Werkgroep Integrerend Vermogen
1 mei 2012
Doel van de bnsp-werkgroep Integrerend Vermogen en ook van de uitgezette internetsurvey is het aanjagen en faciliteren van de ontmoeting en het debat over het vakgebied stedebouwkunde. Wij hebben vanuit verschillende invalshoeken een achttal kansen en uitdagingen geformuleerd in relatie tot de positie en het onderscheidende profiel van de stedebouwkundige. Acht kansen cq. uitdagingen voor het vakgebied: 1. Kennis en kunde uit een rijke geschiedenis benutten. Nederlandse stedebouw heeft een enorme rijkdom in kennis, kunde en geschiedenis. Daarmee verwierf het een prominente positie in de samenleving (Berlage, Van Eesteren, Stam Beese). Het ambacht is een kracht die we moeten benutten voor ons vakgebied. 2. Regionale opgave en opdrachtgever biedt nieuwe kansen. Provincies krijgen een belangrijker taak met ook een nadrukkelijke stedebouwkundige component. Bijvoorbeeld in regionale opgaven als krimp en regionale stedelijke netwerken. Nieuwe opgaven – nieuwe kansen. 3. Internationale opgave en positie biedt (export)kansen. Nederlandse stedebouw heeft een prominente positie in de internationale vakwereld. We zouden stedebouw veel meer moeten exporteren als je naar de wereldwijde stedelijke expansie kijkt. 4. Uitdaging veranderend opdrachtgeverschap (privatisering, vraagmarkt), eigen belang en economische drijfveren zijn bepalend. Van een aanbodgestuurde markt, waarin de overheid bepalend was, zijn we overgegaan naar een vraaggestuurde markt, waarin ontwikkelende partijen bepalend zijn. Kapitalisme, privatisering, marktwerking : economische drijfveren zijn bepalend, maatschappelijke niet meer. 5. Individualisering en liberalisering leidt tot afname van de waardering voor het collectieve belang, dit vormt een bedreiging voor de stedebouwkunde. De maatschappij verandert. De sociaalmaatschappelijke kant van de stedebouw, de ethiek, staat onder druk als gevolg van de liberalisering, populisme en individualisering. De waardering voor het publieke domein, de ruimtelijke samenhang en sociale relaties is sterk afgenomen.
Werkgroep Integrerend Vermogen internet survey 6. Integrale werkwijze en opgaven hebben geleid tot een vervaging van de zichtbaarheid van het profiel als verbindende stedebouwkunde in multidisciplinair werk. De stedebouwkundige brengt inhoud, belangen en partijen bijeen in de ruimtelijke dimensie. De specialistische inhoud eist vaak de (politieke) aandacht op. Doordat de stedebouwkundige vaak op de achtergrond opereert, is de zichtbaarheid van en de waardering voor het stedebouwkundig werk afgenomen. Multidisciplinair is verworden tot identiteitloos en onaanspreekbaar. Tijd voor focus en samenwerking vanuit ieders aanspreekbare eigen disciplinaire kracht. 7. Het financieel gestuurd en volgend onderwijs beperkt de innovatiekracht en levert niet de stedebouwkundigen waar de maatschappij behoefte aan heeft. Financiële prikkels zijn leidend voor onderwijsinstellingen. De banaliteit van de fundraising voor groei op korte termijn regeert. Strategische onderwijs programma’s ontbreken bij veel opleidingen. En als deze er is richt deze zich op het verwerven van geld in de vorm van studenten en onderzoek en niet op het leveren van die stedebouwkundigen waar de maatschappij behoefte aan heeft. 8. Door de verwijding tussen proces en inhoud kalft de inhoud af. Het ruimtelijk ontwerp is losgeweekt van het proces. Direct verband tussen programma, onderzoek, beleid en ontwerp is niet meer vanzelfsprekend. Bovendien versnippert de inhoud door breuken tussen initiatiefase – visiefase – planvormingsfase – realisatiefase. En sturen projectmanagers, procesmanagers, markt en politiek op planning, kosten, risico’s etc. Wij vinden het debat hierover, in het licht van de vergaande integraliteit van de ruimtelijke opgave en het werkveld, van groot belang. In onze internetsurvey, die van eind 2011 tot begin 2012 om de bnspsite heeft gestaan, hebben wij om reactie gevraagd op deze acht kansen/ uitdagingen. De survey heeft een goede respons opgeleverd, zowel in kwantiteit als in kwaliteit. Wij danken iedereen die heeft gereageerd en hopen hen verderop in de debatreeks te ontmoeten. De reacties zijn door de werkgroepleden samengevat en uitgewerkt in het voorliggend document. Ook hebben wij de meest inspirerende of controversiele quotes uit de reacties gefilterd. Zij vormen een waardevolle prikkeling voor het vakdebat.
