Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Implementatie Hoofdstuk 7 Besluit Veiligheidsregio’s (bedrijfsbrandweren)
Landelijk ExpertiseCentrum (LEC) BrandweerBRZO
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Inhoud Projectbezetting
6
Voorwoord
7
Inleiding en leeswijzer Inleiding Leeswijzer
8 8 9
Deel I: Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
11
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.5.1 1.5.2 1.6 1.7
Hoofdstuk 1 Wettelijke kaders bedrijfsbrandweerzorg Inleiding Aanwijzingsbevoegdheid: veiligheidsregio Aanwijzingscriterium: bijzonder gevaar Categorieën van inrichtingen Aanwijzingsprocedure Basisprocedure Juridische procedures: bezwaar, beroep en jurisprudentie Bedrijfsbrandweren op basis van vrijwilligheid Verbindingen met richtlijnen (PGS)
12 12 12 12 13 15 15 16 17 17
2 2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.4 2.5 2.5.1 2.5.2 2.5.3 2.5.4 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10
Hoofdstuk 2 Industriële veiligheid Inleiding Wat is Industriële Veiligheid? Beheersing van risico’s - de actoren De industrie Bevoegd gezag Wet milieubeheer Arbeidsinspectie, directie Major Hazard Control (MHC) Brandweer Veiligheidsmanagementsysteem Risico’s beheerst - het vlinderdasmodel Loss of containment Oorzaak Effecten Maatregelen (Lines of Defence) Overheidsbrandweer versus bedrijfsbrandweer Bedrijfsbrandweer versus rampenbestrijding Bedrijfsbrandweer versus bedrijfshulpverlening Technische voorzieningen versus operationele capaciteiten Risico
19 19 19 19 19 20 20 21 21 23 23 24 24 24 25 26 26 28 28
3
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
4
Deel II: Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
29 29
3 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3
Hoofdstuk 3 Procedure aanwijzen bedrijfsbrandweer Inleiding Voorbereiding Aanwijsbeschikkingen Algemene aanwijzing Gefaseerde aanwijzing Aanwijzing op basis van gelijkwaardigheid Na de aanwijzing Actualisatie aanwijsbeschikking Verplichtingen principaal Handhaving
30 30 30 37 37 38 38 41 41 42 43
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4
Hoofdstuk 4 Scenario’s en opstellen bedrijfsbrandweerrapport Inleiding Scenario’s toegelicht Verschillende scenario’s Selectie van geloofwaardige scenario’s Selectie maatgevende scenario’s Zichtbare informatie bij de uitwerking van de scenario’s Uitgangspunten bij uitwerking van scenario’s Algemeen Gaspakdragers Inzet operationeel personeel zonder brandweeruitrusting Benodigde capaciteiten ten behoeve van blussen en koelen Beoordelen juistheid & volledigheid bedrijfsbrandweerrapport Algemene inrichtingsgegevens Processen binnen de inrichting Geloofwaardige en maatgevende scenario’s Beschrijving benodigde bedrijfsbrandweer
44 44 44 44 46 47 50 52 52 52 52 53 53 53 53 54 54
B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
57
5 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.3.6 5.4 5.5
Hoofdstuk 5 Toezicht en Handhaving Inleiding Wettelijke basis Toezicht en handhaving Toezicht Toezichtstrategie Sanctiestrategie Kern-, aanvullende en resterende voorschriften Strafrechtelijk handhaven Bestuursrechtelijk handhaven Gedogen Strategie aanvullende instrumenten
58 58 58 58 60 61 63 64 65 66 67 69
6 6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3
Hoofdstuk 6 Paraatheid bedrijfsbrandweren Inleiding Eisen aan paraatheid van bedrijfsbrandweer Toezicht op de paraatheid van de bedrijfsbrandweer Organisatie van de bedrijfsbrandweer Integriteit stationaire en mobiele brandbestrijdingsvoorzieningen Maatregelgerichte inspectie bedrijfsbrandweerscenario
70 70 70 70 71 71 72
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.6.1 7.6.2 7.6.3 7.7 7.8 7.9 7.10 7.11
8 8.1 8.1.1 8.1.2
Hoofdstuk 7 Opleiding en oefening Inleiding Eisen aan oefenen Oefenbeleid Oefendoelen Vaststellen oefendoelen in oefenprogramma Uitvoering oefendoelen Doelgroep bepalen Bijhouden van kennis en vaardigheden op het opleidingsniveau (basisniveau) Bijhouden van kennis en vaardigheden op specialistisch niveau (specialismen) Oefenvormen Opstellen draaiboeken Beoordelen van het oefenen Oefencycli Gezamenlijk oefenen bedrijfsbrandweer en overheidsbrandweer
73 73 74 74 75 76 76 77 77 77 77 78 78 78 79
Deel III: Organisatie van de uitvoering
81
Hoofdstuk 8 Kwaliteitseisen overheidsorganisatie Inleiding Kennisniveaus artikel 31 Wet veiligheidsregio’s Organisatorische borging
62 62 62 63
5
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Projectbezetting Projectsturing Centrum Industriële Veiligheid (CIV)
Opdrachtnemer
R.T.J. Bouwman A.H.M. van Alphen
Centrum Industriële Veiligheid (CIV)
PL over productieleden VZ Deskundigengroep
K. Kappetijn
Adviesbureau Van Dijke (AVD)
Redactie & consistentie VZ Klankbordgroep
Productieleden A. van Buren
Centrum Industriële Veiligheid
N. Malkoç
Brandweer Amsterdam Amstelland
S. Offermans
Centrum Industriële Veiligheid
M.J.M. van Abeelen
Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond
I. Schot
Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond
T. Heer
Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond
Leden Deskundigengroep J.H. van der Maat
Regionale Brandweer Groningen
P.J.M.L. Keulen
Chemelot Parc Protection
J.J.M. Haakman
Forbo Flooring B.V., Krommenie
J.W.M. Woestenburg
Shell Nederland Raffinaderij bv
E. de Bruin
Gezamenlijke Brandweer
S.D. Meijer
Brandweer Westelijke Mijnstreek
M.M.Tabaka MSHE
Regionale brandweer Zuid-Holland Zuid
N.A. Gret
Brandweer Amsterdam Amstelland
Leden Klankbordgroep C. Pronk/ W. Klijn
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Min BZK) Directie Brandweer en GHOR
J. Stuip
Cabo
Jac. Broeders
VNCI
J. van Damme
VNCI
R. Nagtzaam
VNO
A. Rooseboom
Inspectie VROM
P. Kers
DCMR
J. van Dixhoorn
NVBR netwerk M&I
B. Janssen
NVBR netwerk OGS & BBW
W. van Dijk
Inspectie BZK / I-OOV
M. Ingenbleek
Ministerie VROM
C. Smit
Ministerie V&W
J. Post
NIFV
P. van Lieshout
Ministerie SZW / AI-MHC
6
Projectbezetting
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Voorwoord Met de in werking treding van enkele nieuwe wetten, zoals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en de Wet veiligheidsregio’s wordt een start gemaakt met de modernisering van de regelgeving op het gebied van veiligheid. Niet alleen worden hiermee processen meer afgestemd en centraler, tevens ontstaat een duidelijker verdeling van verantwoordelijkheden tussen veroorzaker van een risico en de regulerende overheid. De veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een goede voorbereiding op de uiteindelijke incidentbestrijding en een goede regie op de gehele veiligheidsketen. Met het instrument tot het aanwijzen van bedrijfsbrandweren kan het bestuur van de veiligheidsregio een deel van de repressie brandweertaak organiseren bij specifieke inrichtingen. Hiermee wordt aangehaakt bij het oude Besluit Bedrijfsbrandweren, zoals deze onder de brandweerwet 1985 viel en waar in 2007 een eindadvies naar aanleiding van een evaluatie is gepubliceerd. Beoordeling van de noodzaak van bedrijfsbrandweerzorg is een specifieke en ingewikkelde materie. Voor vergelijkbare scenario’s binnen en buiten een bedrijfslocatie kunnen verschillende voorzieningenniveaus aan de orde zijn. Voor een scenario in de vrije ruimte hoeft de overheid niet dezelfde operationele normen aan te houden als een bedrijf voor een vergelijkbaar scenario op het bedrijfsterrein. Deze ongelijkheid is alleen houdbaar en uitlegbaar als partijen zich bewust zijn van de tweeledigheid van de verantwoordelijkheid van de overheid: 1. De verantwoordelijkheid tot organisatie van de collectieve voorziening op het afgesproken niveau; 2. De verantwoordelijkheid tot beoordeling en eventuele aanwijzing van een bedrijf als bedrijfsbrandweerplichtig. Overheid en bedrijfsleven moeten elkaar in deze complexe materie vasthouden. Samen staan voor maatregelen die belangrijk (en nodig) zijn voor veiligheid, maar ook samen staan voor de laagst realiseerbare kosten daarvoor. Het opleggen van bedrijfsbrandweren heeft dan ook een bijzondere kans in zich tot samenwerking tussen bedrijf en overheid. Daarnaast koppelt een analyse van (mogelijke) bedrijfsbrandweerscenario’s zeer direct repressieve inspanningen aan preventieve voorzieningen. De praktijk heeft laten zien dat het een belangrijke motivator kan zijn voor meer of beter geborgde preventieve voorzieningen. Tot slot kennen bedrijfsbrandweren een belangrijke relatie met het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999, waarin de integraliteit van arbo- en milieuveiligheid en de organisatorische boring van maatregelen centraal worden gesteld. Deze werkwijzer Bedrijfsbrandweren heeft tot doel een handreiking te bieden bij de uitvoering. De doelgroepen zijn bedrijf, opsteller van een bedrijfsbrandweerrapport, de toezichthouders op een bedrijfsbrandweerrapport en de commerciële bureaus die vaak in verschillende fases ondersteunen. De ontwikkeling van de werkwijzer bedrijfsbrandweren is gefinancieerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat het een hulpmiddel mag zijn bij een vruchtbare samenwerking.
Centrum Industriële Veiligheid
Voorwoord
7
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Inleiding en leeswijzer Inleiding Van oudsher zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor brandweerzorg. De Brandweerwet 1985 legde de verantwoordelijkheid voor (kortweg) “het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en ongevallen anders dan bij brand” via artikel 1 bij het gemeentebestuur. Diezelfde Brandweerwet bood via artikel 13 het gemeentebestuur de mogelijkheid om bedrijven te beoordelen op eventuele bedrijfsbrandweerplichtigheid. Als het gemeentebestuur reden had om aan te nemen dat een bedrijf “een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid” kon veroorzaken, kon dat bedrijf verzocht worden om informatie aan te reiken om dat vermoeden te staven. Die informatie komt veelal beschikbaar als onderdeel van een veiligheidsrapportage (VR) in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 of via een losse rapportage die speciaal voor dit onderwerp wordt opgesteld (de zogenaamde bedrijfsbrandweerrapportage). Werd het vermoeden hard gemaakt, dan kon aanwijzing van het bedrijf als bedrijfsbrandweerplichtige inrichting volgen. Bleek uit de informatie die het bedrijf aanreikte dat er geen sprake was van bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid, dan volgde een beschikking met de overwegingen om niet over te gaan tot een aanwijzing. In 1990 is via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) verder invulling gegeven aan dit onderwerp. Deze AMvB is het Besluit Bedrijfsbrandweren 1990. De AMvB gaf vooral regels voor de te volgen procedure, toetsingscriteria en de wijze waarop in de informatiebehoefte van een gemeente voorzien kon worden. Het was aan gemeenten zelf gelaten om inhoudelijke criteria en normen te stellen aan een eventuele bedrijfsbrandweerorganisatie. Maatwerk per bedrijf en per gemeente was voor de wetgever uitgangspunt. In het land is vanaf 1991 gewerkt met het beschikbare instrumentarium. Gemeenten als Rotterdam, Dordrecht en Vlissingen hebben dit grootschalig opgepakt, gezien de grote hoeveelheid bedrijven in hun haven- en industrie-gebied die mogelijk onder de werking van deze regeling zouden kunnen vallen. Elders in het land is het veelal kleinschaliger opgepakt, met die aantekening dat ook in andere gebieden sprake kon zijn van grote industriële complexen. In de toepassingspraktijk zijn verschillende dossiers terecht gekomen bij de bestuursrechter die zowel over principiële als zeer technische onderwerpen uitspraken heeft gedaan. Met het in werking treden van het BRZO’99 is de procedure met betrekking tot bedrijfsbrandweerzorg dichter komen te staan bij vergunning- en controleprocedures die bedrijven moeten volgen en ondergaan voor milieuveiligheid en arbeidsveiligheid. Een groot deel van de bedrijven die aandacht behoeven op basis van artikel 13 Brandweerwet, zijn BRZO-bedrijven die een PBZO-document of een VR dienen te maken. In een VR komen milieu en externe veiligheid, arbeidsveiligheid en brandweerzorg en rampenbestrijding bij elkaar. Een bedrijf wordt geacht in een VR de risico’s van zware ongevallen voor al die facetten integraal inzichtelijk te maken en aan te tonen dat alle mogelijke maatregelen genomen zijn om de risico’s te beheersen en beperken. Van de verschillende overheden wordt verwacht dat die hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden ook integraal inzetten, waarbij een bedrijf administratief en financieel minimaal wordt belast.
8
Inleiding en leeswijzer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
In 2007 is een eindadvies naar aanleiding van de evaluatie van het bestaande artikel 13 Brandweerwet en het Besluit Bedrijfsbrandweren gepubliceerd1. Enerzijds op 15 jaar toepassing in de praktijk, anderzijds op inpassing in veranderende regelgeving die de beweging richting veiligheidsregio’s ondersteunt. Dit heeft geleid tot een aantal veranderingen: t De wettelijke verankering van de aanwijsbevoegdheid verandert van artikel 13 Brandweerwet naar artikel 31 Wet veiligheidsregio’s; t Het bevoegd gezag voor aanwijzing verandert van het college van B&W van de gemeente naar het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio; t Toezicht op bedrijfsbrandweren wordt geregeld op het niveau van de veiligheidsregio en niet langer op rijksniveau; t Het Besluit Bedrijfsbrandweren 1990 wordt ingetrokken en de inhoud van deze AMvB is grotendeels ondergebracht in hoofdstuk 7 van het Besluit veiligheidsregio’s dat aan de Wet veiligheidsregio’s wordt verbonden. Het juridisch kader voor bedrijfsbrandweerzorg is daarmee opnieuw gesteld. Voor toepassing van deze complexe materie in de praktijk door overheid en bedrijfsleven is deze werkwijzer gemaakt. Deze werkwijzer moet overheid en bedrijfsleven, desgewenst bijgestaan door adviespartners, handvatten geven om op een adequate manier invulling te geven aan verantwoordelijkheden die de wet bij elk heeft neergelegd. Een bedrijf moet kunnen laten zien hoe ze invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid om voorbereid te zijn op zware ongevallen en de vraag of daar een bedrijfsbrandweer voor nodig is, een overheid moet kunnen beoordelen of een bedrijf complete en juiste informatie heeft aangereikt om een oordeel te krijgen over een eventueel bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid. Deze werkwijzer heeft geen juridische status, overheden en bedrijven dienen hun eigen afwegingen te maken omtrent gebruik van de aangeboden handvatten. Dit is de insteek in de nieuwe regelgeving van de Wet veiligheidsregio’s.
Leeswijzer Deze werkwijzer is opgebouwd in drie delen: 1. Algemeen (hoofdstukken 1 en 2); 2. Inhoudelijk (hoofdstukken 3 t/m 7); 3. Organisatorisch (hoofdstuk 8). Ad 1. Het eerste deel schetst de omgeving waarbinnen zich het onderwerp “bedrijfsbrandweerzorg” afspeelt, geeft wettelijke kaders voor industriële veiligheid en aansluitpunten van bedrijfsbrandweerzorg op thema’s en regelingen van externe veiligheid en arbeidsveiligheid. Onderdeel van het eerste deel is ook een aantal inhoudelijke thema’s op het toepassingsgebied van bedrijfsbrandweerzorg. Voor de tekst van de verschillende wettelijke regelingen en de formele toelichtingen wordt verwezen naar www.wetten.nl. Ad 2. Het tweede deel behandelt de processen van aanwijzing en toezicht en handhaving (T&H) en geeft input aan de vormgeving van oefenbeleid voor bedrijfsbrandweren. De toelichtingen op de processen van aanwijzing en T&H bevatten veel voorbeelden die bij het opstellen van een bedrijfsbrandweerrapport behulpzaam kunnen zijn. Ad 3. Het derde deel behandelt de wijze waarop beleidsvorming en organisatie aan de zijde van de overheid kunnen plaatsvinden. Voorts wordt een uitwerking gegeven van de benodigde omvang van een regionale afdeling die inhoudelijk werk wil maken van het beleidsveld “bedrijfsbrandweerzorg”.
1
Adviezen ter verbetering van het Besluit bedrijfsbrandweren van de Begeleidingscommissie Herziening Besluit bedrijfsbrandweren, september 2007
Inleiding en leeswijzer
9
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
In de opzet van de werkwijzer is er voor gekozen om alle bijlagen aan het eind van de totale tekst te plaatsen en enkelvoudig door te nummeren. Bijlage
10
Onderwerp
1
Afkortingen en begrippen
2
Checklist aanwijsproces
3
Voorbeeld aanwijsbeschikking
4
Algemene bepalingen
5
Referentiescenario’s
6
Maatgevende scenario’s
7
Taakanalyses
8
Procesbeschrijving bestuurlijke handhaving
9
Brief waarschuwing handhavingvoornemen
10
Brief handhavingbeschikking
11
Themacontrole organisatie
12
Themacontrole onderhoud brandbestrijdingsmiddelen
13
Themacontrole scenario’s
14
Checklist beoordeling oefenplannen
15
Checklist handhaving
16
Overzicht jurisprudentie
Inleiding en leeswijzer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Deel I:
Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
11
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 1 Wettelijke kaders bedrijfsbrandweerzorg 1.1
Inleiding In artikel 31 van de Wet Veiligheidsregio’s (WVr) en hoofdstuk 7 van het Besluit Veiligheidsregio’s (BVr) is het proces vastgelegd voor het beoordelen en aanwijzen van inrichtingen die in aanmerking kunnen komen voor een bedrijfsbrandweer. De inhoud van hoofdstuk 7 van het BVr is op bepaalde onderdelen gewijzigd naar aanleiding van adviezen2, maar komt verder grotendeels overeen met de tekst van het Besluit Bedrijfsbrandweren 1990. Artikel 31 WVr komt overeen met artikel 13 van de Brandweerwet 1985. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij verschillende ankerpunten voor bedrijfsbrandweerzorg in de regelgeving van het WVr en BVr.
1.2
Aanwijzingsbevoegdheid: veiligheidsregio Op grond van artikel 31 WVr kan het bestuur van de veiligheidsregio overgaan tot het aanwijzen van inrichtingen. Als blijkt dat deze inrichtingen op basis van geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kunnen vormen, kan overgegaan worden tot het afgeven van een beschikking, op grond waarvan de inrichting dient te beschikken over een bedrijfsbrandweer. Wanneer de inrichting is gelegen op, of deel uitmaakt van, een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is en gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat is geboden, berust de aanwijzingsbevoegdheid bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Alle hierna in deze werkwijzer beschreven taken, bevoegdheden en verplichtingen die gelden voor het veiligheidsbestuur, zijn eveneens van toepassing op die situaties waarbij de Minister van BZK (artikel 7.6 Besluit veiligheidsregio’s) bevoegd gezag is. Aan de bevoegdheid om inrichtingen te kunnen aanwijzen zijn in zowel het eerste als het vierde lid van artikel 31 WVr beperkingen verbonden. Op grond van het eerste lid kunnen alleen inrichtingen worden aangewezen die in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid. Het vierde lid bepaalt dat alleen bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) genoemde inrichtingen voor een aanwijzing in aanmerking kunnen komen.
1.3
Aanwijzingscriterium: bijzonder gevaar In het BVr wordt voor het begrip “bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid” dezelfde uitleg aangehouden als werd gehanteerd ten tijde van de Brandweerwet 1985 en het Besluit bedrijfsbrandweren 1990: Er is sprake van bijzonder gevaar indien als gevolg van geloofwaardige incidentscenario’s binnen de inrichting, een schade in de omgeving van die inrichting kan ontstaan die beduidend groter is dan de schade die optreedt door mogelijke ongevallen in de betrokken omgeving zelf en waarop de overheidsbrandweer is berekend d3. Het bestuur van de veiligheidsregio beoordeelt of er sprake is van een bijzonder gevaar. De openbare veiligheid is een ruim begrip waarvoor de verstoring van het dagelijks leven de basis vormt. Daardoor kunnen (ernstige) milieuschade en andere vervolgschade, die het gevolg kan zijn van een incident, ook aangemerkt worden als bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid.
Adviezen ter verbetering van het Besluit bedrijfsbrandweren van de Begeleidingscommissie Herziening Besluit bedrijfsbrandweren, september 2007. 3 Zie paragraaf 1.1. van de bijlage bij het Besluit bedrijfsbrandweren. 2
12
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Volgens de nota van toelichting bij het Besluit bedrijfsbrandweren moet bij de beoordeling van bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid tevens nagegaan worden of er sprake is van een situatie waarbij het risico uitstijgt boven het risico waarop de overheidsbrandweer normaal gesproken is voorbereid. In de nota van toelichting bij het BVr is hierover het volgende opgenomen: Bij het beoordelen van het door de inrichting opgestelde brandweerrapport /VR deel 3 dient dan ook rekening te worden gehouden met het niveau en de capaciteit van die overheidsbrandweer. Het bestuur van de veiligheidsregio mag in een aanwijzingstraject niet een eventueel tekortschietende basisbrandweerzorg compenseren in de uitvoering van het aanwijzingsbeleid (zie de nota van toelichting bij het BVr). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (200702087/1) heeft aangegeven dat bij de beoordeling van bijzonder gevaar, de tijd die de overheidsbrandweer nodig heeft om bij een ongeval of brand te arriveren kan worden betrokken. Ook verschillende rechtbanken hebben dit in uitspraken bevestigd (zie bijlage 16 voor overzicht jurisprudentie). Moet het bevoegd gezag altijd een aanwijzingsprocedure starten als er op een locatie gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn of verwerkt kunnen worden? Dat is mede afhankelijk van het daadwerkelijk voorhanden hebben van, of werken met, gevaarlijke stoffen op een locatie. Hoewel het werken met gevaarlijke stoffen kan zijn vergund, kan het zijn dat daadwerkelijke activiteiten daarmee voor een bepaalde termijn wordt opgeschort of nog niet plaatsvindt. Bevoegd gezag en bedrijf kunnen dan afspraken maken over het startmoment van een aanwijzingsprocedure of het in werking treden van een eventueel afgegeven aanwijzing. Belangrijk is dan wel dat deze afspraken transparant en handhaafbaar zijn en daadwerkelijk nageleefd worden.
1.4
Categorieën van inrichtingen De BVr is de AMvB waarin de categorieën inrichtingen zijn benoemd die als bedrijfsbrandweerplichtig kunnen worden aangemerkt. Hoofdstuk 7 van dat besluit gaat over bedrijfsbrandweerzorg. In artikel 7.1 van het BVr is vastgelegd dat de volgende inrichtingen in aanmerking kunnen komen voor een aanwijzing: t Inrichtingen waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) van toepassing is; t Inrichtingen met installaties waarop hoofdstuk 2, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (ARIE-regeling) van toepassing is en mits het inrichtingen betreft: - die zijn bestemd voor de opslag in verband met vervoer van in die afdeling genoemde stoffen, of - spoorwegemplacementen voor zover deze geen onderdeel zijn van een inrichting; t Inrichtingen waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen (hierop geldt een uitzondering voor inrichtingen waarop artikel 44 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen van toepassing is);
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
13
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Het bestuur van de veiligheidsregio kan ook inrichtingen aanwijzen die gezamenlijk over een bedrijfsbrandweer dienen te beschikken (artikel 7.3, derde lid BVr). Het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing is comple-mentair op verplichtingen – waaronder de verplichtingen die verbonden zijn aan de vergunning in het kader van de Wet milieubeheer – waaraan de bestuurder van de inrichting reeds op grond van andere regelgeving dient te voldoen. Dit impliceert dat iedere inrichting desgevraagd te allen tijde een bedrijfsbrandweerrapport moet indienen. Immers de WVr en het BVr hebben geen zeggenschap over die processen die op grond van andere regelgeving plaatsvinden. Daarom kan de in artikel 7.3 derde lid genoemde gezamenlijke aanwijzing alleen betrekking hebben op de beoordeling van de overgelegde informatie en de uitvoering en invulling van de verplichtingen in de aanwijsbeschikkingen. Hiervoor kunnen onder andere de volgende uitvoeringsvormen worden gehanteerd. a. Een bedrijfsterrein met een site-trekker constructie. Het gaat hierbij om een gezamenlijk bedrijfsterrein waarop meerdere bedrijven met ieder een eigen vergunning in het kader van de Wet milieubeheer zijn gevestigd en die een functionele, organisatorische en technische binding met elkaar hebben. Eén van de bedrijven neemt vervolgens de uitvoering van de voor het gehele terrein gehanteerde collectieve (bluswatervoorziening, mobiele middelen en de personele component van de) bedrijfsbrandweer op zich. Voor ieder bedrijf is een eigen bedrijfsbrandweerrapport opgesteld, waarbij de collectieve voorzieningen in een apart document zijn beschreven. Het collectieve document is ondertekend door alle betrokken bedrijven. De betrokken bedrijven besteden hierbij de verplichting uit hun bedrijfsbrandweeraanwijzing m.b.t. bijvoorbeeld bluswatervoorziening, mobiele middelen en de personele component uit aan dat bedrijf op het bedrijfsterrein dat die collectieve voorzieningen voor haar rekening neemt. b. Bepaalde categorieën inrichtingen vertonen een grote mate van gelijkvormigheid in zowel de werkprocessen als de aanwezige veiligheidsvoorzieningen als de incidentscenario’s, waardoor de omvang van zowel de personele als materiële component van bedrijfsbrandweeraanwijzing van die bedrijven gelijk zijn. Vaak bevinden deze bedrijven zich in de directe nabijheid van elkaar. Ter illustratie kan gedacht worden aan containerterminals, maar dit kan ook van toepassing zijn op andersoortige bedrijven. Deze bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een geclusterde aanwijzing. Hierbij krijgt ieder bedrijf zijn eigen aanwijsbeschikking maar mag een bepaald aantal bedrijven gebruik maken van dezelfde bedrijfsbrandweerpool die met name is samengesteld uit mobiel materieel en de personele component. Uit de informatie in de bedrijfsbrandweerrapporten dient niet alleen te blijken dat er sprake is van gelijkvormigheid, maar ook dat de onderlinge afstand tussen de bedrijven zodanig is dat de aan de beschikking verbonden opkomsttijd van de bedrijfsbrandweer bij een geclusterde aanwijzing niet in het geding is. Een geclusterde aanwijzing kan de financiële lasten, of benodigde investeringen, voor de betrokken bedrijven beperken. Voor een analyse van de maximale omvang van een cluster zijn onder meer de volgende criteria relevant: a. Te realiseren opkomsttijd jegens het bedrijf dat het verst weg gelegen is; b. Acceptatie van gelijktijdigheid van incidenten.
14
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
1.5
Aanwijzingsprocedure
1.5.1
Basisprocedure Het BVr bevat een beschrijving van de procedure die overheid en bedrijf dienen te volgen om tot een oordeel te kunnen komen omtrent een eventuele bedrijfsbrandweerplicht. In onderstaand schema zijn de verschillende stappen in de initiële procedure benoemd. In hoofdstuk 4 van deze werkwijzer wordt meer in detail stilgestaan bij elke stap en wordt verwezen naar beschikbare bijlagen. Veld- en/of dossieronderzoek om na te gaan of er bij een bepaalde inrichting of inrichtingscategorie sprake kan zijn van bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid. Selectie van te beoordelen bedrijven. Eventueel vaststellen van uitvoeringsbeleid
Figuurr 1. Stappen 0&1: Voor-bereiding & selectie
Als beleidskeuzes en prioriteiten zijn gemaakt en vastgelegd kunnen concrete procedures per bedrijf starten
Stap 2: Planning voor individueel bedrijf
Principaal krijgt informatie over het voornemen, het proces en ontvangt documentatie
Stap 3: Vooroverleg / startbijeenkomst
Bestuur verzoekt formeel om bedrijfsbrandweerrapport en biedt mogelijkheid voor tussentijds overleg (termijn voor oplevering van rapport in drie maanden gaat lopen)
3 maanden
Stappen 4&5: opstellen rapport of info in VR-rapport
Bestuur ontvangt rapportage en beoordeelt of informatie volledig en juist is (termijn voor beoordeling is niet wettelijk bepaald, aansluiting bij beginselen behoorlijk bestuur)
Stap 6: ontvangst en beoordeling
Er wordt aanvullende informatie gevraagd als informatie niet juist en/of volledig is (locatiebezoek kan een optie zijn)
aanvullende informatie nee
6 weken
ja Stap 7: ontwerp-aanwijzing
Stap 8: wettelijk adviseurs
Stap 9: hoorgesprek
Stap 10: aanwijsbeschikking
wijzigingen
Zodra de veiligheidsregio over voldoende informatie beschikt wordt een oordeel over een eventuele bedrijfsbrandweerplicht gegeven en volgt: - een ontwerp versie van de aanwijsbeschikking of - een afwijzingsbesluit Ontwerpversie aanwijsbeschikking wordt voor advies voorgelegd aan wettelijk adviseurs
Principaal wordt uitgenodigd voor hoorgesprek om visie in te brengen op het voornemen om het bedrijf aan te wijzen en de voorwaarden die hieraan in de beschikking verbonden worden. Notulen gaan samen met definitieve beschikking naar bedrijf Definitieve beschikking treedt op aangegeven datum in werking en wordt onherroepelijk als geen bezwaar wordt ingediend Bij significante wijzigingen die invloed hebben op de beschreven scenario’s en omvang van de aanwijzing, dient het bedrijf een nieuw bedrijfsbrandweerrapport op te stellen. Hierna start het traject opnieuw
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
15
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
In bovenstaand schema is er van uitgegaan dat een veiligheidsregio reeds een beleid heeft opgesteld om invulling en uitvoering te kunnen geven aan de activiteiten die verbonden zijn aan artikel 31 WVr en hoofdstuk 7 BVr. Binnen het vastgestelde beleid zijn documenten met ter zake relevante informatie aanwezig, die aan de betrokken principaal van een inrichting verstrekt kunnen worden en die een nuttige informatiebron vormen bij het opstellen van het bedrijfsbrandweerrapport (zie ook de bijlagen bij deze werkwijzer). In hoofdstuk 4 van deze werkwijzer wordt nader ingegaan op de informatie die in het bedrijfsbrandweerrapport dient te worden opgenomen en op welke wijze de maatgevende scenario’s worden geselecteerd en vastgesteld en hoe vervolgens de beoordeling op juistheid en volledigheid van de informatie in het rapport plaatsvinden. Bij het doorlopen van de verschillende stappen van de procedure kan het bestuur te allen tijde een locatiebezoek uitvoeren. Mocht een bedrijf niet van zins zijn een bedrijfsbrandweerrapport in te dienen, dan heeft het bestuur van de veiligheidsregio de mogelijkheid dit af te dwingen, bijvoorbeeld door het opleggen van een dwangsombesluit of het inzetten van strafrechtelijke handhaving. Bij een niet volledig rapport kan de veiligheidsregio gefundeerd aannames doen en daarmee de beschikking afronden.
1.5.2
Juridische procedures: bezwaar, beroep en jurisprudentie Een besluit van het bestuur van de veiligheidsregio om een bedrijf aan of af te wijzen is een besluit waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Bezwaar dient binnen 6 weken gemaakt te worden bij het bestuur van de veiligheidsregio. Een bezwaar dient in essentie om het bestuur in staat te stellen de primaire beslissing te kunnen heroverwegen, op basis van ingediende bezwaargronden. Tegen een nieuw besluit van het bestuur kan beroep worden aangetekend bij de rechtbank. Tegen een uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden aangetekend bij de Raad van State. Het aantekenen van bezwaar, beroep of hoger beroep heeft geen schorsende werking op de uitvoering van een aanwijzing. Dat houdt in dat een bedrijf onverkort aan de eisen van het aanwijzingsbesluit dient te voldoen. Als het voor een bedrijf belangrijk is om uitvoering van de aanwijzing gedurende de hoofdprocedure op te schorten, dient een voorlopige voorziening gevraagd te worden bij de president van de rechtbank. Het vragen van een voorlopige voorziening kan in elk van de drie fasen worden gedaan. Trajecten van bezwaar en (hoger) beroep worden in deze werkwijzer niet nader uitgewerkt omdat de proces-stappen, termijnen en adressanten voorgeschreven zijn in de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). In de bijlage bij de werkwijzer is een checklist opgenomen die mede gebruikt kan worden om te controleren of in het basistraject en de juridische procedures de juiste stappen zijn gezet. In de toepassingspraktijk van het Besluit Bedrijfsbrandweren 1990 zijn verschillende aanwijzingsdossiers aan de rechter voorgelegd. In bijlage 16 is een overzicht opgenomen van rechtelijke uitspraken over verschillende zienswijzen van overheid en bedrijf.
16
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
1.6
Bedrijfsbrandweren op basis van vrijwilligheid Veel bedrijven in Nederland organiseren bedrijfsbrandweerzorg op vrijwillige basis. Vaak zijn hier zeer betrokken en goed opgeleide mensen mee bezig. Ook hier geldt dat inzetsnelheid, locatiekennis en kennis van bedrijfs-processen kunnen bijdragen aan een snelle de-escalatie van een beginnende calamiteit. Argumenten daarvoor kunnen zijn: t Zorg voor mensen en/of goederen op de locatie, buiten de kaders van artikel 31 WVr en Hst 7 BVr; t Bedrijfsbrandweer draagt bij aan bereddering en snelle teruggang naar reguliere bedrijfsvoering na ongeval of brand; t Bedrijfsbrandweer is opgedragen of overeengekomen met verzekeraars; t Bedrijfsbrandweer is toegestane hobby en doorgegroeid naar onderdeel van personeelszorg; t Bedrijfsbrandweer is op basis van andere regelgeving dan 31 WVr en Hst 7 BVr een onderdeel in het veiligheidssysteem van een bedrijf dat compenserend is voor iets anders. Veel van de procedures uit wet- en regelgeving voor bedrijfsbrandweerzorg zijn hierop niet van toepassing. Bevoegd gezag en bedrijf dienen zich te realiseren dat ook een vrijwillige brandweer van voldoende kwaliteit moet zijn om ook als zodanig te kunnen worden beschouwd. Als een grote autofabriek of bloemenveiling zelf een 1e eenheid wil borgen voor de inzet bij brand en ongevallen, heeft de werkgever de verantwoordelijkheid om de spullen, mensen en procedures ook af te stemmen op een volwaardige invulling van die rol. Een gemeente die in overleg met de veiligheidsregio toestaat dat deze fabriek de eerste eenheid levert in geval van ongevallen of brand, heeft de verantwoordelijkheid om enerzijds te beoordelen of de beschikbaarheid en omvang van deze vrijwillige brandweer is afgestemd op de incidentscenario’s en er anderzijds op toe te zien dat die eerste eenheid aan dezelfde eisen voldoet als de eerste eenheden die uitrukken naar andere plekken in de gemeente.
1.7
Verbindingen met richtlijnen (PGS) Artikel 31 WVr en hoofdstuk 7 van het BVr geven primair kaders en uitgangspunten ten aanzien van verantwoor-delijkheden, bevoegdheden en procedures op het beleidsveld van bedrijfsbrandweerzorg. De wet en het besluit bevatten geen inhoudelijke eisen, normen of criteria op het gebied van bedrijfsbrandweerzorg. Het wordt aan het bedrijf gelaten om aan te geven welke normen, criteria, eisen en methodieken zijn gehanteerd bij het opstellen van de bedrijfsbrandweerrapportage en het wordt aan het bevoegd gezag gelaten om te bepalen welke inhoudelijke eisen, normen, criteria en methodieken door haar worden gehanteerd bij de beoordeling en toetsing. Het verdient aanbeveling dat bevoegd gezag en bedrijf hierover voorafgaand aan de daadwerkelijke start van een aanwijzingsprocedure afspraken maken. Het bevoegd gezag kan vooraf zowel inhoudelijke beleidskaders vaststellen als technische richtlijnen van toepassing verklaren. Industriële Veiligheid kent een scala van activiteiten waar gevaarlijke stoffen een centrale rol spelen bij het opstellen en implementeren van beheersmaatregelen en voorzieningen ter voorkoming van ontstaan van calamiteiten en de beheersing/beperking van de gevolgen. De technische en organisatorische aspecten van de beheersmaatregelen en voorzieningen zijn beschreven in verschillende PGS-richtlijnen (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen).
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
17
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Voor de volgende PGS-richtlijnen dient een directe link gelegd te worden naar het hebben van een beheersorganisatie in relatie tot calamiteitenbestrijding en -beheersing: t t t t t
PGS 7 (Opslag van vaste minerale anorganische meststoffen); PGS 12 (Ammoniak opslag en verlading); PGS 14 (Handboek brandbestrijdingsssystemen); PGS 15 (Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen); PGS 29 (Richtlijn voor bovengrondse opslag brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks).
Deze beheersorganisatie kan vertaald worden naar het hebben van een bedrijfsbrandweer. Voor die gevallen dient de procedure voor het aanwijzen van een bedrijfsbrandweer te worden doorlopen. Voor de inrichtingen die vallen onder het BRZO’99 zijn voor het opstellen van een Veiligheidsrapportages, het opzetten van een Veiligheidsbeheerssysteem en het uitwerken van relevante scenario’s de volgende richtlijnen relevant: t PGS 6 (Aanwijzingen voor implementatie van BRZO’99); t Publicatie interventiewaarden gevaarlijke stoffen VROM-inspectie. In de PGS 6 is uitgewerkt welke informatie minimaal deel zou moeten uitmaken van een veiligheidsrapport en hoe een veiligheidsrapport ingedeeld kan worden. De informatie die in het gehele veiligheidsrapport wordt aangereikt maakt onverkort deel uit van de aanwijzingsprocedure volgens art. 31 WVr.
18
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 2 Industriële veiligheid 2.1
Inleiding Binnen de (chemische) industrie kunnen bedrijfsbrandweren een cruciale rol spelen in het beheersen en beperken van de gevolgen van een incident. Het is echter noch de enige, noch de bepalende factor voor een veilige industrie en de omgang met risico’s. Om de rol en de positie van een bedrijfsbrandweer beter te begrijpen wordt in dit hoofdstuk een toelichting gegeven op het begrip Industriële Veiligheid en de factoren die bijdragen aan de beheersing van risico’s in de industrie.
2.2
Wat is Industriële Veiligheid? Industriële Veiligheid is een breed begrip dat op verschillende manieren kan worden beschreven. De vergunning-verlener voor milieu en de Arbeidsinspectie kijken anders aan tegen Industriële Veiligheid dan de overheids-brandweer of het bedrijfsleven zelf. De overheidsbrandweer verbindt aan Industriële Veiligheid onder meer BRZO- en Beviinrichtingen en alle overige bedrijven die kunnen worden aangewezen voor het hebben van een bedrijfs-brandweer. Voor deze inrichtingen beoogt de overheid de mogelijkheid op het ontstaan van incidenten zo klein mogelijk te houden door het toepassen van aantoonbaar geborgde preventieve maatregelen en voorzieningen (LOD’s). Mocht zich ondanks alle maatregelen en voorzieningen toch een incident voordoen, dan is het zaak de schadelijke gevolgen voor de omgeving zo veel mogelijk te beperken. De brandweer is in dit laatste bij uitstek gespecialiseerd.
2.3
Beheersing van risico’s - de actoren Meerdere actoren spelen een rol bij het realiseren van een veilige industrie. Samenwerking en een goede informatie-uitwisseling zijn daarbij onmisbaar. Elke actor heeft daarbij zijn eigen speerpunten en expertise.
2.3.1
De industrie Vanzelfsprekend ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de beheersing van industriële risico’s bij de industrie zelf. Dit is wettelijk vastgelegd, maar over het algemeen legt de industrie zichzelf ook hoge normen op waar het gaat om de veiligheid van werknemers en het milieu. Hiervoor spelen meerdere motieven een rol: maatschappelijke betrokkenheid, de tevredenheid van het eigen personeel, imago, bedrijfsrisico’s en continuïteit (bijvoorbeeld schade na een ongeval). Door deze betrokkenheid en de gedetailleerde kennis van alle eigen processen, is goede samenwerking tussen overheid en bedrijf essentieel om de risico’s te beperken.
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
19
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
2.3.2
Bevoegd gezag Wet milieubeheer Het bevoegd gezag Wm bekijkt Industriële Veiligheid vooral vanuit de bescherming van het milieu (bodem, water, lucht, geluid, afval, energie) en externe veiligheid. De verankering hiervan vindt plaats via de milieuvergunning. Ingevolge artikel 8.12b van de Wet milieubeheer moeten aan een vergunning in ieder geval in aanmerking komende voorschriften verbonden worden met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen. De wettelijke taak (voorheen Brandweerwet 1985, thans WVr) voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en ongevallen anders dan bij brand ligt bij burgemeester en wethouders en is door hen opgedragen aan de veiligheidsregio. Bij het opstellen van de milieuvergunning zijn burgemeester en wethouders wettelijk adviseur en daarmee komt ook de veiligheidsregio (brandweer) in beeld voor advies. Dit biedt de mogelijkheid om ook een aantal maatregelen vast te leggen die een positieve bijdrage leveren aan de fysieke veiligheid buiten de inrichting. Dit gaat dan vooral om brandbeheersende en brandbestrijdings maatregelen als bluswatervoorziening en sprinklers, maar ook om organisatorische maatregelen zoals een bedrijfsnoodplan en onderhoud en inspectie. Het opnemen van de voorbereiding op de rampenbestrijding valt binnen de zogenaamde verruimde reikwijdte en is een bijdrage aan verbetering van de externe veiligheid (NMP4 2001). In een aanwijzingstraject is de brandweer verplicht het bevoegd gezag Wm in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over een voorgenomen besluit. De Wm-adviseur heeft het recht en niet de plicht om een advies uit te brengen. Het uitgebrachte advies dient door de brandweer in de besluitvorming te worden meegenomen. Het advies heeft de status van deskundigenbericht waarin op basis van kennis, technologische expertise en leerervaringen een advies gegeven wordt over de (on)wenselijkheid en strijdigheid van de verplichting met voorschriften in de Wm-vergunning in relatie tot de voorwaarden die aan de bedrijfsbrandweer worden verbonden. Het bevoegd gezag Wm kan in zijn advies afwegen of een dergelijke verplichting in redelijke verhouding staat tot andere, door het bedrijf reeds getroffen veiligheidsmaatregelen die op handhaafbare wijze zijn verbonden aan de Wmvergunning. Indien de ontvanger van het advies (de brandweer) besluit om af te wijken van dit advies zijn zij, volgens de Awb, verplicht om in een motivatie aan te geven waarom zij besluiten tot afwijken van het gegeven advies.
2.3.3
Arbeidsinspectie, directie Major Hazard Control (MHC) Binnen de Arbeidsinspectie is de directie Major Hazard Control (MHC) belast met het toezicht op de veiligheid binnen de BRZO- en ARIE-bedrijven. De Arbeidsinspectie benadert de risico’s op zware ongevallen, de zoge-naamde majeure risico’s, vanuit het oogpunt van de veiligheid van de werknemers. De Arbeidsinspectie is hierin primair een toezichthoudende organisatie. Vanuit MHC ligt de focus op de beheersing van procesveiligheids-risico’s als brand, explosie en blootstelling van werknemers aan (acuut) toxische gevaarlijke stoffen. Deze inspectietaak wordt binnen BRZO-bedrijven in nauwe samenwerking met de andere actoren (bevoegd gezag Wm en brandweer) uitgevoerd. Hierbij wordt op proces- en installatieniveau gekeken (maatregelgericht) als naar het binnen bedrijven gehanteerde veiligheidsmanagementsysteem (systeemgericht). In die gevallen waar toch sprake is van het optreden van (zware) ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn én sprake is van slachtoffers onder de werknemers, pleegt de AI ongevalonderzoek. Ook de AI is een partner die in het aanwijsproces verplicht om advies gevraagd dient te worden. De AI heeft eveneens de vrijheid om te bepalen of daadwerkelijk advies gegeven wordt of niet.
20
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
2.3.4
Brandweer De brandweer benadert industriële veiligheid vanuit het oogpunt van aantoonbare geborgde preventie van het ontstaan, de bestrijding en/of beheersing van incidenten. De brandweer heeft daarbij een aantal taken om de risico’s in de industrie zo klein mogelijk te houden. Op hoofdlijnen zijn deze taken beschreven in de Wet veiligheidsregio’s (WVr) en het Besluit veiligheidsregio’s (BVr). Ook op basis van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO’99) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) voert de brandweer activiteiten uit. Het gaat daarbij onder andere om de volgende taken: t t t t t t t t t t
Advisering over ruimtelijke ordening; Advisering over de Wm-vergunning; Aanwijzen en controleren van een bedrijfsbrandweer; Controleren van preventieve en repressieve voorzieningen; Controleren van het veiligheidsbeheerssysteem; Uitvoeren van incidentonderzoek; Opstellen van aanvalsplannen; Opstellen van rampenbestrijdingsplannen; Voorlichting naar de bevolking over zelfredzaamheid; Oefenen van plannen.
Uitgaande van de basisformule “risico = kans x effect”, speelt het beleidsveld rond bedrijfsbrandweerzorg zich met name af aan de effectkant van risico’s.
2.4
Veiligheidsmanagementsysteem Om veilig werken aantoonbaar te maken is implementatie van (een zo volledig mogelijk) veiligheidsmanagement-systeem essentieel. Dit is een vereiste voor alle BRZO-bedrijven, maar ook voor andere industriële bedrijven is het een aanbeveling om veiligheidsmanagement vast te leggen voor hun organisatie. Een veiligheidsmanagement-systeem bevat procedures voor bijvoorbeeld het doorvoeren van wijzigingen, het veilig uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het systematisch uitvoeren van risico-analyses. Een goed veiligheidsmanagementsysteem is bovendien “zelfonderhoudend”. Dit betekent dat ook is vastgelegd hoe het systeem periodiek op volledigheid en toepasbaarheid wordt getoetst. Een belangrijk element daarbij is een gesloten Plan-Do-Check-Act cyclus (zie PDCA-cirkel in onderstaand figuur). Het NNI heeft hiervoor een Technische Afspraak opgesteld en gepubliceerd in de NTA 8620.
Figuurr 2. Veiligheidsmanagementsysteem "
IG en BR
* <"
*E"
Legenda Meta PDCA cirkel
DB
BU
Gebogen in
6ÀÌi`iÊÕÌ 6
A TP
Maatregelen
UÊ vviVÌiv UÊ">v
>iÊÛ>ÊL>ÃÃÀâ>> UÊ">v
>iÊÛ>Ê>`iÀiÊ" ½Ã UÊ6>`iiÀL>>À UÊ6iÀviiÀL>>À
P&O Personeel en Organisatie IG en BR Identificatie van gevaren Beoordeling van de ricico’s BU Beheersing van de uitvoering MOC Management Of Change DB Directiebeoordeling VN Voorbereiding op Noodsituatie TP Toezicht op de Prestatie A Uitvoeren van Audits
"
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
21
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Organisaties die naast andere vereisten beschikken over een sluitend en functionerend veiligheidsmanagementsysteem waarbij zowel technische als organisatorische maatregelen zijn getroffen voor risicobeheersing, worden ook wel High Reliability Organisations (HRO) of uitermate betrouwbare organisaties genoemd. Uit onderzoeken van zware incidenten en grote industriebranden wereldwijd is gebleken dat sprake was van organisaties die (als het ware) toelieten dat de voorwaarden werden gecreëerd om het incident te laten plaatsvinden. Binnen HRO’s kunnen weliswaar voorvallen en incidenten optreden, maar daar wordt adequaat op gereageerd, waardoor tijdig corrigerende maatregelen genomen kunnen worden om escalatie tot een groot incident (door het doorbreken van meerdere Lines of Defence) te voorkomen. De volgende niet limitatieve opsomming bevat kenmerken die typerend zijn voor een HRO. t De aandacht van HRO’s gaat primair uit naar de vraag welke voorvallen en incidenten er hebben plaatsgevonden. Waarom vonden deze plaats en welke LOD’s hebben hierbij gefaald. Niet-HRO organisaties zijn vooral geïnteresseerd in statistieken over hoeveel uur er storingvrij en zonder ongevallen gewerkt is; t Binnen een HRO zal de alertheid worden opgeschroefd in plaats van afgezwakt als er een bepaalde periode geen voorvallen en incidenten zijn opgetreden. Het algemene standpunt is dat iedere activiteit automatisch ongevallen en incidenten met zich brengt. Als die niet gemeld of gerapporteerd worden is er iets mis in de organisatie. Een activiteit uitvoeren zonder voorvallen en incidenten is onmogelijk; t Binnen de HRO bestaat een natuurlijke weerstand tegen het afzwakken of mooier presenteren van feiten en situaties. In niet-HRO’s gaan medewerkers nogal eens voor de overtreffende trap om hun boodschap rondom een bepaald risico onder de aandacht van het management te brengen. Dit kan voorkomen worden door iedere melding over een risico met respect te behandelen; t Faciliteer een open communicatie in de organisatie. Enerzijds moet over de voor- en nadelen van een door een operator bedachte wijziging open gecommuniceerd kunnen worden, anders is dit een stimulans voor operators om hun eigen referentiekader voor het uitvoeren van de werkzaamheden te creëren. Anderzijds moeten de uitvoerende betrokken worden bij het doorvoeren van door het management voorgestelde wijzigingen. Dergelijke interacties ondersteunen een integrale beoordeling ten behoeve van de Management of Change (MOC) procedure; t HRO’s hebben een dynamische en innoverende in plaats van een statische of conservatieve bedrijfs-voering. Ondanks dat bepaalde processen ogenschijnlijk probleemloos verlopen, blijft men bereid ook hier periodiek kritisch naar te kijken. Door na te gaan of ze zijn afgestemd/aansluiten op andere processen die wel zijn veranderd en actief navraag te doen naar ervaringen en leermomenten van zusterbedrijven of concurrenten; t Binnen HRO’s wordt met respect omgegaan met expertise en wordt het ontwikkelen van expertise actief gefaciliteerd. Bedrijven investeren niet altijd in het ontwikkelen van expertise en denken dat dit ad hoc op basis van inhuur kan worden geborgd. Er is echter een significant verschil tussen een bedrijfsspecifieke expertise en een externe expert. Een externe expert is iemand die heel veel weet van een bepaald vakgebied en die op specifieke goed geformuleerde vraagstukken een antwoord kan geven. Dit antwoord moet dan vaak nog vertaald worden naar een specifieke bedrijfssituatie waarmee de expert dan minder bekend is. Expertise is bedrijfsspecifiek waarbij het belangrijk is te erkennen dat alleen de mensen die op een bedrijf werken kunnen beschikken over een historisch besef. Organisaties hebben geen geheugen maar kunnen wel historie opbouwen. Organisaties hebben tot doel de omstandigheden te creëren om het werk mogelijk te maken;
22
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
t HRO’s maken gebruik van technisch hoogopgeleide bruggenbouwers met goede sociale vaardigheden ook wel mediators genoemd. Binnen complexe bedrijven zijn diverse disciplines (chemisch technologen, procestechnologen, fire engineers, elektrontechnologen, veiligheidsdeskundigen, etc.) operationeel. Het gaat hierbij vaak om specialisten die een exact vak hebben geleerd. De rol van communicatie (informatieuitwisseling door zenden EN ontvangen) tussen vakdisciplines onderling en naar het hogere management is vaak ten onrechte onderbelicht. Soms lijkt communicatie in geheimtaal plaats te vinden. Hierdoor kan essentiële informatie verloren gaan. Uit resultaten van incidentonderzoek blijkt vaak dat dit –“ ik wist niet dat zijn opmerking zulke ernstige gevolgen kon hebben” – een belangrijke oorzaak is. Mediators fungeren als tolk tussen de verschillende disciplines. Ze zorgen er onder andere voor dat technische rapporten ook voor anderen dan de opsteller leesbaar worden. t HRO’s weten de resultaten van audits, inspecties, evaluatieonderzoeken, maar ook prestatie-indicatoren op hun waarde te schatten en te gebruiken binnen de juiste context.
2.5
Risico’s beheerst - het vlinderdasmodel Als zich in de industrie een ongeval voordoet, is daar vaak een hele reeks van gebeurtenissen aan voorafgegaan. Elk van deze gebeurtenissen in die reeks had waarschijnlijk kunnen worden voorkomen door adequate maat-regelen te treffen. Het hele stelsel van maatregelen om risico’s te beheersen wordt vaak weergegeven in het vlinderdasmodel. Hiermee worden ook de onderlinge afhankelijkheden en beïnvloeding goed zichtbaar. Figuurr 3. Hett vlinderdasmodel
LOC legenda:
oorzaken
oorzaken
effecten
effecten maatregelen (lines off defence)
2.5.1
kansbeheersing
effectbeheersing
ontwerp constructie onderhoud zonering procedures VBS opleiding operators niveaumeting .....
detectie kleine blusmiddelen bluswatervoorziening sprinklers bedrijfsnoodplan aanvalsplannen opleiding bedrijfsbrandweer oefenen .....
Loss of containment Centraal in de vlinderdas - de knoop - bevindt zich het “loss of containment”. Dit is het moment waarop een gevaarlijke stof onbedoeld buiten zijn omhulling komt. Als het om een brandbare stof gaat, is deze op dit punt over het algemeen nog niet ontstoken. Gaat het om een giftige stof dan heeft deze nog geen slachtoffers veroorzaakt.
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
23
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
2.5.2
Oorzaken Aan de linkerzijde van de vlinderdas bevindt zich de gebeurtenissenboom. Hierin zijn de oorzaken genoemd die kunnen leiden tot een loss of containment. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen directe oorzaken en basisoorzaken. Voorbeelden van directe oorzaken zijn corrosie, hoge druk en externe impact. Onder basisoorzaken worden gebeurtenissen verstaan die het ontstaan van de directe oorzaak mogelijk maken. Basisoorzaken kunnen bijvoorbeeld ontwerpfouten zijn, falende veiligheden, een slecht onderhouden omhulling of verkeerd geïnstalleerde onderdelen. Om het optreden van deze gebeurtenissen te voorkomen, worden maatregelen (lines of defence) aangebracht. Maatregelen kunnen zowel organisatorisch (opgeleid personeel) als technisch (overdrukbeveiliging) zijn.
2.5.3
Effecten Aan de rechterzijde van de vlinderdas bevindt zich de effectenboom. Hier staat de reeks gebeurtenissen die leiden tot het uiteindelijke effect. Bijvoorbeeld het tot ontbranding komen van een brandbare vloeistof, het falen van detectie en de uitbreiding naar een buiten de inrichting gelegen gebouw. Analoog aan de linkerzijde van de vlinderdas kunnen ook hier organisatorische en technische maatregelen worden getroffen om de effecten te beperken. De technische voorzieningen als detectie en sprinklers kunnen over het algemeen niet zonder organisatorische maatregelen zoals een adequaat bedrijfsnoodplan of een bedrijfsbrandweer. De maatregelen (Lines of Defence) aan de effectenkant kunnen ook falen waardoor de ernst/omvang van de effecten toe kan nemen.
2.5.4
Maatregelen (Lines of Defence) Uiteindelijk wordt met het vlinderdasmodel een relatie tussen het ontstaan van een incident, de mogelijke doorontwikkeling en de genomen maatregelen inzichtelijk gemaakt. Deze maatregelen worden ook wel Lines of Defence genoemd. Bij het beoordelen of de ontwikkeling van een scenario als reëel moet worden aangemerkt is het aantal en de kwaliteit van de LOD’s en de betrouwbaarheid hiervan bepalend. De betrouwbaarheid van LOD’s, ook wel de integriteit van de LOD’s genoemd, hangt af van de borging in organisatorische systemen. Het veiligheidsbeheersysteem (zie vorige paragraaf) is hiervan een belangrijk voorbeeld. Over het algemeen kan worden gesteld dat de integriteit van technische maatregelen (als deze aantoonbaar geschikt zijn voor de toepassing en juist zijn ontworpen en aangelegd in de gebruiksfase) afhangt van het systeem van inspectie, onderhoud en testen en dat de kwaliteit (zoals training in het gebruik) van personele maatregelen afhangt van de cyclus van opleiding, training en oefening. Meer informatie over de borging van integriteit is te vinden in publicaties van het Centrum Industriële Veiligheid (Borging Integraal Brandbeveiligingsproces) en in het Engelse Fire System Integrity Assurance van de Organisation of Oil and Gas Producers. Beide gratis op de websites van de organisaties te downloaden.
