SPO Groningen - Pedagogiek 2 9 Mei 2011
Werkveld courant TinQwise
In dit nummer:
Door Mirjam van Duijnen, in aangenaam gezelschap van Marije Smid
TinQwise
1
Een eerste, tweede, derde en vierde kans
2
APS
3
Over leervragen, scripts, fotoshoots en nog veel meer.
SCALA Hengelo
4
Kids at home: leren door plezierbeleving
4
Zonder buiten, geen binnen
5
‘Trouw, identiteit, handelsmerk, allemaal termen die het aardig doen op de website van een bedrijf. Maar ‘flipperen’, ‘oude rot’, ‘ break’?? Hoort dat ook bij de bedrijfsomschrijving die je op je website wil hebben? TinQwise vindt van wel en dat intrigeerde me mateloos. Tijd dus om een uitstapje te maken naar een werkveld dat ik niet zo goed ken, maar wel het fijne van wil weten. Binnen no-time was er contact gelegd en mochten Marije en ik op bezoek komen.
MJD Groningen
6
Maatschappijleer op vmbo/vo
8
Orthopedagoog bij het 8 Alfa-college Ontmoeting met psycholoog Cor Ritsema
9
Community support
10
Kinderpraktijk Skills
11
Het Poortje Jeugdinrichtingen Groningen
12
Molendrift
14
Op eigen kracht uit de 15 problemen Opgesloten in het Poortje
16
Op 19 april j.l. togen Marije en ik richting Hilversum om een bezoek te brengen aan dit intrigerende bedrijf op bezoek bij Lonnieke Apon. Lonnieke is als stagiaire begonnen bij TinQwise en blijven hangen. Ze heeft, net als wij, HBO Pedagogiek gestudeerd in Rotterdam en was voor haar stage op zoek naar iets wat buiten de getreden paden lag. Iets met creativiteit en eigen inbreng. Inmiddels werkt ze er vier jaar, voornamelijk als schrijver, maar soms ook als vormgever, geen vaste functie dus, maar diverse rollen. Als schrijver is ze bezig met de leervraag die gesteld wordt door de cliënten. Het cliëntenbestand is heel divers. Het bestaat uit bedrijven, overheid, branche-organisaties, onderwijsinstellingen, eigenlijk alles wat iets van doen heeft met opleiden in de breedste zin van het woord. De leervraag kan ook van alles inhouden: De vraag om een leermethode te herschrijven en te moderniseren, een cursus voor managers om te
leren omgaan met het nieuwe werken of een cursus voor kinderen en ouders over fit zijn. Lonnieke vertelt heel enthousiast over haar werk: „Als er een leervraag of opdracht binnenkomt proberen we eerst om er achter te komen wat nu precies de vraag is en hoe we die kunnen invullen. Dat betekent brainstormen met elkaar en veel met de cliënt praten‟. Dat brainstormen kan samen met een collega, die onderwijskundige of communicatiewetenschapper is of van de kunstacademie af komt. De collega‟s komen vanuit allerlei vakgebieden, waardoor er een heel gemêleerd gezelschap is ontstaan met een heel breed scala aan kennis. De ontwikkeling van het E-learningprogramma begint bij de doelgroep. Lonnieke vertelt dat ze voor een pakket voor de kappersopleiding een
1
paar dagen heeft meegelopen in de opleiding om zo „feeling‟ te krijgen met de materie waarover ze moet schrijven. Ze heeft daadwerkelijk met kam en schaar in haar handen gestaan en geknipt. Zij vindt het de enige manier om te weten te komen hoe kappersleerlingen bezig zijn met de leerstof, wat ze moeten doen en tegen welke moeilijkheden ze aan kunnen lopen. Met die ervaring is Lonnieke, samen collega‟s en een partnerbedrijf aan de slag gegaan. Het resultaat: Een fraai E-learning programma, twee dozen vol
met kaarten met praktijkoefeningen en één leuk tekstboek, in plaats van vele saaie leerboeken. Vóór het programma in de scholen draait, kijken ze samen met de opdrachtgever of het programma aan de eisen voldoet. In het geval van de kappersopleiding betekent dat dus geen eigen inbreng, omdat er eisen vanuit het leerplan van de opleiding liggen en daar mag je niet mee „spelen‟. Lonnieke vertelt dat “niet spelen‟ met het maken van de video‟s wat moeilijk werd,
omdat de kappers die meewerkten aan de video‟s „nogal eigenwijs‟ waren en toch voor eigen inbreng zorgden. Daarmee is het wel een echte praktijkopleiding geworden, vindt ze. We worden uitgenodigd voor de lunch, iets wat door het aanwezige personeel gezamenlijk wordt genuttigd in een gezellige kantine. De lunch bestaat uit luxe belegde broodjes en er hangt een prettige sfeer in de kantine, de collegialiteit is echt en groot. Het laatste uurtje van ons bezoek besteden we aan het bekijken van een aantal projecten die Lonnieke heeft gemaakt. Als voorbeeld zien we een opdracht van het Voedingsbureau. De vraag was hoe het Voedingscentrum de lager opgeleide man kon bereiken om zo voorlichting te geven over eet- en drinkgewoontes. Lonnieke vertelt dat deze doelgroep heel moeilijk te bereiken is. Ze zijn niet echt bezig met voeding en alcohol en erg moeilijk van de bank af te krijgen. Er werd bedacht om aan te sluiten bij de lessen van het Voedingscentrum op de basisscholen en vandaar uit een coachcursus te maken, een cursus waarbij een kind en de vader samen opdrachten moeten maken en een virtuele jongen coachen die graag in het Nederlands Elftal
wil spelen. Deze cursus kunnen kind en vader thuis in hun eigen tijd volgen. Op mijn vraag of zo‟n cursus nou echt
aanslaat bij deze groep vaders, vertelt Lonnieke dat ze dat kunnen monitoren via Google Hits en je kon zien dat er best belangstelling voor was en de meesten de cursus van 3 lessen ook hebben afgemaakt. We zien de hele voorbereiding, scripts, vele fotoshoots en de testruns aan ons voorbij trekken, op een groot scherm. Heel opvallend vind ik dat ze binnen de opdrachten steeds weer zoeken naar de aantrekkelijkste vorm voor de doelgroep en hun uiterste best doen om er leuke, leerzame en vooral op de doelgroep gerichte programma‟s van te maken. Het was een uiterst boeiende middag, veel te kort, want tijd voor het project waar ik eigenlijk voor kwam, hadden we niet. In de trein terug naar huis had ik veel om over na te sudderen. Nieuwsgierig? : www.tinqwise.nl
Een eerste, tweede, derde en vierde kans Door Femke Ton
“Kinderen en jongeren kan je tenminste nog iets leren”, aldus Deniz. Deniz is Pedagogisch Medewerker bij het Poortje. Hij werkt op de groep „Lindt‟, dit is een gemengde groep met jongeren van 12 tot 18 jaar. Er zijn jongeren die hier zitten met drugs- en/of alcoholproblemen, agressieproblematiek maar ook jongeren die bescherming zoeken, bijvoorbeeld nadat zij in aanraking zijn geweest met loverboys. Maar volgens Deniz hebben ze vaak een „multiproblem‟. De thuissituatie is meestal niet stabiel, veel jongeren komen uit een gebroken gezin. Nadat we het een tijd hebben gehad over de dagelijkse werkzaamheden bedenk ik me dat dit best een zware baan is, ondanks dat Deniz er met zoveel plezier over praat. Volgens hem
zijn er inderdaad veel mensen die het niet aankunnen en al gauw een andere baan zoeken. Ik vraag me af wat je dan nodig hebt om dit werk wel vol te kunnen houden en waarom Deniz na 3 jaar nog steeds vol passie over zijn baan praat. “Je moet het wel in je hebben om met deze mensen te kunnen werken, je kan het niet leren. Wat belangrijk is, is dat je een vertrouwensband moet kunnen creëren met de jongeren zonder dat je jezelf erin verliest en het mee naar huis gaat nemen. De jongeren komen hier natuurlijk niet voor de lol, er is een heleboel gebeurd in hun leven waardoor ze hier terecht komen. Jij moet er dan voor hun zijn, jij moet degene zijn waar ze op kunnen vertrouwen. Ook is het belang2
rijk om niet teveel onder de indruk te zijn van hun achtergrond. Dat is geweest, het gaat er nu om dat deze jongeren weer terug de maatschappij in kunnen.” Volgens Deniz helpt het wel mee dat hij zelf een buitenlandse afkomst heeft (hij is half Turks). Een deel van de jongeren is allochtoon en heeft het idee dat hij hen beter begrijpt omdat hij ook niet helemaal Nederlands is. Dat Deniz een band op heeft gebouwd met de jongeren is wel duidelijk. Maar hij ziet natuurlijk regelmatig jongeren komen en gaan, omdat ze over het algemeen niet meer dan een half jaar in Het Poortje zitten. Is het dan niet moeilijk om ze los te laten, nadat je een half jaar zo intensief met ze hebt gewerkt? “Nee, dat is niet moeilijk. De band die je opbouwt is ook niet altijd echt, hoe raar dat misschien ook klinkt. De jongeren moeten op jou kunnen bouwen, maar dat doe je andersom natuurlijk niet.” Is hij ze dan al vergeten als ze de poort uitlopen? “Nee dat niet, maar je gaat wel gewoon verder met
de anderen.” Toch is er een jongen die Deniz niet snel zal vergeten, Remco*. Remco had PDD-NOS en had een bepaald beeld over de verhouding tussen mannen en vrouwen. De manier waarop zijn vader met zijn moeder omging, zo ging hij ook met zijn moeder om. Toen Remco bij het Poortje binnenkwam kon hij absoluut niet met zijn moeder omgaan, hij hield het nog geen 10 minuten bij haar uit. Na een jaar van intensieve behandeling en coaching
ging het een stuk beter. De moeder van Remco had een cursus gedaan om te leren omgaan met PDD-NOS en Remco accepteerde zijn moeder zoals zij was. Nadat Remco was ontslagen is Deniz nog een keer uitgenodigd om bij hem en zijn moeder te komen eten. “Dit is natuurlijk heel bijzonder, en deze jongen zal ik dan ook nooit vergeten.”
Wat kan Deniz mij tot slot nog meegeven als aankomend Pedagoog? “Wat ik zelf heel belangrijk vind in mijn werk als pedagoog, en wat ik jou dus ook kan meegeven, is dat ieder kind niet alleen een eerste en een tweede kans verdient, maar ook een derde, vierde en een vijfde. Wees ruimdenkend en oordeel niet. Dat is ook wat ik de jongeren mee wil geven. Iedereen heeft en verdient een kans, iedereen kan iets worden in deze maatschappij, wat je achtergrond ook is. En vanuit die visie, fiets ik elke dag vrolijk naar mijn werk.” *Remco is een fictieve naam vanwege geheimhoudingsplicht.
