Gemeente Amsterdam
Werken het doel, participeren de norm Beleid re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering 2011-2014 Uitwerking Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014
Gemeente Amsterdam
Samenvatting Participatie op eigen kracht
Scherpe keuzes
Werken het doel, participeren de norm
Verdrievoudiging doelstelling voor uitstroom naar werk
Amsterdam is een stad waar je groeit, emancipeert en je talenten ontwikkelt. Een stad waarin je zo veel mogelijk op eigen kracht participeert. Dat kan het beste via betaald werk en het spreken en kunnen lezen van de Nederlandse taal. In het beleid voor re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering zet het college hierop in. Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 als gezamenlijk kader Het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 is daarbij het richtinggevend kader. We moeten de komende jaren meer doen met veel minder middelen. Scherpe keuzes in doelen en doelgroepen zijn daarbij onvermijdelijk in combinatie met betere prestaties in de uitvoering. Er komt over de volle breedte van het sociaal domein meer nadruk te liggen op eigen kracht van burgers, sturing op effectiviteit en professionaliteit en klantgerichtheid in de uitvoering. Stad en stadsdelen trekken daarbij samen op, maken samen keuzes in prioriteiten en werken dit vervolgens uit voor hun eigen werkveld. Dit document bevat de uitwerking van het college op het gebied van re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering. Daarbij gooit het college het roer om. Het bevat scherpe keuzes wat we wel en niet blijven doen en wat we wel en niet blijven financieren uit het participatiebudget. Dit onder het motto Werken is het doel, participeren de norm. Re-integratiebeleid: focus op uitstroom naar betaald werk Het college wijzigt de koers van het re-integratiebeleid ingrijpend en kiest ervoor de inspanningen scherp te richten op het verhogen van het aantal Amsterdammers dat vanuit een gemeentelijke uitkering uitstroomt naar betaald werk (zie figuur 1). In 2014 willen we jaarlijks 4.200 mensen aan het werk helpen. Dat is het dubbele resultaat ten opzichte van 2009 en een verdrievoudiging van de doelstelling voor 2010.
Figuur 1 Beleidslijnen re-integratiebeleid 2011-2014
3
Gemeente Amsterdam
Appel op werkgevers
Dienstverlening op maat en waar nodig handhaving
Doorlichten re-integratie instrumenten
Doel inburgering: burgerschap
De gemeente kan en wil hierbij niet alleen optrekken. We gaan partnerschappen aan. We doen een krachtig appel op werkgevers in de regio om mee te denken en vooral mee te doen om meer Amsterdammers uit de uitkering te krijgen. Bijvoorbeeld via social return, het koppelen van sociale doelstellingen aan gemeentelijke aanbestedingen voor diensten, werken en producten. Maar ook door met ondernemers afspraken te maken over leerwerkplaatsen voor Amsterdammers met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit beroep op werkgevers wordt alleen maar groter als gevolg van de plannen van het kabinet om arbeidsgehandicapten met een beperkte verdiencapaciteit zoveel mogelijk via loondispensatie aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers. Daarnaast werken we samen met maatschappelijke instellingen om Amsterdammers zonder perspectief op werk te laten meedoen. We doen ook een appel op Amsterdammers met een uitkering . In Amsterdam is werken het doel en participeren de norm. Klanten krijgen meer ruimte, maar ook meer verantwoordelijkheid om zelf actief te werken aan re-integratie en het verwerven van een baan. Met excellente dienstverlening stimuleren we mensen om vrijwillig aan hun verplichtingen te voldoen. Maatwerk dus. Ontbreekt de wil en bereidheid om regels na te komen, dan vindt actieve handhaving plaats. Deze ambitie gericht op uitstroom naar werk vraagt ook om een andere inzet van reintegratiemiddelen. We lichten het bestaande instrumentarium kritisch door op effectiviteit. Daarbij maken we een scherp onderscheid in doelgroepen bij de inzet van middelen. Re-integratiemiddelen zetten we bijna uitsluitend in voor Amsterdammers met een uitkering van wie aannemelijk is dat ze perspectief hebben op betaald werk. De Sociale en Maatschappelijke Activeringsplaatsen met doorlooptijden van twee tot vier jaar verdwijnen bijvoorbeeld in hun huidige vorm. Een deel ervan vormen we om tot kortdurende diagnose-instrumenten om te bepalen of er perspectief op werk is. Volwasseneducatie en inburgering: focus op educatie gericht op burgerschap Het beleid voor volwasseneneducatie en inburgering krijgt vorm langs dezelfde lijnen als het re-integratiebeleid (zie figuur 2). Daarbij ligt de focus op het bevorderen van burgerschap. Taalonderwijs is nooit een doel op zich, maar een opstap richting werk en maatschappelijke participatie. Na 2012 gaat er veel veranderen door de afbouw van het huidige inburgeringsbeleid door het Rijk. Het college kiest ervoor om de afgelopen jaren met veel inspanning opgebouwde inburgeringsinfrastructuur in 2011 maximaal te benutten. Voor de begroting 2012 zullen voorstellen worden gedaan voor herziening van het beleid.
4
Gemeente Amsterdam
Figuur 2 Beleidslijnen volwasseneneducatie en inburgering
De opgave voor 2011-2014
Voldoening van duizenden Amsterdammers De opgave voor de komende jaren is dus om jaarlijks duizenden Amsterdammers vanuit een uitkering te laten uitstromen naar betaald werk en via educatie en inburgering te laten groeien naar actief burgerschap. Zo zullen meer mensen in hun eigen inkomen kunnen voorzien en actief burger kunnen zijn. Dit lukt alleen wanneer de Amsterdammers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en de gemeente de krachten bundelen.
5
Gemeente Amsterdam
Inhoud
1 1.1 1.2
Inleiding Aanleiding Opbouw document
7 7 8
DEEL A: Meerjarig beleid (2011-2014)
9
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 Relatie met de hoofddoelstellingen Relatie met de uitgangspunten Relatie met de prioriteiten Relatie met Meerjarenbeleidsplan Participatie 2009-2013
10 10 11 12 13
3 3.1 3.2 3.3
Beleid re-integratie 2011-2014 Doelgroepen: voor wie doen we het? Doelstellingen: wat willen we bereiken? Beleid: wat gaan we doen?
17 17 20 21
4 4.1 4.2 4.3
Beleid volwasseneneducatie en inburgering 2011-2014 Doelgroepen: voor wie doen we het? Doelstellingen: wat willen we bereiken? Beleid: wat gaan we doen?
35 35 36 36
DEEL B: Doelstellingen en financieel kader 2011
41
5
Doelstellingen begroting 2011
42
6
Financieel kader 2011-2014
44
Bijlage 1: Adviezen Cliëntenraad
51
Bijlage 2: Trede-indeling klantenbestand DWI
54
6
Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 richtinggevend kader
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 is het richtinggevend kader voor het participatiebeleid van de Gemeente Amsterdam voor 2011-2014. Het is een product van de Sociale Alliantie, het samenwerkingsverband van stadsdelen en gemeentelijke diensten in het sociale domein. Elk van de partners (diensten en stadsdelen) heeft aangegeven de gezamenlijke visie en uitgangspunten verder uit te werken in concreet beleid en doelen voor 2011 en verder. Dit document bevat de uitwerking van het college op het gebied van arbeidsreintegratie, volwasseneneducatie en inburgering (zie Figuur 3). Dit is het werkterrein van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) waarbij zij samen met Pantar Amsterdam reintegratietaken uitvoert in eigen beheer. Samen vormen de betrokken onderdelen van DWI en Pantar Amsterdam het Re-integratiebedrijf Amsterdam.
Nieuwe koers re-integratie
Hierbij gooit het college het roer om, met name op het terrein van re-integratie. Dit plan gaat over deze nieuwe koers voor de periode 2011-2014.
Figuur 3 Relatie Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 en deze uitwerking
7
1.2
Opbouw document
Dit document bestaat uit twee delen. Deel A: meerjarig
Deel A beschrijft de belangrijkste uitgangspunten die het college van B&W in de periode 2011-2014 zal hanteren voor het beleid op het terrein van re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering. In dit deel is ook aangegeven wat de belangrijkste beleidswijzigingen zijn in vergelijking met het beleid in de vorige collegeperiode. De reikwijdte van dit deel is dus meerjarig (2011-2014). De inhoud ligt net als het Meerjarenbeleidsplan Participatie in principe vast voor de duur van de collegeperiode. Het college kan echter altijd besluiten om eerder over te gaan tot een actualisatie.
Deel B: jaarlijkse actualisatie
Deel B bevat het meerjarige financiële kader en een beperkt aantal SMART geformuleerde doelstellingen waarover het college jaarlijks zal rapporteren aan de gemeenteraad. Daarbij ligt er een directe koppeling met de doelstellingen in de begroting. Dit deel B zal jaarlijks worden geactualiseerd (zie Figuur 4).
Figuur 4 Jaarlijkse actualisatie van Deel B
8
DEEL A: Meerjarig beleid (2011-2014)
9
2
Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014
Opbouw Meerjarenbeleidsplan
Het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 vormt het richtinggevend kader voor zowel stad als stadsdelen en bestaat uit drie kernelementen: 1) Hoofddoelstellingen van beleid (het wat van het participatiebeleid) 2) Uitgangspunten voor de uitvoering (het hoe van het participatiebeleid) 3) Prioriteiten in doelgroepen (de keuzes van het participatiebeleid)
2.1 Vier hoofddoelstellingen
Relatie met de hoofddoelstellingen
De hoofddoelstellingen van het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 zijn: 1) actief burgerschap: faciliteren van Amsterdammers die zich vrijwillig willen inzetten voor de stad; 2) betaald werk voor Amsterdammers met perspectief op betaald werk; 3) maatschappelijke participatie voor Amsterdammers zonder een actueel perspectief op betaald werk 4) meer Amsterdammers beheersen voldoende de Nederlandse taal en zijn ingeburgerd.
