Werkplekleren:
meer dan stage en bpv
Werkplekleren: meer dan stage en bpv
onderwijs dat werkt
Inhoud
5
Voorwoord
Werkplekleren: meer dan stage en bpv 10
Het schoolbedrijf Het prestatieleren
De minionderneming
14 18
22
De leerafdeling
Het Integraal PrakijkCentrum De leerfabriek 34
Simulatie TEAMstages Tot slot
30
42
38
26
7
Voorwoord
Nu we, zomer 2009, midden in de economische crisis zitten, vraagt iedereen zich af of we straks nog wel voldoende stageplaatsen hebben om alle 500.000 studenten in het mbo te kunnen bedienen. En inderdaad: het is niet denkbeeldig dat we straks tekorten krijgen. De eerste tekenen wijzen wel in die richting. Er zijn minder inschrijvingen in de BeroepsBegeleidende Leerweg (BBL), omdat studenten geen contracten krijgen bij bedrijven. Bedrijven nemen niet zo maar iedere kandidaat aan als stagiaire en hebben liever ouderejaarsstudenten van de hogere niveaus. Allochtone studenten komen moeilijker aan een stageplek. Het is niet hard te maken en misschien zien we spoken, maar dit zou wel eens het begin kunnen zijn van een moeilijke periode voor het beroepsonderwijs. Verder gravend in het verleden komen we vaker dit soort bewegingen tegen in het beroepsonderwijs. In tijden van laagconjunctuur is het opdoen van voldoende praktijkervaring tijdens een opleiding niet langer een vanzelfsprekendheid. Om die reden moeten ROC’s, AOC’s en vakinstellingen nadenken over alternatieven voor de klassieke stage. Vooral de ROC’s krijgen te maken met een gebrek aan stageplaatsen. En hoewel het bedrijfsleven in het voorjaar van 2009 plechtig aan het kabinet beloofde voor voldoende stageplaatsen te zorgen, kunnen we maar beter het zekere voor het onzekere nemen en nadenken over alternatieven. Er zijn onderwijsdeskundigen die zeggen dat er geen goed alternatief is voor de klassieke stage. Maar dat valt ernstig te betwijfelen. In het boekje ‘Praktijk Hoezo?’ van het Procesmanagement MBO 2010 wordt duidelijk gemaakt dat stage niet onder alle omstandigheden een groot succes is. Sterker nog, soms leidt een stage slechts tot ‘non-leren’, zo meldt ‘Praktijk Hoezo?’. Zelfs al zijn er dus voldoende stageplaatsen, dan nog is het niet vanzelfsprekend om altijd te kiezen voor de klassieke stage. Soms is het verstandiger om voor ‘geconstrueerd leren’ te kiezen omdat het leerproces dan ‘gecontroleerd’ verloopt. Hoog tijd dus om eens op een rij te zetten wat zoal de alternatieven zijn voor de klassieke stage. Zowel om kwantitatieve als om kwalitatieve redenen kunnen deze alternatieven hoogwaardiger zijn dan de stage. Dit boekje zet een aantal vormen van werkplekleren op een rij en beschrijft kort en bondig aan welke kenmerken deze vormen van werkplekleren voldoen. Het boekje helpt zo om de gedachten te ordenen als er alternatieven nodig zijn voor de klassieke stage. Het kan onderwijs-
5
teams inspireren, die bij hun curriculumbouw voor de keuze komen te staan om andere vormen van werkplekleren aan te bieden omdat stageplaatsen niet voor handen zijn. Behalve een inspiratiebron voor onderwijsteams zorgt dit boekje ook voor een afbakening van verschillende vormen van werkplekleren. Dat laatste is geen overbodige luxe. Want er bestaat veel begripsverwarring over alle relatief nieuwe vormen van werkplekleren. Al met al voldoende redenen om dit boekje aan te vragen en te verspreiden in ROC’s, AOC’s en vakinstellingen. Ik beveel het boekje in uw belangstelling aan. En hoop dat het bijdraagt aan het inbouwen van voldoende praktijkervaring in alle beroepsopleidingen. Want zonder hoogwaardige praktijkervaringen in het curriculum is goed beroepsonderwijs niet haalbaar. Marc Veldhoven, procesmanager MBO 2010
6
Werkplekleren: meer dan stage en bpv
Met de invoering van competentiegericht onderwijs (cgo) groeit het belang van de beroepspraktijk in het mbo. Een beroep leer je nu eenmaal beter op een (al dan niet gesimuleerde) werkvloer dan in de schoolbanken. Een optimale samenwerking met de beroepspraktijk en een optimale vormgeving van de beroepspraktijkvorming (bpv) zijn daarom essentieel. De koppeling van competenties aan de context van een bedrijf (lees: werkprocessen en kerntaken) komt ook tot uitdrukking in de ontwikkeling van zogenoemde prestaties. Bedrijven en onderwijsinstelling ontwikkelen opdrachten die relevant zijn voor het bedrijf en tegelijkertijd bijdragen aan de competentieontwikkeling van deelnemers. Het gaat om opdrachten in authentieke arbeidssituaties, waarbij praktijkgerichte werkprocessen centraal staan. Door deze processen te doorlopen, leert de deelnemer competenties, vakkennis en vaardigheden die relevant zijn om als gekwalificeerd beginnend beroepsbeoefenaar aan de slag te gaan (bekwaamheidsontwikkeling). Daarnaast kan de deelnemer door het werkplekleren, zoals MBO 2010 de vormen van leren in praktijksituaties noemt, werken aan zijn beroeps- en arbeidsidentiteit (loopbaanontwikkeling). Hij kan zich immers oriënteren om bijvoorbeeld een keuze te maken voor een bpv-plaats, beroep of opleiding.
Vele vormen van werkplekleren De opdracht kan een onderdeel zijn van een stage. Of bijvoorbeeld deel uitmaken van de bpv. In beide gevallen participeert de deelnemer aan gewone werkprocessen. Maar naast leren in bedrijven, kan de deelnemer ook leren in leeromgevingen die specifiek ontworpen zijn als omgeving voor het leren van werkprocessen en competenties. In een simulatiebedrijf bijvoorbeeld. Werkplekleren1 kent vele gezichten. We kunnen zelfs stellen dat naar mate het cgo meer vorm krijgt, ook de diversiteit van werkplekleren toeneemt. Er is duidelijk een ontwikkeling te zien waarbij gezocht wordt naar meer geïntegreerde leerprocessen. Het gaat niet meer om een onderscheid tussen aan de ene kant ‘de school’ en aan de andere kant ‘de praktijk’, maar om een leertraject waarin school en vormen van praktijk (binnen of buiten de school) met elkaar verweven zijn en elkaar versterken. Die ontwikkeling zorgt voor nieuwe vormen van werkplekleren, die gaandeweg hun plaats naast de klassieke vormen van beroepspraktijkvorming verwerven. Bijvoorbeeld lerend werken in de Beroepsbegeleidende Leerweg of stage in de Beroepsopleidende Leerweg.
1
Zie: Cinoptiek 10, oktober 2008; Gerdien Wijntjes-Vegter; ‘Op het droge leer je niet zwemmen’ en ‘Leren door werk. De match tussen deelnemer en werkplek’. Cindy Poortman en Karel Visser. Ecbo 2008.
7
Broodnodige afwisseling De rijkdom aan vormen van werkplekleren is essentieel. Een goede integrale mix van leeractiviteiten en -vormen is nodig om aan de eisen voor een gekwalificeerd beginnend beroepsoefenaar te voldoen. De verschillende vormen van werkplekleren hebben diverse mogelijkheden en beperkingen als het gaat om effectief en competentiegericht leren. Zo geven simulaties de mogelijkheid om weinig voorkomende, maar cruciale gebeurtenissen in werkprocessen te oefenen. Stroomuitval bijvoorbeeld. Wat moet er dan op de werkplek gedaan worden? Hebben we voldoende kennis om te weten waardoor deze stroomuitval is veroorzaakt? Kunnen we het verhelpen? En wat zijn de gevolgen? Dit leer je niet uit een theorieboekje, maar moet je in de praktijk ervaren. De reële beroepspraktijk stimuleert leren vooral doordat de deelnemers deel uitmaken van de werkgemeenschap. Ze gaan op in de cultuur van het bedrijf, werken tussen echte werknemers en maken echte producten, bestemd voor echte afnemers. De diverse vormen van werkplekleren vullen elkaar aan en zijn bruikbaar om werkplekleren vorm te geven. Welke vormen voor een bepaalde deelnemer het meest geschikt zijn, is afhankelijk van de competenties die een deelnemer voor zijn beroep moet leren.
Welke vorm wanneer? Bij de onderwijsinrichting is het van belang om te weten welke afwisseling van vormen van werkplekleren of van werkomgevingen noodzakelijk zijn en waar de praktijkopdracht uitgevoerd moet worden. Het is immers de bedoeling dat een deelnemer binnen het werkplekleren zoveel mogelijk werkprocessen uitvoert die in de kwalificatiedossiers geformuleerd zijn. Een goede analyse van de werkomgeving is hierbij noodzakelijk. Enerzijds is het van belang dat de deelnemers in de praktijk leren om werkprocessen uit te voeren. Anderzijds moet voorkomen worden dat dit leidt tot smalle functietraining (bij reële praktijksituaties) of tot leren participeren in verouderde beroepssituaties (bij geconstrueerde praktijksituaties). Uit het onderzoek van Poortman2 naar het leren van deelnemers aan de bpv, blijkt dat de leeruitkomsten en typen leerprocessen afhankelijk zijn van de specifieke kenmerken van de leerwerkomgeving, maar ook van de lerende zelf en zijn instelling. Bij de keuze voor de vorm van werkplekleren zijn dit belangrijke factoren. In een hele bpv-periode staan in het algemeen bepaalde leeractiviteiten meer centraal in een bepaalde fase. Beginnende leerlingen Verzorging ontvangen bijvoorbeeld eerst uitleg en nemen na observatie en nadoen op een zelfstandige manier deel aan het werkproces. De laatstejaars leerlingen Detailhandel werken in het algemeen zelfstandiger. Maar ook hier speelt uitleg en ervaring opdoen onder supervisie nog een rol. Theorieontwikkeling, hulp en uitleg zijn ook in latere fasen voor leerling-werknemers een factor van belang.