APS Door Linda Kruese en Jelleke Drenth
In gesprek met mevrouw Jannet Maréchal-van Dijken. Zij is trainer, onderwijsadviseur bij APS. APS (Algemeen Pedagogisch Studiecentrum) staat voor leren inspireren, samen met de cliënt ontwikkelen en het creëren van een krachtige werkomgeving. Om de cliënten zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn is APS verdeeld in 3 sectoren, te weten het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs. Binnen APS heeft iedereen specialisaties. Die van Jannet zijn determinatie & toetsing, begeleiding mentoren in het voortgezet onderwijs en de profilering van de havo. Haar dagen zijn gevuld met het ontwikkelen van materiaal, schoolbezoeken, workshops, conferenties, door het ministerie gesubsidieerde, kwalitatieve, onderzoeken en verder nog bedrijfsdagen en voorbereidingstijd voor de schoolbezoeken. Een van de specialisaties is determinatie & toetsing. Dit houdt in dat Jannet scholen helpt om te leren hoe je als docent bepaalt of een leerling bijvoorbeeld een havo of vwo leerling is. Wat betreft de toetsing helpt ze, door middel van vragen, de docent zelf te laten bekijken of een gemaakte toets geschikt is voor een bepaald niveau. Doordat ze vragen stelt aan de docent leert deze zelfstandig om een gemaakte toets te beoordelen voor het gewenste niveau. Dit klinkt allemaal erg leuk, maar wat is nu het leukste? Het leukste van de baan is dat je zelf mag blijven leren. Dit gebeurt tijdens het verkennen van een schoolsituatie, het meedenken van implementatiestrategieën en het ontwikkelen van materialen. Een aspect dat minder leuk is,
is het vele reizen. Doordat ze in het hele land werkt en in het noorden woont lopen de reistijden snel op. Bij APS kun je met HBO pedagogiek best aan de slag. Belangrijk is wel dat je onderwijservaring hebt. Ook kan het zijn dat je binnenkomt omdat je een eigen specialiteit hebt, bijvoorbeeld hoogbegaafdheid. Soms blijven stagiaires na een stage pedagogiek of onderwijskunde. Om te kunnen werken bij APS heb je bepaalde competenties nodig. Zoals goed kunnen communiceren, ambitieus zijn, een netwerk hebben, creatief denken om oplossingen te vinden die buiten de standaard vallen. Ook moet je erg goed vragen kunnen stellen, analyseren, de situatie inschatten en goed luisteren naar de behoeften van de school.
alisatie vraagt en natuurlijk via een netwerk. Met het veranderende beleid van de overheid verandert ook APS. Voorheen ging er veel geld uit subsidies direct naar APS. Tegenwoordig krijgen de scholen dit geld zelf. Het is nu veel afhankelijker van de school waaraan dit geld wordt besteed. De hulpvraag van scholen blijft wel, maar omdat ook scholen moeten bezuinigen verandert vooral de manier waarop de vraag beantwoord wordt. Was er eerst een training op school voor alle docenten, wordt het nu steeds meer een training voor de trainer zodat deze, binnen school, zelf de collega‟s kan trainen. Ook wordt gezocht naar andere manieren van financiering bijvoorbeeld door sponsoring. Bij APS wordt ook materiaal ontwikkeld ter Bij APS heerst een professionele cultuur. Een ondersteuning van schoolontwikkelingstrakenmerk van een professionele cultuur is dat jecten. Hierbij worden diverse leerconcepmedewerkers aangesproken kunnen worden ten gehanteerd, zowel oude als nieuwe. op de gemaakte afspraken. In een gesprek Diverse elementen van diverse theorieën tussen de medewerker en de leidinggevende worden gebruikt. Bijvoorbeeld van Piaget, worden doelen afgesproken over wat er bin- Alex van Emst en Sebo Ebbens. Ze gebruinen het jaar wordt verricht. Na afloop van dat ken wat nodig is om verantwoord materiaal jaar kan de medewerker worden aangespro- te ontwikkelen. Een voorbeeld hiervan in ken op de behaalde resultaten. Belangrijk is het basisonderwijs is het ondersteunen van wel dat, als je wilt werken bij APS, je daarbin- een basisschool bij het veranderen van een nen past. reguliere basisschool naar een basisschool Maar hoe komen ze aan het werk? Het werk die werkt met het natuurlijk leren. komt onder andere binnen via acquisitie. Jannet geeft regelmatig workshops op conferen- Na het gesprek is er eigenlijk maar een ties. Via deze weg komt een groot deel van conclusie mogelijk: het is een leuke werkhet werk binnen maar ook via collega‟s die plek met veel variatie in werk en cliënten. een school hebben die om een bepaalde speci3
SCALA Hengelo Door Jelleke Wilten en Linda Kruese
Interview met Ingrid Ensink, al 31 jaar werkzaam bij welzijnsorganisatie SCALA in Hengelo. Wat zijn je werkzaamheden binnen SCALA? Op dit moment zijn mijn werkzaamheden; Maatschappelijke Stage ( uitleg later in het artikel) en VTB-groepen. VTB groep is een vrijetijdsbesteding activiteit voor mensen (volwassenen en kinderen) met een beperking. Dit kan lichamelijk en/of verstandelijk zijn. Met de VTB clubs wil SCALA ervoor zorgen dat de doelgroepen kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer en beter zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij. Mijn taak hierin is niet uitvoering van de clubs maar de schakel tussen VTB club, zorginstellingen en de wijkwelzijnsvoorzieningen (buurtcentra) te zijn. Begeleiden en ondersteunen van de vrijwilligers, contactpersoon voor de instellingen, de behoefte van de doelgroep in kaart zien te krijgen zodat op meerdere locaties in Hengelo dergelijke activiteiten plaats kunnen vinden. Hoe ben je hier terecht gekomen? ( bv. vooropleiding) Ik heb eigenlijk de opleiding voor kleuterleidster en later leerkracht basisonderwijs gedaan. Doordat ik gevraagd werd om bij SCALA (destijds heette het Stichting buurt- en clubhuiswerk) te komen werken, ben ik hier terecht gekomen. Welke uitdagingen zitten er voor jou in dit werk? Omdat het heel veelzijdig is. Ik ben begonnen met peuterspeelzaal en kinderwerk. Later kwam er jongerenwerk en meidenwerk bij. Omdat ik zelf aangegeven had wel wat anders te willen viel het peuterspeelzaalwerk eraf. Op een gegeven moment heb ik de coördinatie van het jongerenwerk in Hengelo gedaan tot afgelopen november. Toen ben ik met mijn huidige werkzaamheden begonnen. Af en toe veranderen is goed. De uitdaging in mijn werk vind ik omgaan met mensen en in mijn geval veel met jongeren. Om hen te stimuleren om hun talenten te ontdekken en hier iets mee te doen in hun maatschappelijke stage.
Kun je een indruk geven van de doelgroep? Doelgroep maatschappelijke stage: 12 t/m 18 jaar van het voortgezet onderwijs. De doelgroep waar ik mee te maken heb is bijna 90% buitenlands. Doelgroep VTB: vrijwilligers die activiteiten begeleiden Radar ( ontmoetingsplek voor jongeren) is een ook een onderdeel van SCALA, wat komen de jongeren hier eigenlijk precies doen? Deze jongeren kunnen hier terecht voor allerlei activiteiten. Niet voor alleen maar hangen. Er is een rap class, dj cursus, breakdance, eigen cd maken, muziek maken, videoclip maken. (Je kunt ook op www.jonginhengelo.nl kijken, daar staat alles van stedelijk jongerenwerk en jongerenwerk in de wijk) Hoeveel jongeren maken er ongeveer gebruik van jullie faciliteiten? Gemiddeld 200 jongeren in de diverse jongerensosen. Wat is jullie doel in het werk met deze jongeren? Jongeren te activeren, motiveren en te stimuleren om verantwoording te nemen voor hun leef- en woonomgeving. Hebben jullie ook contact met de ouders van deze jongeren? Dit komt niet vaak voor. Alleen als ouders langs komen om zelf een kijkje te nemen. Soms is er een open dag in de jongerensoos voor ouders en andere wijkbewoners. Wel hebben we een protocol dat als jongeren overlast veroorzaken of op een andere manier over de schreef gaan. Ouders krijgen dan een brief met een uitnodiging voor een gesprek samen met de jongere. Hier worden dan afspraken gemaakt. In sommige gevallen als het echt gaat om vandalisme dan
wordt de jeugdagent er ook bij betrokken. Kun je voorbeelden geven van projecten/ activiteiten die jullie organiseren? Op dit moment zijn er bij diverse wijkcentra nog jongerensosen die door beroepskrachten worden gedraaid. Maar in het kader van welzijnswerk nieuwe stijl zal dit steeds meer door vrijwilligers/stagiaires gedaan moeten worden. De beroepskracht maakt deel uit van een wijkteam. Deze functioneert als integraal aanbieder van diensten ter ondersteuning van wijkbewoners, dus ook jongeren. Het activiteitenprogramma voor jongeren zal aansluiten bij de behoefte van de doelgroep (sporttoernooien waarbij aandacht wordt besteed aan gezonde voeding, workshops graffiti, voorlichtingsbijeenkomsten van Tactus, alcoholen drugsgebruik, de gevaren van loverboys en grensoverschrijdend gedrag) Zijn er in je werkveld ook nieuwe ontwikkelingen te noemen? Vanaf volgend schooljaar moeten alle jongeren die op het VO zitten (dus alle KBL/TL/HAVO/VWO 30 uur maatschappelijke stage lopen. Dit moet voor hun examen af zijn. Als ze de 30 uur niet hebben gehaald, krijgen ze ook geen diploma. Wij zoeken organisaties die een stageplaats voor deze jongeren kunnen zijn, helpen jongeren met zoeken en bieden de mogelijkheid om zelf een project / idee uit te werken voor hun stage. Dus als jongeren zelf een idee hebben voor de stage kunnen ze voor begeleiding en ondersteuning bij mij terecht.
Kids at home: Leren door plezierbeleving Door Wieke Smid
Kinderen met een ontwikkelingsstoornis hebben het vaak moeilijk in het normale functioneren op school en in het gezin. In het ergste geval wordt hij uit huis geplaatst. Voor een grote groep kinderen is dit helemaal niet nodig. Daarom is Kids At Home ontwikkeld! Kinderen van 4 t/m 12 kunnen hier terecht met een ontwikkelingsstoornis en/of gedragsproblemen. Zoals kinderen met autisme en kinderen met ADHD. In clubs na schooltijd leert het kind samen met leeftijdsgenootjes op een leuke manier en ontwikkelt zichzelf en 4
zichzelf in de omgang met andere mensen. Kids at home werkt vanuit het idee dat ieder kind uniek is en bij ieder kind wordt dan ook gekeken wat de aanpak moet zijn. Het eerste wat gebeurt, is dan ook dat er een casemanager op het gezin wordt gezet. Deze gaat samen met ouders en kind een behandelplan met leerdoelen opstellen en komt ook minimaal 3 uur per week in het gezin observeren en meespelen met het kind. Zo kijkt hij wat het kind al kan en wat hij nog kan leren. Ook kijkt hij naar het gezin wat daar anders kan en gaat daarmee aan de slag. Naast de thuisbegeleiding kan het kind naar de verschillende clubs. Sommige kinderen gaan meerdere keren per week, anderen één
keer per week. Er is een kookclub, sport en spel club, judo, girls have fun, back2nature. In het weekend en in de vakanties worden er ook allerlei activiteiten aangeboden waar je je voor kan inschrijven. Verkeerspark Assen, een dagje zwembad, karten enzovoort. Bij binnenkomst moet je een doel kiezen waaraan je wilt werken. Je kunt hiervoor stickers behalen. Als je 3 of 4 stickers hebt mogen (moeten) de ouders thuis een beloning geven. Rianne en ik zetten hier onze vraagtekens bij maar Barbara legde uit dat het wel werkte. De beloning bestaat bijvoorbeeld expres niet uit cadeautjes, maar uit bijvoorbeeld: een extra verhaaltje voor het slapen gaan, een potje
voetballen met papa, een toetje uitkiezen. Bij cadeautjes gaat na een tijdje het effect weg, maar op deze manier blijft het leuk, juist omdat het meer samen is met de ouders. Ook hebben deze kinderen vaak een geschiedenis van negatieve bekrachtiging waardoor hun zelfbeeld niet hoog is. Door al deze positieve bekrachtiging krijgen de kinderen meer zelfvertrouwen en kunnen ze een hele hoop leren. Hoewel ik eerst een beetje sceptisch was bij al die beloningssystemen, vond ik het uiteindelijk een hele mooie organisatie. Rianne en ik kregen beide zin om daar meteen aan het werk te gaan. Kinderen die samen plezier beleven, zich ontwikkelen en gewoon thuis kunnen blijven wonen! Gelukkig kan het nu op deze manier.
