldigingstelling kan den beklaagde naar de koloniale rechtsmacht verwijzen, hetzij op zijn verzoek, hetzij krachtens eene beslissing met eenparigheid van stemmen genomen op vordering van het openbaar ministerie, den beklaagde gehoord of behoorlijk gedagvaard (3). De terechtzetting is openbaar, hetzij de beklaagde verzoeke dat de zaak met gesloten deuren behandeld worde (3). Bij voorkomend geval verlengt de Kamer, in zooverre het noodig is den geldigheidsduur van het bevel van aanhouding (3). Al wie, vervolgd wegens een in België gepleegd misdrijf, op het grondgebied der Kolonie wordt gevonden, zal aan het Belgische gerecht worden overgeleverd om overeenkomstig de Belgische wetten terecht te staan. Indien de Belgische overheid zijne opzending niet heeft gevraagd, kan de beklaagde zich vóór de Belgische rechtsmacht doen vertegenwoordigen door een bijzonder gevolmachtigde. Wanneer een misdrijf bestaat in daden, die gedeeltelijk zijn gepleegd op Belgisch grondgebied en gedeeltelijk op koloniaal grondgebied, wordt het beschouwd als gepleegd in België. Zijn er verscheidene mededaders, en vindt men enkelen hunner op Belgisch grondgebied en de anderen op koloniaal grondgebied, dan zijn alleen de Belgische rechtbanken bevoegd. De rechtbank, die bevoegd is ten aanzien van de hoofddaders, is insgelijks bevoegd ten aanzien van de medeplichtigen. ART. 30bis. - De beslissingen in strafzaken, uitgaande van het Belgische gerecht of van het koloniaal gerecht, hebben op Belgisch en op koloniaal grondgebied kracht van gewijsde en zijn er van rechtswege uitvoerbaar (4).
(1) Hierna vólgt de tekst van artikel 68 uit de Belgische Grondwet « Art. 68. - De Koning voert het bevel over land- en zeemacht, verklaart oorlog, sluit de vredes-, verbonds- en handelsverdragen. Hij geeft er kennis van aan de Kamers, zoodra het belang en de veiligheid van den Staat het toelaten, onder bijvoeging van de passende mededeelingen. » De handelsverdragen en de verdragen, waardoor de Staat zou kunnen worden bezwaard of Belgen persoonlijk gebonden, zijn slechts van kracht nadat zij door de Kamers zijn goedgekeurd. » Geen afstand, geen ruiling, geen aanhechting van grondgebied kan plaats hebben dan krachtens een wet. In geen geval kunnen de geheime artikelen van een verdrag de openbaar gemaakte artikelen te niet doen. » (2) De tekst van alinea's 3 en-4 is deze die bij de wet van 15 april 1924 werd vastgesteld (A. B. 1924, blz. 448) (3) Deze tekst werd vastgesteld bij de wet van 26 november 1926 (A. B. 1927, blz. 18). (4) Deze tekst werd bij de wet van 26 november 1926 (A. B. 1927, blz. 18), van artikel 30 gescheiden om het eerste lid van artikel 3obis uit te maken.