2
Poortman, C.L. (2007). Workplace learning processes in senior secondary vocational education. Enschede: Universiteit Twente.
8
Spanningsveld leren en werken Hoe de optimale mix van vormen van werkplekleren er voor een deelnemer uitziet, hangt ook af van de leerweg die deze volgt. Bij een deelnemer die een Beroeps begeleidende Leerweg (BBL) volgt zal bij het werkplekleren vooral het werken centraal staan. Naast het leren wordt van de BBL-deelnemer ook verwacht dat deze productie draait. Voor een deelnemer die de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) volgt, staat het leren centraal.
Leren centraal
Werken centraal
Acquisitie: verwerving van competenties als doel
Participatie: deelname aan werkproces en socialisatie als doel
Breed opleiden: • voor landelijk geldige competenties en diploma’s; flexibel vakmanschap • theorie achter praktijk • relevantie voor meerdere en verschillende werksituaties • aanvulling met andere doelen dan alleen goede performance, zoals ‘burgerschap’, ‘leren leren’
Specifiek opleiden: • voor productiviteit en goede performance: vakmanschap • voor specifieke werktaken • relevantie voor deze werkplek
Sturing bijvoorbeeld door: • aandeel in tijd gereserveerd • leermateriaal en opdrachten • reflectie en toegewezen begeleiding
Authentiek leren: • geen tijd voor speciaal leren, reflectie of begeleiding gereserveerd • aanwezige werkprocessen, materiaal, collega’s, etc. als leerbronnen
Dit spanningsveld tussen leren en werken bepaalt mede de selectie van vormen van werkplekleren die voor een deelnemer het meest geschikt zijn.
Mogelijkheden met meerwaarde De kwaliteit van werkplekleren is dus afhankelijk van een goede selectie van de organisatievormen die passen bij de leer- en ontwikkelvragen van de deelnemer, goede opdrachten en begeleiding door school en praktijk. Belangrijk is dan te weten welke vormen van werkplekleren er zoal zijn en wat de meerwaarde is van elk van deze vormen. In dit boekje willen we de nieuwere vormen van werkplekleren nader belichten. Zodat u lezend van kaft tot kaft inzicht krijgt in de mogelijkheden die er zijn om deelnemers praktijkgericht voor te bereiden op hun toekomst.
9
school·be·drijf (het; -ven), ook wel on·der·wijs·leer·be·drijf genoemd: een leeromgeving in de vorm van een realistisch, marktgericht bedrijf, zoals een restaurant, hotel of tennispark. Het personeel bestaat uit deelnemers, aangevuld met professionals en een zakelijk bedrijfsleider. Bij het schoolbedrijf draait het om het leerproces, maar worden wel degelijk echte producten en/of diensten geleverd. De onderwijsinstelling en het bedrijfsleven dragen samen de verantwoordelijkheid voor het schoolbedrijf. In een wat eenvoudiger vorm gaat het bijvoorbeeld om een klusbedrijf, met docenten die verantwoordelijk zijn voor de leiding.
10
Het schoolbedrijf
In een schoolbedrijf wordt een reële bedrijfsorganisatie opgezet. Binnen die organisatie werken leerlingen met elkaar samen. Dit kan ook met leerlingen van andere opleidingen of opleidingsniveaus zijn. In het ideale geval worden alle functies in een schoolbedrijf door leerlingen bekleed. Van management tot uitvoering. Docenten en mensen uit het bedrijfsleven treden op als coach of externe adviseurs/experts. De interactie die daardoor ontstaat, biedt aanknopingspunten voor feedback of uitleg over een bepaalde opdracht door een docent of professional. Op deze manier leren leerlingen het geheel van vaardigheden, kennis, houding en inzicht dat een beroepsbeoefenaar nodig heeft om een bepaalde rol of opdracht uit te voeren. Naast vakinhoudelijke kennis gaat het dan vooral om samenwerken, overleg en reflectie. In de praktijk wordt een schoolbedrijf ook ingezet om een tekort aan stageplaatsen op te vangen.
Een ‘echt’ bedrijf Schoolbedrijven streven ernaar zoveel mogelijk een ‘echt’ bedrijf te zijn. Dit betekent onder andere vijf dagen in de week van acht tot zes operationeel zijn. Ook tijdens de schoolvakanties. En bij de uitvoering zijn de wensen van de opdrachtgever zoveel mogelijk leidend. Tegelijkertijd staat het leerproces altijd voorop in een schoolbedrijf. Uiteraard moeten er producten en diensten van goede kwaliteit worden geleverd, maar de werkdruk mag nooit ten koste van het leerproces gaan. De taken en opdrachten die leerlingen binnen een schoolbedrijf uitvoeren, zijn divers. Soms gaat het om werk waarvoor de vereiste competenties al zijn aangetoond. Het werk mag echter nooit te routinematig worden. Om nieuwe competenties te leren, is het nodig dat leerlingen worden uitgedaagd nieuwe problemen op te lossen en nieuwe methoden en technieken toe te passen. De complexiteit van de taken en opdrachten wordt daarbij steeds een stapje verder opgebouwd.
Samenwerking met bedrijfsleven Schoolbedrijven werken in principe samen met één of meerdere reguliere bedrijven en leveren op die manier een bijdrage aan de kennisuitwisseling tussen het bedrijfsleven en het onderwijs. Daarbij is er sprake van een duidelijke rolverdeling. Het onderwijs levert leerlingen en zorgt voor een koppeling tussen de praktijk en de theorie. Bedrijven leveren opdrachten en knowhow. Het is belangrijk dat de stage in het schoolbedrijf goed is ingebed in de totale opleiding van een leerling. Dit betekent onder andere dat er een duidelijke koppeling moet zijn tussen de activiteiten die in het schoolbedrijf worden uitgevoerd en de theorie die de leerling krijgt. Een goede werkplekanalyse zorgt ervoor dat theorie en praktijk naadloos op elkaar aansluiten. Dit vraagt om een goede samenwerking tussen de verschillende
11
onderwijsafdelingen binnen een mbo-instelling. Daarom is het verstandig de eindverantwoordelijkheid voor de opzet en de continuïteit van het schoolbedrijf bij een aparte eenheid te beleggen. Deze kan bijvoorbeeld rechtstreeks onder eindverantwoordelijkheid van het College van Bestuur vallen.
Wat maakt het schoolbedrijf zo bijzonder? In een schoolbedrijf staat leren voorop. De kwaliteitseisen zijn flexibeler dan in het 'normale' bedrijfsleven en zaken mogen fout gaan. Daarom is het binnen een schoolbedrijf eenvoudiger leerlingen een complete set aan praktijkopdrachten te laten uitvoeren. Dit maakt het mogelijk alle kerntaken, werkprocessen en competenties die bij een beroep horen tijdens een stage aan bod te laten komen. Verder kunnen leerlingen in een schoolbedrijf taken uitoefenen waarvoor ze in een normaal stagebedrijf zelden de verantwoordelijkheid krijgen. ‘Leiding geven’ en ‘acquireren’ zijn daar twee aansprekende voorbeelden van. Een schoolbedrijf biedt bovendien kansen om leerlingen die dreigen uit te vallen toch verder te helpen. Zo is het mogelijk leerlingen die zich niet aan afspraken houden extra intensief te begeleiden. In combinatie met een duidelijke structuur kan dit ervoor zorgen dat deze leerlingen hun gedrag aanpassen. Het werken in een schoolbedrijf kan daarmee een voorbereiding op een externe stage zijn. De gezamenlijke begeleiding en examinering door professionals uit het bedrijfsleven en docenten heeft een grote meerwaarde. Het leren van vakinhoudelijke kennis met de bijbehorende praktische competenties gaat dan hand in hand. Voorwaarde is wel dat het bedrijfsleven voldoende participeert in het schoolbedrijf. Dat is ook nodig om van het schoolbedrijf een zo'n authentiek mogelijke leerwerkomgeving te maken. Helaas blijkt uit ervaringen dat mbo-instellingen vaak niet gewend zijn echt bedrijfsmatig te werken. Ook is het schoolbedrijf een relatief dure vorm van werkplekleren. De onderwijsinstelling draagt vaak de infrastructurele en organisatorische kosten. Ook het aantal docenturen, nodig voor de begeleiding van leerlingen en het leiden van het bedrijf, is hoger dan bij andere vormen van werkplekleren.