Hierboven staan de 5 leergebieden waar leerdoelen aan gekoppeld zitten.
Zonder buiten, geen binnen. Door Marianne van Dijk en Impke Zuur
Het was niet moeilijk om te bedenken welke Held in de Pedagogische Wereld ik wilde interviewen. Pakweg 3 jaar geleden heb ik op tv (de herhaling) van de documentaire „De Groene Hemel‟, gezien. Bert Ydema oftewel, meester Bert, speelde hierin de hoofdrol. Ik was ontroerd en onder de indruk van deze leraar. In de documentaire werd het laatste schooljaar van meester Bert vastgelegd. Meester Bert, een bevlogen man, charismatisch, welbespraakt en een natuurmens op en top. Als jongste van zes kinderen groeide hij op in Amsterdam Oud Zuid. Hij kreeg veel vrijheid en die nam hij ook. Al vroeg trok hij erop uit, de vrije natuur in. Hij kon moeilijk stil zitten in de schoolbankjes en hoewel hij het advies Gymnasium kreeg, koos hij ervoor om in drie jaar de Mulo te halen en toen de Tuinbouwvakschool. Lekker buiten bezig. Hij werd vakonderwijzer „natuuronderwijs‟. Hij kon aan de slag bij
de Amsterdamse Schooltuinen. Hier werd al snel duidelijk dat meester Bert een geboren leraar is. Een leraar die enthousiast, inspirerend les geeft. Prachtige verhalen kan vertellen met humor en ook deelt hij eigen ervaringen. Hij heeft een natuurlijk overwicht, de leerlingen hangen aan zijn lippen. Wanneer het nodig is, is meester Bert streng. Een kind dat 5
„zit te klieren‟, laat hij twee meter verderop, in de schooltuin, even alleen staan. Niet uit het zicht van de leerkracht maar wel even in afzondering. Na vijf minuutjes mag de leerling weer komen en spreekt meester Bert hem nog even zachtjes toe, mild. Veertig jaar heeft meester Bert les gegeven op de schooltuinen in en om Amsterdam. Kinderen zijn niet anders dan vroeger. Ouders wel. Wanneer ik nu wel eens een gastles geef sta ik verbaasd wat ze aan hebben, staan ze met Uggs van 200 euro in de tuin te werken! Ook zijn sommige ouders overbezorgd, kinderen moeten om de haverklap de handen wassen. Een beetje modder aan de vingers, dat is goed voor de weerstand. Leven is ook risico nemen! Wat dat betreft snapt meester Bert een aantal uitspraken van Rousseau wel. Kinderen leren juist door zelf te doen en daarbij ook fouten te maken. Wil je een bloembol andersom planten, doe maar, zie je wel wat er gebeurt.
Les geven op de schooltuinen is zoveel meer dan natuuronderwijs, het is wereldoriëntatie. Zoveel vakken kunnen er in worden geïntegreerd. Goed lezen wat de instructies zijn, berekenen op welke afstand de bollen geplant moeten worden , voedingsleer etc.
Ook is het goed voor de motorische ontwikkeling en sociale vaardigheden. Elkaar helpen, je oogst delen wanneer iemand niets heeft. Op dit punt is meester Bert het dan ook hardgrondig oneens met Rousseau. Een kind moet van volwassenen leren hoe het zelfstandig kan worden en hoe het kan opgroeien als mens. Het is geen (solitaire) plant maar een sociaal wezen. „Kinderen zijn filosofisch. Ze zijn prima in staat na te denken over abstracte materie. Dan vraag ik bijvoorbeeld wat is het mysterie van zaaien? Wat is het verschil tussen een steentje in de grond stoppen of een zaadje? Wat is groeien? Zaaien is het doorgeven van leven, en het leven begint al in het zaadje‟. Ook vraag ik ze, wat ik bedoel met „zonder buiten, geen binnen‟. Omdat lucht en water noodzakelijk zijn en de aarde ons te eten
geeft. Zonder dat zijn er geen tv en computers. We lopen op zonlicht en dat hebben we nodig om bijvoorbeeld een doelpunt te scoren. Onderschat kinderen niet. Ze missen soms nog de vaardigheid om zich uit te drukken maar in die koppies gaat veel om. Wanneer iemand niet oprecht in zijn intenties is, zal een kind dit bemerken. Volgens meester Bert worden veel kinderen onterecht bestempeld als „druk probleemkind‟. De volwassenen maken er een probleem van wanneer kinderen niet de hele dag stil willen zitten. Kinderen horen niet stil te zitten! Laat ze lekker bezig zijn. Werken in de schooltuinen is een verademing voor veel kinderen! Op een zonnige middag in april lunchten Impke en ik (Marianne) buiten op een terras met Meester Bert. Die middag opende hij de schooltuinen in Haren! Ook nu hingen de kinderen aan zijn lippen. Hoe zaai je worteltjes, is de grond niet te droog, zaai eens een letter van Rucola. Samen een boom planten. Waarom is er geen binnen, zonder buiten?
tocht door je tuin’. Tot slot, tip van Meester Bert, een mooi gedicht van Ida Gerhardt: Ik ben een tuinman. Niets dan dat, met aarde en met mest bespat; ik buig mij neer, ik richt mij op, ik klem de schoffel en de schop. Ik wied, ik volg mijn diepste wet als ik de naakte zaailing zet; ik richt mij op, ik buig mij neer, een tuinman ben ik en niets meer. Ga ik met donker stram naar huis de pijn spaart schouderblad noch kruis ik waak nog als ik rusten mag Mijn land, mijn land; het is kort dag Delft straks uw spa voor mij de wig vergeet waar ik geborgen lig. Voorbij mijn moeite, nood en pijn moet er een tuin van sterren zijn.
Benieuwd naar de documentaire? Bij het boek van Bert Ydema ‘De Groene Hemel’, is de DVD toegevoegd. Mooi! Ook schreef Bert Ydema samen met Yvonne de Munck- de Glas het boek: ‘Met meester Bert op ontdekkings-
MJD Groningen Door Marije Smid en Mirjam van Duijnen
Wij (Mirjam en Marije) zijn bij het MJD geweest. MJD staat van oudsher voor Maatschappelijke en Juridische Dienstverlening. De stichting gebruikt deze volledige benaming echter steeds minder, omdat ze niet langer de lading dekt. Er zijn de afgelopen jaren veel werksoorten en activiteiten bijgekomen. De stichting MJD is een Groningse welzijnsorganisatie die iedereen stimuleert om mee te doen in de maatschappij. Ze geloven in de eigen kracht en talenten van mensen en moedigen hen aan die te gebruiken voor zichzelf en hun omgeving. Niet het probleem staat hierbij centraal, maar de oplossing. De MJD heeft een breed aanbod voor jong en oud, uiteenlopend van advies en informatie, activering en ontmoeting tot en
met hulp en zorg. De tweehonderd medewerkers zijn actief vanuit negen locaties, verspreid over de stad Groningen. Tevens zijn ze werkzaam in de gemeenten Eemsmond, Grootegast en Ten Boer.