i9 -
De personen, door het Belgisch gerecht of door het koloniaal gerecht veroordeeld tot vrijheidroovende straffen, ondergaan deze in de Belgische gevangenissen of in de koloniale gevangenissen, naar gelang zij in België of in de Kolonie gevonden worden (1). Geschiedt de uitvoering in België, dan wordt de strafdienst krachtens de bijzondere wetten der Kolonie uitgesproken, vervangen door eene gevangenisstraf van denzelfden duur, indien zij vijf jaar niet te boven gaat; door opsluiting van denzelfden duur, indien zij vijf jaar te boven gaat, maar niet meer bedraagt dan tien jaar; door dwangarbeid van denzelfden duur, indien zij tien jaar te boven gaat (2). Geschiedt de uitvoering daarvan in de Kolonie, dan worden de vrijheidroovende straffen, krachtens de wetten van het moederland uitgesproken, vervangen door eenen strafdienst van denzelfden duur (2). ART. 30ter. - De veroordeelden, andere dan de inlanders der Kolonie of der naburige koloniën, die in de koloniale gevangenissen hoofdstraff en ondergaan onder den vorm van strafdienst, waarvan het totaal zes maanden te boven gaat, kunnen naar de Belgische gevangenissen worden overgebracht. De overbrenging wordt bevolen door den Algemeen Gouverneur of, bij opdracht, door den Onderalgemeen-Gouverneur der provincie, waarin de veroordeelde in hechtenis gehouden wordt, na advies van den Procureur-Generaal bij het Hof van beroep van het gebied of van den Procureur des Konings, door dezen laatste daartoe afgevaardigd. Den koninklijk besluit bepaalt den prijs voor een dag onderhoud in de Belgische gevange nissen en in die der Kolonie. De Kolonie draagt de kosten van hechtenis en de kosten van overbrenging der personen gestraft wegens misdrijven in de Kolonie begaan. Het moederland draagt de kosten van hechtenis en de kosten van overbrenging der personen gestraft wegens inbreuken buiten de Kolonie begaan (3). ART. 30quater. - De opbrengst der boeten, door de rechtbanken der Kolonie en door de Belgische rechtbanken opgelegd wegens inbreuken in de Kolonie begaan, wordt in de koloniale Schatkist gestort. De opbrengst der boeten, in de Kolonie ontvangen, maar door de Belgische rechtbanken opgelegd wegens inbreuken buiten de Kolonie begaan, wordt in de Schatkist van het moederland gestort (4). ART. 30quinquies. - Wat betreft de voorwaardelijke invrijheidstelling, zijn de veroordeelden onderworpen aan de bepalingen der Belgische wet of aan die der koloniale wet, naar gelang zij hunne straffen ondergaan of in staat van voorwaardelijke vrijheid verkeeren in België of in de Kolonie. De bepalingen van de koloniale wet zijn echter toepasselijk, wat betreft het bedrag der straffen en den duur der opgelegde gevangenzetting, op de veroordeelden die straffen, uitgesproken wegens inbreuken begaan in de Kolonie, in België ondergaan. De invrijheidstelling der personen, door de rechtbanken der Kolonie veroordeeld en hunne straf in België ondergaande, wordt bevolen door den Minister van justitie, na advies van den Bestuurder en van de Commissie van beheer van het tuchthuis, alsmede van den Procureur generaal bij het Hof binnen welks rechtsgebied dit tuchthuis is gevestigd. De invrijheidstelling der personen, die door de Belgische rechtbanken worden gestraft en hunne straf in de Kolonie ondergaan, wordt bevolen door den Algemeen Gouverneur of, bij opdracht, door den Onderalgemeen Gouverneur der provincie, waarin de veroordeelde in hechtenis gehouden wordt, na advies van den Bestuurder van het gevangenhuis en van den ProcureurGeneraal bij het Hof van beroep in het gebied waarvan het is gelegen, of van den Procureur des Konings door dezen laatste daartoe afgevaardigd. De invrijheidstelling wordt ingetrokken door den Algemeen Gouverneur of, bij opdracht, door den Onderalgemeen Gouverneur der provincie waar de invrijheidgestelde zich bevindt, na advies van den Procureur-Generaal van het gebied of van den Procureur des Konings, door dezen laatste daartoe afgevaardigd (5). ART. 31. - In alle zaken is de beteekening van de gerechtelijke en van de buitengerechtelijke akten, bestemd voor personen die hunne woonplaats of hun verblijf hebben in de Kolonie, in België onderworpen aan de algemeene regelen betreffende de beteekening van de akten, (1) Deze tekst werd bij de wet van 26 november 1926 (A. B. 1927, blz. i8), van artikel 30 gescheiden om het eerste lid van artikel 3obis uit te maken. (2) Deze tekst volgt uit de wet van 29 juli 1953, artikel i9 (B. A. 1953, I, blz. 1632). (3) Artikel 30ter werd vastgesteld bij de wet van 26 november 1926 (A. B. 1927, blz. 18). (4) Artikel 30quater werd vastgesteld bij de wet van 26 november 1926 (A. B. 1927, blz. 18). (5) Artikel 30quinquies werd vastgesteld bij de wet van 26 november 1926 (A .B. 19277, blz. i8).