12
Hampshire Hotel Dormylle:
Ervaring opdoen in de echte praktijk ‘Wie wil er nou niet ervaring opdoen in de echte praktijk? Want daar leer je nu eenmaal het beste!’ Ziedaar de visie van ROC de Leijgraaf, kernachtig verwoord in een brochure voor het opleidingshotel dat de school in Mill heeft staan. Hampshire Hotel Dormylle, zoals dit schoolbedrijf pur sang heet, is een viersterren hotel waar commercieel gewerkt wordt. Gasten overnachten er en maken gebruiken van alle horecafaciliteiten. Een klein deel van de clientèle herstelt hier van een medische ingreep en krijgt verpleegkundige zorg en begeleiding. Die combinatie van horeca en zorg maakt Hampshire Hotel Dormylle, als opleidingshotel, uniek in Nederland. Het hele jaar door heeft De Leijgraaf beschikking over allerlei leerwerkplekken. Er kan op alle mogelijke opleidingsniveaus praktijkervaring worden opgedaan. Bovendien bedient het ROC verschillende opleidingen, zoals Gezondheidszorg & Welzijn en Recreatie & Toerisme. Deze opleidingen worden door de unieke voorziening niet alleen leuker maar ook beter, omdat ze veel praktischer zijn. De Leijgraaf runt Hampshire Hotel Dormylle samen met Fitland, de grootste sportcentrumketen van Zuid-Nederland. Het hotel werkt ook nauw samen met de nabij gelegen kliniek ViaSana, een zelfstandig behandelcentrum voor gespecialiseerde medische zorg, uitgerust met onder andere drie operatiekamers. Hierdoor kan ROC de Leijgraaf een nog grotere diversiteit aan leerwerkplek invullen. Het opleidingshotel is een project van ROC de Leijgraaf. Het is mede tot stand gekomen met financiële steun van Ceres, het Europees economisch stimuleringsprogramma Regio Noord-Brabant van de Europese Unie. Tevens heeft de provincie Noord-Brabant een subsidie verleend vanuit het UEB-programma voor de realisatie van het project.
13
pre·sta·tie·le·ren (het), vorm van opdrachtgestuurd leren op de werkplek, waarbij het gaat om situaties waarin leertrajecten worden gebouwd rond opdrachten en prestaties die in opdracht van bedrijven door deelnemers uit de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) worden uitgevoerd. Deze deelnemers gaan niet zozeer bij het bedrijf werken, maar leren via opdrachten, prestaties of projecten die zij voor (en soms met) het bedrijf uitvoeren hun competenties ontwikkelen.
14
Het prestatieleren
Prestatieleren heeft de laatste tijd nogal aan populariteit gewonnen in de Beroepsopleidende Leerweg (BOL). De vorm van opdrachtgestuurd leren op de werkplek past dan ook goed bij het competentiegericht onderwijs: aan elke prestatie (praktijkopdracht) zit een werkelijke opdrachtgever vast. Het gaat dus om een reële praktijkopdracht, die door de coördinatie van het ROC voor de bewuste deelnemer relevant, betekenisvol en aansluitend op de opleiding is. Een goed voorbeeld van een dergelijke prestatie is het uitvoeren van een SWOT-analyse door iemand die de opleiding tot Medewerker Marketing en Communicatie volgt.
Van opdracht tot uitvoering De manier waarop het ene ROC prestatieleren invult, kan verschillen van de wijze waarop dat op een ander ROC gebeurt. Zo is de manier waarop de opdrachten bij de school terecht komen niet uniform bepaald. De meeste ROC’s richten een soort bureau of centraal aanmeldpunt op, waar bedrijven via internet opdrachten kunnen plaatsen. Er zijn ook onderwijsinstellingen die bedrijven in de regio langsgaan om te informeren over het doel, de inhoud en de werkwijze van de prestaties. Die informatie is uitermate belangrijk. Bedrijven moeten wel beseffen dat de opdrachten uitgevoerd worden door scholieren die nog aan het leren zijn. En niet door een door de wol geverfde professional. Verder spreekt een school meestal met het bedrijf af dat de onderwijsinstelling het recht heeft om, in overleg met het bedrijf, de opdracht om inhoudelijke redenen bij te stellen. Het ROC is immers verantwoordelijk voor het leerproces en moet ervoor zorgen dat de deelnemer de juiste kerntaken uitvoert en zo de bijbehorende competenties ontwikkelt. Reden ook om de deelnemers uitvoerig te begeleiden door een docent. Plaatst de opdrachtgever een opdracht, dan volgt er bij veel ROC’s eerst een centrale screening. Vanuit dit centrale punt belandt de opdracht bij de afdeling en eventueel bij de docent die de opdracht het beste kan laten uitvoeren. Vervolgens wordt vastgesteld welke competenties in de aangevraagde prestatie aan de orde komen. Daarvoor is bijvoorbeeld de competentiedatabase van Colo bruikbaar. De docent koppelt ook nog kerntaken aan de opdrachten en omschrijft in een vast format de volledige prestatie: wat is de opdracht, wat is het gewenste resultaat, de uit te voeren activiteiten, de periode waarin het dient te gebeuren? Wat zijn de kerntaken? Alle opdrachten komen terecht in een databank. Waarna het aan de leerlingen is om ze uit te voeren. Hoe de leerlingen aan hun prestaties komen, varieert van school tot school. Zo zijn er scholen waar de docenten bepalen welke leerling een bepaalde opdracht gaat uitvoeren. Er zijn ook ROC’s waar de leerlingen in principe zelf hun prestaties kiezen. Op deze manier kunnen ze het eigen leerproces zo veel mogelijk zelf sturen. En krijgen ze de kans zich te ontwikkelen in de richting die hen interesseert en het beste bij hen past.
15
Wat maakt prestatieleren zo bijzonder? Prestatieleren is een prima vorm om de brede ontwikkeling van leerlingen te stimuleren. ‘Het werken met (innovatieve) bedrijfsopdrachten en prestaties biedt bij uitstek kansen op een krachtige leeromgeving’, stelt de Cinop-publicatie ‘Samen werken aan leren op de werkplek’ uit 2006. De deelnemers zijn, aldus Cinop, ‘binnen een reële context van beroepsbeoefening bezig met het oplossen van een daadwerkelijk probleem van het bedrijf. Wel zijn de opdrachten soms te beperkt zijn om te kunnen spreken van het werkelijk leren omgaan met reële kernopgaven van het beroep. Werken met (innovatieve) bedrijfsopdrachten biedt door de aard van de opdracht en de werkvorm een goede kans op een reflexieve dialoog met medestudenten, beroepsbeoefenaars en de docent/coach. Het werken aan de opdracht en de oplossing van het probleem vraagt immers veel gerichte communicatie tussen medestudenten, de praktijkbegeleider, collega’s en deskundigen in het bedrijf, de docenten en de coach van de opleiding. Wel concentreren dialoog en reflectie zich vaak wat meer op de vaktechnische kant van het probleem en minder op de persoonlijke ontwikkeling en het leren van de student. Dat zou een belangrijk aandachtspunt kunnen zijn bij het werken met bedrijfsopdrachten en prestaties.’ Een ander aandachtspunt van prestatieleren is de banden die de school onderhoudt met het bedrijfsleven. Dit geldt voor de meeste vormen van werkplekleren – wat is praktijkgericht leren zonder bijdrage van diezelfde praktijk? – en zeker voor dit onderwijsconcept. Zonder nadrukkelijke betrokkenheid van het regionale bedrijfsleven is het voor een school schier onmogelijk om genoeg kwalitatieve prestaties te verzamelen. De inzet om het bedrijfsleven bij prestatieleren te betrekken wordt overigens wel beloond: de school krijgt een unieke kans zich te profileren in de regio.
16
De Wissel:
Goed voor deelnemers, bedrijfsleven en de buurt Een groot aantal leerlingen helpt bij een actie van het gemeentelijk vervoersbedrijf van Utrecht (GVU). Ze delen gratis strippenkaarten uit aan U-pashouders in Utrecht en De Meern. Bij de uitgiftepunten controleren de leerlingen de geldigheid van de U-pas. Belangrijke aspecten bij deze werkopdracht zijn de samenwerking met de Veiligheid Infomatie en Controle medewerkers (VIC’s) en klantvriendelijkheid. Een winkelier vraagt zes leerlingen om het magazijn op orde te brengen. Voor de leerlingen een leerzame bezigheid, voor de winkelier een klus waar hij niet aan toekomt. De winkelier realiseert zich dat deze leerlingen mogelijk zijn toekomstige werknemers zijn en wil daar op deze manier graag in investeren. Een mooi voorbeeld van verantwoord ondernemen. Deze twee prestaties komen uit ‘De kick van het kunnen’, een brochure over het project De Wissel, een samenwerkingsverband tussen het ROC Midden en het Vader Rijn College. Om zich voor te bereiden op de arbeidsmarkt gaan scholieren ‘praktijkuitdagingen’ aan afkomstig van opdrachtgevers uit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: de deelnemers kunnen in de ‘echte wereld’ hun competenties leren ontwikkelen; de opdrachtgever krijgt een goed product of dienst. Dat kan het een website zijn. Een feestelijk onthaal van enkele zakelijke gasten. Groente- en fruitsnacks voor een basisschool. Of zelfs een musicaluitvoering in een verzorgingshuis. Zolang de prestatie maar als doel heeft de wijk leefbaarder te maken. Want daar draait het om in De Wissel. Maatschappelijke betrokkenheid meets didactiek.
17
mi·ni·on·der·ne·ming (de; -en) [v.]: een onderneming waarbij vier tot tien deelnemers een product of dienst bedenken en vervolgens gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het reilen en zeilen van het minibedrijf. Om de onderneming tot een succes te maken volgen de deelnemers voor een periode van een half jaar het hele traject van productontwikkeling en productie tot marketing. De basisleervraag daarbij is: het oriënteren en ontwikkelen van een aantal basis ondernemersvaardigheden. De school zorgt voor een startkapitaal en begeleiding. Variant op de minionderneming is de col·le·ge com·pa·ny (mbo) of stu·dent·en·be·drijf (hbo), een initiatief van stichting Jong Ondernemen.