Kenschets 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% voor 1980
1980-1989
1990-1999
2000-2009
na 2010
afstudeerjaar 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% TUDelft
TUEindhoven
Academie
overige
planologie
overige
opleidingsinstituut 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% stedenbouw
afstudeerrichting
architectuur
Respondenten 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
type werkgever 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
huidige type werk 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
regiofocus
‘’Het ambacht van het ontwerpen is te beperkt voor de stedebouwkundige van nu en de toekomst. De samenleving, opgaven en de markt noodzaken tot verandering.“ “Voor verandering en bij het leren, extrapoleren en innoveren, hebben wij nodig, of maken wij gebruik van, visie, eigenwijsheid, overtuigingskracht en doorzettingsvermogen (houding) van de veranderaars.” “Behalve deze competenties is ook de (gecreëerde) invloed en/of positie van die personen van belang.” “Het ambacht is een kracht omdat iedereen dagelijks de kracht van deze kunde beleeft.”
1. Benut kennis en kunde uit een rijke geschiedenis De kwaliteit wordt (logischerwijs) door velen beaamd. Tegelijkertijd, stelt men, is het zo dat deze is gestoeld op de Nederlandse, dan wel NoordEuropese traditie en de sterk collectieve maatschappelijke motieven van weleer. Het is de vraag welke waarde de kennis en kunde uit het verleden heeft voor de opgave van nu. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving is in ieder geval ten einde. De stedebouwkunde heeft te lang vastgehouden aan bekende werkwijzen en zich niet doorontwikkeld. Nu moet de stedebouw om! Van gedetailleerd, vastomlijnd (blauwdruk) en toetsen (aanbodmarkt), naar globaal, flexibel en (vraag)gericht sturen en ingrijpen (vraagmarkt). De markt, samenleving en actuele opgaven vragen om een stedebouwkundige die inhoud, strategie en proces combineert. En een stedebouwkundige die dienstverlenend is aan de samenleving. Daarbij is leunen en voortborduren op een rijk verleden niet genoeg. Lessen uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst. Het vak moet zich, volgens het merendeel, richten op de actuele en toekomstige ruimtelijke opgaven en moet dit doen in nauwe relatie met de sociaal-maatschappelijke en economische context. Kennis en kunde uit het verleden kunnen worden gebruikt, maar noodzakelijk is dit niet. Focus op de toekomst, niet het verleden. Enquêtereacties vallen uiteen in drie categorieën: 1. leren : van de oude meesters, vakmanschap is een belangrijke basis. Door onderwijs, kennisdeling etc. 2. extrapoleren : door ontwikkelen van het vak, mee veranderen met de samenleving en markt. 3. innoveren : vernieuwen zonder achterom te kijken. Op een nieuwe leest. Niet blijven hangen in de inhoud. Kennis en kunde uit het verleden is de basis, maar niet de kans voor de stedebouw in Nederland. We moeten ons vernieuwen en equiperen voor de actuele en toekomstige opgaven in de veranderde sociaal-economische realiteit. Hiervoor is vooral veranderkracht nodig van: • (groepen) veranderaars; • nieuwe, frisse blikken (denk aan studenten), prijsvragen en experimenten; • buitenaf, zowel uit de samenleving als vanuit omringende disciplines; • lessen uit het verleden en het buitenland (met vergelijkbare omstandigheden sociaal-economisch) Acties 1. Mobiliseer en bundel de veranderkracht (enkele stappen zijn reeds gezet, maar er is meer nodig) 2. Zorg voor kennisdeling en –ontwikkeling.
“Stedebouw is geen kunstje dat toegepast wordt, maar een rolopvatting” “Stedebouw is het leggen van verbindingen tussen schaalniveaus” “Het is niet wijs om provincies meer ‘macht’ te geven Sociale en economische krachten zijn sterk in stedelijke/ regionale ontwikkeling, vergeet de ruimtelijke component hierin niet.” “Het is de stedebouwer eigen om over de schutting te kijken.” “Provincies staan met de benen in de klei en verbinden richting Den Haag en Brussel” “De regionale opdrachtgever is niet alleen maar de overheid, partijen moeten vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid keuzes maken. “ “Dit biedt kansen voor creativiteit, het is echter belangrijk dat de stedebouwer aan tafel blijft zitten” ……en dus stellen wij een Rijksstedebouwer voor die hen daarbij faciliteert en/of .. .... willen wij dat de regio’s actief verbinden en gezamenlijk de koers bepalen voor de toekomst