Voor ons werkveldbezoek hebben wij een gesprek met jeugd- en jongerenwerker Frits Tiebackx. Frits is begonnen als vrijwilliger bij het MJD, dit heeft hij zes jaar gedaan. In 6
deze periode zat Frits bij de harde kern van FC Groningen. Toen Frits hier een stadionverbod kreeg, kreeg hij de kans om een opleiding gericht op jeugd- en jongerenwerker te volgen in Zwolle via het supportersproject. Hij kon stage lopen bij het MJD en is zo na zijn studie aan het werk gegaan bij de MJD als jeugd- en jongerenwerker. Hij werkt nu tweeënhalf jaar in de Oosterparkwijk met de jongeren in deze wijk. De doelgroep van Frits zijn jongeren van tien tot drieëntwintig jaar. Met deze jongeren doet Frits verschillende activiteiten en de jongeren worden hier goed in betrokken. Zo wordt er in een gesprek met de jongeren uit de „jongensclub‟ besproken wat zij graag zouden willen doen aan activiteiten die maand. Frits vertelt dat hij het heel
belangrijk vindt om de jongeren te betrekken, dit is de manier om de jongeren erbij te houden. De jongeren zijn immers vrijwillig bij de activiteiten aanwezig. Ook verantwoordelijkheden geven aan de jongeren, zoals het zorgen voor bardiensten of het bijhouden van standen bij bijvoorbeeld poolcompetitie, vindt Frits een belangrijk aspect van het werken met
de doelgroep. De jongeren moeten immers leren dat zij verantwoordelijkheden hebben. Verder maakt het MJD gebruik van „De huiskamer‟, een plek waar kinderen terecht kunnen in bijvoorbeeld de vakantie of na school voor activiteiten als samen De huiskamer van het MJD koken, eten, computeren, knutselen, tvkijken of om te sporten. Ook zijn er activiteiten als het „Z-team‟ waarbij de kinderen het zwerfvuil in de wijk Het JOP (Jongerencentrum Oosterparkwijk) gebouw wat de ontmoetingsplek van de jongeren is gaan opruimen. De huiskamer biedt de kinderen een veilige plek en een zinvolle vrijetijdsbesteding na schooltijd volgens Frits. Hij vertelt dat er allerlei activiteiten worden georganiseerd die passen bij de leeftijden van de kinderen maar dat als de kinderen willen „chillen‟, hier ook ruimte voor is. Verder is de persoonlijke aandacht voor het kind een belangrijke factor in de huiskamer. Bij zijn werk als jongerenwerker heeft Frits veel contact met de jongeren zelf. Ze praten veel over van alles en nog wat, komen met problemen bij hem en hij zal
dan proberen de jongeren een goed advies te geven. Ook bemiddelt Frits wel eens tussen de jongeren. Als er bijvoorbeeld een onenigheid in het clubhuis is, probeert Frits dit op te lossen door wederom te praten met de jongeren. Dit lukt vrijwel altijd vertelt hij. Hij vertelt dat het vooral belangrijk is als jeugd- en jongerenwerker om midden in de groep te staan. De jongeren moeten respect voor je hebben en dit moet je uitstralen. Op de vraag wat de kwaliteiten van een jeugd- en jongerenwerker zouden moeten zijn antwoordt Frits dat het voornamelijk belangrijk is om stevig in je schoenen te staan. Je komt voor lastige situaties te staan en moet je mannetje kunnen staan bij bijvoorbeeld verbaal geweld. Ook verbaal sterk zijn is een kwaliteit die je moet beheersen volgens Frits. Ook moet je goed grenzen kunnen stellen en bewaken en soms hard kunnen zijn. Verder is het volgens hem belangrijk dat je deel uitmaakt van de groep, hoewel je wel moet laten zien dat je erboven staat, de „baas‟ bent, in Frits zijn woorden. Verder moet je alles laagdrempelig houden zodat de jongeren zich goed bij je voelen. Je moet immers zorgen dat de jongeren naar je toe zullen komen als er bijvoorbeeld wat aan de hand is of zij iets willen overleggen. Verder is het belangrijk vertelt hij, dat je respect afdwingt, dit doe je vooral door duidelijk te zijn over je positie. Als we Frits vragen hoe de jongeren hem dan zien, antwoordt hij; “gewoon als Frits, de jongerenwerker”. Ook zegt Frits dat het belangrijk is dat je als jongerenwerker weet hoe de maatschappij in elkaar zit. We vragen Frits of ze dan tegenwoordig ook veel communiceren met de jongeren via de nieuwe media. Hierop antwoordt hij instemmend. Er is een Hyvespagina voor de jongeren en er zijn websites waarop het scala aan activiteiten worden gepresenteerd. Frits geeft verder aan dat dit medium hem ook op de hoogte houdt van wat er leeft on-
7
der de jongeren. Zo kan hij dus ook een oogje in het zeil houden via dit medium. Frits vertelt dat tegenwoordig de nieuwe media een hele grote rol spelen bij de jongeren. Je moet hier wel in mee gaan. Hij zegt: ”Vroeger belde je vriendje aan de deur of je kwam spelen, maar tegenwoordig pingen, mailen, twitteren of hyven ze allemaal dus de ouders in het verhaal hebben soms geen idee wat het kind allemaal doet. Een ontwikkeling van deze tijd is dus ook dat er veel met ouders wordt gecommuniceerd. Verder moet je als jongerenwerker weten wat er leeft bij de jongeren, maar ook in de wijk
zelf, bijvoorbeeld de problematiek.” Hij haalt zelf veel voordeel uit zijn persoonlijke bagage tijdens zijn tijd bij de harde kern van FC Groningen. De keuken van de huiskamer Verder heeft hij bij zijn werk veel contact met de mensen uit de buurt, met de wijkagent, maatschappelijk werk, scholen, schoolmaatschappelijk werk, en uiteraard de ouders van de jongeren. Frits zegt hierover dat het belangrijk is om je gezicht te laten zien in de wijk. Mensen moeten zien dat ze je kunnen aanspreken als er wat is en goede contacten onderhouden is van belang. Naast de huiskamer en het JOP zijn er vele andere activiteiten die georganiseerd worden door de jongerenwerkers van het MJD. Ben je nieuwsgierig geworden, check dan eens onderstaande sites of de Hyves van de MJD. www.check050.nl www.mjd.nl
Maatschappijleer op vmbo/vo Door Paul van Dijk
Op deze heerlijke warme en zonnige april dag bevinden Denise en ik ons te midden van een 14-tal leerlingen, waarvan meteen opvalt dat er maar 3 jongens Havo in de klas zitten. Laatste les voor het lange paasweekend, in een weinig “inviting setting”, kale muren, vieze ruimte met oude tafels en stoelen al schijnen de leerlingen zich daaraan niet te storen. Het thema dat op het programma staat is politieke partijen en stromingen. Docent Durk Lolkema , 2 jaar in het vak, 25 jaar, heeft een gelaten uitstraling en zelfverzekerd probeert hij de kinderen bij de les te halen. Met 11 meiden en 3 jongens gaat dit wat moeizaam (dames schijnen graag meer te kibbelen), zeker met de zon en het aan-
staande lang weekend in het vooruitzicht. Het thema word aan de hand van een lesboek bepaald, maar daarbuiten mag Durk zijn eigen invulling geven 4 aan de les/stof. Met zijn geschiedenis achtergrond ontaardt dit in een leuke anekdote, met als keerzijde dat hij een erg vertellende stijl heeft, waardoor de interactie en betrokkenheid van de leerlingen wat wegzakt. Wat ons ook opvalt is zijn manier van bewegen, lichaamstaal waarin hij veel gebaren makend vertelt, daarnaast merken we op dat hij de kinderen met voor en achternaam aanspreekt. “Aandacht!” We vragen hem naderhand of hij voorkeur heeft voor een bepaald niveau om les aan te geven. Zijn antwoord neigt erg
richting de wat hogere niveaus. Mede omdat je meer kunt uitweiden en de thema's genuanceerder kunt gebruiken. Lagere niveaus vragen, volgens hem, om een meer basale aanpak en uitleg van de stof. Een erg interessante en vooral leuke ervaring, waarbij de interesse, bij mijzelf, hoog komt: hoe zit het met de lagere niveaus qua lesgeven? Mooie afsluiter: Docent Durk: “pak even allemaal jullie schrift” Klas: “schrift?” hu? “
Orthopedagoog bij het Alfa - college Door Janneke Sikkema
Interview met Hermi Jansen – orthopedagoog bij het Alfacollege, VAVO Wat is de VAVO? De VAVO is een school voor leerlingen die al op het reguliere voortgezet onderwijs hebben gezeten maar om een bepaalde reden zijn uitgevallen, bijvoorbeeld een opname in de psychiatrie, ADHD of ADD
problemen maar ook leerlingen met motivatieproblemen. Op de VAVO kunnen ze alsnog hun VMBO, HAVO of VWO diploma halen. De leerlingen zijn 16 á 18 jaar wanneer ze binnenkomen. Wat zijn de taken van een orthopedagoog bij het Alfacollege? Het Alfacollege heeft de Dienst Loopbaan Expertise (DLE) opgericht. Daarbinnen werken twee typen functionarissen: loopbaanbegeleiders voor leerlingen die willen stoppen met de opleiding en niet weten wat ze willen. Zij begeleiden deze leerlingen en doen ook beroepskeuzetesten
etc. Ten tweede zijn er orthopedagogen voor de leerlingen die dreigen uit te vallen en waarbij coaching en loopbaanbegeleiding niet helpt. Er zijn drie groepen leerlingen die bij de orthopedagoog komen. Leerlingen met een blijvende beperking : daarvan doet de orthopedagoog de intake om te bepalen wat precies de beperking is en om te beoordelen welke maatregelen of ondersteuning er voor de leerling nodig is om een diploma te halen. Daarvoor wordt gekeken naar het hele netwerk: ouders, hulpverleners etc. Wanneer een leerling regelmatig contact heeft met een externe begeleider (psychiater, psycholoog, begeleider via jeugdzorg, reclassering etc) dan wordt daarmee overlegd als dat mogelijk is. De leerling staat in dat proces centraal en een goede samenwerking /afstemming van taken met de verschillende begeleiders is heel belangrijk: een „sluitende aanpak‟. Voor deze leerlingen wordt een plan opgesteld en met de leraar besproken. Hierin kan bijvoorbeeld staan dat de leerling tijdens de les de klas even uit mag gaan omdat die 8
moeilijkheden heeft zich lang te concentreren of stil te zitten. Er zijn ook leerlingen die grote angst hebben opdrachten in te leveren en het daarom niet doen. Daar worden dus speciale afspraken mee gemaakt om te zorgen dat diegene uiteindelijk toch deelneemt aan het onderwijs. Sommige van deze leerlingen komen elke twee weken voor een gesprek bij de orthopedagoog en voor een aantal is twee keer per jaar genoeg. De tweede groep leerlingen die langs komen zijn degenen die tijdens de periode op school iets krijgen zoals een depressie of problemen thuis. De derde groep is de groep leerlingen die veel spijbelen. Dat is een heel lastig probleem. Daarnaast doen de orthopedagogen bij het Alfacollege ook diagnostiek, bijvoorbeeld op gebied van dyslexie. Nog een belangrijke taak van de DLE is om docenten te instrueren hoe om te gaan met leerlingen met een beperking of gedragsof leerproblemen. Daarvoor organiseert DLE bijeenkomsten met docenten. Hoe komen leerlingen bij jou terecht? Bij het inschrijven voor de school wordt
al gevraagd of er een beperking is waar de school rekening mee moet houden. Die leerlingen komen direct bij de orthopedagoog terecht. Tijdens het schooljaar is het meestal een leraar, mentor of coach die de leerling doorstuurt. Op de VAVO is er aan het einde van elke dag een overdracht waar eventueel opvallende dingen bij leerlingen gemeld worden. Als een leerling daar vaak genoemd wordt, kan dat ook een aanleiding zijn om een gesprek aan te gaan. Op elke locatie van het Alfa college zit een team van de DLE: een loopbaanbegeleider en orthopedagoog. Wat voor problematiek zien jullie het meest voorbij komen? Wat je heel duidelijk ziet is dat het focussen bij leerlingen echt slechter is geworden. Dat heeft ook te maken met de snelle informatie van tegenwoordig: telefoons, internet etc. Concentratiegebrek is een groot probleem. Zit er ook een bepaalde trend / ontwikkeling in de problematiek? Een diagnose stellen kan vaak voor opluchting zorgen bij leerlingen. Je weet wat er aan de hand is en er kan gericht op behandeld worden. Maar in Nederland is het diagnose stellen een beetje over de top
gegaan. Dat heeft natuurlijk te maken met het kostenplaatje: je hebt een diagnose nodig voor budget voor extra begeleiding. Wordt er bij de DLE gewerkt vanuit één bepaalde pedagogische visie? Of heeft ieder zijn eigen visie? Er is niet één bepaalde pedagogische visie of mensbeeld van waaruit gewerkt wordt. Hermi zelf hecht waarde aan de theorie van Kok over een groeibevorderend leefklimaat en leerlingen actief maken om zichzelf te ontwikkelen. Wel geldt binnen het Alfacollege dat het werken met de leerlingen onderwijsgerelateerd moet zijn. Het is niet de bedoeling om alle problemen aan te pakken maar juist te kijken naar de onderdelen van het probleem die belemmerend werken voor het functioneren op school of het naar school gaan.
Wat zijn je verwachtingen voor de toekomst? Voor de school maar ook omtrent de leerlingen? Er is momenteel natuurlijk behoorlijk discussie over het passend onderwijs en het opheffen van de leerling gebonden financiering. Hermi is bang dat het alleen maar slechter zal worden en maakt zich daar erg zorgen over. Er komen steeds meer zorgleerlingen met een blijvende beperking. Die waren er altijd al wel maar in de enorme snelheid van deze tijd merk je dat het voor meer leerlingen moeilijk is om bij te blijven. De opvoeding is steeds meer gericht op het individu. Dat is op zich niet erg maar dan moet je wel op die manier kunnen leven en voor een deel van de leerlingen is dat moeilijk. De VAVO is eigenlijk een gewone school maar er is alleen bovenbouw dus geen jonge leerlingen. Daarnaast is het een heel uitgekleed programma: geen gym, handenarbeid en excursies en dergelijke. Je moet je vakken doen en verder wordt er niet veel extra appèl op je gedaan. Dat geeft voor veel leerlingen rust en betere resultaten.