18
De minionderneming
Onderwijs en ondernemerschap gaan hand in hand. Onderwijs is ook een voedingsbodem waar jongeren hun ondernemende kwaliteiten ontdekken en ontplooien. Er zijn veel initiatieven vanuit de scholen zelf – bijzondere projecten – om leerlingen en studenten te helpen met leren ondernemen. Anderzijds kun je ook erg veel leren van de praktijk. Hierdoor wordt er bij vrijwel alle opleidingen een stageperiode bij een bedrijf ingelast. Daarnaast is er ook de minionderneming, die binnen verschillende ROC’s als vorm van werkplekleren gebruikt wordt. Miniondernemingen zijn een goede manier om leerlingen en studenten kennis te laten maken met ondernemen. Basisidee van de miniondernemingen is dat leerlingen oefenen met het opzetten en runnen van een onderneming. Ze bedenken en ontwikkelen zelf het product of de dienst en zetten deze vervolgens in de markt. Daar is alles ‘echt’ aan: de deelnemers krijgen een startkapitaal van 1.000 tot 2.000 euro en een fiscale status. Ze betalen btw. Verkopen aandelen. Et cetera. Best een hele klus als je 17, 18, 19 jaar oud bent.
Uitdagend Miniondernemingen passen in het onderwijsprogramma van alle sectoren van het beroepsonderwijs. Deelnemers van alle opleidingen kunnen hierin participeren. Zij leren op een uitdagende wijze ondernemend te denken en te werken en ontwikkelen houding en vaardigheden voor persoonlijk succes als zelfstandig ondernemer of een ondernemende inzetbaarheid als toekomstig werknemer. Handig voor de deelnemers die ook ondernemerscompetenties willen ontwikkelen. Maar ook andere deelnemers kunnen stage lopen binnen deze miniondernemingen; zij voeren daar dan werkzaamheden uit die behoren tot de onderneming.
Jong ondernemen Veel studenten of scholieren grijpen met een team de kans aan om tijdens hun studie in een beschermde omgeving een echt bedrijf te starten en te runnen. Dat noemen we een college company (mbo) of studentenbedrijf (hbo). College companies staan niet ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, maar in het register van Jong Ondernemen. Dat is een stichting die procesmatig en inhoudelijk ondersteunt bij het opzetten van miniondernemingen (zie www. jongondernemen.nl). Jong Ondernemen vormt de brug tussen het bedrijfsleven, onderwijs en ondernemerschap. Naast sponsoren werkt Jong Ondernemen al sinds de oprichting met veel vrijwilligers die als regiocoördinator, mentor, accountant of als (regio)bestuurder jongeren begeleiden op weg naar ondernemerschap. Daarnaast heeft elk college company een begeleidingsteam dat bestaat uit een mentor, een financieel adviseur (beiden vrijwilliger) en een begeleidend docent. Zij geven advies bij de problemen, oplossingen, teleurstellingen en successen die de studen-
19
ten tegenkomen. Net als in de dagelijkse ondernemerspraktijk. Maar het zijn de studenten die het verschil tussen succes en mislukking bepalen. Zij bedenken, net als bij de miniondernemingen, alles zelf en voeren alles zelf uit. Na een jaar stopt de onderneming in de beschermde omgeving. Is het bedrijf succesvol, dan houdt niets de studenten of scholieren tegen om door te starten.
Wat maakt de minionderneming en college company zo bijzonder? Een minionderneming opzetten helpt absoluut om ondernemersvaardigheden te leren. De deelnemer is voortdurend met de praktijk bezig, moet vaak keihard werken en doet zo ervaring op die in geen enkel boek te vinden is. Daardoor wordt er geleerd dat het niet alleen draait om een leuk idee, maar ook om een juiste rolverdeling, goede marketing, slim management, en dat een eigen bedrijf veel bloed, zweet en tranen kost. Het concept biedt scholen en universiteiten bovendien de mogelijkheid om theorie aan de praktijk te koppelen. Vakken als marketing, communicatie, Nederlands, economie, maatschappijleer en boekhouden, maar ook de persoonlijke ontwikkeling van studenten op het gebied van presenteren, solliciteren, brainstormen en samenwerken kunnen prima gekoppeld worden aan het runnen van een onderneming. Juist deze combinatie van theorie en praktijk zorgt voor goed opgeleide ondernemende mensen. De miniondernemingen en studentenbedrijven dragen op een realistische en dynamische manier bij aan een betere aansluiting tussen leren en werken. Ze vormen een goede voorbereiding op het zelfstandig ondernemerschap of zorgen ervoor dat jongeren als ondernemende werknemers beter opgeleid en met de juiste motivatie in het bedrijfsleven aan de slag gaan. De miniondernemingen en studentenbedrijven vormen een belangrijke sleutel naar de toekomst. Jammer genoeg kiezen de meesten uiteindelijk toch gewoon voor een vaste baan. Dat komt omdat de stap om na de studie voor jezelf te beginnen toch vaak te groot en te moeilijk is. Deelnemers hebben vaak te weinig houvast en ook geen geld.
20
Minibedrijf Simple: negen meiden, één geniaal idee ‘Als je bij een brainstorm naar een nieuw product vraagt of iedereen een pen op tafel wil pakken en het duurt tien minuten voordat alle negen meiden een pen uit hun tas gevist hebben, dan is het niet verwonderlijk dat we met dit idee op de proppen zijn gekomen’. Aan het woord is Daniëlle de Jongh, studente aan het Boxelse SintLucas en tevens directeur van het minibedrijf Simple. Het idee waar ze het over heeft is de IZI, een glanzende zilverkleurige tas die je als binnentas in je handtas stopt, zodat je in een handomdraai van tas kan wisselen zonder iets essentieels te vergeten. Het product won in 2008 de prijs voor beste mbo-jongerenonderneming van Nederland. Het SintLucas biedt studenten de mogelijkheid in hun afstudeerjaar ondernemingservaring op te doen. Zonder extra studie-uren of studiepunten, maar met een startkapitaal van 1.500 euro kunnen zij een studentenbedrijf starten. De negen bedenkers van IZI zijn afkomstig uit alle richtingen die school uit Boxtel doceert. Bij het minibedrijf was ook een begeleidende docent betrokken. Deze gaf met name tijdens de eerste paar keer dat de groep samenkwam advies en hielp met de taakverdeling. Daarna bleef de docent op afstand. De tas is al in verschillende bladen verschenen en kreeg ook volop aandacht in de gadgetrubriek van het RLT-4 programma Life & Cooking. Die aandacht hebben de meiden zelf gecreëerd: ze verzorgden zelf de promotie van de IZI en wisten via persberichten diverse media te interesseren. Kopers bleven niet achter: via de website www.simple-minded.nl zijn al enkele honderden tassen verkocht. Simple, als schoolproject vorig jaar afgesloten, krijgt wellicht een doorstart, buiten de school om. Tenminste als de meiden daar nog tijd voor hebben: alle negen zijn inmiddels aan een hbo-vervolgopleiding begonnen en willen stuk voor stuk zelfstandig ondernemer worden binnen hun eigen studierichting.
21
leer·af·de·ling (de; -en): een nieuw concept van stagelopen, geïntroduceerd door Calibris om de aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk te verbeteren. Het concept is inmiddels bij verschillende ROC’s binnen de sector Zorg & Welzijn ingevoerd. Bij een leerafdeling wordt een afdeling in een zorginstelling compleet overgenomen door deelnemers die een BOL-opleiding volgen. Zie ook: leer·fa·briek en school·be·drijf.
22
De leerafdeling
Binnen de sector Zorg & Welzijn heeft een aantal ROC’s, met hulp van Calibris, een leerafdeling in het leven geroepen. Het is een vorm van werkplekleren die tegemoet komt aan de nieuwste principes van competentiegericht leren. Op een leerafdeling doorlopen meerdere deelnemers tegelijk hun beroepspraktijkvorming op de stageplaats. Ze zijn niet die ene stagiair op een afdeling maar functioneren zelfstandig. Met gemiddeld tien leerlingen zorgen ze samen voor goede uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden. De aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk ligt hier voor het oprapen, de kloof verdwijnt. Dat blijkt uit de positieve verhalen van de zestig leerafdelingen die de laatste drie jaar zijn gestart. Een leerafdeling bezit alle ingrediënten om het opleiden van aankomende beroepskrachten zowel leuker als beter te maken. De deelnemers zijn verantwoordelijk voor hun eigen leerproces tot zelfstandig beroepsbeoefenaar en worden in teamverband begeleid.
Coaching Een leerafdeling vormt een integraal onderdeel van een afdeling, unit of team in een zorginstelling. Elke afdeling kan een zeer gevarieerde samenstelling hebben, met deelnemers van verschillende niveaus en verschillende leerjaren. De deelnemers krijgen coaching van alle vaste medewerkers. Er is dus geen sprake van een een-op-een relatie tussen werkbegeleider en deelnemer. Verder is de ROC-docent regelmatig op de werkplek aanwezig. De begeleiding begint intensief, maar wordt naarmate het niveau van de leerling stijgt heel natuurlijk en vanzelfsprekend minder. De praktijkopdrachten worden op een logische manier complexer. Bijkomend voordeel van de leerafdeling is dat deze bpv-manier te gebruiken is als enige vorm van werkplekleren. Per jaar neemt dan het aantal weken toe dat een leerling op deze afdeling aan de slag gaat. Voor zowel leerling, ROC als leerbedrijf een heldere manier om de voortgang te monitoren.
Methodemix Hoe werkt een leerafdeling in de praktijk? De acht tot vijftien deelnemers verlenen zorg en worden tegelijkertijd opgeleid. School en instelling spreken samen af op welke manier de begeleiding gestalte krijgt. Op de leerafdeling leren de deelnemers in teamverband te werken, vanuit de principes van competentiegericht onderwijs. Dat betekent dat ze in hun takenpakket ook toewerken naar zelfstandig functioneren en daar ook de bijbehorende verantwoordelijkheden voor dragen. Voor de beoordeling van de leerlingen kan gebruik gemaakt worden van een methodemix, waarin zowel het beoordelingsportfolio, 360-graden feedback, het stageverslag en eventueel een afsluitende proeve van bekwaamheid een plekje kunnen hebben.