24
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
2.6
Overheidsbrandweer versus bedrijfsbrandweer De taken van de overheidsbrandweer zijn vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s (artikel 3 en artikel 19). De overheidsbrandweer kan qua omvang en opkomsttijd en middelen echter niet ingericht zijn op alle mogelijke incidenten binnen de regio. Elke veiligheidsregio maakt daarom op basis van de risico’s en de beschikbare middelen de keuze aan welk basiszorgniveau ze voldoet. Richtlijnen worden hiervoor gegeven in de leidraad repressieve brandweerzorg en bijlage 1 van het Besluit veiligheidsregio’s. Deze richtlijnen gaan in op het risicobeeld van de gemeenten in een regio, de operationele capaciteiten die een regio levert en de snelheid waarmee dat gebeurt. Uit een bedrijfsbrandweeranalyse kan blijken dat er op een bedrijf geloofwaardige scenario’s kunnen plaatsvinden die -zonder een inzet van een bedrijfsbrandweer – effecten geven buiten de inrichtingsgrens. De vraag of er sprake is van grotere schade door deze scenario’s dan door ongevallen die in de regio kunnen plaatsvinden, dient afgezet te worden tegen de prestaties waarop de overheidsbrandweer is berekend. Bij deze beoordeling is het niveau van de operationele brandweer die de overheid heeft georganiseerd niet in discussie maar een gegeven, gekoppeld aan de eigenstandige verantwoordelijkheid van de gemeente ex artikel 3 en 19 WVr. Dit kan alleen anders zijn als de gemeente zich niet heeft uitgesproken over het lokaal te realiseren niveau voor brandweerzorg. Met dit als achtergrond beziet de gemeente, bij de beoordeling van een eventuele bedrijfsbrandweerplicht, de effecten (= schade) van de geloofwaardige scenario’s en de bijzondere brandweervoorzieningen die nodig zijn om die scenario’s te kunnen bestrijden. In een bedrijfsbrandweerrapport kan worden aangegeven dat voor het bestrijden en beheersen van de verschil-lende geloofwaardige scenario’s bijzondere voorzieningen nodig zijn. Dit zijn voorzieningen waarop de overheids-brandweer niet is berekend (en ook niet berekend hoeft te zijn). Dat wil niet zeggen dat de overheidsbrandweer niet is voorbereid op grotere calamiteiten in de omgeving van het bedrijf of bij het bedrijf zelf. Dat is ze wel, door maatregelen op alle schakels van de veiligheidsketen. Op een aantal brandweerzaken, die blijken uit een bedrijfsbrandweerrapportage, is de overheidsbrandweer echter niet zodanig voorbereid dat escalatie van de geloofwaardige incidenten kan worden voorkomen. Juist omdat geloofwaardige scenario’s op een inrichting een snellere opkomst noodzakelijk maken kan voor die inrichting een bedrijfsbrandweer worden geëist. Naast opkomsttijd is ook de specifieke kennis van de bedrijfsbrandweer, de specifieke materialen zoals blusmiddelen en de specifieke verantwoordelijkheid van het bedrijf reden om taken bij de bedrijfsbrandweer neer te leggen. Een grafische weergave van het effect van de inzet van een bedrijfsbrandweer is in het volgende figuur opgenomen. Een gegarandeerde snelle opkomsttijd en inzet van deskundig en adequaat uitgerust personeel van de bedrijfs-brandweer met kennis van de installaties en de aanwezige stoffen is in 100% van de gevallen aanzienlijk sneller op de plaats van het incident dan de overheidsbrandweer, die in het gunstigste geval binnen 10 minuten na alarmering bij de poort (toegang) van de inrichting arriveert. Dit is een belangrijke meerwaarde van wat deze regelgeving beoogt te regelen. De schadeontwikkeling bij een inzet van de bedrijfsbrandweer op een maatgevend incident uit de bedrijfsbrand-weerrapporten van een bedrijf wordt in de hieronder opgenomen grafische weergave vergeleken met de schadeontwikkeling bij een (latere) inzet van de overheidsbrandweer. Door de inzet van de bedrijfsbrandweer zal de schade (lage onderbroken, blauwe lijn) beperkt blijven omdat door de snelle inzet het incident gunstig beïnvloed kan worden voordat het buigpunt – dat is het punt waarna uitbreiding van de schade (doorlopende, zwarte lijn) niet meer voorkomen kan worden – in de schadekromme is gepasseerd.
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
25
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
In een worst case benadering (hogere onderbroken, rode lijn) zal de overheidsbrandweer - als gevolg van de tijd benodigd voor de opkomst en het opbouwen van de inzet – pas nadat de schade is uitgebreid een inzet kunnen doen waardoor toch nog verdere uitbreiding van het incident plaatsvindt. Figuurr 4. Schade ontwikkeling bestrijding door bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer
schade
geen bestrijding
bestrijding door overheidsbrandweer
bestrijding door bedrijfsbrandweer
0
2.7
6 minuten
12 minuten
tijd
Bedrijfsbrandweer versus rampenbestrijding Net zoals de overheid zich niet kan voorbereiden op een snelle inzet op alle mogelijke incidenten op alle locaties, zo hoeft ook de bedrijfsbrandweer niet op alle mogelijke scenario’s die op het bedrijfsterrein kunnen ontstaan te zijn voorbereid. Het Besluit veiligheidsregio’s (artikel 7.2, lid 2c) hanteert een drietal criteria voor de scenario’s waarop een bedrijfsbrandweer zich dient voor te bereiden. Dit zijn scenario’s: 1. Die gegeven de aard van een installatie of de inrichting, rekening houdend met de daarin aangebrachte preventieve voorzieningen, als reëel en typerend worden geacht; 2. Waarbij schade aan gebouwen of personen in de omgeving van de inrichting kan ontstaan; 3. Waarbij van preventieve of repressieve maatregelen duidelijk effect verwacht mag worden, waardoor escalatie daarvan wordt voorkomen. Scenario’s die aan deze criteria voldoen worden de geloofwaardige scenario’s genoemd. Die geloofwaardige scenario’s die bepalend zijn voor de omvang en uitrusting van de bedrijfsbrandweer zijn de maatgevende scenario’s. De scenario’s die weliswaar bedenkbaar zijn, maar niet meer te bestrijden of waarvan de kans
26
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
op ontstaan vrijwel nihil is, zijn scenario’s ter voorbereiding op de rampenbestrijding. Bijvoorbeeld het neerstorten van een vliegtuig op een tank met brandbaar en giftig gas. Voor veel BRZO-bedrijven wordt daarom een rampenbestrijdingsplan opgesteld door de veiligheidsregio. In tegenstelling tot een bedrijfsbrandweerscenario ligt de primaire verantwoor-delijkheid voor de rampenbestrijding bij de hulpverleningsdiensten van de overheid. De bedrijfsbrandweer kan echter wel een belangrijke spil zijn in de rampenbestrijdingsorganisatie, vanwege de specifieke kennis en middelen. Bij een effectieve bedrijfsbrandweer is daarom expliciet beschouwd of en hoe deze onderdeel kan uitmaken van de rampenbestrijdingsorganisatie zonder hierin te falen of voor de overige partijen onder te doen. Over het algemeen dient hiervoor de samenwerking in technische en organisatorische zin goed geregeld en vastgelegd te zijn.
2.8
Bedrijfsbrandweer versus bedrijfshulpverlening Op basis van artikel 31 WVr kan het aan de orde zijn dat een bedrijf verantwoordelijk is voor het organiseren van een “eigen” bedrijfsbrandweerorganisatie. Op basis van arbeidsomstandighedenregelgeving (artikel 15) hebben bedrijven veelal ook een verantwoordelijkheid voor het organiseren van een bedrijfsnoodorganisatie, waarvan bedrijfshulpverleners (BHV-ers) onderdeel uitmaken. Toepassing van het instrument van bedrijfsbrandweerzorg in de afgelopen jaren heeft geleerd dat discussies over de kwantiteit en kwaliteiten van beide organisaties nog al door elkaar kunnen lopen. Belangrijk daarbij is een aantal zaken te onderkennen: 1. De omstandigheden voor de inzet van een BHV-er zijn in het algemeen anders dan de omstandigheden waaronder een medewerker van de bedrijfsbrandweer mag worden ingezet. Dat heeft te maken met de doelstellingen van de verschillende regelgeving. Een BHV-er mag vanuit zijn basistaak te allen tijde worden betrokken bij taken voor alarmering, kleine blussing, verlenen van eerste hulp, evacuatie en begidsing voor de hulpdiensten. Van een dergelijke BHV-er mag worden verwacht dat hij hulp biedt aan collega’s, gasten van een bedrijf of leveranciers of contractors, zonder zichzelf in groot gevaar te brengen. In bijzondere situaties kunnen BHV-ers aanvullend zijn opgeleid, toegerust en beoefend om meer specialistische taken te kunnen uitvoeren zoals het opruimen van kleine spills en het inschakelen van stationaire brandblusvoorzieningen. De bedrijfsbrandweerman zal echter altijd actief worden betrokken bij de beperking en bestrijding van een ontwikkelend zwaar ongeval en kan daarvoor taken uitvoeren onder risicovolle omstandigheden. In tegenstelling tot de BHV-er is de bedrijfsbrandweerman hiertoe altijd opgeleid, toegerust en beoefend; 2. Het bevoegd gezag voor het toezien op de bedrijfsnoodorganisatie zoals hierboven omgeschreven is de Arbeidsinspectie, het bevoegd gezag voor bedrijfsbrandweerzorg is het bestuur van de veiligheidsregio. Als in voorkomend geval in een bedrijfsbrandweerrapportage wordt voorgesteld om bedrijfsbrandweer-functies te laten vervallen ten faveure van BHV-functies, dient goed afgewogen te worden welke afstemming omtrent het toezicht moeten worden gemaakt met de arbeidsinspectie. De BHV-er kan immers BHV-taken voor zijn rekening nemen (AI) of activiteiten voor de bedrijfsbrandweer uitvoeren (VR). Bij een daadwerkelijke inzet zal elke functionaris die bijdraagt aan een inzet onder de verantwoordelijkheid vallen van de operationeel verantwoordelijke, zoals de Officier van Dienst. 3. In het bedrijfsnoodplan van het bedrijf komen bedrijfsbrandweer- en bedrijfshulpverleningstaken bij elkaar. Het noodplan dient voldoende informatie te bevatten omtrent omvang, taak, wijze van inzet en materiaal van deze inzet. Voor bedrijven vallend onder het BRZO is dit tevens geregeld in het Intern Noodplan welke in het besluit is opgenomen. Naar aanleiding van een recente calamiteiten (o.a. Schipholbrand) en een herziening van de
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
27
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Arbowet heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overleg met de Ministeries van VROM en BZK, onderzoek verricht naar de mogelijkheden om een verbrede BHV-verplichting in de wet- en regelgeving te verankeren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is besloten om een separate AMvB Bedrijfshulpverlening te ontwikkelen. Gelet op het belang van een goede samenwerking tussen brandweer en BHV, alsmede de bevoegdheden en kennis op het gebied van bedrijfsbrandweren, wordt bij de ontwikkeling van deze AMvB een nadrukkelijke rol van de brandweer verwacht.
2.9
Technische voorzieningen versus operationele capaciteiten In paragraaf 2.5 is het vlinderdasmodel besproken. De bedrijfsbrandweer is binnen dit model één van de maatregelen om de schade-effecten (rechterkant van de vlinderdas) te beperken. Voor zowel het bedrijf als voor de overheid is het daarom belangrijk om te beseffen dat veel risico’s effectief kunnen worden beheerst door middel van (semi)automatische systemen. Een goed ontworpen sprinklerinstallatie in een opslag-loods, kan de omvang van een bedrijfsbrandweer beperken of soms overbodig maken. Ook stationaire waterschermen rond een opslag van giftige stoffen kan de benodigde inzet van een bedrijfsbrandweer aanzienlijk beperken. Door in een vroeg stadium overleg te voeren, kan soms worden voorkomen dat een bedrijf een zware aanwijsbeschikking ontvangt. Het is aan te bevelen om een bedrijf reeds bij de bouwadvisering en de milieuadvisering te informeren over de samenhang met een bedrijfsbrandweeraanwijzing, omdat het bedrijf dan nog bepaalde keuzevrijheden heeft. Zowel de bedrijfsbrandweer als (semi)automatische voorzieningen dienen een hoge beschikbaarheid en betrouw-baarheid te bezitten. In een aanwijsbeschikking kunnen daarom naast concrete voorschriften over personele en materiële omvang van een bedrijfsbrandweer ook eisen gesteld worden aan opleiding en training van personeel en het gehanteerde beheersysteem waarmee de werking en beschikbaarheid van systemen ook in de tijd wordt geborgd. De brandweer hanteert hiervoor als referentiekader Borging van het Integrale Brandbeveiligingsproces. Het document waarin dit proces is beschreven is als PDF-file te downloaden van de website www.centrum-IV.nl. In hoofdstuk 6 en 7 wordt dieper op dit onderwerp ingegaan.
2.10
Risico Bij risicomanagement in algemene zin gaat het doorgaans om een drietal zaken: 1. Identificeren van de gevaren; 2. Beoordelen van het risico (zowel kans als effect); 3. Vaststellen welke maatregelen noodzakelijk zijn om het risico te reduceren. In de analysemethodiek van het thema bedrijfsbrandweerzorg wordt niet nader ingegaan op het onderwerp “kans”. In een bedrijfsbrandweerrapportage behoren daarom geen analyses opgenomen te zijn waarmee getracht wordt hard te maken dat de kans op een bepaald risico dermate klein is, dat daarom geen bedrijfsbrandweer noodzakelijk is. De wetgever heeft bedoeld een instrument te maken op basis waarvan een scenario uitgewerkt dient te worden door het simpele feit dat een risico op een bedrijf aanwezig kan zijn. Hiervoor wordt mede gebruik gemaakt van een overzicht van referentiescenario’s (of gelijkwaardig daaraan). Als op een bedrijfslocatie een scenario kan plaatsvinden dan dient dit scenario beoordeeld te worden op de drie criteria van geloofwaardigheid (zie 2.7). De lijst met referentiescenario’s is daarbij een hulpmiddel. Voldoet een scenario aan de criteria van geloofwaardigheid, dan kan de stap gemaakt worden naar de maatgevende scenario’s en de eventuele omvang van een bedrijfsbrandweerorganisatie.
28
Deel 1 | Bedrijfsbrandweer en externe veiligheid (Algemeen)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Deel II:
Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
29
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 3 Procedure aanwijzen bedrijfsbrandweer 3.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt de procedure behandeld die bedrijf en overheid dienen te volgen om tot een oordeel te kunnen komen omtrent een eventuele bedrijfsbrandweerplicht van het bedrijf. De volgende zaken zijn hierbij in algemene zin van belang: t De procedure dient te worden gevolgd om tot een oordeel te kunnen komen omtrent een eventuele noodzaak van een bedrijfsbrandweer bij een bedrijf. De procedure leidt niet per definitie tot een aanwijzingsbesluit, maar kan ook resulteren in een gemotiveerd besluit om niet over te gaan tot aanwijzing; t Het veiligheidsbestuur is ex artikel 31 WVr het bevoegd gezag voor de oordeelsvorming omtrent bedrijfs-brandweerzorg. De veiligheidsregio dient overeenkomstig artikel 23 WVr ook te beschikken over een geïmplementeerd kwaliteitszorgsysteem. Procedures en uitvoeringsbeleid die dienen ter ondersteuning van een doelmatige uitvoering van de werkzaamheden in relatie tot de wettelijk taken en verantwoordelijk-heden van de veiligheidsregio, behoren deel uit te maken van dit kwaliteitszorgsysteem. Dit is mede belangrijk omdat een aanwijzingsdossier in bezwaar, beroep en hoger beroep beoordeeld kan worden. Consistentie met een vooraf vastgelegde behandelwijze en bijbehorende dossiervorming is dan een belangrijke variabele op beoordeling van de kwaliteit van het werk van de overheid; t De minister van Binnenlandse Zaken is het bevoegde gezag en de minister van Defensie de principaal indien een inrichting is gelegen op, of deel uitmaakt van, een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat is geboden. In dit hoofdstuk van de werkwijzer wordt verder in detail ingegaan op de procedure die uiteindelijk dient te resulteren in een oordeel over een bedrijfsbrandweeraanwijzing. Op de website www.brandweerBRZO.nl staan actuele formats van modelbrieven en andere in paragraaf 3.2 in de kolom registratie genoemde documenten. Deze dienen ter illustratie. Het gebruik is niet verplicht.
3.2
Voorbereiding In veel regio’s bevinden zich enkele bedrijven die mogelijk onder de gelding van artikel 31 WVr kunnen vallen. In enkele regio’s bevinden zich relatief veel van dergelijke bedrijven. De veiligheidsregio dient zich de vraag te stellen op welke onderwerpen vooraf beleid wordt vastgesteld en op welke onderwerpen elke aanwijzings-procedure een individuele loop kan hebben. Hierbij dienen twee beginselen niet uit het oog verloren te worden: 1. De wetgever heeft met de regelgeving over bedrijfsbrandweerzorg een hoge mate van individualiteit per bedrijf beoogd; 2. De overheid dient voorspelbaar en betrouwbaar te zijn, met beleid dat kenbaar is en gelijke gevallen gelijk behandelt. Voor regio’s met meerdere potentiële artikel 31-bedrijven kan voorafgaande beleidsvorming aan de orde zijn op de volgende onderwerpen: t t t t
30
Eisen te stellen aan het uitvoerend personeel (opleiding/training); Uitvoeringsprocedure(s); Kennisdocumenten; Algemene Bepalingen die aan (bijna) iedere beschikking wordt verbonden.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
In het beleid dient niet alleen aandacht besteed te worden aan het traject dat kan resulteren in een aanwijsbeschikking, maar ook aan de aspecten die daarna relevant zijn zoals: t t t t
De bezwaar en (hoger) beroepprocedure; Toezicht/controle/handhaving verwoord in een beleid; Afgeven van geactualiseerde beschikkingen; Beleid voor grote en kleine wijzigingen van beschikkingen.
Voorts kan een veiligheidsregio er voor kiezen om per tijdsperiode (1, 2 of 3 jaar) een uitvoeringsbeleid vast te stellen met keuzes voor bedrijven (of bedrijfscategorieën) die in behandeling worden genomen. Ieder bedrijf doorloopt dezelfde procedures, of het nu gaat om een bedrijf dat voor de eerste maal een beschikking opgelegd krijgt of een bedrijf dat een geactualiseerde beschikking ter vervanging van een bestaande beschikking opgelegd krijgt. Alleen dient in het laatste geval de oude beschikking met het in werking treden van de nieuwe beschikking te worden ingetrokken. Tevens kan in de meeste gevallen op eenvoudige wijze nagegaan worden of er nog steeds sprake is van een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid. In de tabel wordt het gehele proces stap voor stap, tot en met het opleggen van de aanwijsbeschikking, beschreven voor die situatie waarbij het bestuur van de veiligheidsregio het bevoegde gezag is. De principaal is de directie of bestuurder van het bedrijf waarmee de aanwijzingsprocedure wordt gevolgd. In het proces worden, naast de principaal en het bestuur van de veiligheidsregio, twee algemene rollen onderscheiden, te weten de Manager Industriële Veiligheid en Specialist Industriële Veiligheid. Deze rollen worden bij de verschillende regionale brandweren door medewerkers met uiteenlopende functiebenamingen (bijvoorbeeld ambtenaar OOV, Medewerker Industriële Veiligheid, toezichthouder, handhaver) vervuld. Iedere veiligheidsregio dient dit voor de eigen regio in de op te stellen werkprocessen nader te specificeren. Toezicht, controle en handhaving worden in detail behandeld in hoofdstuk 6 van deze werkwijzer.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
31
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren VOORBEREIDING
0
Activiteit processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
Op- en vaststellen (uitvoerings) beleid
Bevoegd gezag: Bestuur Veiligheidsregio
1e Beleid met eisen te stellen aan het uitvoerend personeel (opleiding/training), uitvoeringsprocedure(s), (kennis) documenten en de Algemene Bepalingen.
Vastgesteld beleid als onderdeel van het kwaliteitszorgsysteem
Manager Industriële Veiligheid in samenspraak met Specialist Industriële Veiligheid
1e Houdt een inventarisatie bij van de bedrijven in de regio die onder de wettelijke criteria vallen en bepaalt voor de bedrijven die geen VR hoeven in te dienen op basis van criteria in het aanwijsbeleid of het vermoeden bestaat dat het bedrijf redelijkerwijs een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kan vormen. 2e Geeft aan of een reeds aangewezen bedrijf ingepland moet worden voor actualisatie van de bestaande bedrijfsbrandweeraanwijzing.
2e Meerjaren beleid met ruimte voor actualiseren bestaande beschikkingen. PLANNING
1
Selecteren te beoordelen bedrijven
Overzicht van te beoordelen bedrijven
Het bijhouden van een overzicht is een voortdurend proces met input vanuit ruimtelijke ordeningsbesluiten, bouw- en milieuvergunningverlening en toezichthoudende taken. 2
Planning aanwijstraject per individuele inrichting en een totaal overzicht voor de meerjaren of jaarplanning
Specialist Industriële Veiligheid
t
t t t t
Beschikbaarheid van opgeleid personeel inclusief back-up, is hierbij essentieel in verband met continuïteit en wettelijke termijnen. Rapporteert ieder kwartaal en vergelijkt dit met de planning en de voortgang in lopende trajecten (Planning & Control cyclus) Wijst aanwijstrajecten toe aan een medewerker. Signaleert knelpunten (inhoudelijk en uitvoerend) en werkt aan oplossingen. Plant aanwijstrajecten zo dat aan wettelijke en geplande termijnen wordt voldaan.
Planning aanwijstrajecten
UITVOERINGSSTAPPEN PER INDIVIDUEEL BEDRIJF 3
Startbijeenkomst/ vooroverleg
Manager Industriële Veiligheid in samenspraak met Specialist Industriële Veiligheid
Bedrijf dat niet eerder betrokken is geweest bij een aanwijstraject: De principaal wordt uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens het gesprek wordt voor bedrijven die niet eerder een dergelijk traject doorlopen hebben uitgelegd waarom zij zijn geselecteerd, hoe de procedure in elkaar zit, hoe beoordeling wordt gedaan en welke informatie in het bedrijfsbrandweerrapport daarvoor nodig is. Bij bedrijven die een VR hebben opgesteld wordt medegedeeld dat het traject gestart wordt op basis van de informatie van het VR. Opmerking: De stappen 4, 5 en 6a van deze procesbeschrijving zijn niet van toepassing op het traject bij een bedrijf met een VR. Bedrijf waar sprake is van actualisatie van de bestaande beschikking: De principaal krijgt uitleg waarom de beschikking geactualiseerd moet worden, wat er sinds het vorige traject is gewijzigd in de regelgeving en procedure en welke consequenties dit voor het bedrijf heeft. Algemeen t Beide bedrijven krijgen te horen wie hun eerste en tweede contactpersoon bij de brandweer is. t Er wordt documentatie, inclusief een kopie van de Algemene Bepalingen, ander referentiemateriaal en een planning voor het aanwijstraject doorgenomen en verstrekt. t Het bedrijf wordt gevraagd of deze planning voor hen problemen oplevert. Als daar aanleiding toe is (moverende redenen) wordt de planning bijgesteld. t De principaal wordt gevraagd wie de contactpersonen/ aanspreekpunten bij het bedrijf zijn. t Tevens wordt nagegaan of er al vast overleg momenten moeten worden ingepland voor de periode dat het bedrijf bezig is met het opstellen van het (nieuwe) bedrijfsbrandweerrapport.
32
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
Notulen overleg Stuur kopie van notulen naar bedrijf
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren UITVOERINGSSTAPPEN PER INDIVIDUEEL BEDRIJF
4
Activiteit processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
Formeel verzoek (artikel 7.2 BVr)
Bevoegd gezag: Bestuur Veiligheidsregio
Principaal krijgt brief – ondertekend namens het bevoegd gezag – om binnen 3 maanden na dagtekening een bedrijfsbrandweerrapport te overleggen. Bij de brief wordt een document gevoegd waarin is aangegeven welke informatie minimaal in het rapport dient te zijn opgenomen.
Brief met verzoek bedrijfsbrandweerrapport op te stellen en te overleggen
In het bedrijfsbrandweerrapport dienen in ieder geval de volgende onderwerpen in detail te zijn uitgewerkt. t Een algemene beschrijving van de inrichting, met de daarin voorkomende stoffen en de eigenschappen van deze stoffen; t Een algemene beschrijving van de processen die in de inrichting plaatsvinden; t De geloofwaardige incidentscenario’s, dat wil zeggen een beschrijving van de aard, de omvang, het verloop in de tijd en de bestrijding of de beheersing van een brand of een ongeval op het terrein van de inrichting: – die gegeven de aard van een installatie of de inrichting, rekening houdend met de daarin aangebrachte preventieve voorzieningen, als zeer reëel en typerend wordt geacht, – waarbij schade aan gebouwen of personen in de omgeving van de inrichting kan ontstaan, en – waarbij van preventieve of repressieve maatregelen duidelijk effect verwacht mag worden, waardoor escalatie daarvan wordt voorkomen. t De maatgevende incidentscenario’s dat wil zeggen de geloofwaardige incidentscenario’s, die bepalend zijn voor de omvang en de uitrusting van de bedrijfsbrandweer; t Een beschrijving van de organisatie van de nodig geachte bedrijfsbrandweer, waaronder de omvang van het personeel en het materieel. 5
Optioneel Tussentijds overleg
Specialist Industriële Veiligheid
Het bedrijf kan vooraf aangegeven hebben dat er behoefte bestaat aan tussentijds overleg, maar de behoefte kan ook ad hoc ontstaan. Het is voor beide partijen verstandig om momenten voor afstemming te plannen.
Maak altijd notulen van dergelijke overleggen. Stuur kopie van notulen naar bedrijf
6a
Ontvangst bedrijfsbrandweerrapport
Administratie
Rapport officieel in ontvangst nemen
Eventueel ontvangstbevestiging Registreren
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
33
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren UITVOERINGSSTAPPEN PER INDIVIDUEEL BEDRIJF
6b
Activiteit processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
Beoordelen volledigheid en juistheid rapport
Specialist Industriële Veiligheid
In hoofdstuk 5 van de werkwijzer bedrijfsbrandweren wordt behandeld welke informatie het bedrijfsbrandweerrapport dient te bevatten en aan welke eisen die informatie moet voldoen. In de rapportage mag verwezen worden naar informatie die in andere formele stukken al beschikbaar is, ook als die aan andere overheidsorganisaties is gericht.
Indien informatie in het rapport onvolledig of onjuist is, krijgt de principaal een brief met het verzoek binnen een bepaalde termijn nadere informatie aan te leveren.
Omdat binnen 6 weken na ontvangst van het rapport een ontwerpbeschikking naar het bedrijf moet sturen is het zaak om in de planning van het traject tijd beschikbaar te houden om direct na ontvangst van het rapport te beoordelen of de informatie in het document volledig en juist is. Als de informatie niet juist en/of volledig is wordt het bedrijf hiervan ter stond in kennis gesteld. Tevens wordt medegedeeld dat dit z.s.m. per brief aan het bedrijf kenbaar wordt gemaakt. De principaal wordt verzocht om binnen een termijn van 6 weken tot maximaal 3 maanden de gevraagde informatie alsnog te overleggen (artikel 7.2 vierde lid). De KLOK voor de afhandeling van het traject wordt gestopt en weer op NUL gezet. Na ontvangst van de gevraagde informatie wordt stap 6b opnieuw uitgevoerd. Dit proces kan niet oneindig lang doorgaan. Als met de aanvullende gegevens de informatie in het rapport nog steeds niet volledig en juist is zal toch doorgegaan worden met stap 7. In het proces zullen dan de kennis en kunde van de specialist industriële veiligheid gebruikt worden om de ontbrekende informatie naar eigen inzicht van de Veiligheidsregio aan te vullen en daarop het oordeel te baseren. !! Belangrijk: Wanneer het vermoeden, van bijzonder gevaar voor de open-bare veiligheid, door de informatie in het VR/ bedrijfsbrandweerrapport wordt bevestigd en de informatie juist en volledig is, kan overgegaan worden tot aanwijzing van de inrichting. Hiervoor wordt een ontwerpbeschikking opgesteld. Ga verder volgens stap 7 Als het vermoeden van de aanwezigheid van bijzonder gevaar op basis van de informatie in het bedrijfsbrandweerrapport wordt ontkracht gaat het bestuur niet over tot aanwijzing. In dat geval wordt de principaal hierover schriftelijk geïnformeerd. In deze brief wordt deze beslissing zodanig gemotiveerd en toegelicht, dat deze toetsbaar is. Dit is immers ook van belang voor toekomstige inspecties in het kader van het BRZO.
34
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren UITVOERINGSSTAPPEN PER INDIVIDUEEL BEDRIJF
7
Activiteit processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
Opstellen ontwerp aanwijsbeschikking
Specialist Industriële Veiligheid
Op basis van het vastgestelde beleid wordt de tekst van de ontwerpaanwijsbeschikking opgesteld. De inhoud van de beschikking wordt bij voorkeur voor een collegiale toets voorgelegd aan een tweede specialist industriële veiligheid voordat deze voor goedkeuring wordt voorgelegd aan de Manager Industriële Veiligheid.
Ontwerp aanwijsbeschikking
Volgens 7.3, vijfde lid BVr mogen de eisen alleen betrekking hebben op: t het opleidingsniveau en de geoefendheid van het bedrijfsbrandweerpersoneel; t de voorzieningen inzake bluswater, melding, alarmering en verbindingen; t het blusmaterieel; t de beschermende middelen; t de alarmering van en samenwerking met de gemeentelijke brandweer en ander hulpverleningsorganisaties; t de omvang van het personeel en het materieel van de bedrijfsbrandweer. Het besluit dient een redelijke termijn te bevatten voor installatie van de bedrijfs-brandweer (artikel 7.3, eerste lid BVr). Deze termijn dient zodanig te zijn dat: t het bevoegd gezag nog voor haar verantwoording kan nemen dat er op een inrichting, waar dat wel nodig is, geen of beperkte bedrijfsbrandweerzorg beschikbaar is; t het voor het bedrijf redelijkerwijs haalbaar is om in de tussenliggende periode aan de opgelegde eisen invulling en uitvoering te geven. Deze termijn kan dus per aanwijzingsdossier verschillen. Binnen een aanwijzingsdossier bestaat ook de mogelijkheid om voor de verschillende eisen verschillende termijnen te stellen. De principaal dient er zorg voor te dragen dat de bedrijfsbrandweer, zo lang de aanwijsbeschikking in werking is, blijft voldoen aan de gestelde eisen.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
35
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren UITVOERINGSSTAPPEN PER INDIVIDUEEL BEDRIJF
8a
Activiteit processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
Ontwerp aanwijsbeschikking, inclusief bijlagen, wordt samen met het bedrijfsbrandweerrapport voor advies voorgelegd aan de wettelijk adviseurs (artikel 7.2, derde lid BVr)
Specialist Industriële Veiligheid
Het bestuur van de veiligheidsregio is verplicht advies te vragen aan verschillende overheidspartijen. Ze zenden daartoe een exemplaar van het uitgebrachte bedrijfsbrandweerrapport aan: t de Arbeidsinspectie; t het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting is gelegen; t het bevoegde gezag op grond van de Wet milieubeheer; t de Minister van Verkeer en Waterstaat, indien de inrichting is gelegen op of deel uitmaakt van een luchtvaartterrein; t de Minister van Defensie, indien de inrichting is gelegen op of deel uitmaakt van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein.
Brieven aan wettelijk adviseurs met in de bijlagen het rapport en de conceptversie van de aanwijsbeschikking
Deze bestuursorganen moeten in de gelegenheid worden gesteld om een advies uit te brengen, ze zijn niet verplicht ook daadwerkelijk een advies te geven. Daarnaast kan de bestuurder van de veiligheidsregio besluiten op enig moment in het proces andere overheidspartners te raadplegen, zoals de waterkwaliteits-beheerder, Inspectie Verkeer en Waterstaat. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: t Een incidentscenario, waarbij in de uitwerking van scenario’s schadelijke stoffen worden geloosd op het oppervlakte water. t Informatie-uitwisseling over actuele zaken rondom wetgeving en afstemming over uitwerking van scenario’s voor bedrijven in de transportketen, zoals vervoersgebonden inrichtingen en spooremplacementen. In de aanbiedingsbrief wordt aangegeven dat iedere wettelijke adviseur wordt verzocht binnen een termijn (week voor het geplande hoorgesprek plaatsvindt) te reageren. Ook als men geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om advies uit te brengen. De wettelijk adviseur wordt nadrukkelijk verzocht te kijken naar mogelijke strijdigheid met regelgeving die tot haar/zijn competentie behoort.
8b
36
Ontwerp aanwijsbeschikking, inclusief bijlagen, wordt samen met uitnodiging voor het hoorgesprek naar de principaal gestuurd.
Specialist Industriële Veiligheid
In de aanbiedingsbrief/uitnodiging voor het hoorgesprek worden de relevante teksten uit de wet- en regelgeving aangehaald m.b.t.: t t
t
de reden dat de inrichting een aanwijzing krijgt (uit informatie in het rapport/VR blijkt dat voldaan wordt aan criteria) dat de ontwerp aanwijsbeschikking bij de wettelijk adviseurs ligt. Dat het ingekomen advies behandeld wordt tijdens het hoorgesprek of als daarvan af gezien wordt, de principaal hier separaat over bericht wordt, tenzij er geen advies wordt gegeven. het artikel dat aangeeft dat de principaal gehoord moet worden.
Daarnaast wordt aangegeven dat het een recht is om gehoord te worden. Als de principaal hiervan wenst af te zien, dat dit door de principaal schriftelijk, per fax of brief, aangegeven dient te worden voor de datum van het geplande hoorgesprek.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
Uitnodiging hoorgesprek met ontwerp aanwijsbeschikking Schriftelijke bevestiging van principaal indien deze besluit af te zien van de mogelijkheid tot een hoorgesprek
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren UITVOERINGSSTAPPEN PER INDIVIDUEEL BEDRIJF
9
Activiteit processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
Hoorgesprek (artikel 7.3 tweede lid BVr)
Bevoegd gezag: Bestuur Veiligheidsregio
Voor het hoorgesprek wordt een vaste agenda gebruikt. Het is een document dat deel uit maakt van de werkprocedure.
Verslag hoorgesprek
Het eerst deel van de agenda is bestemd voor uitleg over de gevolgde procedure, ingekomen adviezen en het doorlopen van de aanwijsbeschikking. De principaal krijgt de gelegenheid zijn/haar visie te geven op zowel het voornemen om de inrichting aan te wijzen, de gevolgde procedure, als de voorwaarden die aan de aanwijsbeschikking zijn verbonden.
Hoorgesprek verwerkt in ontwerp aanwijsbeschikking
De Principaal
Ook wordt aangegeven welke datum in de beschikking opgenomen wordt voor het in werking treden van de beschikking. Tot slot wordt het vervolgtraject uitgelegd. t Conceptversie notulen worden per email voorgelegd aan de principaal, die dient binnen een week te reageren. De veiligheidsregio bepaalt of het commentaar verwerkt wordt. t Aan de hand van de door de principaal ingebrachte visie zal intern besproken worden of dit aanleiding is om de beschikking te wijzigen/aan te passen (door de principaal ingebrachte punten dienen zowel bij acceptatie als bij afwijzing te worden beargumenteerd) 10
Versturen definitieve aanwijsbeschikking en bekendmaking
Bevoegd gezag: Bestuur Veiligheidsregio
Definitieve versie van aanwijsbeschikking wordt samen met alle daarbij behorende bijlagen en een definitief verslag van het hoorgesprek naar de principaal gezonden Beschikking bevat dagtekening en tekst met datum waarop deze in werking treedt.
Aanbiedingsbrief Verslag hoorzitting
Het aanwijzingsbesluit treedt in werking nadat dit aan het hoofd of de bestuurder van de inrichting bekend is gemaakt (zie artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht). Het besluit moet bovendien bekend worden gemaakt aan de wettelijke adviseurs (artikel 7.3, vierde lid BVr). De datum waarop de beschikking in werking treedt, wordt in de aanbiedingsbrief nogmaals onder de aandacht gebracht.
3.3
Aanwijsbeschikkingen
3.3.1
Algemene aanwijzing Voor trajecten die worden afgerond met een aanwijsbeschikking is in bijlage 3 van deze werkwijzer een voorbeeld opgenomen van een aanwijsbeschikking. Bijlage 4 bevat een set Algemene Bepalingen die op elke aanwijsbeschikking van toepassing kan zijn. Belangrijk bij het gebruik van de Algemene Bepalingen is dat ze niet worden gebruikt als “neutrale” set algemene voorwaarden die standaard bij elke aanwijzing worden gevoegd, zoals bijvoorbeeld bij standaard in- of verkoopvoorwaarden van een bedrijf het geval kan zijn. Ook bij het gebruik van Algemene Bepalingen dient beoordeeld te zijn dat elk van de bepalingen van toepassing is op het concreet aan te wijzen bedrijf. Daarnaast kan sprake zijn van een specifieke vorm van aanwijzing: 1. Gefaseerde aanwijzing; 2. Aanwijzing op basis van aangetoonde gelijkwaardigheid van stationaire blusmiddelen.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
37
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hieronder wordt stilgestaan bij deze twee specifieke aanwijzingstypen.
3.3.2
Gefaseerde aanwijzing Een principaal kan ten tijde van het opstellen van een bedrijfsbrandweerrapport reeds zicht krijgen op een situatie binnen zijn inrichting die afwijkt van de bestaande situatie en die tevens van invloed kan zijn op de omvang van een eventuele aanwijzing. Deze maatregel dient in het overgelegde bedrijfsbrandweerrapport minimaal op hoofdlijnen beschreven te zijn, en voorzien te zijn van een planning met tijdpad en beslismomenten voor de uitvoering ervan. Het gaat hierbij om de implementatie van zekere maatregelen door de principaal. Bij een zekere maatregel dient gedacht te worden aan een voornemen waarvoor reeds sprake is van reservering van een beschikbaar budget voor de gegarandeerde realisatie van de plannen en de uitvoering van de voorgenomen maatregel(en) die gerealiseerd word(t)(en) binnen een periode van maximaal 2 jaar nadat de beschikking in werking is getreden. Overstijgt de uitvoering de termijn van 2 jaar dan zal op termijn in een nieuw traject een geactualiseerde beschikking opgesteld moeten worden. De termijn van 2 jaar is een termijn die in de toepassingspraktijk wordt gehanteerd, daarvan kan in concrete gevallen worden afgeweken. In een gefaseerde beschikking worden twee fasen onderkend. Fase 1 van de beschikking heeft betrekking op de personele en materiële component van de bedrijfsbrandweer voor de actuele situatie ten tijde van het opstellen van het bedrijfsbrandweerrapport. Fase 2 heeft vervolgens betrekking op de personele en materiële component van de bedrijfsbrandweer na de realisatie en implementatie van de beschreven wijziging. Omdat het bestuur van de veiligheidsregio ten tijde van het opstellen van de aanwijsbeschikking niet in de gelegenheid was om de gedetailleerde informatie, over deze nieuwe voorziening(en), die normaliter in het bedrijfsbrandweerrapport beschreven zijn, te beoordelen, kunnen aan de aanwijsbeschikking tevens voorschriften met voorwaarden verbonden worden om dit te borgen. Hierbij kan gedacht worden aan de verplichting voor de principaal om bepaalde documenten ter beoordeling voor te leggen aan het veiligheidsbestuur en de mogelijkheid voor de Veiligheidsregio om naar aanleiding hiervan nadere informatie te mogen vragen.
3.3.3
Aanwijzing op basis van gelijkwaardigheid Een principaal kan ervoor kiezen zijn geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s zo veel als mogelijk te beheersen met behulp van automatisch werkende stationaire technische installaties. Dit kan er toe leiden dat de omvang van een bedrijfsbrandweerorganisatie, qua hoeveelheid operationele functies en voertuigen, beperkt kan blijven of (in bijzondere gevallen) zelfs tot 0 gereduceerd kan worden. In de afgelopen jaren is dit in de praktijk een steeds vaker voorkomende beweging geworden, die zowel door industrie als door overheid wordt onderschreven als realistisch en wenselijk. Een aanwijzing die alleen betrekking heeft op mensen of alleen op middelen, is geen aanwijzing in de zin van artikel 31 van de wet en hoofdstuk 7. Dat betekent uiteraard niet dat het bevoegd gezag en de inrichting geen afspraken, al dan niet in het kader van de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer, kunnen maken over het treffen van voorzieningen waardoor een aanwijzing kan worden voorkomen.
38
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Met een bedrijfsbrandweer wordt een hoge mate van beschikbaarheid (≥ 99%) beoogd die gebaseerd is op het aantal uren in een kalenderjaar. De principaal zal daarom in zijn bedrijfsbrandweerrapport informatie moeten opnemen waarmee gelijkwaardigheid wordt aangetoond ten opzichte van een inzet van de bedrijfsbrandweer. Het gaat in dergelijke situaties altijd om inrichtingen die beschikken over een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Om te onderbouwen waarom voor dergelijke situaties een bedrijfsbrandweeraanwijzing moet worden opgesteld en hoe deze eruit dient te zien, zal eerst ingegaan worden op de afstemming van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de Wet milieubeheer en de WVr. De voorschriften in de beschikking die in het kader van de Wet milieubeheer voor het drijven van een inrichting worden opgelegd, richten zich primair op de bescherming van het milieu tegen de gevolgen van de binnen de inrichting uitgevoerde activiteiten. Die bescherming van het milieu heeft enige overlap met, maar is zeker niet identiek aan, een eventueel gevaar voor de openbare veiligheid zoals bedoeld in de WVr en BVr voor zover dit betrekking heeft op een bedrijfsbrandweeraanwijzing. In de milieuvergunning zullen voorschriften opgenomen zijn die primair dienen ter voorkoming van het optreden van incidenten. Deze preventieve maatregelen zijn weergegeven in het linkerdeel van het vlinderdasmodel. Repressieve of brandweertaken die relevant zijn als het geloofwaardige incidentscenario eenmaal is opgetreden zijn echter het primaat en de deskundigheid van de brandweer die deel uitmaakt van Veiligheidsregio. De aanwezigheid van de middelen (artikel 8.12b, onderdeel g Wm) die nodig zijn voor het bestrijden van de gevolgen van een incident kunnen op grond van art. 8.11, derde lid van de Wet milieubeheer voorgeschreven worden in de milieuvergunning. Dat is ook logisch omdat niet alle inrichtingen een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid zullen opleveren en dus ook niet allemaal bedrijfsbrandweerplichtig zijn. Het is dan ook correct dat het bevoegde gezag Wm, in alle situaties waarin de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen nodig zijn, de brandweer om advies vraagt bij het opstellen van deze voorschriften.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
39
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Zodra er echter sprake is van een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid, kan niet volstaan worden met het geven van advies. Er is dan ook sprake van een situatie waarbij de brandweer zelf een wettelijke taak heeft in het kader van de openbare veiligheid en de zorg voor haar medewerkers die mogelijk bij incidenten worden ingezet. Dat is een verantwoordelijkheid die in de wet is vastgelegd en die niet gedelegeerd kan worden of door voorschriften in een milieuvergunning kan worden ingevuld. De brandweer is hier de deskundige partij die daarvoor de (wettelijk voorgeschreven) benodigde opleidingen en trainingen heeft gevolgd. Ook als de aanwezigheid van de door de principaal in het bedrijfsbrandweerrapport opgevoerde stationaire installatie in de milieuvergunning is geregeld mag in een bedrijfsbrandweeraanwijzing de installatie worden benoemd en hieraan nadere eisen worden gesteld om de beoogde gelijkwaardigheid met een bedrijfsbrandweerinzet door de principaal te kunnen aantonen. Het gaat hier immers om complementaire regelgeving. Als er onverhoopt strijdigheid is met de voorschriften in de milieuvergunning, dan dient de Veiligheidsregio daarover eerst in contact te treden met het bevoegd gezag Wm en dit te regelen voordat de bedrijfsbrandweeraanwijzing wordt opgelegd. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan het streven dat een bedrijfsbrandweer niet mag leiden tot een onevenredige lastenverzwaring. De principaal dient hierover in kennis gesteld te worden. In alle overige voorkomende gevallen dient als volgt te worden gehandeld en de aanwijsbeschikking als volgt opgebouwd te zijn: t De principaal dient in het bedrijfsbrandweerrapport gelijkwaardigheid van de installatie met een bedrijfsbrandweerinzet aan te tonen. Hierbij dient specifiek aandacht besteed te worden aan de norm waartegen de installatie is aangelegd, de kwaliteit van de installateur die de installatie heeft aangelegd (productcertificaat) en de gebruikte materialen, beschikbaarheid van de installatie, de dekkingsgraad van de installatie t.o.v. het geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario, continue borging kwaliteit van de installatie, robuustheid en beschikbaarheid van de installatie, onderhoud en beheer van de installatie en bekendheid met en deskundigheid over de werking van de installatie (welke factoren beïnvloeden de beoogde werking) van het personeel dat op de inrichting werkzaam is; t In de considerans van de beschikking dient het bewuste scenario uitgewerkt te worden met een fysieke inzet van de bedrijfsbrandweer; t In artikel 1.a van de beschikking dient personele en materiële component van de uitwerking met een fysieke inzet van een bedrijfsbrandweer te worden opgenomen; t In artikel 1.b wordt aangegeven dat de voorwaarden van voorschrift 1.a niet van toepassing zijn mits m.b.t. de in het bedrijfsbrandweerrapport opgevoerde stationaire installatie wordt voldaan aan de voorwaarden in de voorschriften 2 t/m x van de beschikking, waarin is opgenomen waaraan voldaan dient te worden m.b.t. de uitgangspunten die bij de aanleg van de installatie zijn gehanteerd. Duidelijk moet zijn dat het een keuze is van de principaal om te willen investeren in stationaire voorzieningen in plaats van (een grotere capaciteit van) een bedrijfsbrandweer. De constatering dat een bedrijf een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid veroorzaakt en een bedrijfsbrandweerorganisatie nodig is om de geloofwaardige scenario’s aan te pakken blijft de juridische titel voor de aanwijzing.
40
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
3.4
Na de aanwijzing Nadat het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden omdat de termijn voor het indienen van bezwaar dan wel (hoger) beroep is verstreken of nadat de Raad van State uitspraak heeft gedaan verschuift de aandacht van de brandweer van beschikkingverlening naar toezicht, controle en handhaving van de verplichtingen die gelden voor het hoofd of de bestuurder van de inrichting en niet te vergeten de noodzaak om een beschikking te actualiseren. Om voor zowel het bedrijf als de toezichthouder duidelijkheid te verschaffen over de interpretatie en uitvoering van de verplichtingen uit de aanwijsbeschikking wordt aanbevolen om een initiële opleveringsinspectie uit te voeren waarbij de overdracht van vergunningverlening naar toezicht, controle en handhaving plaats vindt. Zie verder hoofdstuk 5.3.2.
3.4.1
Actualisatie aanwijsbeschikking Het bestuur van een veiligheidsregio heeft de vrijheid en niet de verplichting om een aanwijzingsprocedure te starten. Er zijn situaties denkbaar waarbij het voor bestuur en bedrijf belangrijk is om te handelen. a) Als tijdens toezicht en controle blijkt dat de situatie bij een bedrijf, dat reeds beschikt over een aanwijsbeschikking, significant afwijkt van de in het bedrijfsbrandweerrapport beschreven situatie en dat de bestaande aanwijzing niet meer toereikend is om de risico’s te beheersen. Dit bedrijf dient verzocht te worden om binnen 3 maanden een nieuw bedrijfsbrandweerrapport te overleggen; b) Als tijdens toezicht en controle blijkt dat de situatie bij een bedrijf, dat reeds beschikt over een aanwijsbeschikking, significant afwijkt van de in het bedrijfsbrandweerrapport beschreven situatie en dat het vermoeden bestaat dat het bedrijf niet meer in aanmerking komt voor een bedrijfsbrandweeraanwijzing (dus geen bijzonder gevaar meer vormt voor de openbare veiligheid). Dit bedrijf dient verzocht te worden om binnen 3 maanden informatie te overleggen over veranderde omstandigheden ten aanzien van de oorspronkelijke geloofwaardige en maatgevende scenario’s en eventueel doorgevoerde wijzigingen; c) Als een bedrijf met een actuele bedrijfsbrandweeraanwijzing zowel fysiek als beheersmatig wordt opsplitst en er sprake is van twee rechtspersonen. Beide bedrijven dienen verzocht te worden om aan te geven hoe de nieuwe verantwoordelijkheden- en bevoegdhedenstructuren zich verhouden tot de bedrijfsvoering van de inrichting die het bijzondere risico veroorzaakt. Bij uitblijven daarvan kan gevraagd worden om binnen 3 maanden een nieuw bedrijfsbrandweerrapport te overleggen; d) Als een bedrijf zelf wenst te kunnen beschikken over een bedrijfsbrandweerorganisatie, die als eerste en/of tweede uitrukeenheid vooraf moet gaan aan de overheid. Als het bedrijf dit als een officiële brandweer-eenheid wil kunnen inzetten, moet de brandweer afwegen of aan de ondergrens van operationele kwaliteit worden voldaan; e) Als uit ervaring of controles is komen vast te staan en/of nieuwe informatie is gebleken dat een bestaande bestrijdingtechniek die in beschikkingen is opgenomen onverantwoord is en niet het gewenste effect zal kunnen realiseren. In dat geval dient het Veiligheidsrapport in overleg met alle betrokken partijen (denk hierbij ook aan het bevoegd gezag Wm) aangescherpt te worden.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
41
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Een wijziging in de omgeving van een aangewezen inrichting of het ontstaan van een nieuw gevaar op het bedrijf zelf kan aanleiding geven voor het bestuur van de veiligheidsregio om de aanwijzing in te trekken of om de eerder gestelde eisen te wijzigen. Dat zal aan de orde zijn indien deze wijziging in betekenende mate consequenties heeft voor gegevens over de geloofwaardige en maatgevende incidentscenario’s (artikel 7.5, eerste lid BVr). Het bestuur zal ook dan een termijn moeten stellen waarbinnen aan de gewijzigde eisen moet zijn voldaan en de wettelijke adviseurs advies moeten vragen. Ook zal het hoofd of de bestuurder van de inrichting de gelegenheid moeten krijgen om te worden gehoord (artikel 7.5, tweede en derde lid). Tot slot kan het zijn dat op grond van nieuwe inzichten en ervaringen in het bedrijfsbrandweerrapport opgevoerde bestrijdingstechnieken achterhaald zijn. In dat geval dient, tenzij de veiligheid ernstig in het geding is, eerst de termijn voor financiële haalbaarheid van een door te voeren wijziging met de principaal besproken te worden. Als de wijziging alleen betrekking heeft op dit onderwerp kan het bestuur van de veiligheidsregio met de principaal overeenkomen dat alleen die aspecten van het bedrijfsbrandweerrapport waarop deze wijziging van invloed zijn, opnieuw worden opgesteld en ingediend. Nadat een voor alle betrokken partijen (zoals het bevoegde gezag Wm) acceptabele termijn voor het doorvoeren van de noodzakelijke wijziging overeengekomen is, wordt deze in een nieuwe aanwijsbeschikking vastgelegd. Nieuwe inzichten of technieken kunnen financieel op termijn ook gunstig zijn voor het bedrijf als manschappen geheel of gedeeltelijk vervangen kunnen worden door gelijkwaardige oplossingen.
3.4.2
Verplichtingen principaal Op grond van artikel 31, lid 6 van de WVr moet voor 1 februari van ieder jaar een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar aan het bestuur van de veiligheidsregio worden verstrekt. Het zevende lid van artikel 31 WVr bepaalt dat het hoofd of de bestuurder van de inrichting ervoor zorg draagt dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden, dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast. Ook artikel 7.4 BVr tot en met 7.6 BVr zijn relevant voor de situatie na de aanwijzing. Het eerste lid van artikel 7.4 BVr bepaalt dat het hoofd of de bestuurder dient te borgen dat er op de inrichting altijd een actueel VR beschikbaar is, ook wanneer de inrichting is veranderd of uitgebreid. Wijzigingen die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het (oorspronkelijke) rapport dienen te zijn verwerkt. Deze verplichting geldt niet voor inrichtingen die op grond van het BRZO al vanwege die verandering of uitbreiding een (gewijzigd) veiligheidsrapport moeten indienen (artikel 7.4, tweede lid). Het gewijzigde bedrijfsbrandweerrapport kan verwijzen naar onderdelen van een veiligheidsrapport. Naar aanleiding van een ingediend gewijzigd bedrijfsbrandweerrapport kan het bestuur van de veiligheidsregio de aanwijzing intrekken of de eisen die daaraan zijn verbonden wijzigen (artikel 7.4, vierde lid). Het bestuur zal in dat geval in de beschikking waarin de wijziging van de eisen is vastgelegd een termijn moeten opnemen waarbinnen aan de gewijzigde eisen moet zijn voldaan. Tevens zullen de wettelijke adviseurs in de gelegenheid moeten worden gesteld om advies uit te brengen over de wijziging. Het hoofd of de bestuurder van de inrichting moet de gelegenheid krijgen om te worden gehoord (artikel 7.4, derde tot en met zesde lid).
42
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Er zijn echter ook minder ingrijpende wijzigingen mogelijk, zoals de aanschaf van ander materiaal en middelen. Zolang dit geen invloed heeft op de omvang van de personele component kan het bestuur van de veiligheidsregio overwegen deze wijziging te accepteren middels een brief waarin zij haar goedkeuring geeft aan deze wijziging door aan te geven hoe een voorschrift in de beschikking op grond van deze aanpassing vanaf de datum van goedkeuring gelezen dient te worden. In de brief dient dan wel opgenomen te worden dat deze bewaard moet worden bij de aanwijsbeschikking. 3.4.3
Handhaving Als het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden zal door middel van toezicht en controle moeten worden vastgesteld of het bedrijf ook daadwerkelijk binnen de gestelde termijn een bedrijfsbrandweer heeft ingesteld die voldoet aan de gestelde eisen. Op grond van de WVr krijgt het bestuur van de veiligheidsregio de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen.4 Wanneer blijkt dat het bedrijf niet of in onvoldoende mate voldoet aan het aanwijzingsbesluit of de overige hiervoor beschreven verplichtingen, heeft het veiligheidsbestuur de bevoegdheid om naleving middels een bestuursrechtelijk handhavingsmiddel af te dwingen. Daartoe kan het bestuur van de veiligheidsregio een last onder dwangsom of bestuursdwang opleggen. Bij het constateren van een overtreding die in de wet strafbaar is gesteld kan eventueel overwogen worden om aangifte te doen bij de politie. Toezichthouders die de overtreding hebben waargenomen maken hiertoe een proces-verbaal van bevindingen op en beoordelen de proportionaliteit van een eventuele aangifte.
4
Deze mogelijkheid is in de WVR opgenomen met een nota van wijziging (TK 2007/08, 31 117, nr. 7).
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
43
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 4 Scenario’s en opstellen bedrijfsbrandweerrapport 4.1
Inleiding Dit hoofdstuk bevat informatie – het vormt een referentiekader – voor alle betrokken partijen (overheid en bedrijfsleven) voor het opstellen en toetsen van de inhoud van het bedrijfsbrandweerrapport. PGS6 is hiervoor een belangrijke richtlijn. Er wordt specifiek aandacht besteed aan: t t t t t t t
Referentiescenario’s; Geloofwaardige scenario’s; Maatgevende scenario’s; De scenariokeuzes; Richtlijnen voor de beschrijving en grafische uitwerking van de scenario’s; Overige zaken die in het bedrijfsbrandweerrapport opgenomen moeten worden; Volledigheid en juistheid van het bedrijfsbrandweerrapport.