Maak je gebruik van/∕zijn er mogelijkheden voor bijscholing? Er zijn meerdere instituten die nascholingen aanbieden voor psychologen en artsen. Het is zeker belangrijk om af een toe iets te volgen. Hermi heeft twee jaar geleden een opleiding voor creatief coachen gedaan. Ook omdat ze dat heel leuk vindt.
Ontmoeting met psycholoog Cor Ritsema Door Albertus Geertsema
We zijn te gast geweest op het Gomarus College te Groningen. Daar hebben we een gesprek gehad met Cor Ritsema, hij is psycholoog en maakt deel uit van het steunpunt. Het steunpunt van het Gomarus College bestaat sinds 2003. Het team bestaat uit twee orthopedagogen, twee psychologen, een schoolmaatschappelijk werker en een praktijk ondersteuner/secretaresse. Eén van de psychologen is de teamleider, zij is verantwoording schuldig aan de directeur Zorg, welke op zijn beurt weer aangestuurd wordt door het algemeen bestuur van de opleiding.
Doelstelling Steunpunt Met de presentatie over overzorg in mijn achterhoofd heb ik een aantal vragen voorbereid. Om te beginnen wil ik weten of er een concrete doelstelling is waarmee gewerkt wordt. Deze is er. De doelstelling is om disfunctionerende leerlingen zo te begeleiden dat ze weer normaal kunnen participeren in de opleiding. Het succesvol kunnen deelnemen aan de aangeboden opleiding staat voorop. Het team wil oplossingsgericht werken, hiermee bedoelen ze dat niet zozeer gefocust zijn op diagnoses stellen, maar dat ze meer op directe oplossingen 9
gericht zijn. En dit altijd in samenspraak met de leerling. Alles gaat in overleg. Er wordt niet diep ingegaan op de thuissituatie. Het gaat er puur om het functioneren op school positief te beïnvloeden. De ouders worden er zijdelings en waar nodig wel bij betrokken, maar dit heeft geen prioriteit. Het gaat hen er ook niet om waar het probleem ontstaan is, dat is in wezen niet van belang. Ze willen geen gedrag afleren, maar nieuw gedrag aanleren of al aanwezig maar sluimerend gedrag versterken. Het advies is dus gericht op de schoolproblematiek. Op de vraag of de signatuur van de
school (gereformeerd) invloed heeft op de aangeboden zorg antwoordt de heer Ritsema ontkennend. Wat dat betreft is er geen verschil met een openbare school. Zorgroute Een leerling komt op het steunpunt terecht door middel van een doorverwijzing. Ofwel het kind komt zelf met een hulpvraag, ofwel de mentor tipt de counselor (zorgcoördinator/vertrouwenspersoon) die vervolgens contact zoekt met het team. Eenmaal is het gebeurd dat de leerplichtambtenaar kwam met het verzoek tot behandeling/ondersteuning. Dit was en is echter geen ideale situatie omdat het kind zelf gemotiveerd moet zijn om een traject in te gaan. Er wordt in eerste instantie alleen een naam doorgegeven met een globaal beschreven problematiek. Voordat de leerling aangemeld wordt is er contact geweest met de ouders/voogden, zonder toestemming van de ouders gebeurt er niets. Elke maandag wordt er vergaderd over de gevallen(en): welke aanpak wordt er gekozen, welke insteek kiezen we, wie neemt dit geval op zich. Leerlingen krijgen twee begeleiders uit het team waarbij het niet zo is dat bijvoorbeeld de orthopedagoog significant andere taken heeft dan de psycholoog. Wel zorgt het verschil in achtergrond/opleiding voor een brede kijk op het geheel. Het intakegesprek met de leerling begint vaak met het maken van een persoonlijkheidsvragenlijst: de NPV-J-2 meet Inadequatie (IN), Volharding (VO), Sociale Inadequatie (SI), Recalcitrantie (RE) en Dominantie (DO), én een gedragsvragenlijst: de CBCL. De Child Behavior Checklist is een diagnostisch instrument om probleemgedrag en
vaardigheden van kinderen en jeugdigen op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. Ook wordt er vaak nog een intelligentietest afgenomen. Alleen als er een diagnose is gesteld heeft een kind recht op een leerling-gebonden financiering. Hier wordt het handelingsplan verder op gebaseerd. De bedoeling hiervan is het kind op het reguliere onderwijs te houden. Trend Doordat er door de bezuinigingen minder geld beschikbaar is, verandert er het een en ander in de hulpverlening. Cor merkt op dat de focus verlegd wordt van zo vroeg mogelijk signaleren en behandelen naar alleen noodzakelijk behandelen. De drempel wordt verhoogd. Ook gaat het LGF met het hier aan gekoppelde handelingsplan verdwijnen. Het LGF biedt onvoldoende mogelijkheid om zorg op maat te leveren. Er wordt namelijk een diagnose gesteld, bijvoorbeeld ADHD, en aan deze diagnose is een vast handelingsplan met financiering gekoppeld, terwijl elke ADHD‟er anders is en dus gebaat is met zorg op maat. Per 1 augustus 2012 wil men inzoomen op het ontwikkelingsperspectief van een kind. Er moet meer zorg op maat geleverd worden. De scholen krijgen een zorgplicht en krijgen daar rechtstreeks een budget voor. Ook zijn ze bezig met het onderwijszorgmodel van Minnaert, genaamd CAREBAGS. Volgens dit model kan onderwijs pas effectief zijn als aan twee voorwaarden is voldaan. Namelijk de zorg voor CARE en de onderwijskundige gerichtheid op BAGS. CARE staat voor Competentie, Autonomie, Relatie, Engagement. Dit zijn vier psychologische basisbehoeften. Onderwijs dat deze behoeften negeert, schiet haar doel voorbij. In het
onderwijs moet dus zorg zijn voor deze basisbehoeften. BAGS staat voor onderwijskundige aandacht voor Beschermende factoren, Adaptief onderwijs, Gedragsverandering en Systematisch werken. Bij beschermende factoren gaat de aandacht naar dingen die wel goed gaan, in plaats van de eerdere focus op disfuncties. Het hele doel van dit model is om zorg doeltreffend te integreren in het onderwijs. Slot Het was mooi om te horen hoe ze op deze school bezig zijn om zorg te verlenen. Van tevoren was ik nogal bevooroordeeld. Ik vond de zorg bij voorbaat overdreven. Kinderen moeten zelf leren om hun problemen op te lossen vond ik en horen niet aan de hand genomen en betutteld te worden. Echter, dit is geenszins het geval. De hele zorg op deze school is er op gericht om kinderen die vast lopen in de opleiding weer op weg te helpen. Er is hierbij helemaal geen sprake van opdringerige zorg, integendeel. Men probeert zoveel als mogelijk de leerling zelf verantwoordelijk te laten zijn. Wel kunnen ze handvatten aanreiken om het functioneren positief te beïnvloeden. Niemand is er bij gebaat als een leerling vroegtijdig afhaakt. Ook mooi vond ik het om te horen dat ze niet heel diep ingingen op het ontstaan van problemen. Men bouwt juist verder op gedragingen en eigenschappen die wel als positief te benoemen zijn. Geen gezemel dus, maar een positieve en actieve benadering waarbij ook van de leerling zelf actie wordt verwacht. Zeer leerzaam en verhelderend om dit eens gehoord te hebben!
Community Support Door Rianne Jellema
Groningen - Community Support (CS) verleent hulp aan mensen met een licht verstandelijke beperking of stoornis. Deze mensen hebben via het zorgkantoor een indicatie gekregen, waarmee ze d.m.v. PGB of Zorg in Natura (ZIN) ondersteuning bij CS kunnen inkopen. Om meer over CS te weten te komen heb ik mevr. Jansen geïnterviewd. Haar functie is supportmedewerker, vanuit deze functie is ze casemanager of ondersteuner bij verschillende cliënten. Dit houdt in dat ze de regie over de hulpverlening van de cliënt heeft, ze schrijft en bewaakt het plan, vraagt een nieuwe indicatie aan wanneer nodig etc. Supportmedewerkers kunnen voor advies terecht bij een Supervisor. De supervisors hebben regelmatig overleg, de directie sluit ook aan bij dit overleg. Een ondersteuner helpt alleen met het uitvoeren van het plan. Af en toe zijn er ook stagiaires die als ondersteuner kunnen worden ingezet, verder kan iedere supportmedewerker als beide worden ingezet. Bij CS wordt gewerkt met een methode die gericht is op ondersteuning d.m.v. eigen netwerk van de cliënt te gebruiken en te versterken. Zo wordt geprobeerd de ondersteuning vanuit CS steeds overbodiger te maken omdat de mensen met problemen en vragen kunnen terugvallen op hun eigen netwerk. 10
Maar hoe begint het allemaal? Als er een aanmelding bij CS binnen komt, dit kan direct door de cliënt of d.m.v. doorverwijzing, wordt er contact opgenomen met de cliënt door de intakefunctionaris. Zij gaat op bezoek bij de cliënt om uitleg te geven over de werkwijze en te onderzoeken wat voor hulp nodig is bij deze cliënt. Ze zet een traject op en helpt de cliënt met een eventuele aanvraag bij het zorgkantoor voor een indicatie. Er wordt dan ook bepaald of de cliënt PGB of ZIN wil. Hierna wordt er een supportmedewerker gezocht, deze gaat samen met de cliënt bezig met het contract opstellen. Vervolgens kan er een samenwerkingsplan worden opgesteld en aan de doelen gewerkt worden. Ieder halfjaar volgt er een evaluatie van het plan, waar ook de supervisor bij zal aanschuiven. De begeleiding stopt wanneer de cliënt aangeeft de hulp niet meer nodig te hebben en/of als alle doelen zijn bereikt. Over het algemeen blijven er vaak nieuwe problemen de kop op steken, zodat er altijd nieuwe doelen aan het plan worden toegevoegd. De meeste cliënten blijven om deze reden enkele jaren.
En hoe ziet de werkdag van een medewerker van CS er nou uit? Mevr. Jansen doet het meeste werk bij de cliënt thuis, ze komt hier langs op afspraak. Er wordt dan gewerkt aan de doelen zoals beschreven in het plan. Ook de regelzaken er omheen doet ze zoveel mogelijk bij de cliënt, dit om de nietcontact uren zo klein mogelijk te houden en zo transparant mogelijk te werken. Daarnaast werkt ze thuis of op kantoor aan de plannen, notities, contracten opstellen en houdt ze de mail bij. De meeste tijd gaat dus zitten in bij de cliënten langs gaan. Eens per week, of eens in de twee weken gaat ze naar kantoor. Hier heeft ze dan overleg met haar supervisor en behandelt ze de zaken in haar postvakje.