Figuur 5 De vier doelstellingen van het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014
1. Actief burgerschap door vrijwilligers
Doelstelling 1 is primair het domein van de dienst Wonen, Zorg en Samenleven (WZS) en de stadsdelen. Uitwerking van dit beleid zal in 2011 vorm krijgen in een nieuwe Wmo-nota.
10
2. Betaald werk voor wie kan werken
3. Maatschappelijke participatie voor wie niet kan werken 4. Meer mensen ingeburgerd
Duizenden Amsterdammers naar werk en burgerschap
Doelstelling 2 raakt de kern van dit document: arbeidsre-integratie. DWI voert voor Amsterdam de Wet werk en bijstand (WWB) en aanverwante regelingen uit. Deze wet regelt dat mensen zonder werk en zonder geld een bijstandsuitkering ontvangen, als zij daar recht op hebben. De Gemeente Amsterdam wil dat alle inwoners van Amsterdam maximaal kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud. Betaald werk is hiervoor het middel. Via arbeidsre-integratie werken wij eraan dat onze klanten weer aan het werk kunnen. Hoofdstuk 3 gaat in op het vernieuwde re-integratiebeleid van het college. Doelstelling 3 gaat over maatschappelijke participatie via het welzijnswerk en is primair een verantwoordelijkheid van de stadsdelen. Voor zover het gaat om dienstverlening aan klanten van DWI komt het terug in hoofdstuk 3 . Doelstelling 4 gaat over volwasseneneducatie (met een focus op taal) en inburgering. DWI is namens het college beleidsverantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet inburgering (WI) in Amsterdam. In hoofdstuk 4 wordt dit uitgewerkt. Dit document gaat dus over de doelstellingen 2 en 4 oftewel over de uitdaging om duizenden Amsterdammers naar werk toe te leiden en via educatie te stimuleren tot burgerschap.
2.2 We doen het anders
Relatie met de uitgangspunten
In het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 is aangegeven dat de wijze waarop stad en stadsdelen uitvoering gaan geven aan de hoofddoelstellingen anders zal zijn dan voorheen. De belangrijkste verschillen zijn: • we benutten meer de kracht van de samenleving; • we sturen meer op effectiviteit en efficiëntie; • we zijn meer klantgericht (in plaats van regel- en/of organisatiegericht) en we laten meer ruimte aan professionals in de uitvoering.
Figuur 6 Uitgangspunten Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014
Dit zijn dan ook leidende principes bij de invulling van de nieuwe koers van het college. In de hoofdstukken 3 en 4 werken we dit verder uit.
11
2.3 Scherpe keuzes
Leidraad voor besteding participatiebudget
Relatie met de prioriteiten
Het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 bevat navolgende tabel waarin het verschil in prioriteit tussen verschillende doelgroepen tot uitdrukking is gebracht in vijf categorieën. Het betreft hier prioriteiten over de volle breedte van het sociale domein (centrale stad en stadsdelen) in Amsterdam op het gebied van participatie. Het beleid voor re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering is voor een aantal van de genoemde doelgroepen minder relevant. Bij het uitwerken van het beleid in de hoofdstukken 3 en 4 en in het financiële kader (deel B) is deze prioriteitsstelling als basis gebruikt. Dat geldt in het bijzonder voor de maatregelen die noodzakelijk zijn als gevolg van de versobering van het participatiebudget. Categorie 1:
• Daklozen & verslaafden
“We geven de hoogste
• Jongeren
prioriteit aan ….”
• Mensen met ernstige psychische, fysieke en/of verstandelijke beperkingen • Vroegtijdige Interventie Gezinnen (multi-probleemgezinnen) • WWB-klanten > 50 jaar met perspectief op werk
Categorie 2:
• Analfabeten
“We blijven investeren in ...”
• Gemotiveerde verplichte inburgeraars • Gemotiveerde WWB-klanten met perspectief op werk die het niet op eigen kracht redden • Mensen die een beroep doen op de Sociale Werkvoorziening (SW) • Mensen die vrijwilligerswerk willen doen • NUG’ers met perspectief op werk die willen/moeten inburgeren • WWB-klanten zonder een actueel perspectief op werk behorend tot een risicogroep
Categorie 3: “We investeren alleen als er geld voor is”
• Gemotiveerde volwassenen die hun opleiding voortgezet onderwijs alsnog willen afronden met een diploma • Gemotiveerde WWB-klanten zonder een actueel perspectief op werk die niet behoren tot een risicogroep • Mensen (met en zonder WWB-plicht) die elkaar op sociale basis willen ontmoeten • NUG‘ers met perspectief op werk (die niet willen/moeten inburgeren) • Vrijwillige inburgeraars (met name de prioritaire groepen zoals opvoeders)
Categorie 4: “We investeren niet, maar
• Niet-gemotiveerde burgers met een re-integratieplicht vanuit de WWB
handhaven wel”
• Niet-gemotiveerde verplichte inburgeraars
Categorie 5:
• Mensen met perspectief op werk die het op eigen kracht redden
“We investeren niet (meer) • NUG‘ers zonder een actueel perspectief op werk (die niet willen/moeten inburgeren) in …” Tabel 1 Prioriteitentabel voor besteding participatiemiddelen
De stadsdelen hebben op 27 september 2010 kennisgenomen van deze prioriteitstelling. Voor het college is het al uitgangspunt bij de besteding van de middelen voor participatie. De stadsdelen willen eerst meer inzicht in de effecten van de bezuinigingen (integraal voor hele sociale domein). Daartoe gaan de stadsdelen
12
dit in samenwerking met de centrale stad in kaart brengen. Op basis van de uitkomsten passen we de prioriteitstelling mogelijk voor de begroting 2012 aan. Stimuleren eigen kracht naar betaald werk
We geven voorrang aan ....
Tabel 1 gaat over de besteding van middelen, bijvoorbeeld uit het participatiebudget. Het impliceert niet dat mensen met perspectief op werk die het op eigen kracht kunnen redden, geen aandacht krijgen van klantmanagers van DWI. Integendeel, gegeven de doelstelling gericht op uitstroom naar betaald werk zal juist deze groep ook gestimuleerd worden om op eigen kracht de stap naar betaald werk te zetten.
Daarom staan in aanvulling op bovenstaande tabel hieronder een aantal uitspraken die inzicht geven in de relatieve prioriteiten redenerend vanuit de beleidsdoelstellingen. Die zijn in combinatie met de prioriteitentabel uit het Meerjarenbeleidsplan leidend voor het college bij de keuzes die we de komende jaren maken. … hebben voorrang boven … Klanten met perspectief op betaald werk
Klanten zonder een actueel perspectief op
Gemotiveerde klanten
Niet-gemotiveerde klanten
Klanten die niet zelfredzaam zijn omdat ze zorg behoeven c.q. een risico vormen voor
Zelfredzame klanten
betaald werk
zichzelf of de omgeving Klanten met een gemeentelijke uitkering
Niet-uitkeringsgerechtigden (NUG’ers).
Klanten met perspectief op werk die ouder zijn
Klanten met perspectief op werk die jonger
dan 50 jaar
zijn dan 50 jaar
Inburgeraars die kansrijk zijn om het
Inburgeraars die niet kansrijk zijn om het
inburgeringsexamen te halen
inburgeringsexamen te halen
Verplichte inburgeraars
Vrijwillige inburgeraars
Analfabeten die taalonderwijs wensen
Alfabeten die andere vormen van volwasseneneducatie wensen
Niet-uitkeringsgerechtigden met een
Niet-uitkeringsgerechtigden zonder een
inburgeringsbehoefte (vrijwillig of verplicht)
inburgeringsbehoefte (vrijwillig of verplicht)
Inburgeraars met kinderen (opvoeders)
Inburgeraars zonder kinderen
Jongeren (tot 27 jaar) die een beroep doen op
Personen ouder dan 27 jaar die een beroep
een werkleeraanbod doen op re-integratieondersteuning Tabel 2 Relatieve prioriteiten (vanuit de beleidsdoelstellingen)
2.4 Gewijzigde context vraagt om een nieuwe koers
Relatie met Meerjarenbeleidsplan Participatie 2009-2013
In april 2009 heeft het vorige college het Meerjarenbeleidsplan Participatie 20092013 vastgesteld. Tussen april 2009 en oktober 2010 is de context voor het te voeren beleid rond re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering drastisch veranderd. Zo is er een nieuw college met een nieuw Programakkoord, is er een nieuw kabinet (zie kader), wordt er zowel door het Rijk als de gemeente fors bezuinigd, neemt de werkloosheid toe, staan er herzieningen in de sociale zekerheid op stapel en kennen we nu zeven in plaats van veertien stadsdelen.