2. Regionale opgave en opdrachtgever biedt nieuwe kansen Strekking van de reacties is dat stedebouw geen kunstje is, maar een combinatie van ambacht en rolopvatting. Vanuit de stedebouw worden verbindingen gelegd tussen verschillende schaalniveaus, van pleinniveau tot en met stedelijk, regionaal en landelijk. De stedebouwer bezit de natuurlijke eigenschap om over de schutting te kijken en te verbinden. Stedebouw is ook nodig op het regionale niveau omdat de sociale en economische krachten in de stedelijke en regionale (gebieds)ontwikkeling sterk zijn. De ruimtelijke component en de samenhang worden dan makkelijk vergeten. Hierin is voor de stedebouwer een belangrijke rol als verbinder weggelegd. Een belangrijke kans en risico is het ontbreken van een echte ruimtelijke visie op landelijk niveau, in combinatie met een belangrijke regieverantwoordelijkheid voor regionale instanties als provincie. Daarbij wordt opgemerkt dat het niet verstandig zou zijn om provincies daarin meer ‘macht’ te geven. Regie kan namelijk ook als te sturend worden opgevat. Tegelijkertijd; als de provincies op hoofdlijnen bezig zijn zou er wel minder versnippering zijn. Het belang van bestuurlijke grenzen wordt minder, maar er ontstaan wel andere regio’s die ruimtelijk, economisch en maatschappelijk een logischer samenhang hebben. Juist stedebouw is in staat deze nieuwe gebieden te herkennen en door de schaalniveaus heen aan elkaar te koppelen. De regionale opdrachtgever zal bovendien niet meer alleen de overheid zijn, maar ook andere partijen die vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid keuzes maken. Dit biedt kansen voor creativiteit, het is echter belangrijk dat de stedebouwer op alle schaalniveaus aan tafel blijft zitten. • Regio’s zijn in staat om gezamenlijk een gebalanceerde regionale visie te maken in samenwerking met alle partijen (markt, publiek, maatschappij). Laat hen deze ook verbinden naar een gebalanceerde landelijke visie. • Inzicht voor alle partijen in het werkveld en verschillende schaalniveaus • Zorg ervoor dat op bovenlokaal niveau meer aandacht komt voor de rol en meerwaarde van de stedebouwer, daarbij kunnen de verschillende stedebouwers ook hun positie en rol op dit niveau vergroten. • Zorg voor een vervolg van de ruimtelijk regisseurs op provinciale niveau • Zorg voor meer debat en discussie tussen de regio’s en roep ook provincies op keuzes te maken die van invloed zijn op ruimtelijke ontwikkeling. • Roep regionale partijen ook op om over hun eigen grenzen heen te kijken zodat een visie van onderaf voor de toekomst van Nederland uiteindelijk ook echt gemaakt kan worden en uitgevoerd. • Kijk daarbij naast overheidspartijen ook naar andere partijen die regionaal en landelijk werken, immers de ruimtelijke en programmatische samenhang van Nederland is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De antwoorden geven een mooi breed beeld van de diverse aspecten die het ´exporteren´ raken. Iemand merkte terecht op “(…) als vakgenoten uitdragen waar we goed in zijn. Die boodschap moet je toch duidelijk hebben, voordat je in het buitenland je zelf kan verkopen”. In het manifest hebben wij als werkgroep ‘Integraliteit’ ‘die boodschap’ al verwoord: de kern van de Stedebouwer is ´Integrerend vermogen op de ruimtelijke dimensie´. Dat integrerend vermogen wordt ook door anderen genoemd: “(…)we in Nederland veel ervaring hebben met veel belangen en hoe daarmee om te gaan.” En specifiek “De Nederlandse stedebouwkundige heeft de kennis en tools voor de concepten, maar ook voor het strategisch proces en de juridische uitwerking.” En ook “(…)op concept/visie niveau met onderscheidend kenmerk : integraliteit.” Die integraliteit wordt ook gezien als de meerwaarde voor de stedebouw en zouden deze vooral kunnen exporteren in samenwerking met die andere disciplines, zoals verkeerskunde/infrastructuur, planologie, sociale sectoren, (plan) economie, etc. Enkele van deze technische disciplines worden in het buitenland al gezien en hoog gewaardeerd: “Kijk naar civiel werk die knowhow is al over de grens” en “Het is vooral de ingenieurskunst geweest die Nederland heeft geëxporteerd.” En wordt als waardevoller gezien ten op zicht van wat in Nederland zo normaal is, het ontwerp: “Iets als een kadaster en sanitation (incl. green belts) lijkt me belangrijker dan design.” Maar juist wel weer onderscheidend van andere aanbieders “Er is wel een omgaan met de ruimtelijke context afhankelijk van een opgave.” Terwijl naast die ruimtelijke context ook nog een ander belangrijk aspect is als je het hebt over exporteren: “Je moet met een specifiek product komen wat lokaal niet geleverd kan worden. Voor stedebouwers is dat lastig, omdat de lokale context juist zo bepalend is.” En daar ligt dan ook een opgave, bedrijfsmatig: “(…) weinig stedebouwkundige ontwerpbureaus zijn effectief en succesvol gebleken in China door het gebrek aan assimilatie vermogen en ondernemers initiatief bij NL stedebouwkundigen. Dit in tegenstelling tot grote ingenieursbedrijven, die veel meer hebben geïnvesteerd in locale aanwezigheid en kennis”. Daarmee direct aangevend dat als je het hebt over exporteren je het ook hebt over concurrentie en die is er...” En dan gaat het nu voor de Nederlandse bureaus vooral om “onze standaard projecten en ervaringen blijven toepassen en in wezen kopiëren wat we al doen en kunnen”. Onderscheidend zijn we daarin niet en kan je niet echt spreken van Dutch Urban Design. Terecht wordt bij de gestelde kans de kanttekening geplaats “er vooral een opgave (m.n. in het onderwijs) om met deze geschiedenis niet al te krampachtig om te gaan. Het gevaar dat benutten ‘doorslaat’ in behouden ligt vaak op de loer.”