Als laatste heb ik mevr. Jansen nog gevraagd wat ze van dit werk vind: “Dit werk vind ik leuk omdat ik erg zelfstandig kan werken en daardoor flexibel met mijn werktijden kan omgaan. Ik kom in veel verschillende situaties terecht, omdat de doelgroep erg breed is en kom daardoor ook met een groot aantal andere instellingen in contact in de regio‟s waarin in werk. Zo kan ik mij breed oriënteren in dit werkveld. Minpunt is dat ik over het algemeen geen vast maandloon heb, doordat de werktijden veel veranderen. Dit maakt het soms een beetje onzeker. Ook heb ik weinig contact met collega‟s“ Als laatste geeft ze aan dit werk als opstap te zien. Ze vindt het fijn zich zo breed te oriënteren en doet erg veel werk ervaring op. Deze wil ze gaan gebruiken om op den duur verder te solliciteren naar een „vastere‟ baan.
Kinderpraktijk Skills Door Liesbeth Wiersma
Onlangs opende in mijn woonplaats Zwartsluis kinderpraktijk Skills zijn deuren. Deze week afgestudeerd orthopedagoog Dorothé Vinke, inmiddels alweer in opleiding voor kindercoach, heeft inmiddels diverse jonge cliënten onder behandeling. Genoeg reden om, als aanstormend orthopedagoog-in-opleiding, een interview aan te vragen met Dorothé. Kun je een korte omschrijving van je CV geven. Ik ben begonnen als B-verpleegkundige in een psychiatrisch ziekenhuis. Daarna kwam ik terecht als ambulant begeleider bij het RIBW (Regionaal Instituut voor Begeleiding en Wonen voor mensen met psychiatrische problematiek) in Drachten. In die tijd volgde ik ook de HBO opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Daarna verrichtte ik enkele jaren, binnen het RIBW, pionierswerk op het gebied van intensieve psychiatrische thuiszorg maar na verloop van tijd nam mijn motivatie voor de geestelijke gezondheidszorg af. Inmiddels was ik in contact gekomen met een orthopedagoog. In dat veld vond ik een nieuwe uitdaging dus ben ik onlangs afgestudeerd in de orthopedagogiek bij de RuG. Op dit moment volg ik nog de opleiding voor kindercoach.
Wat is je doelgroep De doelgroep is jongeren tussen 4 en ongeveer 12 jaar met sociaal emotionele problematiek, internaliserend en externaliserend, of ontwikkelingsproblematiek als ADHD en autisme. Wat is jouw kindbeeld en pedagogische visie Een kind is altijd deel van zijn systeem, op micro- meso- en macroniveau: gezin, school, vriendjes, verenigingen etc. Ik ben aanhanger van de natureand-nurture visie: elk kind gedraagt zich volgens zijn biologische aanleg, maar de omgeving van het kind speelt een grote rol. Het kind kan gestimuleerd of beperkt worden door zijn omgeving en in het laatste geval is het goed als dat gesignaleerd en begeleid wordt. Ik hanteer een oplossingsgerichte benadering en ga altijd uit van de competenties van een kind. Wat kan het kind wel en wat zegt of denkt het dat het niet kan. Ik ga dan altijd on-
11
derzoeken of dat echt zo is. Verder zoek ik hoe bepaalde goede eigenschappen of gewoonten door het kind „gebruikt‟ kunnen worden in situaties waarin het kind tegen
grenzen aanloopt. Vaak is het samen zoeken naar een manier om te ontspannen, juist op die „moeilijke‟ momenten, belangrijk. Is er een pedagoog door wie jij je laat inspireren? Ik kan me goed vinden in het gedachtegoed van Delfos. Zij beschrijft zeer gedetailleerd en per leeftijdsfase de ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Daarnaast ontwikkelt ze modellen die rechtstreeks verbinding
maken tussen de theorie en de praktijk. Ze legt verbanden naar vroegere onderzoekers op het gebied van de ontwikkeling van kinderen, waardoor je de context te zien krijgt; hoe zijn de huidige opvattingen over kinderontwikkeling ontstaan. Daarbij geeft ze de individuele werkers de ruimte om bij zichzelf te onderzoeken waar hun affiniteiten liggen en hun eigen ideeën hieraan te toetsen. Ik denk dat onze kinderen als mensen ondergewaardeerd worden, terwijl ze zo veel zien, weten en doen. Delfos schrijft: "de mens is op zijn intelligentst als kind, als volwassenen heeft hij het voordeel van deze kennis". Dit sluit aan bij mijn visie. Hoe is je werkwijze, welke (evidence based?) interventies zet je in Bij elke cliënt begin ik met een uitgebreide diagnostiek, stel hypotheses op en toets ze, hetgeen uiteindelijk leidt tot een indicatie en handelingsplan. Ik overleg daarbij een aantal keer met de ouders. Bij elke analyse is de basis contact maken en vertrouwen winnen. Het is van belang dat ik aansluiting maak bij de belevingswereld van het kind en dat het zich veilig voelt om zich te uiten. Mijn behandelingsmethoden zijn niet altijd evidence based. Aanvankelijk had ik daar moeite mee, maar het probleem is dat er nog zo weinig evidence based interventies zijn in Nederland. Ik vind het belangrijk om te kijken wat er werkt bij welk kind, dat is voor elk
kind anders. Ik gebruik onderdelen van zo goed als evidence based cognitieve gedragstherapieën als Ret of G-schemas (Gebeurtenis -> Gedachten -> Gevoel). Daarnaast is de kwaliteit van de relatie tussen de hulpverlener en cliënt een belangrijke voorspeller of de behandeling aanslaat (a-specifiek aspect). Hoe verklaar jij dat er zoveel kinderen tegenwoordig een labeltje hebben? Creëren wij hulpverleners ons eigen werkveld of zijn er echt meer kinderen met problemen dan vroeger Onze kinderen hebben tegenwoordig wel een andere positie in de maatschappij. Er wordt veel meer van ze verwacht, en de ontwikkeling op school wordt nauwkeurig gemeten en kwantitatief geanalyseerd. Veel onrust kan een secondair effect zijn van dit fenomeen. Daarnaast zijn onze onderwijsmethoden verschoven van meer structureel naar realistisch. De gemiddelde en slimmere leerling profiteert daarvan, maar kinderen die minder makkelijk leren, lijden hieronder omdat er minder tijd en aandacht besteed wordt aan het automatiseren van aangeleerde vaardigheden. Hierdoor ontstaat meer uitval op schoolse vaardigheden. Wel is het zo dat ouders meer werken dus zijn er voor een kind meerdere opvoeders die sneller signaleren dat een kind anders is dan anderen. Bovendien worden sociale problemen meer dan
vroeger gezien als iets dat opgelost moet worden. Vroeger waren er ook verlegen, stille kinderen die dan niet in de hulpverlening terecht kwamen maar bijvoorbeeld vrachtwagenchauffeur werden en hiermee heel gelukkig waren. Labelen betekent voor mij uitspreken welk gedrag ik zie op dit moment bij dit kind. Het is aan ouders en hulpverlener om te beslissen of er dan behandeld moet worden. De kritiek dat zoveel kinderen aan de Ritalin zitten, vind ik niet altijd gegrond. Als een kind rustiger wordt van een product dat methylfenidaat bevat, kun je ervan uitgaan dat het minstens tekenen van ADHD heeft. Het probleem is dat er geen onderzoeken zijn waarin de werking van medicatie op lange termijn is onderzocht. Kinderen met ADHD hebben een (bewezen) grotere kans op secundaire problemen zoals uitval op school en crimineel gedrag. In deze gevallen is niets doen in mijn optiek niet altijd de beste methode. Je weet echter niet wat er zou gebeuren wanneer de jongere geen medicatie krijgt, met andere woorden je weet nooit 100% zeker of de medicatie ervoor zorgt dat het beter gaat met de jongere. We wensen Dorothé veel succes met het verder uitbouwen van haar praktijk en bedanken haar hartelijk voor de medewerking. Voor meer informatie verwijzen we naar de website: www.kinderpraktijk-skills.nl
Het Poortje Jeugdinrichtingen Groningen Door Annet van den Akker en Jet van Leeuwen
Stichting Het Poortje Jeugdinrichtingen biedt intensieve gedwongen begeleiding en behandeling aan jongeren. De stichting stelt zichzelf ten doel de kans op een zo succesvol mogelijke terugkeer in de maatschappij te vergroten. Bij Het Poortje in Groningen werken twee specialisaties nauw met elkaar samen: Wilster Intensieve Jeugdzorg en Portalis Onderwijs en Arbeidstoeleiding. Met iedere jongere die bij Het Poortje binnenkomt wordt een uitgebreide intake gehouden. Aan de hand hiervan wordt een individueel behandelplan opgesteld. Dit plan wordt vanuit de verschillende disciplines bijgehouden en eens in de acht weken met de jongere en eventueel zijn/haar ouders besproken. Wij spraken met een pedagogisch
medewerker van Wilster en de onderwijscoördinator van Portalis. Dit moet het zijn. We kijken naar een groot architectonisch gebouw dat met zijn ronde vormen en verschillende kleuren helemaal niet is, zoals we het hadden verwacht. Als we de centrale ruimte binnenlopen vinden we het er zelfs gezellig. De ronde ruimte is in vrolijke kleuren geverfd en er hangen kunstwerken van de jongeren aan de muren. In het midden staan allemaal tafels, stoelen en zelfs een pool- en tafeltennistafel. Bij een voormalige „jeugdgevangenis‟ verwacht je toch iets anders! “Hier kunnen de jongeren 12
bezoek van hun ouders ontvangen, ” wordt ons verteld. We worden rondgeleid door de verschillende oude en nieuwe delen van het gebouw en al snel beseffen we ons al te goed dat we in een gesloten jeugdinrichting zijn. Terwijl onze rondleider vertelt over alle ins en outs van het werken in Het Poortje, overlegt hij met zijn collega‟s over het gevecht dat gisteren tussen twee jongeren heeft plaatsgevonden. Daarnaast moet om de tien tot twintig meter een deur met een sleutel worden geopend en stammen de „kamers‟ nog duide-
lijk uit de tijd dat Het Poortje een jeugdgevangenis was. Het zijn hokjes van een paar vierkante meter met twee smalle raampjes. In de zware deur bevindt zich een kijkluikje, dat alleen van buiten opengemaakt kan worden. Er wordt zichtbaar rekening gehouden met agressie: het bed en de tafel zitten vast aan de muur en de stoel is van zacht materiaal gemaakt. De nog steeds gebruikte isoleercel maakt eveneens duidelijk dat het lastig kan zijn om met deze doelgroep te werken. Een stop bij de gezamenlijke groepsruimte en een rondje langs de klaslokalen stemmen ons weer hoopvoller. Hoewel overal duidelijk is nagedacht over wat de jongeren in een moment van agressie zouden kunnen doen, kunnen de kleurrijke ruimtes en de medewerkers die overal vrolijk en enthousiast over hun werk vertellen je alleen maar optimistisch maken over wat Het Poortje Groningen voor de jongeren doet. Tijd om er het fijne over te weten te komen.