13
Regeerakkoord VVD-CDA ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’ Hieronder staan de belangrijkste maatregelen op het gebied van re-integratie en inburgering zoals die op 30 september 2010 zijn aangekondigd door het nieuwe kabinet van VVD en CDA (met gedoogsteun van de PVV). De grootste implicaties voorziet het college bij de uitwerking van de regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt en de gevolgen van de bezuinigingen op de kinderopvang. Voor inburgering is sprake van een forse spanning tussen de opvattingen en ambities van het college en die van het nieuwe kabinet. Zo komt het kabinet -in aanvulling op het aangekondigde beëindigen van het budget voor inburgering in de rijksbegroting 2011met plannen om inburgeraars ook financieel volledig zelf verantwoordelijk te maken voor de inburgering. Tegelijkertijd drogen de middelen die gemeenten ter beschikking staan op. De implicaties van het nieuwe kabinetsbeleid zullen vóór de begroting 2012 worden uitgewerkt. Maatregelen re-integratie • In de bijstand zal een wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen komen. • Het kabinet wil toe naar één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt, die de WWB, Wajong en WSW hervormt. Voor jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, blijft de Wajong bestaan. Mensen met een indicatie voor een beschutte werkplek houden toegang tot de WSW. Huidige WSW’ers worden niet herkeurd en kunnen op hun WSWwerkplaats blijven werken. Arbeidsgehandicapten met een beperkte verdiencapaciteit worden zoveel mogelijk via loondispensatie aan de slag geholpen bij reguliere werkgevers. Voor deze groep is een regeling voor begeleid werken beschikbaar, met loonaanvulling tot maximaal het wettelijk minimumloon en persoonlijke voorzieningen (begeleiding, aanpassing werkplek). Overige middelen voor re-integratie worden alleen nog selectief ingezet voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Op de omvang van de middelen wordt drastisch gekort. Er is sprake van een halvering van het budget in 2014 ten opzichte van 2011. • Er wordt bezuinigd op de dienstverlening van het UWV. Er wordt met ingang van 2012 gekort op de re-integratie van mensen met een WW-uitkering en er is sprake van een halvering van het budget voor basisdienstverlening. • In de WWB wordt de bijstand voor inwonenden afgeschaft en wordt de toets op het partnerinkomen vervangen door een toets op het huishoudinkomen. Voor jongeren tot 27 jaar geldt dat zij werken, leren of stage lopen. De voorwaarden en sancties voor jongeren die een beroep doen op de bijstand (Wet investeren jongeren) worden aangescherpt. • Zolang men zich kan scholen, dient een beroep op studiefinanciering te worden gedaan: dat gaat boven bijstand. • Hardere aanpak fraude uitkeringen. Fraude met uitkeringen ondermijnt de solidariteit. Onterecht verstrekte uitkeringen zullen daadwerkelijk worden teruggevorderd, ongeacht de hoogte van de fraude. Bijstandgerechtigden worden bij fraude bestraft met het inhouden van de uitkering gedurende drie maanden. • Indien gedrag of kleding iemand feitelijk zijn kansen op beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt beperkt, volgt een weigering, korting of intrekking van de uitkering op grond van de WWB. • Beperken vrijstelling van sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar. De uitzondering in de WWB voor alleenstaande ouders wordt hersteld en de vrijlating voor het werken in deeltijd voor deze ouders wordt verruimd naar € 120.
14
Maatregelen inburgering • Toegelaten asielzoekers en migranten zijn zelf verantwoordelijk voor hun inburgering. Voor hen die hiervoor over onvoldoende middelen beschikken, komt een sociaal leenstelsel. • Het uitblijven van inspanningen om in te burgeren kan gevolgen hebben voor de sociale zekerheid. • De tijdelijke verblijfsvergunning zal bij niet slagen voor het inburgeringsexamen worden ingetrokken behoudens uitzonderingen. • De exameneisen in de Wet inburgering buitenland gaan omhoog. • Het kabinet zet zich ervoor in het Associatieakkoord EU-Turkije zodanig aan te passen dat inwoners van Turkije onder de inburgeringsplicht komen te vallen.
Wat gaan we anders doen?
Het nieuwe beleid voor re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering kent daarmee ook een ander karakter. In navolgende tabel staan -enigszins gechargeerdenkele belangrijke verschillen weergegeven tussen het re-integratiebeleid uit de vorige collegeperiode en het beleid voor 2011-2014. In de volgende twee hoofdstukken wordt dit verder uitgewerkt. Beleid 2010
Beleid 2011-2014
Maximale participatiegraad: klanten die iets kunnen ‘op traject’: “Niemand aan de kant”
Maximale uitstroom: klanten met perspectief op werk naar betaald werk “Uitstroom naar werk”
€ 226 mln (Actualisatie 2010)
€ 154 mln (2011) € 141 mln (2014)
Focus in doelgroepen
Investeren in iedereen
Scherpe prioriteitstelling bij besteding W-middelen (zie 2.3 )
Samenwerking met werkgevers
Vacaturegericht: plaatsing op een bestaande vacature
Via partnerschappen. Samen in gesprek om -naast plaatsing op vacatures- andere kansen voor re-integratie te verkennen en daarover afspraken te maken
Werkgeversarrangementen
Combinatie van maatwerk en standaardarrangementen
Maatwerk is de norm, individuele loonwaarde als criterium
Dienstverlening
Regelgericht naast klantgericht
Klantgericht: individueel maatwerk waar nodig
Compliance
Toezien op nakoming is een taak van DWI
Nakoming is een verantwoordelijkheid van de klant. DWI stimuleert dit met excellente dienstverlening en handhaving
Rol van de klant
Passief: ‘DWI neemt de klant bij de hand’
Actief (focus op eigen kracht): ‘DWI wijst zo nodig de weg’
Samenwerking
Met name met contractpartners
Partnerschappen met werkgevers, welzijnsinstellingen, onderwijs
Effectiviteitsonderzoek
Onderzoek
Toepassen resultaten in processen
Focus in doelstellingen
Lasten re-integratie
1
1
Gegevens van september 2010 (na Prinsjesdag, vóór plannen nieuwe kabinet)
15
Beleid 2010
Beleid 2011-2014
Oriëntatie bedrijfscultuur DWI
Rechtmatigheid
Rechtmatigheid en Doelmatigheid
Aanbod nietuitkeringsgerechtigden (NUG’ers)
Volledig aanbod van sociale activering tot bemiddeling naar werk.
Kleiner en meer toegespitst aanbod gericht op werknemersvaardigheden en toeleiding naar werk. Geen MAP/SAP meer.
Differentiatie over de stad
Uniform voor de hele stad
Maatwerk voor stadsdelen via Werkpleinen
Samenwerking met stadsdelen
Ad hoc
Structureel
Inburgering
Vraag maatgevend
Beschikbare rijksmiddelen maatgevend
Participatiecentra
Elk stadsdeel ten minste één Participatiecentrum
Stadsdelen maken hun eigen afweging of zij een Participatiecentrum willen en zo ja, in welke vorm Tabel 3 Verschillen (gechargeerd) met het beleid in de vorige collegeperiode
We gaan het dus anders doen. Want we moeten met veel minder geld veel meer mensen aan het werk krijgen en de stap te laten zetten naar burgerschap. Elke euro goed besteed
Vitale gemeente
Partnerschappen
Dat noodzaakt tot scherpe keuzes en verantwoorde en effectieve besteding van elke Euro uit het participatiebudget. Dat vraagt ook om een vitale gemeente die vernieuwend werkt en is ingericht op de toekomst. Met excellente dienstverlening voor wie wil en effectieve handhaving voor wie niet wil. Dat dwingt ook om nieuwe partnerschappen met werkgevers en maatschappelijke instellingen aan te gaan. Want we kunnen en willen het niet alleen. Over deze nieuwe koers gaan de volgende twee hoofdstukken.
16
3
Werk als ultieme vorm van participatie
Re-integratiemiddelen exclusief voor toeleiding naar werk
Beleid re-integratie 2011-2014
Betaald werk is dé ultieme vorm van participatie. Werk leidt niet alleen tot financiële zelfredzaamheid, maar leidt ook tot sociale interactie. Het stimuleert de eigenwaarde van mensen en daagt uit tot verdere zelfontplooiing. En het levert ook iets op voor de stad. Wijken met een lage werkloosheid zijn vaak leefbare wijken met veel sociale samenhang. Het college zet dan ook vol in op het stimuleren van mensen naar betaald werk. Dat geldt zeker voor de mensen met een gemeentelijke uitkering. De rijksmiddelen voor re-integratie worden exclusief voor dit doel ingezet. Dat is een breuk met het verleden. Een voorbeeld: sociale activiteiten zoals gezamenlijke sportbeoefening zijn nuttig. Als er echter geen directe relatie is met de toeleiding naar werk, steken we daar geen geld meer in vanuit de gemeentelijke budgetten voor re-integratie.
3.1
Doelgroepen: voor wie doen we het?
Op wie is het gemeentelijke re-integratiebeleid gericht? De wetgeving onderscheidt met name • mensen met een bijstandsuitkering of een andere gemeentelijke uitkering; • jongeren zonder werk of school; • niet-uitkeringsgerechtigden (NUG’ ers); • mensen met (WWB-)gesubsidieerd werk en • mensen die aangewezen zijn op aangepast werk (WSW-indicatie). Brede en diverse doelgroep
Daar komt waarschijnlijk op basis van de plannen van het nieuwe kabinet de arbeidsbemiddeling van jonge arbeidsgehandicapten (Wajong) bij. Samen gaat het om een brede en diverse groep. DWI maakt sinds een aantal jaren onderscheid op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt. Deze afstand wordt vertaald naar een viertal treden op de Participatieladder. Elke trede kent zijn eigen (tussen)doelstelling. Na trede 4 zijn mensen aan het werk met ondersteuning vanuit de gemeente, bijvoorbeeld als gesubsidieerde e werknemer. Dit is de 5 en laatste trede van de Participatieladder.