3. Internationale opgave en positie biedt (export)kansen Aandachtsgebieden voor succes bij het exporteren van deze kennis en kunde liggen daarom ook bij het onderwijs, want ‘jong geleerd is oud gedaan’: “Voor een goed resultaat moet de stedebouwkundige minstens internationale bestuurlijke en organisatorische kennis ontwikkelen.” “(…) aanpassing van het curriculum in Nederland`. De situatie in de wereld buiten Nederland vraagt om meer competenties dan waar de opleiding in voorziet. Als het gaat om Dutch Urban Design wordt een aantal interessante opties gegeven die ook aansluiten bij de unieke Nederlandse situatie. En dit wordt aangestipt in de volgende opmerking: “Het gaat juist om de rolopvatting, de zo noodzakelijke sociaal maatschappelijke verantwoordelijkheid en visie en vasthoudendheid op de lange termijn.” Een opmerking die daar ook aan raakt is “het gaat uiteindelijk om de fase daarna: beheer” Als werkgroep zien we als grote uitdaging én onderscheidend vermogen: duurzaamheid. De ruimtelijke duurzaamheid wordt in combinatie met andere disciplines benut en daar zal je alleen met een meer bedrijfsmatige blik naar moeten kijken om dit als ‘Dutch Urban Design’ verder uit te bouwen. De uitdaging voor Dutch Urban Design ligt volgens de werkgroep meer in sociale duurzaamheid. Enerzijds omdat Nederland daarmee een sterke traditie had (voor- en naoorlogse stedebouw) en procedureel nog heeft door de ingebouwde verplichting van 40% sociale woningbouw bij nieuwbouw projecten. Hiermee onderscheidt Nederland zich van enig ander land in de wereld. Anderzijds moet opgemerkt worden dat het niet is gelukt met de grote stedebouwkundige opgaven van de afgelopen decennia dit sociale component goed te incorporeren in het ontwerp. Dit is daarom ook een goed exportproduct zoals opgemerkt: “andere landen kunnen leren van de fouten die in Nederland zijn gemaakt, of waar Nederland als eerste lering uit trekt” en “Wij hebben een rijke traditie en kunnen onszelf als (kleinschalig) laboratorium voor stedebouwkundige experimenten beschouwen.” Een belangrijke opmerking is echter, ook in relatie wat wij in Nederland missen met betrekking tot sociale duurzaamheid: “Mag het tweerichtingsverkeer zijn?” en zien daarin een link met de bijdrage “(…) anderzijds liggen de vraagstukken in 400/600 grote steden die de middelen niet zullen hebben en in grote problemen komen gezien hun groei met alle vormen van stedelijke ontwikkeling infrastructuur en hygiëne van dien en een sterke wissel moeten trekken op informele ontwikkelingen.” Die informele ontwikkeling is daarbij een belangrijke leerschool voor Nederland. Sociale duurzaamheid is nodig en noodzakelijk om als stad (met of zonder middelen) te kunnen blijven functioneren. Een kans voor het vakgebied is het om deze kennis te importeren in combinatie met de ontwikkelen van een Duurzaam Dutch Urban Design.
“Enorme verschuiving naar bottom-up gestuurde markt, waar de burger aan zet is. Dit is een hele goede ontwikkeling, deze burgers zijn heel goed in staat om verstandige beslissingen te nemen, (...) levert alleen maar een stabielere wijk op en goede sociale cohesie. “ “Visies over ‘governance & maintenance’, vitaliteit & integrale financiering moeten een herbezinning aansturen op hetgeen tot waardecreatie kan leiden en waar de essentie ligt van de instandhouding van programma’s, maatschappelijk draagvlak en gebruik” “De vraagkant kan niet zomaar de rol van aanbodgestuurde opdrachten overnemen. simpelweg omdat verstedelijking een veelzijdig proces is.” “De stedebouwkundige zou de maatschappelijke drijfveren toch moeten blijven bewaken; dat is het vak.” “Prima ontwikkeling, als ontwikkelende partijen ook uitgedaagd worden om toekomstbestendige kwaliteit te leveren.” “Gaat uit van overheid wel maatschappelijk en “de markt” niet. De markt is (ook of juist?) de maatschappij.” “Er is niet 1 leidende partij. Partijen moeten vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid keuzes maken waarbij er altijd een onderscheid zal zijn in drijfveren.” “Dit is een cruciale beweging die m.i. onomkeerbaar zal zijn. Proceskunde is gevraagd!” “De overheid is arrogant als ‘hoeder algemeen belang’, onttrekt zich aan directe politiek en legt te weinig verantwoording af.” “Niet de suffe stedebouwer die denkt dat hij de ultieme oplossing heeft voor het probleem maar een die meebeweegt, creatief is, spiegelt en oplossingen aandraagt.”