4.2
Scenario’s toegelicht
4.2.1
Verschillende scenario’s Om de informatie in dit hoofdstuk goed te kunnen gebruiken is het belangrijk om eerst zicht te hebben op het onderscheid tussen referentiescenario’s, geloofwaardige scenario’s en maatgevende scenario’s en de formulering in het BRZO’99. Referentie scenario’s Referentiescenario’s zijn de meest bekende voorbeelden van brand- en/of ongevalgebeurtenissen die op inrichtingen kunnen voorkomen die in aanmerking kunnen komen voor een bedrijfsbrandweeraanwijzing. In bijlage 5 van de werkwijzer is een overzicht opgenomen van relevante referentiescenario’s. Referentiescenario’s liggen aan de basis van de inventarisatie van mogelijke brand- en ongevalgebeurtenissen op de bedrijfslocatie. Als een referentiescenario theoretisch op een bedrijf kan plaatsvinden dient het bezien en beoordeeld te worden op geloofwaardigheid. Afhankelijk van de bedrijfsactiviteit en de processen en installaties op de inrichting kunnen bijzondere incidenten optreden, denk hierbij aan polymerisatie of run-away reacties, metaal(opslag)branden, hoogspanningsbranden, incidenten met stofwolken en dergelijke. Deze zijn zo specifiek dat ze niet in het algemene overzicht van referentiescenario’s opgenomen zijn. Dat wil echter niet zeggen dat ze niet meegenomen en beoordeeld dienen te worden op eventuele geloofwaardigheid. Geloofwaardige scenario’s Geloofwaardige scenario’s zijn brand- of ongevalgebeurtenissen die voor een concrete inrichting: t Gegeven de aard van een installatie of de inrichting, rekening houdend met de daarin aangebrachte preventieve voorzieningen, als zeer reëel en typerend kunnen worden geacht; t Kunnen leiden tot schade aan gebouwen of personen in de omgeving van de inrichting; t Waarbij van preventieve of repressieve maatregelen duidelijk effect verwacht mag worden, waardoor escalatie daarvan voorkomen kan worden.
44
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Het gaat hierbij om scenario’s met (gevaarlijke) stoffen, processen, installaties en opslag in een inrichting. Afhankelijk van de activiteiten op een inrichting kan er sprake zijn van geloofwaardige installatiescenario’s, en/of geloofwaardige scenario’s voor de gebezigde processen en/of geloofwaardige scenario’s voor de uitgevoerde activiteiten. Het initiële incident moet door de inzet van een bedrijfsbrandweer gunstig kunnen worden beïnvloed. De kans dat een incident daadwerkelijk bij dat bedrijf kan optreden wordt hierbij meegenomen, omdat de principaal aan de hand van de aanwezige preventieve Lines of Defences en de borging daarvan kan aantonen of het optreden van een incident reëel is. De repressieve Lines of Defence daarentegen bepalen vervolgens de potentiële omvang van het incident. Er kan alleen rekening gehouden worden met LOD’s waarvan de doelmatige werking is vastgesteld en de functionaliteit aantoonbaar is geborgd. Algemeen erkende normen vormen hiervoor de basis. Met name bij grote bedrijven kunnen tientallen geloofwaardige scenario’s bestaan. Veel scenario’s hebben een hoge mate van gelijkvormigheid. De principaal en het bevoegde gezag kunnen in voorkomende gevallen vooraf met elkaar afspraken maken over een eventuele clustering van gelijksoortige scenario’s, het aantal en de aard van de uit te werken scenario’s. Maatgevende scenario’s Een maatgevend scenario is een geloofwaardige scenario dat de maat bepaalt voor één of meer van de onderwerpen ten aanzien van de bedrijfsbrandweer waaraan het veiligheidsbestuur eisen mag stellen. Gedacht kan worden aan de volgende maatgevende aspecten: t t t t t
Opkomsttijd; Aantallen operationele functies en bijzondere kwalificaties / kennis; Voertuigen, materiaal en/of materieel; Benodigd bluswatercapaciteit en/of schuimvormend middel; Persoonlijke beschermingsmiddelen etc.
Voor een inrichting kunnen meerdere maatgevende scenario’s bestaan. BRZO 1999, Bijlage III, lid 1 sub l, de scenario’s voor een mogelijk zwaar ongeval Bijlage III van het BRZO’99 bevat de wettelijke informatie-eisen voor een veiligheidsrapport en vereist: “een beschrijving van de scenario’s voor een mogelijk zwaar ongeval op het terrein van de inrichting die bepalend zijn voor de inhoud van het intern noodplan, bedoeld in artikel 22, en voor de omvang en de uitrusting van de bedrijfsbrandweer als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bedrijfsbrandweren;” In de nota van toelichting bij het BRZO’99 is bij de introductie verduidelijkt dat er tussen de scenario’s voor een mogelijk zwaar ongeval en de geloofwaardige/maatgevende scenario’s geen wezenlijk verschil is. Om tot een bedrijfsbrandweeraanwijzing te komen is dezelfde informatie benodigd ongeacht of die informatie in een veiligheidsrapport of een bedrijfsbrandweerrapport opgenomen is.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
45
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
4.2.2
Selectie van geloofwaardige scenario’s Een overzicht van geloofwaardige scenario’s kan gevoed worden vanuit verschillende bronnen: t Benoeming van scenario’s in de QRA; t Benoeming van scenario’s in de veiligheidsrapportage; t Benoeming van scenario’s vanuit eerder uitgevoerde analyses voor bedrijfsnoodplanning (BHV-dimensionering); t Benoeming van scenario’s vanuit eerder uitgevoerde analyses voor assuradeuren; t Benoeming van scenario’s op basis van ongeval- of brandweerstatistiek; t Benoeming van scenario’s op basis van branchevergelijking (wereldwijd). Al deze bronnen kunnen input leveren voor geloofwaardige scenario’s. Het gaat veelal om brand-, lekkage- of ontploffingscenario’s met gevaarlijke stoffen. Bij gevaarlijke stoffen gaat het om toxische en ontvlambare stoffen en stoffen die zich door de condities waaronder ze aanwezig zijn, als een ontvlambare stof kunnen gedragen. Het kan hierbij ook gaan om warme of verwarmde stoffen die bij kamer-temperatuur niet aangemerkt worden als een gevaarlijke stof, maar die bij verwarming dezelfde eigenschappen hebben als een gevaarlijke stof.
Toelichting verwarmde of warme stoffen Het gaat hierbij om stoffen die worden opgeslagen bij een temperatuur vanaf 10ºC onder het vlampunt van de vloeistof en waarvan tevens volgens de ASTM D4206-96 (2001), Standard Test Method for Sustained Burning of Liquid Mixtures Using the Small Scale Open-Cup Apparatus, is aangetoond dat de brand zelfonderhoudend is. Voor producten die warm of verwarmd worden opgeslagen in een insluitsysteem moet het vlampunt zijn bepaald volgens de ASTM D3941-90 (2001), Standard Test Method for Flash Point by the Equilibrium Method With a Closed-Cup Apparatus.
De principaal dient geloofwaardige scenario’s in het op te stellen rapport uit te werken. Hieronder is aangegeven hoe tot een selectie van een geloofwaardig scenario gekomen kan worden. De brandweer kan deze beschrijving gebruiken om te toetsen of het proces goed is uitgevoerd. a. Benoem installaties, processen en activiteiten met gevaarlijke stoffen die volgens de aanvraag en vergun-ning(en) binnen de inrichting kunnen plaatsvinden. Gebruik de overzichtslijst van referentiescenario’s en een overzichtstekening van de inrichting. Hierbij dient onder andere gedacht te worden aan (niet limitatief): t t t t t t t t t t
46
Proces- en productie-installaties; Bovengrondse tankopslag; Transport per pijpleiding; Pompplaatsen; Dampverwerkingsystemen; Verlading stoffen (vrachtauto’s, spoorwagons, schepen); Op- en overslag van containers met gevaarlijke stoffen; Rangeren van wagons met gevaarlijke stoffen; Opslagloodsen Nucleaire bronnen.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
b. Beoordeel de omstandigheden waaronder de stoffen in die betreffende installatie of bij die concrete activiteiten aanwezig zijn. Denk hierbij aan o.a.: t t t t t
Atmosferische omstandigheden; Brand van metaal, bijvoorbeeld ferro titanium; Warm of verwarmd; Gekoeld (cryogeen); Onder druk.
c. Aan de hand van de stofeigenschappen en de omstandigheden waaronder deze aanwezig zijn, kan vervolgens worden aangegeven welk gevaar die stoffen kunnen hebben als deze vrijkomen uit het insluitsysteem, zoals: Toxisch; Ontvlambaar; Kan tot ontbranding komen waarbij de brand zelfonderhoudend is; Stoffen die zelf of waarvan de verbrandings- of ontledingsproducten overlast kunnen veroorzaken; t Ontplofbaar; t Radioactief t Drijft de stof op water of reageert deze met water. t t t t
d. Beschrijf (kwantitatief) de effecten van het geloofwaardige scenario’s en geef de beheersing van het scenario aan (zie voorbeeld uit PGS 6). In de beschrijving van de geselecteerde geloofwaardige scenario’s moeten de effecten en bijbehorende inzet (‘klus’) van de bedrijfsbrandweer beschreven worden.
4.2.3
Selectie maatgevende scenario’s Een maatgevend scenario is een geloofwaardig scenario dat maatgevend is voor één of meerdere onderwerpen (zie ook 4.2.1): Op basis van de uitgevoerde taakanalyses van de geloofwaardige scenario’s (bijlage 7) wordt duidelijk welk van de geloofwaardige scenario’s voor welk van de onderwerpen maatgevend kan zijn. Voor een inrichting kunnen dus meerdere maatgevende scenario’s bestaan. Voor de schematische uitwerking van maatgevende scenario’s geeft bijlage 6 een aantal voorbeelden. Maatgevend scenario: De personele component De taakanalyse van elk scenario resulteert in een kwantitatieve beschrijving van het benodigde aantal bedrijfsbrandweerfunctionarissen en de essentiële vaardigheden die via opleiding dienen te zijn verkregen. Het scenario met het hoogste aantal brandweerfunctionarissen, benodigd voor een inzet, is het maatgevende scenario voor de omvang van de personele component. Hetzelfde scenario kan maatgevend zijn voor eventueel specialistische kwaliteiten, als gaspakdrager, maar dit kan ook juist uit een ander geloofwaardig scenario blijken. Dit andere scenario kan dan maatgevend zijn voor eventuele specialistische taken.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
47
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Maatgevend scenario: De materiële component De materiële component bestaat uit materieel en de middelen nodig om de effecten van het scenario’s te kunnen bestrijden. Hierbij kan een driedeling gemaakt worden: t Materieel/middelen voor de repressieve inzet (voertuigen, gereedschap, bijzondere middelen etc); t Blusmiddelen (zoals bluswater en schuimvormend middel, bluspoeder, etc); t Persoonlijke beschermingsmiddelen (kleding, gaspakken etc). Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan basale zaken als lengtes en diameters voor blusslangen, opzetstukken en mobiele monitoren en de technische kwalificatie van de systemen zoals pompcapaciteit, voertuigen voorzien van dakkanon etc. Maatgevend scenario: De tijdsfactor Uit de taakanalyse van de geloofwaardige scenario’s kan naar voren komen dat de tijdsfactor voor bepaalde acties voorwaardelijk is voor het verloop en de omvang van het incident. Als het hier om een realistische en haalbare tijdsfactor gaat en deze niet afgedekt wordt door de tijd die is opgenomen in de Algemene Bepalingen, dan is hier sprake van een scenario waarbij de tijdsfactor maatgevend is. Niet tijdig ingrijpen zal tot escalatie van het scenario leiden. In onderstaand flowschema is aangegeven hoe maatgevende scenario’s geselecteerd kunnen worden. In de linkerzijde van het flowschema zijn de selectiecriteria voor de geloofwaardige scenario’s beschreven. Aan de rechterzijde zijn voor drie verschillende installaties scenario’s benoemd en is de inzet voor de beheersing of beperking van de gevolgen van het incident uitgewerkt. Aan de hand van deze praktische uitwerking is nagegaan welke parameters bepalen of er tevens sprake is van een maatgevend scenario.
48
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
Evalueer de maatgevende scenario’s
Selecteer de maatgevende scenario’s
< 8 min
niet maatgevend
< 8 min
maatgevend personeel & materieel
snelheid
nee
I2 ref n
8 personen, 4 monitoren, 2 m3 svm en binnen 6 minuten operationeel, ...
maatgevend materieel, personeel & materieel
< 6 min
2 m3 svm
1 m3 svm
middelen
1 m3 svm
4 gaspak
3 monitoren
4 monitoren
ja
ja
materieel
nee
ja
ja
I2 ref 2
6 personen
ja
ja
ja
I2 ref 1
4 personen
ja
Bestrijdbaar?
nee
ja
I1 ref n
Ist - 2
8 personen
ja
Reëel & typerend
ja
I1 ref 2
Ist - 1
personeel
ja
Gevaar buiten inrichtingen
Beoordeel of het gaat om geloofwaardige scenario’s
Evalueer de geloofwaardige scenario’s
I1 ref 1
Selecteer relevante referentiescenario’s
Defineer stoffenprocessen & installaties
Figuurr 5. Flowschema selectie maatgevende scenario’s
...
...
...
...
...
...
...
...
In ref 1
Ist - 3
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
49
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
4.3
Zichtbare informatie bij de uitwerking van de scenario’s Voor alle activiteiten met stoffen die door de manipulaties die ermee plaatsvinden een gevaar kunnen opleveren dient beoordeeld te worden welke geloofwaardige incidentscenario’s aan de orde kunnen zijn. Hierbij geldt een aantal randvoorwaarden die hieronder worden behandeld. Hoe de scenario’s in het bedrijfsbrandweerrapport worden uitgewerkt is hieronder beschreven. Per scenario dient de hierna onder a t/m f beschreven informatie uitgewerkt te worden. a. Algemeen De aard, de plaats, de omvang, het verloop in de tijd en de bestrijding of de beheersing van het incident op het terrein van de inrichting5. b. Randvoorwaarden en aannames die van invloed zijn op de snelheid van de inzet t Uitstroomtijden, gatdiameters, beperkingen bij uitstroming door opvang of vrij uitstromen over de grond en hieruit voortvloeiend de maximale plasafmetingen etc. dienen duidelijk te worden aangegeven; t Een beschrijving van de locatie met de te overkomen obstakels, alsook de aanrijroute(s) van de bedrijfsbrandweer. Waar kan men het voertuig/voertuigen met de voorzieningen (incl. SVM) neerzetten. t Waaruit bestaat de koel- en bluswatervoorziening. Geef aan of deze installaties automatisch, handmatig op afstand/ter plaatse gestart moeten worden. Benoem locatie, capaciteit en aantallen hydranten; t Moeten er activiteiten (zoals transportbewegingen) worden gestopt om bij de plaats van het incident te kunnen komen. Moeten de slangen afgelegd worden onderdoor of over obstakel heen. c. Ongevalgegevens Stofnaam van het vrijgekomen product of mengsels, stoftypering voor betrokken producten, vrijgekomen hoeveelheden, maximale plasoppervlak, producttemperatuur, druk en temperatuur in het insluitsysteem of leiding, weertype, afstand van de bron tot bebouwing, openbare weg en of openbaar terrein etc. d. Effecten t Welke effecten geeft het incident en welke omvang neemt het aan of kan het aannemen. Geef aan welk effect wordt bedoeld. 1% letaal, AGW, VRW, warmtestralingscontouren, overdruk, etc; t Een uitstroming van een bepaalde hoeveelheid brandbare vloeistof, met een maximum brandend oppervlak; t Beschrijving ondergrond en het effect ervan op het verloop van het incident, om inzicht te krijgen in de wijze waarop stoffen en blus- en koelwater zich kunnen verspreiden. Opmerking: Uitstroming van brandbare of giftige gassen kan resulteren in een fakkel (jet-fire), toxische wolk en/of explosieve wolk. Brand van vaste, poedervormige stoffen kan resulteren in bepaalde warmtestraling en/of toxische wolken die zich verspreiden.
5
50
Indien passieve brandbeveiliging in de vorm van fire proofing aanwezig is, moeten de prestatie die deze kan leveren en de locaties (inclusief hoogte) waar deze zijn aangebracht expliciet vermeld worden. Fire proofing verliest na een bepaalde tijd haar functionaliteit, dit is belangrijk voor het verloop van het incident.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
e. Schadeontwikkeling Mogelijke uitbreiding wordt veroorzaakt door domino-effecten die kunnen ontstaan. De effecten zijn uit te drukken in een overdruk als gevolg van explosieve ontbranding en warmtestraling (10 kW/m²), waardoor secundaire branden kunnen ontstaan. Indien dit mogelijk is, dient aangegeven te worden hoe deze gevolgen met preventieve maatregelen kunnen worden voorkomen of hoe deze effecten repressief bestreden (kunnen) worden mede gezien in de tijd. Om de begrenzing voor het optreden van een brandweerploeg te bepalen dienen de 1 Kw en 3 kW-contour bepaald te worden. De scenario’s dienen middels een grafische weergave inzichtelijk te worden uitgewerkt. Op de grafische weergave dienen de warmtestralingcontouren van 1, 3 en 10 kW/m² en/of de toxische wolk contouren (VRW, AGW, LBW, zie publicatie “Interventiewaarden gevaarlijke stoffen” van de VROM-inspectie) te zijn aangegeven. In bijlage 6 is ter illustratie de grafische uitwerking van een aantal scenario’s opgenomen. De weergave dient uitgewerkt te worden op een daadwerkelijke plattegrond van de locatie en wel zodanig dat de infrastructuur, objecten en installaties zichtbaar zijn. Verder dienen de middelen en mensen die ingezet worden voor de repressieve bestrijding van het scenario op de grafische weergave te zijn aangegeven, rekening houdend met de warmtestraling en toxische effecten. De volgende elementen dienen minimaal op de grafische weergave te zijn verwerkt: t Schaalstok; t Bluswaternet incl. diameter en hydranten; t Blokafsluiters; t Noordpijl. f. Bestrijding De bestrijdingsdoelstellingen dienen per geloofwaardig scenario te worden vertaald in: t Capaciteit en totaal verbruik blus- en koelwater (theoretisch6 benodigd en werkelijk verbruik); t Capaciteit en totaal verbruik blusmiddel (SVM/poeder) (theoretisch benodigd en werkelijk verbruik); t Inzet van mensen; t Inzet van middelen; t Inzet van specifieke middelen (chemiepak, gaspak, etc.).
5
Op basis van erkende normatieve referentiekaders
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
51
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
4.4
Uitgangspunten bij uitwerking van scenario’s
4.4.1
Algemeen De uit te voeren taken van alle scenario’s zijn uiteraard aan praktische uitgangspunten gebonden. Een aantal van deze uitgangpunten is hieronder uitgewerkt: t De bedrijfsbrandweerlieden kunnen alleen werken in een omgeving met een stralingswarmte < 3 kW/m2; t Voor het aanbrengen van verplaatsbare monitoren zijn 2 brandweerlieden nodig; t Opgestelde blusvoorzieningen (monitoren voor blussing of koeling) worden bemand door 1 brandwacht; t De bevelvoerder coördineert de inzet en communiceert met de overheidsdiensten over het incident; t De bevelvoerder bepaalt de inzet van maximaal 8 brandwachten; t Iedere actie wordt op de plattegrond op schaal uitgebeeld om geen misverstanden over de plaats en reikwijdte van de actie te laten ontstaan; t Het verminderen van de gevolgen van het vrijkomen van sterk huidgiftige, reactieve, oxiderende en agressieve gaswolken wordt uitgevoerd door minimaal 2 gaspakdragers; t Redding van slachtoffers maakt alleen onderdeel uit van het takenpakket van de bedrijfsbrandweer, als deze taak expliciet zichtbaar gemaakt wordt in een geloofwaardig scenario en van daaruit maatgevendheid geeft op het aspect “redding”.
4.4.2
Gaspakdragers Zodra er sprake is van een LOC met GEVI 6 of 8 stoffen én direct contact met de stof mogelijk is, dient het gebruik van een gaspak door een team van de bedrijfsbrandweer overwogen te worden. Voor de relatie tussen beschermende kleding en de veilige inzet van brandweerfunctionarissen wanneer er toxische stoffen betrokken zijn bij het incident, wordt verwezen naar het TNO-rapport: TNO-DV 2008 A88 (Beschermende werking van brandweerkleding tegen toxische gassen of dampen). De noodzaak van gaspakken, en de snelheid waarmee die beschikbaar moeten zijn, dient te blijken uit de taakanalyse die van de maatgevende scenario’s wordt gemaakt. De noodzaak van gaspakken kan onder meer blijken als: t Snelle bronbestrijding nodig is; t Snelle redding van mensen nodig is; t Een onderwindse inzet nodig is; t Snelle aanpak van het scenario om andere redenen alleen kan plaatsvinden in een gaspak. Voor het bepalen van de noodzaak van een gaspak kan gebruik gemaakt worden van de afwegingskaders BOS-1 en BOS-2 (BeslissingOndersteuningsSchema), zoals uitgewerkt in het cursusboek voor de opleiding ROGS, aangevuld met de inzichten uit voornoemde TNOrapportage.
4.4.3
Inzet operationeel personeel zonder brandweeruitrusting De 1 kW/m2-contour dient eveneens aangegeven te worden als bij de uitwerking van het incidentscenario operationeel personeel wordt ingezet dat geen standaard brandweeruitrusting draagt en/of standaard brandweeropleiding heeft gevolgd die afwijkt van de opleiding die genoemd wordt in de Algemene Bepalingen. Voor nadere informatie over de inzet van brandweerpersoneel met andere kleding dan de standaard uitrusting wordt verwezen naar het TNO-rapport TNO-DV3 2006 C024 (Veilige stralingscontouren bij incidenten - gerelateerd aan warmtebelasting voor hulpverleners). Dit kan ook zijn een gids van het bedrijf, een Officier van dienst van het bedrijf, of BHVer met ondersteunende brandweertaken, zoals het halen van schuimvormend middel.
52
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
4.4.4
Benodigde capaciteiten ten behoeve van blussen en koelen Voor de minimale capaciteiten voor blussing en/of koeling, waar bij de uitwerking van de verschillende incidenten vanuit gegaan dient te worden, kan verwezen worden naar normatieve referentiekaders zoals bijlage D van de IP-19 MODEL CODE OF SAFE PRACTICE van het Energy Institute in Engeland of relevante NFPA-richtlijnen. Zowel de theoretisch benodigde capaciteiten als de daadwerkelijk beschikbare capaciteiten dienen inzichtelijk gemaakt en met elkaar vergeleken (zie 4.5.3) te worden.
4.5
Beoordelen juistheid & volledigheid bedrijfsbrandweerrapport In deze paragraaf worden criteria gegeven die zowel door de opsteller/principaal als het bevoegde gezag gebruikt kunnen worden om vast te stellen of de informatie in het bedrijfsbrandweerrapport volledig en juist is. De criteria in deze paragraaf zijn modulair opgebouwd, aan de hand van de opsomming hieronder. Daarmee zijn deze bruikbaar in verschillende categorieën inrichtingen die in aanmerking kunnen komen voor een bedrijfsbrandweeraanwijzing: t t t t
4.5.1
Algemene inrichtingsgegevens; Processen binnen de inrichting; Geloofwaardige en maatgevende scenario’s binnen de inrichting; Beschrijving van de nodig geachte brandweer organisatie;
Algemene inrichtingsgegevens Hieronder worden de algemene inrichtingsgegevens benoemd die minimaal in het bedrijfsbrandweerrapport vermeld dienen te worden. t t t t t t t
Naam inrichting; Vestigingsadres inrichting; Hoofdverantwoordelijke; Organisatiestructuur; Bedrijfsdoel; Gebruikte grondstoffen en eigenschappen; Categorie inrichting.
Voor bedrijven die een veiligheidsrapportage moeten opstellen kan verwezen worden naar informatie die in het VR is opgenomen.
4.5.2
Processen binnen de inrichting De binnen de inrichting gebezigde processen met de daarbij behorende relevante activiteiten dienen eveneens in het bedrijfsbrandweerrapport te worden beschreven. De volgende informatie dient minimaal in het rapport aanwezig te zijn. t Welke processen zijn er binnen de onderneming. Een uitgebreide beschrijving van alle processen; t Welke grondstoffen worden bij de processen gebruikt (vergunningshoeveelheden); t Weke half- en eindproducten worden gemaakt; t Hoe worden stoffen opgeslagen. Voor bedrijven die een veiligheidsrapportage moeten opstellen kan verwezen worden naar informatie die in het VR is opgenomen.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
53
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
4.5.3
Geloofwaardige en maatgevende scenario’s Voor de wijze waarop geloofwaardige installatiescenario’s en/of geloofwaardige scenario’s voor de gebezigde processen en/of geloofwaardige scenario’s voor de uitvervoerde activiteiten moeten worden geselecteerd wordt verwezen naar paragraaf 4.2 van dit hoofdstuk. Voor de informatie die erin opgenomen en uitgewerkt dient te worden, wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 t/m 4.5. Van de maatgevende scenario’s dient een grafische uitwerking (zie 4.3. van dit hoofdstuk) gemaakt te worden. Als daar een gerichte motivatie voor is dient ook van de geloofwaardige scenario’s grafisch weergave te worden opgenomen. Dit kan nodig zijn als getoetst moet worden of alle objecten die tijdens het incident in het effect gebied liggen ook genoemd worden in de uitwerking van het scenario. Van de uitvoering van de grafische weergave dient meegeleverd te worden: t Met welk programma, inclusief versie, de berekening is uitgevoerd; t Welke gegevens zijn gebruikt om de berekening uit te voeren; t Hoe de gegevens zijn overgenomen op de plattegrond van de inrichting. Dit is nodig om te kunnen toetsen of de grafische uitwerking correct is uitgevoerd en de gegevens op de juiste wijze zijn gecombineerd met de locatie gegevens. Als er twijfel bestaat omtrent de kwaliteit van de uitwerkingen kan gevraagd worden wie de berekening heeft uitgevoerd en waarom deze persoon geschikt is om deze berekening uit te voeren. De uitgewerkte scenario’s dienen om aan te tonen dat de principaal op zijn inrichting maatregelen heeft getroffen om incidenten te voorkomen en de gevolgen van deze incidenten te kunnen beheersen en/of beperken. Om die informatie toetsbaar te maken moet voor hetzelfde scenario de theoretisch benodigde hoeveelheid materieel en middelen die volgens het normatieve referentiekader (die aantoonbaar van toepassing is op het incidentscenario) vereist is, vergeleken worden met de middelen die worden gebruikt bij de praktische inzet. Relevante informatie hierover is te vinden in zowel de eerder genoemde publicatie Borging van het Integrale brandbeveiligingsproces (www.centrum-iv.nl) als in (bijlage 1 & 4 van) PGS 6 (publicatiereeks gevaarlijke stoffen van VROM).
4.5.4
Beschrijving benodigde bedrijfsbrandweer Als conclusie van de uitwerking van maatgevende scenario wordt de benodigde bedrijfsbrandweer beschreven. Deze beschrijving is een opsomming van: t t t t t
Personeel; Bestrijdingsmaterieel en middelen; Specialisaties en materieel; Inzetsnelheid en opkomsttijden; Organisatie en communicatie.
Belangrijk hierbij is te onderkennen dat niet primair de bestaande bedrijfsbrandweerorganisatie beschreven dient te worden, maar de organisatie van de bedrijfsbrandweer die nodig is om de capaciteiten te kunnen leveren die in de maatgevende scenario’s is bepaald.
54
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Personeel Het bedrijfsbrandweerrapport dient niet alleen een beschrijving te bevatten van de benodigde sterkte van bedrijfsbrandweer personeel, maar ook de bij deze personen behorende functies en specialisaties. Het aantal manschappen, gaspakdragers, chauffeurs/ pompbediener, bevelvoerders e.d. De bijzondere specialismen (die buiten de standaard brandweeropleiding vallen) dienen eveneens benoemd te worden. Bestrijdingsmaterieel en middelen In dit hoofdstuk van het rapport dient te worden omschreven welke materieel en middelen nodig zijn om de maatgevende scenario’s te kunnen bestrijden. Aantal benodigde voertuigen, mobiele en stationaire kanonnen, hoeveelheid blusmiddelen (bluswater, SVM, zand), algemene en bijzondere persoonlijke beschermingsmiddelen als gaspakken etc. Belangrijk t.a.v. het schuimvormend middel is dat ook wordt beschreven hoe het SVM wordt ingezet en in welke omvang het voor de inrichting beschikbaar is. 5 kuub in 100-litervaatjes is anders dan 5 kuub in één tank. Specialisaties en materieel Uit de maatgevende scenario’s kan blijken dat de inzet van specialistisch materieel of mensen met specialistische kennis noodzakelijk is. Gedacht kan worden aan bijzondere voertuigen, gereedschappen, persoonlijke beschermingsmiddelen en blusstoffen. In de beschrijving van de bedrijfsbrandweer dient opgenomen te worden: t Hoe de beschikbaarheid van deze specialistische zaken wordt geborgd; t Hoe de inzet daarvan door brandweerpersoneel wordt geborgd; t Welke specifieke opleidings- en trainingsinspanning dit vergt. Organisatie en communicatie In dit hoofdstuk van het rapport wordt een beschrijving gegeven van de organisatie van de bedrijfsbrandweer, de bevelstructuur, alarmering, aanvang en bestrijding en verdere opschaling. Tevens wordt hierbij omschreven hoe de interne en externe communicatie geregeld is. Een beschrijving van de organisatorische inbedding van de opleidingen en oefeningen van de bedrijfsbrandweer behoort tevens in dit hoofdstuk te worden gegeven. Te denken valt aan inzetprocedures in het intern noodplan of specifiek communicatiemateriaal.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
55
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
56
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) A. Aanwijzen bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Deel II:
Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
57
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 5 Toezicht en Handhaving 5.1
Inleiding Een inrichting die is aangewezen tot het hebben van een bedrijfsbrandweer, dient te voldoen aan de eisen inzake personeel en materieel die in de aanwijzing zijn gesteld. Het bestuur van de veiligheidsregio heeft als bevoegd gezag de verantwoordelijkheid om toezicht te houden op de naleving van de bij de aanwijzing gestelde eisen en zo nodig handhavend op te treden. Hiertoe worden toezichthouders aangewezen. Het bevoegd gezag kan bestuursrechtelijke sancties opleggen en aansturen op strafrechtelijke afhandeling indien overtredingen zijn gesignaleerd. Voor het adequaat uitoefenen van deze bevoegdheden doet het veiligheidsbestuur er goed aan handhavingsbeleid vast te stellen. Op basis van dit beleid kunnen transparante keuzes worden gemaakt en prioriteiten worden gesteld. In dit deel van deze werkwijzer wordt ingegaan op het ontwikkelen van een handhavingsbeleid voor controle en toezicht op bedrijfsbrandweerplichtige inrichtingen. Dit hoofdstuk richt zich verder op beschrijving van het proces toezicht en handhaving. Dit hoofdstuk geeft inzicht in verschillende handhavingmethodieken, de bevoegdheden in het kader van bedrijfsbrandweeraanwijzing, uitvoering van de inspectie en sanctionering van overtredingen.
5.2
Wettelijke basis De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang is in artikel 63 WVr neergelegd bij het bestuur van de veiligheidsregio. Artikel 63 bepaalt het volgende: Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens artikel 31 bepaalde alsmede het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de krachtens artikel 31 aangewezen inrichtingen, tot welke bevoegdheid mede behoort het stilleggen of gedeeltelijk buiten werking stellen of verzegelen van de inrichting dan wel het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich in de inrichting bevindt. In artikel 63 staat dus “het bij of krachtens artikel 31 bepaalde”, dat houdt in dat het bestuur van de veiligheids-regio ook bevoegd is voor de verplichtingen die in het BVr zijn opgenomen over bedrijfsbrandweren (in hoofdstuk 7) en de verplichtingen die zijn opgenomen in de bedrijfsbrandweeraanwijzing.
5.3
Toezicht en handhaving Bij de uitoefening van het toezicht kunnen feiten of omstandigheden naar voren komen die leiden tot overtreding. Tegen een inrichting zijn dan twee soorten handhaving mogelijk, de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. De uitvoering van het toezicht op de bedrijfsbrandweer gebeurt door toezichthouders, die door het bestuur van de veiligheidsregio zijn aangewezen, bij voorkeur op basis van een vastgestelde toezichtstrategie. Handhavingsbeleid biedt de basis voor het maken van transparante keuzes en het stellen van prioriteiten zodat de uitvoering van de handhavingstaak voor het bestuursorgaan, handhavers en bedrijfsleven helder is. In een dergelijk beleidstuk worden onder andere de volgende keuzes gemaakt: t t t t t
58
Welke wettelijke voorschriften worden in elk geval gecontroleerd; Hoe vaak en op welke wijze worden deze voorschriften gecontroleerd; Wat acht het bestuur een “kernovertreding” en wat niet; Wat is het sanctioneringbeleid ten aanzien van bepaalde overtredingen; Hoe past dit lokale handhavingsbeleid in het algemene beleid.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Het handhavingsbeleid dient bestuurlijk vastgesteld en periodiek geëvalueerd te worden en indien nodig te worden aangepast. Belangrijk onderdeel van het handhavingsbeleid is een beoordelingskader, dat bedrijven stimuleert om een veilige bedrijfsvoering te organiseren en in stand te houden. Een dergelijke stimulans verhoogt per definitie de veiligheid op de inrichting, tegelijk kan het bedrijf zo de inspectie- en controlelast terugbrengen. Immers, op bedrijven met een aantoonbare veilige bedrijfsvoering zullen zich minder snel ongevallen manifesteren, en kan de overheid haar inspectie- en controle-inspanning terug brengen. Welke criteria kunnen onderdeel zijn van een dergelijk beoordelingskader? t Aantal en trend van geregistreerde (bijna)ongevallen en bedrijfsincidenten in periode van 3 voorgaande jaren; t Aantal en trend van geregistreerde operationele incidenten waar brandweer voor ter plaatse is gekomen in periode van 3 voorgaande jaren; t Inspanning die wordt gepleegd op andere wettelijke vergunnings-, ontheffings- of planfiguren; t Aantal geconstateerde tekortkomingen en onvolkomenheden tijdens eerdere inspecties; t Staat van de administratieve organisatie van de inrichting om snel de juiste documentatie te genereren; t Mate van opgeruimdheid (housekeeping) van bedrijfsterrein; t Mate van openheid die aan de dag wordt gelegd in veiligheidscommunicatie met de overheid; t Inspanning van het bedrijf op modernisering van installaties in voorgaande 3 jaren; t Signalen vanuit samenleving (contractors, personeel, omwonenden) omtrent omgang met veiligheid; t Nalevingsgedrag ten aanzien van operationele en bestuurlijke oefeningen met de overheid. Inspectieonderwerpen Toezicht en handhaving hebben een duidelijke relatie met inspectie via het BRZO’99. De werkwijzer BRZO’99/versie 2 bevat een aantal modules, die betrekking hebben op het inspecteren van de bedrijfsbrandweer-aanwijzing. Het is dan ook heel goed mogelijk om deze inspecties op de bedrijfsbrandweer te integreren in BRZO-inspecties. In het kader van het beperken van de lastendruk voor bedrijven wordt dit zelfs aanbevolen. De genoemde werkwijzer en inspectiemodules zijn via internet te raadplegen via www.brzo99.nl. Daar waar het niet mogelijk is om een bedrijfsbrandweerinspectie te combineren met een BRZO-inspectie kan de inspecteur brandweer zelfstandig een bedrijfsbezoek plannen. Hierbij wordt aanbevolen om deze inspecties tijdig en in overleg met het bedrijf te plannen. Voorafgaand aan een inspectie kan net als bij het BRZO, een agenda worden opgestuurd naar het bedrijf, waarin wordt aangegeven welke functionarissen bij voorkeur zullen worden geïnterviewd of welke documenten worden ingezien. Eén van de activiteiten binnen de procesbeschrijving “uitvoeren inspectie bedrijfsbrandweeraanwijzing” is het opstellen van het inspectieplan. De inhoud van de inspectie wordt vastgesteld aan de hand van de: t t t t t t
Aanwijsbeschikking; De eventueel vastgestelde Algemene Bepalingen; Brandweerscenario’s; Aangeleverde oefenplannen; Specifieke inspectiethema’s; Input vanuit lokale- en regionale brandweer.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
59
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Deze paragraaf geeft een nadere uitwerking van onderwerpen die opgenomen kunnen worden in het inspectie-plan. Het doel van het toezicht op de bedrijfsbrandweer is het beoordelen van de paraatheid en de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer. De inspectie van de specifieke onderdelen is uitgewekt in de afzonderlijke hoofdstukken 6 en 7 van deze werkwijzer. Het handhavingtraject als gevolg van de inspecties beschreven in deze hoofdstukken vindt plaats conform procedure als weergegeven in bijlage 8. Bijlage 9 bevat een voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie. Bijlage 10 bevat twee voorbeeldbrieven van een beschikking “bestuurlijke sanctie bestuursdwang” en “last onder dwang”.
5.3.1
Toezicht Een belangrijk onderdeel van het aanwijzingsproces is het houden van toezicht op afgegeven aanwijzingen. Onder toezicht wordt verstaan “het toezien op naleving van wettelijke voorschriften”. Toezicht is niet geregeld in het BVr. In de WVr is bepaald dat het bestuur van de veiligheidsregio de toezichthouders aanwijst die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens artikel 31 bepaalde. Dat zijn dus tevens de verplichtingen in hoofdstuk 7 BVr en de verplichtingen uit de aanwijsbeschikking. Artikel 62 WVr ziet op de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, de directeur GHOR en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de GHOR alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 51, tweede en derde lid (ambtenaren IOOV). In hoofdstuk 5 van de Awb zijn de bevoegdheden opgenomen waarvan toezichthouders bij de uitoefening van hun taken gebruik kunnen maken. Met betrekking tot het uitoefenen van bevoegdheden, het mandateren of aanwijzen van toezichtouders of het maken van een stappenplan voor het opzetten van een toezichts- en handhavingsbeleid zijn voldoende hulpmiddelen beschikbaar op www.brandweerbrzo.nl. Betreden van plaatsen Het betreden van iedere plaats, met uitzondering van een woning. Daarbij mag de benodigde apparatuur worden meegenomen en mag de toezichthouder (inspecteur) zich doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen. Indien de gecontroleerde zich tegen de toegang verzet kan de toezichthoudend inspecteur zich zo nodig toegang verschaffen met behulp van de sterke arm (artikel 5:15 Awb). Vorderen van inlichtingen De toezichthoudend inspecteur kan inlichtingen vorderen (artikel 5:16 Awb). Inlichtingen betreffen in de regel mondelinge toelichtingen, uitleggen, motivaties, maar ook hoor en wederhoor. Evengoed is echter mogelijk dat deze inlichtingen schriftelijk worden verstrekt. Identiteitsbewijs vorderen Een toezichthouder kan inzage vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Personen van 14 jaar en ouder moeten op de eerste vordering van een opsporingsambtenaar of een inspecteur een identificatiemiddel ter inzage aanbieden. Geldige identificatiemiddelen zijn: t t t t
Een geldig reisdocument (paspoort of ID-kaart); Een verblijfsdocument o.g.v. de Vreemdelingenwet; Een geldig buitenlands nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort; Een geldig rijbewijs (artikel 5:16a Awb).
Inzage vorderen Een toezichthouder mag inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en daar kopieën van maken (artikel 5:17 Awb). Onderzoeken van zaken
60
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Een toezichthouder mag zaken onderzoeken, aan opneming onderwerpen en daarvan monsters nemen. Indien nodig mogen verpakkingen worden geopend. De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de opneming of de monsterneming (artikel 5:18 Awb). Onderzoeken van vervoermiddelen Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken. Hij is ook bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft. Met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden kan hij van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt (artikel 5:19 Awb). Zie hierover ook xPLOSIV en www.brandweerbrzo.nl.
5.3.2
Toezichtstrategie Een toezichtstrategie kan bestaan uit de volgende onderdelen: t t t t t
Planning van de inspecties; Opleveringsinspecties; Reguliere controles; Hercontroles; Toezicht op de geoefendheid van de bedrijfsbrandweren (in ontwikkeling).
Planning van de inspecties Jaarlijks zal er een planning moeten worden gemaakt van de uit te voeren inspecties. Dat gebeurt op basis van het aantal aanwijsbeschikkingen en nog te verwachten aanwijzingen (opleveringsinspectie) voor zover mogelijk. Ook zal in deze planning de inspectie op de geoefendheid en het oefenprogramma moeten worden meegenomen, evenals de inspectie van de besluiten van geen aanwijzing maar waar wel voorwaarden aan zijn verbonden. Bij planning dient rekening gehouden te worden met een inspectiefrequentie van 1 themacontrole, oefening en beoordeling van het oefenprogramma per jaar. De taakstelling om de toezichtlast bij bedrijven te verminderen geldt ook voor de Brandweer. Het is dus noodzakelijk om de inspectieplanning op lokaal en regionaal niveau af te stemmen. Denk daarbij aan het Frontoffice chemie, collegeprogramma handhaving en BRZO-planning. Het heeft de voorkeur artikel 31 inspecties te combineren met BRZOinspecties. De inspecties worden vooraf aangekondigd bij de inrichtingen. Een vroegtijdige planning is van belang omdat vaak de aanwezigheid van meerdere personen binnen de inrichting verlangd wordt.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
61
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Opleveringsinspectie De opleveringsinspectie is bedoeld om de formele overgang te markeren van het aanwijzen van een bedrijfsbrandweer naar de toezichtsfase. Deze inspectie heeft niet primair tot doel om over te gaan tot handhavende stappen, maar om gezamenlijk met het bedrijf te komen tot een eensluidende interpretatie van de voorschriften (Algemene Bepalingen). Bij constatering van tekortkomingen zal het bedrijf daarom meestal in de gelegenheid gesteld worden om een verbetertraject in een plan van aanpak op te nemen, zodat binnen een gezamenlijk overeengekomen termijn alsnog voldaan wordt aan de verplichtingen. Mocht echter blijken dat een bedrijf in gebreke blijft ten aanzien van de aanwijsbeschikking (het bedrijf beschikt niet over een bedrijfsbrandweer) dan zal een zwaarder handhavingstraject ingezet worden. Het is van belang dat de opsteller van de beschikking samen met de toezichthouder de opleveringsinspectie uitvoeren bij het bedrijf. Bij deze inspectie worden alle voorwaarden besproken. Reguliere controles Hierbij kunnen vaste frequenties gehanteerd worden. Aan de hand van de praktijkervaringen kunnen kentallen inzake aard en frequentie van overtredingen vastgesteld worden. Aan de hand van deze kentallen kan een prioriteitenstelling gemaakt worden voor het handhavingsprogramma. Inspectieonderwerpen zijn: t Aanwezigheid en onderhoud technische voorzieningen (bluswater, melding, alarmering, melding en verbindingen, stationair en mobiel blusmaterieel). t Organisatie van de bedrijfsbrandweer (aanwezigheid, protocollen, opleiding, geoefendheid). t Maatregelgerichte inspectie bedrijfsbrandweerscenario. Het is mogelijk om themagericht te controleren. Zie daarvoor bijlagen 11, 12 en 13 van deze Werkwijzer. Indien tijdens een controle wordt geconstateerd dat er niet wordt voldaan aan de Algemene Bepalingen, met andere woorden: er sprake is van een overtreding, zal dit door de toezichthouder met de inrichting doorgesproken en schriftelijk vastgelegd worden. Voorop staat de veiligheid en zo nodig het herstel van de veiligheid. De veiligheid geldt zowel binnen als buiten de inrichting. In het kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dient er een redelijke termijn aangehouden te worden om de overtredingen ongedaan te kunnen worden. Welke termijn moet worden aangehouden om de redelijkheid te kunnen waarborgen staat niet specifiek in de wetgeving aangegeven. De redelijke termijn moet feitelijk in verhouding staan met de aard van de overtreding en de snelheid waarmee de veiligheid kan worden hersteld naar het gewenste niveau. Hercontroles Hercontroles zijn noodzakelijk om te controleren of de voorschriften na de voorgeschreven termijn uit de waarschuwingsbrief worden nageleefd. Als dat niet het geval is, zal hierna de sanctiestrategie gevolgd moeten worden.
5.3.3
Sanctiestrategie Een sanctiestrategie is gericht op het samenstellen en formaliseren van een afwegingskader, gericht op geconstateerde overtredingen van aanwijsbeschikkingen. Sanctiebeleid omvat: t Een op elkaar afgestemd bestuursrechtelijk/strafrechtelijk optreden tegen overtredingen van de gestelde normen; t Een passende reactie op overtredingen; t Een stringentere reactie bij voortduring van de overtreding(en); t Transparantie over te stellen termijnen voor het opheffen van (standaard)overtredingen en over de zwaarte van de sancties; t Een regeling voor optreden tegen overtredingen door de eigen organisatie en andere overheden.
62
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsmiddelen zijn complementair en nevengeschikt. Van geval tot geval dient te worden bepaald welke vorm van bestuurlijk of strafrechtelijk optreden - afzonderlijk of in combinatie - het meest passend is. Handhavend optreden gebeurt door bestuur en Openbaar Ministerie. Hierover moeten werkafspraken worden gemaakt. Deze moeten worden vastgelegd in een beleidsplan. Voorspelbaarheid in de reacties op (dreigende) overtredingen is belangrijk. In deze sanctiestrategie worden daarom niet alleen kern- en aanvullende bepalingen vastgelegd, maar ook de bij overtreding van deze bepalingen normaal te hanteren sancties en de herstelof begunstigingstermijnen vastgelegd. De sanctiestrategie bestaat uit de verschillende onderdelen: t t t t t t
Waarschuwingsbrief; Hercontrole; Zienswijzebrief; Dwangsom/bestuursdwang; Aangifte/Proces-verbaal; Gedogen.
Indien tijdens een inspectie overtredingen van de aanwijzing worden geconstateerd, dan wordt aanbevolen om een tweetrapstrategie te hanteren. Deze strategie zal in de meeste gevallen passen in de lokale en regionale strategieën wat betreft milieu- en bouwregelgeving. Dit betekent: 1. Een waarschuwingsbrief waarin het bedrijf binnen een gestelde termijn de overtreding ongedaan dient te maken. Na afloop van de termijn volgt een hercontrole; 2. Indien de overtreding niet is opgeheven volgt bestuursrechtelijke handhaving. Indien in het handhavingsbeleid is aangegeven dat een aantal ernstige overtredingen bestuursrechtelijk (toepassen bestuursdwang) en strafrechtelijk aangepakt dient te worden, dan zal er van het strafbare feit aangifte gedaan moeten worden. Vaak is dan stillegging en een PV het voorgestane beleid. De brandweer zal hierbij zoveel mogelijk moeten samenwerken met overige diensten zoals het bevoegd gezag ex Wm, de politie, de Arbeidsinspectie en de diverse deelnemende gemeenten. Onderstaande ernstige overtredingen kunnen wat betreft de brandweer betreft reden zijn voor stillegging: t Een aantoonbaar gebrek dat is ontstaan door slecht onderhoud, dan wel een slecht functionerend managementsysteem aan LOD’s, hetgeen kan leiden tot een onbeheersbare situatie met effecten buiten de inrichting; t Het ontbreken van een opgeleide bedrijfsbrandweer, terwijl een aanwijsbeschikking is afgegeven; t Het ontbreken van de geëiste blussystemen in de aanwijsbeschikking; t Het ontbreken van de geëiste middelen in de aanwijsbeschikking; t Het bewust voor langere tijd buiten werking stellen van de bedrijfsbluswatervoorziening.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
63
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent diverse eisen waaraan de inzet van sanctiemiddelen moet voldoen. De Awb bepaalt dat, voordat tot het opleggen van een sanctiebeschikking wordt overgegaan (spoedeisen zaken uitgezonderd), de overtreder in de gelegenheid moet zijn geweest voor het geven van zijn zienswijze. De procesbeschrijvingen bevatten allen dit aspect. Ook zal er steeds een afweging plaatsvinden voor het bepalen van een redelijke begunstigingstermijn. De hoogte van de dwangsom zal gerelateerd worden aan de overtreding en met name aan het financieel voordeel dat de overtreder heeft bij het voort laten leven van de betreffende overtreding. In het overzicht kernbepalingen-aanvullende voorschriften zijn per voorschrift de dwangsombedragen als indicatie opgenomen. Belangrijk discussiepunt is doorgaans hoe vaak gewaarschuwd dient te worden, alvorens een formeel sanctietraject te starten. Uiteindelijk is dit aan het bevoegd gezag, dat steeds een afweging dient te maken omtrent de omvang en mogelijke gevolgen van de geconstateerde overtreding, de serieusheid van de drijver van de inrichting om de overtreding te verhelpen en het gevoel van het gezag dat ze (nog) serieus wordt genomen. In algemene zin kan gesteld worden dat het aantal waarschuwingen minder kan zijn, als de kwaliteit en duidelijkheid van het dossier beter is.
5.3.4
Kern-, aanvullende en resterende voorschriften De voorschriften die voor de bescherming van het betreffende belang (zoals acuut gevaar, brandveiligheid) werkelijk relevant zijn, gelet op de aard en de risico’s van de activiteit en de gevoeligheid van de omgeving zijn kernbepalingen. Overtreding ervan leidt tot een situatie met aanzienlijke (dreigende) consequenties voor de veiligheid van personen en goederen. Bij de kernbepalingen gaat het om voorschriften die in hoge mate de fundamenten van de brandbeveiligingsfilosofie beogen te beschermen. Hierbij spelen zaken als zelfredzaamheid en het voorkomen van een brandgevaarlijke situatie een doorslaggevende rol. Alle overige voorschriften zijn aanvullende of resterende voorschriften. Kernvoorschriften en aanvullende voorschriften zijn uitgewerkt in de draaiboeken per branche of deelprojecten (zie de toezichtstrategie). In deze plannen wordt voor de controles aangegeven welke (vergunning)voorschriften als kernbepaling en welke als aanvullende bepaling worden aangemerkt. Het overzicht kern- en aanvullende bepalingen vormt daarvoor het algemene kader. Aanvullende bepalingen zijn bepalingen waarvan de overtreding een minder ernstig belastend effect heeft. Hierin worden, ten opzichte van de kernbepalingen, de minder belangrijke aspecten van het betreffende belang gereguleerd. Hieronder worden ook de bepalingen verstaan die de naleving en de controle op kernbepalingen ondersteunen. Bij het niet naleven van resterende voorschiften zal in de regel de brandveiligheid niet gevaar komen. Het zijn vaak voorschriften die ondersteunend zijn en bijvoorbeeld het toezicht vereenvoudigen. Geadviseerd wordt om de voorschriften uit de aanwijsbeschikking onder te verdelen in kern-, aanvullend en resterende voorschriften. Dit vereenvoudigt namelijk de sanctiestrategie. Immers, bij overtreding van kernvoorschriften dient in de regel direct te worden gehandhaafd, bij overtreding van aanvullende voorschriften zal eerst een waarschuwing plaatsvinden en bij overtreding van resterende voorschriften zal het bedrijf met bijvoorbeeld een plan van aanpak moeten komen.
64
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
In bijlage 15 is een voorbeeld gegeven hoe een onderverdeling in kern-, aanvullende en resterende voorschriften eruit kan zien. Let erop dat de genoemde termijnen en bedragen indicatief zijn. Een dwangsom zal altijd onderbouwd moeten worden op basis van het economisch voordeel voor het bedrijf of de kosten voor de inzet van de overheidsbrandweer. Deze info kan worden verkregen door bij leveranciers en aannemers prijsopgaven te vragen. Dat bedrag wordt vervolgens met een bepaalde factor vermenigvuldigd, zodat de overtreder meer gemotiveerd wordt te voldoen aan de eisen.
5.3.5
Strafrechtelijk handhaven Op grond van artikel 64 van de Wet veiligheidsregio’s kan het strafrechtelijke handhavingstraject worden ingezet. Bij constatering van een overtreding moet de toezichthouder zich wenden tot een buitengewoon opsporings-ambtenaar die aangewezen is op grond van artikel 65 lid 1 van de Wet veiligheidsregio’s middels een besluit van de minister van BZK (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) of tot een politiefunctionaris. De toezichthouder, niet zijnde een buitengewoon opsporingsambtenaar, is zelf niet bevoegd om de overtreding middels een proces-verbaal vast te leggen. Hij kan echter wel samen met een collega toezichthouder een proces-verbaal van bevindingen (ik zag, ik hoorde, ik las, ik fotografeerde, etc.) opstellen waarin de overtreding, inclusief het strafbare feit dat volgens hen ten laste kan worden gelegd, beschreven is. Een brandweerfunctionaris kan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen worden als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) indien hij of zij beschikt over een door de Minister van BZK nader te bepalen bewijs van vakbekwaamheid. Dit is nu voorbehouden aan functionarissen die het niveau van officier hebben. Verder dient de brandweerfunctionaris te voldoen aan de bekwaamheidseisen van het Ministerie van Justitie. Dit betekent dat de brandweerfunctionaris relevante basiskennis en -vaardigheden moet hebben zoals het opmaken van een proces-verbaal en algemene kennis van het recht, in het bijzonder van het formele en materiële strafrecht. Bij een voldoende resultaat wordt het diploma Buitengewoon opsporingsambtenaar uitgereikt. Artikel 64 lid 2 en 3 van de Wet veiligheidsregio’s geven de strafbepalingen weer met betrekking tot artikel 31. Overtreding van artikel 31, tweede, vijfde en zesde lid wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. In het geval van overtreding van artikel 31 lid 2, kan als bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar. Na de nauwkeurige vastlegging van de overtreding in het proces-verbaal dient dit verder te worden afgehandeld door het Openbaar Ministerie. Onderstaande tabel geeft een schematisch overzicht van de overtredingen met betrekking tot de bedrijfsbrandweer die als strafbare feiten zijn aangemerkt. Verplichting
Artikel
Niet beschikken over een bedrijfsbrandweer in een aangewezen inrichting
31 lid 2 WVr
Beschikken over en bedrijfsbrandweer die niet voldoet aan de gestelde eisen
31 lid 2 WVr
Niet verstrekken van de nodige inlichtingen door Hoofd of Bestuurder van de inrichting
31 lid 5 WVr
Niet verstrekken van een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer per 1 februari van elk jaar
31 lid 5 WVr
Niet opvolgen door de bedrijfsbrandweer van aanwijzingen van de feitelijke leiding bij een daadwerkelijk ongeval
31 lid 6 WVr
Voor meer informatie over het strafrechtelijk traject wordt verwezen naar www.brandweerbrzo.nl/handhaving.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
65
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
5.3.6
Bestuursrechtelijk handhaven Bestuursrechtelijk handhaven is gericht op beëindiging van een overtreding of het opheffen van een illegale situatie door het opleggen van een bestuurlijk dwangmiddel. Een bestuurlijk dwangmiddel kan zijn: t Het opleggen van een last onder bestuursdwang, of t Het opleggen van een last onder dwang (dwangsom). Daarnaast kan het bevoegd gezag Wet milieubeheer de milieuvergunning intrekken. Met betrekking tot artikel 31 van de WVr is het bestuur van de veiligheidsregio bevoegd tot het opleggen van een bestuursrechtelijk handhavingmiddel (sanctie). Last onder bestuursdwang Met het uitoefenen van bestuursdwang zorgt een bestuursorgaan er zelf voor dat een overtreding wordt beëindigd. Dat geschiedt door middel van feitelijk handelen, zoals het stilleggen of gedeeltelijk buitenwerking stellen of verzegelen van de inrichting dan wel het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich in de inrichting bevindt. Voordat bestuursdwang wordt uitgeoefend dient het bestuursorgaan eerst een besluit daartoe te nemen. Dit besluit moet op schrift worden gesteld en worden toegezonden aan de overtreder. Dit besluit (beschikking) vermeldt (artikel 5:24 en 5:25 Awb): t Wat de overtreding is (aanduiding wettelijk voorschrift); t De termijn waarbinnen de overtreder maatregelen dient te treffen om de uitoefening van de bestuursdwang te voorkomen (begunstigingstermijn); t Welke maatregelen de overtreder dient te treffen; t De aanzegging dat kosten van de uitoefening van bestuursdwang op de overtreder worden verhaald. Hoewel in theorie iedere overtreding kan worden aangepakt met bestuursdwang, ligt dat toch niet altijd voor de hand. Het lijkt bijvoorbeeld moeilijk voorstelbaar dat het bevoegd gezag een blusinstallatie laat repareren indien de drijver van de inrichting verzuimt dat te doen. Voor die gevallen is een last onder dwangsom een beter instrument. Last onder dwangsom De last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. Het middel daartoe is een financiële prikkel. De dwangsom wordt vastgesteld op een bedrag ineens of op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Indien het gaat om een voortdurende overtreding dan dient in de last een bedrag per tijdseenheid te worden opgenomen. Indien het bestuursorgaan wil voorkomen dat nieuwe overtredingen worden begaan (herhaald) dan zal een bedrag per overtreding van de last moeten worden vermeld. In de last onder dwangsom moet het bestuursorgaan een bedrag opnemen waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Dit bedrag moet in een redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
66
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Waarschuwing Vaak gaat aan de verzending van een bestuursdwangaanschrijving of een last onder dwangsom een waarschuwing vooraf. Zo’n waarschuwing kan tijdens het controlebezoek worden gedaan of naar aanleiding van een controle (achteraf). In de waarschuwingsbrief neemt het bestuursorgaan een termijn op waarbinnen de overtreding moet zijn beëindigd en welke voornemens het bestuursorgaan heeft indien de overtreding niet wordt beëindigd binnen de gestelde termijn. Het verdient echter de voorkeur om de waarschuwing en het voornemen om een bestuurlijke sanctie op te leggen gescheiden te houden. Immers, de Awb vereist geen aanschrijving van een waarschuwing n.a.v. een overtreding maar wel een brief van voornemens omtrent de vastgestelde overtreding. Indien tijdens een hercontrole wordt geconstateerd dat de overtreding niet is beëindigd, kan het bestuursorgaan de aangekondigde handhavingsbeschikking opleggen. Op grond van de Awb is het bestuursorgaan verplicht een zienswijze te vragen aan de overtreder voordat een handhavingsbeschikking wordt opgelegd. In de praktijk is het wel gebruikelijk om die zienswijze alvast te vragen met de waarschuwingsbrief. Dat scheelt proceduretijd en maakt de handhaving slagvaardiger. In bijlage 8 is de procesbeschrijving voor het bestuursrechtelijke handhavingproces opgenomen.