17
Ruim 47.000
Indeling klantenbestand DWI Het klantenbestand van DWI was in september 2010 als volgt opgebouwd.
DWI-klanten in 2010
Trede
Omvang 2010
%
Trede 1
12.073
25,7%
(Tussen)doel per trede Zelfredzaamheid
Trede 2
17.636
37,5%
Burgerschap door maatschappelijke participatie
Trede 3
9.196
19,5%
Werknemerschap door voorbereiding op werk
Trede 4
3.955
8,4%
Werk door leren voor de arbeidsmarkt
Trede 5
Groeien op de arbeidsmarkt
3.428
7,3%
2
771
1,6%
Totaal
47.059
N.t.b.
Tabel 4 Indicatie klantenaantallen DWI per trede
Het gaat dan om alle mensen met een uitkering voor levensonderhoud, maar ook mensen met een stage of een gesubsidieerde baan. Ook mensen met een DWIuitkering voor zelfstandigen en kunstenaars zijn meegeteld, alsmede niet-uitkeringsgerechtigden met een traject van DWI (zie Figuur 7). 2% 3% 2% 4% 6%
Werkzoekendenuitkeringen (huishoudens) (WWB/WIJ/IOAW/IOAZ) Klanten met een stagevergoeding ID/WIW en andere vormen gesubsidieerd werk LKS/ tijdelijke detacheringen Ondernemersuitkeringen (WWIK/ BBZ) Niet-uitkeringsgerechtigden
83%
Figuur 7 Verdeling klantenbestand DWI op het gebied van re-integratie Verschuiving naar maatwerk in het instrumentarium
In bijlage 2 volgt per trede een toelichting en een schets van de in te zetten instrumenten. Hierbij kiest het college voor een verschuiving van standaard arrangementen naar maatwerk. Bijvoorbeeld een loonkostensubsidie op basis van loonwaarde, in plaats van een generiek bedrag. Door aan te sluiten bij loonwaarde als criterium willen we mensen die vooralsnog minder productief zijn beter bemiddelen naar werk. Daarnaast besparen we op uitgaven voor mensen die relatief snel groeien in productiviteit.
2
Nog te bepalen. Dit betreft veelal nieuwe klanten die nog niet zijn ingedeeld.
18
Nieuw: werken op basis van loonwaarde
DWI heeft bovenstaande trede-indeling met name doorgevoerd voor mensen met een bijstandsuitkering. In de begeleiding van mensen met gesubsidieerd werk kent Pantar een nadere indeling op basis van competenties van de werknemer die bepalend zijn voor de afstand tot een reguliere, dat wil zeggen: niet-gesubsidieerde baan. Pantar doet dit met name in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), maar ook bij de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het Besluit Instroom- en Doorstroombanen (ID). Deze werkwijze stelt Pantar ook in staat om de groei te meten die klanten doormaken op weg naar regulier werk. We werken toe naar de vaststelling van de loonwaarde of arbeidsproductiviteit van klanten in een bepaalde werkomgeving. Deze loonwaarde wordt gebruikt om de subsidie vast te stellen voor een werkgever in het kader van SW-Begeleid Werken of een ID-gesubsidieerd dienstverband. Amsterdammers in de sociale werkvoorziening In de sociale werkvoorziening werken 3.500 Amsterdammers. Het gaat hierbij om mensen die, blijkens een indicatiestelling door UWV, zijn aangewezen op werk onder aangepaste omstandigheden. Vaak gebeurt dit binnen een onderdeel van Pantar, maar in toenemende mate zijn mensen via de WSW werkzaam bij reguliere werkgevers. Op de wachtlijst staan 1.000 Amsterdammers. Van hen zijn meer dan 500 mensen aan het werk in enig traject bij Pantar Amsterdam. We schatten dat nog eens 1.000 Amsterdammers tot de doelgroep blijken te behoren. Amsterdam probeert mensen met een SW-indicatie voor wie nog geen plek is in de SW, wel aan het werk te houden, het liefst op een vergelijkbare werkplek als een SW-plek. Op deze manier wordt een sluitende aanpak gecreëerd. Uitgangspunt is namelijk dat mensen met een indicatie voor de WSW niet thuis zitten, in afwachting van een plaatsing, maar daarvóór al zo veel mogelijk aan de slag zijn. Ook in de periode 2011-2014 willen we hierin blijven investeren. Dit doen we door de inzet van een Participatieplaats (zoals we dat ook voor trede 3- en 4klanten doen), ofwel werken met behoud van uitkering in plaats van een arbeidsovereenkomst vooruitlopend op de WSW. Een dienstverband ontstaat dan pas wanneer er ruimte vrijkomt voor plaatsing in het kader van de WSW. Bij de verdere uitwerking zal ook de WSW-raad, het adviesorgaan van WSW-klanten worden betrokken. De ketensamenwerking tussen DWI en Pantar Amsterdam zorgt ervoor dat iedereen in allerlei verschillende regelingen die in aanmerking komt voor een SW-indicatie ook inderdaad daarheen geleid wordt. Dat heeft resultaat. Landelijk is het totaal aantal SW-plekken al heel lang constant. In Amsterdam groeit het aantal beschikbare fte’s naar 3.089 Amsterdammers in 2010. Dit komt neer op een stijging met 741 plekken in vier jaar. Daarvan had ongeveer tweederde een bijstandsuitkering. De verwachting is dat dit aantal per 1 januari 2011 nog eens stijgt met ongeveer 250 plaatsen.
Nieuw: toepassen onderzoek voor hogere effectiviteit
De indeling van DWI-klanten op de treden van de Participatieladder gebeurde in 2010 nog op basis van een aantal objectieve factoren, als werkervaring, werkloosheidsduur en leeftijd, en de beoordeling door de klantmanager. In een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam3 (UvA) is daarnaast een aantal ‘zachtere’ factoren naar voren gekomen, die belangrijke voorspellers bleken voor iemands re-integreerbaarheid, oftewel voor de kans op werk. De komende jaren zal deze verfijning op de trede-indeling onderdeel uitmaken van het re-
3
Eindrapportage ‘Competentieontwikkeling & Re-integreerbaarheid van DWI-klanten’, J. Koen e.a., Universiteit van Amsterdam (2008) en het vervolgrapport ‘Ontwikkeling van re-integreerbaarheid’ (2009)
19
integratiebeleid. Het UvA-model geeft een ijking van de trede-indeling en leent zich (evt. in combinatie met andere diagnose-instrumenten) ook voor het meten van voortgang in iemands traject op weg naar werk. Het kan daarmee een cruciale bijdrage leveren aan het in kaart brengen van het tussenresultaat van re-integratie, vóórdat er uiteindelijk sprake is van uitstroom naar werk.
3.2 Betaald werk is het doel
Doelstellingen: wat willen we bereiken?
In het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 staan de volgende algemene doelstellingen die relevant zijn voor het re-integratiebeleid: betaald werk voor Amsterdammers met perspectief op betaald werk.
Het college operationaliseert deze algemene doelstelling als volgt in de begroting 2011 (zie ook Hoofdstuk 5 in Deel B): Uitstroom naar werk
1. Klanten van DWI ontwikkelen zich naar werk • uitstroom naar werk in een jaar.
School of werk voor jongeren
2. Meer jongeren gaan terug naar school of aan het werk • percentage jongeren dat binnen een jaar terug naar school gaat of aan het werk is; • percentage jongeren dat na aanmelding bij het Jongerenloket binnen 4 weken een werkleeraanbod krijgt.
Regulier werk voor klanten in de sociale
3. Klanten van DWI in de Wet Sociale Werkvoorziening ontwikkelen zich dichter bij de reguliere arbeidsmarkt • percentage mensen dat werkzaam is bij een werkgever via Begeleid Werken.
werkvoorziening Vijftig plussers ook aan het werk
4. De uitstroom van ouderen naar werk loopt in de pas met de gemiddelde uitstroom • aandeel uitstroom van vijftig plussers in de totale uitstroom naar werk.
De lat ligt hoog
Dit samenstel van doelstellingen is zeer ambitieus en het realiseren van de ambitie in aantallen (zie deel B) is omgeven met een aantal onzekerheden zoals: • bezuinigingen van het rijk op de sociale zekerheid in het algemeen en de arbeidsreintegratie in het bijzonder; • economische ontwikkelingen en • de impact van de gemeentebrede bezuinigingen op de apparaatskosten. Dat is ook één van de redenen waarom gekozen is voor de opsplitsing van dit document in twee delen. Deel A geeft de hoofdrichting aan en ligt in principe vast voor de duur van de collegeperiode. Deel B bevat een uitwerking van de doelstellingen en indicatoren in de vorm van streefcijfers voor het eerstvolgende jaar en indicaties voor de drie jaren daarna. Dit deel wordt jaarlijks op basis van actuele ontwikkelingen en cijfers vernieuwd.
20
3.3 Vijf beleidslijnen
Beleid: wat gaan we doen?