4. Uitdaging veranderend opdrachtgeverschap privatisering, vraagmarkt, economische drijfveren 85% van de antwoorden is positief over de (groeiende) rol van “de markt” in het vakgebied en ziet kansen. De term “markt” wordt duidelijk in 2 richtingen uitgelegd: 1. Individu meer centraal (i.p.v. land, stad, producent): “vragersmarkt” 2. Verschuiving van taken van overheid naar markt: “geïntegreerde contracten” Als kerntaak van het vak “stedebouw” in beide trends wordt genoemd: • Kaders stellen • (Overheid beperkt zich tot) ruimtelijke hoofdstructuur, verstedelijking & regionale schaal, maatschappelijke doelen, het collectieve en de lange termijn • Bijdrage in multidisciplinair team • Stedebouwkundige beweegt mee, verbeeldt, draagt aan • Zorg voor de langere termijn (toekomstwaarde, tijdelijke functies, juiste moment afwachten) • Grotere gebiedsoverstijgende ontwikkeling als overheid blijven sturen Als bewijs hiervoor wordt genoemd: • Steeds vaker particulier opdrachtgeverschap • Fraaie winnaars Gouden Piramide • PPS/DBFM-concessies met nieuwe partijen in de ‘lead’ Onbeantwoorde vragen: • Slechts 1 x term Integraliteit genoemd • De markt = de maatschappij (vraag-aanbod) vs. de markt (graaiers, korte termijnbelangen) als “vijand” van de maatschappij (samenleving) • Hoe moet overheid bezuinigen/efficiënter werken met deze ambities? • Hoe krijgen particulieren/de markt structureel hun rol t.o.v. collectief/ politiek/structuur/regie/lange-termijn geheel? • Hoe garanderen we toegankelijkheid/openbaarheid/zeggenschap/ solidariteit? Voorstellen voortkomend uit de reacties 1. Het individu meer centraal betekent kans voor concepten op kleinere schaal (woning, collectief). Dat kan ook prima in de vorm van kant-enklare producten met een slimme persoonlijke touch. 2. De overheid moet vooraf de maatschappelijke ambities, haar criteria voor een “goed” plan en haar eigen langere-termijnbeloften expliciet vastleggen om duurzaam als partner met de markt samen te kunnen werken. Hierbij past het om vooraf een rol te eisen voor de stedebouwkundige met als taak om in het project door de schaalniveaus heen “het geheel” te bewaken en de projectleiding direct te adviseren.
“Voor het collectieve belang en waardering van het publieke domein is het van belang om niet op te leggen, maar uit te gaan van de wensen van de bewoners/gebruikers en hen te dienen (burgerparticipatie).” “Er is een bedreiging in de situatie van een individuele markt in relatie tot ruimtelijke opgaven die om collectiviteit vragen, zoals herstructurering en stedelijke vernieuwing” “Er is een groot gat tussen de gevestigde orde van de ruimtelijk disciplines en de gebruikers van die ruimte” “In de visie van ‘van Eesteren’ kan je niet meer leven” “Het is een denkfout te veronderstellen dat het collectieve en het openbare wordt beschermd door het socialisme.” “Woorden als ethiek en esthetiek zijn lege hulzen als ze niet gedragen worden door het collectief ” “Zet naast het technisch (meetbare eisen) en economisch (€) functioneren ook het maatschappelijk gebruik en functie. Wie gebruikt bepaalt naast wie betaalt bepaalt”
5. Afname collectieve belang door liberalisering en individualisering De meningen zijn verdeeld. Afhankelijk van de perceptie van de stelling is men het eens of oneens met deze bedreiging: • Onderscheid tussen economische en harde aspecten van de ruimte (markt, liberaal), in de vorm van verkeersruimte en consumptieruimte (ook recreatie en voedsel), waar juist een grotere waardering van het publieke domein heerst. Versus de zachte, sociale aspecten zoals ontmoeten, verblijven, spelen etc. waarin wel een afname wordt gezien. Het is daarbij van belang dat de stedebouwkundige de consequenties en gevolgen in beeld brengt (op de lange termijn, verpaupering). • Onderscheid in schaalniveau. In bereik, formaat en inrichting van publieke ruimten is sprake geweest van schaalvergroting. Er wordt te groot gedacht (wel stadsdeelpark, geen buurtgroen). De waardering voor het publieke domein ligt juist bij de, overgeslagen, kleine, menselijk schaal van de woonomgeving. • Onderscheid fysieke domein vs ‘online –domein’, waarin sociale netwerken floreren. Sociale ontmoeting vindt op een andere plek plaats. • Onderscheid uiterlijk/uitstraling, functioneren en gebruik. Waardering voor de publieke ruimte is meer dan mooie materialen en meubilair. Het merendeel is echter van mening dat het belang van het publieke domein niet is verminderd of sterker nog is toegenomen. Het wordt alleen onvoldoende door de gevestigde stedebouw opgepakt. Het belang van de openbare ruimte zou meer moeten worden uitgedragen. Inrichting, beheer en onderhoud moeten anders worden vormgegeven. Daarbij gaat het onder andere om de invloed van burgers op hun leefruimte en de daaraan gekoppelde betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Denk daarbij aan participatieve processen, gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en – beheer. Ook het door de markt realiseren van openbare ruimte en – voorzieningen (en bijbehorende verplichtingen) wordt aangedragen. Het valt op dat de reacties vooral gaan over de openbare ruimte en niet over de ethiek en maatschappelijk belang van stedebouwkundige ingrepen en maatregelen. De collectieve beleving en waardering van de (openbare) ruimte verandert, maar is niet verdwenen. Ook hier verandert de rol van de stedebouwkundige. Planproces, inrichting, beheer en onderhoud moeten anders, nl. passend bij de actuele economische en maatschappelijke context. Denk aan; • Liberalisering vraagt om aandacht voor wat de markt laat liggen en/of waar ze haar verantwoordelijkheden niet neemt. Zet naast de technische en economische belangen ook nadrukkelijk het sociale belang. • Individualisme vraagt om het vergroten van de directe betrokkenheid en verantwoordelijkheid bij de openbare ruimte, zowel in inrichting als onderhoud/beheer. Participatief proces en beheer- en eigendomsvormen.