23
Wat maakt de leerafdeling zo bijzonder? Het mes snijdt bij een leerafdeling aan twee kanten. Dat de leerlingen profiteren van de realistische werkomstandigheden van een leerafdeling, is wel duidelijk. Ze hebben een hoog leerrendement, de theorie en praktijk zijn goed geïntegreerd. Het werk zelf is motivatieverhogend omdat ze veel zelf mogen en kunnen doen. In datzelfde kader leren ze om zelf iets te organiseren en initiatief te nemen. Tot slot maken de leerlingen een grote ontwikkeling door in samenwerkingsvaardigheden. Voor de vaste teamleden is het begeleiden van de leerlingen ook weer een nieuwe ervaring. Het vergt immers een andere benadering en is niet vergelijkbaar met de reguliere patiënten- en cliëntenzorg. Het voegt zo een extra dimensie toe aan hun werk, iets wat de leerbedrijven als een zeer positief neveneffect hebben aangeduid. Daarnaast zorgen de studenten voor een frisse kijk op de eigen werkzaamheden van de teamleden, waardoor bij hen ook het vermogen tot zelfreflectie groeit. Omdat ze de leerlingen gezamenlijk begeleiden en opleiden, raken de teamleden zelfs extra gemotiveerd in hun werk. Een goedlopende leerafdeling is gelukkig ook goed nieuws voor de patiënten en cliënten. Er is gemiddeld meer tijd voor hen beschikbaar, waardoor het team of de unit meer persoonlijke aandacht kan geven. Als laatste voordeel krijgt de organisatie een kweekvijver voor toekomstige medewerkers, waaruit ze na afloop van de stage kunnen putten voor versterking van hun afdeling of team. Op www.leerafdeling.nl staat een stappenplan voor de opzet van een leerafdeling, een projectplan, een investeringsoverzicht, de randvoorwaarden en enkele ervaringen van de leerafdelingen.
24
Hoornbeeck College: gewoon meedraaien in de praktijk Het is voor mbo-studenten die een zorg- of welzijnsopleiding volgen niet altijd gemakkelijk om een goede stage te vinden. Bij de ene stageplaats worden ze als een bediende behandeld; elders wordt er weer teveel van hen verwacht. Een bekend probleem, dat door het Zeeuwse Hoornbeeck College voortvarend aangepakt wordt door samen met enkele zorgorganisaties leerafdelingen op te zetten. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: de BBL-deelnemers krijgen een betekenisvolle stage, waarin ze volledig meedraaien in de praktijk en de deelnemende verpleegen verzorgingstehuizen creëren hun eigen kweekvijver. Het is beslist een succesvolle manier van stage lopen. Zo is SPW-student Bram (18) erg enthousiast over zijn stage in woon- en verpleeghuis Ter Reede in Vlissingen. ‘Het voordeel van deze stage is dat ik echt het gevoel heb dat ik meetel als werknemer en dat ik niet als een stagiair word behandeld. Ik moet gewoon meedraaien in de praktijk. Zo leer ik om verzorgende taken uit te voeren. Wat ik tot nu vooral heb geleerd, is dat ieder mens anders is. Ook ben ik er zelfstandiger door geworden.’ De aanbodkant laat eveneens enthousiaste geluiden horen. ‘We hadden het idee dat stagiaires soms wat te veel aan het handje werden meegenomen. Als ze dan starten met een echte baan, vallen ze in het diepe. Zij maken nu zelf het dienstrooster en houden werkbesprekingen. Elke woensdagmiddag komt een docent langs en ook deze middag vullen de stagiairs zelf in met lessen of intervisiebijeenkomsten. Uiteindelijk hebben ze al een groot stuk werkervaring als ze echt aan de slag gaan in de zorg’, stelt Trudy Slinger, teamleider Zorg bij woonzorgcentrum Uitzicht, een van de zorgorganisaties waar het Hoornbeeckcollege een leerafdeling heeft. Deelnemers tevreden. School tevreden. Zorginstellingen tevreden. En zelfs de mensen waar het allemaal om draait, de zorgvragers, kunnen de studenten erg waarderen. Met name de extra tijd en aandacht die de mbo’ers geven zorgen voor tevreden blikken. ‘Deze zomer vroegen bewoners zelfs wanneer de studenten weer kwamen’, aldus Trudy. Bronnen: www.nieuws.zeeland.nl; Nieuwszorg 13 (nieuwsbrief Zorgkantoor DWO/ NWN)
25
in·te·graal prak·tijk·cen·trum (de; -a), kortweg IPC: vorm van werkplekleren waarbij (veelal technisch) beroepsonderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk in de vorm van een opleidingscentrum een contextrijke omgeving bieden aan leerlingen. Het is één van de meest concrete uitwerkingen van het nader verweven van theorie- en praktijkonderwijs. Op een en hetzelfde terrein – soms zelfs in een enkele fysieke ruimte – is alles te vinden wat een deelnemer nodig heeft om zich te bekwamen in de beroepsrichting van zijn keuze: studieplekken, goede praktijkfaciliteiten en wellicht ook (leer)bedrijven.
26
Het Integraal PraktijkCentrum
Je hebt niets aan een opleiding als je in de praktijk merkt dat het geleerde niet aansluit bij de werkelijkheid van de werkvloer. Vandaar het belang van het nader tot elkaar groeien van onderwijs en bedrijfsleven. Kruisbestuivingen zijn er volop. Deelnemers en docenten zijn steeds vaker te vinden op bedrijfsterreinen. En de praktijk krijgt meer en meer voet aan de grond binnen de schoolmuren. De schotten verdwijnen, de aansluiting groeit. Volledig samensmelten kan echter ook. In het Integraal PraktijkCentrum (IPC) geven theorie en praktijk elkaar continu de hand. Doorgaans getriggerd door lastige vraagstukken als vroegtijdig schooluitval en personeelstekorten zoeken en vinden onderwijsinstellingen en bedrijven uit dezelfde regio elkaar om gezamenlijk de problemen te lijf te gaan. Samen bouwen zij aan contextrijk, motiverend en praktijkgericht onderwijs en trachten zo de leerlingen warm te maken voor een mooie loopbaan. Zij voeren samen het bestuur, zorgen gezamenlijk voor de financiering en kijken bij alles hoe zij de opleidingen voor de deelnemers zo actueel en betekenisvol mogelijk kunnen vormgeven en uitvoeren.
Nieuw onderwijsconcept Binnen dit nieuwe concept treedt het IPC op als verbindende schakel tussen deelnemer, onderwijsinstellingen en bedrijfsleven. Vooral bij technische beroepsopleidingen en bedrijven wint deze vorm aan populariteit. Het concept houdt in grote lijnen in dat, als een leerling affiniteit heeft met techniek, er in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven een einddoel en een leerroute kan worden bepaald. Deze leerweg wordt zo veel mogelijk op maat samengesteld en kan al starten binnen het vmbo. Het traject is schooloverstijgend. Opleidingsprogramma’s en diploma’s zijn niet meer maatgevend. Het gehele traject is gericht op de eindfunctie.
POP Elke deelnemer begint in het IPC met een introductieperiode. Daarin kan hij enerzijds laten zien of hij het vereiste basisniveau haalt. En anderzijds ontdekken wat er met zijn vooropleiding en niveau allemaal binnen het IPC mogelijk is. Tijdens deze introductieperiode stelt de deelnemer, onder begeleiding van een trajectbegeleider of mentor, ook een Persoonlijk OpleidingsPlan (POP) op. Dit POP is de leidraad van de leerweg die de deelnemer volgt binnen het IPC. Het opleidingstraject bestaat doorgaans uit de volgende onderdelen (maar dit kan per IPC verschillen): • theorie die ondersteund wordt door practicumopdrachten • praktijkopdrachten op de bouwplaats en/of werkplaats die de deelnemer in staat stelt zijn competenties te ontwikkelen • opdrachten van ‘buiten’ (bedrijven die deel uitmaken van het IPC)
27
Wat maakt het IPC zo bijzonder? Het sterke van het IPC is dat dit centrum als schakel tussen deelnemer, school en bedrijf fungeert. Er is één organisatie, waardoor er sprake is van een kwalitatief betere vormgeving en organisatie van het onderwijsleerproces van de leerlingen. Zo is er een grote samenhang tussen de drie hierboven beschreven onderdelen van het opleidingstraject. Door ‘levensechte’ opdrachten in het onderwijsleerproces te halen, hier theorie aan te koppelen en vervolgens een productieproces op te zetten waarmee de opdrachten uitgevoerd kunnen worden, creëert het IPC een unieke praktijkgerichte leeromgeving. Je kunt eigenlijk niet meer spreken van ‘school’ aan de ene kant en ‘praktijk’ aan de andere kant. Hier is een sprake van een totale samensmelting. Met een effectievere en efficiëntere inzet van personeel en middelen en een betere samenwerking en communicatie met het bedrijfsleven en andere (onderwijs)instellingen als gevolg. Eén van de andere grote voordelen van een dergelijke aanpak is dat er vanwege de praktische en meer doelgerichte aanpak minder risico op schooluitval is. Verder krijgt het bedrijfsleven al vanaf jaar 1 de kans om jongeren gericht op te leiden voor hun bedrijfs(tak). Naast het aanboren van potentieel, biedt het IPC bovendien de mogelijkheid om het zittende personeel aanvullende opleidingen te laten doen, zodat deze medewerkers zich een leven lang kunnen blijven ontwikkelen. De lijnen tussen school en bedrijf zijn immers uitermate kort. Een IPC heeft ten slotte ook een enorme meerwaarde voor de economische structuur en concurrentiekracht van de regio. Vitaliteit en innovatie in de maakindustrie krijg je niet zonder samenwerking (of wellicht zelfs: samensmelting) van onderwijs en bedrijfsleven. En juist daarin voorziet een IPC volop. Door bedrijven letterlijk binnen de muren van de school te halen (of andersom), biedt het leerpark onderwijs dat nog een stap verder gaat dan realistisch onderwijs (werksimulatie). Echter dan dit wordt het niet.