De vijf belangrijkste beleidslijnen van het college in de komende vier jaar zijn (zie Figuur 1): 1. Focus op werk: uitstroom naar betaald werk 2. Meer ruimte en verantwoordelijkheid voor de klant: eigen kracht 3. Excellente dienstverlening en effectieve handhaving gebaseerd op nakoming: klantgericht 4. We doen het samen: partnerschappen 5. Sturen op wat werkt: resultaatgericht
Figuur 8 Beleidslijnen re-integratie
Hoofdlijn: uitstroom naar betaald werk
De hoofdlijn is gericht op de uitstroom naar betaald werk. Dit vloeit ook voort uit de doelstellingen in de begroting (zie paragraaf 3.2 ) en de keuzes in het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014. De overige vier beleidslijnen zijn hier ondersteunend aan. Deze zijn veelal met elkaar verweven. 3.3.1
Focus op werk: uitstroom naar betaald werk
Verdrievoudiging van de doelstelling
Het college wil effectief zijn op het gebied van arbeidsre-integratie, en hierop sturen en aanspreekbaar zijn. Het aan het werk helpen van 3.500 mensen in 2011 oplopend tot 4.200 in 2014 is een forse opgave. De doelstelling voor 2014 is een verdrievoudiging van de doelstelling voor 2010. Ook in een aantrekkende arbeidsmarkt vraagt dit doel heel veel van werkzoekenden, de gemeente en alle betrokken partners.
Instrumenten hebben
De instrumenten die DWI organiseert of inkoopt, richten sterk op de focus op werk en werkcompetenties. Natuurlijk spelen alle leefgebieden van de werkzoekende hierbij een rol, zoals gezondheid en fit zijn en een stabiele leef- en gezinssituatie. Bij problemen op dat vlak zoeken we de samenwerking met andere partners. DWI gaat geen parallelle ondersteuning bieden op deze vlakken. Interventies hebben werk als focus en de benodigde specifieke competenties voor werk. Het competentiemodel zoals ontwikkeld door de UvA kan hierbij een nuttig instrument zijn. Andere G4gemeenten zijn bezig met een vergelijkbare ontwikkeling. We zoeken hierbij
werk als focus
21
nadrukkelijk de aansluiting met elkaar. Partnerschappen met werkgevers
Meer proefplaatsingen
Maatwerk bij tijdelijke loonkostensubsidies
Maatwerk via het Werkgeversservicepunt
Participatiebudget exclusief voor toeleiding naar werk
Effectiever door betere diagnose en gerichte interventies
Werkgevers zijn een cruciale samenwerkingspartner voor de gemeente (zie ook paragraaf 3.3.4 ). Veel werkgevers hebben vacatures waar kansen liggen voor klanten van DWI. Voorop staat het belang van werkgevers dat een nieuwe medewerker in het bedrijf past en productief is. Maar werkgevers zijn zeker ook bereid om mensen met een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt een kans te bieden. Via social return wordt dat door de gemeente actief gestimuleerd. Indien nodig zal het college ook op andere manieren (bijvoorbeeld via een conferentie of een uitnodiging om afspraken te maken) een appel doen op werkgevers om hierbij de samenwerking te zoeken. De Gemeente Amsterdam faciliteert op verschillende manieren dat werkgevers en werkzoekenden bij elkaar komen. Werkzoekenden kunnen tijdelijk ervaring opdoen bij een werkgever, waarbij zij nog een uitkering ontvangen via DWI. Een wettelijk geregelde vorm is het tijdelijk werken met behoud van uitkering, ofwel een Participatieplaats (op trede 3). Daar waar het oogmerk van een dienstverband bestaat (trede 4), spreken we van een proefplaatsing. Indien nodig gaat een plaatsing bij een werkgever gepaard met aanvullende scholing of competentieontwikkeling. Met een zogenoemde Voorbereidingssubsidie kan de werkgever zelf een training organiseren om zo met de deelnemer te komen tot een dienstverband. Ook kent Amsterdam een tijdelijke loonkostensubsidie. Deze subsidie heeft momenteel een standaardkarakter. De hoogte en vormgeving worden opnieuw bezien, om beter te kunnen aansluiten op de loonwaarde van de werknemer, het niveau van inzetbaarheid en productiviteit. Werkgevers geven aan dat zij soms behoefte hebben aan een professional die in Amsterdam de weg weet wanneer een werknemer tegen een bepaald probleem aanloopt, zoals op het vlak van schulden, relaties of huisvesting. Een jobcoach kan hierin voorzien. Al naar gelang de behoefte van werkgevers organiseren we ook andere vormen van ondersteunend aanbod vanuit het Werkgeversservicepunt. De sterke focus op werk betekent ook dat de gemeente een aantal zaken niet meer gaat doen. Zo beëindigen we stapsgewijs de financiering vanuit het participatiebudget voor de Lokale Trajectbegeleiding, bedoeld voor vroegtijdig schoolverlaters van 16 tot 23 jaar. Door het steeds beter sluitende netwerk is, op termijn, de investering hierin op andere manieren op te vangen. Ook schuldhulp voor mensen die een traject naar werk volgen en verschillende trajecten op het terrein van onderwijs en jeugd worden straks niet meer vanuit het participatiebudget gefinancierd. Bij het beëindigen van zulke voorzieningen moet zoveel mogelijk geborgd blijven dat de doelgroep terecht kan bij een vervangend aanbod. Juist bij mensen met een grotere afstand tot betaald werk is meerwaarde te behalen bij re-integratie. Een goede diagnose om het perspectief op werk te bepalen is hierbij van belang. We zijn al begonnen met het professionaliseren van deze diagnose. In veel gevallen blijft het niet bij een gesprek en het stellen van vragen. Iemands werkelijke mogelijkheden -en eventuele belemmeringen- blijken vaak pas in de praktijk. Na verloop van enkele weken of maanden kun je dan in de regel een uitspraak doen over iemands groeimogelijkheden voor werk. We werken daarbij aan een systematische benadering. Waar liggen iemands kwaliteiten en belemmeringen?
22
En waar liggen kansen voor verbetering? Want niet alle omstandigheden zijn veranderbaar. Minstens zo belangrijk is de vraag op welke punten iemand snel succes kan boeken, zodat dit als een vliegwiel kan werken voor verdere stappen naar werk. Op deze manier gaan we ook naar onze re-integratie-instrumenten kijken. Afschaffen SAP/MAP oude stijl
De blik naar buiten: oog op de arbeidsmarkt
We schaffen de Sociale en Maatschappelijke Activeringsplaatsen (SAP/MAP) in hun huidige vorm (met doorlooptijden van twee tot vier jaar) af. Een deel van deze plekken vormen we om tot kortdurende trajecten gericht op diagnose (op het perspectief op werk) of als aanloop naar werk. Als het perspectief op werk ontbreekt, stoppen we veel eerder met het aanbieden van activiteiten en begeleiding. We bezien dan met de klant en lokale partners hoe iemand op eigen kracht actief kan blijven. Amsterdammers zonder een actueel perspectief op werk worden zo goed mogelijk naar het welzijns- of vrijwilligerswerk in stadsdelen toegeleid (zie ook paragraaf 3.3.4 ). We laten hen niet los. Ze blijven gezien worden door klantmanagers. Na verloop van tijd ontstaan misschien nieuwe mogelijkheden waarop DWI kan aansluiten om de klant toe te leiden naar werk. Maar we kijken vooral naar de arbeidsmarkt. Welke vacatures zijn beschikbaar? Werk is de beste weg naar beter werk dat optimaal aansluit bij eigen voorkeur en ambitie. De kortste weg naar werk blijft een belangrijk uitgangspunt en betaald werk is dus het doel. Zo snel mogelijk, want niets kan echt werk evenaren. De voldoening dat je op eigen kracht in je inkomen voorziet. Beter kunnen we iemand niet ten dienst staan!
3.3.2 De klant zelf verantwoordelijk
Meer ruimte en verantwoordelijkheid voor de klant: eigen kracht
De verantwoordelijkheid om aan het werk te komen of te participeren ligt bij de klant. Zo nodig biedt de overheid ondersteuning. De klant krijgt in verhouding met het verleden een zwaardere verantwoordelijkheid, maar ook meer ruimte om zelf sturing te geven. Eigen kracht willen we ook aanspreken met de uitwisseling van ervaringen en tips tussen werkzoekenden, bijvoorbeeld via e-communities, en in experimenten met edienstverlening.
Inzet van re-integratieinstrument geen automatisme
Concreet betekent dit uitgangspunt ook dat we bij mensen die klaar zijn voor de arbeidsmarkt, niet altijd meteen overgaan tot intensieve begeleiding à la de ‘Vacaturecarrousel’. Dat zetten we pas in wanneer de klant op eigen kracht niet goed verder blijkt te komen. Over de inzet van een re-integratie-instrument wordt kritisch nagedacht. Het is geen automatisme (zie kader).
23
Heroverweging inzet re-integratietraject Binnen de re-integratieaanpak gaat trechtering plaatsvinden. Als iemand een uitkering aanvraagt wordt eerst gekeken of iemand direct regulier aan het werk kan. Als dit kan, maar de klant vindt niet direct een baan, start hij in een proefplaats bij een werkgever. Werken met behoud van uitkering. Pas als dit niet lukt, dan gaat de klant naar een traject om werknemersvaardigheden te leren. Of hij zet de eerste stappen via maatschappelijke participatie. Deze trajecten voert de gemeente bij voorkeur uit in eigen beheer, via het Re-integratiebedrijf Amsterdam. Conform een keuze van de Raad is het aantal trajecten in eigen beheer vergroot. Uiteraard wordt bezien of inzet hiervan werkelijk nodig is, en waar mogelijkheden liggen voor meer efficiency en effectiviteit. Bijvoorbeeld door nog meer samen te werken met werkgevers. Over de wijze waarop het Gemeentelijk Re-integratiebedrijf verder vorm zal krijgen, al dan niet als één organisatie, zal in 2011 nadere besluitvorming plaatsvinden. Het aantal ingekochte trajecten wordt sterk teruggebracht. Toch blijft voor bepaalde expertise en voor sommige branches externe inkoop wellicht nodig. De focus zal hierbij sterk liggen op plaatsing op de arbeidsmarkt, als onderdeel van bijvoorbeeld een opleidingstraject. Bij meer specifieke, op uitstroom gerichte trajecten is ook te denken aan een programma zoals ‘Kunstenaar of niet’, als 4
voorportaal naar een start als kunstenaar volgens de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) , en de ‘voorbereidingsperiode voor zelfstandigen’. Deeltijdwerk? Geen probleem
Ook het verwerven van deeltijdwerk is een voorbeeld van het benutten van de eigen kracht, met een dubbele opbrengst: iemand verdient een deel van zijn inkomsten zelf én verwerft competenties die relevant kunnen zijn in een toekomstige baan.