“Stedebouw is zichtbaar genoeg, als het maar goede en prikkelende ideeen en beelden blijft maken.” “Vergeten is om een basis te leggen voor een groter geheel van generieke inzichten en feitelijke expertises.” “De creatieve vaardigheden zijn heel belangrijk. Dat zou ons moeten onderscheiden van een ‘gewone’ procesmanager.” “Stedebouw is niet sexy. De stedebouwkundige is nog meer dan eerst een vertaler en bemiddelaar” “De geringe aanwijsbaarheid van de eigen inbreng in het eindproduct draagt bij tot onzichtbaarheid.” “Dit is een mooi dilemma, ik vind dit niet zo’n probleem, de rol van een stedebouwer is een dienstbare rol. Eis ook die rol op” “Een goede stedebouwer moet multidisciplinair werken en zodoende een sterk stedebouwkundig plan in elkaar kneden.” “What about de planoloog?” “Het collectieve belang komt tegenwoordig tot stand door de confrontatie van veel verschillende deelbelangen. Stedebouw moet die beweging kunnen meemaken.” “Stedebouw is hier juist het verbindende vermogen.“ “Eigen belang heeft alleen de boventoon wanneer proces eenzijdig benaderd wordt.” “Het is het vak van een stedebouwkundige om de maatschappelijke drijfveren te blijven bewaken.“
6. Vervaging van, de zichtbaarheid van, het verbindend profiel in multidisciplinair opgave en integrale aanpak Een deel van de reacties ondersteunen de stelling en een deel juist ook weer niet. Achter die reacties liggen blijkbaar verschillende visies. De groep die wel een vervaging van het vakgebied ziet legt de oorzaak in de veranderende opgave waarbij de rol van de stedebouwkundige ondergeschikter is geworden en meer is verworden tot één van de vele dienstbare vakgebieden in een ruimtelijke ontwikkeling. Een groep geeft aan dat de stedebouwkundige opgave juist wel herkenbaar is, maar dat een deel van de oorzaak ligt in de stedebouwkundige zelf. De afgelopen periode zou er meer zijn ingezet op de persoonlijke opvattingen en minder op feitelijke onderbouwing van de fraaie beelden die in het verleden zijn gepresenteerd. Dat het vakgebied meer richting proces begeleiding is gegaan wordt door meerderen onderkend. Toch zou de stedebouwkundige zich meer van de andere procesmanagers moeten kunnen onderscheiden vanuit de creatieve vaardigheden die bij het vakgebied thuis horen. Daarbij zou de stedebouwer ook meer aandacht kunnen geven aan de eigen bijdragen in het ruimtelijk ontwikkel- of ontwerpproces. Het zichtbaar maken van de eigen bijdrage gedurende het gehele ruimtelijke ontwikkelproces wordt gezien als een belangrijke opgave voor de stedebouwkundige. Hierbij zou het echter niet alleen moeten gaan om het zichtbaar maken van de rol gedurende het gehele proces. De essentie van het vak stedebouw wordt meer neergelegd bij het verbindende vermogen om vanuit de verschillende deelbelangen vanuit vakmanschap en gevoel voor deze belangen gewoon een goed stedebouwkundig plan te maken. Dat de stedebouwer daarin een rol opeist om kwaliteit te kunnen leveren wordt als terecht gezien en noodzakelijk vooral om ook maatschappelijke drijfveren te kunnen vertalen en bewaken. Om goed in te kunnen spelen op de veranderende opgave waarbij steeds meer partijen betrokken zijn zal een stedebouwer mee moeten kunnen bewegen met de huidige ontwikkelingen en wensen van partijen. Het is de opgave van een stedebouwer om mee te bewegen in de huidige tijdsgeest, creatief te zijn en oplossingen aan te dragen voor ruimtelijke en ook maatschappelijke opgaven. De uitdaging is om zowel dienstbaar te zijn en tegelijkertijd toch een statement te maken die maatschappelijk wordt gedragen en ruimte laat voor de individualiteit en wensen voor de vragende partij van groot (regionaal) tot lokaal (particulier opdrachtgeverschap). En dus.... Moet stedebouwer niet stil staan maar de uitdaging aangaan om terug grijpend op de eigen ambacht een krachtig, creatief, spiegelend goed en zichtbaar stedebouwkundig plan neer te leggen.