bestemd voor personen die hunne woonplaats of hun verblijf in den vreemde hebben. Echter treedt bij voorkomend geval de Minister van Koloniën op in de plaats van den Minister van Buitenlandsche Zaken. Wederkeerig is de beteekening van de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten, bestemd voor personen die hunne woonplaats of hun verblijf in België hebben, in de Kolonie onderworpen aan de algemeene regelen betreffende de beteekening van de akten, bestemd voor personen die hunne woonplaats of hun verblijf in den vreemde hebben. De opdrachten tot onderzoek, uitgaande van' de bevoegde Belgische of koloniale overheid, zijn van rechtswege uitvoerbaar op het Belgisch en op het koloniaal grondgebied. ART. 32. - De leden van de Wetgevende Kamers mogen niet te gelijker tijd zijn bezoldigd ambtenaar, bezoldigd beambte of aangesteld advocaat van het koloniaal bestuur. Te rekenen van het afkondigen van deze wet, mag geen lid van ééne van de beide wetgevende Kamers worden benoemd, of, indien hij thans soortgelijke betrekking waarneemt, bij het eindigen daarvan, worden herbenoemd tot afgevaardigde van de regeering, tot beheerder of commissaris in vennootschappen op aandeelen die, in het Belgische Congoland, bedrijven ondernemen waarbij winst wordt beoogd, indien die betrekking op eenige wijze wordt vergolden en indien de Staat aandeelhouder van de vennootschap is. Dit laatste verbod is insgelijks van toepassing op de leden van den Kolonialen Raad, op den Gouverneur Generaal, op de Ondergouverneurs-Generaal, op de magistraten en op de ambtenaren die in dienst van het koloniaal bestuur zijn. De candidaten voor de Kamers, die worden verkozen alhoewel zij eene betrekking waarnemen welke aan de voorgaande verbodsbepalingen onderhevig is, worden tot den eed eerst toegelaten nadat zij die betrekking hebben neergelegd. De leden van de Kamers mogen niet tot de ambten en betrekkingen in lid i en 2 bedoeld, worden benoemd zoolang er niet ten minste één jaar is verlopen sedert dat hun mandaat ophield. Deze termijn behoeft niet te worden in acht genomen bij de benoeming tot het ambt van gouverneur-generaal of ondergouverneur-generaal der Kolonie. (1)
(1) Wet van 6 augustus 1931 (A. B. 1931, I, blz. 749) houdende vaststelling van onvereenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden van de wetgevende Kamers : » Art. 1. - De leden van de Wetgevende Kamers kunnen niet terzelfdertijd zijn : ambtenaar of bezoldigd beambte van den Staat, door den Staat bezoldigd bedienaar van een der eerediensten, vast advocaat der openbare besturen, agent van den Staatskassier of regeeringscommissaris bij de naamlooze vennootschappen. » Zij mogen niet pleiten of eender welke betwiste zaak volgen in het belang van den Staat, noch den Staat in dergelijke zaak van advies of raadpleging dienen, tenzij kosteloos. » Zij mogen minister zijn en gewoon of buitengewoon professor aan de Staatsuniversiteiten. » De onder bij de eerste alinea gestelde voorwaarden verkozen candidaten worden eerst tot de eedaflegging toegelaten, nadat zij hun ambt of bediening hebben neergelegd. » Art. 2. - Geen ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, geen leden of gewezen leden der Wetgevende Kamers mogen in de akten of bekendmakingen in verband met de vennootschappen met winstgevend doel, melding maken van voornoemde titel. » Art. 