5.4
Gedogen Het uitgangspunt bij overtredingen is handhaven. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden dient van dit uitgangspunt te worden afgeweken. De overheid wordt in deze tijd nadrukkelijk aangesproken op het feit dat ze in beginsel verplicht is over te gaan tot handhaven van regelgeving. In verschillende wetten is deze zogenaamde bestuurlijke zorgplicht vastgelegd. Voor het expliciet niet-optreden geldt een verzwaarde motiveringsplicht. In de juridische literatuur en jurisprudentie wordt uitgegaan van een beginselplicht tot handhaven, waarvan in zeer uitzonderlijke situaties kan worden afgeweken. Het gaat dan om situaties waarbij op basis van een afweging van de verschillende belangen onomwonden vaststaat dat het doorzetten van handhaving voor een gebruiker tot onredelijke schade lijdt. Het gaat hierbij om de volgende situaties: 1. Vanuit brandveiligheid een verantwoorde situatie; 2. Een zeer bijzondere situatie; 3. De situatie waarin handhavend optreden in strijd zou zijn met één van de beginselen van behoorlijk bestuur (bijvoorbeeld rechtszekerheid, redelijkheid, verbod van willekeur); 4. Er geen sprake mag zijn van aantasting van belangen van derden. Deze uitgangspunten moeten in onderling verband worden bezien. Ad 1. Verantwoorde situatie brandveiligheid Er kan slechts worden afgezien van handhaving indien er een situatie bestaat die vanuit brandveiligheid verantwoord is en in beginsel niet tot een verslechtering van de reeds bestaande situatie leidt. Ad 2. Zeer bijzondere situatie Er is sprake van een zeer bijzondere situatie indien het gaat om een uitzonderlijke en een spoedeisende situatie. Deze twee criteria vallen meestal samen. Uitzonderlijke situatie
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
67
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Er kan slechts worden afgezien van handhaving als er sprake is van overmacht- en overgangssituaties. Er is sprake van een overmachtsituatie indien handhaven van de wettelijke regels ongewenste consequenties heeft vanuit het oogpunt van brandveiligheid. Spoedeisend Meestal is er tegelijkertijd sprake van een spoedeisend belang. Spoedeisend wil zeggen dat uitstel onaanvaardbare effecten heeft op het gebied van veiligheid, bestuur of financiën. Ad 3. Handhavend optreden is in strijd met één van de beginselen van behoorlijk bestuur Dit criterium heeft een speciale betekenis gekregen. Door ontwikkelingen in jurisprudentie en wetgeving is dit criterium belangrijker geworden in de afweging van de belangen die bij de voorbereiding van het gedoogbesluit aan de orde zijn. Het gaat hierbij om de beginselen van rechtszekerheid, redelijkheid, verbod van willekeur. Ad 4. Er mag geen sprake zijn van aantasting van belangen van derden Dit criterium is in de jurisprudentie een belangrijk randvoorwaarde geworden. Door het verbinden van nadere voorwaarden aan een gedoogbeschikking kunnen nadelige gevolgen voor derden zoveel mogelijk worden beperkt. De nadelige gevolgen van een besluit mogen immers niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het bevoegd gezag kan ook schadevergoeding (nadeelcompensatie) toekennen aan derden om zodoende te bewerkstelligen dat de gevolgen van een gedoogbesluit niet onevenredig zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is echter zeer terughoudend bij het toekennen van schadevergoeding bij een gedoogbesluit. Uit jurisprudentie komt naar voren dat een verplichting tot het toekennen van schadevergoeding alleen aan de orde is indien met de activiteiten een openbaar belang wordt gediend. Er kan slechts worden afgezien van handhaving wanneer daaraan een uitdrukkelijk en schriftelijk verzoek ten grondslag ligt, vergezeld van een ontvankelijke vergunningaanvraag indien van toepassing; de volgende elementen moeten uitdrukkelijk in dit verzoek naar voren komen: t t t t
Verantwoorde situatie vanuit brandveiligheid; Zeer bijzondere situatie; Overeenstemming met de aanvrager; Duidelijke eindtermijn.
Voorafgaand aan het te nemen besluit dienen de eventueel betrokken overheidsorganen en het OM in de gelegenheid te worden gesteld een advies over de beschikking uit te brengen. Tevens wordt over het conceptbesluit met de aanvrager overlegd. In de beschikking worden de adviezen kort weergegeven. Eventuele afwijkingen van adviezen worden in de beschikking gemotiveerd. In de beschikking wordt vermeld dat de activiteit geheel voor eigen risico van de overtreder plaatsvindt. In de beschikking dient te zijn vermeld dat de handhavingsbevoegdheid van de andere organen, behouden blijft. Dit geldt met name voor de strafrechtelijke handhavingsbevoegdheid. De naleving van de beschikking dient regelmatig te worden gecontroleerd. Een specifieke situatie waarin het niet naleven van zaken wordt gedoogd is de tijdelijke wijziging van bedrijfs-brandweervoorzieningen. Uitgangspunt is dat de aanwezige bedrijfsbrandweervoorzieningen te allen tijde voor direct gebruik gereed zijn. Als gevolg van uitval of reparatie kan hier niet aan voldaan worden. Indien de bedrijven dit vooraf melden en daarbij aangeven welke noodmaatregelen (zoals vervangend materiaal) zijn genomen om het brandveiligheidsniveau te waarborgen, kunnen de noodmaatregelen worden beoordeeld. Al dan niet geadviseerd door de afdeling Repressie / Preparatie. Bij een aangewezen bedrijf kan de brandweer aan het bedrijf de voorwaarden aangeven waaronder de wijziging is toegestaan. Anders zal brandweer een advies uitbrengen aan het bevoegd gezag Wm.
68
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
5.5
Strategie aanvullende instrumenten Deze strategie voor de inzet van aanvullende instrumenten is bedoeld als aanvulling op de handhavingsstrategie, gericht op het verbreden van het instrumentarium dat de Brandweer kan inzetten om naleving van wet- en regelgeving op een zo effectief en efficiënt mogelijk wijze te bevorderen. Uit de ervaringen van de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat met de traditionele wijze van werken alleen, de gestelde handhavingsdoelen niet zullen worden gerealiseerd. Het uitsluitend inzetten van de harde handhavingsinstrumenten is niet effectief. Er zal dus veel aandacht moeten zijn voor de verdere bewustmaking van de gebruikers ten aanzien van het effect van hun dagelijks handelen. De strategie aanvullende instrumenten richt zich op het stimuleren, bewust worden en motiveren van bedrijven om de regels na te leven. Geadviseerd wordt om aan de hand van een stappenplan te bepalen of het zinvol is om deze strategie naast het reguliere toezicht in te zetten. Ofschoon de groep aangewezen bedrijfsbrandweerplichtige inrichtingen niet zo groot is kan desgewenst onderscheid per branche worden gemaakt. Daarbij zijn onder meer de volgende elementen van belang: de relatie tussen de handhavinginstantie en de branche/het bedrijf, de kennis van de wet- en regelgeving en de toepasbaarheid van wet- en regelgeving. Daarnaast zijn er bedrijven welke een zodanige mate van veiligheidsmanagement hebben dat het opnemen van overtredingen in een plan van aanpak bijdraagt aan een beter naleefgedrag. Hiermee heeft het bedrijf zelf invloed op de termijnen waarbinnen de overtredingen worden opgeheven.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
69
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 6 Paraatheid bedrijfsbrandweren 6.1
Inleiding Wettelijke basis voor de paraatheid van een bedrijfsbrandweer ligt in het BVr en daaruit voortkomende aanwijzing voor de betreffende inrichting. Het BVr beschrijft in hoofdstuk 7 de systematiek voor het aanwijzen van bedrijfsbrandweren. Het bestuur van de veiligheidsregio kan in de aanwijzing slechts eisen stellen aan: 1. 2. 3. 4. 5.
Het opleidingsniveau en de geoefendheid van het personeel van de bedrijfsbrandweer; De voorzieningen inzake bluswater, melding, alarmering en verbindingen; Het blusmaterieel; De beschermende middelen; De alarmering van en samenwerking met de gemeentelijke brandweer en andere hulpverleningsorganisaties; 6. De omvang van het personeel en het materieel van de bedrijfsbrandweer. Deze eisen zijn opgenomen in de model Algemene Bepalingen die onderdeel uitmaken van de aanwijzing. De kaders voor het beoordelen van de paraatheid van de bedrijfsbrandweer zijn benoemd in paragraaf 5.5. Voor het beoordelen van de paraatheid kan gebruik gemaakt worden van het NIM-instrumentarium (Nieuwe Inspectie Methodiek BRZO).
6.2
Eisen aan paraatheid van bedrijfsbrandweer Per definitie is een bedrijfsbrandweer paraat (operationeel) indien deze voldoet aan de randvoorwaarden (zie inleiding van dit hoofdstuk). Hierbij gaat het om: t Operationele sterkte van materieel en personeel; t Het personeel is adequaat opgeleid en voorzien van werkinstructies en veiligheidsmiddelen; t Het (incidentbestrijdingsmaterieel) is in goede staat en wordt goed onderhouden; t Er is een adequate organisatie met de daarbij behorende taken en bevoegdheden; t De organisatie kan binnen de vereiste tijd gealarmeerd worden en ter plaatse van de calamiteit zijn; t Het personeel beschikt over de noodzakelijke communicatiemiddelen; t Er is een procedure voor de samenwerking en communicatie met de overheidsbrandweer; t Inzetbaarheid en paraatheid is gewaarborgd bij uitval of reparatie (tijdelijke wijziging). Het bestuur van de veiligheidsregio kan in de aanwijzing eisen stellen aan deze aspecten van de bedrijfsbrandweer om de paraatheid van organisatie en materieel te allen tijde te kunnen waarborgen.
6.3
Toezicht op de paraatheid van de bedrijfsbrandweer De paraatheid van de bedrijfsbrandweer kan worden getoetst door het uitvoeren van technische en organisa-torische audits en het beoordelen van meldingen van tijdelijke wijzigingen van bedrijfsbrandweervoorzieningen. Zeker bij grotere bedrijfsbrandweerorganisaties zal het niet mogelijk zijn om met één inspectie een volledig beeld te krijgen van de paraatheid van de bedrijfsbrandweer. Daarom kan gebruik gemaakt worden van een thematische aanpak. Dit geeft de mogelijkheid om binnen een cyclus van een aantal inspecties alle onderwerpen met betrekking tot de paraatheid te beoordelen. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van deze werkwijze.
70
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
De cyclus voor het beoordelen van de paraatheid van een bedrijfsbrandweerorganisatie kan bestaan uit drie opeenvolgende inspecties. De totale doorlooptijd is afhankelijk van het toezichtbeleid en de daarin vastgelegde inspectiefrequentie. Bij een inspectiefrequentie van één maal per jaar is de doorlooptijd derhalve drie jaar. De drie thema’s binnen deze cyclus kunnen zijn: t Organisatie van de bedrijfsbrandweer; t Integriteit stationaire en mobiele brandbestrijdingsvoorzieningen; t Maatregelgerichte inspectie bedrijfsbrandweerscenario;
6.3.1
Organisatie van de bedrijfsbrandweer Het eerste inspectiethema is de organisatie van de bedrijfsbrandweer. Onderwerpen die hierbij aan de orde komen zijn: t t t t t t t
Geborgde aanwezigheid operationele sterkte; Beschrijving van taken bevoegdheden en verantwoordelijkheden; Opleidingen en oefeningen; Alarmerings-, uitruk-, en inzetprocedures; Verbindingsmiddelen; Beschermende kleding; Communicatie tussen bedrijfsbrandweer en bedrijfsnoodorganisatie.
De paraatheid van de bedrijfsbrandweer wordt als volgt beoordeeld: t Is de actuele personele omvang van de bedrijfsbrandweer in overeenstemming met de aanwijzing; t Is de organisatiebeschrijving incl. de taakverdeling, bevoegdheden en verantwoordelijkheden juist en actueel; t Is er een systematiek voor het evalueren van bedrijfsbrandweeroefeningen en het vaststellen en (doen) uitvoeren van verbeterpunten; t Zijn alarmerings- uitruk- en inzetinstructies aanwezig, actueel en juist; t Is de structuur van de bedrijfsnoodorganisatie afgestemd op de commandostructuur van de overheid. Zie voor een verdere uitwerking van deze inspectiestap bijlage 11.
6.3.2
Integriteit stationaire en mobiele brandbestrijdingsvoorzieningen Het tweede inspectiethema richt zich op de integriteit van stationaire en mobiele brandbestrijdingsvoorzieningen. De goede werking en de inzetbaarheid van deze voorzieningen en middelen dienen geborgd te zijn in een schema voor onderhoud, inspectie en live testen. Hierbij kunnen alle, of steekproefsgewijs brandbestrijdings-voorzieningen op het terrein worden beoordeeld. De reikwijdte van deze inspectie is: t t t t
Brandwaterpompen; Het bluswaternet met hydranten, blokafsluiters en stationaire monitoren; Sprinklerinstallaties; Stationaire (schuim-)blussystemen.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
71
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
De paraatheid van deze voorzieningen wordt als volgt beoordeeld: t Zijn de middelen en voorzieningen in goede staat en voor direct gebruik gereed; t Zijn de middelen en voorzieningen opgenomen in een periodiek schema voor onderhoud, inspectie en testen; t Wordt correcte uitvoering gegeven aan dit schema; t Is inzet bij reparatie of uitval gegarandeerd door bijvoorbeeld gelijkwaardig vervangend materiaal. Tijdens de inspectie kunnen onder andere de volgende referentiedocumenten worden gebruikt: t NFPA 25; t Borging Integraal brandveiligheidproces; t Afwijken van live testen. Zie voor een verdere uitwerking van deze inspectiestap bijlage 12.
6.3.3
Maatregelgerichte inspectie bedrijfsbrandweerscenario Het derde inspectiethema is een maatregelgerichte inspectie van een bedrijfsbrandweerscenario. Hierbij kan worden gekozen voor een geloofwaardig scenario of een maatgevend scenario uit het bedrijfsbrandweerrapport. De inspectie kan zich richten op de volledigheid en juistheid van de bedrijfsbrandweerscenario’s maar ook op een beoordeling van de implementatie van de in het scenario genoemde LOD’s. De scenariobeschrijvingen worden onder andere op juistheid op de volgende onderwerpen getoetst: t Reëel en typerend: uitgangspunten die het bedrijf hanteert om te komen tot een keuze van LOC’s dienen inzichtelijk te zijn. Er zal al rekening gehouden moeten worden met de omgevingsfactoren. Om te controleren of de orde van grootte van de uitstroomhoeveelheden die door het bedrijf is aangegeven realistisch is, kan de inspecteur één van de al ontwikkelde operationele rekenmethodieken gebruiken; t Effectberekening: voor effectberekeningen kan de inspecteur de operationele rekenmethodiek, ontwikkeld in het project Unificatie rekenmethodiek, gebruiken; t Waardering schaderisico: afhankelijk van de belasting van de omgevingsbebouwing en de gezondheids-effecten voor in de omgeving aanwezige personen zal een waardering van het schaderisico moeten zijn bepaald; t Aanwezigheid LOD’s: via een inspectie ter plaatse moet worden vastgesteld of de aangeven LOD’s aanwezig zijn en of deze een voldoende gunstige bijdrage zouden kunnen leveren aan de beperking van het effect. Het gaat hierbij om zowel effectbeperkende LOD’s van organisatorische als technische aard. Daarna kan de implementatie en borging van deze LOD’s nader worden onderzocht. Voor technische LOD’s richt zich dit op de borging van de werking middels onderhoud, inspectie en testen. Bij organisatorische LOD’s gaat het met name om het actueel zijn van procedures, werkinstructies en de bekendheid hiermee door personeel van de bedrijfsbrandweer. Zie voor een verdere uitwerking van deze inspectiestap bijlage 13.
72
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 7 Opleiding en oefening Opleiding en oefening zijn twee aparte beleidsvelden om mensen kennis en vaardigheden bij te brengen, ze zijn echter wel zeer nauw aan elkaar verbonden. Zonder opleiding (en training) geen oefening, zonder oefening loopt weg wat is aangeleerd in de opleiding. Het bevoegd gezag mag in een aanwijzingsdocument eisen stellen aan beide onderwerpen. Het is op de eerste plaats een werkgeversverantwoordelijkheid om de medewerkers die onderdeel uitmaken van de bedrijfsbrandweer adequaat te scholen en geschoold te houden. In artikel 7.2, sub a, Besluit veiligheidsregio’s is gesteld dat in de bedrijfsbrandweeraanwijzing eisen gesteld kunnen worden aan de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer waarbij de functies genoemd in het Besluit personeel veiligheidsregio’s kunnen worden aangewezen. Met het Besluit personeel veiligheidsregio’s wordt het ranggerichte Besluit brandweerpersoneel vervangen door een functiegericht besluit. Het functiegerichte besluit sluit meer aan bij de beroepspraktijk, daar de werkzaamheden van de brandweer gekoppeld zijn aan de functie en niet aan de rang. De term functie moet in dit kader worden gezien als een samenstel van de te verrichten werkzaamheden. Het gaat niet om een functie zoals in de rechtspositionele en arbeidsvoorwaardelijke sfeer. Bij deze ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over de volgende functies: 1. bedrijfsbrandweer bestrijder petrochemie; 2. bedrijfsbrandweer bestrijder tankincidenten; 3. bedrijfsbrandweer bevelvoerder; 4. bedrijfsbrandweer bevelvoerder vliegtuigbrand; 5. bedrijfsbrandweer officier van dienst; 6. bedrijfsbrandweer officier van dienst vliegtuigbrand; 7. bedrijfsbrandweer manschap a; 8. bedrijfsbrandweer manschap a bestrijder vliegtuigbrand. Aan iedere functie is een opleiding gekoppeld en de opleidingen worden afgesloten met een Rijksexamen. Het diploma wordt afgegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ten tijde van het drukken van de werkwijzer (december 2009) is een start gemaakt met het nader uitwerken van de functieprofielen voor de genoemde functies. Naast de opleiding tot het vakbekwaam worden met de kerntaken en competenties behorende bij een functie, is het zorg van het bestuur van de veiligheidsregio dat het personeel van de bedrijfsbrandweer vakbekwaam blijft (middels bijscholen en oefenen). Hiervoor zal zij erop toezien dat de drijver van de inrichting de verantwoordelijkheid neemt voor het vakbekwaam worden en blijven van haar personeel. In deze werkwijzer wordt verder ingegaan op het beleidsveld “oefenen”. Een opleidingsinitiatief kan eventueel in een latere versie van de werkwijzer worden opgenomen.
7.1
Inleiding De bedrijfsbrandweer is geoefend indien de personen die deel uitmaken van de operationele basissterkte van de bedrijfsbrandweer beschikken over: t Kennis en vaardigheden in overeenstemming met het opleidingsniveau (basis en specifiek); t Kennis ten aanzien van de inrichting en de aanwezige gevaren en processen; t Kennis en vaardigheden om de aanwezige incidentbestrijdings- en beheersmiddelen adequaat te kunnen bedienen; t Kennis van de Alarmerings-, Uitruk- en Inzetprocedures in de noodorganisatie (de AUI); t Er een jaarlijks oefenprogramma en –rooster zijn, dat bovenstaande kennis en vaardigheden op voldoende niveau brengt en waarborgt.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
73
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Op basis van artikel 7.3, vijfde lid BVr kan het bestuur van de veiligheidsregio eisen stellen aan het opleidings-niveau en de geoefendheid van het personeel van de bedrijfsbrandweer. Voor het oefenen wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de overheidsbrandweer oefent, wat aansluitend daarop de kaders voor het oefenen van een bedrijfsbrandweer kunnen zijn en tot slot wat de verschillen zijn tussen het oefenen van de overheidsbrandweer en de bedrijfsbrandweer. Daarnaast wordt nader ingegaan op het opstellen van een oefenrooster en –programma en het beoordelen van oefeningen. Een aangewezen bedrijf is in principe vrij om zelf te bepalen op basis van welke methodiek het kennis- en vaardighedenniveau van de mensen van de bedrijfsbrandweer op het in de aanwijzing verwoorde niveau wordt gehouden. Overheidsbrandweerorganisaties hanteren daarvoor de Leidraad Oefenen. Aansluiting op deze methodiek heeft als voordeel dat eenheden van overheids- en bedrijfsbrandweer beter en sneller met elkaar kunnen samenwerken ten tijde van een daadwerkelijke calamiteit. Veder bevordert het hanteren van dezelfde systematiek een gelijkwaardig oefeninspanning en gemakkelijk(er) proces voor gezamenlijke oefeningen.
7.2
Eisen aan oefenen Als in een concrete aanwijzing de model-Algemene Bepalingen zijn toegepast dient een oefenprogramma van de bedrijfsbrandweer te zijn gebaseerd op de ‘Leidraad oefenen’. Het programma bevat dan alle relevante oefen-onderdelen om kennis en vaardigheden op het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven en is specifiek toegespitst op de systemen die op het bedrijf van toepassing zijn. Het oefenprogramma bevat naast de algemene doelen (modules) tevens onderdelen om kennis en vaardigheden omtrent de inrichting en bestrijdingsmaterieel op voldoende niveau te brengen en waarborgen. Het oefenprogramma dient opgenomen te worden in het bedrijfs-brandweerbeheersysteem. Oefeningen/evaluaties moeten geregistreerd worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. In deze leidraad worden eisen gesteld aan oefeningen ten aanzien van: 1. 2. 3. 4.
Het oefenbeleid; De oefendoelen; De kwaliteit van het oefenen; De oefencycli.
Verantwoord oefenen is een cyclisch proces. Het begint met het vaststellen van de doelen van het bedrijfs-specifieke oefenbeleid. Dit gebeurt op strategisch niveau en wordt bekrachtigd door het management van het bedrijf. Vervolgens vertalen de lokale oefencoördinatoren het oefenbeleid naar tactisch niveau (uitvoeringsniveau) in de vorm van jaarplanningen. Het proces eindigt met de uitvoering en evaluatie van het oefenbeleid. Een bedrijfsproces bestaat uit een aantal werkprocessen, die leiden tot het realiseren van een bepaald doel. Het bedrijfsproces oefenen wordt bijvoorbeeld verdeeld in deelprocessen, zoals het ontwikkelen van een oefenplan, het maken van een planning, het schrijven van draaiboeken, etc.
7.3
Oefenbeleid Oefenbeleid dient te worden vastgelegd in een oefenbeleidsplan, waarin onder meer kan worden beschreven: t Welke kwaliteit het (korps)management verwacht van het brandweerpersoneel; t Welke oefeninspanning hiervoor moet worden geleverd en; t Welke kosten dit met zich meebrengt
74
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Figuur 6. Cyclus van oefenbeleid Oefenbeleid doelen
beleid
evaluatie uitvoering
Bij het schrijven van een oefenbeleidsplan wordt de beleidscyclus als kader gehanteerd. Het beleidsplan bevat enerzijds de gestelde doelen aan de organisatie en materieel voor bedrijfsbrandweren anderzijds de uitvoering evaluatie en bijsturing van het beleid. De basis voor dit oefenbeleid voor de bedrijfsbrandweer vormt de aanwijsbeschikking.
7.4
Oefendoelen Bij het opstellen van oefendoelen zijn twee niveaus te onderscheiden: t Bijhouden van kennis en vaardigheden op het opleidingsniveau (basisniveau); t Bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden verwerven en behouden. Bij het vaststellen van het takenpakket gaat het om het opleidingsniveau en om de bedrijfsspecifieke elementen. In de verdere uitwerking wordt voornamelijk gericht op de bedrijfsspecifieke elementen. Een bedrijfspecifieke invulling geven aan het oefenprogramma is maatwerk. Om hieraan invulling te geven dienen de volgende bedrijfspecifieke gegevens te worden geïnventariseerd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Algemene informatie over de inrichting; De risico’s op de inrichting en de gevaren van de aanwezige stoffen; Informatie over de noodorganisatie; Het opleidingsniveau van de medewerkers van de bedrijfsbrandweer; De aanwezigheid van een aanwijzing voor “gaspakdrager”; De incidentbestrijding- en beheersmiddelen; De bijzonderheden op het gebied van samenwerking, communicatie en commandostructuur van de overheidsbrandweer.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
75
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
De (nadere) eisen die zijn opgelegd in de aanwijsbeschikking m.b.t. het oefenen doelgroep en de oefenvorm dienen te worden vastgehouden.
7.5
Vaststellen oefendoelen in oefenprogramma Het oefenprogramma voor de bedrijfsbrandweer heeft onder meer tot doel het verkrijgen en op peil houden van kennis en vaardigheden met betrekking tot de aanwezigheid en de werking en bediening van de stationaire blusvoorzieningen en incidentenbestrijdingsmiddelen die op het bedrijf aanwezig zijn. Per oefening dient dus duidelijk te zijn of er kennis wordt opgedaan, of vaardigheden worden verkregen. Voor elk oefendoel (onderdeel) dient vervolgens duidelijk te zijn of het handelt om kennis of vaardigheden betreffende: a. De inrichting t Terrein, wegen, layout, toegangspoorten; t Statische of dynamische processen (opslagtanks versus procesinstallaties); t Aanwezige gevaarlijke stoffen en verschijningsvormen (gas / vloeibaar / vast); t Procedures binnen de noodorganisatie. b. Specialisme t Eisen opgenomen in de aanwijzing; t Vaardigheden opgenomen in de aanwijzing (werken met speciale middelen onder speciale; omstandigheden etc.). c. Stationaire en mobiele voorzieningen t Stationaire en mobiele voorzieningen, zoals sprinklerinstallaties, deluge-instalalties, vast opgestelde monitoren, etc. d. Incidentenbestrijdingsmiddelen t Specifieke incidentbestrijdingsmiddelen, zoals D-poeder, SVM, etc. e. Communicatie en samenwerking bedrijfsnoodorganisatie t Organisatiestructuur en functionarissen, zoals hoofd BHV, BHV-ers, gids, wachtchef, beslissingsbevoegd persoon, etc. Op deze onderdelen dient een inventarisatie plaats te vinden om te komen tot het takenpakket van de bedrijfsbrandweer. Dit is maatwerk voor elk aangewezen bedrijf. Als bronnen hiervoor kunnen de bedrijfsbrandweerrapporten en de veiligheidsrapporten worden gebruikt. De inrichting dient op basis van deze onderdelen een oefenprogramma vast te leggen en aan het bevoegd gezag ter goedkeuring voor te leggen. Het oefenprogramma dient gecontroleerd te worden met behulp van de checklisten in de bijlagen van dit hoofdstuk.
7.6
Uitvoering oefendoelen Voordat begonnen wordt met de uitvoering van oefendoelen dient eerst te worden bepaald welke doelgroepen op welke onderdelen dienen te worden geoefend.
76
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
7.6.1
Doelgroep bepalen Voor de manschappen en de bevelvoerders dient apart te worden bepaald wat de taken en de daarbij behorende oefendoelen zijn. Binnen de bedrijfsbrandweertaken worden verschillende doelgroepen onderscheiden, namelijk: t Manschappen; t Bevelvoerders. Voor de manschappen gaat het vooral om motorische vaardigheden en algemene kennis van het bedrijf. Zij moeten kunnen werken met incidentbestrijdingsmiddelen (stationair en mobiel) en de gaspakken. De bevelvoerders geven leiding, bepalen de inzettactiek en hebben een link naar de BHV-organisatie.
7.6.2
Bijhouden van kennis en vaardigheden op het opleidingsniveau (basisniveau) Eerst worden de elementaire vaardigheden geoefend, die nodig zijn voor een brandweerfunctie. Deze elementaire vaardigheden worden vervolgens toegepast in een realistische of praktische basisoefening met de eigen ploeg (manschappen en bevelvoerder) en daarna, in een groter verband. Voor de basiskennis en -vaardigheden verwijzen wij naar de Leidraad Oefenen.
7.6.3
Bijhouden van kennis en vaardigheden op specialistisch niveau (specialismen) Aan de hand van de inventarisatie bedrijfsspecifieke gegevens wordt bepaald welke specialismen binnen de bedrijfsbrandweer aanwezig zijn en welke manschappen deze specialistische taken moeten gaan uitvoeren. De opzet van de oefeningen dient afgestemd te worden op deze taakstelling van de manschappen. Bij het opzetten van deze oefeningen kan tevens gebruik worden gemaakt van de oefenkaartsystematiek van leidraad oefenen (zie oefenkaarten Leidraad oefenen). Per specialisme (gaspakdrager of anderszins) moeten naast de basisvaardigheden ook de specialistische taken worden geoefend.
7.7
Oefenvormen Er zijn verschillende oefenvormen mogelijk. De Algemene Bepalingen maken onderscheid tussen het opdoen van kennis en vaardigheden. Dit zou ook kunnen worden vertaald naar theoretische en praktijkoefeningen. In de Leidraad Oefenen wordt onderscheid gemaakt tussen elementaire oefeningen, kleinschalige en grootschalige inzetoefeningen. Samenvattend voor het oefenen van het meerjarenoefenplan van de bedrijfsbrandweer kunnen verschillende vormen toegepast worden: Oefenvorm
Definitie
Oriëntatie – theorie (kennis)
Theorieles
Oriëntatie – praktijk (kennis)
Overdracht kennis van bedrijf naar bedrijfsbrandweer over bijvoorbeeld de werking en bediening van stationaire voorzieningen.
Casuïstiek (kennis)
Bespreken van een casus
Maquette (kennis)
Nabootsen situatie op schaal
Praktijkoefeningen (vaardigheden)
Praktische inzet oefening
Virtueel oefenen (kennis)
Oefenen middels een computeranimatie
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
77
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
7.8
Opstellen draaiboeken Aan de hand van de oefendoelen die worden beschreven in het oefenprogramma en de frequentie van het oefenen kan het bevoegd gezag bepalen of de geoefendheid op basis van het oefenrooster en -programma zijn geborgd. Als de oefendoelen bekend zijn kunnen de draaiboeken (eventueel later in het jaar) worden opgesteld. Inrichtingen hebben vrijheid in het opstellen van het scenario. Wel dienen deze scenario’s zodanig gekozen te worden dat de gestelde oefendoelen kunnen worden gehaald.
7.9
Beoordelen van het oefenen Uitgangspunt hierbij is dat de gestelde oefendoelen gehaald worden. Tijdens oefeningen mogen fouten worden gemaakt. Van belang is echter wel dat wordt achterhaald wat de basisoorzaak hiervan is en dat er verbeteracties worden doorgevoerd. De kwaliteit van een oefening wordt o.a. getoetst aan de volgende elementen: t Is deze oefening in overeenstemming met het goedgekeurde oefenprogramma; t Zijn er tijdens de oefening deskundige waarnemers aanwezig die de verrichtingen van de bedrijfsbrandweer beoordelen; t Vindt er een evaluatie plaats waarbij verbeterpunten worden geïdentificeerd; t Vindt er opvolging plaats van deze verbeterpunten; t Zijn er overtredingen op de Algemene Bepalingen. De evaluatie van de oefening is een onderdeel van de beoordeling. Eventuele verbeterpunten en overtredingen kunnen tijdens de evaluatie naar voren komen. De toezichthouder komt bij de evaluatie als laatste aan bod, om eventuele openstaande vragen alsnog te laten beantwoorden. Na de evaluatie zal de toezichthouder aan de contactpersoon van de inrichting een samenvatting van de bevindingen geven en afspraken maken met betrekking tot eventuele handhaving of overige punten.
7.10
Oefencycli Het oefenen bestaat uit een aantal opeenvolgende fasen. Eerst worden de elementaire vaardigheden geoefend, die nodig zijn voor een brandweerfunctie. Deze elementaire vaardigheden worden vervolgens toegepast in een realistische of praktische basisoefening met de eigen ploeg (manschappen en bevelvoerder) en daarna, in een groter verband. Uit inventarisatie wordt de omvang van het takenpakket duidelijk. Als het takenpakket een dusdanige grootte heeft dat niet alle oefendoelen in 1 jaar kunnen worden behaald, kan een meerjarenoefenplan worden opgesteld. Uitgaande van een aantal oefenmomenten (oefeningen en/of oriëntaties) per jaar kan inzichtelijk worden gemaakt binnen welke termijn alle onderwerpen zijn geoefend. Een bedrijfsbrandweer dient voldoende oefeningen te krijgen om geoefend te blijven, doch minimaal 2 oefeningen per jaar per persoon op de bedrijfsspecifieke onderdelen. Als blijkt dat er veel personele wisselingen e.d. zijn binnen een bedrijfsbrandweerploeg, is het noodzakelijk om dit plan te herzien en/of aan te passen.
78
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
7.11. Gezamenlijk oefenen bedrijfsbrandweer en overheidsbrandweer De overheidsbrandweer richt zich primair op de basisbrandweerzorg. De aanwijsgrond van een bedrijfsbrandweer is dat de inrichting in geval van brand of ongeval een bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid. Het oefenen van de bedrijfsbrandweer is voornamelijk op dat bijzondere gevaar gericht. Dit is voor elk bedrijf specifiek. De bedrijfsbrandweer moet daarom doelmatig kunnen optreden op het bedrijfsterrein. Bedrijfsbrandweeroefeningen zijn bedoeld om de bedrijfsbrandweer in de gelegenheid te stellen om kennis en vaardigheden te verwerven van alle voorzieningen en systemen op het terrein die bij een brandweerinzet kunnen worden gebruikt. Het is de rol van het management van het bedrijf om hierin te faciliteren en erop toe te zien dat noodzakelijke kennis wordt overgedragen aan de bedrijfsbrandweer, ongeacht de eventuele dagelijkse functie van medewerkers in de reguliere bedrijfsvoering van het bedrijf. Daarnaast dienen manschappen en bevelvoerders kennis en vaardigheden op het gestelde opleidingsniveau te onderhouden, middels oefeningen (basisbrandweerzorg). Dit dient tevens in het oefenprogramma te zijn opgenomen. Aangewezen inrichtingen kunnen de keuze maken om de bedrijfsbrandweerzorg uit te besteden aan een erkende bedrijfsbrandweerorganisatie of gezamenlijk een bedrijfsbrandweer oprichten die voldoet aan bestuurlijk vast-gestelde eisen. Inrichtingen blijven te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de geoefendheid van de bedrijfsbrand-weer op de eigen locatie. Het bedrijf zal hiervoor de nodige inspanningen moeten leveren, zoals het monitoren en bewaken van de paraatheid van de bedrijfsbrandweer. In geval van een zware calamiteit zal de bedrijfsbrandweer moeten kunnen samenwerken met eenheden van de overheidsbrandweer. Om deze samenwerking snel, effectief en efficiënt te laten verlopen is het wenselijk dat de bedrijfsbrandweer frequent oefent met de overheidsbrandweer.
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
79
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
80
Deel 2 | Aanwijzen en controleren van bedrijfsbrandweren (operationeel) B. Toezicht op de bedrijfsbrandweer
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Deel III:
Organisatie van de uitvoering
Deel 3 | Organisatie van de uitvoering
81
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Hoofdstuk 8 Kwaliteitseisen overheidsorganisatie 8.1
Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op de kwaliteit en organisatie van een veiligheidsregio om het proces bedrijfsbrandweren conform wet- en regelgeving te kunnen laten verlopen. Er wordt aangegeven welke kennis en kunde noodzakelijk is bij de mensen die inhoudelijk met de materie aan de gang gaan en welke kritieke massa vereist is om de aanwijzingstaak op een goede manier te kunnen uitvoeren.
8.1.1
Kennisniveaus artikel 31 Wet veiligheidsregio’s Met de komst van het Besluit kwaliteit brandweerpersoneel, zal de nadruk niet meer op rangen maar op functies worden gelegd. Dat zal ook gaan gelden voor het aanwijzen van inrichtingen die over een bedrijfsbrandweer moeten beschikken en het handhaven van de eisen die gelden voor bedrijfsbrandweren. De functie van adviseur industriële veiligheid is een beheersmatige, specialistische functie. Het niveau van deze functie ligt op hoofdbrandmeester en commandeur. Dat houdt in dat de functionaris bij voorkeur een HBO of universitair werk- en denkniveau dient te bezitten. Voor BRZO-inspecties zijn criteria vastgelegd, waaraan een inspecteur, een inspectieteam en de organisatie moet voldoen. Het is belangrijk dat bedrijfsbrandweerinspecties aan vergelijkbare eisen voldoen, omdat tijdens BRZO-inspecties ook de bedrijfsbrandweer kan worden geïnspecteerd. Immers, artikel 31 van de WVr is één van de steunpilaren van het BRZO’99. Verder vallen de meeste bedrijven die in aanmerking komen voor een aanwijzing, onder het BRZO’99. Tot slot zijn de eisen uit de BRZO-maatlat voor de brandweer zo minimaal dat hier in veel gevallen al snel aan wordt voldaan. Voor het afgeven van een beschikking is hetzelfde werk- en denkniveau nodig als voor het inspecteren. Groot verschil is dat deze taken vaak projectmatig plaatsvinden; een aanwijzing vraagt circa 200 uur werk in een half jaar, waarna het al gauw 3, 5 tot 10 jaar kan duren voor een actualisatie van de beschikking noodzakelijk is. Toezicht daarentegen is een terugkerende, vaak jaarlijkse activiteit die mogelijk slechts enkele uren per bedrijf vraagt. De maatlateisen zijn identiek, maar er zit een verschil in dynamiek, waardoor het mogelijk noodzakelijk is om anders samen te werken. Het zijn verder verschillende disciplines waarbij op detailniveau andere competenties van toepassing zijn. Om toch tot één maatlat te komen wordt hier uitgegaan van één functie, namelijk specialist industriële veiligheid. Om een bedrijfsbrandweerrapport te kunnen toetsen of om een bedrijfsbrandweerorganisatie te kunnen inspecteren voldoet de specialist industriële veiligheid gebaseerd idealiter aan de volgende criteria: t Technisch georiënteerde HBO-opleiding (bijv. chemische technologie of werktuigbouwkunde) teneinde de technische procesvoering met gevaarlijke stoffen (productie e/o opslag) te kunnen begrijpen; t HBO-opleiding technische bedrijfskunde of opleiding/training in managementsystemen en organisatiekunde ten einde organisatorische bedrijfsprocessen gericht op VBS te kunnen begrijpen of met voorgaande gelijkwaardige bedrijfskundige ervaring; t Voldoende kennis van technische processen (productie en opslag) en procesbeveiliging (preventie en effectbeheersing); t Inzicht in aspecten van risicomanagement, risicomanagement-instrumenten en veiligheidsbeheerssystemen (VBS); t Kennis van en ervaring met het auditten van veiligheidsrapport, VBS, preventiebeleid zware ongevallen (voor de toezichthouder en bij een bedrijf vallend onder de ARIE regeling of het BRZO).
82
Deel 3 | Organisatie van de uitvoering
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Het is niet noodzakelijk dat een specialist industriële veiligheid de opleiding tot auditor heeft gevolgd. Kennis hebben van managementsystemen is in dit kader voldoende. Een opleiding tot auditor is wel een pre. Een auditor zal namelijk ook onderzoeken of het bedrijf de voorwaarden uit de aanwijsbeschikking heeft geborgd. In de BRZO-Maatlat wordt de aard van het BRZO-bedrijf meegenomen om aan te geven in welke mate van kennis en ervaring nodig is naast de vooropleidingseis. Voor de specialist industriële veiligheid is zo’n onderscheid niet nodig. Om de continuïteit te borgen is een onderscheid niet wenselijk.
8.1.2
Organisatorische borging De uitvoering van de taken op het gebied van artikel 31 WVr dient organisatorisch te zijn geborgd. Dit houdt in dat de vereiste kennis en ervaring aanwezig is en op peil blijft en dat de inzetbaarheid is geborgd. De factoren die voor de kritieke massa van belang zijn betreffen: t De borging van opleiding en ervaring van het personeel; t De borging van continuïteit, beschikbare kennis en ervaring.
Opleiding: Het heeft de voorkeur dat een beginnend adviseur/inspecteur dient de opleiding SIV (Specialist Industriële Veiligheid) bij het NIFV volgt. Hiermee beschikt deze over alle competenties voor het goed kunnen uitvoeren van de gewenste taken en activiteiten. Daarnaast dient een aspirant-adviseur minimaal twee aanwijsbeschikkingen bij twee verschillende branches (procesindustrie en tankopslagbedrijven) te hebben afgegeven of voor de aspirant-inspecteur drie volledige inspecties te hebben uitgevoerd, voordat de SIV zelfstandig aan het werk kan gaan. Continuïteit, kennis en ervaring (kritieke massa): De maatlatorganisatie dient te beschikken over minimaal twee specialisten. Elke specialist dient te voldoen aan de deskundigheids- en opleidingseis en daarnaast ten minste twee jaar ervaring te hebben in het afgeven van aanwijsbeschikkingen of het uitvoeren van inspecties en kennis hebben van de Awb. Voor het op peil houden van ervaring dient een SIV in de rol van adviseur ten minste twee aanwijsbeschikkingen per jaar af te geven. In de rol van inspecteur moet de SIV ten minste vier volledige inspecties per jaar verrichten op organisatorische en technische aspecten. Een volledige inspectie omvat minimaal één dag onsite, afhankelijk van de complexiteit van de aanwijsbeschikking. Indien een specialist naast adviseur ook inspecteur is, dan mag de specialist de beschikkingen die hij heeft afgegeven niet inspecteren.
Deel 3 | Organisatie van de uitvoering
83
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Organisatie Binnen de organisatie is transparantie, uniforme en eenduidige uitvoering van de bedrijfsbrandweertaken belangrijk. Zo is het van belang dat de uitvoerenden over de juiste mandaten (voor zowel de manager als de uitvoerenden) beschikken. Voor het aanwijzen van bedrijfsbrandweren, als voor het houden van toezicht op de bedrijfsbrandweren is een beleidsbeslissing van het bestuur nodig. Bij regio’s met weinig bedrijfsbrandweer- plichtige bedrijven kan volstaan worden met een prioritering van bedrijven voor aanwijzing of toezicht. Voor meer omvangrijke regio’s kan dit bestaan uit een aanwijsbeleid en een toezichtsbeleid. Bij vastgestelde aanwijs-besluiten beschikt de veiligheidsregio over een handhavingsbeleid, welke stelt op welke wijze bij afwijkingen wordt opgetreden. Mogelijk dat kan worden volstaan met een integraal handhavingsbeleid. Het verdient verder de voorkeur dat de uitvoering wordt geborgd door een mate van kwaliteitszorg, bijvoorbeeld door vastgelegde processen en standaard werkformats. Voor bovenstaande zijn in het verleden door verschillende regio’s reeds enkele handreikingen geformuleerd. Deze zijn onder andere te vinden op www.brandweerkennisnet.nl of www.brandweerBRZO.nl. Bij deze laatste kent ook een inhoudelijke, organisatorische en juridische helpdesk ter ondersteuning.
84
Deel 3 | Organisatie van de uitvoering
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 1:
Afkortingen en begrippen A
Afkorting
Volledige tekst
Toelichting
ARIE
Aanvullende Risico-inventarisatie en Evaluatie
De ARIE-regeling is grofweg van toepassing op twee groepen van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig mogen zijn: t de bedrijven die in het verleden een Arbeidsveiligheidsrapport (AVR) moesten opstellen; t vervoersgebonden inrichtingen met een milieuvergunning vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen De arbeidsinspectie heeft het voortouw bij deze inrichtingen, maar betrekt de brandweer in de advisering over inspecties bij deze bedrijven.
AGW
Alarmeringsgrenswaarde
De concentratie van een stof waarboven irreversibele of andere ernstige gezondheidsschade kan optreden door directe toxische effecten bij een blootstelling van één uur.
AMvB
Algemene Maatregel van Bestuur
Een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is het uitvoeringsbesluit (maar gaat ook veel verder in vormen van wetgeving) behorende bij een wet, wordt genomen door de Kroon en heeft een algemene strekking. Een AMvB heeft een algemene werking. In tegenstelling tot een formele wet, kan een AMvB aan de rechter worden voorgelegd ter toetsing aan de Grondwet.
AWB
Algemene Wet Bestuursrecht
De Algemene wet bestuursrecht is een Nederlandse wet die de algemene regels bevat voor de verhouding tussen de overheid en de individuele burgers, bedrijven en dergelijke.
AI
Arbeidsinspectie
De Arbeidsinspectie is op basis van de ‘Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW-wetgeving’ aangewezen om toezicht te houden op de naleving van wetgeving op het terrein van de arbeidsbescherming, de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (de Arbeidsomstandighedenwet 1998).
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen
Het Bevi bevat veiligheidsnormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein.
BRZO
Besluit Risico’s Zware Ongevallen
Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 is de Nederlandse implementatie van de Europese Seveso II-richtlijn. Het BRZO integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beperken van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het BRZO stelt hiertoe eisen aan bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Daarnaast wordt in het besluit de wijze waarop de overheid daarop moet toezien geregeld.
BVr
Besluit Veiligheidsregio’s
Het Bvr is het besluit dat is gerelateerd aan de Wet Veiligheidsregio’s (Wvr).
BHV
Bedrijfs Hulp Verlening
Bedrijfshulpverlening (BHV) is de hulp die wordt verleend bij ongewenste gebeurtenissen in een organisatie, die de veiligheid en/of gezondheid van de werknemers en andere aanwezigen bedreigen.
BZK
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
BZK staat voor een goed functionerend openbaar bestuur, een veilige samenleving en een overheid waar burgers op kunnen vertrouwen.
B Bevi
Bijlage 1 | Afkortingen en begrippen
1
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Afkorting
Volledige tekst
Toelichting
boa
Bijzonder opsporingsambtenaar
Een bijzonder opsporingsambtenaar, (afkorting: BOA) is in Nederland een functionaris die is bevoegd tot de opsporing van bepaalde, meestal een beperkt aantal of een specifieke groep, strafbare feiten. Voorbeelden van buitengewone opsporingsambtenaren zijn jachtopzieners, parkeercontroleurs, milieuambtenaren, conducteurs, viscontroleurs en sociaal rechercheurs. Dit in tegenstelling tot algemene opsporingsambtenaren, die bevoegd zijn tot opsporing van alle strafbare feiten.
B&W
Burgemeester&Wethouders
Het College van Burgemeester&Wethouders is het dagelijks bestuur van een gemeente.
BBrw
Bedrijfsbrandweer
De bedrijfsbrandweer is aanvullend op de overheidsbrandweer. Als een inrichting door haar activiteiten op het terrein zorgt voor een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid, dan moet zij beschikken over een bedrijfsbrandweer.
D
Directe Oorzaak
De oorzaak die de directe aanleiding is voor het vrijkomen van een gevaarlijke stof. Artikel 5, lid 2 van het RRZO 1999 benoemt de volgende directe oorzaken: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.
F
Fysieke Veiligheid
Fysieke veiligheid is een verzamelbegrip, maar in het kader van de werkwijzer betreft het mogelijke gevaar (of dreiging daarvan) voor mens en dier dat samenhangt met de ontwikkeling, de staat en het gebruik van grond/water/ lucht, gebouwen, transportwegen, vervoermiddelen, technische hulpmiddelen, energiebronnen en chemische stoffen.
GEVI
Gevaar Identificatie nummer
Aan de hand van een GEVI-nummer is van een gevaarlijke stof te zien wat de specifieke eigenschappen van deze stof zijn.
GHOR
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
De GHOR coördineert de inzet van geneeskundige diensten ('de witte kolom') tijdens rampen en grote ongevallen.
HRO
High Reliability Organizations
Organisaties die naast andere vereisten beschikken over een sluitend en functionerend veiligheidsmanagementsysteem waarbij zowel technische als organisatorische maatregelen zijn getroffen voor risicobeheersing.
HBO
Hoger Beroeps Onderwijs
Een onderwijsvorm binnen het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. HBO-opleidingen zijn primair gericht op ontwikkeling van vaardigheden welke nauw aansluiten bij de beroepspraktijk, naast de overdracht van vakinhoudelijke kennis.
Insluitsysteem
Een insluitsysteem bestaat uit één of meerdere toestellen, waarvan onderdelen blijvend met elkaar in open verbinding staan en bestemd om één of meerdere stoffen te omsluiten, die in geval van een (dreigend) zwaar ongeval in korte tijd kan worden afgesloten.
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
De Inspectie OOV houdt, onder de verantwoordelijkheid van de ministers van BZK en van Justitie, toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering van zowel de verantwoordelijke bestuursorganen als de operationele diensten die op de verschillende onderdelen van het OOV-terrein actief zijn (politie, brandweer, GHOR).
Kilowatt per vierkante meter
Aanduiding voor de hoeveelheid stralingswarmte per vierkante meter
G
H
I
IOOV
K kW/m2
2
Bijlage 1 | Afkortingen en begrippen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
L
Afkorting
Volledige tekst
Toelichting
LBW
Levens Bedreigende Waarde
De concentratie van een stof waarboven mogelijke sterfte of een levensbedreigende aandoening door toxische effecten kan optreden binnen enkele dagen na een blootstelling van één uur.
LOC
Loss Of Containment
Het vrijkomen van een gevaarlijke stof buiten een insluitsysteem door het falen van één of meerdere maatregelen (Lines of Defence).
LOD
Line Of Defence
Een maatregel (technisch of organisatorisch) om de risico’s van een zwaar ongeval te beheersen. Deze kunnen zijn toegespitst op een insluitsysteem (specifiek) of op de gehele inrichting van toepassing zijn (generiek).
Management Of Change
De wijze waarop door een bedrijf wordt gehandeld voordat een wijziging kan worden doorgevoerd.
MHC
Major Hazard Control
Binnen de Arbeidsinspectie is de directie Major Hazard Control (MHC) belast met het toezicht op de veiligheid binnen de BRZO- en ARIE-bedrijven. Vanuit MHC ligt de focus op de beheersing van procesveiligheids-risico’s als brand, explosie en blootstelling van werknemers aan (acuut) toxische gevaarlijke stoffen.
NFPA
National Fire Protection Association
De National Fire Protection Association (NFPA) is een Amerikaanse organisatie belast met het maken en onderhouden van regelgeving en standaarden voor brandpreventie, repressie, training en uitrusting.
NIM
Nieuwe Inspectie Methodiek
Arbeidsinspectie, bevoegd gezag ex-Wm (provincies en gemeenten) en bevoegd gezag Rampenbestrijding (brandweer) maken gebruik van een gezamenlijke inspectiemethode bij het toezicht op Brzo-bedrijven. De Nieuwe Inspectiemethodiek (NIM) draagt bij aan een betere en meer geïntegreerde overheidsprestatie
NIFV
Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid
Om de fysieke veiligheid van de samenleving te borgen, worden professionals binnen de brandweer, GHOR en crisisbeheersing, beleidsmakers en bestuurders door het NIFV ondersteund. Het NIFV biedt deze ondersteuning door middel van actuele kennis, advisering, toegepast onderzoek, vraaggerichte opleidingen en oefeningen en leiderschapsontwikkeling.
M MOC
N
O OOV
Openbare Orde en Veiligheid
OvJ
Officier van Justitie
De officier van justitie heeft gezag over het onderzoek van de politie. Bij zware onderzoeken is de officier van justitie de leidinggevende van het onderzoek.
OM
Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd de belangen van de maatschappij bij ieder gerechtshof of rechtbank. De hoofdtaak van het OM is het opsporen en vervolgen van misdrijven.
Persoonlijke Beschermings Middelen
Veiligheidshelmen, - brillen, - schoenen en dergelijke om het werk voor iedereen zo veilig mogelijk te maken.
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) vervangt de voormalige CPR-richtlijnen (commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen)
Principaal
Aanduiding van vertegenwoordigers namens eigenaar, beheerder, drijver, werkgever van een inrichting.
Proces Verbaal
In een proces verbaal brengt een overheidsambtenaar verslag uit over de verrichtingen die hij tijdens het uitoefenen van zijn functie heeft verbeurd.
P PBM PGS
PV
Bijlage 1 | Afkortingen en begrippen
3
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Afkorting
Volledige tekst
Toelichting
PDCA
Plan-Do-Check-Act cyclus
De PDCA-cyclus (Plan, Do,Check en Act) is een model dat gehanteerd wordt voor zowel de verbetering van de werking van de verschillende elementen van het VMS zelf als voor de verbetering van de veiligheidsprestaties die met het VMS worden beoogd. Voor elk onderdeel van het systeem geldt dat sprake moet zijn van een goede planning, uitvoering, controle en zo nodig bijstelling.
PBZO
Preventie Beleid Zware Ongevallen
Het beleid dat op basis van het Brzo 1999 moet worden gevoerd en dat ten dienste staat van het voorkomen van zware ongevallen en van de beperking van de gevolgen daarvan.
Q
QRA
Quantitatieve Risc Analysis
Een methode om risico’s in de omgeving van risicoveroorzakende bedrijven te berekenen en te visualiseren.
R
ROGS
Regionaal Officier Gevaarlijke Stoffen
De Regionaal Officier Gevaarlijke Stoffen geeft de Officier van Dienst advies over de mate van beschermende kleding, inzet en ontsmetting.
S
SIV
Specialist Industriële Veiligheid
Dé expert die adviseert over industriële veiligheid, toeziet op de beheersing van industriële risico’s en zorgt dat de repressieve dienst voorbereid is op mogelijke incidenten.
SVM
Schuim Vormend Middel
Schuimvormend middel (SVM) is de grondstof voor het produceren van schuim in de vorm van belletjes binnen diverse schuimblussystemen (licht, middel en zwaar schuim).
T
T&H
Toezicht en Handhaving
Toezicht is het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. Handhaving is het samenstel van activiteiten die door een inspecteur worden uitgevoerd en waarmee naleving van bepalingen en/of voorwaarden wordt verkregen. Dit naar aanleiding van overtredingen, geconstateerd tijdens een inspectie of anderszins.
V
VMS
Veiligheidsmanagementsysteem
Een systeem dat bestaat uit de onderstaande zeven elementen en een onderdeel bevat waarin de koppeling wordt beschreven tussen het algemene beheerssysteem, het veiligheidsbeheerssysteem en het preventiebeleid. Onderdelen van het algemene beheerssysteem: t Organisatie De organisatie en de werknemers; t De identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen; t Beheersing van de uitvoering; t De wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen (MOC); t De planning voor noodsituaties; t Toezicht op de prestaties; t Audits en beoordeling.
4
VBS
Veiligheid Beheer Systeem
Het VBS is het onderdeel van het VMS dat dient ter uitvoering en ter vaststelling van het PBZO.
VR
Veiligheids Rapportage
Een rapport als bedoeld in artikel 10 van het Brzo 1999.
VROM
Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu
Het ministerie van VROM staat voor ruimte, milieu, wonen, wijken en integratie. Beleid maken, uitvoeren en handhaven.
Bijlage 1 | Afkortingen en begrippen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
W
X
Afkorting
Volledige tekst
Toelichting
VRW
Voorlichting Richt Waarde
De concentratie van een stof die met grote waarschijnlijkheid door het merendeel van de blootgestelde bevolking hinderlijk wordt waargenomen of waarboven lichte, snel reversibele gezondheidseffecten mogelijk zijn bij een blootstelling van één uur. Vaak is dit de concentratie waarbij blootgestelden beginnen te klagen over het waarnemen van de blootstelling.