“Kentering in het onderwijsdebat wordt zichtbaar. Zal nog tijd kosten, voordat vakinhoud - lees kwaliteit - weer centraal staat boven kwantiteit” “De financiele prikkels in het onderwijs zijn inderdaad pervers. Maar de beroepssector kan daar een weerwoord tegenover stellen door met uitdagende vragen en opdrachten te komen. Samenwerking gevraagd!” “Welke maatschappij richt je je op? De opleidingen richten zich in elk geval graag naar het buitenland (Engeland, China, ...)” “Zet in op diversiteit en blijf wel focussen op de kracht van de stedebouwer, het verbeelden van de gebouwde toekomst en de route daarnaar toe. Visualiseren. Maar bedenk wel dat je dat tegenwoordig niet meer in je eentje bedenkt.” “Kans: organiseren kennisontwikkeling door ontmoeting in vakgebied” “De huidige sociaal-economische omstandigheden vragen absoluut om een stedebouw die anders is dan een aantal jaar geleden; inderdaad meer strategisch” “Onderwijs is en blijft een uitdaging. ‘Student’ versus ‘Praktijk’ faalt op heel veel gebieden. De BNSP zou daar een veel duidelijker en overkoepelende rol in moeten spelen.” “Zoek het liever in 1 topopleiding in NL met de beste docenten uit de praktijk en selectie op motivatie vooraf.” “We gaan hoe dan ook toe naar een angelsaksisch besturingsmodel bij onderwijsinstellingen. Leuk of niet leuk. M.i. zijn de organisatiestructuren van onderwijsinstellingen nog veel te bureaucratisch i.p.v. organisch. Adaptiviteit en selectiviteit nemen daardoor af.” “Zuiver wetenschappelijk onderzoek staat al decennia onder druk, en de focus op slagingspercentages heeft al tot de nodige incidenten geleid. Wellicht komt daar nog een veranderende kracht door los.”
7. Financieel gestuurd en volgend onderwijs : beperkt
innovatiekracht en levert niet de benodigde stedebouwkundigen Opvallend is dat ongeveer de helft van de respondenten aangeeft hier weinig zicht op te hebben. Dit suggereert dat deze respondenten weinig in contact komen met het stedebouwkundig onderwijs. Daarnaast wordt kritiek gegeven op het afrekenmechanisme van de opleidingen, waarbij het slagingspercentage belangrijker is dan een goede kwaliteit van de afgestudeerden. Er worden voornamelijk kansen gesignaleerd in een betere samenwerking tussen onderwijs en praktijk. Dit maakt dat opleidingen adaptiever worden en dat studenten beter zijn voorbereid op werken in de praktijk. Bij de andere kansen en bedreigingen is meermaals aangegeven dat de toekomstige stedebouwers meer moet worden meegegeven dan ontwerpkwaliteiten Vanuit de opleiding moet er al ruimte worden gegeven voor het ontwikkelen van een brede blik, niet alleen ruimtelijk maar ook voor welke partijen en schaalniveaus van belang zijn. Behalve voor het feitelijk ontwerp moet er aandacht zijn voor welke partijen van invloed zijn op het vakgebied en hoe met hen kan worden samengewerkt. Het is een toolbox voor de stedebouwers en visionairs van de toekomst. Weten is kunnen. Creativiteit doet de rest. Breng markt en Onderwijs verder samen. Laat studenten in contact komen met wat er speelt in het veld. Stimuleer afstudeeropdrachten & stages bij bedrijven/overheden, laat gastdocenten over de praktijk vertellen en laat studenten in multidisciplinaire teams werken aan opdrachten uit de praktijk. Tevens moet er iets gebeuren aan de afrekenmechanismes van de opleidingen, zodat kwaliteit weer prevaleert boven kwantiteit.
“De praktijk leert dat de stedebouwkundigen de meest bepalende en beslissende zijn in de projecten.” “Partijen, in een totaal andere samenstelling dan de gebruikelijke, moeten meer dan ooit generieke kwaliteitswaarden bepalen en vaststellen, die als basis en uitgangspunten accepteren en daaraan voor langere tijd tot zeer lange tijd verbonden zijn.“ “Het uiteindelijke ontwerp moet een integraal proces zijn. We moeten kunnen sturen op kwaliteiten, risico’s en ‘waarden’ vanuit vitale&duurzame processen, omdat we meer en minder moete doen” “Een centrale positie voor de stedebouwkundige is niet vanzelfsprekend. In de verschillende fasen zal de inhoudelijke focus altijd verschuiven, (...) Een gebrek aan personele continuïteit is misschien het grootste probleem bij het waarnemen van “breuken” “Als versnippering van de inhoud optreedt tijdens de verschillende fases, dan is het ruimtelijk plan niet consistent Integraliteit, “life cycle”en Total cost of ownership zijn de woorden van vandaag. “ “Proces en inhoud zijn nauwer dan ooit met elkaar verbonden!” “Stedebouwkundige kennis en kunde bij de overheid moet worden vergroot“ “Gestreefd moet worden naar dynamische (groei/krimp) ontwerpen. Een goed ruimtelijk ontwerp is een flexibel plan en kan bijna ieder willekeurig programma dragen”
8. Door de verwijding tussen proces en inhoud kalft de inhoud af Volgens nagenoeg alle respondenten hoort vooral de inhoud bij de stedebouwkundige discipline. Het proces wordt door velen beschouwd als een verloop (van de planontwikkeling) waarop de stedebouwkundige zelf minder of nagenoeg geen greep heeft. Er wordt specifiek gewezen op de invloed van de markt(partijen) hierop en de beschikbaarheid van financiële middelen. Voor zover het om proces”aansturing” gaat, ligt deze verantwoordelijkheid volgens veel van de respondenten bij een andere discipline, hoewel sommigen de stedebouwkundige een regisserende rol toedichten, die zich o.a. ook ontfermt over het proces. Aan onderzoek, analyse en ontwerp tijdens alle fasen in het proces wordt een toenemend belang gehecht. Volgens de meesten zijn proces en inhoud onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar is er wel sprake van een verschuiving in de relatie tussen beide. Uit veel van de antwoorden blijkt dat deze verschuiving van invloed is op de rol van de stedebouwkundige en dat men hier op verschillende manieren mee omgaat. Goede samenwerking met andere disciplines (en vertegenwoordigers zoals belanghebbende burgers en toekomstige gebruikers) wordt gezien als een voorwaarde om als stedebouwkundige in de huidige planvormen de juiste expertise te leveren die leidt tot een samenhangend (en flexibel) ruimtelijk ontwerp dat in alle fasen meegroeit met de ontwikkelingen die dan aan de orde zijn. Voorstellen voortkomend uit de antwoorden: • Dit vraagt om een nieuwe definitie van de rol van de stedebouwkundige • Wederom een pleidooi om in te zetten op meer erkenning van de beroepsgroep door procesinbreng te verplichten. • Is vergelijkend onderzoek gedaan tussen projecten/ontwikkelingen waarin de ruimtelijke ontwerpdiscipline in alle fasen aanwijsbaar aanwezig was en significante inbreng had, en projecten waarin dat niet het geval was? Motto voor de aanpak : Proces niet als bedreiging, maar als voorwaarde.