3. - Worden gestraft met een geldboete van 50 frank tot 10.000 frank, de notarissen, griffiers of alle andere ininisterieele ambtenaren, evenals de uitgevers, die eene akte, opgemaakt in strijd met vorenvermelde bepalingen, zullen hebben opgesteld, overgeschreven of bekendgemaakt. » Worden niet dezelfe straffen gestraft, de drukkers welke van de onder artikel 2 gestelde hoedanigheden mochten melding hebben gemaakt in reclamen, prospectussen of mededeelingen betreffende vennootschappen niet winstgevend doel. » Art. 4. - Geen enkel gewezen minister mag, eender in welke hoedanigheid, aan het beheer van of aan het toezicht over een vennootschap die door zijn tusschenkomst concessiehoudster van den Staat werd verklaard tijdens zijn ministerschap, verbonden worden, tenzij vijf jaar na uit zijn ambt te zijn getreden. » Elke overtreding van dit verbod wordt gestraft niet een geldboete van 1.000 frank tot 10.000 frank. » Art. 5. - De leden der Kamers kunnen slechts minstens een jaar na het verstrijken van hun mandaat tot een bezoldigd Staatsambt benoemd worden. » De ambten van minister, van diplomatiek ambtenaar en van de provincie-gouverneur of van provinciegreffier zijn hiervan uitgezonderd. » Er wordt eveneens uitzondering gemaakt voor het ambt van gewoon of buitengewoon professor aan de Staatsuniversiteiten. » Art. 6. - De voorgaande artikelen zijn toepasselijk op de Kolonie. » Art. 7. - Ieder lid van de Kamers dat het eereteeken van een nationale orde om andere dan militaire redenen aanvaardt, of van den Koning open brieven voor adelverleening ontvangt,
- 23 -
ART. 33. § 1 - De Belgische ambtenaren en militairen, gemachtigd een openbaar ambt aan te nemen in de Kolonie, voor of na dat dezelfde werd genaast, behouden hunne ancienniteit en hunne rechten op de bevordering in het bestuur of het wapen dat zij tijdelijk verlieten. De verhoogingen van wedde en bevorderingen van graad worden hun verleend met den datum waarop zij dezelfde zouden verkregen hebben bijaldien zij wezenlijk in dienst van het moederland waren gebleven. Worden, voor de toepassing van deze paragraaf, met de openbare ambten gelijkgesteld, de betrekkingen in organismen ter exploitering van diensten die bij de wet als zijnde van algemeen nut worden erkend. § 2. - De Belgische magistraten, gemachtigd een ambt in de magistratuur van de Kolonie te aanvaarden, behouden hunne ancienniteit en hunne rechten op bevordering in de magistratuur van het Moederland (1) (2) (3) W ART. 34. - De minderjarige Belgen mogen geen dienst nemen in het koloniale leger zonder de schriftelijke toestemming van hun vader of van hunne moederweduwe, of, indien ze wees zijn, van hunnen voogd. Laatstgenoemde moet worden gemachtigd bij beraadslaging van den familieraad. Gedurende den tijd van hun werkelijken dienst, mogen de Belgische miliciens niet worden gemachtigd tot het nemen van dienst in het koloniale leger. Elke machtiging, hun in strijd met deze bepaling van de wet gegeven, wordt beschouwd als nietig en ongedaan (5) (6). houdt onmiddellijk op zitting te hebben en aanvaardt eerst weder zijn waardigheid na opnieuw te zijn gekozen. “ Art. 8. - Boek 1 van het Strafwetboek, de artikelen 66, 67, 69 § 2 en 85 niet uitgezonderd, is toepasselijk op de overtredingen bepaald bij de tegenwoordige wet. » Art. 9. - De artikelen 228, 229 en 230 van het