Wm
Wet Milieubeheer
De Wet milieubeheer is de belangrijkste milieuwet. De wet bepaalt welk gereedschap kan worden ingezet om het milieu te beschermen. De belangrijkste instrumenten zijn milieuplannen en -programma's, milieukwaliteitseisen, vergun¬ningen, algemene regels en handhaving. Ook bevat de wet de regels voor financiële instrumenten, zoals heffingen, bijdragen en schadevergoedingen.
WVr
Wet Veiligheidsregio’s
De Wvr is een samenvoeging en herziening van de Brandweerwet 1985, de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. De wet wordt naar verwachting in 2009 van kracht.
Wrzo
Wet Rampen en Zware Ongevallen
De Wet rampen en zware ongevallen omvat artikelen over onder meer rampenplannen, rampbestrijdingsplannen, provinciale coördinatieplannen en het verlenen van bijstand.
xPlosiv
Bijlage 1 | Afkortingen en begrippen
Een project uitgevoerd door vijf brandweerregio’s om de taken op het gebied van de industriële veiligheid verder te professionaliseren.
5
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
6
Bijlage 1 | Afkortingen en begrippen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 2:
Checklist aanwijsproces Nee
Ja / door wie
Datum / referentie
Voorbereidend Is er een concrete motivatie om het bedrijf aan te schrijven ex H7 Bvr t BRZO-bedrijven altijd aanschrijven t Overige bedrijven beoordelen op “redelijk vermoeden van bijzonder gevaar voor openbare veiligheid” adhv Wm of aanvraag milieuvergunning Zijn de gewenste beleidsuitgangspunten vastgesteld Zijn de gewenste formatdocumenten vastgesteld Is beleid vastgesteld voor controle, inspectie en handhaving Is voor het bedrijf een startbijeenkomst georganiseerd Is een jurist beschikbaar voor begeleiding van het proces Procedure in eerste instantie Is een startbrief uitgedaan (juiste bedrijfsadres) Bevat de startbrief een termijn voor inlevering van de rapportage Worden afspraken over intervisie en terugkoppeling nagekomen Zijn van de intervisiesessies verslagen gemaakt en teruggekoppeld aan het bedrijf Is het aangereikte bedrijfsbrandweerrapport beoordeeld op ontvankelijkheid (volledigheid/juistheid) Is een adequate ambtelijke analyse gemaakt Is een ontwerp-beschikking opgesteld Zijn eventuele algemene bepalingen adequaat aan de beschikking verbonden Zijn de wettelijke adviseurs gevraagd om te adviseren Hebben de wettelijke adviseurs gereageerd Is de directie van het bedrijf in de gelegenheid gesteld gehoord te worden Is een verslag van de horing aan het bedrijf gezonden Is de definitieve aanwijzing aangescherpt op adviezen van de wettelijke adviseurs en eventueel bijgesteld n.a.v. de horing (zowel ja als nee motiveren in considerans) Bevat de considerans geen nodeloze informatie (alleen procesverwijzingen) Bevat de definitieve aanwijzing een datum van inwerkingtreding Is de definitieve aanwijzing ondertekend door een daartoe bevoegd persoon Bevat de definitieve aanwijzing een bezwaarbepaling Heeft de jurist meegekeken voordat de beschikking is verzonden Bezwaar procedure (college van B&W) Is het bezwaar binnen de termijn van 6 weken ingediend Moet op basis van het bezwaar aanvullend onderzoek plaatsvinden Is een adequaat verweerschrift opgesteld en ingediend (termijn!) Is het verweerschrift voorzien van een schriftelijk dossieroverzicht
Bijlage 2 | Checklist aanwijsproces
7
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Nee Heeft de jurist meegekeken voordat het verweerschrift in bezwaar is verzonden Is een adequate pleitnota opgesteld (= meer dan herhaling van verweerschrift) Zijn de juiste machtigingen voor optreden tijdens de hoorzitting beschikbaar Kent de gemeente de mogelijkheid van contrairnota’s en zo ja, is bepaald welke periode er zit tussen advies van de ABC en besluitvorming door B&W Uitspraak in bezwaar Als geen beroep te verwachten is: kan het nodig zijn de beschikking aan te passen n.a.v. de uitspraak in bezwaar Bezwaar procedure (college van B&W) Is het beroep binnen de termijn van 6 weken ingediend Moet op basis van het beroep aanvullend onderzoek plaatsvinden Is een adequaat verweerschrift opgesteld en ingediend (termijn!) Is het verweerschrift voorzien van een schriftelijk dossieroverzicht Heeft de jurist meegekeken voordat het verweerschrift in beroep is verzonden Is een adequate pleitnota opgesteld (= meer dan herhaling van verweerschrift) Zijn de juiste machtigingen voor optreden behandeling ter zitting beschikbaar Zijn heldere afspraken gemaakt over de rolverdeling ter zitting Uitspraak in beroep Als geen hoger beroep te verwachten is: dient de beschikking mogelijk aangepast te worden n.a.v. de uitspraak in beroep Procedure in hoger beroep (Raad van State) Is het hoger beroep binnen de termijn van 6 weken ingediend Moet op basis van het hoger beroep aanvullend onderzoek plaatsvinden Is een adequaat verweerschrift opgesteld en ingediend (termijn!) Is het verweerschrift voorzien van een schriftelijk dossieroverzicht Heeft de jurist meegekeken voordat het verweerschrift in hoger beroep is verzonden Is een adequate pleitnota opgesteld (= meer dan herhaling van verweerschrift) Zijn de juiste machtigingen voor optreden behandeling ter zitting beschikbaar Zijn heldere afspraken gemaakt over de rolverdeling ter zitting Uitspraak in hoger beroep Dient de beschikking aangepast te worden n.a.v. de uitspraak in hoger beroep Procedures in voorlopige voorzieningen (Rechtbank of RvS) Is ”spoedeisend belang” aan de orde (indien nee: zwaar punt van maken in reactie) Is een adequaat verweerschrift opgesteld en ingediend (termijn!)
8
Bijlage 2 | Checklist aanwijsproces
Ja / door wie
Datum / referentie
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Nee
Ja / door wie
Datum / referentie
Is het verweerschrift voorzien van een schriftelijk dossieroverzicht Heeft de jurist meegekeken voordat het verweerschrift in de voorlopige voorziening is verzonden Is een adequaat pleitnota opgesteld (= meer dan een herhaling van verweerschrift) Zijn de juiste machtigingen voor optreden tijdens behandelingen ter zitting beschikbaar Zijn heldere afspraken gemaakt over de rolverdeling ter zitting Uitspraak in voorlopige voorzieningen Vanwege karakter van voorlopige voorzieningen zal aanpassing van de beschikkingen op basis van de uitspraak niet aan de orde zijn. Er kunnen ter zitting wel afspraken zijn gemaakt voor de periode nodig voor behandeling van het (hoger) beroep die nagekomen moeten worden.
Bijlage 2 | Checklist aanwijsproces
9
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
10
Bijlage 2 | Checklist aanwijsproces
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 3:
Aanwijsbeschikking Beschikking
XXXXXXX Locatie YYYYYYY
Dagelijks Bestuur van de veiligheidsregio NAAM, Gelet op het bepaalde in artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, juncto hoofdstuk 7 Besluit veiligheidsregio’s
Overwegende dat: t In hoofdstuk 7 van het Besluit veiligheidsregio’s bedrijven als onderhavige zijn benoemd als inrichtingen die kunnen worden beoordeeld om na te gaan of deze in aanmerking komen voor een aanwijzing in het kader van de hierboven aangehaalde wetgeving. t De inrichting NAAM en LOCATIE voldoet aan de criteria die in artikel 7.1 zijn beschreven. t Voor de inrichting een milieuvergunning is afgegeven, meest recent op DATUM op basis waarvan het aanwezig hebben van en het werken met gevaarlijke stoffen is toegestaan; t Bedrijf X in verband met het voorgaande op DATUM verzocht is uiterlijk op DATUM, conform artikel 7.2 lid 1 van het Besluit veiligheidsregio’s, het rapport inzake de bedrijfsbrandweer voor deze inrichting te overleggen. t Bedrijf X de rapportage inzake de bedrijfsbrandweer op DATUM: XXXXXX aan het veiligheidsbestuur heeft aangeboden/Op eigen inzicht vanwege het uitblijven van een rapportage inzake de bedrijfsbrandweer van bedrijf X. t Alle betrokken partijen voornoemde bedrijfsbrandweerrapportage met aanvullingen beschouwen als de definitieve versie van dit rapport, waarop dit besluit is gebaseerd. t Van de rapportage inzake de bedrijfsbrandweer een ambtelijke analyse is gemaakt d.d.XXXXXX, die mede basis is voor het oordeel van het dagelijks bestuur omtrent eventuele plicht van onderstaande inrichting tot het instellen van een bedrijfsbrandweer. t Op basis van de verplichte rapportage en de ambtelijke analyse door het bestuur is geoordeeld dat onderstaande inrichting in geval van brand of ongevallen een bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid zoals bepaald in artikel 7.3 lid 1 van voornoemd besluit, hetgeen blijkt uit de volgende geloofwaardige scenario’s: o Geloofwaardig scenario 1: type en aard o Geloofwaardig scenario 2: type en aard o Geloofwaardig scenario 3: type en aard o Geloofwaardig scenario 4: type en aard o Geloofwaardig scenario 5: type en aard o Geloofwaardig scenario 6: type en aard
Bijlage 3 | Aanwijsbeschikking
11
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
t Op basis van de ambtelijke analyse een concept-aanwijzing is opgesteld die, samen met de rapportage en de ambtelijke analyse is voorgelegd aan de adviseurs ex artikel 7.2 lid 3 en de directie van de inrichting. t De in artikel 7.2 lid 3 van voornoemd besluit genoemde functionarissen in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen. Hierop zijn de volgende reacties ontvangen: o Toezichthouder Arbeidsomstandighedenwet: XXXXXXXXXX o College van B&W van de gemeente waarin de inrichting is gelegen: XXXXXXXXXXXX o Bestuursorgaan overeenkomstig artikel 8.2 van de Wet milieubeheer: XXXXXXXXXX t Conform het bepaalde in artikel 7.3 lid 2 van voornoemd besluit het hoofd of de bestuurder van de inrichting in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. De ter zitting aangereikte overwegingen hebben wel/niet geleid tot aanpassing van de concept-aanwijzing. t De Algemeen directeur Veiligheidsregio NAAM: XXXXXXX bevoegd is volgens het integraal mandaat- en volmachtbesluit van de veiligheidsregio, referentie/kenmerk XXXXXXX, om in naam en onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de veiligheidsregio te beslissen omtrent het geven van aanwijzingen krachtens artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s (Staatsblad: XXXXXXXXX);
Besluiten aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtige inrichting: Bedrijf XXXXX Bedrijfslocatie XXXXX Adressering Postcode Plaatsnaam
en te bepalen dat: De inrichting dient te beschikken over een bedrijfsbrandweer met de onder lid 1 beschreven operationele basissterkte en dient te voldoen aan de overige bepalingen in deze beschikking. 1. Vanaf DATUM worden aan de organisatie van de bedrijfsbrandweer onderstaande eisen gesteld. a) Ten aanzien van het personeel dat op het terrein van de inrichting binnen 6 minuten na alarmering van het incident te allen tijde een operationele basissterkte aanwezig dient te zijn, die bestaat uit: - X bevelvoerder, en; - Y brandwachten, waarvan er 2 tevens ingezet kunnen worden als gaspakkendrager, en - Z chauffeur pompbediener, en;
12
Bijlage 3 | Aanwijsbeschikking
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
b) Naast het personeel dient de operationele basissterkte tevens te bestaan uit de volgende onderdelen t.a.v. materieel: 1. Voertuigen: 2. Blusmiddelen: 3. Persoonlijke beschermingsmiddelen: 2. De inrichting dient te voldoen aan de “Algemene Bepalingen voor Bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 Wet Veiligheidsregio’s” (kenmerk ABA 13/2006), alsmede de “Nota van toelichting horende bij de algemene bepalingen”, de “Bijlage 1. Algemene en specifieke eisen over het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem van incidentbestrijdings- en beheersmiddelen” en “Bijlage 2, Algemene en specifieke eisen over actuele informatie verplichtingen van de inrichting tijdens een inzet van de overheidsbrandweer op het terrein van de inrichting”, allen onlosmakelijk aan de beschikking verbonden en als bijlage bij deze beschikking gevoegd. 3. Naast het bepaalde zoals opgenomen in de tweede alinea van de Algemene Bepalingen, aanvullende eisen gesteld kunnen worden dan wel een actualisatie van deze beschikking noodzakelijk kan zijn indien de uitkomsten ten aanzien van de benoemde inspanningsverplichtingen onder lid 2 hiertoe aanleiding geven. 4. Controle en het toezicht op de naleving van voor de inrichting van toepassing zijnde regelgeving en richtlijnen geschiedt als volgt: XXXXXXXXXXXXXXXXX 5. Deze aanwijzingsbeschikking treedt op DATUM in werking en geldt voor onbepaalde tijd.
Dagelijks Bestuur van de veiligheidsregio NAAM, namens deze,
naam directeur, Algemeen directeur Veiligheidsregio NAAM Plaats
: XXXXX
Dagtekening
: XXXXX
Bezwaarschrift Als u het niet eens bent met dit besluit, kunt u binnen 6 weken na verzenddatum (zie datumstempel van verzending op beschikking) van dit besluit een bezwaarschrift indienen bij het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio. Het bezwaarschrift moet tenminste uw naam en adres bevatten, de datum, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar. Het is wenselijk tevens een afschrift van dit besluit mee te zenden. Het bezwaarschrift moet u sturen naar: Het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio XXXXX, Juridische Dienst XXXXX, Afdeling bezwaarschriften, Postbus XXXX, postcode + woonplaats.
Bijlage 3 | Aanwijsbeschikking
13
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
14
Bijlage 3 | Aanwijsbeschikking
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 4:
Algemene bepalingen Algemene bepalingen voor bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 wet veiligheidsregio’s, juncto hoofdstuk 7 besluit veiligheidsregio’s 1.
Werkingssfeer en termijnen Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot het geven van aanwijzingen krachtens artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s 20XX (Staatsblad 20XX, nr. XX). Deze aanwijsbeschikkingen gelden voor onbepaalde tijd. Het bestuur van de veiligheidsregio kan in de volgende gevallen besluiten tot het intrekken of wijzigen van de aanwijsbeschikking: t bij wijziging of uitbreiding van de aangewezen inrichting; t bij verandering van de in de inrichting gebezigde processen; t bij voortschrijdend inzicht ten aanzien van de scenariokeuzes of de introductie van nieuwe (bestrijding)technieken, die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. In die gevallen dient zo spoedig mogelijk een dienovereenkomstig gewijzigd rapport aan het bevoegde gezag te worden overlegd. Op grond hiervan vindt een herbeoordeling van de aanwijsbeschikking plaats. Zo nodig kunnen aanvullende c.q. gewijzigde voorwaarden aan de aanwijsbeschikking worden verbonden. Wijzigingen van de in deze algemene bepalingen genoemde of van toepassing verklaarde (rijks)besluiten en regelgeving, worden automatisch van kracht voor onderhavig besluit. De inwerkingtreding van de wijzigingen geschiedt op het moment zoals aangegeven in de (rijks) besluiten en regelgeving. Indien door het bevoegd gezag wordt geconstateerd dat één of meerdere Algemene Bepalingen niet of onvoldoende word(t)(en) nageleefd, dan kan dit aanleiding geven om gebruik te maken van haar sanctiemogelijkheden. t Op grond van artikel 65 van de Wet veiligheidsregio’s 20XX kan door een Bijzonder Opsporingsambtenaar zoals vernoemd in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering bij een overtreding van artikel 31, eerste, vijfde en zesde lid een strafrechtelijke handhavingtraject worden ingezet. t Een toezichthouder op artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s 20XX kan het gemeentelijke bestuur adviseren krachtens artikel 125 van de Gemeentewet bestuursdwang toe te passen op de geconstateerde overtreding(en) van de Algemene Bepalingen.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
15
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
2.
Definities/begripsomschrijving
Aanwijsbeschikking
Besluit, op grond van artikel 31 Wet Veiligheidsregio’s, juncto hoofdstuk 7 besluit veiligheidsregio’s kan het bestuur van de veiligheidsregio beslissen dat een inrichting dient te beschikken over een bedrijfsbrandweer.
Bedrijfsbrandweer
De organisatie van mensen en middelen die tot doel heeft het bestrijden en beperken van brand en ongevallen op het terrein van de inrichting.
Bedrijfsbrandweerbeheerssysteem
Een kwaliteits– en beheerssysteem aanwezig op de inrichting waarmee wordt aangetoond dat de operationele paraatheid en bedrijfszekerheid van (bedrijfsbrandweer)personeel en incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen is verzekerd. In het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem moet het volgende zijn opgenomen; t De wijze waarop het bedrijf het inspecteren, testen en onderhouden van mobiele en stationaire incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen opzet, uitvoert, bewaakt en registreert. t Op welke wijze de inrichting het opzetten, uitvoeren en bewaken van opleidingen en (noodplan)oefeningen borgt. t De wijze waarop na oefeningen en incidenten de noodorganisatie en bedrijfsbrandweer worden geëvalueerd en acties die daaruit volgen worden opgepakt. t Op welke wijze de operationele basissterkte dagelijks wordt vastgesteld en geborgd.
Bedrijfsbrandweerjournaal
Het journaal waarin de resultaten van de inspecties, de testen en het onderhoud van de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen wordt bijgehouden en gearchiveerd. Het journaal bevat ook een registratie van de dagelijkse sterkte, de (noodplan)oefeningen en incidenten. Indien deze gegevens verspreid zijn over verschillende systemen (papier en/of elektronisch), moet er een overzicht aanwezig zijn met daarop aangegeven waar de gegevens zijn terug te vinden c.q. worden vastgelegd en bijgehouden.
Besluit personeel veiligheidsregio’s
Besluit van 20xx houdende de vaststelling van de brandweeropleidingen, welke worden afgesloten met een rijksdiploma.
Bevoegd gezag ex. artikel 31 van de Wet Veiligheidsregio’s
Bestuur van de Veiligheidsregio of zijn vertegenwoordigers.
BIB
Borging van het Integrale Brandbeveiligingsproces Richtlijn ontwikkeld door de International Association of Oil &Gas Producers (OGP) die vertaald en aangepast is naar de situatie in Nederland, welke gebruikt kan worden voor de ontwerp- tot de onderhoudsfase van Incidentbestrijdings- en beheersmiddelen. Te downloaden op www.centrum-iv.nl
Bijzonder gevaar
Een situatie waarbij er naar het oordeel van het bestuur van de veiligheidsregio, respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als gevolg van geloofwaardige incidentscenario’s binnen de inrichting, een schade in de omgeving van die inrichting kan ontstaan die duidelijk groter is dan de schade die optreedt door mogelijke ongevallen in de betrokken omgeving zelf en waarop de operationele basissterkte van de overheidsbrandweer is berekend.
Bijzonder voertuig
Een voertuig dat kan worden toegevoegd aan een eenheid.
Brandweerincident
Een incident waarbij acties dienen te worden uitgezet ter voorkoming, beperking en bestrijding van brand of brandgevaar. Hieronder vallen ook acties die het bestrijden of beperken van een direct gevaar voor mens en dier anders dan een brand tot doel hebben.
Brandweervoertuig
Een voertuig primair ingericht voor het vervoer van mobiele incidentbestrijdingsmiddelen en voorzien is van een waterpomp met een schuimregelsysteem. Secundair kan het voertuig worden uitgerust met één of meerdere tanks voor het vervoer van schuimvormend middel, poeder of andersoortige blusmiddelen. Daarnaast kan het voertuig uitgerust worden met bedrijfsspecifieke incidentbestrijdingsmiddelen. Optioneel kan het voertuig worden voorzien van ruimte voor het vervoer van personen.
Calamiteitenmanager (Noodplanleider)
De Calamiteitenmanager is belast met de leiding van de uitvoering van de in het noodplan omschreven acties en onderneemt de daarvoor nodig zijnde acties.
16
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Certificering
Zoals beschreven in de NVBR publicatie Handreiking Certificatie Brandbeveiligingstemen.
Eenheid
Een aantal brandweerfunctionarissen en voertuigen die onder de verantwoordelijkheid van één bevelvoerder functioneren in de operationele basissterkte.
Incidentbestrijdings- en beheersmiddelen
Het geheel aan middelen, inclusief de infrastructurele voorzieningen, passieve beschermingsmiddelen en stationaire koel– en blusvoorzieningen (brandbeveiligingsinstallaties), die de bedrijfsbrandweer ten dienste staan bij de uitoefening van de taak.
Inrichting
Inrichting zoals gedefinieerd in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer en die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort.
Leidraad oefenen
Een door Ministerie van Binnenlandse Zaken (juni 2000) uitgebrachte leidraad waarin een systematiek van het opzetten van oefeningen is weergegeven met het doel de kennis en vaardigheden van brandweerorganisaties op peil te houden en inzichtelijk te houden.
LoD (Line of Defence)
Zijn die beschermings– en interventiemiddelen die de kans dat een specifiek incident plaats vindt verkleinen (preventieve LoD’s); of de gevolgen van een incident binnen de installatie/inrichting beperken, beheersen of bestrijden (repressieve LoD’s).
Medewerker
De medewerkers van de calamiteitenorganisatie worden aangestuurd door de calamiteitenmanager, deze instrueert de medewerkers over de te nemen acties.
Meldingsprocedure
Regionaal vastgestelde procedure volgens welke bedrijven niet voorzienbare bijzondere voorvallen (incidenten) melden aan de overheid.
NEN- normen
De door de European Committee for standarization (CEN), waarin de nationale normalisatie-instituten van 18 Europese landen samenwerken, ontworpen Europese normen (EN), die na definitief te zijn vastgesteld, als Nederlandse norm (NEN) gelden.
NFPA normen
Normen opgesteld door de National Fire Protection Association (normen te noemen in aanwijsbeschikking)
Operationele basissterkte
De hoeveelheid mensen en middelen die volgens de aanwijsbeschikking minimaal op het terrein van de inrichting aanwezig moet zijn.
Passieve beschermingsmiddelen
Middelen of systemen die niet door personeel bediend hoeven te worden maar door hun aanwezigheid wel een beheersend en/of beperkend effect hebben op een incident.
PGS
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen.
Rapport inzake de bedrijfsbrandweer
Het rapport inzake de bedrijfsbrandweer, zoals bedoeld in het Besluit veiligheidsregio’s, artikel 7.2, eerste lid.
Stationaire blus- en koelinstallaties
De blus- en koelinstallaties die permanent zijn opgesteld en aangebracht op het terrein van de inrichting. (bijvoorbeeld sprinklerinstallaties, delugeinstallaties, stationaire schuiminstallaties, (water)koelsystemen voor tanks, vast opgestelde watermonitoren etc.
Veiligheidsbeheerssysteem (VBS)
Een zodanig beheerssysteem dat o.a. de toedeling van taken en verantwoordelijkheden van het personeel, de organisatorische structuur, de gebruiken, de procedures, de procédés en de hulpmiddelen gericht op het voorkomen en beheersen van risico’s van zware ongevallen omvat. De samenhang tussen de getroffen technische en organisatorische maatregelen ter voorkoming zware ongevallen moet in het beheerssysteem duidelijk naar voren komen. Voor bedrijven die ook onder de werkingssfeer vallen van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO’99) of de Aanvullende Risico Inventarisatie en Evaluatie (ARIE) zullen bovenstaande voorwaarden onderdeel moeten zijn van het veiligheidsbeheerssysteem geëist in de BRZO’99 of ARIE regelgeving.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
17
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
3.
Veiligheidsbeheerssysteem 3.1. De inrichting dient een bedrijfsbrandweerbeheerssysteem geïmplementeerd te hebben. Indien de inrichting een veiligheidsbeheerssysteem is opgelegd vanuit de BRZO’99 regelgeving of ARIE regeling dan is het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem een onderdeel van dit veiligheidsbeheerssysteem. 3.2. Op het terrein van inrichting is te allen tijde het bedrijfsbrandweerjournaal aanwezig.
4.
Personeel 4.1. Op het terrein van de inrichting is te allen tijde de operationele basissterkte aanwezig, genoemd in de aanwijsbeschikking. 4.2. Op het terrein van de inrichting is te allen tijde voldoende opgeleid, beschikbaar en paraat personeel aanwezig om de stationaire en mobiele incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen te bedienen. 4.3. De operationele basissterkte is opgebouwd uit één of meerdere brandweerploegen. Een brandweerploeg bestaat uit een leidinggevende (bevelvoerder) en een aantal uitvoerenden (brandwachten) en heeft een minimale omvang van 2 personen en een maximale omvang van 9 personen. 4.4. Het personeel dat is opgenomen in de operationele basissterkte is aantoonbaar lichamelijk goedgekeurd voor de uit te voeren taken. 4.5. Binnen een half uur na ontdekken van een incident dient een beslissingsbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding, met kennis van de gebezigde processen, op het terrein aanwezig te zijn. Deze functionaris wordt opgenomen in de organisatiebeschrijving als genoemd in 4.8 van deze algemene bepalingen. 4.6. Binnen de inrichting is een persoon verantwoordelijk voor: t De periodieke controle van de incidentbestrijdings– en - beheersmiddelen zoals genoemd in de aanwijsbeschikking en het rapport inzake de bedrijfsbrandweer; t De beproeving van de goede werking van de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen; t Het treffen van maatregelen om de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer te behouden; t Het actueel houden van het bedrijfsbrandweerjournaal. 4.7. De taken en verantwoordelijkheden van het personeel van de bedrijfsbrandweerorganisatie zijn bij alle betrokkenen bekend. De taken en verantwoordelijkheden zijn opgenomen in een document en uitgewerkt in een schriftelijke instructie die onderdeel is van het bedrijfsbrandweerbeheersysteem van de inrichting. 4.8. De inrichting heeft een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van het (bedrijfsbrandweer)personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de geloofwaardige brandweerscenario’s is betrokken, met daarin aangegeven de verschillende functies en de daarbij behorende opleidingen. De organisatie van de hiervoor genoemde opleidingen en de deelname daaraan door het personeel en aannemers dient tevens in deze beschrijving opgenomen te worden. Het kennisniveau horende bij de functies en opleidingen dient op peil gehouden te worden via een oefenprogramma. Bovenstaande voorwaarden en beschrijvingen dienen opgenomen te zijn in een bedrijfsbrandweerbeheerssysteem.
18
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
5.
Incidentbestrijdings- en beheersmiddelen 5.1. Op het terrein van de inrichting zijn te allen tijde ten behoeve van de operationele basissterkte de middelen aanwezig zoals in de aanwijzingsbeschikking zijn genoemd. 5.2. De incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn bedrijfszeker, voor onmiddellijk gebruik gereed en goed bereikbaar. De wijze waarop de inrichting bovenstaande kwaliteitseisen voor de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen waarborgt via testen en een onderhouds- en inspectiesysteem dient inzichtelijk te zijn gemaakt in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Bij (preventieve) onderhoudswerkzaamheden, waarbij deze middelen buiten bedrijf gaan, dient het bedrijf vervangende en gelijkwaardige maatregelen te nemen, dan wel wordt aantoonbaar de procesvoering aangepast aan het gewijzigde veiligheidsniveau. Gebreken die de technische integriteit nadelig beïnvloeden dienen zo spoedig mogelijk, doch binnen 1 maand na constateren adequaat te worden opgeheven. Echter in het geval de operationaliteit van de (bedrijfs-)brandweer door het gebrek in geding is, zal het gebrek onmiddellijk verholpen dienen te worden. Indien dit niet mogelijk is dient vervangend en gelijkwaardig materiaal te worden ingezet of dient de procesvoering aangepast te worden. Bij inzet van vervangend materiaal dient dit opgenomen te worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds -en inspectiesysteem voor de incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen is opgenomen in bijlage 1. 5.3. De aanwezige incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn aantoonbaar geschikt voor de incidentscenario’s waarop deze middelen zijn toegespitst en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij binnen de inrichting kunnen worden aangetroffen. De hoeveelheden van deze middelen (b.v. schuimvormend middel en bluspoeder) moeten afgestemd zijn op de maatgevende incidentscenario’s uit het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. Deze hoeveelheden moeten daarnaast overeenstemmen met het maximaal benodigde welke volgen uit de vergunning Wet milieubeheer. 5.4. Alle motorisch aangedreven onderdelen van de incidentbestrijdings- en beheersmiddelen worden wekelijks getest. Indien kan worden aangetoond dat met een lagere testfrequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het bevoegd gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De te testen parameters moeten zodanig gekozen zijn dat de life-cycle van deze onderdelen inzichtelijk wordt en preventief onderhoud tijdig ingepland kan worden. De uitkomsten van deze testen worden bijgeschreven in het bedrijfsbrandweerjournaal en worden minimaal twee jaar bewaard. 5.5. Het schuimvormende middel in iedere opslageenheid moet zodanig worden bewaard en opgeslagen dat deze aan de specificaties van de fabrikant blijft voldoen. Hiervoor moeten door de fabrikant opgestelde inspectie– en onderhoudseisen aantoonbaar aangehouden worden of het schuimvormend middel moet ten minste één maal per jaar (periodiek) worden geïnspecteerd (zie bijlage 1). De tanks, leidingen, pakkingen en appendages mogen niet door het middel kunnen worden aangetast. In het geval dat meerdere opslageenheden schuimvormend middel met hetzelfde batchnummer en/of dezelfde productiedatum onder gelijke condities worden opgeslagen, kan na goedkeuring van het Bevoegd Gezag, volstaan worden met minimaal twee representatieve monsters uit twee verschillende van deze opslageenheden te testen. Dit geldt niet voor de jaarlijkse inspectie. De resultaten van de inspecties en controles dienen te worden bijgehouden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van de inspectie- en onderhoudseisen van het schuimvormend middel is opgenomen in bijlage.1
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
19
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
5.6. De mobiele incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen worden in een speciaal hiervoor bestemde, doelmatige ruimte ondergebracht. De ruimte moet beschermd zijn tegen weersinvloeden en altijd bereikbaar zijn. 5.7. De stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen, zijnde koel- en blusvoorzieningen of installaties met een vergelijkbare werking, worden minimaal éénmaal per jaar (periodiek) tijdens een functionele test volledig in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Stationaire incidentbestrijdings- en beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak. Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen (zie nota van toelichting). Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het bedrijfsbrandweerjournaal worden de testen, inspecties en onderhoud geregistreerd. De certificaten en de daarbij horende inspectierapporten hiervan worden in het bedrijfsbrandweerjournaal opgenomen en zodanig bewaard dat de life-cycles van deze installaties bij het bedrijf inzichtelijk zijn. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem van deze stationaire installaties is opgenomen in bijlage 1. 5.8. Indien niet de volledige voorraad schuimvormend middel met brandweervoertuigen wordt vervoerd, zijn er maatregelen genomen om de aanvullende voorraden adequaat naar de plaats van het incident te transporteren. De aanvullende voorraden zijn ter plaatse voordat de voorraad schuimvormend middel in het brandweervoertuig is verbruikt, uitgaande van een maximale schuimvormendmiddelafname. 5.9. Passieve beschermingsmiddelen die in de algemene voorzieningen en/of bij de geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s zijn opgevoerd als LoD dienen aantoonbaar te voldoen aan de criteria die door het bedrijf zijn gehanteerd bij het aanbrengen van de voorzieningen.
6.
Opleiding 6.1. De personen die dienst doen als manschap (voorheen “brandwacht”) zijn minimaal in het bezit van rijksdiploma “bedrijfsbrandweer manschap a (bestrijder vliegtuigbrand)”, conform het Besluit personeel veiligheidsregio’s. 6.2. Iedere bevelvoerder is minimaal in het bezit van rijksdiploma “bedrijfsbrandweer bevelvoerder (vliegtuigbrand)” conform het Besluit personeel veiligheidsregio’s. 6.3. Een chauffeur/ pompbediener is, naast het gestelde in 6.1 van deze algemene bepalingen, tevens in het bezit van het rijksdiploma chauffeur/voertuigbediener” conform het Besluit personeel veiligheidsregio’s. Dit is van toepassing als het voertuig gebruik maakt van de openbare weg tijdens een prio-rit. 6.4. De personen, welke belast zijn met het ter plaatse brengen van (brandweer) voertuigen, waarvoor een rijbewijs van een desbetreffende categorie voor het besturen is vereist, dienen in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs van de desbetreffende categorie. 6.5. Indien in de operationele basissterkte gaspakdragers zijn opgenomen, dienen deze over het certificaat “gaspakdrager” te beschikken conform het personeel veiligheidsregio’s. 6.6. De mensen welke zijn ingedeeld in de operationele basissterkte hebben kennis van en inzicht in de werking van de aanwezige incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen, alsmede de vaardigheden in de bediening van deze apparatuur.
20
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
7.
Oefening 7.1. Het hoofd of de bestuurder van de inrichting verstrekt voor 1 februari van het lopende jaar aan het bevoegd gezag een oefenprogramma met een daarbij horend oefenrooster. 7.2. Het oefenprogramma dient te zijn gebaseerd op de ‘Leidraad oefenen’ en bevat alle relevante oefenonderdelen om kennis en vaardigheden op het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven en is specifiek toegespitst op de systemen die op het bedrijf van toepassing zijn. Het oefenprogramma bevat tevens onderdelen welke de kennis en vaardigheden omtrent de inrichting en het gestelde in 6.3, 6.5, 6.6 en 9.4 van deze algemene bepalingen op voldoende niveau brengen en waarborgen. Het oefenprogramma dient opgenomen te worden in het bedrijfsbrandweerbeheersysteem. Oefeningen en evaluaties dienen geregistreerd te worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. 7.3. Het bevoegd gezag beoordeelt het oefenrooster en -programma en kan eventueel nadere eisen stellen.
8.
Bluswatervoorziening 8.1. De inrichting beschikt over een bluswatervoorziening (incidentbestrijdings– en -beheersmiddel) zoals omschreven in de op dat moment voor de inrichting geldende vergunning Wet milieubeheer dan wel de aanwijsbeschikking. 8.2. Het bluswaternetwerk wordt regelmatig, maar tenminste tweemaal per jaar gespoeld volgens een doelmatig spoelprogramma ten einde zand, stenen en aangroei te verwijderen. Indien op basis van historische metingen kan worden aangetoond dat met een lagere frequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het bevoegd gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De (onderhoud)werkzaamheden worden in het bedrijfsbrandweerjournaal vermeld. Van het bluswatersysteem is altijd een up to date tekening opgenomen in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het doelmatig spoelen van het bluswaternetwerk is opgenomen in bijlage 1.
9.
Melding en alarmering 9.1. Op het terrein van de inrichting zijn zodanige voorzieningen aanwezig, dat bij incidenten te allen tijde, maar in ieder geval binnen één minuut van het waarnemingspunt, melding kan worden gedaan omtrent aard en plaats van een incident aan een voortdurend bemande meldpost. 9.2. Vanuit de in 9.1 genoemde meldpost kan de bedrijfsbrandweer alsmede de overheidsbrandweer te allen tijde onmiddellijk en op een doelmatige manier worden gealarmeerd. 9.3. Bij inzet van de bedrijfsbrandweer tijdens een (brandweer)incident dient er meteen doormelding naar de Regionale Alarmcentrale plaats te vinden i.v.m. de registratie van incidenten op het bedrijfsterrein.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
21
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
9.4. De inrichting beschikt over alarmering-, uitruk- en inzetprocedures ten behoeve van de bedrijfsbrandweer en andere bedrijfsonderdelen die in de noodorganisatie een functie vervullen. De procedures dienen opgenomen te zijn in het bedrijfsbrandweerbeheersysteem. De uitrukken dienen in het bedrijfsbrandweerjournaal te worden geregistreerd. 9.5. De operationele basissterkte moet binnen 6 minuten na melding op elke locatie binnen de inrichting aanwezig kunnen zijn.
10.
Verbindingen 10.1. De bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer beschikt over verbindingsmiddelen waarmee rechtstreeks verbinding wordt onderhouden met de in 9.1 genoemde post. 10.2. Bij aankomst van de overheidsbrandweer wordt de bevelvoerder van de eerst aankomende eenheid voorzien van verbindingsmiddelen, waarmee contact kan worden onderhouden met de bevelvoerder of leidinggevende van de bedrijfsbrandweer en de in 9.1 genoemde post. 10.3. Op het terrein van de inrichting zijn in de nabijheid van de geplande opstelplaats(en) voorzieningen aanwezig om de verbindingscommandowagens van de overheidsbrandweer aan te sluiten op het openbare telefoonnet. Hiertoe is tenminste één 4-polige analoge telefoonaansluiting aanwezig, welke is geschakeld tussen de bedrijfstelefooncentrale en het openbare telefoonnet. Bij gebruik van de aansluiting vindt een automatische omschakeling plaats ten voordele van de verbindingscommandowagen. Bij de aansluiting zijn de betreffende abonneenummers aanwezig. De plaats van deze aansluiting dient bij de bedrijfsbrandweer c.q. de beveiligingsdienst bekend te zijn.
11.
Beschermende middelen 11.1. De operationele basissterkte van de bedrijfsbrandweer heeft de beschikking over beschermende kleding en uitrusting welke voldoet aan de daaraan gestelde vigerende normen en richtlijnen (zie nota van toelichting). 11.2. De bedrijfsbrandweerorganisatie heeft de beschikking over persoonlijke beschermingsmiddelen die bestand zijn tegen alle binnen de inrichting te verwachten stoffen. Minimum hoeveelheid en type kleding volgt uit het rapport inzake de bedrijfsbrandweer dan wel de aanwijsbeschikking. 11.3. De bedrijfsbrandweer heeft de beschikking over onafhankelijke ademluchttoestellen. Het aantal is minimaal gelijk aan de omvang van de operationele basissterkte, waarbij rekening gehouden moet worden met de maximale duur van de inzet bij het maatgevende brandweerincident. 11.4. Indien de inrichting voorziet in een eigen brandweerploeg is deze te onderscheiden van de overheidsbrandweer en overige hulpdiensten. Dit kan door het goed zichtbaar aanbrengen van de bedrijfsnaam op de bluskleding of door het dragen van een andere kleur bluskleding dan de overheidsbrandweer. 11.5. De bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer is te onderscheiden en herkenbaar van de rest van de bedrijfsbrandweerploeg. Dit gebeurt door middel van een enkele rode band om de helm.
22
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
12.
Alarmering/samenwerking met externe hulpdiensten 12.1. Van elk niet voorzienbaar bijzonder voorval wordt melding gedaan aan de overheid. 12.2. De overheidsbrandweer wordt direct bij aankomst voorzien van actuele informatie en begeleiding om doeltreffend te kunnen optreden. Een beschrijving van de verplichtingen die de inrichting heeft betreffende informatievoorziening naar de overheidsbrandweer is opgenomen in bijlage 2. 12.3. Bij aankomst van de overheidsbrandweer is een gids of andere gelijkwaardige voorziening aanwezig en beschikbaar om de overheidsbrandweer de plaats van het incident op adequate en veilige wijze te laten bereiken. 12.4. De leidinggevenden binnen de operationele basissterkte hebben kennis van en inzicht in de commandostructuur van de overheidsbrandweer. De noodorganisatie binnen de inrichting dient bij een gezamenlijk optreden aan te sluiten bij de commandostructuur van de overheid.
13.
Toezicht 13.1. Voor 1 februari van elk jaar dient het hoofd of de bestuurder van de inrichting een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar in bij het bevoegd gezag. In dit overzicht is aangegeven welke mensen bevoegd zijn de verschillende functies binnen de bedrijfsbrandweerorganisatie uit te oefenen en vanaf welke datum de functie door de betreffende personen wordt uitgevoerd. Het overzicht bevat van de genoemde personen tevens een opgave van de in het bezit zijnde relevante diploma’s. 13.2. Het bevoegd gezag kan te allen tijde oefeningen bijwonen. 13.3. Bij inspectie van de operationele basissterkte kan het bevoegd gezag het bedrijf verzoeken de inzetbaarheid aan te tonen door middel van een praktische inzet bij een relevant scenario. 13.4. In geval van niet of beperkte inzetbaarheid van incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zoals beschreven in Algemene Bepaling 5.1. en/of beperkte inzetbaarheid van personeel zoals beschreven in Algemene Bepaling 4.1 dient dit direct aan het bevoegd gezag gemeld te worden.
14.
Slotbepalingen 14.1. In overleg met en na toestemming van het bevoegd gezag kan de operationele basissterkte zoals vermeld in 4.1. en 5.1. van deze algemene bepalingen door derden worden verzorgd. Deze door derden verzorgde operationele basissterkte moet voldoen aan de voorwaarden als gesteld in de aanwijzingsbeschikking en deze algemene bepalingen. 14.2. Indien de operationele basissterkte verzorgd wordt door derden dan moet in het oefenprogramma van deze aannemer aantoonbaar zijn dat er sprake is van kennisoverdracht omtrent de binnen de inrichting aanwezig installaties, processen en incidentbestrijdings- en –beheersmiddelen.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
23
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
14.3. Indien het hoofd of de bestuurder van de betreffende inrichting de eisen omtrent de operationele basissterkte geheel of gedeeltelijk laat uitvoeren door een derde dient dit gemeld te worden en is overleg en toestemming volgens punt 14.1. noodzakelijk. 14.4. Indien het hoofd of de bestuurder van de betreffende inrichting de eisen omtrent de operationele basissterkte geheel of gedeeltelijk door derden laat uitvoeren, zal in de aanwijzingsbeschikking bepaling 1, de eis tot het te allen tijde op het terrein van de inrichting aanwezig hebben van de operationele basissterkte, komen te vervallen.
24
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlagen
Horende bij de algemene bepalingen Inleiding; Bij een aantal Algemene Bepalingen wordt verwezen naar de bijlagen. Deze onderhavige bijlagen zijn uitwerkingen van de algemene eisen vernoemd in deze Algemene Bepalingen. Het beoogde doel van deze uitwerkingen is om te komen tot eenduidige omschrijvingen van specifieke eisen en verplichtingen die uit deze Algemene Bepalingen volgen. Het beoogde resultaat van deze uitwerkingen moet zijn dat een overleg tussen het Bevoegd Gezag artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s en betrokken inrichtingen over de invulling van deze Algemene Bepalingen soepeler zal verlopen. Bijlage.1 Algemene en specifieke eisen over het testen en het onderhouds –en inspectiesysteem van incidentbestrijdings –en -beheersmiddelen. (Algemene Bepalingen 5.2, 5.5, 5.7 en 8.2) Algemene voorschriften (A.B. 5.2) De stationaire en mobiele middelen die deel uit maken van de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen moeten zijn ondergebracht in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem waarin zij voor het inspecteren, onderhouden en testen aangemerkt behoren te zijn als veiligheidskritische onderdelen. De wijze van inspectie, onderhoud en testen van (onderdelen van) stationaire incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen moeten uitgevoerd worden zoals beschreven is in de NFPA 25. Indien de inrichting wil afwijken van de NFPA 25 dan zal een gelijkwaardig systeem voorgelegd moeten worden aan het Bevoegd Gezag ex. art. 31. Resultaten van het onderhoud, inspectie en testen moeten opgenomen worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Incidentbestrijdings- en beheersmiddelen (A.B. 5.7) t Voor stationaire installaties (die in ieder geval uit een brandbeheers- of brandblusinstallatie bestaat) die gecertificeerd moeten zijn, geldt dat er een geldig LPCB-certificaat binnen de inrichting aanwezig is, dat is afgegeven op basis van een JA-conclusie in een inspectierapport waarbij de inspectie is uitgevoerd door een ISO/IEC 17020 inspectie A-instelling die voor het verrichten van hun werkzaamheden gebruik maken van de VVB-09, of een ISO/IEC 17020 inspectie A-instelling waarvan de kwaliteit van de inspectiewerkzaamheden aantoonbaar gelijkwaardig zijn aan de hiervoor beschreven referentiekader. De installaties worden periodiek geïnspecteerd tegen de afkeurcriteria die in het door het bevoegde gezag goedgekeurde Basis Document Brandbeveiliging (BDB) zijn opgenomen. Het BDB is opgesteld op basis van de input verkregen uit een opgestelde risico-inventarisatie van het object. Indien er een referentiekader (CPR/PGS/NFPA, ed.) voorhanden is waarin de bescherming van een vergelijkbaar object volledig is uitgewerkt kan het BDB van het object ook met deze informatie worden opgesteld. De prestaties van de installatie zijn gebaseerd op een geldende norm (NFPA, FM Global, LPCB/ BRE, VdS, CEA). t Stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak (zie nota van toelichting). Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen. In dit Plan van Aanpak moet in ieder geval opgenomen worden dat bij iedere “turn-around”, als de installatie stil staat, deze installaties wel volledig functioneel worden getest.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
25
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
t De registratie van de testresultaten moet zodanig zijn dat bij het bedrijf inzichtelijk is wat de staat van alle installaties (sprinkler en deluge) is en wanneer men verwacht dat er groot onderhoud aan deze installaties gepleegd moet worden. Schuimvormend Middel (A.B. 5.5) In deze A.B. wordt van het bedrijf gevraagd aan te tonen op welke wijze zij via een inspectiesysteem hebben geborgd dat het aanwezige schuimvormend middel op het terrein blijft voldoen aan de kwaliteitseisen gesteld door de fabrikant. In de aangeleverde productinformatie moet duidelijk gesteld worden aan welke kritieke specificaties het SVM en de opslag van het SVM moet voldoen. Hierin moet duidelijk zijn aangegeven conform welke normen het SVM getest moet worden. (b.v. NEN 1564 en/of CAP 168, 437 of een gelijkwaardige testmethode). In deze normen horen ook periodieke inspectie-eisen te staan. Deze inspecties horen plaats te vinden naast de eventuele jaarlijkse controle op vliesvorming, verontreiniging en sedimentatie. De frequentie van de inspecties is enerzijds afhankelijk van inspectie-eisen gesteld door de leverancier en anderzijds van de te volgen normeringen. Indien het schuimvormend middel ingezet dient te worden onder omstandigheden (bijvoorbeeld een verwarmd product) of bestrijding van incidenten met stoffen waarop het effect van dit schuimvormend middel niet volledig bekend is bij de fabrikant van het schuimvormend middel, dan dient de werking van het schuimvormend middel vooraf getest te worden om te bepalen of het geschikt is voor het bestrijden van incidenten met deze stoffen. De test dient uitgevoerd te worden op een wijze die tenminste gelijkwaardig met een voor dit doel erkend referentiekader zoals de UL 162 en/of BS 5306. Bij inspecties van het schuimvormend middel moeten in ieder geval de volgende fysische waarden zijn onderzocht; t De soortelijke massa t De pH-waarde. (ligt hij nog binnen de specificaties van de leverancier). t Viscositeit bij de hoogste en laagste waarde van de door de leverancier opgegeven temperatuurrange. Meestal is dit bij 20°C en -15°C t Refractie Index (alleen van Premix oplossingen) t De snelheid van filmvorming (indien van toepassing) t Oppervlakte spanning t Sediment In het rapport van deze testen moet aangegeven zijn wat de specificatie is van de fabrikant voor iedere parameter en met behulp van welke test (of tegen welke norm) de controle is uitgevoerd en door welk laboratorium. Afkeurcriteria voor het SVM Het schuimvormend middel moet afgekeurd worden indien niet aan de eisen van de fabrikant kan worden voldaan. Het schuimvormend middel moet in dat geval binnen 24 uur vervangen worden. In uitzonderlijke gevallen kan hier in overleg met het Bevoegd Gezag van worden afgeweken. Bluswaternetwerk (A.B. 8.2) In verband met het toenemen van de inwendige weerstand van de ondergrondse blusleidingen bij veroudering moeten er testen uitgevoerd worden. Het bedrijf dient voor dit doel binnen haar onderhouds- en inspectiesysteem over een testprotocol te beschikken. Het spoelprogramma waarnaar deze A.B. refereert moet dan ook doelbewust opgezet zijn voor het spoelen van het ondergrondse bluswaternetwerk. Het spoelprogramma zal van toepassing moeten zijn op alle secties van het bluswaternet. In het testprotocol moet duidelijk naar voren komen dat door sturing van blokafsluiters alle secties afzonderlijk gespoeld worden.
26
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bij het spoelen van een ondergrondse blusleidingen worden voorwaarden verbonden aan: a) de duur van het spoelen. b) de capaciteit tijdens het spoelen. Ad a. De leiding dient te worden gespoeld totdat het water schoon is. Het water is schoon als er geen verontreinigingen worden aangetroffen in de “burlap bags” 1(jute zakken) die aan de uitgangen (zoals hydranten) gemonteerd zijn. De minimale duur kan worden berekend aan de hand van de lengte en diameter van de leiding die gespoeld wordt, gekoppeld aan het gegeven met welk debiet gespoeld wordt. Ad b. Het spoelen dient uitgevoerd te worden bij een bepaald debiet. Dit debiet mag niet minder zijn dan één van de volgende waarden: t De berekende hydraulische capaciteit van het systeem om b.v. sprinklersystemen naar behoren te laten werken; t Het maximale debiet dat geleverd moet worden tijdens de bestrijding of beheersing van een (brandgevaarlijk) incident; t Het debiet dat nodig is om een stroomsnelheid van 3 m/s te behalen. Deze stroomsnelheid is nodig om al het vuil uit de leidingen te verwijderen. In onderstaande tabel staan de debieten bij verschillende pijpdiameters aangegeven: Diameter leiding (inch/mm)
Flow (Liter/min)
4” / 102
1.476
6” / 152
3.331
8” / 203
5.905
10” / 254
9.235
12” / 305
13.323
De opbrengst (debiet), de (statische) druk en de restdruk (als 3 hydranten gelijktijdig openstaan) van het bluswaternet en de hydranten dient periodiek maar minstens iedere 3 jaar getest te worden om aan te tonen dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Wmbeschikking c.q. art. 31 Wet veiligheidsregio’s. De debietmeting moet uitgevoerd worden door een daartoe door het Bevoegd Gezag aanvaarde deskundige met een aantoonbaar geijkte water- en drukmeter. Aanpassen van de spoelfrequentie In A.B. 8.2 wordt nadrukkelijk benoemd dat er voor de bedrijven de mogelijkheid bestaat dat zij de frequentie van het spoelen verlagen. Een voorstel tot het verlagen van deze frequentie zal gedaan moeten worden aan het Bevoegd Gezag ex. art. 31. Hieronder volgen een aantal criteria en informatie-eisen, waaraan een verzoek tot het verlagen van de spoelfrequentie behoort te voldoen om hiervoor in aanmerking te komen. 1. Uitvoering spoelprogramma Aangetoond dient te worden dat de spoelprogramma’s uitgevoerd zijn in overeenstemming met de voorwaarden die hierboven staan beschreven. 2. Archivering uitgevoerde spoelprogramma’s De uitvoering en resultaten van spoelprogramma’s dienen voor minimaal 2 jaar gearchiveerd te worden. Hierbij dient aangetoond te worden dat het gehele leidingnet gespoeld is.
1
In overleg met het Bevoegd Gezag kan hiervan worden afgeweken.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
27
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
3. Spoelmedium Vastgelegd moet zijn met welk water is gespoeld. Dit kan zijn leidingwater of oppervlaktewater via de bluspompen. Indien er sprake is van oppervlaktewater dan moet het duidelijk zijn of het dan gaat om zout, zoet of brak water. 4. Informatie over bluswaternet Om te kunnen komen tot een goed oordeel dienen gegevens beschikbaar te zijn over de layout van het bluswaternet en de diameters van de leidingen. 5. Gebruik van het bluswaternet Het bedrijf zal moeten aangeven of het bluswaternet alleen gebruikt wordt voor het leveren van bluswater of dat het ook gebruikt voor operationele doeleinden. Afhankelijk van de wijze waarop het bedrijf invulling heeft gegeven aan de bovenstaande criteria en informatie-eisen kan het Bevoegd Gezag ex. art. 31 besluiten in te stemmen tot het verlagen van de spoelfrequentie van het bluswaternetwerk. De laagst mogelijke toegestane frequentie is éénmaal per drie jaar.
Bijlage.2 Algemene en specifieke eisen over actuele informatie verplichtingen van de inrichting tijdens een inzet van de overheidsbrandweer op het terrein van de inrichting. (Algemene Bepalingen 12.2) Tijdens een inzet waarbij de overheidsbrandweer bij betrokken is, kan, afhankelijk van het incident, de volgende informatie door de overheidsbrandweer aan de inrichting gevraagd worden: t Actuele gegevens van binnen de installaties en opslageenheden (insluitsystemen) aanwezige gevaarlijke stoffen waarbij de volgende onderdelen zijn vermeld: - De chemische stofnaam of handelsnaam; - De actuele en maximaal aanwezige hoeveelheid van deze stoffen in de installaties en opslageenheden; - De heersende drukken en temperaturen van deze stoffen in de installaties en opslageenheden; - Het CAS-nummer; - Het VN-nummer; - Het GI-nummer;
t t
t
t t
28
Indien de bovenstaande nummers voor de aanwezige gevaarlijke stoffen niet bestaan dan moeten ten minste actuele gegevens beschikbaar zijn over; - Het gevaar voor explosie; - Het gevaar voor brand; - Het gevaar voor een toxische wolk. Een overzichtstekening van de inrichting met de aanwezige gebouwen, procesinstallaties, opslageenheden en leidingrekken en -straten; Een overzichtstekening waarop de plaats van de bluswaterleidingen, brandkranen, stationaire monitoren, blokafsluiters, bluswateraansluitingen en gegevens omtrent capaciteit en druk zijn aangegeven; Een overzichtstekening waarop aangegeven staat waar de brandweervoertuigen kunnen rijden en waarop aangegeven staat hoe alle installaties/gebouwen van twee zijden door de brandweer te bereiken zijn; Een overzichtstekening van stationaire incidentbestrijdings –en beheersmiddelen in en op de installaties; een actueel intern noodplan.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
De bovenstaande gegevens behoren op een centraal punt binnen de inrichting aanwezig te zijn en bij aankomst van de brandweer in geval van een noodsituatie moet de bevelvoerder of officier van dienst indien er om gevraagd wordt, onmiddellijk in bezit kunnen worden gesteld van deze gegevens.
Algemene bepalingen voor bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 wet veiligheidsregio’s. Werkingssfeer en termijnen In deze “algemene bepalingen voor bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 Wet veiligheidsregio 20XX (hierna te noemen: “algemene bepalingen”) worden de voorwaarden uitgewerkt, waaraan een bedrijfsbrandweer dient te voldoen, die door of namens het bestuur van de veiligheidsregio op grond van artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s 20XX is aangewezen. Deze algemene bepalingen zijn een uitwerking van het gestelde in artikel 7.2 lid 5 van het Besluit veiligheidsregio’s en vormen een aanvulling op de voorwaarden in de aanwijzingsbe¬schikking van Burgemeester en Wethouders, alsmede op de gegevens die zijn opgenomen in het door het bedrijf ingediende rapport inzake de bedrijfsbrandweer. Bij ongewijzigde omstandigheden binnen de aangewezen inrich¬ting geldt de aanwijsbeschikking, behoudens wijziging en/of intrekking vanwege B&W, voor onbepaalde tijd. Bij wijziging of uitbreiding van de aangewezen inrichting, verandering van de daarin gebezigde processen, voortschrijdend inzicht ten aanzien van de scenariokeuzes of de introductie van nieuwe (bestrijdings)technieken, die in bete¬kenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het rapport inzake de bedrijfsbrandweer, dient zo spoedig mogelijk een dien-overeenkomstig gewijzigd rapport aan het bevoegd gezag te worden overlegd. Op grond hiervan vindt een herbeoordeling van de aanwijzingsbeschikking plaats. Zo nodig kunnen aanvullende c.q. gewijzigde voorwaarden aan de aanwijzingsbeschikking worden verbonden. Wijzigingen van de in deze algemene bepalingen genoemde of van toepassing verklaarde (rijks)besluiten en regelgeving in het algemeen, worden automatisch van kracht voor onderhavig besluit, op het moment zoals aangegeven in dergelijke (rijks)besluiten en regelgeving.
0.
Definities/begripsomschrijving
Bedrijfsbrandweerorganisatie
De organisatie van mensen en middelen die tot doel heeft het bestrijden van brand en ongevallen op het terrein van de inrichting.
Besluit personeel veiligheidsregio’s
Besluit van 20xx, houdende de vaststelling van de brandweeropleidingen, welke worden afgesloten met een rijksdiploma.
Bevoegd gezag
Bestuur veiligheidsregio XX.