28
BouwForce Leiden: de overtreffende trap van realistisch onderwijs Het is een fraai vergezicht: een bruisend center of excellence in het Rijnland, waarin bedrijven, school en kennisinstellingen contextrijk, reëel onderwijs van de bovenste plank bieden op het gebied van bouw, installatietechniek, metalektro, ICT en motorvoertuigentechniek. Een prachtige samensmelting tussen bedrijfsleven en onderwijs die ver buiten de regiogrenzen jongeren en volwassenen enthousiasmeert voor een technische opleiding. Wie immers wat wil bereiken in de techniek, weet dat hij bij het Integraal PraktijkCentrum voor Techniek in Leiden moet zijn… Het complete IPC in Leiden staat er nog niet, maar de eerste pijler ervan wortelt inmiddels stevig in de grond: BouwForce Leiden (BFL). Dit is de gezamenlijke opleidingslocatie van ROC Leiden en aannemers uit de regio, verenigd in het opleidingsbedrijf Bouw Opleiding Rijnland (BOR, een samenwerkingsverband). BFL is geboren uit onvrede over de vakopleidingen in de bouw. Die waren te theoretisch en sloten te weinig aan op de beroepspraktijk. Zowel school als bedrijfsleven zagen het belang van een betere aansluiting en sloegen de handen ineen. Met als gevolg dat de scholingsactiviteiten van ROC-bouw en BOR in juni 2010 geheel samengevoegd moeten zijn in één organisatie. Dan wordt ook gewerkt vanuit één gezamenlijke visie op opleiden en vakmanschap. Nu al is BouwForce Leiden verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de gehele opleiding. Zowel de BBL- als de BOL-deelnemers volgen hun opleiding als ‘juniormedewerker’ van BFL en starten direct met hun loopbaan in de bouw. Alle leerlingen volgen hun theorielessen en aanvullende praktijkscholing op de locatie van BouwForce Leiden. De ROC-docenten en de instructeurs van het opleidingsbedrijf werken daar onder één dak samen. Zij zorgen ervoor dat de deelnemers beslist geen saaie en uniforme werkstukken moeten maken. Op een werkplaats (die niet voor een bedrijfswerkvloer onderdoet), krijgen de deelnemers na de basisvorming onder begeleiding van instructeurs (en van theorie voorzien door de docenten) concrete opdrachten. Daarbij zal, net als in de dagelijkse praktijk, productie en kwaliteitsgericht werken voorop staan. Maar uiteraard is er wel de ruimte om te leren op het eigen niveau van de deelnemer.
29
leer·fa·briek (de; -en) [v.]: een marktgerichte fabriek die compleet – van opbouw tot operationalisering – wordt gerund door leerlingen. Het gaat hierbij om leerlingen van diverse niveaus (vmbo, mbo, hbo) en binnen verschillende sectoren (techniek, economie, marketing). De leerlingen worden in deze echte productieomgeving opgeleid tot vakman of vakvrouw. Dat gebeurt op een voor veel leerlingen aansprekende manier: door het simpelweg te doen. Zie ook: leer·af·de·ling en school·be·drijf.
30
De leerfabriek
Leren door het te doen. Dat is de insteek van de leerfabriek. De leerlingen leren zoveel mogelijk op en rondom de werkplek. Hierbij krijgen ze begeleiding van leermeesters die hen de fijne kneepjes van het vak bijbrengen. Er staan ook geregeld uitstapjes op het programma naar een leergang, waarin de leerlingen een deel van het productieproces en het theoretische kader krijgen uitgelegd. Naast technische kennis en vaardigheden leren de jongeren ook wat werken inhoudt. Wat het belang is van afspraken maken en nakomen. Het nut van werkoverleg. Verder krijgen ze bijvoorbeeld ook uitleg over het hoe en het waarom van het houden van een ploegenoverdracht.
Overbruggen De leerfabriek overbrugt de door het onderwijs vaak vermelde kloof tussen de klassikaal geboden theorie op school en de individuele praktijkervaringen in stagebedrijven. De fabriek biedt leerlingen de kans te leren door te werken in een context die je op scholen niet zo snel tegenkomt: een levensecht bedrijf. Tegelijkertijd is de leerfabriek ook een leeromgeving – een duidelijk verschil met regulier stage lopen. De productie kan worden stilgelegd, vertraagd en inzichtelijk gemaakt. Er is tijd voor uitleg, reflectie en theorie aan de hand van wat er voor je ogen gebeurt. Realtime. Deze manier van leren wordt ook wel de omgekeerde leerweg genoemd: leren door te doen, door te werken in de praktijk. Vanuit een duidelijke taak ontstaan de vragen bij de uitvoering van werkzaamheden vanzelf. En juist die leervragen zijn nodig om open te staan voor nieuwe kennis. Deze kennis kan persoonsgebonden en naar behoefte worden aangeboden.
Bedrijfsecht Met name in een bedrijfsechte omgeving, waarin mensen verantwoordelijkheden krijgen en kunnen functioneren in een klimaat van orde en netheid, zie je de betrokkenheid voor een goed resultaat toenemen. Die betrokkenheid is een geweldige hefboom voor de leerprestaties. Het moeten leren verandert in willen begrijpen. Op deze wijze sluit de leerfabriek perfect aan bij competentiegericht onderwijs. Er is een belangrijke praktijkcomponent, die zich niet alleen richt op het toepassen van theorie en vakvaardigheden, maar juist ook op competentieontwikkeling. Binnen een leerfabriek kan werkplekleren zowel kwalitatief als kwantitatief maximaal tot zijn recht komen: Kwalitatief doordat een leerfabriek een echte productieomgeving is, waar dus echt aan een productielijn een product wordt gemaakt. De productie staat echter niet voorop: het gaat om het leren vanuit de echte context. Er zijn mogelijkheden voor simulatie, voor leren door naar afzonderlijke delen van het proces te kijken; door
31
expres zaken fout te laten lopen. Daarom zijn er, naast werken, instructiemogelijkheden in aparte ruimten onder begeleiding van een docent/instructeur of via een elektronische leeromgeving. Door deze kwalitatieve verbetering van het werkplekleren kunnen leerlingen na hun opleiding direct ingezet worden in het bedrijfsleven. Bedrijven kunnen leerlingen adopteren en later binnen het bedrijf zorgen voor aanvullende opleiding tot mbo-4 of hbo-niveau. Kwantitatief doordat de leerfabriek voor tientallen extra praktijkleerplaatsen zorgt. Als het om werkplekleren gaat, zijn leerlingen doorgaans moeilijk te plaatsen binnen bedrijven. Bovendien is er bij veel bedrijven een tekort aan goede praktijkopleiders. Waardoor de werkdruk vaak hoog is.
Wat maakt een leerfabriek zo bijzonder? Binnen een leerfabriek wordt maximaal invulling gegeven aan een andere vorm, inhoud en proces van werkplekleren dan nu gebruikelijk is in het onderwijs. Hierbij wordt het bedrijfsleven veel nadrukkelijker ingeschakeld om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de beroepscompetenties bij de leerlingen. Er is een andere taakverdeling met het onderwijs. De medewerker van het bedrijf is de leermeester die de leerling begeleidt in de praktijk en vanuit de praktijkopdrachten een belangrijk deel van de ontwikkeling van de competenties vormgeeft. De leermeester geeft aan de leerling ook aan welke onderdelen in de theoriedelen moeten worden bestudeerd. Dit kan zelfstandig door de leerling, ondersteund door een docent als instructeur, gebruikmakend van ICT-toepassingen als Learning Guide en een elektronische leeromgeving. De docent als coach zorgt voor de coördinatie en begeleiding van het gehele onderwijsleerproces voor de leerling, de cyclische persoonlijke ontwikkelplannen en het bijhouden en beoordelen van het portfolio. Praktijkleermeesters uit de bedrijven en docenten uit het onderwijs in de rol van instructeur en/of coach werken veel intensiever samen. Ze werken hierdoor ook niet meer langs elkaar heen of na elkaar. De leerfabriek is een koppeling van binnen- en buitenschools leren en ontwikkeling met een ‘just-in-time’ combinatie van het theorieonderwijs. Deze moet leiden tot het verwerven van de competenties die behoren bij een beroepsprofiel (competentiegericht kwalificatiedossier) voor de mbo-deelnemer. En voor een goede loopbaanoriëntatie (loopbaanleren) voor de vmbo-leerling.