Kieswetboek, herzien bij de wet van 11 Augustus 1928 en samengeordend bij koninklijk besluit van 12 Augustus 1928, zijn ingetrokken. (1) Paragraaf i van artikel 33. - Zie eveneens artikelen 1 en 28 van het koninklijk besluit dd. 30 maart 1939, betreffende de ter beschikkingstelling van het Rijkspersoneel (Belgisch Staatsblad, 2 april 1939); Het koninklijk besluit dd. io april 1954 waarbij de Rijksambtenaren die gemachtigd werden een openbaar ambt in de kolonie uit te oefenen, geheel of gedeeltelijk van sommige overgangs- en bevorderingsexamens worden vrijgesteld (Belg. Staatsblad, 2-34 mei 1954). (2) Paragraaf i van artikel 33. - De regelen betreffende het aanrekenen van koloniale diensten voor de moederlandse pensioenen, maken het voorwerp uit van het hoofdstuk III, artikelen 21 tot 26, van de wet van 2 augustus 1955, houdende perekwatie der rust- en overlevingspensioenen (Belgisch Staatsblad, 14 augustus 1955, blz. 4952). (3) Paragraaf 2 van artikel 33. - Wet van 18 mei 1929, artikel 3 : « In afwijking van artikel 5o der wet van 21 juli 1844 mogen de ontslagnemende Belgische magistraten, benoemd in de magistratuur van de Kolonie, bij het verstrijken van hunne opdracht, hunne rechten doen gelden op een pensioen in het Moederland zonder dat zij van gebrekkelijkheid moeten laten ])lijken bijaldien zij te voren minstens vijf jaar dienst in België tellen. Het pensioen wordt berekend overeenkomstig de artikelen 10 en 11 der wet van 25 juli 1867 op het gemiddeld bedrag der in België ontvangen wedden. De jaren dienst in de Kolonie mogen meetellen bij de vereffening van het pensioen in het Moederland, volgens de regelen bepaald bij artikel 2 der wet van 12 maart 1923. (4) Het geheel van artikel 33. - Deze tekst van artikel 33 werd vastgesteld bij de wet van 18 mei 1929 (A. B 1929, I. blz. 659). (5) Zie het koninklijk besluit van 2 september 1957, houdende coordinatie der dienstplichtwetten (A. B. nr 20 van 15 october 1957, blz. 2036). De gecoordineerde dienstplichtwetten voorzien, onder andere, hetgeen volgt a) in artikel 16, § i : « Wordt ter beschikking van de Minister van Koloniën gesteld, bijaldien hij een vrijwillige dienstneming in de reservekaders van de Weermacht aangaat en zich verbindt werkelijk in Belgisch-Congo of in Ruanda-Urundi of in een missiepost buiten Europa te verblijven binnen zes maanden die volgen op het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, waarbij hij ter beschikking van de Minister van Koloniën is gesteld : 1° De ingeschrevene die voor missiewerk buiten Europa wordt opgeleid; 2° De ingeschrevene, die houder is van het diploma van doctor in de geneeskunde of in de veeartsenijkunde. » b) in artikel 46, § 2 : « De dienstplichtige, die zijn werkelijke en gewone verblijfplaats in het buitenland heeft, kan op zijn verzoek, de keuring in Belgisch Congo of in Ruanda-Urundi of ten zetel van een diplomatieke of consulaire post ondergaan. Deze bepaling is niet toepasselijk op hem die in het Groothertogdom Luxemburg, in een aan België grenzende Nederlandse provincie of Frans departement, in het departement van de Somme of de Pas-de-Calais verblijfhoudt. » c) in artikel 62, 2e lid : « De dienstplichtige die werkelijk en gewoonlijk in Belgisch-Congo of in Ruanda-Urundi of in het buitenland, met uitzondering van de Britse Eilanden of een aan