Brandweervoertuig
Een voertuig primair ingericht voor het vervoer van mobiele incidentbestrijdingsmiddelen en voorzien van een waterpomp met een schuimregelsysteem. Secundair kan het voertuig worden uitgerust met één of meerdere tanks voor het vervoer van schuimvormend middel, poeder of andersoortig blusmiddel. Daarnaast kan het voertuig worden voorzien van ruimte voor het vervoer van personen.
Commandant van de Gemeentelijke / Regionale Brandweer
De commandant van Brandweer veiligheidsregio XX of het door hem aangewezen (ter plaatse dienstdoend) personeel van de brandweer.
Incidentbestrijdingsmiddelen
Het geheel aan middelen, inclusief de infrastructurele voorzieningen, die de bedrijfsbrandweer ten dienste staan bij de uitoefening van de taak.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
29
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Journaal inzake de bedrijfsbrandweer
Het journaal waarin de gegevens omtrent inspecties, testen, opleiding en oefeningen, uitrukken, dagelijkse sterkte, spoelen van het bluswater¬systeem en andere relevante informatie over de bedrijfsbrandweer en hieraan gerelateerde zaken per onderwerp gespecificeerd worden bijgehouden.
(N)EN- normen
De European Committee for standarization (CEN), waarin de nationale normalisatie-instituten van 18 Europese landen samenwerken, ontwerpen Europese normen (EN), die na definitief te zijn vastgesteld, als Nederlandse norm (NEN) gelden.
Operationele basissterkte
De hoeveelheid mensen en middelen die volgens de aanwijzingsbeschikking minimaal op het terrein van de inrichting aanwezig is.
Rapport inzake de bedrijfsbrandweer
Het rapport inzake de bedrijfsbrandweer, zoals bedoeld in het Besluit veiligheidsregio’s, artikel 7.2, eerste lid.
Stationaire blusinstallaties
De blusinstallaties die permanent zijn opgesteld en aangebracht op het terrein van de inrichting. (bijvoorbeeld sprinklerinstallaties, delugeinstallaties, stationaire schuim-installaties, (water)koel-systemen voor tanks, vast opgestelde watermonitoren etc.
1.
Personeel 1.1. Op het terrein van de inrichting is te allen tijde een operationele basissterkte aanwezig, bestaande uit het minimum aantal mensen zoals genoemd in de aanwijzingsbeschikking. 1.2. Binnen een half uur na ontdekken van een incident dient een beslissingsbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding, met kennis van de gebezigde processen, op het terrein aanwezig te zijn. Deze functionaris wordt opgenomen in de organisatiebeschrijving als genoemd in 1.5. van deze algemene bepalingen. 1.3. Binnen de inrichting is een persoon verantwoordelijk voor: - de periodieke controle van de incidentbestrijdingsmiddelen zoals genoemd in de aanwijzingsbeschikking en het rapport inzake de bedrijfsbrandweer; - de beproeving van de goede werking van de incidentbestrijdingsmiddelen; - het treffen van maatregelen om de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer te behouden; - het actueel houden van het journaal inzake de bedrijfsbrandweer. 1.4. De taken en verantwoordelijkheden van het personeel van de bedrijfsbrandweerorganisatie zijn bij alle betrokkenen bekend. De taken en verantwoordelijkheden zijn opgenomen in een document en uitgewerkt in een schriftelijke instructie. 1.5. De bedrijfsbrandweer heeft een organisatiebeschrijving met daarin aangegeven de verschillende functies en daarbij behorende opleidingen. De organisatiebeschrijving is onderdeel van het journaal inzake de bedrijfsbrandweer. 1.6. Op het terrein van de inrichting is te allen tijde voldoende personeel aanwezig om de stationaire blusinstallaties te bedienen. 1.7. De operationele basissterkte is opgebouwd uit één of meerdere brandweerploegen. Een brandweerploeg bestaat uit een leidinggevende (bevelvoerder) en een aantal uitvoerenden (brandwachten) en heeft een maximale omvang van 9 mensen. 1.8. Het personeel dat is opgenomen in de operationele basissterkte is lichamelijk goedgekeurd voor de uit te voeren taken.
30
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
2.
Incidentbestrijdingsmateriaal 2.1. Op het terrein van de inrichting zijn te allen tijde ten behoeve van de operationele basissterkte de middelen aanwezig zoals in de aanwijzingsbeschikking zijn genoemd. 2.2. De incidentbestrijdingsmiddelen zijn bedrijfszeker, voor onmiddellijk gebruik gereed en goed bereikbaar. Bij onderhoudswerkzaamheden of andere incidentele buiten bedrijfsstelling is vervangend, gelijkwaardig materiaal aanwezig. 2.3. De aanwezige blusstoffen zijn afgestemd op de produkten, waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij binnen de inrichting kunnen worden aangetroffen. 2.4. De aanwezige hoeveelheden blusstoffen, zijn afgestemd op het maximaal te verwachten brandrisico welke volgt uit de vergunning Wet Milieubeheer en/of het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. 2.5. Het schuimvormend middel wordt ten minste eenmaal per jaar gecontroleerd op vliesvorming, verontreiniging en sedimentatie. Het middel is van een dusdanige kwaliteit dat de specificaties van de fabrikant gehandhaafd blijven. Het middel is op een goede manier opgeslagen waardoor de kwaliteit gehandhaafd blijft. De tanks, leidingen, pakkingen en appendages mogen niet door het middel worden aangetast. Van de controles worden aantekeningen gemaakt in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer. 2.6. De aanwezige mobiele incidentbestrijdingsmiddelen alsmede de stationaire blusinstallaties zijn in een onderhoudsschema opgenomen, waardoor de goede werking wordt gegarandeerd. Het onderhoudsschema is opgenomen in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer. 2.7. Alle motorisch aangedreven onderdelen van de incidentbestrijdingsmiddelen worden wekelijks getest. De uitkomst van deze testen wordt bijgeschreven in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer of in een onderhoudsboekje, welke is opgeborgen in of aan het incidentbestrijdingsmiddel. 2.8. De mobiele incidentbestrijdingsmiddelen worden in een speciaal hiervoor bestemde, doelmatige ruimte ondergebracht. 2.9. De stationaire blusinstallaties zijn in goede staat en voor direct gebruik gereed. De stationaire blusinstallaties worden éénmaal per jaar getest, tenzij de installatie is gecertificeerd. De installatie wordt tijdens de test zoveel als mogelijk in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Indien bepaalde onderdelen uit praktische overwegingen niet getest kunnen worden, zal dat onderdeel geïnspecteerd worden. Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het journaal inzake de bedrijfsbrandweer worden de testen en inspecties vermeld. De certificaten of kopieën hiervan worden in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer opgenomen. 2.10. Alle incidentbestrijdingsmiddelen zijn afgestemd op het aanwezige risico alsmede op de heersende drukken, capaciteiten etc. zoals die op het terrein van de inrichting voorkomen. 2.11. Indien niet de volledige voorraad schuimvormend middel met brandweer-voertuigen wordt vervoerd, zijn er maatregelen genomen om de aanvullende voorraden adequaat naar de plaats van het incident te transporteren. De aanvullende voorraden zijn ter plaatse voordat de voorraad schuimvormend middel in het brandweervoertuig is verbruikt, uitgaande van een maximale schuimvormendmiddelafname.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
31
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
3.
Opleiding 3.1. De opleidingsvoorwaarden zijn van toepassing op personeel dat vanaf 1 januari 1991 een functie binnen de operationele basissterkte heeft gekregen. 3.2. De personen die dienst doen als brandwacht zijn miniaal in het bezit van het rijksdiploma “bedrijfsbrandweer brandwacht a (bestrijder vliegtuigbrand)”, conform het Besluit personeel veiligheidsregio’s. 3.3
Iedere bevelvoerder is minimaal in het bezit van het rijksdiploma “bedrijfsbrandweer bevelvoerder (vliegtuigbrand)” conform het Besluit personeel veiligheidsregio’s.
3.4. Een chauffeur/pompbediener is, naast het gestelde in 3.2. van deze algemene bepalingen, tevens in het bezit van de rijksdiploma “pompbediener/voertuigbediener” conform het Besluit personeel veiligheidsregio’s. 3.5. Indien in de operationele basissterkte gaspakdragers zijn opgenomen, dienen deze over het certificaat “gaspakdrager” te beschikken conform het Besluit personeel veiligheidsregio’s. 3.6. De personen, welke belast zijn met het ter plaatse brengen van (brandweer) voertuigen, waarvoor een rijbewijs categorie C voor het besturen is vereist, dienen in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs categorie C. 3.7. De mensen welke zijn ingedeeld in de operationele basissterkte hebben kennis omtrent de werking van de aanwezige stationaire blusinstallaties, alsmede voldoende vaardigheden om deze installaties te bedienen. 3.8. De mensen welke zijn ingedeeld in de operationele basissterkte hebben kennis van en inzicht in de werking van de beschikbare incidentbestrijdingsmiddelen, alsmede de vaardigheden in de bediening van deze apparatuur.
4.
Oefening 4.1. Het hoofd of de bestuurder van de inrichting verstrekt voor 1 februari van het lopende jaar aan de commandant van de Brandweer van de veiligheidsregio XX een oefenrooster en -programma. 4.2. Het oefenprogramma bevat alle relevante oefenonderdelen om kennis en vaardigheden op het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven. Het oefenprogramma bevat tevens onderdelen welke de kennis en vaardigheden omtrent de inrichting en het gestelde in 3.5., 3.7., 3.8. en 9.4. van deze algemene bepalingen op voldoende niveau brengen en waarborgen. 4.3. De commandant van de Brandweer van de veiligheidsregio beoordeelt het oefenrooster en -programma en kan eventueel nadere eisen stellen.
5.
Bluswatervoorziening 5.1. De inrichting beschikt over een bluswatervoorziening zoals omschreven in de op dat moment voor de inrichting geldende vergunning Wet milieubeheer.
32
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
5.2. De bluswatervoorziening wordt regelmatig, maar tenminste tweemaal per jaar gespoeld volgens een doelmatig spoelprogramma ten einde zand, stenen en aangroeiïngen te verwijderen. Indien kan worden aangetoond dat met een lagere frequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het bevoegd gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De (onderhouds)werkzaamheden worden in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer vermeld. Van het bluswatersysteem is altijd een up to date tekening opgenomen in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer.
6.
Melding en alarmering 6.1. Op het terrein van de inrichting zijn zodanige voorzie¬ningen aanwezig, dat bij incidenten te allen tijde, binnen een redelijke afstand van het waarnemings¬punt, melding kan worden gedaan omtrent aard en plaats van een incident aan een voortdurend bemande meldpost. 6.2. Vanuit de in 6.1. genoemde meldpost kan de bedrijfsbrandweer alsmede de overheidsbrandweer te allen tijde onmiddellijk en op een doelmatige manier worden gealarmeerd. 6.3. De inrichting beschikt over alarmerings-, uitruk- en inzetprocedures ten behoeve van de bedrijfsbrandweer en andere bedrijfsonderdelen die in de noodorganisatie een functie vervullen. 6.4. De operationele basissterkte is binnen 6 minuten na de melding op elke locatie binnen de inrichting aanwezig.
7.
Verbindingen 7.1. De bevelvoerder beschikt over verbindingsmiddelen waarmee rechtstreeks verbinding wordt onderhouden met de in 6.1. genoemde post. 7.2. Bij aankomst van de overheidsbrandweer wordt de bevelvoerder van de eerst aankomende eenheid voorzien van verbindingsmiddelen, waarmee contact kan worden onderhouden met de bevelvoerder of leidinggevende van de bedrijfsbrandweer en de in 6.1. genoemde post. 7.3. Op het terrein van de inrichting zijn in de nabijheid van de geplande opstel-plaats(en) voorzieningen aanwezig om de verbindingscommandowagens van de overheidsbrandweer aan te sluiten op het openbare telefoonnet. Hiertoe zijn tenminste 2 telefoonaansluitingen aanwezig, welke zijn geschakeld tussen de bedrijfstelefooncentrale en het openbare telefoonnet. Bij gebruik van de aansluitingen vindt een automatische omschakeling plaats ten voordele van de verbindingscommandowagen. Bij de aansluitingen zijn de betreffende abonneenummers aanwezig. De plaats van deze aansluitingen dient bij de bedrijfsbrandweer c.q. de beveiligingsdienst bekend te zijn.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
33
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
8.
Beschermende middelen 8.1. De operationele basissterkte van de bedrijfsbrandweer heeft de beschikking over beschermende kleding en uitrusting, die voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven conform artikel 14 van de Brandweerwet 1985. De gebruikte helmen voldoen aan de richtlijnen zoals die zijn uitgevaardigd door de Directie Brandweer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken d.d. 09/10/1981 no. EB81/ U1947. De gebruikte laarzen voldoen aan de NEN 344 (eisen en beproevingsmethode voor veiligheidsschoeisel, beschermingsschoeisel en werkschoeisel voor professioneel gebruik) en de NEN 345 (specificaties voor veiligheidsschoeisel voor professioneel gebruik). 8.2. De bedrijfsbrandweerorganisatie heeft de beschikking over kleding die bestand is tegen alle redelijkerwijze binnen de inrichting te verwachten stoffen. De minimum hoeveelheid kleding volgt uit het rapport inzake de bedrijfsbrandweer dan wel de aanwijzingsbeschikking. 8.3. De bedrijfsbrandweer heeft de beschikking over onafhankelijke ademluchttoestellen. Het aantal is minimaal gelijk aan de omvang van de operationele basissterkte. Er dienen voldoende reservetoestellen- en flessen binnen de inrichting aanwezig te zijn. De gebruikte ademluchtapparatuur voldoet aan de norm EN 137 ten aanzien van het toestel en de norm EN 136 ten aanzien van het gelaatstuk. 8.4. De bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer is als zodanig herkenbaar. Dit gebeurt bij voorkeur door middel van een enkele band om de helm. 8.5. Indien de inrichting voorziet in een eigen brandweerploeg is deze te onderscheiden van de overheidsbrandweer, bij voorkeur door het goed zichtbaar aanbrengen van de bedrijfsnaam op de bluskleding en de helmen van een rode kleur te voorzien.
9.
Alarmering/samenwerking met externe hulpdiensten 9.1. Van elk niet voorzienbaar bijzonder voorval wordt melding gedaan aan de overheid. 9.2. De overheidsbrandweer wordt bij aankomst voorzien van informatie om doeltreffend te kunnen optreden. 9.3. Bij aankomst van de overheidsbrandweer is een gids of andere voorziening aanwezig en beschikbaar om de overheidsbrandweer de plaats van het incident op adequate wijze te laten bereiken. 9.4. De leidinggevenden binnen de operationele basissterkte hebben kennis van en inzicht in de commandostructuur van de overheidsbrandweer. De noodorganisaties binnen de inrichting dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de commandostructuur van de overheid. 9.5. Het hoofd of de bestuurder van de inrichting draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden, dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van enig wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.
34
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
10.
Toezicht 10.1. Voor 1 februari van elk jaar dient het hoofd of de bestuurder van de inrichting een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar in bij de regionaal commandant van de veiligheidsregio XX In dit overzicht is aangegeven welke mensen bevoegd zijn de verschillende functies binnen de bedrijfsbrandweerorganisatie uit te oefenen en vanaf welke datum de functie door de betreffende personen wordt uitgevoerd. Het overzicht bevat tevens een opgave van de in het bezit zijnde relevante diploma’s van de genoemde personen. 10.2. De commandant van de veiligheidsregio XX kan te allen tijde oefeningen (laten) bijwonen. 10.3. De controle en het toezicht op de naleving van de voor de inrichting van toepassing zijnde regelgeving en richtlijnen, conform het gestelde in de algemene bepalingen en de specifieke aanwijzingsbeschikking voor de Bedrijfsbrandweren, geschiedt door de commandant van de Veiligheidsregio XX. 10.4. Bij twijfel over de inzetbaarheid van de operationele basissterkte kan de commandant van de Veiligheidsregio XX het bedrijf verzoeken de inzetbaarheid aan te tonen door middel van een praktische inzet bij een relevant scenario. 10.4. Technische gebreken dienen binnen 1 maand na constateren te worden gerepareerd, tenzij de operationaliteit van de bedrijfsbrandweer door het gebrek wordt aangetast. In dat geval wordt het gebrek onmiddellijk gerepareerd of wordt vervangend materiaal ingezet.
11.
Slotbepalingen 11.1. In overleg met en na toestemming van het bevoegd gezag kan de operationele basissterkte zoals vermeld in 1.1. en 2.1. van deze algemene bepalingen door derden worden verzorgd. Deze door derden verzorgde operationele basissterkte moet voldoen aan de voorwaarden als gesteld in de aanwijzingsbeschikking en deze algemene bepalingen. 11.2. Indien het hoofd of de bestuurder van de betreffende inrichting de eisen omtrent de operationele basissterkte geheel of gedeeltelijk laat uitvoeren door een derde dient dit schriftelijke gemeld te worden het bevoegde gezag. In dit kader is volgens punt 11.1. noodzakelijk. 11.3. Indien het hoofd of de bestuurder van de betreffende inrichting de eisen omtrent de operationele basissterkte geheel of gedeeltelijk door derden laat uitvoeren, zal in de aanwijzingsbeschikking bepaling 2, de eis tot het te allen tijde op het terrein van de inrichting aanwezig hebben van de operationele basissterkte, komen te vervallen.
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
35
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
36
Bijlage 4 | Algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Nota van toelichting Horende bij de algemene bepalingen Inleiding Een aantal Algemene Bepalingen zijn in deze nota van toelichting nader uitgewerkt. Het beoogde doel van deze uitwerkingen is om via éénduidige omschrijvingen bedrijven nader te informeren over de visie en doelstellingen die achter een aantal van deze Algemene Bepalingen schuilgaan. Het beoogde resultaat van deze uitwerkingen moet zijn dat een overleg tussen het Bevoegd Gezag artikel 31 Wet veiligehidsregio’s en betrokken inrichtingen over de invulling van deze Algemene Bepalingen hierdoor soepeler zal verlopen. Hieronder zijn de Algemene Bepalingen weergegeven waarvan nadere toelichtingen in deze nota zijn opgenomen: A.B. 3.1 A.B. 4.2 A.B. 4.3 A.B. 4.5 A.B. 4.6
Bedrijfsbrandweerbeheerssysteem en het Veiligheidsbeheerssysteem 2 Bediening van stationaire en mobiele incidentbestrijdings- en beheersmiddelen. 4 Persoonlijke bezetting bedrijfsbrandweerploeg. 4 Rol van een beslissingbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding. 5 Organisatorisch geborgde verantwoordelijkheden bedrijfsbrandweer gerelateerde onderwerpen 5 A.B. 4.8 Organisatiebeschrijving bedrijfsbrandweer 5 A.B. 5.7 Nadere uitleg over het begrip ‘functioneel testen’. 5 A.B. 5.9 Nadere uitleg over het begrip ‘passieve beschermingsmiddelen’. 6 A.B. 6.1/6.2 Opleidingsniveaus voor bedrijfsbrandweerpersoneel met een aansturende functie. 6 A.B. 7.1 Toelichting op inhoud oefenrooster 6 A.B. 7.2 Uitwerking oefenprogramma model bedrijfsbrandweerorganisatie. 7 A.B. 9.4 Afstemming van andere onderdelen van de bedrijfsnoodorganisatie met de bedrijfsbrandweerorganisatie. 7 A.B. 11.1 Normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen. 8 A.B. 12.3 Begeleiding en begidsing van de overheidsbrandweer. 8 A.B. 1 Wettelijke grondslag handhavend optreden Bevoegd Gezag 9 bijlage I Uitwerking voorbeeld oefenprogramma model bedrijfsbrandweer. 10
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
37
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
AB3.1
Bedrijfsbrandweerbeheerssysteem en het Veiligheidsbeheerssysteem Onderdelen die opgenomen moeten zijn in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem zijn beschreven in de begripsomschrijvingen (zie hoofdstuk 2 van het model Algemene Bepalingen). Om een systeem op te zetten waarbij al deze onderdelen voldoende zijn geborgd kan het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem analoog opgezet worden aan het veiligheidsbeheerssysteem zoals dit is beschreven in het BRZO’99 en de ARIE regeling. Bedrijven die reeds op grond van bovenstaande regelgeving een veiligheidsbeheerssysteem hebben geïmplementeerd dienen volgens A.B.3.1 het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem onderdeel te maken van het overkoepelende veiligheidsbeheerssysteem. In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld A.B 3.1 zijn de volgende elementen beschreven: a. die onderdelen van het algemene beheerssysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procédés en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren; b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers en de onderaannemers; c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen die tot zware ongevallen kunnen leiden die zich bij normale en abnormale werking kunnen voordoen en de beoordeling van de kans op en de omvang van die ongevallen; d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen; e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot de inrichting of onderdelen daarvan dan wel met betrekking tot het ontwerpen van een nieuw procédé; f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen en toetsen van de noodplannen; g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden; h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de directie van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.
38
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Nadere verplichtingen over bedrijfsbrandweer gerelateerde items zijn beschreven in deze Algemene Bepalingen. Deze verplichtingen vernoemd in de Algemene Bepalingen behoren voor een goede borging opgenomen te zijn in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Aangezien het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem analoog aan het veiligheidsbeheerssysteem opgezet kan zijn of onderdeel daarvan moet zijn, kunnen de verplichtingen die volgen uit de Algemene Bepalingen getransponeerd worden naar de verschillende elementen die herkenbaar in een veiligheidsbeheerssysteem aanwezig dienen te zijn. Hieronder volgt in een transponeringstabel de relatie tussen de verplichtingen uit de Algemene Bepalingen en waar deze verplichtingen in het Veiligheidsbeheerssysteem, zoals deze is opgezet in de BRZO’99 regelgeving, onder gezet kunnen worden.
Hoofdstuk algemene bepalingen 6.
7.
8.
9.
10.
11.
Personeel
Incident. Materiaal
Opleiding
Oefening
Bluswater voorziening
Melding en alarmering
Verbindingen
Bescherm. middelen
1. Organisatie en personeel
4.3, 4.4, 4.6, 4.8
2. Identificatie van gevaren
3. Toezicht op de uitvoering
4.1
5.1, 5.3, 5.4, 5.10, 5.12
4.2,
5.1, 5.2, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8
4. Management of change 5. Planning voor noodsituaties
6. Toezicht op de prestaties
6
12.
13.
12.4
8.1
7.2
14. Slotbepaling
5.
Toezicht
4.
Alarmering
VBS elementen
14.1
11.2, 11.3
9.4
8.2
5.1, 5.2
13.4
4.1, 4.2, 4.3, 4.5, 4.7
5.11
7.2
9
4.8
5.1, 5.2, 5.6, 5.7, 5.8, 5.11
7.1, 7.3
9.5
7. Audits en beoordeling
10
11
12
13
13
Transponeringstabell waarin de relatie tussen de Algemene Bepalingen en VBSS elementen is weergegeven
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
39
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
AB4.2
Bediening van stationaire en mobiele incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen In deze A.B. wordt gesteld dat menselijk handelen voor het bedienen van de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen geen beperkende factor mag zijn in de werking van deze systemen. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn dat het personeel weet welke handelingen zij moet verrichten en dat de locatie waar zij deze handelingen moet verrichten bereikbaar is. Het bedrijf moet kunnen aantonen dat deze installaties voor personeel bereikbaar zijn en dat het personeel over voldoende kennis beschikt en getraind is om deze installaties te kunnen bedienen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de locatie van de bediening van de stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen. De persoonlijke beschermingsmiddelen en de kleding van het personeel dat deze middelen moet bedienen moet afgestemd zijn op de gevaren waar het personeel aan blootgesteld kan worden. Belangrijke factoren waarmee rekening moet worden gehouden zijn de eventuele blootstelling aan warmtestraling en/of concentraties gevaarlijke stoffen. Indien uit het noodplan en/of (bedrijfbrandweer)scenario’s blijkt dat personeel, niet zijnde bedrijfsbrandweerpersoneel, de stationaire incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen kan bedienen dan behoren de volgende criteria de uitgangspunten te zijn voor de inzetmogelijkheden van dit personeel: t Er mag geen sprake zijn van blootstelling aan warmtestraling van personeel voor de bediening van stationaire incidentbestrijdings- en –beheersmiddelen, dat buiten de bedrijfskleding niet beschikt over specifieke persoonlijke beschermingsmiddelen. Indien zij beschikken over brandwerende overalls dan kunnen zij ingezet worden aan een stralingwarmte die buiten de 1 kW/m2 contour ligt. Indien het personeel in bezit is van brandbeschermende kleding die vergelijkbaar is met hetgeen geëist wordt van het (bedrijfs)brandweerpersoneel (zie A.B. 11.1) dan mag het voor de bediening van de installaties blootgesteld worden aan een warmtestraling tot 3 kW/m2 contouren. t Personeel dat benedenwinds van het incident wordt ingezet dient te allen tijde opgeleid en medisch goedgekeurd te zijn voor het dragen van ademlucht en hier uiteraard ook gebruik van te maken. Onder geen beding mag het personeel worden ingezet wanneer de kans bestaat dat zij blootgesteld worden aan concentraties gevaarlijke stoffen waarvoor gebruik van een chemicaliën- of gaspak noodzakelijk is. t Het gebruik van incidentbestrijdings- en -beheerssystemen kan alleen als zekere maatregel meewegen in bedrijfsbrandweerscenario’s als de inzet ervan gegarandeerd is.
AB4.3
Persoonlijke bezetting bedrijfsbrandweerploeg De minimale omvang van een (bedrijfs)brandweerploeg bestaat uit 2 personen. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden als uit de bedrijfsbrandweerscenario’s blijkt dat de handelingen van het bedrijfsbrandweerpersoneel beperkt blijven tot het bedienen van de stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen, zonder dat hierbij een nadere verkenning hoeft te worden uitgevoerd. Uit de bedrijfsbrandweerscenario’s moet dan wel blijken dat de bediening van deze installaties gedaan kan worden door één persoon. Pas dan bestaat er de mogelijkheid dat na overleg met het bevoegd gezag de inrichting wordt aangewezen tot een minimale bezetting van één bedrijfsbrandweerfunctionaris.
40
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
AB4.5
Rol van een beslissingbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding Het personeelslid beschreven in deze A.B. zal bij een incident een sleutelrol vervullen. Hij/zij zal in de noodorganisatie van de inrichting zelf zijn/haar verantwoordelijkheden moeten nemen en hij/zij zal vaak tijdens een incident het aanspreekpunt vormen voor de verschillende overheidsinstanties. Het is dus wenselijk dat dit personeelslid naast kennis van gebezigde processen op het terrein zelf ook kennis en inzicht heeft van de commandostructuur van de overheidsbrandweer. Dit kan aangetoond worden met behulp van het opleidingsplan en het oefenprogramma voor deze functionaris.
AB4.6
Organisatorisch geborgde verantwoordelijkheden bedrijfsbrandweer gerelateerde onderwerpen De verantwoordelijkheden genoemd in deze A.B. moeten geborgd worden in een VBS. In het VBS moet duidelijk naar voren komen waar de verantwoordelijkheden over het bedrijfsbrandweerpersoneel en de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen liggen.
AB4.8
Organisatiebeschrijving bedrijfsbrandweer De genoemde organisatiebeschrijving in deze A.B. moet onderdeel zijn van het aanwezige bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. In dit bedrijfsbrandweerbeheerssysteem moeten o.a. de volgende items aan de orde komen: “De taken en verantwoordelijkheden van het bedrijfsbrandweerpersoneel op alle organisatorische niveaus dat bij het beheersen de risico’s van zware ongevallen is betrokken; het onderkennen van de behoeften aan opleiding van het bedrijfsbrandweerpersoneel; de organisatie van de opleidingen en de deelname van dit personeel.” Wenselijk is om in deze organisatiebeschrijving ook het personeel dat direct betrokken is met het bedrijfsbrandweerpersoneel ten tijde van een incident op te nemen. Hierbij wordt o.a. gedacht aan het personeelslid genoemd in A.B. 4.5.
AB5.7
Nadere uitleg over het begrip ‘functioneel testen’ Onder functioneel testen wordt verstaan het volledig in gebruik stellen van een stationair incidentbestrijdings- of -beheersmiddel. Nu kan dit betekenen dat hierdoor schade aan andere installaties (b.v. pompen) of schade aan product kan ontstaan. In deze gevallen kan het onredelijk zijn om van een bedrijf te verwachten deze middelen jaarlijks functioneel te testen. Daarom is voor deze gevallen de mogelijkheid gecreëerd het middel op een alternatieve wijze te beproeven op hun functionaliteit volgens een door het Bevoegd Gezag goedgekeurd plan van aanpak. Voor invulling van het plan van aanpak dient de NFPA 25 of het document “Borging van het Integrale Brandbeveiligingsproces” als richtlijn te worden gehanteerd.
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
41
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
AB5.9
Nadere uitleg over het begrip ‘passieve beschermingsmiddelen’ Passieve beschermingsmiddelen zijn voorzieningen die zowel in preventieve als repressieve zin een LoD kunnen vormen bij een incident. Voorbeelden van deze middelen zijn: t Systemen die voorkomen dat een brand zich verspreid zoals; fire proofing, vlamkerende roosters in afvoersystemen, beperken van brandend oppervlak door afstromend oppervlak en opvangvoorzieningen. t Behoud van draagkracht van een constructie door het aanbrengen van fire proofing. t Functiebehoud van zowel apparatuur (beschermen kabel, noodstroom) als vluchtwegen. t Fails safe uitvoeren van emergency shut down systemen. t Aan brengen van inertiseringssystemen en bewaking van de instandhouding ervan. (v.b. stikstofblanketing) Voor nadere informatie over het te volgen rpoces voor zowel de aanleg als het beheer ervan wordt verwezen naar de publicatie van het Landelijk Expertise Centrum Brandweer BRZO Werkwijzer Passieve Brandbeveiliging.
AB6.1/6.2 Opleidingsniveaus voor bedrijfsbrandweerpersoneel met een aansturende functie De eis dat al het bedrijfsbrandweerpersoneel dat aangesteld is als brandwacht, het rijksdiploma “bedrijfsbrandweer brandwacht a (bestrijder vliegtuigbrand)” dient te bezitten, blijft bestaan. Voor bedrijfsbrandweerpersoneel met een aansturende functie wordt per aanwijsbeschikking gekeken naar het opleidingsniveau dat vereist is bij de inrichting waar het bedrijfsbrandweerpersoneel werkzaam is. Uitgangspunten blijven hierbij dat het niveau bevelvoerder (zie A.B. 6.2) gehaald dient te worden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met specifieke opleidingseisen waaraan het bedrijfsbrandweerpersoneel door het ontwerp en gebruik van de inrichting dient te voldoen. Voor personeel met een aansturende functie is het dus mogelijk om via modules, certificaten en interne opleidingen aan te tonen dat zij tot het gewenste niveau zijn opgeleid. Afstemming met het Bevoegd Gezag ex. art. 31 is daarbij gewenst.
AB7.1
Toelichting op inhoud oefenrooster Om een oefenrooster goed te kunnen beoordelen is de volgende informatie essentieel: t Wie wordt er geoefend? - In het rooster moet inzichtelijk gemaakt worden dat alle bedrijfsbrandweerploegen systematisch worden geoefend (m.a.w. ieder personeelslid van de bedrijfsbrandweerorganisatie moet een vergelijkbaar aantal keer oefenen); - In het rooster moet aangegeven zijn dat de verschillende functies in de brandweerorganisatie worden beoefend (bevelvoerder, brandwachten en pompbedienden). t Wanneer wordt er geoefend (datum) t Tijdstip oefening (begin en duur van de oefening) t Locatie (welke installatie op het bedrijfsterrein) t onderwerpen van de oefeningen.
42
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
AB7.2
Uitwerking oefenprogramma model bedrijfsbrandweerorganisatie Om te komen tot een constructief en reproduceerbaar oefenprogramma is in deze Algemene Bepalingen de ‘Leidraad Oefenen’ als te volgen systematiek geëist. Deze Leidraad is uitgebracht in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in juni 2000 en beschrijft gedifferentieerd naar functie (manschap / bevelvoerder / officier van dienst) de oefenonderwerpen die jaarlijks geoefend dienen te worden. Hiertoe zijn oefenkaarten ontwikkeld. Voor elke oefenkaart is de benodigde oefentijd vastgesteld. Aan de hand van het takenpakket en de beschikbare oefenuren zal jaarlijks een oefenprogramma vastgesteld dienen te worden waarin staat welke oefenonderwerpen behandeld dienen te worden. Deze onderwerpen moeten terug komen in het oefenrooster. Alle uitgevoerde handelingen behoren te worden geregistreerd. Hierbij zullen de individuele prestaties moeten worden beoordeeld en geregistreerd in het bedrijfsbrandweerjournaal. De gegevens worden geanalyseerd, waarbij vastgesteld wordt of de gehele bedrijfsbrandweerorganisatie dan wel de individuele personen voldoende geoefend zijn op de vastgestelde oefenonderwerpen. Een bedrijfsbrandweer heeft specifieke taken en een specifiek verzorgingsgebied. Dit heeft ook gevolgen voor de invulling van de basistaken en de keuzemodules. De algemene basistaak grootschalige rampenbestrijding bijvoorbeeld is minder relevant. Daarentegen dient bij keuzemodules specifiek aandacht besteed te worden aan het optreden bij incidenten met gevaarlijke stoffen, kennis van het verzorgingsgebied en kennis van (het bedienen van) stationaire blusvoorzieningen. In bijlage I. is een voorbeeld uitgeschreven van oefenkaarten die volgens het Leidraad Oefenen door een “model”-bedrijfsbrandweer opgenomen dienen te worden in haar oefenprogramma. Hieruit blijkt dat op basis van de leidraad oefenen een personeelslid van een bedrijfsbrandweer zo’n 50 tot 60 uur per jaar behoort te oefenen. Deze uitwerking van het oefenprogramma van een “model”-bedrijfsbrandweer kan door de inrichting als richtlijn worden gebruikt om te kunnen vergelijken of zij voldoet aan hetgeen geëist wordt van een oefenprogramma beschreven in A.B. 13.2.
AB9.4
afstemming van andere onderdelen van de bedrijfsnoodorganisatie met de bedrijfsbrandweerorganisatie Voor een efficiënte en effectieve afhandeling van calamiteiten en incidenten zal de gehele noodorganisatie van de inrichting via o.a. functiebeschrijvingen en procedures op elkaar afgestemd moeten zijn. Indien naast de bedrijfsbrandweer de noodorganisatie bestaat uit andere onderdelen behoren ook deze onderdelen zoals een BHV-organisatie en andere ondersteunende bedrijfsonderdelen alarmerings-, uitruk,- en inzetprocedures te bezitten die specifiek zijn gericht op acties die zij moeten ondernemen. In de Arbowet (art. 15), het Arbobesluit (art. 2.16 t/m 2.22) en de Arbobeleidregels (beleidsregel 2.21) zijn verplichtingen en regels opgenomen waaraan een bedrijfshulpverlening moet voldoen qua organisatie en opleidingen en oefeningen van personeel. Als leidraad voor het opzetten en beheren van een BHV-organisatie kan ArboInformatieblad 10 gebruikt worden. Met behulp van een Risico-inventarisatie en –evaluatie zoals bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet moet blijken dat de BHV organisatie voldoende geëquipeerd is voor de aanwezige risico’s en voorbereid is op een efficiënte samenwerking met de bedrijfsbrandweerorganisatie.
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
43
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
AB11.1 Normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen De beschermende kleding, helmen, laarzen en handschoenen, die gebruikt worden door het personeel dat deel uitmaakt van de operationele basissterkte, moeten voldoen aan de vigerende normen en richtlijnen. Hieronder volgen de normen en richtlijnen; t Voor het uitrukpak geldt NEN-EN 469. t De laarzen voldoen aan NEN 344 en 345. t Handschoenen voldoen aan NEN-EN 374. t De gebruikte helmen voldoen aan de richtlijnen zoals die zijn uitgevaardigd door de Directie Brandweer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken d.d. 09/10/1981 no. EB81/ U1947 of aan NEN-EN 443. t Chemiepakken voldoen aan NEN-EN 465 of NEN-EN 466-2. Bij gebruik van chemiepakken moeten de handschoenen en laarzen een vergelijkbare resistentie hebben als de pakken. t Gaspakken voldoen aan NEN-EN 943-2 t Ademluchtapparatuur NEN-EN 137 t Gelaatstuk NEN-EN 136 Indien na aanschaf van beschermende kleding en uitrusting de bovengenoemde normen en richtlijnen worden gewijzigd of vernieuwd zal in overleg met het Bevoegd Gezag ex. art.13 een overgangstermijn moeten worden afgesproken wanneer de desbetreffende bedrijfsbrandweerorganisatie weer gaat voldoen aan de vigerende normen en richtlijnen.
AB12.3 Begeleiding en begidsing van de overheidsbrandweer Bij de aankomst van de overheidsbrandweer zal het bedrijf die toegangspoort moeten openen waarbij de overheidsbrandweer met zo weinig mogelijk hinder en op veilige wijze het incident kan benaderen. De overheidsbrandweer zal zo veel mogelijk het incident bovenwinds moeten kunnen benaderen. Om bij het incident op het bedrijfsterrein te komen zal de overheidsbrandweer begidst moeten worden door een personeelslid van de bedrijfsnoodorganisatie. Indien het bedrijf deze gids niet kan leveren dan zal de overheidsbrandweer nog steeds opgevangen dienen te worden bij de toegangspoort waarbij zij een plattegrond overhandigd krijgen met daarop de volgende gegevens; t de bereidbare wegen voor de overheidsvoertuigen t plaats van het incident en veilige (bovenwindse) aanrijdroute t noordpijl
44
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
AB1
Wettelijke grondslag handhavend optreden Bevoegd Gezag Op grond van artikel 7.3 lid 5 van het Besluit Veiligheidsregio’s kunnen Bestuur veiligheidsregio XX in de aanwijzing nadere eisen stellen. Deze eisen zijn uitgewerkt in de “Algemene Bepalingen voor bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s. De opvolging van deze Algemene Bepalingen kan zowel via een strafrechtelijke als bestuurlijke handhaving aan het bedrijf worden opgelegd. Voor de bestuurlijke handhaving zal de brandweer terugvallen op de gemeentewetgeving (artikel 125). De brandweer kan het gemeentelijke bestuur verzoeken via bestuursdwang of dwangsomprocedure het bedrijf aan te zetten de geconstateerde tekortkomingen op te heffen. Hiermee wordt dan voldaan aan de vereisten die gesteld zijn in artikel 5:22 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Een strafrechtelijk handhavingstraject kan op grond van artikel 64 van de Wet veiligheidsregio’s worden ingezet. Een overtreding van een Algemene Bepaling of de aanwijsbeschikking dient door een buitengewoon opsporingsambtenaar middels een procesverbaal vastgelegd te worden. Een overtreding artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, het tweede, vijfde en zesde lid kan worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 23 van het wetboek van Strafrecht). In geval van een overtreding van het tweede lid kan als bijkomende straf een gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor de tijd van ten hoogste één jaar worden opgelegd.
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
45
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage I Uitwerking voorbeeld oefenprogramma model bedrijfsbrandweer Inleiding De bedrijven die beschikken over een bedrijfsbrandweeraanwijzing conform artikel 31 Wet veilgiheidsregio’s dienen jaarlijks conform Algemene Bepaling 13.1 een oefenrooster en – programma in te dienen bij de directeur van de Veiligheidsregio. Algemene Bepaling 13.2 stelt nadere eisen over het oefenprogramma: Het oefenprogramma bevat alle relevante oefenonderdelen om kennis en vaardigheden op het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven en is specifiek toegespitst op de systemen die op het bedrijf van toepassing zijn. Daarnaast bevat het oefenprogramma onderdelen welke de kennis en vaardigheden op voldoende niveau brengen en waarborgen omtrent: t De processen en risico’s van en in de inrichting t De werking en bediening van de beschikbare incidentbestrijdingsmiddelen t De commandostructuur van de overheidsbrandweer. Inhoud van het oefenprogramma De inhoud van het oefenprogramma is in essentie weergegeven in AB 6.2 en de toelichting daarop. Zoals hierboven aangegeven, dient dit voorschrift aangevuld te worden met concrete toetsbare eisen. Een handleiding hiertoe kan gevonden worden in de landelijke Leidraad Oefenen. Deze Leidraad beschrijft gedifferentieerd naar functie (manschap / bevelvoerder / officier van dienst) de oefenonderwerpen die jaarlijks beoefend dienen te worden. Hiertoe zijn oefenkaarten ontwikkeld. Voor elke oefenkaart is de benodigde oefentijd vastgesteld. De Leidraad d Oefenen is gebaseerd d op onderstaande beheerssystematiek: Takenpakket
Oefen onderwerpen
Planning
Oefenen
Meten
Registratie
Analyse
Beschikbare oefenuren Vaardigheid
Verdeling uren
In het kort: Aan de hand van het takenpakket en de beschikbare oefenuren wordt jaarlijks vastgesteld welke oefenonderwerpen behandeld dienen te worden. Vervolgens wordt een planning gemaakt. Alle uitgevoerde handelingen worden geregistreerd. Hierbij worden de individuele prestaties beoordeeld en geregistreerd (in een geautomatiseerd systeem). De gegevens worden geanalyseerd, waarbij vastgesteld wordt of het gehele korps dan wel de individuele personen voldoende geoefend zijn op de vastgestelde oefenonderwerpen.
46
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
t Voor de algemene basistaken die door alle brandweerkorpsen uitgevoerd (zouden moeten) worden is een pakket van oefenkaarten vastgesteld. Het betreft de basis van brandbestrijding, hulpverlening, ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen en grootschalig optreden (al dan niet binnen het kader van rampenbestrijding). In dit pakket wordt uitsluitend de basis van de genoemde onderwerpen behandeld, die in principe door alle brandweerkorpsen/ mensen in de praktijk uitgevoerd moeten kunnen worden. Ook de fysieke vaardigheden maken deel uit van het basispakket. t Daarnaast kan men keuzemodules toevoegen aan het oefenprogramma. Deze keuzemodules zijn bedoeld voor korpsen met bijzonder materieel, specialismen of bijzondere risico’s in het verzorgingsgebied waarvoor extra geoefend moet worden. Gedacht kan worden aan het oefenen met een redvoertuig, met duikers of een oefening natuurbrandbestrijding. Deze oefenuren komen dus bovenop het basispakket van oefeningen. Opgemerkt dient te worden dat de Leidraad Oefenen oorspronkelijk is geschreven voor de gemeentelijke brandweerkorpsen. De taken van een gemeentelijk brandweerkorps zijn anders dan die van een bedrijfsbrandweer: Een bedrijfsbrandweer heeft specifieke taken en een specifiek verzorgingsgebied. Dit heeft ook gevolgen voor de invulling van de basistaken en de keuzemodules. De algemene basistaken grootschalige rampenbestrijding zijn bijvoorbeeld minder relevant. Daarentegen zal bij keuzemodules specifiek aandacht besteed moeten worden aan het optreden bij incidenten met gevaarlijke stoffen, kennis van het verzorgingsgebied en kennis van (het bedienen van) stationaire blusvoorzieningen. Achtergrond Leidraad Oefenen De Leidraad Oefenen (uitgebracht in juni 2000 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken) geeft op de vraag waarom oefenen? het volgende antwoord: “Sinds jaar en dag is het binnen de brandweer gewoonte dat er regelmatig geoefend wordt. Maar waarom is het oefenen zo belangrijk? Het belang van het oefenen van en voor de brandweer kan, overeenkomstig het rapport ‘Beter oefenen bij de brandweer’ als volgt worden samengevat: Oefenen is de manier om kennis en vaardigheden op peil te houden en te verbeteren. Daarom is oefenen geen restactiviteit, maar moet gezien worden als een kernactiviteit van de brandweer.
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
47
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Na de brandweeropleiding heeft iedereen een basisniveau van kennis en vaardigheden bereikt. Deze kennis moet echter onderhouden en uitgebreid worden. Frequent oefenen is noodzakelijk om goed functioneren van de brandweer te garanderen. t Tijdens oefeningen leert men de tijdens de opleiding aangeleerde handelingen of vaardigheden in teamverband toe te passen in de meest uiteenlopende en complexe situaties, eventueel in samenhang met andere eenheden en/ of disciplines. t Daarnaast bieden oefeningen de gelegenheid om op structurele basis kritisch naar het eigen functioneren te kijken. Het constant werken aan een verdere professionalisering van een (individueel) brandweeroptreden vergt méér dan alleen praktijkervaring. In oefensituaties kan gewerkt worden aan het optimaliseren van de gebruikelijke en nieuwe werkwijzen. t Oefenen helpt om de samenwerking tussen en de coördinatie met andere hulpverlenende diensten te optimaliseren. De brandweer treedt bijna altijd op in combinatie met één of meer hulpverlenende diensten, zoals de politie en de ambulancedienst. Naarmate een incident groter wordt, worden meer organisaties betrokken bij de ongevalbestrijding. De brandweerorganisatie mag zich dus niet enkel richten op haar eigen taken, maar moet ook gericht zijn op samenwerking met andere diensten. Hoewel de elementaire oefeningen in deze leidraad een monodisciplinair karakter hebben, wordt voortdurend toegewerkt naar een eindoefening die expliciet multidisciplinair wordt uitgevoerd. Tot slot is het oefenen ook een beleidsinstrument om de kwaliteit van de repressieve brandweerorganisatie inzichtelijk te maken. Hierbij wordt dan zowel gekeken naar de effectiviteit van als de veiligheid bij het repressieve optreden van de brandweer”.
48
Nota van toelichting | horende bij de algemene bepalingen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 5:
Referentiescenario’s (niet limitatief) Nr
Bedrijfsonderdeel
Incident
Doel inzet bedrijfsbrandweer
1 A
Procesinstallatie Brand procesvat/reactor/ destillatiekolom
Blussen brand of vrijkomende vloeistof en/of gecontroleerd laten uitbranden en beperken effecten door koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten.
B
Vrijkomen toxische stof uit procesvat in gasfase
Dispersie en neerslaan damp/gas
C
Leidingbrand vloeistof
Uitbreiding als gevolg van wegstromende brandende vloeistof voorkomen door blussing en koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten
D
Jet fire van gas/damp onder druk (Druk koelwater is hierbij relevant)
Beperken door koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten
E
Plasbrand
Blussen en beperken door koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten
F
Toxische plas (ook cryogeen)
Inzet gaspakkendragers kan noodzakelijk zijn. Beperken verdamping door afdekken vloeistof en neerslaan gaswolk
A
Full surface brand bij tanks met vaste daken (dome daken) en drijvende daken (indien het dak niet meer op de cilinder aanwezig is)
Blussen en koelen van aan stralingswarmte blootgestelde objecten
B
Rimseal brand (restricties van toepassing op inzet repressief personeel t.h.v. de brand i.v.m. ARBO)
Blussen
A
Brand
Blussen plasbrand en koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten
B
Brand
Koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten tijdens gecontroleerd laten uitbranden plasbrand
C
Toxische plas
Inzet gaspakkendragers kan noodzakelijk zijn.
2
3
Tanks
Tankput
Beperken verdamping door afdekken en neerslaan gaswolk 4 A
Leidinggoot Brand
Bijlage 5 | Referentiescenario’s (niet limitatief)
Blussen en koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten
49
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Nr
Bedrijfsonderdeel
B
Incident
Doel inzet bedrijfsbrandweer
Toxische plas
Inzet gaspakkendragers voor afdichten gaten of andere acties kan noodzakelijk zijn. Beperken verdamping door afdekken en neerslaan gaswolk
5
Pompplaats
A
Brand pompplaats
Omdat schok van directe blussing tot escalatie kan leiden eerst met nevelstraal voor geleidelijke afkoeling zorgen gevolgd door blussing. Aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten dienen gekoeld te worden
6
Dampverwerkingsinstallatie
A
7
Brand
Gecontroleerd laten uitbranden, beperken door koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten
Brand (tankauto/spoorwagon)
Blussen plasbrand en koelen van aan vlammen en stralingswarmte blootgestelde objecten
Verlading (bulk)
A
Het is aan te bevelen objecten die zich in de plas bevinden te koelen met schuim B
Toxische plas (tankauto/ spoorwagon)
Inzet gaspakkendragers kan noodzakelijk zijn Afdekken plas om verdamping te beperken
C
Brand op of onder verladingssteiger
Blussen en indien noodzakelijk koelen omgeving
D
Toxische plas op verladingssteiger en drijvend water in nabijheid van steiger
Inzet gaspakkendragers kan noodzakelijk zijn. Afhankelijk van constructie steiger – plas op steiger afdekken. Gaswolk neerslaan/dispergeren
8
Op- en overslag containers
A
Plasbrand terwijl inhoud uit container blijft stromen
Koelen aangestraalde oppervlakken (bij voorkeur met schuim) en blussen plasbrand
B
Brand bij gat (leiding, flens) in container
Koelen aangestraalde oppervlakken (bij voorkeur met schuim) en afhankelijk van de aard van de stof, blussen van de brand of gecontroleerd laten uitbranden
C
Jet-fire bij beschadiging van container met een brandbaar (tot vloeistof verdicht of gekoeld) gas
Koelen van aangestraalde oppervlakken in de omgeving en het gas gecontroleerd laten uitbranden. De container moet hierbij ook gekoeld worden
50
Bijlage 5 | Referentiescenario’s (niet limitatief)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Nr
Bedrijfsonderdeel
D
Incident
Doel inzet bedrijfsbrandweer
Brand bij of in een boxcontainer (met o.a. klasse 1 stoffen indien vergund)
Vuurwerk klasse 1.4 - blussen en koelen omgeving. Klasse 1.3 en 1.5 - inzet baseren op beperken (vervolg) schade in omgeving zoals containers met de klassen 2, 3, 4, 5, 8, en 9 - blussen en koelen
E
Vrijkomen van brandbare of toxische (vloei)stof
Afdekken brandbare of toxische plas met schuim. Inzetten gaspakkendragers (toxische stof) om gat af te dichten of anderszins kan nodig zijn
F
Wolk met toxische stof
Effectenbeperking door inzet nevelgordijn
A
Plasbrand Plas heeft zich verspreid
Blussen plas en koelen (bij voorkeur met schuim) van aangestraalde of aan vlammen blootgestelde objecten
B
Brand bij gat (leiding, flens) in spoorketelwagon
Koelen aangestraalde of aan vlammen blootgestelde oppervlakken en afhankelijk van de aard van de stof, blussen van de brand of gecontroleerd laten uitbranden
C
Jet-fire bij beschadiging van ketel met een brandbaar (tot vloeistof verdicht of gekoeld) gas
Koelen van aangestraalde oppervlakken in de omgeving en het gas gecontroleerd laten uitbranden. De ketel moet hierbij veelal ook gekoeld worden
D
Vrijkomen toxische vloeistof
Inzet gaspakkendragers kan noodzakelijk zijn. Afdekken vloeistof om verdamping te verminderen
E
Wolk met toxische stof
Inzet gaspakkendragers kan noodzakelijk zijn. Gaswolk neerslaan/dispergeren
9
Rangeerterreinen
Bijlage 5 | Referentiescenario’s (niet limitatief)
51
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Nr
Bedrijfsonderdeel
Incident
Doel inzet bedrijfsbrandweer
10
PGS 15 waarvoor beschermingsniveau 1 wordt gerealiseerd met een bedrijfsbrandweer zoals beschreven voor het scenario met de inzet van schuimmonitoren of i.v.m. gelijkwaardigheid bij bestaande loodsen die niet volledig voldoen aan de eisen uit de PGS 15. Denk hierbij aan een situatie waarbij sprake is van gelijkwaardigheid aan o.a. incidenten met de volgende (insluit)systemen: t 200 liter vat t IBC van circa 1100 liter t Pallet. Spuitbussen worden niet meegenomen. Rocketerende spuitbussen vormen een niet te onderschatten gevaar voor repressief personeel t Vak (300 m2) bij vakscheiding t Gehele vloeroppervlak loods als er geen of onvoldoende vakscheiding is toegepast t Gewone stelling max 5 pallets hoog t Hoogstapelmagazijn, -stelling wordt niet meegenomen i.v.m. instortingsgevaar Binnen inzet bij brand is ter beoordeling van bevelvoerder/OvD. Primaire uitgangspunten: t Inzet van de brandweer moet bij opslagloodsen vanuit de overhead deuren mogelijk zijn, zonder de opslagloods te betreden; t De dragende constructie van de loods maar ook de stellingen blijven tot ruim na de inzet van de brandweer in stand en worden niet verzwakt door de brand. Gasflessen worden buiten beschouwing gelaten. Bij het opstellen van de PGS 15 is (o.b.v. de casuïstiek) als uitgangspunt gehanteerd dat de constructie van de flessen zodanig is dat zij zelf geen incident veroorzaken. Het kan wel nodig zijn de gasflessen te koelen als gevolg van een brand elders op de inrichting,
A
Brand ≤ 25 m2
Blussen
B
Brand ≥ 25 m2
Blussen en koelen daar waar nodig/ mogelijk
C
Toxische stof zonder brand
Inzet gaspakkendrager
D
Bij een grote brand in bestaande loodsen waar sprake is van een gelijkwaardige situatie omdat die niet volledig aan de voorwaarden uit de PGS voldoen, is het primaire doel uitbreiding van de brand te voorkomen!
Beheersen brand van buitenaf in loods en koelen van omgeving
52
Bijlage 5 | Referentiescenario’s (niet limitatief)
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 6:
Maatgevende scenario’s 1e voorbeeld uitwerking maatgevend scenario (Scenario - plasbrand d procesinstallatie)
:LQG1:PV :LQG1:PV
1 %9
N:P
&3
N:P %
Leganda
10
20
30
40
50 m
BW = brandwacht, CP = chauffeur/pompbediende, BV = bevelvoerder Blusvoertuig
Bereik monitor
Mobiele monitor
Slangen
Brandende vloeistofplas
3- en 10 kW/m2 contouren
Bijlage 6 | Maatgevende scenario’s
53
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
2e voorbeeld uitwerking maatgevend scenario (Scenario - plasbrand d containers)
:LQG1:PV
1 &3 %: HQ
%: %9
10
20
30
40
50 m
Leganda
54
BW = brandwacht, CP = chauffeur/pompbediende, BV = bevelvoerder Blusvoertuig
Mobiele monitor
Slangen Bereik monitor Vloeistofplas
Hydrant 10- en 3 kW/m2 contouren
Bijlage 6 | Maatgevende scenario’s
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
3e voorbeeld uitwerking maatgevend scenario (Scenario - plasbrand d spoorwegemplacement)
:LQG1:PV
1 %: N:P
%:
%9 %: %: % : :
&3 & 3
+
+
N:P
10
20
30
40
50 m
Leganda BW = brandwacht, CP = chauffeur/pompbediende, BV = bevelvoerder Blusvoertuig
Mobiele monitor
SVM voertuig
Bereik monitor
Spoorketelwagon Vloeistofplas
+ +
Bijlage 6 | Maatgevende scenario’s
Slangen Hydrant 10- en 3 kW/m2 contouren
55
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
56
Bijlage 6 | Maatgevende scenario’s
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 7:
Taakanalyses 1e voorbeeld uitwerking taakanalyse Tijd min
Operationele functies Brw 1
Brw 2
Brw 3
Brw 4
CF/PBD
BV
Actie
0
Melding incident door operator aan controlekamer.
1
Alarmering bedrijfsbrandweer met informatie over het incident.
3
X
X
X
X
X
X
Chauffeur pompbediener en 4 brandwachten rukken uit met industrieel brandbestrijdingsvoertuig met 3 m3 SVM en 2 mobiele monitoren. Bevelvoerder begeeft zich op eigen gelegenheid naar plaatsincident.
6
X
X
X
X
X
X
Al het brandweerpersoneel en het benodigde materieel is ter plaatse.
7
X
X
X
X
X
X
Brandwacht 1 & 4 gaan de watervoorziening vanaf hydranten richting voertuig oplijnen. Brandwacht 3 & 4 gaan in opdracht van bevelvoerder eerst monitor 1 plaatsen en watervoorziening vanaf het voertuig naar de monitor opbouwen. Bevelvoerder checkt product en andere voor het incident relevante gegevens zoals meteogegevens en meteoverwachtingen bij controlekamer. Pompbediener lijnt voertuig op voor levering schuim aan monitor 1 zodra watervoorziening is opgebouwd.
11
X
X
X
X
X
X
Pompbediener & Brandwachten 3 & 4 krijgen van de bevelvoerder te horen dat ze schuim op de plas kunnen gaan aan brengen m.b.v. monitor 1. Bevelvoerder geeft eerst brandwachten 1 & 2 opdracht waar ze monitor 2 moeten plaatsen en de watervoorziening er naar toe op te bouwen. Daarna begeeft hij zich naar monitor 1 om na te gaan of alles goed verloopt.