Zelfstandig ondernemerschap?
Sommige werkzoekenden willen juist graag voor zichzelf beginnen, in een eigen bedrijf, als freelancer of kunstenaar. Ook hierbij kunnen zij rekenen op begeleiding en, waar nodig, een aanvullend inkomen, in de periode van voorbereiding en start. DWI, UWV WERKbedrijf en andere partijen werken hierbij samen, zoals bij Eigen Werk. De stappen en instrumenten houden we hierbij tegen het licht, zodat een optimale dienstverlening ontstaat voor startende ondernemers. Zo mogelijk combineren we deze inzet met één loket voor ondernemers.
Doen!
Re-integratievoorzieningen niet voor stilstand
Uitzondering daklozen en verslaafden
Een re-integratievoorziening zal niet meer worden ingezet om iemand in beweging te houden. De meeste mensen zijn daar prima zelf toe in staat. Reintegratievoorzieningen zijn bedoeld om mensen sneller een stap vooruit op weg naar werk te laten zetten. Ze kunnen daardoor op een niveau functioneren waarin meer en nieuwe eisen aan ze worden gesteld. Alleen voor zeer kwetsbare groepen, zoals daklozen en verslaafden (zie kader) kan een traject ook bedoeld zijn om hen te helpen op het bestaande niveau te blijven functioneren. We gaan voor hen over op meer maatwerk in het aanbod, waarbij de begeleiding wordt afgestemd op de mate waarin iemand zelfstandig functioneert.
4
Met de aantekening dat de WWIK in de plannen van het nieuwe kabinet na 2011 vervalt.
24
Daklozen en verslaafden De groep daklozen en verslaafden is een diverse groep. In alle gevallen is het doel minimaal een stabiele woon- en leefsituatie. Voor een aantal is daarnaast doorgroei naar betaald werk mogelijk. Bij sommigen gaat het vooral om het verbeteren van hun persoonlijke functioneren, en daarbij het tegengaan van overlast in de omgeving. Bij elkaar gaat het hier om circa 4.000 personen, van wie meer dan de helft te maken heeft met zware problematiek, waaronder overlastgevende veelplegers. Voor deze groepen is de kans op regulier betaald werk heel klein, al is werk bij de minder zware groep zeker niet uitgesloten. Toch is de gemeente de afgelopen jaren sterk aan het investeren in deze groep. Partijen in de stad dragen zorg voor een breed aanbod aan activiteiten, met inzet van verschillende middelen, waaronder het participatiebudget. Ook met de aanbieders van maatschappelijke opvang wordt nauw samengewerkt. Zo is bereikt dat dak- en thuislozen gestimuleerd worden om gebruik te maken van de nachtopvang door een deel van hun WWB-uitkering te koppelen aan de mate van gebruik van de nachtopvang. Daarnaast is een deel van het inkomen gekoppeld aan de deelname aan dagactiviteiten. Al met al heeft ruim 60% van de betrokken DWI-klanten een participatietraject. Deze aanpak werpt aantoonbaar vruchten af, voor de betrokkenen zelf doordat zij meer worden aangesproken op hun mogelijkheden en niet in de laatste plaats voor de omgeving. Zo is de overlast bij dakloze verslaafden in Zuidoost die in traject zijn gekomen, afgenomen met 66%. In stadsdeel Centrum is de overlast van verslaafde veelplegers in 2009 volgens de politie eveneens fors afgenomen, onder een groep onderzochte cliënten zelfs met 90%. Het college kiest voor een bescheidener inzet van het participatiebudget voor deze groep. Om duurzame beperking van overlast te borgen, komt hiervoor in sommige gevallen een andere financiering in de plaats. Zo is er een groep, vaak wel met problematiek op het gebied van Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), waarbij overlast niet aan de orde is. Zij kunnen gebaat zijn bij laagdrempelige dagactiviteiten, zoals georganiseerd vanuit de maatschappelijke zorg (WMO). Een deel van de doelgroep kan verder een beroep doen op AWBZ-middelen. Voor klanten die al geactiveerd zijn en voor wie doorgroei niet mogelijk is, kan de gemeente in eigen beheer dagactiviteiten gaan ontwikkelen en begeleiden. Vastgesteld zal moeten worden hoelang de activeringsfase op de huidige wijze uitgevoerd doorloopt en wanneer gekozen wordt voor een minder intensief begeleide dagactiviteit in eigen beheer. De dagactiviteiten zijn voor de doelgroep die is aangewezen op Openbare Geestelijke Gezondheidszorg een belangrijk houvast in hun bestaan. Ook als re-integratie naar werk niet aan de orde is. Verder onderzoeken we met andere partijen de mogelijkheden van gezamenlijke inkoop en afstemming voor doelgroepen die uit bijvoorbeeld WWB, WMO en AWBZ worden gefinancierd.
25
3.3.3
Klantgericht = doelgericht
Excellente dienstverlening voor wie wil ...
..., maar ook handhaving voor wie niet wil
Klantgerichtheid leidt tot afname van uitkeringsfraude
Excellente dienstverlening en handhaving gebaseerd op nakoming: klantgericht
Klantgerichtheid draait om de vraag ‘Waar zijn klanten écht mee geholpen?’. Klantgerichtheid is niet datgene bieden wat klanten vragen, maar wat ze nodig hebben. Klantgerichtheid is uitgangspunt bij de uitvoering. Niet alleen omdat dit verwacht mag worden van de overheid, maar omdat we ervan overtuigd zijn dat deze houding ten opzichte van onze klanten in belangrijke mate bijdraagt aan de bovenliggende doelen: uitstroom naar betaald werk en meer mensen die de taal beheersen en ingeburgerd zijn (zie hoofdstuk 4 ). Motivatie van klanten blijkt een bepalende succesfactor te zijn. In de dienstverlening speelt daarom compliance een belangrijke rol, oftewel de bereidheid van de klant om vrijwillig aan wettelijke verplichtingen te voldoen, zoals het actief werken aan reintegratie en het verwerven van een baan. De klant beweegt zo veel mogelijk op eigen kracht naar werk en voldoet zo veel mogelijk vrijwillig aan de wettelijke verplichtingen. Door excellente dienstverlening kunnen we dat maximaal stimuleren en door effectieve handhaving zo veel mogelijk prikkelen. Gemotiveerde mensen steunen we dus in hun ontwikkeling. We maken het de klant zo makkelijk mogelijk om wettelijke verplichtingen na te komen. Ontbreekt de wil en de bereidheid om de regels na te komen, dan vindt actieve handhaving plaats. Daardoor zal de groep goedwillende klanten zo groot mogelijk blijven. Ook deze handhavingscomponent is onderdeel van de dienstverlening. Als de regels worden overtreden, wordt nagegaan wat daar de oorzaak van is, onwetendheid of onwil. In het eerste geval kan worden bijgestuurd met actieve voorlichting en dienstverlening, in het laatste geval treden we consequent op en verschuift de focus van dienstverlening naar handhaving. Bijvoorbeeld door middel van een financiële sanctie. De gemeente gaat in elk geval strenger en sneller optreden tegen klanten die herhaaldelijk niet komen opdagen op afspraken. Klantgerichtheid is een voorwaarde voor compliance, voor vertrouwen van de klant in de gemeente, waardoor de klant eerder bereid is zich aan de regels te houden. Uiteindelijk levert klantgerichtheid niet alleen een hogere klanttevredenheid op maar ook een afname van oneigenlijk gebruik (bijvoorbeeld uitkeringsfraude). Voor het college is het Amsterdamse dienstverleningsmodel de norm, dat wil zeggen: • informatie voor iedereen; • ondersteuning voor minder zelfredzame burgers en • een outreachende aanpak met regie op het aanbod voor inwoners met een risico op afglijden of vereenzamen, dan wel voor inwoners die een risico vormen voor hun omgeving.
Klantgericht = stimuleren eigen kracht
Daarbij verschuift het accent in de dienstverlening. Een beweging van plaatsing op trajecten (‘bij de hand nemen’) naar informatie en advies (‘de weg wijzen’) en afspraken maken (‘eigen verantwoordelijkheid’) zodat de klant zelf kan werken aan verplichtingen.