- 25 ART. 35. - Behalve van de vlag en het zegel van België, mag de Congo-kolonie gebruik maken van de vlag en van het zegel waarvan de Congostaat zich bediend heeft. ART. 36. - De decreten, reglementen en andere akten, die in werking zijn in de kolonie, behouden hunne verbindende kracht, met uitzondering van de bepalingen die in strijd zijn met deze wet en ingetrokken zijn. ART. 37. - Telken jare voor het einde der maand October, wordt aan de Kamers, in 's Konings naam, een verslag aangeboden over het beheer van den Belgischen-Congo (s). Dit verslag bevat alle inlichtingen die geschikt zijn om de volksvertegenwoordiging op de hoogte te stellen van den staatskundige, economische, geldelijken en zedelijken toestand van de Kolonie. Het geeft rekening en verantwoording van het gebruik gedurende het afgeloopen dienstjaar gemaakt van de annuïteit voorzien bij artikel 4 der Akte toegevoegd aan het verdrag tot afstand van den Onafhankelijken Congostaat aan België. Overgangsbepaling. ART. 38. - Na de inlijving, behouden de magistraten van beroep, de ambtenaren en alle overige agenten van den Onafhankelijken Congostaat hunne bevoegdheden tot na afloop van hunne dienstverbintenis, en zooals bij deze is bedongen. België grenzend land, verblijft, kan gemachtigd worden onmiddellijk de werkelijke diensttermijn opgelegd aan de dienstplichtingen van het normaal contingent, te vervullen zo hij in het land is teruggekeerd om zich naar het centrum te begeven. »
d) in artikel 63, § 4 : e Wordt op zijn verzoek, in een eenheid van de moederlandse basis in Congo ingedeeld hij die door de herkeuringsraad of in het recruterings- en selectiecentrum in België voor de dienst is aangewezen en op het ogenblik dat hij voor de werkelijke dienst in deze basis wordt opgeroepen sinds ten minste twee jaar werkelijk en gewoonlijk in Belgisch-Congo of in Ruanda-Lirundi verblijf houdt, doch voor de duur zijner eventuele terbeschikkingstelling van de Minister van Koloniën vrijwillig dienst neemt in de reservekaders van de Weermacht. Tot deze terbeschikkingstelling kan te allen tijde door de Minister van Landsverdediging overgegaan worden van het ogenblik af dat de belanghebbende met onbepaald verlof gezonden wordt totdat zijn dienstplicht ten einde is; zij is onherroepelijk tenzij de belanghebbende zijn werkelijke en gewone verblijfplaats in België of in een Europees land vestigt of de Minister van Koloniën hem, in oorlogstijd, ter beschikking van de Minister van Landsverdediging stelt. Wanneer de wervingsbehoeften van de moederlandse basis zulks wettigen, kan de Minister van Landsverdediging afwijken van de bepaling, waarbij een verblijfsduur van ten minste twee jaar is voorzien. » (6) Zie het ministerieel besluit van 4 september 1957 houdende bepaling der modaliteiten van aanwijzing voor een eenheid van de moederlandse basis in Congo (A. B. nr 20 van 15 oktober 1957, blz. 2136). Enig artikel .- De werkelijk en gewoonlijk in Belgisch-Congo of in Ruanda-Urundi verblijvende dienstplichtigen, die, bij toepassing van artikel 63, § 4, der dienstplichtwetten gecoordineerd op 2 september 1957, om hun indeling in een eenheid van de moederlandse basis in Congo verzoeken, zullen tot de werkelijke dienst in deze basis worden opgeroepen, welke de duur van het verblijf ook weze. (1) De tekst van lid r werd bij de wet van 12 Augustus 1923 vastgesteld (A. B. 1923, bl. 866).