WILSTER Wilster Intensieve Jeugdzorg in Groningen biedt intensieve, gesloten en besloten behandeling van civielrechtelijk geplaatste jongeren van 12 tot 18 jaar oud. Deze jongeren worden door de kinderrechter in Het Poortje geplaatst om ervoor te zorgen dat hun ontwikkeling niet verder of ernstig verstoord raakt door eigen gedrag of omgevingsfactoren. We spreken met groepsleider Tjerk Jan Spriensma. Hoewel je volgens hem ook een zekere basiskennis moet hebben op het gebied van allerlei stoornissen, denkt hij dat het
bij dit werk vooral van belang is dat je stevig in je schoenen staat, veel geduld hebt en niet teveel verwacht. ‘Je bent met name telefoontjes aan het plegen en troubleshooten’ Een groep bestaat uit acht tot twaalf jongeren. Iedere groep krijgt te maken met ongeveer tien groepsleiders. Elke groepsleider is tevens coach van één jongere. De coach zorgt voor de uitvoering van het behandelplan dat door een gedragswetenschapper is uitgezet. Een groepsleider werkt direct en indirect samen met onder meer gedragswetenschappers, therapeuten, orthopedagogisch medewerkers, psychologen, docenten en medewerkers van ondersteunende diensten. Tijdens je dienst ben je als groepsleider niet alleen met je groep bezig, maar moet je ook allerlei dingen regelen. Je bent met name telefoontjes aan het plegen en aan het troubleshooten. Een groepsleider voert bijvoorbeeld regelmatig overleg met een voogd of gedragswetenschapper, brengt iemand naar de rechtbank en bedenkt taken, activiteiten en spelletjes.
vijftig procent aangeleerd is. In Het Poortje werken ze volgens de EQUIPmethode. Die methode gaat er vanuit dat dat morele besef aan te leren is of verder te ontwikkelen. Met de methode leren jongeren met antisociaal en/of delinquent gedrag namelijk verantwoordelijkheid te nemen voor hun denken en doen. Daarbij staat het van elkaar leren en het rekening houden met elkaar, centraal. Nazorgtraject Als een jongere uit Het Poortje komt, dragen de medewerkers van Wilster de nazorg over aan een andere instantie. Vaak raken jongeren echter weer ontspoord, doordat ze wederom terecht komen in hun oude omgeving. Medewerkers van Wilster willen daar meer controle op hebben. Daarom ontwikkelen ze momenteel een nazorgtraject.
PORTALIS Portalis is de interne school van Het Poortje. Wij hebben gesproken met Albert van der Ploeg, de schoolcoördinator. Hij leidt ons uitgebreid rond en vertelt enthousiast hoe het bij Portalis werkt.
Gevangenis of pretpark De jongeren die in Het Poortje terecht komen, zijn vaak ontspoord door een combinatie van gedragsstoornissen en een verstoord milieu. Ze hebben niet veel kansen in hun leven gehad en voor hen is het op vele gebieden misgegaan. Het Poortje is ongeveer het laatste station waar de ontspoorde jongere terecht kan komen. Daarvoor zijn er vaak al allerlei dingen geprobeerd om hem of haar weer op het juiste pad te krijgen. De ene jongere vindt het erg vervelend om in Het Poortje te moeten zitten, terwijl het er voor de andere net een pretpark is. Die jongeren groeien door alle complimenten. Behandelmethoden Spriensma is er, na een aantal jaren bij Wilster gewerkt te hebben, van overtuigd dat als je morele besef niet ontwikkeld is in je eerste levensjaren, het erg lastig is om het daarna nog te ontwikkelen. Hij denkt daarbij dat het morele besef voor vijftig procent vanuit jezelf komt en voor
13
‘In de basis geldt: iedereen hele dagen naar school’ Jongeren die bij Het Poortje binnenkomen hebben vaak een gat in hun opleiding. Sommigen spijbelden veel of gingen helemaal niet meer naar school. Om het schoolritme weer op te pakken volgen de jongeren vanaf hun eerste dag onderwijs bij Portalis. In een klas zitten acht tot twaalf jongeren. Omdat alle jongeren met een andere achtergrond binnenkomen, wordt er nauwelijks klassikaal, maar vooral individueel les gegeven. Er zijn meer punten waarop het onderwijs binnen Het Poortje niet met het reguliere onderwijs te vergelijken is. Er ligt een sterke nadruk op structuur. Dit geldt overigens voor het hele verblijf in Het Poortje. Bijna alle jongeren
hebben hier moeite mee. Ook het concentratievermogen van de jongeren is een algemeen probleem. Er wordt in het onderwijs aan gewerkt om dit te verbeteren. Creativiteit wordt gebruikt als uitlaadklep.
Er is een muzieklokaal, een ruimte voor pottenbakken en er wordt veel getekend en geschilderd. Tijdens deze creatieve bezigheden kan over de problemen van de jongere gesproken worden.
‘Juist voor deze jongeren zijn succeservaringen belangrijk’
‘Ze prikken er zo doorheen als je onzeker bent of je niet goed voelt’
Binnen Het Poortje wordt gewerkt vanuit het sociaal competentiemodel. De visie van dit model geeft weer dat het nooit te laat is om jongeren, die problemen tegenkomen in hun ontwikkeling, hulp te bieden. Het doel is de jongeren vaardigheden voor de toekomst aan te leren waarmee ze adequaat kunnen functioneren in de maatschappij. Dit wordt gedaan door positief gedrag te benoemen en te belonen en negatief gedrag te negeren. Zo draagt iedere jongere een fasekaart bij zich waarop zijn/haar voortgang op, met name, sociaal gebied wordt bijgehouden. De kaart wordt na iedere les door de docent ingevuld. Bij vooruitgang kunnen bepaalde vrijheden verworven worden, zoals internetgebruik of zelfstandig boodschappen doen. Daarnaast is het onderwijs sterk gericht op het behalen van resultaten. Het is belangrijk voor de jongeren om een bereikbaar doel voor ogen te hebben. Er wordt gestapeld met niveaus. Je begint laag, en gaat steeds een stapje verder.
Het werken met deze jongeren vraagt iets extra‟s van docenten. Je moet stevig in je schoenen staan. Docenten moeten constant alert zijn op mogelijke problemen. De meeste docenten hebben de PABO gedaan, met daarbij bijvoorbeeld de Master Special Educational Needs. Van der Ploeg geeft aan dat hij het belangrijker vindt dat iemand als persoon geschikt is voor dit werk dan de opleiding die iemand heeft. Met een onbeduidend gevoel lopen we richting de uitgang. We hebben zoveel indrukken opgedaan en verhalen gehoord. Negatieve indrukken over de situaties waarin de jongeren zich bevinden en de gedragingen die ze kunnen vertonen. Positieve indrukken over hoe er in Het Poortje mee om wordt gegaan. Als we door de centrale ruimte lopen, staan er twee jongeren te tafeltennissen. Spriensma loopt naar ze toe en schudt vrolijk de hand van één van de twee. ‘Hoe is het?’ vraagt hij aan de jongen. Hij blijkt al vaker in Het Poortje te zijn geplaatst…
Molendrift Door Willemijn Wolthaus
Interview met Anja Beeksma, Orthopedagoog-Generalist bij Molendrift. Molendrift is een instantie voor kinderen met gedragsproblemen, opvoedingsproblemen, leerproblemen en omgangsproblemen. Molendrift is in 1988 opgericht en heeft vestigingen in Groningen, Heerenveen, Uithuizen en Veendam. Het team van hulpverleners bestaat uit 40 personen. De hulp die geboden wordt op Molendrift is meestal kortdurend. Het hulptraject is op maat gemaakt en past bij de situatie van de cliënt. Het doel is mensen met problemen in thuissituaties en schoolsituaties te helpen samen met hun omgeving. Dus het systeem, de ouders, broer, zus, juf/meester/mentor spelen hierbij een belangrijke rol. De cliënt staat centraal maar de omgeving is ook een belangrijke factor. De leeftijd is zeer gevarieerd, maar de meeste cliënten die aangemeld worden zijn in de leeftijd van het basisonderwijs. De kracht van Molendrift is dat ze niet gewoon een map uit de kast trekken met een standaard behandeling, maar belangrijke personen rondom de cliënt erbij betrekken. Gezamenlijk gaat men om tafel zitten om tot een einddoel te komen. Het is zorg op maat, gericht op de hulpvraag, waarbij de mensen
die erbij nodig zijn betrokken worden. Met voldoende handvaten zo snel mogelijk weer zelfstandig verder kunnen gaan in overleg met het systeem eromheen. Om een goed resultaat te behalen wordt er een behandelplan opgesteld. Hier gaat een intake gesprek aan vooraf. Bij de intake wordt de situatie in kaart gebracht en de hulpvraag vastgesteld. Hierna volgt vaak een onderzoek of een analyserend behandeltraject. Ook wordt er contact gezocht met bijvoorbeeld de school voor extra informatie of bij werkgevers als het gaat om een volwassen persoon die vastloopt in het werk. De kennis wordt dan in kaart gebracht, er wordt naar strategieën van de cliënt gekeken en de beleving van de cliënt wordt bekeken. Daarnaast wordt er nog gekeken naar eventuele problemen die eraan vooraf zijn gegaan: wat is er precies gebeurd en zijn het misschien ook de ouders/thuissituatie die zoiets in stand houden? Etc. Is de situatie in kaart gebracht dan wordt er een behandelplan opgesteld. Aan de 14
hand hiervan wil men het gewenste einddoel halen, deze bestaat uit 5 fasen: 1. Er wordt samen met de cliënt een beschrijving van de probleemsituatie gemaakt. 2. Het geïsoleerd aanleren: er wordt kennis aangeboden over leermethoden of gedrag en de cliënt oefent hiermee bij Molendrift, thuis of op school. 3. Integreren in complexe situaties: het thuis en op school toepassen van het geleerde. Hierbij wordt gekeken naar de relatie van het net geleerde en wat de cliënt al kan. 4. Generaliseren: de aangeleerde kennis wordt breder ingezet. 5. Persoonlijke aanpak: hierbij gaat het er om dat de cliënt zelf, of zijn omgeving, tijdig kan signaleren dat het functioneren niet goed gaat en herinneren wat je in een
dergelijke situatie ook al weer moet doen. Om de kans op succes te vergroten wordt er na de behandeling ook nog contact onderhouden. De problematiek van cliënten bij Molendrift loopt uiteen van leerproblemen tot psychiatrische problematiek, rouwverwerking, etc. Bij sommige cliënten kun je vooraf al vrij goed inschatten waar het probleem ligt en bij andere cliënten komt er gaandeweg iets heel anders achter weg dan je verwacht had. Er komen jaarlijks steeds meer aanmeldingen bij, met name nu er nieuwe vergoedingsregelingen zijn wat het aanmelden toegankelijker maakt. Er is veel mond op mond reclame waardoor mensen bij Molendrift terecht komen. Uiteindelijk is er een aanmelding van de ouders nodig om een traject in te gaan. De scholen zijn geen officieel verwijzer, ze adviseren ouders wel om zich aan te melden bij Molendrift. Soms is een verwijsbrief nodig, namelijk als het gaat om (vermoeden van)
psychiatrische problematiek. Die verwijsbrief moet door een arts geschreven worden. Het gaat op Molendrift zeer om de kwaliteit. Voor medewerkers zijn er mogelijkheden om extra opleidingen te volgen. Nieuwe medewerkers krijgen intern scholing op alle onderwerpen die je in de praktijk van Molendrift kan tegenkomen. Daarnaast mag iedereen ook eigen verzoeken indienen voor cursussen en wordt er gekeken naar de specifieke kwaliteiten van de medewerkers. Deze kunnen door extra scholing uitgebreid worden, waardoor de kwaliteit van werken ook sterk verbeterd wordt.