15
X
X
X
X
X
X
Brandwachten 1 & 2 melden dat de watervoorziening voor monitor 2 is opgelijnd. Bevelvoerder geeft opdracht aan pompbediener en brandwachten 1 & 2 om ook vanaf de andere zijde schuim op de plas aan te brengen. Bevelvoerder bestelt schuim om de voorraad van het blusvoertuig aan te vullen zodat er voldoen schuim is om de schuimdeken in stand te houden.
Bijlage 7 | Taakanalyses
57
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
De rol en taken van andere personen op het bedrijf, maar ook de aankomst en inzet van de overheidsbrandweer kunnen in de taakanalyse opgenomen worden. Het doel van de taakanalyse is inzichtelijk maken welke rol een persoon op een bepaald tijdstip speelt in de beheersing of bestrijding van het incident en niet twee verschillende taken heeft op hetzelfde tijdstip, zodat een van de essentiële taken niet of op een later tijdstip wordt gedaan dan verwacht. Met de taakanalyse wordt ook aangetoond dat de personele bezetting van de bedrijfsbrandweer is berekend op de operationele inzet zoals uitgewerkt in het scenario. Met de taakanalyse wordt inzichtelijk gemaakt welke middelen en mensen op welk tijdstip nodig zijn. Zeker bij complexe incidenten is dit extra belangrijk.
2e voorbeeld uitwerking taakanalyse Minuut
Activiteiten
0
De aanwezige operator neemt lekkage aan de onderzijde van het transportcompartiment waar. Hij stopt onmiddellijk de verladingpomp naar de tankwagen. Terwijl de brandbare vloeistof met hoge snelheid uit de tank stroomt ontstaat ontstekingsgevaar. Derhalve kan het voertuig niet verplaatst worden. Na de chauffeur te hebben geïnstrueerd het voertuig te verlaten en zich in de buurt beschikbaar te houden, maakt de operator via portofoon melding van het incident aan de controlekamer. De vloeistofplas ontsteekt.
1
Vanuit de controlekamer wordt direct intern (bedrijfsbrandweer, noodplanfunctionarissen, BHV en wachtchef OL) alsook extern (overheidsbrandweer via CIN) gealarmeerd
2
Vanuit de controlekamer worden diverse acties gestart zoals: t Starten bluswaterpompen t Starten automatische blussystemen. t Afsluiten riool, waarschuwen wachtchef AWZI t Etc.
3
Wachtchef OL arriveert ter plaatse, maakt een eerste inschatting en stelt de directe omgeving van de calamiteit veilig. Hij geeft de stand van zaken omtrent het incident door aan de controlekamer / portiersloge. Hij geeft opdracht om extra schuim ter plaatse te laten komen. Indien mogelijk, laat hij handbediende koelsystemen van de aangestraalde objecten bijzetten.
6
De bedrijfsbrandweer arriveert ter plaatse en de bevelvoerder neemt de operationele leiding over. Overleg met wachtchef OL en verkenning, vervolgens besluitvorming en de uitgifte van bevelen.
7
Brandwacht 1 en 2 begeven zich naar de noord-zijde om daar de vaste monitoren M-144 en M-145 in te zetten voor koeling van de aldaar opgestelde tanks
7
t t t
58
De chauffeur / pompbediener sluit de Autospuit aan op hydrant H-112 en bedient de pomp. Brandwacht 3 en 4 plaatsen een mobiele monitor aan de oost-zijde en sluiten deze aan op de autospuit. Brandwacht 3 bedient de monitor. Brandwacht 5 en 6 plaatsen een mobiele monitor aan de west zijde en sluiten deze aan op de autospuit. Brandwacht 5 bedient de monitor.
9
Brandwacht 4 gaat naar de vast opgestelde schuimmonitor M(S)-115, sluit de inmiddels gearriveerde SVM aanhanger aan en bedient de monitor.
10
Er wordt aangevangen met de schuimblussing. De bevelvoerder geeft leiding en coördineert de inzet tot het arriveren van de overheidsbrandweer
12
……..
Bijlage 7 | Taakanalyses
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
3e voorbeeld uitwerking taakanalyse Scenario: ............................................................................................ Aanwezige functiess (zie legenda)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
15
20
25
30
35
HW FC 1 2 3 4 5 6 7 8 AM AD GBw 1
Melding gemeente
2
Alarm/opkomst Oilco o FC
3
Alarm/opkomst Oilco o AM
4
Alarm/opkomstt Oilco ploeg, incl. Materieel
5
Alarm/opkomst Gem. Brw.
6
Briefen/overleg
x
7
Briefen mett melder/ verkenning
x
8
Besluitt inzet
x
9
Uitgifte e opdrachten
x
10 Controle e en bijsturen 11 Leiding Gaspakinzet
x x x x x x x x x x x
x
x x x
x
x x
Tweede e ploeg ingezet; vaste 15 kanonnen n.z.
x x
x x x x
17 Hydro-shields
x x
18 Vaste e kanonnen z.z.
x x x
20 In gaspak
x x
21 In gaspak k (stand-by)
x x
Decontaminatie 23 opzetten
x
x x
Inzett gaspak 14 (verkennen/redden)
22 Stand-by, materiaal
x
x x
13 In gaspak k (stand-by)
19 Mobiel kanon
x
x
12 In gaspak
16 Adembescherming
x x x x x x x x x
x x x
x
24 Uitgifte e opdrachten
x
25 Adembesccherming
x
Opstellen, bewaken 26 kanonnen
x
27 Behandeling slo.
x
28 29 30
Legenda functies: HW Hoofdwacht/Portiersloge FC Fire-Captain 1 t/m 8 acht manschappen AM Area Man AD Area Director GBew Gemeente brandweer
Bijlage 7 | Taakanalyses
59
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
60
Bijlage 7 | Taakanalyses
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 8:
Proces beschrijving bestuursrechtelijke handhavingproces Activiteit (processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
1. Bepalen handhavingmaatregel
Specialist Industriële Veiligheid
Stelt de te nemen handhavingmaatregel voor.
Handhavingmaatregel
Bij handhaving van overtredingen, geconstateerd tijdens Brzo-inspecties, maakt hij afspraken met zijn inspectiepartners over de door de brandweer te handhaven overtredingen. De bevindingen kunnen ook tijdens een andere (thema)inspectie zijn gedaan. Ook dan is afstemming met andere partners aan te bevelen. Maakt afhankelijk van de aard van de overtreding en de resultaten van voorgaande inspecties een keuze uit de volgende opties; t Schriftelijke waarschuwing t Gesprek met bedrijf op managementniveau t Plan van aanpak t Stilleggen van werk of activiteit t Bestuursdwang t Spoedeisende bestuursdwang t Last onder dwangsom t Intrekken vergunning t Strafrechtelijk handhaving De keuze dient gebaseerd te zijn op het handhavingsbeleid van het betrokken Bevoegd Gezag. Indien besloten is tot strafrechtelijke handhaving draagt hij de zaak over aan/doet aangifte bij een (buitengewoon) opsporingsambtenaar (BOA) en stopt hier het handhavingproces van de brandweer. Wel kan degenen die de overtreding heeft aangereikt nog als deskundige gehoord worden in de strafrechtelijke procedure.
Bijlage 8 | Proces beschrijving bestuursrechtelijke handhavingproces
61
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Activiteit (processtap)
Actor
Beschrijving
Registratie
2. Opstellen zienswijzenbrief of waarschuwingsbrief
Specialist Industriële Veiligheid
Stelt zienswijzenbrief op indien besloten is een handhavingsbeschikking op te leggen en vraagt in de brief naar de zienswijze van het bedrijf.
Zienswijzenbrief Waarschuwingsbrief
Plant het handhavingtraject in overleg met zijn manager in, rekening houdend met de wettelijk en beleidsmatig verplichte termijnen. Voor eventuele andere overtredingen die gelijktijdig zijn geconstateerd stelt hij een waarschuwingbrief op waarin hij aangeeft hoe de overtreding ongedaan te maken. Hij geeft hierbij aanwijzingen wanneer de overtreding redelijkerwijs opgeheven zou kunnen zijn, zoals: t Invulling geven aan voorwaarden opgenomen in voorschriften; t Stoppen van de niet toegestane activiteit; t Overleggen vereiste informatie; t E.d. Zo nodig kondigt hij een gesprek met het bedrijf op managementniveau aan. Laat de brieven op hun juridische houdbaarheid beoordelen door een juridisch medewerker. 3. Versturen zienswijzenbrief/ waarschuwingsbrief
Manager Industriële Veiligheid
Beoordeelt de juistheid van de brief en verstuurt deze aan het bedrijf.
Definitieve uitgaande zienswijzenbrief/ waarschuwingsbrief
4. Beoordelen zienswijze
Manager Industriële Veiligheid
Beoordeelt de zienswijze van het bedrijf en beslist over voortzetten van de handhaving. Indien het bedrijf hierom verzoekt organiseert hij een hoorzitting en legt de zienswijze van het bedrijf vast in een verslag.
Verslag hoorzitting Besluit voortzetting
5. Opstellen handhavingsbeschikking
Specialist Industriële Veiligheid
Stelt in samenwerking met een juridisch medewerker de handhavingsbeschikking op en neemt hierin op: t Ide zienswijze van het bedrijf; t Ide reactie van het bestuur op de zienswijze op en t Ide motivering voor het opleggen van de beschikking.
Handhavingsbeschikking
6. Versturen handhavingsbeschikking
Manager Industriële Veiligheid
Beoordeelt de juistheid van de beschikking, laat de beschikking bestuurlijk goedkeuren en stuurt de beschikking namens B&W aan het bedrijf.
Definitieve beschikking
Bij gezamenlijke uitvoering wordt een kopie van de handhavingbrief aan de inspectiepartners gezonden. 7. Plannen nacontrole
Specialist Industriële veiligheid
Plant op basis van de begunstigingstermijn een nacontrole in. Deze vindt uiterlijk twee weken na afloop van de termijn plaats.
Geplande nacontrole
8. Controleren naleving
Specialist Industriële veiligheid
Controleert na afloop van de begunstigingstermijn of het bedrijf de overtreding ongedaan heeft gemaakt en legt zijn bevindingen schriftelijk vast. Informeert het bedrijf dat de overtreding ongedaan is gemaakt.
Bevindingen
9. Uitvoeren sancties
Manager Industriële Veiligheid
Indien de overtreding niet is opgeheven laat hij de dwangsom innen resp. de bestuursdwang uitvoeren en/of start het proces opnieuw. Hij informeert de inspectiepartners over de afhandeling van de handhavingmaatregel.
Uitgevoerde sancties
62
Bijlage 8 | Proces beschrijving bestuursrechtelijke handhavingproces
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 9:
Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie
Toelichting Een waarschuwingsbrief is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat het bedrijf tegen deze brief geen bezwaar- of beroepschrift kan indienen. Feitelijk is de brief niet meer dan een weergave van geconstateerde overtredingen waarbij het bedrijf een termijn krijgt om deze ongedaan te maken. Indien tijdens een hercontrole blijkt dat de overtredingen niet zijn beëindigd zal een sanctie worden opgelegd (zie model last onder dwangsom of bestuursdwang). In het model zijn telkens keuzemogelijkheden opgenomen. Afhankelijk van de geconstateerde overtredingen worden één of meerdere van de opgenomen tekstblokken gebruikt. Met de brief wordt tevens een zienswijze van het bedrijf gevraagd m.b.t. het voornemen om een sanctie op te leggen indien de overtredingen niet worden beëindigd. Dat heeft als voordeel dat direct een bestuursrechtelijke sanctie kan worden opgelegd (model last onder dwangsom/bestuursdwang) wanneer tijdens een hercontrole blijkt dat de overtredingen niet zijn beëindigd. Indien geen zienswijze is gevraagd met de waarschuwingsbrief zal eerst nog een zienswijze brief naar het bedrijf moeten worden verzonden voordat een sanctie kan worden opgelegd.
AANTEKENEN
T.a.v. de directie
Betreft: geconstateerde overtreding(en) van [keuze: de Wet rampen en zware ongevallen en/ of het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en/of de Wet veiligheidsregio’s]
Geachte directie, Op heeft een medewerker van de Veiligheidsregio uw inrichting aan de gecontroleerd op de naleving van [keuze: de Wet rampen en zware ongevallen (WRZO), het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO) en/of de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en/of H7 van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr). Het betreffen voorschriften die vallen binnen het kader van de rampenbestrijding waarvoor de veiligheidsregio (brandweer) de taak heeft deze te handhaven. Hieronder zijn de bevindingen van deze controle vermeld en is aangegeven welke gevolgen daaraan worden verbonden.
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie 63
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[Keuze: Verplichtingen WRZO] (NB: afhankelijk van de situatie wordt er gekozen tussen A of B.) [Keuze A: (situatie waarbij geen ramp of zwaar ongeval plaatsvindt of heeft plaatsgevonden) Op grond van artikel 10a, eerste lid is een ieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens verplicht om het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en het bestuur van de regionale brandweer de informatie te verschaffen die nodig is opdat zij hun taken in het kader van de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen naar behoren kunnen uitvoeren. Tijdens de controle is geconstateerd dat de volgende relevante veiligheidstechnische gegevens binnen de inrichting aanwezig waren: Deze gegevens zijn niet aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente verstrekt. Verstrekking heeft ook niet plaatsgevonden in het kader van een Wm-vergunningaanvraag, met een melding of anderszins. Ook zijn deze gegevens niet opgenomen in de documenten die op grond van het BRZO moeten worden opgesteld. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze B: (situatie waarbij een ramp of zwaar ongeval plaatsvindt, heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden.) [Keuze: Op heeft [keuze: een ramp of zwaar ongeval plaatsgevonden binnen uw inrichting of een medewerker van mijn dienst geconstateerd dat er een aanzienlijk risico bestaat dat binnen uw inrichting een ramp of zwaar ongeval gaat plaats vinden.] Op grond van artikel 11b, tweede lid WRZO bent u verplicht om in dit geval alle relevante veiligheidstechnische informatie te verstrekken aan de burgemeester van de gemeente , die nodig is opdat hij zijn taken, bedoeld in artikel 11a, eerste en tweede lid, naar behoren kan uitvoeren. Daarbij gaat het volgens artikel 4 van het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen om de volgende gegevens: t de locatie van de ramp of dreigende ramp; t de omstandigheden waaronder de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden; t gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van de (dreigende) ramp kunnen worden beoordeeld; t de aard en de hoeveelheid van de betrokken gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen; t de getroffen noodmaatregelen. Tijdens de controle is geconstateerd dat de volgende relevante veiligheidstechnische gegevens binnen de inrichting aanwezig waren: Deze gegevens zijn niet aan de burgemeester van de gemeente verstrekt. Ook zijn deze gegevens niet reeds op grond van andere voorschriften verschaft. Daarmee handelt u in strijd met voormelde artikelen.] [Keuze: Verplichtingen BRZO] Het aantal gevaarlijke stoffen dat in uw inrichting krachtens vergunning aanwezig mag zijn of kan worden gevormd is meer dan de in bijlage I, [keuze: deel 1, tweede kolom of deel 1, derde kolom of deel 2, tweede kolom of deel 2, derde kolom of deel 3] genoemde drempelwaarden. Dit betekent dat op grond van artikel [keuze: 4 of 8], eerste lid BRZO de voorschriften van paragraaf [keuze: 2 en/of 3] BRZO van toepassing zijn. [Keuze 1: indien alleen paragraaf 2 BRZO van toepassing is (PBZO-plichtige inrichtingen) dan een of meer van de volgende tekstblokken (1A – 1F) opnemen (hangt af van de artikelen die door het bedrijf zijn overtreden)]
64
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[Keuze 1A: (NB artikel 5, lid 1 is een niet concreet voorschrift en bovendien een vangnetbepaling waarop alleen wordt gehandhaafd indien er een onveilige situatie is geconstateerd binnen de inrichting terwijl er geen concreet voorschrift door het bedrijf is overtreden) Op grond van artikel 5, eerste lid van het BRZO dienen binnen de inrichting alle maatregelen te zijn getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Tijdens de controle is geconstateerd dat: Dit [keuze: is een maatregel of zijn maatregelen] die binnen uw inrichting getroffen moet(en) worden om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Nu deze maatregel(en) niet is (zijn) getroffen heeft u gehandeld in strijd met artikel 5, eerste lid van het BRZO.] [Keuze 1B: (PBZO beschrijft doelstellingen en beginselen) Op grond van artikel 5, tweede lid van het BRZO moet binnen de inrichting een document voorhanden zijn waarin het beleid is vastgelegd ter voorkoming van zware ongevallen en waarbij rekening is gehouden met de aanwezigheid en de omvang van de risico’s (preventiebeleid zware ongevallen). Dit document bevat de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s van zware ongevallen. Tijdens de controle is geconstateerd dat [keuze: geen document aanwezig is waarin het preventiebeleid zware ongevallen is vastgelegd of het binnen uw inrichting aanwezige document in onvoldoende mate de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s van zware ongevallen beschrijft. Daarbij gaat het om de volgende tekortkomingen: Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze 1C (VBS aanwezig) Op grond van artikel 5, derde lid van het BRZO moet binnen de inrichting een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) zijn ingevoerd waarmee het preventiebeleid zware ongevallen wordt bepaald en uitgevoerd. In dit VBS moeten de elementen zijn opgenomen die staan opgesomd in bijlage II van het BRZO. Tijdens de controle is geconstateerd dat [keuze: binnen uw inrichting geen VBS is ingevoerd of het VBS dat binnen uw inrichting is ingevoerd niet voldoet aan voormeld artikel en bijlage II van het BRZO]. (Indien er wel een VBS is maar deze voldoet niet: ) Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze 1D: (bij veranderingen beoordelen en herzien van PBZO en VBS) Op grond van artikel 5, vierde lid van het BRZO moeten het preventiebeleid zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem opnieuw worden beoordeeld en zonodig herzien indien de inrichting of een onderdeel daarvan wordt veranderd en deze verandering gevolgen heeft voor de risico’s van een zwaar ongeval. Deze beoordeling en herziening zijn ook verplicht indien het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft. Tijdens de controle is geconstateerd dat: (NB er kan hierbij sprake zijn van samenloop met artikel 6, zie hieronder. Op grond van artikel 6 moeten bepaalde wijzigingen namelijk worden gemeld. In dergelijke gevallen moet een keuze worden gemaakt) Deze verandering(en) is (zijn) zodanig dat het preventiebeleid zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem opnieuw hadden moeten worden beoordeeld en zonodig hadden moeten worden herzien. Omdat u dit niet heeft gedaan handelt u in strijd met artikel 5, vierde lid van het BRZO.]
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie 65
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[Keuze 1E: (melden van wijzigingen) Op grond van artikel 6, eerste lid van het BRZO dient u het bevoegd gezag onverwijld schriftelijk in kennis te stellen van: t iedere significante wijziging van de inrichting die betrekking heeft op een of meer onderwerpen waaromtrent in of bij de aanvraag gegevens zijn verstrekt als bedoeld in artikel 5.15a, eerste lid, onder a tot en met f, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, of waaromtrent in de kennisgeving, bedoeld in artikel 26, eerste lid, gegevens zijn verstrekt; t iedere significante wijziging van de processen waarbij een gevaarlijke stof wordt gebruikt; t elke significante wijziging van de inrichting die het risico van zware ongevallen ernstig zou kunnen beïnvloeden; t de sluiting van een installatie. Tijdens de controle is geconstateerd dat: Deze wijziging(en) had u op grond van voormelde bepaling schriftelijk moeten melden aan het bevoegde gezag, te weten [keuze: het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente of het College van Gedeputeerde Staten van de provincie ]. Omdat u dit niet heeft gedaan heeft u in strijd gehandeld met artikel 5, vierde lid van het BRZO.] [keuze 1F: (domino-effecten) Op heeft het bevoegd gezag op grond van artikel 7, eerste lid van het BRZO onder andere uw inrichting aangewezen als inrichting waar de risico’s van een zwaar ongeval zijn vergroot door de ligging ten opzichte van andere inrichtingen (zogenoemde dominoeffecten). Op grond van het derde lid van artikel 7 bent u verplicht met de andere aangewezen inrichtingen de gegevens uit te wisselen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het risico op domino-effecten. Tijdens de controle is geconstateerd dat u geen gegevens heeft uitgewisseld met andere inrichtingen die door het bevoegd gezag zijn aangewezen. Daarmee handelt u in strijd met artikel 7, derde lid van het BRZO.] [Keuze 2: indien zowel paragraaf 2 als paragraaf 3 van het BRZO van toepassing zijn (VRplichtige inrichtingen) dan een of meer van de volgende tekstblokken (2A – 2G opnemen (hangt af van de artikelen die door het bedrijf zijn overtreden)] [keuze 2A: (Veiligheidsrapport) Op grond van de artikelen 9 moet in de inrichting een veiligheidsrapport aanwezig zijn dat de actuele stand van zaken met betrekking tot de veiligheid van de betrokken inrichting weergeeft. Volgens artikel 10 BRZO dient een veiligheidsrapport de gegevens en beschrijvingen te bevatten die staan genoemd in bijlage III van het BRZO. Dat moet op zodanige wijze gebeuren dat wordt aangetoond dat: t een beleid ter voorkoming van zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem is ingevoerd; t de gevaren van zware ongevallen geïdentificeerd zijn en de nodige maatregelen zijn getroffen om die te voorkomen en de gevolgen van dergelijke ongevallen voor mens en milieu te beperken; t het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking van de inrichting samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting voldoende veilig en betrouwbaar zijn; t een intern noodplan, als bedoeld in artikel 22, is gemaakt. Tijdens de controle is geconstateerd dat het veiligheidsrapport dat u op bij het bevoegd gezag heeft ingediend niet (meer) de actuele stand van zaken weergeeft omdat: . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.]
66
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[keuze 2B: (bij aanvraag Wm-vergunning bepaalde gegevens in VR) Op grond van artikel 13, eerste lid dient bij een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, het veiligheidsrapport mede de gegevens te bevatten, bedoeld in bijlage III, onder 1, onder e, 3°, en onder r van het BRZO. Op heeft u een aanvraag ingediend om een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer tot [keuze: oprichting of verandering] van uw inrichting aan . In het veiligheidsrapport dat u bij deze aanvraag heeft gevoegd ontbreken de volgende gegevens: . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2C: (Evalueren en bijwerken VR) Op grond van artikel 14, eerste lid dient het veiligheidsrapport ten minste eens per vijf jaar te worden geëvalueerd. Een bijgewerkt veiligheidsrapport moet vervolgens onverwijld aan het bevoegde gezag worden gezonden. Geconstateerd is dat u niet binnen de in dit artikel genoemde termijn uw veiligheidsrapport heeft geëvalueerd en een bijgewerkt rapport aan het bevoegd gezag heeft gezonden. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2D: (verstrekken aanvullende inlichtingen) Op grond van artikel 16, vierde lid dienen aanvullende gegevens te worden verstrekt indien een van de in het eerste lid van artikel 16 bedoelde bestuursorganen of de daar bedoelde ambtenaar van oordeel is dat het veiligheidsrapport onvolledig is. Op heeft het bestuur van de Veiligheidsregio u, door tussenkomst van Gedeputeerde Staten van de provincie , op grond van dit artikellid verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken binnen weken. Aan dit verzoek heeft u geen gevolg gegeven. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2E: (Stoffenlijst) Op grond van artikel 21, eerste lid dient u ervoor zorg te dragen dat een bijgewerkte lijst aanwezig is van in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen, die door een ieder kan worden geraadpleegd. Tijdens de controle is geconstateerd [keuze: dat er binnen de inrichting geen lijst aanwezig was van in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen of dat deze lijst niet (volledig) was bijgewerkt. . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2F: (Intern noodplan 1) Op grond van artikel 22, eerste lid dient u een intern noodplan op te stellen voor bij een zwaar ongeval binnen de inrichting ten uitvoer te leggen maatregelen, gericht op het beperken en beheersen van zware ongevallen en de gevolgen ervan voor de werknemers. Het intern noodplan moet ten minste de gegevens en beschrijvingen bevatten, bedoeld in bijlage IV. Tijdens de controle is geconstateerd [keuze: dat er binnen de inrichting geen noodplan aanwezig was of dat dit noodplan niet volledig voldeed aan de eisen. . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2G: (Intern noodplan 2) Op grond van artikel 22, tweede lid dient u ervoor zorg te dragen dat het intern noodplan ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd, beproefd en zonodig gewijzigd. Bij de evaluatie moet u rekening houden met veranderingen die zich in de inrichting hebben voorgedaan, en met nieuwe kennis en inzichten omtrent de bij een zwaar ongeval te nemen maatregelen.
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie 67
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Tijdens de controle is geconstateerd dat uw intern noodplan reeds jaar geleden is vastgesteld maar tot op heden niet is geëvalueerd, beproefd en zonodig gewijzigd. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze: Verplichtingen Wvr/Brw] Keuze 1: (als inrichting nog niet is aangewezen) Op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Wvr/13, vierde lid van de Brw bent u verplicht het bestuur van de veiligheidsregio de nodige inlichtingen te verstrekken ten behoeve van de uitoefening van de in artikel 31 Wvr bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing van inrichtingen die over een bedrijfsbrandweer moeten beschikken. Op heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente /het het bestuur van de veiligheidsregio u verzocht om de volgende gegevens te verstrekken met het oog op een mogelijke aanwijzing van uw inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken: Aan dit verzoek heeft u niet binnen de daartoe gestelde termijn gevolg gegeven. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze 2: (als inrichting is aangewezen) Op heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente /het bestuur van de veiligheidsregio uw inrichting aangewezen als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken. Bij dit aanwijzingsbesluit met kenmerk , zijn eisen gesteld inzake personeel en materieel. Deze eisen zijn opgenomen in de algemene bepalingen die aan de aanwijzingsbeschikking zijn verbonden. Afhankelijk van de situatie kiezen uit de volgende opties. [Keuze 2a: (voldoen aan eisen) Op grond van artikel 31, tweede lid van de Wvr/13, eerste lid van de Brw bent u verplicht ervoor zorg te dragen dat de bedrijfsbrandweer voldoet aan de eisen inzake personeel en materieel die bij het aanwijzingsbesluit zijn gesteld. Bij bovenvermeld aanwijzingsbesluit zijn onder andere de volgende eisen gesteld/algemene bepalingen van toepassing verklaard: Tijdens de controle is geconstateerd dat: . Daarmee handelt u in strijd met de volgende eisen: .] [Keuze 2b: (opvolgen aanwijzingen brandweercommandant) Op grond van 31, zesde lid van de WVR/artikel 13, zesde lid van de Brw bent u verplicht ervoor zorg te dragen dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden, dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.
68
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Op heeft er binnen uw inrichting het volgende plaatsgevonden Bij die gelegenheid heeft de bedrijfsbrandweer van uw inrichting . Aan deze aanwijzing is door de bedrijfsbrandweer geen gevolg gegeven. Daarmee heeft u in strijd gehandeld met voormeld artikel.] [Keuze 2c: (overzicht brandweersterkte) Op grond van artikel 31, zesde lid, onder b/artikel 13, vijfde lid van de Brw bent u verplicht voor 1 februari van ieder jaar aan het bestuur van de veiligheidsregio een overzicht toe te zenden van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar. Geconstateerd is dat u het bedoelde overzicht van de bedrijfsbrandweersterkte niet heeft toegezonden. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] Handhavingsbeleid van de veiligheidsregio Op heeft de Veiligheidsregio haar beleid gepubliceerd in met betrekking tot de handhaving van de wettelijke voorschriften op het gebied van industriële veiligheid. In dit beleid is onder andere vastgelegd welke handhavingsmaatregelen worden getroffen indien een overtreding is geconstateerd. Voor de overtredingen die tijdens de controle zijn geconstateerd dient volgens dit beleid eerst een waarschuwing te worden gegeven. Waarschuwing en voornemen Gezien voornoemde feiten en het handhavingsbeleid geef ik u tot uiterlijk de tijd om de geconstateerde overtredingen te beëindigden (NB de termijn moet redelijk zijn, dat wil zeggen dat de vereiste maatregelen die moeten worden getroffen om de overtredingen te beëindigen binnen die termijn redelijkerwijs gehaald moeten kunnen worden). Wanneer de overtredingen niet voor genoemde datum zijn beëindigd dan zal ik het bestuur van de Veiligheidsregio adviseren bestuursrechtelijke maatregelen tegen te treffen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het opleggen van een last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang. Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht stel ik u van dit voornemen in kennis en geef u hierbij de gelegenheid uw zienswijze over dit voornemen naar voren te brengen. Deze zienswijze kunt u naar keuze mondeling dan wel schriftelijk naar voren brengen. Een schriftelijke zienswijze dient u te richten aan: de Veiligheidsregio t.a.v. <postcode> Voor een mondelinge zienswijze dient u contact op te nemen met van de Veiligheidsregio , telefoon .
Een afschrift van deze brief heb ik gezonden aan: [keuze: t de Arbeidsinspectie t College van Gedeputeerde Staten van de provincie t College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente ]
Hoogachtend, de Regionaal Commandant van de Veiligheidsregio
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie 69
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
70
Bijlage 9 | Voorbeeldbrief waarschuwing of voornemens bestuursorgaan tot bestuurlijke sanctie
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 9:
Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
Toelichting Het model voor de last onder dwangsom/bestuursdwang wordt gebruikt wanneer volgens de handhavingsrichtlijn een bestuursrechtelijke sanctie wordt opgelegd. Daar kan sprake van zijn wanneer eerder een waarschuwingsbrief is verzonden en tijdens een hercontrole is geconstateerd dat de overtredingen binnen de gestelde termijnen niet zijn beëindigd. Het kan echter ook zijn dat op grond van de sanctiestrategie direct een bestuursrechtelijke sanctie moet worden opgelegd. In dat laatste geval dient wel eerst een zienswijze te worden gevraagd. In spoedeisende gevallen waarbij acuut moet worden opgetreden omdat er bijvoorbeeld sprake is van een gevaarlijke situatie, kan het noodzakelijk zijn om direct handelend op te treden. Bijvoorbeeld door het sluiten van een bepaalde installatie. In dergelijke gevallen kan de last onder bestuursdwang ook achteraf worden verzonden. Het feit dat het besluit wordt genomen op basis van een gemandateerde bevoegdheid, moet blijken uit het besluit. Een last onder dwangsom of bestuursdwang is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar/beroep open staat. In de beschikking moet dan ook een passage worden opgenomen over de bezwaarmogelijkheden en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
AANTEKENEN T.a.v. de directie
Betreft: [keuze: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang] in verband met geconstateerde overtreding(en) van [keuze: de Wet rampen en zware ongevallen en/of het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en/of de Wet veiligheidsregio’s]
Geachte directie, Op heeft een medewerker van de Veiligheidsregio uw inrichting aan de gecontroleerd op de naleving van [keuze: de Wet rampen en zware ongevallen (WRZO), het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO) en/of de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en/of H7 van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr). Het betreffen voorschriften die vallen binnen het kader van de rampenbestrijding waarvoor de veiligheidsregio (brandweer) de taak heeft deze te handhaven. Hieronder zijn de bevindingen van deze controle vermeld en is aangegeven welke gevolgen daaraan worden verbonden.
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
71
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[Keuze: Verplichtingen WRZO] (NB: afhankelijk van de situatie wordt er gekozen tussen A of B.) [Keuze A: (situatie waarbij geen ramp of zwaar ongeval plaatsvindt of heeft plaatsgevonden) Op grond van artikel 10a, eerste lid is een ieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens verplicht om het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en het bestuur van de regionale brandweer de informatie te verschaffen die nodig is opdat zij hun taken in het kader van de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen naar behoren kunnen uitvoeren. Tijdens de controle is geconstateerd dat de volgende relevante veiligheidstechnische gegevens binnen de inrichting aanwezig waren: Deze gegevens zijn niet aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente verstrekt. Verstrekking heeft ook niet plaatsgevonden in het kader van een Wm-vergunningaanvraag, met een melding of anderszins. Ook zijn deze gegevens niet opgenomen in de documenten die op grond van het BRZO moeten worden opgesteld. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze B: (situatie waarbij een ramp of zwaar ongeval plaatsvindt, heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden.) [Keuze: Op heeft [keuze: een ramp of zwaar ongeval plaatsgevonden binnen uw inrichting of een medewerker van mijn dienst geconstateerd dat er een aanzienlijk risico bestaat dat binnen uw inrichting een ramp of zwaar ongeval gaat plaats vinden.] Op grond van artikel 11b, tweede lid WRZO bent u verplicht om in dit geval alle relevante veiligheidstechnische informatie te verstrekken aan de burgemeester van de gemeente , die nodig is opdat hij zijn taken, bedoeld in artikel 11a, eerste en tweede lid, naar behoren kan uitvoeren. Daarbij gaat het volgens artikel 4 van het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen om de volgende gegevens: t de locatie van de ramp of dreigende ramp; t de omstandigheden waaronder de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden; t gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van de (dreigende) ramp kunnen worden beoordeeld; t de aard en de hoeveelheid van de betrokken gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen; t de getroffen noodmaatregelen. Tijdens de controle is geconstateerd dat de volgende relevante veiligheidstechnische gegevens binnen de inrichting aanwezig waren: Deze gegevens zijn niet aan de burgemeester van de gemeente verstrekt. Ook zijn deze gegevens niet reeds op grond van andere voorschriften verschaft. Daarmee handelt u in strijd met voormelde artikelen.] [Keuze: Verplichtingen BRZO] Het aantal gevaarlijke stoffen dat in uw inrichting krachtens vergunning aanwezig mag zijn of kan worden gevormd is meer dan de in bijlage I, [keuze: deel 1, tweede kolom of deel 1, derde kolom of deel 2, tweede kolom of deel 2, derde kolom of deel 3] genoemde drempelwaarden. Dit betekent dat op grond van artikel [keuze: 4 of 8], eerste lid BRZO de voorschriften van paragraaf [keuze: 2 en/of 3] BRZO van toepassing zijn. [Keuze 1: indien alleen paragraaf 2 BRZO van toepassing is (PBZO-plichtige inrichtingen) dan een of meer van de volgende tekstblokken (1A – 1F) opnemen (hangt af van de artikelen die door het bedrijf zijn overtreden)]
72
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[Keuze 1A: (NB artikel 5, lid 1 is een niet concreet voorschrift en bovendien een vangnetbepaling waarop alleen wordt gehandhaafd indien er een onveilige situatie is geconstateerd binnen de inrichting terwijl er geen concreet voorschrift door het bedrijf is overtreden) Op grond van artikel 5, eerste lid van het BRZO dienen binnen de inrichting alle maatregelen te zijn getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Tijdens de controle is geconstateerd dat: Dit [keuze: is een maatregel of zijn maatregelen] die binnen uw inrichting getroffen moet(en) worden om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Nu deze maatregel(en) niet is (zijn) getroffen heeft u gehandeld in strijd met artikel 5, eerste lid van het BRZO.] [Keuze 1B: (PBZO beschrijft doelstellingen en beginselen) Op grond van artikel 5, tweede lid van het BRZO moet binnen de inrichting een document voorhanden zijn waarin het beleid is vastgelegd ter voorkoming van zware ongevallen en waarbij rekening is gehouden met de aanwezigheid en de omvang van de risico’s (preventiebeleid zware ongevallen). Dit document bevat de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s van zware ongevallen. Tijdens de controle is geconstateerd dat [keuze: geen document aanwezig is waarin het preventiebeleid zware ongevallen is vastgelegd of het binnen uw inrichting aanwezige document in onvoldoende mate de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s van zware ongevallen beschrijft. Daarbij gaat het om de volgende tekortkomingen: Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze 1C: (VBS aanwezig) Op grond van artikel 5, derde lid van het BRZO moet binnen de inrichting een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) zijn ingevoerd waarmee het preventiebeleid zware ongevallen wordt bepaald en uitgevoerd. In dit VBS moeten de elementen zijn opgenomen die staan opgesomd in bijlage II van het BRZO. Tijdens de controle is geconstateerd dat [keuze: binnen uw inrichting geen VBS is ingevoerd of het VBS dat binnen uw inrichting is ingevoerd niet voldoet aan voormeld artikel en bijlage II van het BRZO]. (Indien er wel een VBS is maar deze voldoet niet: ) Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze 1D: (bij veranderingen beoordelen en herzien van PBZO en VBS) Op grond van artikel 5, vierde lid van het BRZO moeten het preventiebeleid zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem opnieuw worden beoordeeld en zonodig herzien indien de inrichting of een onderdeel daarvan wordt veranderd en deze verandering gevolgen heeft voor de risico’s van een zwaar ongeval. Deze beoordeling en herziening zijn ook verplicht indien het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft. Tijdens de controle is geconstateerd dat: (NB er kan hierbij sprake zijn van samenloop met artikel 6, zie hieronder. Op grond van artikel 6 moeten bepaalde wijzigingen namelijk worden gemeld. In dergelijke gevallen moet een keuze worden gemaakt) Deze verandering(en) is (zijn) zodanig dat het preventiebeleid zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem opnieuw hadden moeten worden beoordeeld en zonodig hadden moeten worden herzien. Omdat u dit niet heeft gedaan handelt u in strijd met artikel 5, vierde lid van het BRZO.]
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
73
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[Keuze 1E: (melden van wijzigingen) Op grond van artikel 6, eerste lid van het BRZO dient u het bevoegd gezag onverwijld schriftelijk in kennis te stellen van: t iedere significante wijziging van de inrichting die betrekking heeft op een of meer onderwerpen waaromtrent in of bij de aanvraag gegevens zijn verstrekt als bedoeld in artikel 5.15a, eerste lid, onder a tot en met f, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, of waaromtrent in de kennisgeving, bedoeld in artikel 26, eerste lid, gegevens zijn verstrekt; t iedere significante wijziging van de processen waarbij een gevaarlijke stof wordt gebruikt; t elke significante wijziging van de inrichting die het risico van zware ongevallen ernstig zou kunnen beïnvloeden; t de sluiting van een installatie. Tijdens de controle is geconstateerd dat: Deze wijziging(en) is (zijn) had u op grond van voormelde bepaling schriftelijk moeten melden aan het bevoegde gezag, te weten [keuze: het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente of het College van Gedeputeerde Staten van de provincie ]. Omdat u dit niet heeft gedaan heeft u in strijd gehandeld met artikel 5, vierde lid van het BRZO.] [keuze 1F: (domino-effecten) Op heeft het bevoegd gezag op grond van artikel 7, eerste lid van het BRZO onder andere uw inrichting aangewezen als inrichting waar de risico’s van een zwaar ongeval zijn vergroot door de ligging ten opzichte van andere inrichtingen (zogenoemde dominoeffecten). Op grond van het derde lid van artikel 7 bent u verplicht met de andere aangewezen inrichtingen de gegevens uit te wisselen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het risico op domino-effecten. Tijdens de controle is geconstateerd dat u geen gegevens heeft uitgewisseld met andere inrichtingen die door het bevoegd gezag zijn aangewezen. Daarmee handelt u in strijd met artikel 7, derde lid van het BRZO.] [Keuze 2: indien zowel paragraaf 2 als paragraaf 3 van het BRZO van toepassing zijn (VRplichtige inrichtingen) dan een of meer van de volgende tekstblokken (2A – 2G opnemen (hangt af van de artikelen die door het bedrijf zijn overtreden)] [keuze 2A: (Veiligheidsrapport) Op grond van de artikelen 9 moet in de inrichting een veiligheidsrapport aanwezig zijn dat de actuele stand van zaken met betrekking tot de veiligheid van de betrokken inrichting weergeeft. Volgens artikel 10 BRZO dient een veiligheidsrapport de gegevens en beschrijvingen te bevatten die staan genoemd in bijlage III van het BRZO. Dat moet op zodanige wijze gebeuren dat wordt aangetoond dat: t een beleid ter voorkoming van zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem is ingevoerd; t de gevaren van zware ongevallen geïdentificeerd zijn en de nodige maatregelen zijn getroffen om die te voorkomen en de gevolgen van dergelijke ongevallen voor mens en milieu te beperken; t het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking van de inrichting samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting voldoende veilig en betrouwbaar zijn; t een intern noodplan, als bedoeld in artikel 22, is gemaakt. Tijdens de controle is geconstateerd dat het veiligheidsrapport dat u op bij het bevoegd gezag heeft ingediend niet (meer) de actuele stand van zaken weergeeft omdat: . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.]
74
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
[keuze 2B: (bij aanvraag Wm-vergunning bepaalde gegevens in VR) Op grond van artikel 13, eerste lid dient bij een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, het veiligheidsrapport mede de gegevens te bevatten, bedoeld in bijlage III, onder 1, onder e, 3°, en onder r van het BRZO. Op heeft u een aanvraag ingediend om een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer tot [keuze: oprichting of verandering] van uw inrichting aan . In het veiligheidsrapport dat u bij deze aanvraag heeft gevoegd ontbreken de volgende gegevens: . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2C: (Evalueren en bijwerken VR) Op grond van artikel 14, eerste lid dient het veiligheidsrapport ten minste eens per vijf jaar te worden geëvalueerd. Een bijgewerkt veiligheidsrapport moet vervolgens onverwijld aan het bevoegde gezag worden gezonden. Geconstateerd is dat u niet binnen de in dit artikel genoemde termijn uw veiligheidsrapport heeft geëvalueerd en een bijgewerkt rapport aan het bevoegd gezag heeft gezonden. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2D: (verstrekken aanvullende inlichtingen) Op grond van artikel 16, vierde lid dienen aanvullende gegevens te worden verstrekt indien een van de in het eerste lid van artikel 16 bedoelde bestuursorganen of de daar bedoelde ambtenaar van oordeel is dat het veiligheidsrapport onvolledig is. Op heeft het bestuur van de Veiligheidsregio u, door tussenkomst van Gedeputeerde Staten van de provincie , op grond van dit artikellid verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken binnen weken. Aan dit verzoek heeft u geen gevolg gegeven. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2E: (Stoffenlijst) Op grond van artikel 21, eerste lid dient u ervoor zorg te dragen dat een bijgewerkte lijst aanwezig is van in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen, die door een ieder kan worden geraadpleegd. Tijdens de controle is geconstateerd [keuze: dat er binnen de inrichting geen lijst aanwezig was van in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen of dat deze lijst niet (volledig) was bijgewerkt. . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2F: (Intern noodplan 1) Op grond van artikel 22, eerste lid dient u een intern noodplan op te stellen voor bij een zwaar ongeval binnen de inrichting ten uitvoer te leggen maatregelen, gericht op het beperken en beheersen van zware ongevallen en de gevolgen ervan voor de werknemers. Het intern noodplan moet ten minste de gegevens en beschrijvingen bevatten, bedoeld in bijlage IV. Tijdens de controle is geconstateerd [keuze: dat er binnen de inrichting geen noodplan aanwezig was of dat dit noodplan niet volledig voldeed aan de eisen. . Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [keuze 2G: (Intern noodplan 2) Op grond van artikel 22, tweede lid dient u ervoor zorg te dragen dat het intern noodplan ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd, beproefd en zonodig gewijzigd. Bij de evaluatie moet u rekening houden met veranderingen die zich in de inrichting hebben voorgedaan, en met nieuwe kennis en inzichten omtrent de bij een zwaar ongeval te nemen maatregelen.
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
75
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Tijdens de controle is geconstateerd dat uw intern noodplan reeds jaar geleden is vastgesteld maar tot op heden niet is geëvalueerd, beproefd en zonodig gewijzigd. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze: Verplichtingen Wvr/Brw] Keuze 1: (als inrichting nog niet is aangewezen) Op grond van artikel 31, vijfde lid, onder a van de Wvr/13, vierde lid van de Brw bent u verplicht het bestuur van de veiligheidsregio de nodige inlichtingen te verstrekken ten behoeve van de uitoefening van de in artikel 31 Wvr bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing van inrichtingen die over een bedrijfsbrandweer moeten beschikken. Op heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente /het bestuur van de veiligheidsregio u verzocht om de volgende gegevens te verstrekken met het oog op een mogelijke aanwijzing van uw inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken: . Aan dit verzoek heeft u niet binnen de daartoe gestelde termijn gevolg gegeven. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] [Keuze 2: (als inrichting is aangewezen) Op heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente /het bestuur van de veiligheidsregio uw inrichting aangewezen als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken. Bij dit aanwijzingsbesluit met kenmerk , zijn eisen gesteld inzake personeel en materieel. Deze eisen zijn opgenomen in de algemene bepalingen die aan de aanwijzingsbeschikking zijn verbonden. Afhankelijk van de situatie kiezen uit de volgende opties. [Keuze 2a: (voldoen aan eisen) Op grond van artikel 31, tweede lid van de Wvr/13, eerste lid van de Brw bent u verplicht ervoor zorg te dragen dat de bedrijfsbrandweer voldoet aan de eisen inzake personeel en materieel die bij het aanwijzingsbesluit zijn gesteld. Bij bovenvermeld aanwijzingsbesluit zijn onder andere de volgende eisen gesteld/algemene bepalingen van toepassing verklaard: Tijdens de controle is geconstateerd dat: . Daarmee handelt u in strijd met de volgende eisen: .] [Keuze 2b: (opvolgen aanwijzingen brandweercommandant) Op grond van artikel 31, zevende lid van de Wvr/13, zesde lid van de Brw bent u verplicht ervoor zorg te dragen dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden, dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.
76
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Op heeft er binnen uw inrichting het volgende plaatsgevonden Bij die gelegenheid heeft de bedrijfsbrandweer van uw inrichting . Aan deze aanwijzing is door de bedrijfsbrandweer geen gevolg gegeven. Daarmee heeft u in strijd gehandeld met voormeld artikel.] [Keuze 2c: (overzicht brandweersterkte) Op grond van artikel 31, zesde lid Wvr/13, vijfde lid van de Brw bent u verplicht voor 1 februari van ieder jaar aan het bestuur van de veiligheidsregio een overzicht toe te zenden van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar. Geconstateerd is dat u het bedoelde overzicht van de bedrijfsbrandweersterkte niet heeft toegezonden. Daarmee handelt u in strijd met voormeld artikel.] Handhavingsbeleid van de veiligheidsregio Op heeft de Veiligheidsregio haar beleid gepubliceerd in met betrekking tot de handhaving van de wettelijke voorschriften op het gebied van industriële veiligheid. In dit beleid is onder andere vastgelegd welke handhavingsmaatregelen worden getroffen indien een overtreding is geconstateerd. Voor de overtredingen die tijdens de controle zijn geconstateerd dient volgens dit beleid [keuze: direct een bestuursrechtelijke sanctie te worden opgelegd of eerst een waarschuwing te worden gegeven.] [Keuze: (NB Indien met een zienswijze brief is aangekondigd dat direct een handhavingsmiddel wordt opgelegd dan kiezen voor keuze 1. Indien eerst een waarschuwingsbrief is verzonden en de overtredingen desondanks niet zijn beëindigd dan kiezen voor keuze 2) [Keuze 1: Voornemen Op heeft de Regionaal Commandant van de Veiligheidsregio u op de hoogte gesteld van zijn voornemen om ons te adviseren bestuursrechtelijke maatregelen tegen te treffen. Daarbij bent u ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld uw zienswijze over dit voornemen naar voren te brengen. [Keuze: Van deze gelegenheid heeft u geen gebruik gemaakt. of Op heeft u uw zienswijze over het voornemen [keuze: met een brief (kenmerk ) kenbaar gemaakt of mondeling tijdens een gesprek met kenbaar gemaakt. Kort samengevat komt uw zienswijze op het volgende neer: Uw zienswijze geeft ons aanleiding tot de volgende reactie. ] [keuze 2: Waarschuwing en hercontrole Op heeft de Regionaal Commandant van de Veiligheidsregio u een brief gezonden waarmee hij u heeft geïnformeerd over de tijdens de controle geconstateerde overtredingen. Daarbij heeft hij u tot de gelegenheid gegeven om deze overtredingen te beëindigen. Tevens heeft de Regionaal Commandant u met deze brief op de hoogte gesteld van zijn voornemen om ons te adviseren bestuursrechtelijke maatregelen tegen te treffen indien de overtredingen niet voor die datum zouden zijn beëindigd. Daarbij bent u ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld uw zienswijze over dit voornemen naar voren te brengen.
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
77
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Tijdens een hercontrole op heeft een medewerker van de Veiligheidsregio geconstateerd dat de hiervoor genoemde overtredingen niet zijn beëindigd.] Zienswijze [Keuze: Van de gelegenheid om uw zienswijze te geven op het voornemen een bestuursrechtelijke maatregel te treffen heeft u geen gebruik gemaakt. of Op heeft u uw zienswijze over het voornemen tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel [keuze: met een brief (kenmerk ) kenbaar gemaakt of mondeling tijdens een gesprek met kenbaar gemaakt. Kort samengevat komt uw zienwijze op het volgende neer: Uw zienswijze geeft ons aanleiding tot de volgende reactie. ] [Keuze: kiezen voor last onder dwangsom of last onder bestuursdwang] [Keuze 1: Last onder dwangsom Gezien de aard en de ernst van de overtreding(en) achten wij het opleggen van een last onder dwangsom het meest geëigende middel om te bewerkstelligen dat daaraan een einde wordt gemaakt. De aard van de overtreden voorschriften verzetten zich daar niet tegen. Gezien de grote belangen uit oogpunt van veiligheid en rampenbestrijding die zijn gediend bij de naleving van de verplichtingen en het geringe belang dat u heeft bij voortzetting van de overtredingen is het opleggen van een last onder dwangsom gelegitimeerd. Onze bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen ontlenen wij aan artikel 56 Wvr en artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Voorheen was dit artikel 10a van de WRZO, artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht). (NB Indien dit besluit op basis van een mandaatbesluit wordt genomen door het bestuur van de maatlat-/veiligheidsregio dan tevens hier het mandaatbesluit met datum en kenmerk noemen.) In verband met de overtreding van gelast ik u het volgende. U dient . (NB de maatregelen die het bedrijf moet treffen om de last uit te voeren dienen zeer nauwkeurig te worden omschreven. Per overtreding van een wettelijk voorschrift moet een last worden geformuleerd) Indien u niet aan deze last voldoet verbeurt u een dwangsom van € per . (NB Per overtreding moet een bedrag worden vermeld. De hoogte van het bedrag moet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de overtreding. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met het economisch voordeel dat het bedrijf heeft door het wettelijk voorschrift niet na te leven. Indien het gaat om een voortdurende overtreding dan moet er een bedrag per tijdseenheid worden opgenomen. Bij andere overtredingen dient er een bedrag per overtreding te worden vermeld) Het bedrag waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is € . De termijn gedurende welke u deze last kunt uitvoeren, zonder dat de dwangsom wordt verbeurd, wordt gesteld op weken na verzending van dit besluit. (NB deze termijn dient zodanig ruim te zijn dat het bedrijf er in redelijkheid aan kan voldoen. Daarnaast kan het slim zijn om de termijn op ten minste zes weken te stellen zodat het samenloopt met de bezwaartermijn. Er kunnen dan in elk geval geen dwangsommen verbeuren gedurende de termijn dat een bezwaarschrift kan worden ingediend.)
78
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Deze begunstigingstermijn is gebaseerd op de tijd die nodig is om de overtredingen op te heffen. De hoogte van de dwangsom is gebaseerd op het economisch voordeel dat zou hebben bij het niet voldoen aan voornoemde verplichtingen. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat van de op te leggen dwangsom een financiële prikkel dient uit te gaan om de overtreding ongedaan te maken. Daartoe heb ik de kosten geschat ]. [Keuze 2: bestuursdwang Gezien de aard en de ernst van de overtreding(en) achten wij toepassing van bestuursdwang het meest geëigende middel om te bewerkstelligen dat daaraan een einde wordt gemaakt. Gezien de grote belangen uit oogpunt van veiligheid en rampenbestrijding die zijn gediend bij de naleving van de verplichtingen en het geringe belang dat u heeft bij voortzetting van de overtredingen is toepassing van bestuursdwang gelegitimeerd. Onze bevoegdheid om een bestuursdwang toe te passen ontlenen wij aan artikel 56 Wvr (Voorheen artikel 10a van de WRZO en artikel 125 van de Gemeentewet). (NB Indien dit besluit op basis van een mandaatbesluit wordt genomen door het bestuur van de maatlat-/veiligheidsregio dan tevens hier het mandaatbesluit met datum en kenmerk noemen.) In verband met de overtreding van gelast ik u het volgende. U dient . (NB de maatregelen die het bedrijf moet treffen dienen zeer nauwkeurig te worden omschreven. Per overtreding van een wettelijk voorschrift moeten de maatregelen worden geformuleerd) U dient deze maatregelen uiterlijk binnen weken na verzending van dit besluit te hebben getroffen. (NB deze termijn dient zodanig ruim te zijn dat het bedrijf er in redelijkheid aan kan voldoen). Indien na afloop van deze termijn de overtreding niet [keuze: is beëindigd of voortduurt of zich herhaalt], zullen wij tot de uitvoering van de bestuursdwang overgaan. Wij zullen dan de volgende maatregelen treffen: . (NB die maatregelen zouden kunnen bestaan uit ontruiming van de inrichting of feitelijke stillegging van een installatie of van de inrichting inclusief verzegeling) De aan de uitoefening van de bestuursdwang verbonden kosten zullen op u worden verhaald.] Bezwaar Tegen deze beschikking kunt u bij ons een bezwaarschrift indienen. De termijn waarbinnen het bezwaarschrift kan worden ingediend bedraagt zes weken na de dag waarop deze beschikking is verzonden. Het bezwaarschrift dient het volgende te bevatten: t een ondertekening; t de naam en het adres van de indiener; t een dagtekening; t een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; t de gronden van het bezwaar (waarom bent u het er niet mee eens). Het niet voldoen aan deze eisen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
79
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Voorlopige voorziening Het indienen van een bezwaarschrift schorst de werking van dit besluit niet. Indien u een bezwaarschrift heeft ingediend kunt u bij de Voorzitter van de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State een verzoek doen om een voorlopige voorziening te treffen (adres: Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Graven¬hage). Naar aanleiding daarvan kan de Voorzitter de werking van het besluit schorsen.
Een afschrift van deze beschikking heb ik gezonden aan: [keuze: t de Arbeidsinspectie t College van Gedeputeerde Staten van de provincie t College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente ]
Hoogachtend, Namens het College van Burgmeester en Wethouders van de gemeente , Het bestuur van de Veiligheidsregio ,
(Na inwerkingtreding van de Wvr is het bestuur van de veiligheidsregio zelf bevoegd en moet de zin “Namens etc.” weg worden gelaten)
80
Bijlage 10 | Voorbeeldbrieven van een beschikking bestuurlijke sanctie bestuursdwang en last onder dwang.
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 11:
Themacontrole organisatie Toelichting: Centraal thema vormt de organisatie van de bedrijfsbrandweer. Voorschriften uit de algemene bepalingen die handelen over de organisatie worden tijdens deze inspectie getoetst. Bedrijven met uitbesteedde bedrijfsbrandweer Inrichtingen kunnen hun bedrijfsbrandweerzorg uitbesteden. Dit laat niet weg dat de algemene bepalingen blijven gelden voor de bedrijven. Van belang is dan om te doorgronden of er op alle punten sluitende afspraken gemaakt zijn met de onderaannemer en of de taken en bevoegdheden op elkaar aansluiten. De inspectie bestaat deels uit een documentenonderzoek en deels uit inspectie cq. interviews. Voor het documentenoverzicht zijn benodigd: t Contract met bedrijfsbrandweer t Bedrijfsnoodplan (actuele versie) t Rapportage van de laatste 4 bedrijfsbrandweeroefeningen. Bij interviews komen aan bod: de meldpost en de portier. Bedrijven met een eigen bedrijfsbrandweerorganisatie Bij bedrijven met een eigen bedrijfsbrandweerorganisatie wordt tijdens deze inspectie verder ingegaan op de borging van de inzetbaarheid van de operationele basissterkte. In aanvulling op onderliggende checklist wordt in deze inspecties nader ingegaan op: t Het te allen tijde beschikbaar zijn van de minimale operationele basissterkte t Het voldoen aan de opleidingseisen uit hoofdstuk 7 van de algemene bepalingen. A.B.