- 27 WET OP HET BEHEER VAN RUANDA-URUNDI (1) ART. 1. - Het Ruanda-Urundigebied is, onder administratief oogpunt, met de Kolonie Belgisch-Congo vereenigd, waarvan het een onderalgemeen gouvernement uitmaakt en is aan de wetten van Belgisch-Congo onderworpen onder voorbehoud der schikkingen hierna. ART. 2. - Ruanda-Urundi heeft eene onderscheidenlijke rechtspersoonlijkheid; het heeft zijn eigen erf. Zijne inkomsten en uitgaven worden op bijzondere tabellen in de begroting en in de rekeningen der Kolonie ingeschreven. Tusschen deze tabellen en de andere is alle overschrijving verboden. ART. 3. - De wetgevende decreten en verordeningen van den Algemeen Gouverneur, waarvan de schikkingen niet bijzonderlijk Ruanda-Urundi beoogen, zijn slechts op dit gebied toepasselijk na er uitvoerbaar te zijn gemaakt bij eene verordening van den Onderalgemeen Gouverneur die het beheert. ART. 4. - De aanwerving der landmacht wordt in Ruanda-Urundi door particuliere regeling beheerscht. De inboorlingen van dat land kunnen alleen worden ingelijfd om de plaatselijke politie en de verdediging van hun gebied te verzekeren. ART. 5. - De aan de Congoleezen door de wetten van Belgisch-Congo erkende rechten behooren, volgens de onderscheidingen welke zij bepalen, aan de onderhoorigen van Ruanda-Urundi toe. ART. 6. - Zijn op Ruanda-Urundi niet toepasselijk : de schikkingen uit de Congoleesche wetten die tegenstrijdig zouden zijn met de bepalingen van het mandaat of van de bij de wetten van 20 October 1924, goedgekeurde overeenkomsten. ART. 7. - Een koninklijk besluit zal den datum vaststellen waarop deze wet in werking zal treden. (1) De tekst hierna is deze van de wet van 2 1 Augustus 1925 op het Bestuur van Ruanda-Urundi (A. B. 1925, bl. 443).
29 -
KOLONIALE RAAD Vergaderplaats en Secretariaat : Ministerie van Koloniën, Koningsplein, 7-8, Brussel. (Koninklijk besluit van 20 September 1919, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 24 Augustus 1930, van 29 April 1933, ende besluiten van de Regent van 18 October 1945, van 5 Februari 1946, van 9 November 1948, 22 November 1949, en de koninklijke besluiten van 26 November 1951, 6 November 1954 en 24 September 1955). De minister van koloniën wordt, in de zetel van het hoofdbestuur bijgestaan door de koloniale raad, college van 14 leden waarvan hij het voorzitterschap waarneemt en dat met hem beraadslaagt over alle vraagstukken die de Koning nuttig acht aan het advies van de raadsheren te onderwerpen. Ingeval de minister afwezig is of belet, wordt hij vervangen door een ondervoorzitter die de Koning onder de raadsleden kiest. De raadsheren worden benoemd : acht door de Koning; drie door de Senaat en drie door de Kamer der Volksvertegenwoordigers. Een van de raadsheren die door de Koning werden benoemd en, een van de door de Senaat en één van de door de Kamer gekozen raadsheren treden, om de beurt, elk jaar op 15 December, volgens de anciënniteit, uit. De uittredende raadsheren kunnen worden herkozen. Er bestaat onverenigbaarheid tussen de betrekking van koloniaal raadsheer en drie soorten van mandaten : dat nl. van lid van een der wetgevende kamers, van ambtenaar in werkelijke dienst bij het koloniaal bestuur, van afgevaardigde van het gouvernement, bezoldigd beheerder of commissaris bij een der vennootschappen op aandelen waarvan de Staat aandeelhouder is en die in de Kolonie ondernemingen met winstoogmerken hebben. Twee