De structuur van de organisatie is vrij plat. Er is een directeur voor de behandelzaken, een algemeen directeur voor het dagelijks bestuur, zorgverzekeraars, personeelszaken etc. en in het MT zitten nog twee werkbegeleiders. Er is niet echt sprake van een sterke hiërarchie.
Alle medewerkers hebben hun eigen cliënten. Daarnaast voeren een aantal supervisie uit over de cliënten van de eventuele minder ervaren medewerkers. Daardoor worden de minder ervaren medewerkers ook goed ingewerkt. Molendrift blijft kiezen voor kwaliteit.
Op eigen kracht uit de problemen Door Impke Zuur en Marianne van Dijk
Samen een plan maken, samen beslissen om te zien of er ook mogelijkheden waren in Nederland om het model toe te passen. Hieruit ontstond in de 2001 het Centrum Een eigen kracht conferentie. De term voor Herstel Gericht Werken. Nu ondermaakt nieuwsgierig. Dus vertrokken wij tussen de Eigen Kracht Centrale. op een zonnige dinsdagochtend richting De methode klinkt bijna te eenvoudig het Hoendiep in Groningen voor een voor woorden. Maar Alinda benadrukt dat interview met Alinda Hegger, regiomanahet juist deze eenvoud is die onderdeel is ger van de Eigen Kracht Centrale in Grovan het succes. Gebruik maken van de ningen. eigen kring is iets wat al eeuwenlang ingeIn enthousiaste bewoording neemt ze ons zet wordt om problemen van een individu mee in de wereld van een Eigen Kracht binnen een gemeenConferentie. Het idee schap op te lossen. komt oorspronkelijk Tel hierbij het goed uit Nieuw-Zeeland. burgerschap en het Waar de hulpverlefeit dat mensen ning zocht naar de sociale wezens zijn oorzaak waarom de op en je hebt een jeugdzorg niet aangroot deel van de sloot bij de Maoribesuccesfactoren. volking. Hieruit bleek Aan de hand van dat de hulpverlening een voorbeeld legt gericht was op het Alinda de methode individu. En daarmee uit. Via een thuisde familiebanden zorg instantie kwam buitenspel zette. Dit er een verzoek binnen bij de Centrale was niet zoals de Maoribevolking gewend voor een conferentie ten behoeve van een was problemen op te lossen. Met dit gegezin waarvan vader was gestorven en nog geven is in Nieuw- Zeeland de Family bestond uit moeder en dochter. Moeder Group Conference ontstaan. Het model was doof en had een laag IQ en dochter bleek succesvol en werd in 1989 opgenohad diabetes. De omgeving maakte zich men in de Nieuw-Zeelandse wet. Op veel zorgen of moeder wel in staat zou zijn om plaatsten in de wereld kreeg het model goed voor haar dochter te zorgen. Met navolging. Zo ook in Nederland. Waar in toestemming van moeder is er toen een de jaren ‟90 een aantal pioniers uit de conferentie georganiseerd. De aanvraag jeugdhulpverlening bij elkaar gingen zitten 15
komt dan binnen, in dit geval aangemeld door de thuiszorg, bij de Eigen Kracht Centrale. Er wordt dan een coördinator ingezet om de conferentie te organiseren. Er volgen gesprekken om te bepalen wie er allemaal bij de conferentie aanwezig zouden moeten zijn. In dit geval zijn dit de familieleden, vrienden, de onderwijzer, buren, maar ook de arts van de dochter en een doventolk. De taak van de coördinator is voornamelijk voorwaarde scheppend. Degene die de case heeft aangebracht licht tijdens de conferentie toe wat de hulpvraag zou moeten zijn. In dit geval is moeder in staat om nog goed voor haar dochter te zorgen. Een eyeopener voor alle aanwezigen was het feit dat moeder veel beter kom communiceren met iedereen doordat de doventolk aanwezig was. De meeste aanwezigen hadden de aanname dat moeder wel goed kon liplezen. Ook de aanwezigheid van de arts was prettig, omdat nu voor iedereen duidelijk was wat exact de medische conditie was van de dochter. Uiteindelijk komt uit deze conferentie een plan met een aantal afspraken die op een flap gezet worden en ondertekend door alle aanwezigen. In dit geval waren de oplossingen niet eens zo ingewikkeld. Een schriftje met daarin exact het eet- en insulineschema voor de dochter was voor de moeder een goed hulpmiddel. Daarnaast werden er afspraken gemaakt voor regelmatige bezoekjes van familie en vrienden. Dit nam de zorg bij de naasten weg en dochter
en moeder konden samen blijven wonen. Tijdens het maken van de plannen is de coördinator niet aanwezig. Dit om er voor te zorgen dat het echt uit de aanwezigen zelf komt. De coördinator zorgt er aan het eind van de conferentie voor dat de afspraken op een flap komen en wie de casemanager binnen de gemeenschap gaat worden. Na een maand neemt de coördinator nog een keer contact op met de casemanager. Zo simpel kan het dus zijn. De kracht zit in de mensen zelf en in het feit dat je mensen zelf de regie geeft over hun leven. En je kunt iets voor elkaar betekenen. Alinda bevestigt de vergelijking die wij maken met de uitgangspunten van Misha de Winter. Hij predikt de term: “It takes a village to raise a child.” Alinda geeft aan dat ze niet een situatie kan bedenken waar een eigen kracht con-
ferentie niet zou werken. De hulpvragen zijn dan ook zeer divers en lopen uiteen van overlast in een straat, leerproblemen bij een tiener tot een oudere in een sociaal isolement. In 2010 zijn er in Nederland 10.000 mensen betrokken geweest bij een Eigen Kracht Conferentie. En dit getal zal dit jaar zeker overtroffen worden. De tijd is er blijkbaar rijp voor. Ook in de gemeente Groningen. De gemeente heeft middelen beschikbaar gesteld om in de aandachtswijken de conferenties in te zetten. En dat begint goed te lopen. Maar het heeft een lange aanlooptijd nodig gehad om zover te komen. Met name de hulpverlening was en is deels nog altijd, sceptisch. Zij zijn gewend vanuit de hulpverlenersrol te denken en de mensen te helpen. Een conferentie vraagt van de hulp-
verlening dat je erop vertrouwt dat mensen en de gemeenschap het zelf oplossen. Dit betekent loslaten. Maar de tijd zit nu mee. De hulpverlening heeft nog steeds niet het antwoord op veel problematiek. Ook de politiek ziet de meerwaarde. In maart van dit jaar is er dan ook een wet aangenomen in de Tweede Kamer die een wijziging in de wet op de hulpverlening mogelijk heeft gemaakt. Direct betrokkenen worden eerst gevraagd zelf een hulpplan op te stellen voor professionals een plan maken. En na een periode van veel individualisme is het nu tijd voor goed burgerschap en een hechtere gemeenschap. Een mooie ontwikkeling binnen de hulpverlening: uitgaan van de eigen kracht van mensen. Voor meer informatie zie: www.eigenkracht.nl
Opgesloten in het Poortje Door Denise Borger
Vrijdagochtend 1 april komen Paul en ik, op de motor, aan bij het Poortje. Een gesloten jeugdinrichting waar plaats is voor 108 “probleem” jongeren. We zetten hier probleem tussen aanhalingstekens, omdat er sinds 2008 duidelijk onderscheid wordt ge-
maakt tussen probleemjongeren en criminele jongeren. Sinds 2008 zijn deze twee groepen van elkaar gescheiden. De probleemjongeren, jongeren met gedragsproblemen, maar die geen delict gepleegd hebben, komen terecht in het Poortje in Groningen. De criminele jongeren, de jongeren die wel een strafbaar feit hebben gepleegd, komen sinds 2008 terecht in de justitiële jeugdinrichting Juvaid in Veenhuizen. Gedragswetenschapper in het Poortje mevrouw J.Tonn vindt het goed dat dit onderscheid is gemaakt. De sfeer is anders in een jeugdinrichting. Wij hebben geen prikkeldraad buiten, we hebben een open balie. Het is meer inviting dan in Veenhuizen, aldus Tonn. Een ander groot verschil tussen het
Poortje en Veenhuizen is de ruimte voor behandeling. Het gaat bij de jongeren in Veenhuizen meer om vergelding, opsluiting. Het Poortje is een gesloten jeugdinrichting. In het Poortje gaan de jongeren ook naar school. In principe zitten er jongeren in het Poortje in de leeftijd van 12 t/m 18 jaar. Heel af en toe komt er ook nog wel eens een kind van 8 binnen. De voorkeur gaat hier niet naar uit, omdat o.a. het leeftijdsverschil dan erg groot is met de rest. Er wordt gewerkt met twee basismethodes, Equip en het sociaal competentiemodel. Laatstgenoemde is een methode waarmee kinderen en jongeren vaardigheden voor de toekomst aanleren. In het model wordt de nadruk gelegd op het leren waarbij het gericht is op het vergroten en/of verstevigen van de (sociale) competenties van de kinderen / jongeren. Hierbij wordt erg gekeken naar de ontwikkeling van het kind. Waar zit het kind in zijn of haar ontwikkeling. Equip is een methode afkomstig uit Amerika. Equip is een volledig uitgewerkt programma waarmee jongeren leren verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen denken en doen. De duur van de behandeling kan variëren van 3 maanden tot een jaar. Afhankelijk van de problematiek zit een kind gemiddeld 6 maanden „opgesloten‟ in het Poortje. We waren erg benieuwd of er ook bepaalde trends zichtbaar zijn binnen de jeugdzorg. De loverboy problematiek was een 16
tijdje terug erg aanwezig, dat wordt nu weer wat minder. Net als gameverslaving. Over straffen en belonen kan de gedragswetenschapper zeggen dat er verschillende mogelijkheden voor straffen aanwezig zijn. Separeren mag, fixeren mag, pijnprikkels toedienen mag ook. Het Poortje straft alleen als het echt niet anders kan. Elke dag wordt er samen met een pedagogisch medewerker een kaart ingevuld. Daarmee zijn bepaalde punten te behalen. Heeft een jongere bijvoorbeeld zijn of haar kamer opgeruimd of geholpen in de keuken, dan verdienen ze punten. Bij een x aantal punten krijgen de meiden bijvoorbeeld een lipgloss. Op de vraag hoe belangrijk opvoeding is, heeft Tonn een heel duidelijk antwoord. Opvoeding is enorm belangrijk! Die taak ligt volgens Tonn als eerste bij de ouders. En internet? Dat is verboden in het poortje :)
Geïnteresseerd? SPO Groningen Grote Rozenstraat 38 9712 TJ Groningen Telefoon: +31503636525 fax: 050 - 363 6521
[email protected]
not filling a Education is lighting a fire bucket but