32
De Sapfabriek: leren door doen Wie een bezoekje brengt aan de Sapfabriek in Ede ziet vooral een echte fabriek. Twee keer per week rollen er flesjes sap van de productielijn, die hun weg naar de klant (de kantines van scholen in de omgeving van Ede) vinden. Toch wordt hier echt lesgegeven. Bijvoorbeeld op het balkon met tafels en computers. Of aan de grote tafels in de productieruimte (de zogeheten ‘uitlegtafels’ waarop allerlei prototypes zijn uitgestald). Aan deze tafels kunnen de leerlingen met hun werkmeester dieper ingaan op een onderdeel. Is er meer theoretische kennis nodig? Dan spelen de werkmeesters de vragen door aan de leermeesters. Op die manier volgt het onderwijs de logica van het werk. Leerlingen leren door te doen. De overgang van leren naar werken is daardoor klein: na het diploma kunnen de klaargestoomde leerlingen gelijk op niveau aan de slag in het bedrijfsleven. De Sapfabriek is een voedingsmiddelenbedrijf waarin alle functies door leerlingen worden uitgevoerd. Het bedrijf is in 2006 opgericht als alternatief voor bestaande opleidingen. De Sapfabriek heeft als doel schooluitval in het beroepsonderwijs terug te dringen en meer leerlingen te werven voor banen in de Foodsector en de Techniek. In de Sapfabriek worden leerlingen gevormd tot werknemers. Deze leerlingen komen goed voorbereid en met de juiste skills en beroepshouding op de arbeidsmarkt. Meer informatie over de Sapfabriek is te vinden op www.sapfabriek.nl.
33
Si·mu·la·tie (de; -s): model van de werkelijkheid. Leervorm die de context van het beroep zo goed mogelijk probeert te benaderen. Alle processen, werkzaamheden, rollen en structuren die in de beroepspraktijk voorkomen, worden nagebootst. Dat kan op individuele wijze, of door het groepsproces te simuleren. Zie ook: si·mu·la·tie·be·drijf.
34
Simulatie
Ervaringsleren in authentieke leeromgevingen vormt een belangrijk onderdeel van het competentiegericht onderwijs. Het is echter niet altijd mogelijk, of wenselijk, om leerlingen binnen een concreet bedrijf als aspirant-beroepsbeoefenaar te laten functioneren. Bijvoorbeeld omdat een verkeerde inschatting of beslissing te grote gevolgen kan hebben voor een echt bedrijf. In dergelijke gevallen bieden simulaties vaak een goed alternatief. Nagebootste leeromgevingen bereiden leerlingen voor op ‘echte’ werkomstandigheden. Een belangrijk voordeel van simulaties is dat de tijd kan worden vertraagd. Het is dus mogelijk om de werkprocessen even stil te leggen om ze nader te kunnen verklaren. Bovendien is adequate coaching gemakkelijk te regelen en is de relatie tussen theorie en praktijk eenvoudig aan te tonen. In dat laatste schieten concrete werkomgevingen juist vaak tekort.
Samenwerken Simulaties zijn individueel uit te voeren of met anderen. Kenmerkend van de eerste vorm is de centrale positie van het individu en de ontwikkeling van de individuele competenties. In de tweede simulatievorm staat het groepsproces of het bedrijfsproces centraal. Hierbij is het van belang om alle nodige functies in te vullen. De deelnemers moeten immers afhankelijk zijn van de aanwezigheid en de werkzaamheden van anderen. Zo kunnen ze goed worden beoordeeld op bijvoorbeeld samenwerken en bedrijfsmatig werken. Onderwijsdeelnemers kunnen in een veilige omgeving dezelfde beslissingen nemen of handelingen uitvoeren als in de beroepspraktijk en de effecten hiervan waarnemen. Nadeel van simulaties is dat de echte bedrijfscontext afwezig is, net als de bedrijfscultuur en -attitude. Omdat de simulatie vaak in zijn geheel binnen de onderwijsinstelling plaatsvindt, ontbreekt ook het begeleidingsproces en de kennis en expertise van een praktijkbegeleider. Ook is er geen interactie met de overige werknemers van een bedrijf.
Infrastructuur In de technische sector is het moeilijk om een complete infrastructuur op te bouwen. Gesimuleerde machines zijn ook nauwelijks vergelijkbaar met echte machines. Daardoor is de simulatie bij technische vaardigheden vaak een te grote reductie van de werkelijkheid en is het moeilijk zinvolle ervaringen op te doen. Daarbuiten heeft simulatie zijn waarde bewezen als plek waar vakmatige competenties zijn aan te leren en meer algemene vaardigheden en houdingen kunnen worden ontwikkeld. Leerlingen met simulatie-ervaring zullen daardoor beter functioneren tijdens de eerste fase van de beroepspraktijkvorming. In de sector economie en administratie zijn de ervaringen zo positief dat verschillende ROC’s het zelfs gebruiken als vervanging van de beroepspraktijkvorming.
35
Wat maakt simulatie zo bijzonder? Praktijksimulaties zijn een flexibele onderwijsvorm voor het aanleren van nieuwe vaardigheden, zowel van gespecialiseerde deelvaardigheden als van basisvaardigheden. Een praktijksimulatie zorgt voor grotere motivatie en meer zelfvertrouwen van de leerlingen en geeft een goed inzicht in wat hen in de praktijk te wachten staat. Het biedt daarnaast prima mogelijkheden om sociale vaardigheden te oefenen. Tot slot zorgt het voor een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en geeft het inzicht in de beroepsgeschiktheid van de leerling. Simulatieopdrachten zijn meestal vrij gemakkelijk te ontwikkelen; het gaat vaak om een vereenvoudiging van de werkelijkheid. De effecten ervan nemen echter toe naarmate de simulatie complexer is, omdat die hierdoor meer op de werkelijkheid gaat lijken. Recent onderzoek binnen het (v)mbo toont aan dat leerlingen meer loopbaancompetenties en een stabielere beroepswens ontwikkelen en meer gemotiveerd zijn voor hun studie, wanneer hun leeromgeving aan twee voorwaarden voldoet. In de leeromgeving moeten als eerste levensechte problemen met een levensechte probleemeigenaar centraal staan. Bovendien moet de leeromgeving vraaggericht zijn. De leerlingen moeten de kans krijgen om een dialoog te voeren over de persoonlijke zin en de maatschappelijke betekenis van de ervaringen die zij in het praktijkgestuurde onderwijs opdoen. Simulatie voldoet in vele gevallen aan deze voorwaarden en is daarom als vorm van werkplekleren goed bruikbaar. Zeker in de beginfase van de opleiding, om een aantal werkprocessen te ontwikkelen bij de deelnemers. Daarnaast zien leerbedrijven het absoluut als een pluspunt dat deelnemers al beschikken over een aantal basiscompetenties en dat ze een aantal werkprocessen reeds beheersen, voordat ze zich bij een leerbedrijf melden.
36
Simulatiebedrijf Het Bureau:
Fouten maken mag Bij een bedrijf werken waar je het gevoel hebt dat je echt nodig bent. Een gevoel dat je als stagiair maar al te graag wilt ervaren. Bij Het Bureau is het regel en geen uitzondering. Op de bedrijfsleider na bestaat het voltallige personeel op de vijf verschillende afdelingen van de nagebootste Makro-vestiging uit stagiairs. Ze krijgen eerst de kneepjes van het vak geleerd en mogen vervolgens hun taak naar eigen inzicht uitwerken. De stagiairs doen het werk en nemen dus alle beslissingen. Van internetbankieren tot het leveren van goederen aan klanten. Ze zijn verantwoordelijk voor alle slim bedachte besparingen én ondervinden de gevolgen voor het bedrijf als de afdeling Inkoop een voorraadtekort over het hoofd ziet. Of als Personeelszaken een zieke medewerker niet vervangt. De harde praktijk, maar dan in de veilige omgeving van een simulatiebedrijf. Het lijkt echt, het is ook echt, maar fouten maken is geen ramp: de ideale combinatie om in de twee maanden lang écht werkervaring op te doen. ‘Ik vind het leuker dan verwacht’, vertelt Pascal, afkomstig uit de opleiding administratief medewerker mbo met uitstroomrichting boekhouden. ‘Dat komt omdat ik initiatief neem en omdat ik altijd op zoek ben naar manieren om met minder moeite hetzelfde werk te verrichten. Het aanbrengen van nieuwe ideeën wordt hier altijd gewaardeerd. Ik heb nu ook het gevoel dat ik hier nodig ben: voor mij de beste motivatie om elke dag te komen. Niet elke onderneming staat open voor nieuwe ideeën. Over het algemeen houdt men het liefst dezelfde werkwijze aan. Ik vind het leuk dat er bij Het Bureau wél op zijn minst naar gekeken wordt.’ Het Bureau is het simulatiebedrijf van KALEO Σ Educatie in Rotterdam. Bron: IVIOkrant
37
TEAM·sta·ges (mv): een stagebureau uit de koker van Janine en Joop van den Ende en het ROC van Amsterdam dat een unieke vorm van werkplekleren aanbiedt. Bij TEAMstages staat niet de opleiding centraal, maar het leerbedrijf en de leeropdracht. Elke opdracht wordt door een team van stagiaires uit diverse studierichtingen en niveaus (vo, mbo en hbo) uitgevoerd. Zij ervaren vier tot vijf maanden lang in bedrijfssituaties wat hun ambities en talenten zijn. En hoe ze daarin kunnen groeien. Over de stages van de teams uit de eerste twee jaren zijn twee televisieprogramma’s gemaakt: Teams Up (2007) en Droombaan (2008). Beide programma’s zijn geproduceerd door Eyeworks en uitgezonden door de KRO.
38
TEAMstages
Ongeveer 500 stageplaatsen in 2009 in het gebied Kop Zuidas en omgeving. Waaronder ook stages voor moeilijk plaatsbare jongeren. Zie daar het ambitieuze streven dat stagebureau TEAMstages wil realiseren. Het gaat hierbij niet om 500 afzonderlijke stageplaatsen. Het geesteskind van Janine en Joop van den Ende en ROC van Amsterdam richt zich immers op teamstages, waarbij een in de meeste gevallen uit één hbo’er, drie mbo’ers en één vmbo’er bestaand team een bepaalde opdracht tot een succes probeert te maken. De doelstellingen daarbij: meer jonge mensen opleiden voor een plaats op de arbeidsmarkt, meer bedrijven rekruteren met enthousiaste vakmensen en opleidingen laten ontdekken hoe ze jong talent nog beter kunnen voorbereiden op hun beroep.