26
Klantgericht = brede intake
Klantgericht ≠ aanbodof organisatiegericht
Klantgerichtheid betekent ook dat de intake van klanten breed is. We gaan op zoek naar de vraag achter de vraag door samen met de klant de wensen, belemmeringen, kwaliteiten en kansen om te participeren te onderzoeken. Het doel is een klant toe te leiden naar werk. Op weg daar naar toe, een vorm van participatie die past bij zijn wensen en mogelijkheden, eventueel met ondersteuning uit zijn eigen netwerk, door vrijwilligers, professioneel of educatief. Daarbij wordt hij uitgedaagd de eigen mogelijkheden te verruimen en de eigen kracht en die van de omgeving te (her)ontdekken. De tijd van (betaalde) trajecten voor iedereen met een participatieplicht is voorbij. Een brede intake betekent ook het loslaten van gerichtheid op aanbod van de eigen organisatie of zelfs de eigen sector en meer redeneren vanuit de leefwereld van de klant en vanuit beschikbare vacatures. Zo kan er een relatie zijn met andere domeinen zoals armoede (zie kader) of zorg. Zo nodig dragen we mensen ‘warm’ over aan collega’s binnen het sociale domein. Relatie met armoedebeleid In de loop der jaren zijn verschillende instrumenten ingezet om de armoede in de stad te bestrijden. We kennen zowel tijdelijke als structurele armoede. Werkende armen slagen er vaker in structureel uit de armoede te komen. We willen weten welke inzet van instrumenten het meest bijdraagt aan het duurzaam verminderen van de armoede in de stad en laten daar gericht onderzoek naar doen. We willen ons beleid aanscherpen en zullen binnen de bestaande armoedevoorzieningen keuzes (moeten) maken. Het maken van keuzes vraagt ook nu al een gerichte inzet van middelen. Ons college maakt daarbij het volgende onderscheid: • Voorkomen: beperken van instroom. Ons college wil voorkomen dat mensen in armoede geraken door zo vroeg mogelijk te interveniëren. • Verminderen: actief uit de armoede. Ons college zal Amsterdammers stimuleren om zelf in actie te komen om uit de armoede te komen. Dat betekent dat mensen zelf aan de slag gaan om hun inkomenssituatie te verbeteren. Door schulden aan te pakken en door via werk duurzaam het eigen inkomen te vergroten. Hier ligt het belangrijkste raakvlak met dit document. • Verlichten van de armoede. Armoede kan een ontwrichtende werking hebben op het functioneren van huishoudens en individuen. Ons college wil de negatieve effecten van armoede beperken en Amsterdammers die in armoede verkeren een financiële steun in de rug geven. Door gericht in te zetten op een mix van voorkomen, vermindering en verlichting van armoede wil ons college met dezelfde hoeveelheid financiële middelen meer mensen bereiken en de armoede in de stad duurzaam bestrijden.
Klantgericht = samenwerking met de Cliëntenraad
Klantgericht = professionals in de uitvoering
De Cliëntenraad DWI komt op voor de belangen van alle klanten van DWI en heeft een adviserende rol naar de wethouder en de directie van DWI. Adviezen van de Cliëntenraad worden zo mogelijk snel geïmplementeerd binnen de dienstverlening. In Bijlage 1 is een samenvatting opgenomen van de adviezen van de Cliëntenraad van 2009 en 2010 met een beknopte beschrijving van de reactie door DWI. De kwaliteit van de dienstverlening wordt in belangrijke mate bepaald door de kwaliteit van de dienstverleners. Professionalisering is een verantwoordelijkheid van zowel de gemeente (als werkgever) als de professional zelf (als werknemer). Het bijhouden van je vak is de norm en een permanent proces. Ervaring bepaalt in belangrijke mate de kwaliteit van de dienstverlening. Minder ervaren medewerkers worden uitgedaagd te
27
leren van meer ervaren collega’s en krijgen de tijd om te ‘rijpen’. Het opleidingsaanbod wordt aangepast aan de nieuwe wijze van werken. Klantgericht = beter gereedschap voor klantmanagers Klantgericht = handelen in de geest van de wet
Klantmanagers krijgen ook beter ‘gereedschap’ waarmee de administratieve lasten voor klantmanagers afnemen en er beter inzicht komt in de effectiviteit van instrumenten. Het instrumentarium wordt verder gestandaardiseerd. In het verleden was er binnen de dienstverlening van de gemeente veel aandacht voor regels en procedures. Dat was toen ook nodig. Maar er is nu een volgende ontwikkelingsfase. Regels en procedures zijn er om houvast te bieden bij het gelijk en rechtvaardig behandelen van klanten. Ze zijn voor het overgrote deel van de klanten toepasbaar en dat is ook nodig vanuit eisen van rechtsgelijkheid en efficiency. Soms blijken regels en procedures echter onredelijk of onbillijk uit te pakken Dat betreft absolute uitzonderingen. Op dat moment moeten professionals kunnen handelen in de ‘geest van de wet’. De professional die deze ruimte neemt legt de onderbouwing voor de uitzondering op de regel goed vast.
3.3.4
Partnerschappen met werkgevers nodig
Samenwerking met werkgevers Dit nieuwe beleid staat of valt in belangrijke mate met de bijdrage en medewerking van werkgevers. Ons college wil hier in investeren. Om de samenwerking met werkgevers verder te versterken werken we aan de volgende ontwikkelingen: •
Eén Werkgeversservicepunt samen met Pantar en UWV WERKbedrijf Eén duidelijk aanspreekpunt biedt duidelijkheid voor werkgevers. Er is echter nog onvoldoende één aanspreekpunt. Zowel DWI, Pantar als UWV WERKbedrijf zitten bij dezelfde werkgevers. Dit moet duidelijker. Dit levert besparingen op zoals is afgesproken in het kader van de ketensamenwerking werk en inkomen. Deze keuze betekent dat er voor deze drie organisaties één regionaal werkgeversservicepunt wordt georganiseerd. Ook een deel van de taken van het Amsterdamse Platform Arbeidsmarkt en Onderwijs (PAO) gaan hierin over.
•
Intensivering van partnerschappen met uitzendbureaus Wat Vacatureservice Amsterdam (VSA) doet, lijkt veel op het werk van uitzendbureaus of intermediairs: contacten met werkgevers, zoeken van kandidaten en (tijdelijk) plaatsen van kandidaten. Deze keuze houdt in dat deze werkzaamheden meer aan de markt worden overgelaten door de samenwerking met uitzendbureaus te intensiveren, zodat klanten van DWI die daar klaar voor zijn vrijwel direct niet meer uitkeringsafhankelijk zijn. Zeker wanneer de conjunctuur weer aantrekt, kan dit kansen bieden. In 2011 proberen we resultaatsafspraken te maken over een gezamenlijke inzet.
Werkgeversservicepunt = één aanspreekpunt
Benutten kracht van uitzendbureaus
We doen het samen: partnerschappen
28
•
Ondersteuning van de werkgever op maat De huidige instrumenten zijn in hoge mate gestandaardiseerd. Voor sommige werkzoekenden is nu het subsidiebedrag eigenlijk te hoog en daarmee niet doelmatig. Voor anderen, die duurzaam niet in staat zijn om op het niveau van een gemiddelde werknemer te presteren, zijn de vergoedingen voor werkgevers juist te laag, en dus niet effectief om hen aan werk te helpen. Daarom willen we werkgevers meer faciliteren op maat van de klant, en subsidies laten aansluiten bij de daadwerkelijke productiviteit of loonwaarde van de werkzoekende. Soms hebben werkgevers ruimte voor groepen klanten, bijvoorbeeld voor een groepsstage. Ook daarvoor geven we ruimte en maken we graag afspraken met werkgevers en branches over aantallen.
•
Toepassen social return bij inkoop Ons college wil de betrokkenheid van werkgevers bevorderen, bijvoorbeeld via social return. Social return is het koppelen van sociale doelstellingen aan aanbestedingen voor allerlei diensten, werken en producten. Doel is om opleidingsmogelijkheden en werk- of stageplekken te creëren voor mensen die nu langs de kant staan zoals bijvoorbeeld arbeidsgehandicapten. Amsterdam integreert social return maximaal in het bestaande inkoopproces. De toepassing van social return gebeurt niet volgens één vast stramien. Er is een staalkaart aan mogelijkheden die per aanbesteding kan variëren. Ondernemers hebben de mogelijkheid om zelf invulling te geven aan de sociale doelstellingen, en hiervoor met eigen ideeën te komen. De ervaring leert dat het om een kansrijk concept gaat.
•
Samenwerking rond scholing Op de langere duur is van belang dat werknemers kunnen beschikken over een beroepskwalificatie. Liefst op mbo-niveau 2, ofwel een startkwalificatie. Maar ook erkende certificaten kunnen werknemers verder helpen binnen een bedrijf of richting een nieuwe werkgever. Met ROC’s en bedrijven wil de gemeente hierover in 2011 afspraken maken en resultaten boeken. Afspraken op brancheniveau zijn hierin een belangrijke schakel: waar liggen de (toekomstige) personeelsbehoeften in een branche, waar liggen mogelijkheden? En welke afspraken kunnen we maken over de inzet van het participatiebudget en bijvoorbeeld O&O-fondsen? Zodat het beschikbare en het gevraagde scholingsniveau in de toekomst gelijk met elkaar opgaan.
•
Regionale samenwerking De samenwerking met werkgevers of het beroepsonderwijs stopt niet bij de gemeentegrenzen. We gaan de samenwerking dan ook nadrukkelijk ook langs regionale lijnen vormgeven. In de samenwerking rond de aanpak van jeugdwerkloosheid hebben we hier al ervaring mee opgedaan (zie kader). Het regionale werkgeversservicepunt in ontwikkeling sluit hier op aan.