Werkgroep Integrerend Vermogen (WIV) Manifest, november 2011 • Kern van de Stedebouwer: integrerend vermogen op de ruimtelijke dimensie. • Het eertijds Japanse ideaal van de Conglomerates heeft zichzelf de das om gedaan. “Multidisciplinair” is verworden tot identiteitloos en onaanspreekbaar. Tijd voor focus, en samenwerking vanuit ieders aanspreekbare eigen disciplinaire kracht. • Internationaal. We zouden Stedebouwkunde véél meer moeten kunnen exporteren als je naar de wereldwijde stedelijke expansie kijkt en naar de zeer goede naam die Nederland op dat gebied vanuit de recente geschiedenis heeft (had?). • Recente geschiedenis van het vakgebied. Van een prominente positie in de internationale vakwereld (Berlage, De Klerk, van Eesteren, Lotte Stam-Beese (Pendrecht), etc.) naar de klein burgelijkheid en in zichzelf gekeerdheid. Het maaiveld is kennelijk hoog genoeg. • Dynamiek in de ruimtelijke schaalniveau’s. De Provincies lijken een belangrijker taak te krijgen, die ook een nadrukkelijker stedebouwkundige component krijgt. Daarmee kunnen de kwaliteiten van stad en land door Stedebouwers beter beschermd én aangesproken worden. Er kan meer gedaan worden met en voor de potenties van groen, rood, paars en zwart. Koester de verscheidenheid. • Het onderwijs moet het doen. Van een prominente positie in de internationale vakwereld, met helden als Van Eesteren, De Klerk en Berlage, naar de banaliteit van fundraising voor groei op de korte termijn. • In de zeldzame gevallen dat Bouwkundige Opleidingen een Onderwijs Strategie hebben opgesteld, richt deze zich op het werven van geld in de vorm van studenten en onderzoek, en niet op het leveren van die stedebouwkundigen waar de maatschappij behoefte aan heeft. Maar Stedebouw moet òm : • liberalisering, kapitalisme, marktwerking en individualisme vereisen van de stedebouwer een menselijk antwoord om weer 100 jaar fijn regio, stad en dorp te zijn.
Debatreeks We gebruiken de output van de internetsurvey als input voor het vormgegeven van ontmoeting en debat over ons vakgebied. Door en voor leden van de BNSP ... en iedereen die verder begaan is met het vak. In eerste instantie denken wij daarbij, als werkgroep integrerend vermogen, aan fysieke bijeenkomsten als debatreeks, zoals; • • • •
Actieve Ledendag op 7 Juni 2012 EFL-lezing Informele Rondetafelgesprek(ken) BNSP Congres
Maar het zou goed zijn als de ontmoeting en het debat breder wordt vormgegeven. Wellicht dat daarvoor bijvoorbeeld LinkedIn of Facebook mogelijkheden toe biedt. Ook regionale kennisdebatten lijken ons een goede ontwikkeling. De stedebouw moet om. En daarin zijn veel stedebouwkundige nu aan het verkennen en/of pionieren. De veranderende rol roept de behoefte op om onderling over het vakgebied van gedachten te wisselen en van elkaar te leren. Dit willen wij stimuleren, maar we hopen ook dat onze inzet en activiteiten navolging vinden en het debat breed wordt gevoerd. Het zou mooi zijn als daarvan verslagen, filmregistraties, tweets of andere berichten via één platform kunnen worden gedeeld. Daar zou de BNSP een centrale rol in kunnen, en moeten, spelen. Via www.bnsp.nl/groepen/integraliteit/ houden wij u in ieder geval op de hoogte van onze vorderingen en bijeenkomsten.
BNSP-Werkgroep Integrerend Vermogen Aart de Koning Egbert Broerse Ewout Brouwer Hans Blom Monique Müller Robbert Geelen Roos Stolker
1 mei 2012