Talent Bij TEAMstages staat talentontwikkeling centraal: het vraaggericht aanvullen van kennis, het inbouwen van reflectiemomenten en het uitbreiden van de praktijkervaring. Die insteek is van belang voor het behoud van de concurrentiepositie van bedrijven en voor de maatschappelijke betrokkenheid van jonge mensen. Het is bovendien een manier van leren die, aldus TEAMstages, beter past bij de wijze waarop jonge mensen leren: minder gericht op kennis, meer gericht op doen en ervaren. De opdrachten zijn uitermate aansprekend voor de jeugdige doelgroep. Zo maakt een team in opdracht van productiemaatschappij Eyeworks een hippe, urban versie van het programma Oud Nieuws.
Evenwicht Elke opdracht wordt grondig voorbereid door de deelnemende bedrijven en het stagebureau. Zo wordt bij elke opdracht bepaald welke disciplines en verwachte talenten nodig zijn voor het team dat de opdracht zal uitvoeren. Daarna begint de zoektocht naar geschikte deelnemers. Deze kunnen bijvoorbeeld via website Teamstages.nl kijken welke opdrachten er zijn en zich aanmelden. De deelnemers komen pas voor de stageopdracht in aanmerking als de opdracht past bij hun persoonlijke ontwikkelplan en zij hier zelf op solliciteren. Leerdoelen worden in overleg vastgesteld. Er wordt naar evenwicht gezocht tussen wat het beroep of de taak vraagt en wat iedere stagiair wil en kan. Verder wordt in deze fase het begeleidingsmodel (hoe krijgt het ondersteunend leren inhoud en vorm) en de communicatie tussen leerbedrijf, onderwijsinstelling(en) en deelnemers geregeld.
Wat maakt TEAMstages zo bijzonder? TEAMstages onderscheidt zich door de focus op talentgerichte ontwikkeling, concretere en echte opdrachten bij bedrijven die ervoor willen gaan, multidisciplinaire teams, een professionele organisatie en begeleiding en gerichte communicatie. Een
39
winnende combinatie, zo blijkt. Er is nog geen 10 procent uitval. Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (eind 2008) toont aan dat de talentgroei significant is. Twee op de vijf stagiairs worden bij het stagebedrijf teruggevraagd voor een extra stage, tijdelijk werk of een baan. TEAMstages kan uitstekend inspelen op de veranderende rollen van scholen, bedrijven en leerlingen. Het biedt een andere kijk op de beroepskeuze en toekomstige werkplek, waarbij deelnemers intensief kennismaken met de werkelijkheid van bedrijven, gestimuleerd worden hun talenten te ontwikkelen en bovendien leren hoe het is om in een multidisciplinair team te werken. Die andere kijk heeft zowel voor stagiairs, bedrijven en opleidingsinstellingen diverse voordelen. Stagiairs hebben de mogelijkheid om in de praktijk het belang te zien van het maken van een beroepsproduct en ervan te leren. Bovendien verhoogt het inschrijven en solliciteren op een opdracht de motivatie om bij te dragen. Samen nadenken over het product en de inzet van verschillende talenten komen de kwaliteit van het beroepsproduct ten goede. Door te werken in multidisciplinaire teams kunnen de deelnemers met en van elkaar leren (ze leren dus dubbelop). De stagiairs reflecteren met elkaar en profiteren van het gezamenlijke leerproces en van ieders persoonlijke ontwikkelingsproces. Ze leren elkaar leiding te geven of te begeleiden. Bedrijven krijgen allereerst een door hen gewenst beroepsproduct. Ze zien de stagiairs aan het werk en kunnen toekomstig talent aanspreken of werven. Het begeleiden van een groep, waarin de leden van elkaar leren, kan bovendien tijdswinst opleveren. Doordat de bedrijven de verantwoordelijkheid voor het welslagen van de opdracht delen met de onderwijsinstelling en hierover heldere afspraken zijn gemaakt, zien de bedrijven het effect van (inhoudelijke) ondersteuning. Opleidingsinstellingen krijgen inzicht in de beroepseisen en veranderingen en kunnen dit vertalen naar de opzet van opleidingen voor het vakgebied. Ook bij hen kan het begeleiden van een groep tijdswinst opleveren. En hier geldt eveneens dat zij zich door de gedeelde verantwoordelijkheid en heldere afspraken (inhoudelijk) zien gesteund. Vanzelf blijven er vragen als ‘Hoe wordt omgegaan met beoordeling en examinering?’; ‘Hoe flexibel kunnen onderwijsinstellingen omgaan met deze vorm van werkplekleren?’ en ‘Kan een passende onderwijsinrichting vormgegeven worden?’. Ook is het nog onduidelijk hoe het staat met de bedrijfsvoering en het financiële aspect van deze vorm van werkplekleren. Is er ook na de projectperiode (eind 2009) continuïteit als de supporters en extra financiële mogelijkheden niet meer voorhanden zijn? Ondanks deze kanttekeningen is het zeker een voorbeeld dat navolging verdient. Dat is ook beslist mogelijk: er is een compleet masterplan voorhanden.
40
Feesten met Tarzan: een TEAMstage-opdracht onder de loep Met Joop van den Ende als geestelijke vader van TEAMstages is het logisch dat ook zijn bedrijf Stage Entertainment een team aan de slag laat gaan met een opdracht. En wat voor een opdracht! Het team, bestaande uit Maarten, Reinier, Ferüska, Imad en Dave, mag de premièreparty van de musical Tarzan op 15 april 2007 in het Fortis Circustheater mede vormgeven en organiseren. Een prachtige uitdaging die wel het nodige van het vijftal zal vergen. De individuele talenten moeten worden samengesmeed tot een goeddraaiende machine. Dus staat er gelijk in het begin teambuilding op het programma. Tijdens een outdoorweekend leren de teamleden elkaar beter te kennen. De teamspirit is meteen goed. Zo vertelt Maarten achteraf dat hij tijdens het weekendje survival nog vóór het eten is gaan slapen. ‘Wat, heb je niet gefeest?’ vraagt iemand. ‘Nee man, ik ben niet gek, mijn stage hangt ervan af!?’ Met de neuzen de juiste kant op, kan het team aan het echte werk beginnen. Ze bezoeken de première van de musical Cats en beseffen meteen dat er keihard moet worden gewerkt. Er volgt een inwerkperiode in het Fortis Circustheater om gevoel bij de locatie te krijgen en om de afdelingen te leren kennen die straks een bijdrage leveren aan het openingsfeest. Door het helpen uitvoeren van diverse (musical)evenementen krijgt het team bovendien de nodige ervaring. En jawel: de party wordt een groot succes! Ook voor de teamleden zelf. ‘Ik heb geleerd om mezelf in te houden in bepaalde situaties en me helemaal te laten gaan op punten waar ik goed in ben’, laat Renier weten. Ook Feruska is ‘super enthousiast’. ‘Ik voel nu dat ik alles kan bereiken wat ik maar wil!’ Meer informatie over TEAMstages is te vinden op www.teamstages.nl.
41
Tot slot
Het schoolbedrijf. Het Integraal PraktijkCentrum. Prestatieleren. TEAMstages. Met enkele andere vormen van werkplekleren vullen zij het hart van dit boekje. Elk van deze vormen heeft eigen mogelijkheden. En beperkingen. Samen met de klassieke vormen van werkplekleren – stage, bpv – zijn ze mogelijke ingrediënten voor een goede integrale mix van leeractiviteiten. Zoals we al in het begin van dit boekje schreven, hangt het van de deelnemer en de competenties die deze voor zijn beroep moet leren af welke vormen het meest geschikt zijn. Door dit boekje weet u nu wat er zoal mogelijk is.
Meld uw moois! Uiteraard zijn er nog veel meer vormen van werkplekleren mogelijk. Dit boekje is niet compleet. Misschien past uw eigen organisatie een mooie vorm van werkplekleren toe die relatief onbekend is, maar zich wel leent voor toepassing bij collegaROC’s. In dat geval willen we u verzoeken uw moois aan ons te melden. We zijn namelijk van plan om allerlei vormen van werkplekleren op het ‘Werkplekleren’gedeelte van website www.mbo2010.nl te zetten. De vormen uit dit boekje krijgen er ook een plaats, maar aangezien we vooral tot doel hebben u te inspireren, willen we ook andere mooie, kansrijke en breed toepasbare vormen van werkplekleren verzamelen. Voor meer informatie kunt u een mail sturen naar Hans Feenstra, programma coördinator Werkplekleren bij MBO 2010:
[email protected]. En uiteraard kunt u ook uw werkplekvorm op www.marktplaatsmbo.nl plaatsen. Ook hiervoor kunt u via bovenstaand e-mailadres contact met ons opnemen.
42
43
Colofon Dit is een uitgave van het procesmanagement MBO 2010. Meer informatie over werkplekleren is te vinden op: www. werkplek-leren.nl; www. mbo2010.nl en www.marktplaatsmbo.nl. Tekst Hans Feenstra en Ravestein & Zwart Productie Ravestein & Zwart Vormgeving Lauwers-C Fotografie Erik Kottier. Edwin Janssen/Hollandse Hoogte, BouwForce Leiden, ROC de Leijgraaf, SintLucas, De Wissel Drukwerk Trioprint Oplage 3.000
onderwijs dat werkt
44