auditeurs, door de Koning benoemd, zijn aan de raad verbonden. Zij wonen de vergaderingen bij met raadgevende stens en verzekeren de dienst van het secretariaat. De auditeurs stellen de minister de uitgaven vóór die voor de raad nodig zijn, ondertekenen de bestellingen en zien de aangiften van schuldvordering na, die daarop betrekking hebben. Het secretariaat bewaart het archief. Het is hem verboden enig stuk er van aan de personen mede te delen die van de raad geen deel uitmaken. Alle zaken mogen de koloniale raad worden onderworpen maar, in beginsel, moet hij voor alle ontwerpen van decreet worden geraadpleegd. Wanneer de raad van deze ontwerpen kennis neemt, brengt hij advies uit in een met redenen omkleed verslag, binnen de maand met ingang van den dag waarop, blijkens de oproeping, de eerste vergadering is vastgesteld. Het verslag meldt het getal van de opponenten en de redenen van hun verzet. Indien het aan de handtekening van de Koning onderworpen ontwerp van decreet met het advies van de koloniale raad niet overeenstemt, voegt de minister van koloniën er een met redenen omkleed verslag bij. Het verslag van de raad en, in voorkomend geval, dit van de minister worden terzelfdertijd als het decreet bekendgemaakt. In spoedeisende gevallen, wordt het gouvernement er van ontslagen het decreet als ontwerp aan de raad te onderwerpen. Maar in dit geval moet de mededeling geschieden binnen tien dagen na de ondertekening van de wetgevende akte en aan de raad moeten de redenen waarom de zaak spoed eist, worden medegedeeld. Zijn verslag wordt bekendgemaakt uiterlijk een maand na de mededeling van het decreet; met dit doel wordt het aan het gouvernement overgemaakt uiterlijk de vijf en twintigste dag nadat het decreet aan het secretariaat van de raad is gezonden. De koloniale raad vraagt aan het gouvernement alle toelichtingen die hij voor zijn werk nuttig acht. Hij heeft het recht wensen uit te drukken. De raad kan slechts besluiten nemen wanneer de meerderheid van zijn leden vergaderd is. De beslissingen worden genomen met, volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen, wordt het in overweging genomen ontwerp verworpen. Door toedoen van het secretariaat wordt een beknopt verslag der vergaderingen van de raad uitgegeven. De kosten voor de koloniale raad vallen ten laste van de begroting van Belgisch-Congo.
Samenstelling van de Koloniale Raad Voorzitter De Heer Minister van koloniën, 7, Koningsplein, Brussel. Ondervoorzitter De Heer LOUWERS (0.), 66, Gulden Vlieslaan, Sint-Gillis (Brussel). Leden door de Koning benoemd De Heren ORBAN (P.), 24, Regentlaan, Brussel. MAQUET (M.), 283, de Broquevillelaan, Sint-Lambrechts-Woluwe. X... SOHIER (A.), 4, Winston Churchilllaan, Ukkel. E. P. VAN WING (J.), van het Gezelschap Jezus, 8, Haachtsesteenweg, Sint ten-Noode. DE WILDE (L. O. J.), 3, Voordries, Gentbrugge. PEIGNEUX, F., 347, Louisalaan, Brussel. Leden door de Senaat benoemd De Heren LAUDE (N.), Io, Prins Albertlaan Antwerpen. VAN DER LINDEN (F.), 47, Stanleystraat, Ukkel. LE RoyE, L., 24, Beeckman de Crayloostraat, Anderlecht. Leden door de Kamer der Volksvertegenwoordigers benoemd De Heren DE CLEENE (N.), Berkenhof, te Nieuwkerken-Waas. VAN DE PUTTE (M.), 84, Sterrewachtlaan, Ukkel. WALEFFE (F.), Winston Churchilllaan, 58, Brussel. Auditeurs : De Heren VAN HECKE (M.), 45, Albertynlaan, Sint-Lambrechts-Woluwe. JENTGEN (J.), 117, Molièrelaan, Vorst.