Inspectievragen
4.1
Op het terrein van de inrichting is te allen tijde een operationele basissterkte aanwezig, bestaande uit het minimum aantal mensen zoals genoemd in de aanwijzingsbeschikking t t t
Bevat de operationele basissterkte het minimum aantal mensen zoals genoemd in de aanwijsbeschikking. Is deze operationele basissterkte te allen tijde aanwezig Indien deze wordt verzorgd door een derde, controleer of het aantal personen waarvoor een contract is afgesloten in overeenstemming is met de omvang van de operationele basissterkte
4.5
Binnen een half uur na ontdekken van een incident dient een beslissingsbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding, met kennis van de gebezigde processen, op het terrein aanwezig te zijn. Deze functionaris wordt opgenomen in de organisatiebeschrijving als genoemd in 4.8 van deze algemene bepalingen. t Welke functionaris heeft deze taak t Op welke wijze wordt geborgd dat deze functionaris altijd binnen een half uur ter plaatse is t Zijn de taken en beslissingsbevoegdheden van deze functionaris expliciet beschreven
1.3
Binnen de inrichting is een persoon verantwoordelijk voor: t de periodieke controle van de incidentbestrijdingsmiddelen zoals genoemd in de aanwijsbeschikking en het rapport inzake de bedrijfsbrandweer; t de beproeving van de goede werking van de incident bestrijdingsmiddelen; t het treffen van maatregelen om de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer te behouden; t het actueel houden van het journaal inzake de bedrijfsbrandweer. In het kader van deze controle wordt niet ingegaan op de registratie en uitvoering van onderhoud. t Welke functionaris is verantwoordelijk voor geoefendheid bedrijfsbrandweer en registratie daarvan. t Inzien documenten m.b.t. de laatste 4 bedrijfsbrandweeroefeningen, met daarbij de getroffen maatregelen uit evaluaties. t Oefenregistratie inzien; is deze persoonsgebonden?
Bijlage 11 | Themacontrole organisatie
81
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren A.B.
Inspectievragen
4.7
De taken en verantwoordelijkheden van het personeel van de bedrijfsbrandweerorganisatie zijn bij alle betrokkenen bekend. De taken en verantwoordelijkheden zijn opgenomen in een document en uitgewerkt in een schriftelijke instructie die onderdeel is van het bedrijfsbrandweerbeheersysteem van de inrichting. Beoordeling vindt plaats aan de hand van het protocol met de derde en / of het bedrijfsnoodplan. t Zijn de taken en verantwoordelijkheden van het personeel van de bedrijfsbrandweer vastgelegd en uitgewerkt in een schriftelijke instructie.
4.2
Op het terrein van de inrichting is te allen tijde voldoende opgeleid, beschikbaar en paraat personeel aanwezig om de stationaire en mobiele incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen te bedienen. t t
5.8
Indien ander personeel dan de bedrijfsbrandweer ook stationaire blusinstallaties bedient, moet getoetst worden welke afspraken / randvoorwaarden hiervoor zijn opgenomen. Inventariseer welke stationaire blusinstallaties niet door de bedrijfsbrandweer worden bediend.
Indien niet de volledige voorraad schuimvormend middel met brandweervoertuigen wordt vervoerd, zijn er maatregelen genomen om de aanvullende voorraden adequaat naar de plaats van het incident te transporteren. De aanvullende voorraden zijn ter plaatse voordat de voorraad schuimvormend middel in het brandweervoertuig is verbruikt, uitgaande van een maximale schuimvormendmiddelafname. Indien van toepassing (check a.d.h.v. bedrijfsbrandweerrapport), controleer: t Welke maatregelen zijn genomen voor adequaat transport aanvullende SVM voorraad? t Zijn de aanvullende voorraden tijdig ter plaatse?
9.1
Op het terrein van de inrichting zijn zodanige voorzieningen aanwezig, dat bij incidenten te allen tijde, maar in ieder geval binnen één minuut van het waarnemingspunt, melding kan worden gedaan omtrent aard en plaats van een incident aan een voortdurend bemande meldpost. t t
9.2
Vanuit de in 9.1 genoemde meldpost kan de bedrijfsbrandweer alsmede de overheidsbrandweer te allen tijde onmiddellijk en op een doelmatige manier worden gealarmeerd. t
9.4
Voorbeelden hiervan zijn drukmelders en portofoons. Beschikte elke operator over een portofoon? Wat is de voortdurend bemande meldpost (controlekamer / portier)
Op welke wijze wordt de bedrijfsbrandweer, alsmede de overheidsbrandweer gealarmeerd?
De inrichting beschikt over alarmering-, uitruk- en inzetprocedures ten behoeve van de bedrijfsbrandweer en andere bedrijfsonderdelen die in de noodorganisatie een functie vervullen. De procedures dienen opgenomen te zijn in het bedrijfsbrandweerbeheersysteem. De uitrukken dienen in het bedrijfsbrandweerjournaal te worden geregistreerd. Controleer de aanwezigheid van alarmerings-, uitruk en inzetprocedures ten behoeve van: t Bedrijfsbrandweer t Bedrijfshulpverlening t Manager on Call t Bewaking / portier
10.3
Op het terrein van de inrichting zijn in de nabijheid van de geplande opstelplaats(en) voorzieningen aanwezig om de verbindingscommandowagens van de overheidsbrandweer aan te sluiten op het openbare telefoonnet. Hiertoe is tenminste één 4-polige analoge telefoonaansluiting aanwezig, welke is geschakeld tussen de bedrijfstelefooncentrale en het openbare telefoonnet. Bij gebruik van de aansluiting vindt een automatische omschakeling plaats ten voordele van de verbindingscommandowagen. Bij de aansluiting zijn de betreffende abonneenummers aanwezig. De plaats van deze aansluiting dient bij de bedrijfsbrandweer c.q. de beveiligingsdienst bekend te zijn. Controleer: t Aanwezigheid voorzieningen nabij geplande opstelplaats t Aantal aansluitingen (minimaal 1 noodzakelijk) t Schakeling tussen bedrijfstelefooncentrale en openbaar telefoonnet t Aanwezigheid abonneenummers t Bekendheid beveiligingsdienst met de plaats van deze aansluiting
12.2
De overheidsbrandweer wordt direct bij aankomst voorzien van actuele informatie en begeleiding om doeltreffend te kunnen optreden. Een beschrijving van de verplichtingen die de inrichting heeft betreffende informatievoorziening naar de overheidsbrandweer is opgenomen in bijlage 2 van het model Algemene Bepalingen. In de vigerende Wm-beschikking is vastgelegd welke informatie overhandigd dient te worden aan de bevelvoerder van de brandweer. Check of deze informatie voorhanden is. Daarnaast is de aanwezigheid van de stoffenlijst volgens het BRZO art. 21 van belang.
82
Bijlage 11 | Themacontrole organisatie
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren A.B.
Inspectievragen
12.4
De leidinggevenden binnen de operationele basissterkte hebben kennis van en inzicht in de commandostructuur van de overheidsbrandweer. De noodorganisatie binnen de inrichting dient bij een gezamenlijk optreden aan te sluiten bij de commandostructuur van de overheid. De commandostructuur van de overheid bij een incident zijn de functies bevelvoerder en officier van dienst. Welke functionarissen in de bedrijfsnoodorganisatie zijn de counterpart van deze twee functionarissen.
Bijlage 11 | Themacontrole organisatie
83
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
84
Bijlage 11 | Themacontrole organisatie
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 12:
Themacontrole Onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen Deze controle luidt ‘onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen’ en heeft als doel een controle op de aanwezigheid en de uitvoering en borging van het onderhoud van op het terrein aanwezige mobiele en stationaire brandblus- en koelinstallaties. 0. Inspectie, Onderhoud en testen Doel: Toelichting op een beheerssysteem voor de borging van inspectie, onderhoud en testen van brandveiligheidsvoorzieningen. De NFPA 25 geeft richtlijnen voor inspectie, test en onderhoud. De FSIA geeft een model voor het gehele systeem van onderhoud, inspectie en testen. De BIB is een vertaling van de FSIA en H6 gaat nader in op testen van brandbeveiligingssystemen. Onderhoud is erop gericht om het systeem te laten werken en eventueel te repareren. Inspectie is een periodieke visuele controle van een systeem of gedeelte hiervan om te bepalen of het in orde lijkt en vrij is van fysieke beschadigingen. Test is een procedure om te achterhalen of het systeem voldoet door middel van periodieke fysieke checks. Een test moet worden beschouwd als een follow up van de acceptatietest. Inventariseer: t Heeft het bedrijf een onderhoudssysteem voor de borging van onderhoud, inspectie en test van brandveiligheidsvoorzieningen. t Zijn deze brandveiligheidsvoorzieningen aangemerkt als veiligheidskritisch. t Op welke normen is dit gebaseerd (NFPA 25, FSIA., etc) t Zijn er procedures voor de beoordeling van inspectie- en testgegevens. Deze gegevens kunnen bijvoorbeeld aanleiding geven tot aanpassen inspectiefrequentie, reparatie van onderdelen, aanpassen onderhoudsinterval. t Zijn kritische prestatie eisen vastgesteld. Beoordeling AB 4.6
Voldoet Binnen de inrichting is een persoon verantwoordelijk voor: t De periodieke controle van de incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen zoals genoemd in de aanwijsbeschikking en het rapport inzake de bedrijfsbrandweer; t De beproeving van de goede werking van de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen; t Het treffen van maatregelen om de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer te behouden; t Het actueel houden van het bedrijfsbrandweerjournaal.
Bijlage 12 | Themacontrole Onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen
85
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren 1. Bluswaterpompen Inspectiedoel: Bepalen of de levering van voldoende bluswater te allen tijde is geborgd. Indien van toepassing, dient deskundig personeel aanwezig te zijn voor de bediening van de bluspompen. De goede werking van de bluspompen dient geborgd te zijn in een onderhouds- en inspectieschema. Bluswaterlevering (algemeen) t Voldoet de capaciteit aan het maatgevend bedrijfsbrandweerscenario? t Is er een jockeypomp aanwezig voor het op druk houden van het systeem? Indien niet, hoe snel staat het bluswaternet onder druk? t Is er een blusbootaansluiting of koppelleiding met buurbedrijf? t Zo ja, ook opgenomen in onderhoudsschema? t Is de pompruimte beschermd tegen een externe brand? Backup voorziening (noodgevallen) t Zijn er zowel brandstof als elektrisch aangedreven bluswaterpompen? t Is noodstroom en reservebrandstof aanwezig? Zo ja, voor hoeveel uur? t Is de werkdruk afgestemd op bluswaternet en stationaire voorzieningen? Bediening t Automatisch en/of handmatig t Indien handmatig, is de pompenruimte ook bij calamiteiten direct toegankelijk en is te allen tijde deskundig personeel aanwezig voor de bediening? t Zijn bedieningsinstructies aanwezig? t Is er een storingsalarm. Zo niet, op welke wijze en met welke frequentie wordt gecontroleerd of bluswaterpompen in orde zijn. Onderhoud en inspectie t Indien er sprake van een collectieve voorzieningen (voor meerdere inrichtingen), is vastgelegd wie verantwoordelijk is voor het onderhoud. t Zijn onderhoudsvoorschriften aanwezig t Worden de bluswaterpompen wekelijks getest, hoe lang en door wie (deskundigheid) t Worden de uitkomsten hiervan bijgeschreven in het journaal bedrijfsbrandweer of een logboek t Zijn er kritische meetwaarden benoemd (bijv. toerental, oliepeil, brandstofniveau, ampèrage) en is procedureel vastgelegd wanneer actie ondernomen moet worden. t Is er een procedure / instructie voor de beoordeling van testgegevens en definitie van eventuele vervolgstappen t Zijn taken en verantwoordelijkheden hierbij gedefinieerd? Relevante documentatie t Onderhoudsprocedures t Bedieningsprocedures t Meetwaarden pompcapaciteit en pompdruk t Wekelijkse checklisten motorisch test Beoordeling
Voldoet
AB 5.4
Alle motorisch aangedreven onderdelen van de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen worden wekelijks getest. Indien kan worden aangetoond dat met een lagere testfrequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het bevoegd gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De te testen parameters moeten zodanig gekozen zijn dat de life-cycle van deze onderdelen inzichtelijk wordt en preventief onderhoud tijdig ingepland kan worden. De uitkomsten van deze testen worden bijgeschreven in het bedrijfsbrandweerjournaal en worden minimaal twee jaar bewaard.
AB 8.1
De inrichting beschikt over een bluswatervoorziening zoals omschreven in de op dat moment voor de inrichting geldende vergunning Wet Milieubeheer.
86
Bijlage 12 | Themacontrole Onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren 2. Filters Inspectiedoel In de zuiginlaat of persuitlaat van de bluswaterpompen kunnen filters geplaatst zijn. Is er bij ontwerp en plaatsing van de filters rekening gehouden met het achterliggende bluswatersysteem en maken deze filters deel uit van inspectieprogramma. Voorkomen moet worden dat verstoppingen van filters leiden tot verminderde beschikbaarheid bluswatersysteem. Algemeen t Zijn er filters geplaatst voor de zuiginlaat van de bluswaterpompen t Zijn er filters geplaatst na de persuitlaat van de bluswaterpompen t Zijn deze filters conform ontwerpgrondslagen (o.a. drukval en diameter i.v.m. sprinklerinstallatie) Onderhoud en inspectie t Zijn deze filters opgenomen in een onderhouds- en inspectieprogramma t Zijn kritische waarden benoemd evenals te nemen vervolgstappen Relevante documentatie t Ontwerpinformatie t Inspectieverslagen 3. Bluswaternet Inspectiedoel Is gewaarborgd dat altijd overal op de inrichting over voldoende bluswater beschikt kan worden. Het bluswaternet zal daarom periodiek onderhouden moeten worden. Tweemaal per jaar moet er volgens een doelmatig spoelprogramma gespoeld worden. Een doelmatig spoelprogramma wil zeggen dat het water bewust gestuurd wordt door het bluswaternet, dat alle delen bereikt worden en dat er lang genoeg gespoeld wordt om vervuiling te verwijderen. Algemeen t Is het bluswaternet uitgelegd als een ringleiding t Is er een actuele tekening van het bluswaternet t Is deze tekening beschikbaar voor de bevelvoerder bij calamiteiten t Wordt het systeem alleen gebruikt voor calamiteitenbestrijding of ook voor schoonmaak of productiedoeleinden t Zijn er procedures m.b.t. vorstbescherming Onderhoud en inspectie t Wordt preventief onderhoud uitgevoerd aan bluswaternet; zo ja, waar bestaat die uit? t Zijn de blokafsluiters opgenomen in het onderhoudsprogramma (gangbaarheid en werking) t Wordt periodiek een capaciteitsmeting uitgevoerd aan het bluswaternet. Wordt deze uitgevoerd op de meest ongunstige plaats. Relevante documentatie t Spoelprogramma en resultaten t Preventief onderhoudsprogramma bluswaternet en werkwijze voor periodieke capaciteitsmeting t Resultaten van capaciteitsmetingen Beoordeling
Voldoet
A.B 8.2
Het bluswaternetwerk wordt regelmatig, maar tenminste tweemaal per jaar gespoeld volgens een doelmatig spoelprogramma ten einde zand, stenen en aangroei te verwijderen. Indien op basis van historische metingen kan worden aangetoond dat met een lagere frequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het bevoegd gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De (onderhoud)werkzaamheden worden in het bedrijfsbrandweerjournaal vermeld. Van het bluswatersysteem is altijd een up to date tekening opgenomen in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het doelmatig spoelen van het bluswaternetwerk is opgenomen in bijlage 1 van het model algemene bepalingen.
AB 5.3
De aanwezige incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn aantoonbaar geschikt voor de incidentscenario’s waarop deze middelen zijn toegespitst en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij binnen de inrichting kunnen worden aangetroffen. De hoeveelheden van deze middelen (b.v. schuimvormend middel en bluspoeder) moeten afgestemd zijn op de maatgevende incidentscenario’s uit het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. Deze hoeveelheden moeten daarnaast overeenstemmen met het maximaal benodigde, welke volgen uit de vergunning Wet milieubeheer.
Bijlage 12 | Themacontrole Onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen
87
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren 4. Hydranten en stationaire monitoren Inspectiedoel De goede werking en beschikbaarheid van deze voorzieningen dient geborgd te zijn in een onderhoudsprogramma. Daarnaast dienen deze voorzieningen goed bereikbaar te zijn. Algemeen t Onderlinge afstand van hydranten t Bereikbaarheid van hydranten (tot op 15 meter afstand te benaderen door brandweervoertuig) t Zijn hydranten tegen aanrijden beschermd t Wordt voldaan aan ontwerpnormen (bijv. DIN 3222) t Zijn er procedures m.b.t. vorstbescherming t Is capaciteit en worplengte van stationaire monitoren afgestemd op de aanwezige risico’s t Is bij de plaatsing van monitoren en hydranten rekening gehouden met 3 en 10 kW contouren t Staan deze preventieve middelen niet binnen een passieve LOD (bijv. niet binnen een tankput) Onderhoud en inspectie t Wordt preventief onderhoud uitgevoerd aan hydranten t Op welke wijze wordt de uitvoering hiervan geborgd t Wordt periodiek een capaciteitsmeting uitgevoerd over het aantal hydranten zoals beschreven in voorschrift Wm-vergunning t Wordt preventief onderhoud uitgevoerd aan stationaire monitoren en worden deze periodiek live getest? Relevante documentatie t Tekening bluswaternet t Resultaten van capaciteitsmetingen t Inspectierapporten Visuele inspectie t Bereikbaarheid van hydranten en stationaire monitoren beoordelen t Staat van onderhoud t Blinddeksels aanwezig t Corrosievorming storz-koppelingen t Gangbaarheid van afsluiters Beoordeling
Voldoet
A.B 8.1
De inrichting beschikt over een bluswatervoorziening zoals omschreven in de op dat moment voor de inrichting geldende vergunning Wet milieubeheer.
AB 5.2
De incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn bedrijfszeker, voor onmiddellijk gebruik gereed en goed bereikbaar. De wijze waarop de inrichting bovenstaande kwaliteitseisen voor de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen waarborgt via testen en een onderhouds- en inspectiesysteem dient inzichtelijk te zijn gemaakt in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Bij (preventieve) onderhoudswerkzaamheden, waarbij deze middelen buiten bedrijf gaan, dient het bedrijf vervangende en gelijkwaardige maatregelen te nemen, dan wel wordt aantoonbaar de procesvoering aangepast aan het gewijzigde veiligheidsniveau. Gebreken die de technische integriteit nadelig beïnvloeden dienen zo spoedig mogelijk, doch binnen 1 maand na constateren adequaat te worden opgeheven. Echter in het geval de operationaliteit van de (bedrijfs-) brandweer door het gebrek in geding is, zal het gebrek onmiddellijk verholpen dienen te worden. Indien dit niet mogelijk is, dient vervangend en gelijkwaardig materiaal te worden ingezet of dient de procesvoering aangepast te worden. Bij inzet van vervangend materiaal dient dit opgenomen te worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds -en inspectiesysteem voor de incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen is opgenomen in bijlage 1 van het model algemene bepalingen.
88
Bijlage 12 | Themacontrole Onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren 5. Schuimvormend middel Inspectiedoel Het schuimvormend middel dient periodiek op kwaliteit gecontroleerd te worden. Naast de algemene controle op vliesvorming, verontreiniging en sedimentatie moeten richtlijnen van fabrikant gevolgd worden inzake controles en opslag. Algemeen t Wordt het SVM jaarlijks gecontroleerd op vliesvorming, verontreinigingen en sedimentatie t Wordt het SVM op een goede wijze opgeslagen, zodat de kwaliteit gehandhaafd blijft t Komt de wijze van opslag overeen met de richtlijnen van de fabrikant t Zijn er procedures voor het vervoer van SVM naar de plaats incident t Is het type SVM aantoonbaar afgestemd op de aanwezige producten Onderhoud en inspectie t Vliesvorming, verontreiniging en sedimentatie conform AB 2.5 t Fysische eigenschappen (pH, viscositeit, dichtheid) volgens richtlijnen fabrikant. Relevante documentatie t Specificatie SVM en richtlijnen fabrikant t Testrapporten Visuele inspectie t Opslag SVM Beoordeling
Voldoet
AB 5.3
De aanwezige incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn aantoonbaar geschikt voor de incidentscenario’s waarop deze middelen zijn toegespitst en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij binnen de inrichting kunnen worden aangetroffen. De hoeveelheden van deze middelen (b.v. schuimvormend middel en bluspoeder) moeten afgestemd zijn op de maatgevende incidentscenario’s uit het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. Deze hoeveelheden moeten daarnaast overeenstemmen met het maximaal benodigde welke volgen uit de vergunning Wet milieubeheer.
A.B. 5.8
Indien niet de volledige voorraad schuimvormend middel met brandweervoertuigen wordt vervoerd, zijn er maatregelen genomen om de aanvullende voorraden adequaat naar de plaats van het incident te transporteren. De aanvullende voorraden zijn ter plaatse voordat de voorraad schuimvormend middel in het brandweervoertuig is verbruikt, uitgaande van een maximale schuimvormendmiddelafname.
A.B 5.5
Het schuimvormende middel in iedere opslageenheid moet zodanig worden bewaard en opgeslagen dat deze aan de specificaties van de fabrikant blijft voldoen. Hiervoor moeten door de fabrikant opgestelde inspectie –en onderhoudseisen aantoonbaar aangehouden worden of het schuimvormend middel moet ten minste één maal per jaar (periodiek) worden geïnspecteerd (zie bijlage 1). De tanks, leidingen, pakkingen en appendages mogen niet door het middel kunnen worden aangetast. In het geval dat meerdere opslageenheden schuimvormend middel met hetzelfde batchnummer en/of dezelfde productiedatum onder gelijke condities worden opgeslagen, kan na goedkeuring van het Bevoegd Gezag, volstaan worden met minimaal twee representatieve monsters uit twee verschillende van deze opslageenheden te testen. Dit geldt niet voor de jaarlijkse inspectie. De resultaten van de inspecties en controles dienen te worden bijgehouden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van de inspectie- en onderhoudseisen van het schuimvormend middel is opgenomen in bijlage 1 van het model algemene bepalingen
Bijlage 12 | Themacontrole Onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen
89
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren 6. Stationaire voorzieningen Inspectiedoel De stationaire voorzieningen moeten tenminste eenmaal per jaar getest worden, tenzij het een gecertificeerde installatie is. Hiertoe dienen deze voorzieningen opgenomen te zijn in een onderhoudsprogramma. Type installaties: t Installaties voor koeling (tanks, gasbollen) t Schuimblussystemen t Deluge-installaties in procesinstallatie t Sprinkler-installatie in procesinstallatie I. t t t
Gecertificeerde installaties PVE Inspectiecertificaten Logboeken
II. Niet-gecertificeerde installaties t Wat zijn de uitgangspunten van de installatie (wat moet deze installatie kunnen, capaciteiten, hoeveelheden SVM, randvoorwaarden). Vgl met documenten als NFPA 11, CPR 9-2/3 t Bij inspectie dient van de installatie een document aanwezig te zijn met uitgangspunten en ontwerpcriteria t Door wie is de installatie aangelegd (is de installateur erkend volgens LPS 1233) t Is er tijdens het ontwerp en bouw alleen gebruik gemaakt van approved of listed materiaal (FM, NFPA, VdS). t Is er een overzichtelijke componentenlijst en een logboek waar vervanging in wordt geregistreerd? Onderhoud en inspectie t Opgenomen in een onderhouds- en inspectieschema t Wordt eenmaal per jaar een test uitgevoerd en wordt de installatie hierbij in gebruik gesteld? t Wordt hierbij visueel het sproeipatroon beoordeeld Beoordeling
Voldoet
A.B 5.2
De incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn bedrijfszeker, voor onmiddellijk gebruik gereed en goed bereikbaar. De wijze waarop de inrichting bovenstaande kwaliteitseisen voor de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen waarborgt via testen en een onderhouds- en inspectiesysteem dient inzichtelijk te zijn gemaakt in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Bij (preventieve) onderhoudswerkzaamheden, waarbij deze middelen buiten bedrijf gaan, dient het bedrijf vervangende en gelijkwaardige maatregelen te nemen, dan wel wordt aantoonbaar de procesvoering aangepast aan het gewijzigde veiligheidsniveau. Gebreken die de technische integriteit nadelig beïnvloeden dienen zo spoedig mogelijk, doch binnen 1 maand na constateren adequaat te worden opgeheven. Echter in het geval de operationaliteit van de (bedrijfs-) brandweer door het gebrek in geding is, zal het gebrek onmiddellijk verholpen dienen te worden. Indien dit niet mogelijk is dient vervangend en gelijkwaardig materiaal te worden ingezet of dient de procesvoering aangepast te worden. Bij inzet van vervangend materiaal dient dit opgenomen te worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds -en inspectiesysteem voor de incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen is opgenomen in bijlage 1 van het model algemene bepalingen.
AB 5.7
De stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen, zijnde koel- en blusvoorzieningen of installaties met een vergelijkbare werking, worden minimaal éénmaal per jaar (periodiek) tijdens een functionele test volledig in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak. Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen (zie nota van toelichting). Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het bedrijfsbrandweerjournaal worden de testen, inspecties en onderhoud geregistreerd. De certificaten en de daarbij horende inspectierapporten hiervan worden in het bedrijfsbrandweerjournaal opgenomen en zodanig bewaard dat de life-cycles van deze installaties bij het bedrijf inzichtelijk zijn. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem van deze stationaire installaties is opgenomen in bijlage 1 van het model algemene bepalingen.
90
Bijlage 12 | Themacontrole Onderhoud brandbestrijdingsvoorzieningen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 13:
Themacontrole scenario’s Toelichting: Centraal thema vormt het doorlopen van maatgevend scenario of een geloofwaardig scenario. Eén scenario wordt geanalyseerd, na wordt gegaan of een goede doelmatige bestrijding van het scenario plaats kan vinden. Voorschriften uit de algemene bepalingen die betrekking hebben op het bestrijden van het scenario worden tijdens deze inspectie getoetst. De inspecteur selecteert zelf een scenario. In het door het bedrijf ingediende Bedrijfsbrandweerrapport zijn de maatgevende en de geloofwaardige scenario’s beschreven. Aan de hand van een maatgevend scenario, of maatgevende scenario’s wordt de hoogte van de materiële en personele sterkte bepaald. Indien een scenario tijdens een voorgaande inspectie is doorgelicht, wordt een ander scenario doorlopen. Aan de hand van een fictieve tijdslijn wordt het scenario stap voor stap doorlopen (van ontdekking tot nafase). Er zijn drie onderwerpen te onderscheiden, namelijk: t theoretisch kader; t organisatie en t middelen Theoretisch kader Het bedrijf heeft het scenario ingediend. Het besluit bedrijfsbrandweren, het RIB en de eisen die aan de scenario’s zijn gesteld liggen hieraan ten grondslag. Bij dit onderdeel wordt nagegaan of het ingediende scenario nog reëel is en of er veranderingen in en om de inrichting plaats hebben gevonden. Doel hiervan is inventariseren of de aanwijsbeschikking nog reëel is. De resultaten zijn voor intern gebruik en worden teruggekoppeld aan de opstellers van de aanwijsbeschikking. Een medewerker met bijvoorbeeld de functie van Safety Officer zou hiervoor kunnen worden geïnterviewd. Organisatie Een goede bestrijding van het incident is afhankelijk van de organisatorische maatregelen die zijn getroffen. Nagegaan kan worden of procedures aanwezig zijn, of deze correct zijn en of deze maatregelen bij de medewerkers bekend zijn. Doel hiervan is nagaan of organisatorische maatregelen zijn geborgd. Om na te gaan of de organisatorische maatregelen zijn getroffen, zou een Panel Operator of een Wachtchef kunnen worden geïnterviewd. Middelen Naast een theoretische onderbouwing en procedures dienen de middelen voor de bestrijding aanwezig en bruikbaar te zijn. Zo is het van belang dat stationaire middelen die in het scenario zijn beschreven niet binnen de 1, 3 of 10 KW/m2 liggen (afhankelijk van de wijze van bediening). Stationaire voorzieningen moeten bruikbaar (is het onderhouden) en doelmatig zijn (zit er geen obstakel tussen de voorziening en het te koelen object). Doel van dit onderdeel is borgen dat de incidentbestrijding plaats kan vinden en de inrichting bewust maken van consequenties die acties kunnen hebben. Een medewerker van de afdeling Technische Dienst of een medewerker in de functie van Safety Officer zou hierbij kunnen worden geïnterviewd. De inspectievragen zijn aan de hand van het uitgekozen scenario. Een algemene checklist is hierdoor bijna niet realiseerbaar. De inspecteur heeft daardoor meer vrijheid tijdens de inspecties en kan eigen creativiteit hier in kwijt. Er zijn wel een aantal voorbeeld vragen weergegeven, die kunnen als leidraad worden gebruikt.
Bijlage 13 | Themacontrole scenario’s
91
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren A.B.
Inspectieonderwerpen
safety officer
Inleidend t Hebben zich sinds hett indienen van hett bedrijfsbrandweerrapportt wijzigingen mett betrekking tott de risico’s binnen hett bedrijff voorr gedaan? t Zijn de maatgevende scenario’s nog reëel?? (zelff bepalen) t Zijn err vernieuwde inzichten in de bestrijdingstactieken?? Is de beschreven wijze van bestrijding nog actueel? t Is de hoogte van de aanwijzing reëel?? (zelff bepalen) t Is hett bedrijff voornemens aanpassingen te doen op de toegepaste LOD’s? Ontdekken en melden
9.1 safety officer en wachtchef
Op het terrein van de inrichting zijn zodanige voorzieningen aanwezig, dat bij incidenten te allen tijde, maar in ieder geval binnen één minuut van het waarnemingspunt, melding kan worden gedaan omtrent aard en plaats van een incident aan een voortdurend bemande meldpost. t t t
Hett uitgekozen incidentt vindtt plaats, hoe wordtt ditt gemeld? Op welke wijze is de snelle melding geborgd? Waarr is de voortdurend d bemande meldpost?
Alarmeren 9.2 panel operator/ portier
Vanuit de in 9.1 genoemde meldpost kan de bedrijfsbrandweer alsmede de overheidsbrandweer te allen tijde onmiddellijk en op een doelmatige manier worden gealarmeerd. t t
12.1 panel operator/ portier
Het incident is gemeld, hoe worden de bedrijfsbrandweer en de overheidsbrandweer gealarmeerd? Is de medewerkerr op de meldpostt bekend d mett de alarmeringsprocedure?? Is err een schriftelijke procedure?
Van elk niet voorzienbaar bijzonder voorval wordt melding gedaan aan de overheid conform de CIN-procedure. t t t
Wordtt op basis van de melding een CIN-melding gemaakt? Is err een procedure CIN-melding? Wie maaktt de afweging om een CIN-melding te doen. Watt zijn de criteria (in de Wmvergunning staan soms andere voorschriften dan in de AB)?
Aanrijden 10.1 safety officer
De bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer beschikt over verbindingsmiddelen waarmee rechtstreeks verbinding wordt onderhouden met de in 9.1 genoemde post. t
Alleen indien hett bedrijff een eigen bedrijfsbrandweerr heeft; hoe wordtt de verbinding mett de meldpostt onderhouden?
Aankomst 10.2 portier
Bij aankomst van de overheidsbrandweer wordt de bevelvoerder van de eerst aankomende eenheid voorzien van verbindingsmiddelen, waarmee contact kan worden onderhouden met de bevelvoerder of leidinggevende van de bedrijfsbrandweer en de in 9.1 genoemde post. t
12.2 panel operator/ portier
Is geborgd d datt de eerste bevelvoerderr kan beschikken overr een portofoon?
De overheidsbrandweer wordt direct bij aankomst voorzien van actuele informatie en begeleiding om doeltreffend te kunnen optreden. Een beschrijving van de verplichtingen die de inrichting heeft betreffende informatievoorziening naar de overheidsbrandweer is opgenomen in bijlage 2 van het model algemene bepalingen. t t t
Hett incidentt vindtt nu plaats, welke stofinformatie wordtt gegeven? ? Hoe wordtt de informatie verkregen? Welke informatie wordtt bijj aankomstt van de overheidsbrandweerr overhandigd? Zijn de documenten die worden overhandigd d in hardcopy y aanwezig? ? Zo nee, indien deze worden uitgeprintt is de apparatuurr voorzien van noodstroom?
Naar incident 12.3 wacht chef/ safety officer
Bij aankomst van de overheidsbrandweer is een gids of andere gelijkwaardige voorziening aanwezig en beschikbaar om de overheidsbrandweer de plaats van het incident op adequate en veilige wijze te laten bereiken. t t
92
Is err voldoende personeell beschikbaar, zodatt err een gids kan worden geleverd? ? Wordtt err een gids aangewezen, doorr wie? Is de plaats van hett incidentt bereikbaarr (conform scenario).
Bijlage 13 | Themacontrole scenario’s
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Inzet 5.1 safety officer
Op het terrein van de inrichting zijn te allen tijde ten behoeve van de operationele basissterkte de middelen aanwezig zoals in de aanwij¬zingsbeschik¬king zijn genoemd. t
5.2 safety officer/ TD’er
De incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn bedrijfszeker, voor onmiddellijk gebruik gereed en goed bereikbaar. De wijze waarop de inrichting bovenstaande kwaliteitseisen voor de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen waarborgt via testen en een onderhouds- en inspectiesysteem dient inzichtelijk te zijn gemaakt in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Bij (preventieve) onderhoudswerkzaamheden, waarbij deze middelen buiten bedrijf gaan, dient het bedrijf vervangende en gelijkwaardige maatregelen te nemen, dan wel wordt aantoonbaar de procesvoering aangepast aan het gewijzigde veiligheidsniveau. Gebreken die de technische integriteit nadelig beïnvloeden dienen zo spoedig mogelijk, doch binnen 1 maand na constateren adequaat te worden opgeheven. Echter in het geval de operationaliteit van de (bedrijfs-) brandweer door het gebrek in geding is, zal het gebrek onmiddellijk verholpen dienen te worden. Indien dit niet mogelijk is dient vervangend en gelijkwaardig materiaal te worden ingezet of dient de procesvoering aangepast te worden. Bij inzet van vervangend materiaal dient dit opgenomen te worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds -en inspectiesysteem voor de incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen is opgenomen in bijlage 1 van het model algemene bepalingen. t t t t
t 5.3 safety officer
Is het blusmateriaal afgestemd op de stof?
Het schuimvormende middel in iedere opslageenheid moet zodanig worden bewaard en opgeslagen dat deze aan de specificaties van de fabrikant blijft voldoen. Hiervoor moeten door de fabrikant opgestelde inspectie –en onderhoudseisen aantoonbaar aangehouden worden of het schuimvormend middel moet ten minste één maal per jaar (periodiek) worden geïnspecteerd (zie bijlage 1). De tanks, leidingen, pakkingen en appendages mogen niet door het middel kunnen worden aangetast. In het geval dat meerdere opslageenheden schuimvormend middel met hetzelfde batchnummer en/of dezelfde productiedatum onder gelijke condities worden opgeslagen, kan na goedkeuring van het Bevoegd Gezag, volstaan worden met minimaal twee representatieve monsters uit twee verschillende van deze opslageenheden te testen. Dit geldt niet voor de jaarlijkse inspectie. De resultaten van de inspecties en controles dienen te worden bijgehouden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van de inspectie- en onderhoudseisen van het schuimvormend middel is opgenomen in bijlage1 van het model algemene bepalingen. t
5.4 safety officer/ TD’er
Zijn voor de bestrijding benodigde middelen inzetbaar en bereikbaar? Zijn de middelen voldoende onderhouden? Is voldoende bluswater geborgd? (ook artikel 8.2) Zijn voor de bestrijding benodigde middelen inzetbaar? Indien deze niet bruikbaar zijn, hoe lang is dit al het geval? Wanneer wordt dit opgeheven? Zijn aanvullende voorzieningen ingezet? Wat is de oorzaak van het defect? Had dit voorkomen kunnen worden?
De aanwezige incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn aantoonbaar geschikt voor de incidentscenario’s waarop deze middelen zijn toegespitst en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij binnen de inrichting kunnen worden aangetroffen. De hoeveelheden van deze middelen (b.v. schuimvormend middel en bluspoeder) moeten afgestemd zijn op de maatgevende incidentscenario’s uit het rapport inzake de bedrijfsbrandweer. Deze hoeveelheden moeten daarnaast overeenstemmen met het maximaal benodigde welke volgen uit de vergunning Wet milieubeheer. t
5.5 safety officer/ TD’er
Zijn de middelen als genoemd in het scenario aanwezig?
Indien in het scenario met schuim geblust dient te worden, wordt dit jaarlijks gecontroleerd?
Alle motorisch aangedreven onderdelen van de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen worden wekelijks getest. Indien kan worden aangetoond dat met een lagere testfrequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het bevoegd gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De te testen parameters moeten zodanig gekozen zijn dat de life-cycle van deze onderdelen inzichtelijk wordt en preventief onderhoud tijdig ingepland kan worden. De uitkomsten van deze testen worden bijgeschreven in het bedrijfsbrandweerjournaal en worden minimaal twee jaar bewaard. t t
Indien de benodigde incidentbestrijdingsmiddelen motorisch worden aangedreven, worden deze wekelijks getest? Worden de resultaten bijgehouden in een journaal?
Bijlage 13 | Themacontrole scenario’s
93
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Inzet 5.7 safety officer/ TD’er
De stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen, zijnde koel- en blusvoorzieningen of installaties met een vergelijkbare werking, worden minimaal éénmaal per jaar (periodiek) tijdens een functionele test volledig in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak. Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen (zie nota van toelichting). Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het bedrijfsbrandweerjournaal worden de testen, inspecties en onderhoud geregistreerd. De certificaten en de daarbij horende inspectierapporten hiervan worden in het bedrijfsbrandweerjournaal opgenomen en zodanig bewaard dat de lifecycles van deze installaties bij het bedrijf inzichtelijk zijn. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem van deze stationaire installaties is opgenomen in bijlage 1 van het model algemene bepalingen. t t t
5.6 safety officer/ TD’er
De mobiele incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen worden in een speciaal hiervoor bestemde, doelmatige ruimte ondergebracht. De ruimte moet beschermd zijn tegen weersinvloeden en altijd bereikbaar zijn. t
5.8 safety officer
Indien voor de bestrijding van het incident stationaire blusinstallaties nodig zijn, zijn deze in goede staat en voor onmiddellijk gebruik gereed? Worden de stationaire blusinstallaties eenmaal per jaar getest? Is de installatie gecertificeerd?
Indien in het scenario mobiele incidentbestrijdingsmiddelen voorkomen, waar zijn deze ondergebracht?
Indien niet de volledige voorraad schuimvormend middel met brandweervoertuigen wordt vervoerd, zijn er maatregelen genomen om de aanvullende voorraden adequaat naar de plaats van het incident te transporteren. De aanvullende voorraden zijn ter plaatse voordat de voorraad schuimvormend middel in het brandweervoertuig is verbruikt, uitgaande van een maximale schuimvormendmiddelafname. t
Is er voldoende schuimvormendmiddel voor de bestrijding van het incident aanwezig? Hoe wordt dit geborgd?
6.1 safety officer
De personen die dienst doen als manschap (voorheen “brandwacht”) zijn minimaal in het bezit van rijksdiploma “manschappen”, conform het Besluit Rijksexamen brandweeropleidingen. Indien zij een aansturende functie (maximaal 2 personen) hebben is de minimum opleidingseis het niveau van het diploma hoofdbrandwacht conform het Besluit Rijksexamens brandweer-opleidingen. (alleen bij eigen bedrijfsbrandweer)
6.2 safety officer
Iedere bevelvoerder is minimaal opgeleid tot het niveau rijksdiploma “Onderbrandmeester” conform het Besluit Rijksexamens brandweeropleidingen. (alleen bij eigen bedrijfsbrandweer)
6.3 safety officer
Een chauffeur/ pompbediener is, naast het gestelde in 6.1 van deze algemene bepalingen, tevens in het bezit van de module “pompbediener” conform het Besluit Rijksexamens brandweeropleidingen. (alleen bij eigen bedrijfsbrandweer)
6.5 safety officer
Indien in de operationele basissterkte gaspakdragers zijn opgenomen, dienen deze over het certificaat “gaspakdrager” te beschikken conform het Besluit Rijksexamens Brandweeropleidingen. (alleen bij eigen bedrijfsbrandweer)
6.4 safety officer
De personen, welke belast zijn met het ter plaatse brengen van (brandweer) voertuigen, waarvoor een rijbewijs van een desbetreffende categorie voor het besturen is vereist, dienen in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs van de desbetreffende categorie. (alleen bij eigen bedrijfsbrandweer) Nafase
safety officer
t t
94
Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan het evalueren van incidenten en oefeningen. Worden de leerpunten opgepakt? Is er sprake van nazorg voor de betrokken medewerkers?
Bijlage 13 | Themacontrole scenario’s
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 14:
Checklist beoordeling oefenplannen CHECKLIST OEFENPROGRAMMA BEDRIJFSBRANDWEREN Bedrijf:
Datum:
Oefenprogramma:
Ingediend:
Inspecteur:
Oordeel:
Bedrijven welke een bedrijfsbrandweer hebben welke is aangewezen zoals bedoelt in het besluit bedrijfsbrandweren dienen te voldoen aan een aantal bij de aanwijzingsbeschikking behorende voorschriften; de zogenaamde ‘ algemene bepalingen’. Hoofdstuk zeven van deze algemene bepalingen bevat eisen met betrekking tot de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer. Een aangewezen bedrijf dient elk jaar een oefenrooster en oefenprogramma in te dienen bij de het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan na beoordeling van dit oefenprogramma eventueel aanvullende eisen stellen. Vraag
Bep.
Ja
Nee
Bij een bedrijfsbrandweer is door de 24-uurs bezetting, sprake van meerdere operationele ploegen. Dit dient in het oefenrooster tot uitdrukking te komen. a.
Is er een oefenrooster en oefenprogramma ingediend?
7.1
Vermeldt het oefenrooster: b.
Wie er wordt beoefend?
7.1
c.
Wanneer er wordt geoefend?
7.1
Het oefenprogramma voor de bedrijfsbrandweer moet er op gericht zijn om de aanwezige (brandgevaarlijke) risico’s op het bedrijfsterrein te kunnen bestrijden. Dit is in overeenstemming met de omschrijving van het begrip bedrijfsbrandweerorganisatie. Elke operationele ploeg behoort hetzelfde kennisniveau te bezitten. Dit dient in het oefenprogramma tot uitdrukking te komen. d.
Is er een oefenprogramma ingediend?
7.1
e.
Worden er per oefening oefendoelen gesteld? .
Toel.
Bevat het oefenprogramma relevante onderdelen om: f.
De kennis van het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven?
7.2
g.
De vaardigheden van het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven?
7.2
Bevat het oefenprogramma onderdelen welke: h.
De kennis en vaardigheden omtrent de inrichting op een voldoende niveau brengen en waarborgen?
7.2
i.
Indien in de operationele basissterkte een chauffeur/ pompbediener is opgenomen: De kennis en vaardigheden omtrent de inzet van chauffeur/ pompbediener op een voldoende niveau brengen en waarborgen.
6.3
j.
Indien in de operationele basissterkte gaspakdragers zijn opgenomen: De kennis en vaardigheden omtrent de inzet van gaspakdragers op een voldoende niveau brengen en waarborgen.
6.5
k.
De kennis omtrent de werking van de aanwezige incidentbeheersmiddelen op een voldoende niveau brengen en waarborgen?
6.6
l.
De vaardigheden omtrent de werking van de aanwezige incidentbeheersmiddelen op een voldoende niveau brengen en waarborgen?
6.6
m.
De kennis omtrent de werking van de beschikbare incidentbestrijdingsmiddelen op een voldoende niveau brengen en waarborgen?
6.6
Bijlage 14 | Checklist beoordeling oefenplannen
95
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Vraag
Bep.
n.
De vaardigheden omtrent de werking van de beschikbare incidentbestrijdingsmiddelen op een voldoende niveau brengen en waarborgen?
6.6
o.
Kennis en inzicht in de commandostructuur van de overheidsbrandweer bij leidinggevenden binnen de operationele basissterkte op niveau brengen en waarborgen?
12.4
p.
Het aansluiten van de interne noodorganisatie op de commandostructuur van de overheid op niveau brengen en waarborgen?
12.4
Ja
Nee
1. Algemeen Datum: Tijdstip aanvang: Inspecteur: Bedrijf: Locatie: Contactpersoon: Telefoon/email
In onderstaande checklist wordt verwezen naar het Model Algemene Bepalingen voor Bedrijfsbrandweren. 2. Aanwijsbeschikking 1
Wat is de totale omvang van de bedrijfsbrandweer?
Personen
2
Omvang van eigen bedrijfsbrandweerzorg:
Personen
3
Omvang van bedrijfsbrandweerzorg uitbesteed:
Personen
Nr.
AB.
Omschrijving
4
7.1
Heeft het bedrijf een oefenprogramma ingediend?
5
7.1
Heeft het bedrijf een oefenrooster ingediend?
6
7.1
Is de oefening in overeenstemming met het ingediende oefenprogramma en –rooster?
Voldoet?
Opm.
3. Coördinatie Oefening Onderstaande vragen hebben betrekking op de organisatie van de oefening. Een oefening bestaat uit een voorbereiding, daadwerkelijke uitvoering en evaluatie. Deze elementen dienen aanwezig te zijn. Leermomenten en tekortkomingen dienen als actiepunt opgevoerd te worden in de evaluatie. Nr.
AB.
Omschrijving
7
7.2
Is er een oefendraaiboek opgesteld?
8
7.2
Is er een algemene oefendoelstelling geformuleerd?
9
7.2
Zijn er specifieke oefendoelstellingen benoemd ten aanzien van kennis en vaardigheden van de bedrijfsbrandweer?
10
7.2
Is het oefenscenario realistisch en afgestemd op de risico’s die op het bedrijf aanwezig zijn?
11
7.2
Zijn er observatoren aanwezig?
12
7.2
Wordt de oefening geëvalueerd met de betrokken deelnemers?
13
7.2
Vindt er registratie plaats van de oefening en deelnemers?
14
7.2
Draagt de oefening bij aan het opdoen van kennis en vaardigheden ten aanzien van de inrichting alsmede de bediening van incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen?
96
Bijlage 14 | Checklist beoordeling oefenplannen
Voldoet?
Opm.
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren 4. Inhoud Oefening Oefenscenario: Oefendoelen: Samenvatting oefening:
5. Geoefendheid Bedrijfsbrandweer* Nr.
AB.
Omschrijving
Voldoet?
Opm.
Blijkt uit de oefening dat de bedrijfsbrandweer beschikt over voldoende kennis en vaardigheden ten aanzien van (indien van toepassing): 15
7.2
De inrichting
16
3.7
De werking en bediening van stationaire incidentbestrijdingsmiddelen?
17
3.8
De werking en bediening van aanwezige incidentbeheersmiddelen?
18
3.5
Het gebruik van gaspak?
* Dit betreft: Eigen bedrijfsbrandweer / Uitbesteedde bedrijfsbrandweer
6. Controle overige Algemene Bepalingen Nr.
AB.
Omschrijving
19
4.7
Zijn de taken en verantwoordelijkheden van het personeel van de bedrijfsbrandweer bij alle betrokkenen bekend. (De taken en verantwoordelijkheden dienen te zijn opgenomen in een document en uitgewerkt in een schriftelijke instructie)
20
5.2
Waren de tijdens de oefening ingezette incidentbestrijdingsmiddelen bedrijfszeker, voor onmiddellijk gebruik gereed en goed bereikbaar?
21
9.2
Worden de bedrijfsbrandweer en de overheidsbrandweer onmiddellijk en op een doelmatige manier gealarmeerd?
22
10.1
Heeft de bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer verbindingsmiddelen, waarmee rechtstreeks verbinding wordt onderhouden met de meldpost?
23
10.2
Krijgt de bevelvoerder van de overheidsbrandweer verbindingsmiddelen voor contact met bevelvoerder bedrijfsbrandweer en meldpost?
24
12.2
Wordt de overheidsbrandweer bij aankomst voorzien van informatie om doeltreffend te kunnen optreden?
25
12.3
Wordt de overheidsbrandweer opgevangen door een gids?
26
12.4
Is er kennis en inzicht in de commandostructuur van de overheidsbrandweer?
27
11.5
Is de bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer als zodanig herkenbaar (bijvoorbeeld door middel van een enkele band om de helm)
28
11.4
Is de eigen bedrijfsbrandweer te onderscheiden van de overheidsbrandweer?
Bijlage 14 | Checklist beoordeling oefenplannen
Ja
Nee
opm
97
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren 7. Opmerkingen opm
Omschrijving
Overige opmerkingen
8. Akkoord Akkoord Manager Industriële Veiligheid:
98
Bijlage 14 | Checklist beoordeling oefenplannen
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 15:
Soort voorschrift
Considerans
V
G
A
Kern
Handhavingsinsturment
Ernst
-
Omschrijving
Handhaafbaar
Art
Doel
Checklist Handhaving per Algemene Bepaling
DS
Maximaal bedrag
Redelijke termijn
180000
3 maanden
3.1
Bedrijfsbrandweerbeheerssysteem
V
M
C
Resterend
DS
?
-
3.2
Bedrijfsbrandweerjournaal
V
M
A
Kern
DS
10000
1maand
4.1
operationele basissterkte aanwezig
IV
G
A
Kern
BD
-
direct
4.2
aanwezigheid deskundig personeel voor bediening middelen
IV
M
B
Aanvullend
DS
30000
1 maand
4.3
brandweerploeg
IV
M
B
Aanvullend
DW
10000
1 maand
4.4
personeel lichamelijk goedgekeurd
IV
G
B
Aanvullend
DW
5000
1 maand
4.5
binnen half uur beslissend persoon aanwezig
III
S
A
Aanvullend
PV
?
?
4.6
Verantwoordelijk persoon
II
G
A
Aanvullend
DS
30000
1 maand
4.7
bekendheid taken en procedures
V
G
B
Resterend
DS
1000
1 maand
4.8
organisatiebeschrijving
V
G
B
Aanvullend
DS
5000
1 maand
5.1
altijd middelen aanwezig
IV
G
A
Aanvullend
DS
10000
1 maand
5.2
middelen zijn altijd bedrijfszeker en bereikbaar
IV
M
A
Kern
DS
50000
1 maand
5.2
gebreken onmiddellijk verhelpen/vervangen
IV
G
A
Aanvullend
PV
?
?
5.2
gebreken binnen 1 week verhelpen
IV
G
A
Aanvullend
DS
1000
1 week
5.2
registratie vervangende materialen in brandweerjournaal
V
G
C
Resterend
DS
500
1 maand
5.3
middelen afgestemd
IV
M
A
Kern
DS
10000
1 maand
5.4
testen motorisch aangedreven middelen
IV
S
B
Aanvullend
DS
1000
1 maand
5.4
testen in bedrijfsbrandweerjournaal
V
G
C
Resterend
DS
1000
1 maand
5.5
SVM op juiste manier bewaard
IV
M
A
Aanvullend
DS
1000
1 maand
5.6
mobiele middelen doelmatig opgeslagen
IV
M
B
Aanvullend
DS
1000
1 maand
5.7
stationaire middelen functioneel testen 1x per jaar
IV
M
B
Aanvullend
DS
5000
1 maand
5.7
ipv testen gecertificeerd
IV
G
B
Aanvullend
DS
5000
1 maand
5.7
Bewaren certificaten in journaal
V
G
C
Resterend
DS
1000
1 maand
5.8
verplaatsen SVM
IV
G
B
Aanvullend
DS
1000
1 maand
5.9
passieve beschermingsmiddelen als LOD opgevoerd voldoen aan eigen criteria
V
M
B
Resterend
-
3 maanden
-
H6
opleidingen
V
G
B
Aanvullend
DS
1000
1 maand
6.6
kennis/vaardigheid personeel voor bediening middelen
IV
S
A
Aanvullend
DS
1000
1 maand
7.1
oefenprogramma vòòr 1 februari
V
G
A
Kern
DS
10000
1 maand
7.2
eisen aan oefenprogramma
V
G
B
Aanvullend
DS
1000
2 maanden
7.2
oefeningen en evaluaties in journaal
V
G
C
Resterend
DS
1000
1 maand
8.1
aanwezigheid bluswatervoorziening
IV
G
A
Kern
Bd
-
direct
8.2
netwerk 2x per jaar spoelen
IV
M
B
Aanvullend
DS
10000
1 maand
8.2
spoelen in journaal
V
G
B
Resterend
DS
1000
1 maand
Bijlage 15 | Checklist Handhaving per Algemene Bepaling
99
Ernst
Soort voorschrift
I
M
A
Kern
DS
10000
1 maand
incident onmiddellijk melden aan (bedrijfs) brandweer
IV
M
A
Kern
DS
20000
keer
doormelding naar RAC voor registratie incidenten
IV
G
B
Aanvullend
DS
10000
keer
Omschrijving
9.1
incident binnen 1 minuut melden aan bemande meldpost
9.2 9.3
Handhavingsinsturment
Handhaafbaar
Art
Doel
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Maximaal bedrag
Redelijke termijn
9.4
procedures voor gehele noodsituatie
II
G
A
Kern
DS
50000
3 maanden
9.5
binnen 6 minuten basissterkte aanwezig
III
S
A
Kern
DS
10000
keer
10.1
verbindingsmiddelen beschikbaar voor bedrijfsbrandweer
I
M
A
Kern
DS
1000
keer
10.2
verbindingsmiddelen beschikbaar voor overheidsbrandweer
I
G
A
Kern
DS
10000
keer
10.3
aansluiting op telefoonnet aanwezig voor commandowagens
IV
G
B
Aanvullend
DS
10000
3 maanden
H 11
Beschermende middelen
I
G
A
Aanvullend
DS
10000
1 maand
12.1
CIN-melding
II
M
A
Aanvullend
PV
?
?
12.2
actuele info voor overheidsbrandweer tijdens incident
I
M
A
Kern
PV
?
?
12.2
actuele info voor overheidsbrandweer ter voorbereiding op incident
I
G
A
Aanvullend
DS
10000
1 maand
12.3
Gids
I
G
A
Aanvullend
PV
?
?
12.4
leidinggevenden hebben kennis over structuur overheidsbrandweer
I
S
A
Resterend
-
-
?
13.1
vòòr 1 feb overzicht sterkte bedrijfsbrandweer doorgeven
V
G
A
Aanvullend
DS
10000
1 maand
13.2
toelaten BG bij oefeningen
II
G
A
Kern
PV
?
?
13.3
verzoek aantonen inzetbaarheid
I
G
A
Kern
PV
?
?
13.4
melden beperkte inzetbaarheid
I
S
A
Kern
PV
?
?
14.2
kennisoverdracht naar aannemer die basissterkte verzorgt
I
M
A
Aanvullend
DS
10000
3 maanden
100
Bijlage 15 | Checklist Handhaving per Algemene Bepaling
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
Bijlage 16:
Jurisprudentie m.b.t. bedrijfsbrandweerdossiers Soort bedrijf
Jaar uitspraak
Gemeente
Rechtscollege
Containeroverslag
1998
Rotterdam
Rb Rotterdam
ECT Home
Containeroverslag
1998
Rotterdam
Rb Rotterdam
ECT Delta
Containeroverslag
1998
Rotterdam
Rb Rotterdam
Rail Service Center
Chemie
2-12-2003
Hof v Twente
Rb Almelo
LJN: AO5519
BRZO
17-12-2007
Vlissingen
Rb Middelburg
LJN: BC3523
Rail-/spoorbeheer
14-11-2007
Rotterdam
Raad van State
LJN: BB7826
Prorail, empl. Maasvlakte
Rail-/spoorbeheer
14-11-2007
Rotterdam
Raad van State
LJN: BB7826
Prorail, empl. Europoort
Rail-/spoorbeheer
14-11-2007
Rotterdam
Raad van State
LJN: BB7826
Prorail, empl. Botlek
Rail-/spoorbeheer
14-11-2007
Rotterdam
Raad van State
LJN: BB7826
Prorail, empl. Pernis
Rail-/spoorbeheer
14-11-2007
Rotterdam
Raad van State
LJN: BB7826
Prorail, empl. Waalhaven
Rail-/spoorbeheer
14-11-2007
Rotterdam
Raad van State
LJN: BB7826
Prorail, empl. IJsselmonde
Containeroverslag
Loopt
Rotterdam
APM-Hanno
Containeroverslag
Loopt
Rotterdam
R’dam Short Sea Terminals
Containeroverslag
Loopt
Rotterdam
Uniport
Bijlage 16 | Jurisprudentie m.b.t. bedrijfsbrandweerdossiers
Refentie
Bedrijf
Sasol Servo
101
BrandweerBRZO - Werkwijzer Bedrijfsbrandweren
102
Bijlage 16 | Jurisprudentie m.b.t. bedrijfsbrandweerdossiers