Minder standaarddiensten, meer maatwerk
‘Social return’: bevorderen betrokkenheid werkgevers
Brancheafspraken over scholing
Over de gemeentegrenzen heen
29
Regionale samenwerking rond jeugdwerkloosheid Voor het tegengaan van jeugdwerkloosheid hebben gemeenten in de arbeidsmarktregio GrootAmsterdam een gezamenlijke aanpak ontwikkeld. Amsterdam is coördinerende gemeente en zoekt samen met Aalsmeer, Abcoude, Amstelveen, Diemen, Haarlemmermeer, Landsmeer, OuderAmstel, De Ronde Venen en Uithoorn naar nieuwe mogelijkheden om jongeren langer te laten doorleren, of aan een baan te helpen. Bij deze aanpak zijn ook de ketenpartners UWV WERKbedrijf, ROC en de vereniging van samenwerkende kenniscentra (COLO) betrokken. Jongeren ondervinden meer dan evenredig de gevolgen van de crisis. Het aantal jongeren met een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening van DWI is in anderhalf jaar -vanaf begin 2009- met 50% toegenomen. Tegen een bestandstoename met 10% bij de groep vanaf 27 jaar. In totaal hebben nu ruim 1.900 jongeren een stagetraject en hebben 1.500 jongeren uitsluitend een uitkering. Bij de groep jongeren met een uitkering gaat het in de regel om jongeren die (tijdelijk) niet belastbaar zijn met een intensief traject. Overigens zit bij hen niet de grootste groei, die zit vooral bij de jongeren met een stagetraject: bijna een verdubbeling sinds begin 2009. Jongeren krijgen een stagetraject aangeboden als werk of school voor hen geen optie is. Tot een dergelijk werkleeraanbod is de gemeente verplicht sinds de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Overigens kende Amsterdam deze sluitende aanpak al vóór de WIJ-invoering. Amsterdam zet er sterk op in om jongeren op school te houden en langs die weg een startkwalificatie te laten bereiken. Dit gebeurt met investeringen in kleinere klassen en extra begeleiding voor de zogenoemde overbelaste leerlingen. Ook langer doorleren wordt gestimuleerd, wanneer een jongere met een diploma nog geen werk heeft. Maar een keer komt elke jongere toch van school. En zonder werk verliest een diploma dan al snel zijn waarde. Na een jaar stroomt vervolgens een nieuwe lichting schoolverlaters de arbeidsmarkt op. Jongeren die niets om handen hebben, kunnen dan al snel op een grote achterstand raken. Ook al behoren jongeren in principe tot de kansrijke groepen, een ontwikkeling als deze op haar beloop laten, is geen optie. Dit vraagt om investeringen, in het kwalificeren en arbeidsfit houden van jongeren, linksom of rechtsom. Met ROC’s worden afspraken gemaakt over warme overdracht van vroegtijdig schoolverlaters. Mogelijk kan een aantal jongeren die een werkleeraanbod in het kader van de WIJ volgen, eerder dan nu afbuigen richting schoolopleiding (BOL). Dit kan door de praktijkcomponent te combineren met onderwijs. In dat geval kan de studiefinanciering voor de deelnemer in de plaats komen van een gemeentelijke inkomensvoorziening. Met dit model bestaat ervaring in andere gemeenten.
Partnerschappen met stadsdelen en maatschappelijke instellingen
Samenwerking met stadsdelen en welzijnsinstellingen In het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 is een onderscheid geïntroduceerd tussen mensen met en zonder actueel perspectief op werk. In paragraaf 3.3.1 hebben we gezien dat we eerder gaan stoppen met het aanbieden van activiteiten en begeleiding (gefinancierd vanuit het participatiebudget) als het perspectief op werk ontbreekt. Om de dienstverlening aan deze groep Amsterdammers werk te borgen maken DWI Werkpleinen in samenwerking met stadsdelen en welzijnsinstellingen afspraken over de dienstverlening aan deze groep. Hierbij wordt gezocht naar aansluiting bij bestaande sociale infrastructuren en beleidsprioriteiten van stadsdelen (zie kader). Ook liggen hier kansen voor samenwerking rond mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering - WIA of Wajong - die geen of weinig perspectief hebben op betaald werk. Een voorbeeld is de samenwerking met GGZ-instellingen op de locatie van het Werkplein, waarmee een directe verwijzingsmogelijkheid ontstaat naar een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige. Veel deelnemers hieraan bleken in aanmerking te komen voor GGZ-hulp en dagbesteding.
30
Samenwerking met stadsdelen en welzijnsinstellingen rond trede 2-klanten Een van de grote opgaven voor 2011 is om de samenwerking met zorgaanbieders, welzijnsinstellingen en stadsdelen rond DWI-klanten zonder een actueel perspectief op betaald werk vorm te geven. Het college en de verantwoordelijke stadsdeelbestuurders hebben afgesproken dit samen te gaan doen. Het jaar 2011 is daarbij een overgangsjaar waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van lopende afspraken tussen stadsdelen en welzijnsinstellingen en naar creatieve oplossingen gezocht wordt. Daarbij moeten we er rekening mee houden dat voor sommige mensen (op korte termijn) geen alternatief aanbod beschikbaar is. Vanaf 2012 hebben de meeste stadsdelen de ambitie het welzijnswerk te hebben gemoderniseerd (Welzijn Nieuwe Stijl) en kan dit meer structureel worden gerealiseerd. Ook dan moet het voorbehoud worden gemaakt dat we als gevolg van de grote bezuinigingsopgave bij centrale stad en stadsdelen niet kunnen garanderen dat iedereen een alternatief aanbod krijgt. Via de Werkpleinen van DWI wordt in samenspraak met de stadsdelen naar maatwerk gezocht. De betreffende klanten blijven allen DWI-klant. De klantmanager blijft hem of haar zien en kan zo het perspectief op werk opnieuw beoordelen, dienstverlening aanbieden dan wel tot handhaving overgaan. Aantal klanten met een uitkering zonder actueel perspectief op betaald werk Het college zet een beleidswijziging in waarbij Amsterdammers zonder een actueel perspectief op betaald werk niet langer een traject gefinancierd uit het participatiebudget krijgen aangeboden. Daar waar voor iemand zonder inspanning van de gemeente dreiging is van afglijden, sociaal isolement of een risico bestaat voor de omgeving (bijvoorbeeld kinderen of overlast in de wijk) zal betrokkene actief worden toegeleid naar zorg- of welzijnsinstellingen. In september 2010 is een quick scan uitgevoerd in samenwerking tussen de stadsdelen Noord en Nieuw West en de Werkpleinen van DWI. Daarbij hebben klantmanagers een inschatting gemaakt van het perspectief op werk van de klanten in trede 2. Ook hebben zij een inschatting gemaakt over de aanwezigheid van een zorgbehoefte (risico). In totaal zijn 3.174 klanten onderzocht. Dat is 20% van de totale trede 2-populatie. In onderstaande tabel zijn die resultaten geëxtrapoleerd naar de totale trede 2 populatie (16.086 klanten) in de stad.
Aanvullend is -met inachtneming van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens- in stadsdeel Noord onderzocht in welke mate in de gesignaleerde zorgbehoefte van de betrokken klanten wordt voorzien. De ervaringen wijzen uit dat circa 70% van de mensen met een zorgbehoefte bij één van de twee onderzochte zorginstellingen (GGZ en Madi) bekend is.
31
3.3.5 Meten van en sturen op de effectiviteit van interventies
Sturen op wat werkt: resultaatgerichtheid
De gemeente gaat zich nog meer resultaatgericht en doelmatig opstellen. We proberen de effectiviteit van interventies zichtbaar te maken en te integreren in processen. Het inzichtelijk maken van de resultaten van re-integratie-inspanningen komt van de grond. In samenwerking met de UvA is het gelukt om een meetlat te ontwikkelen die de ontwikkeling van de klant zichtbaar maakt. Dit is een belangrijke stap vooruit: naast de uitstroom naar regulier werk wordt zichtbaar welke onderliggende ontwikkelingen in competenties klanten doormaken dankzij reintegratie-inspanningen. De opbrengsten van het UvA-onderzoek en andere onderzoeken benutten we om het primaire proces rond re-integratie te versterken (bijvoorbeeld door competentiemetingen in te voeren na gerichte re-integratieinvesteringen) en de samenwerking met andere partners te professionaliseren. In navolgend kader is een aantal voorbeelden opgenomen van bevindingen uit onderzoek naar effectiviteit van re-integratie. Enkele bevindingen op basis van onderzoeken naar effectiviteit van re-integratie • Flankerende voorzieningen effectief bij doorstroming van trede 1 naar trede 25 Om klanten te helpen met persoonlijke belemmeringen zijn flankerende voorzieningen het meest effectief om klanten te laten doorstromen van trede 1 naar trede 2 van de Participatieladder. Voorbeelden van het werken aan belemmeringen zijn het bewegingsprogramma dat in samenwerking met Agis is opgezet in o.a. stadsdeel Noord, en +
het project gericht op 50 -mannen in de stadsdelen Centrum en Oost. • Competenties (basiscapaciteiten, sollicitatievaardigheden) en gedrag & attituden zijn bepalend voor een overgang van trede 3 naar trede 4; • Het stellen van doelen is de factor van belang bij de uitstroom van trede 4 naar werk. • Klanten die op eigen kracht aan het werk kunnen, niet te snel op traject. Een (intensief) re-integratietraject gaat ten koste van deze eigen zoekcapaciteit. De klantmanager moet bepalen of de werkzoekende op eigen kracht werk kan vinden of niet. Dat is (op korte termijn) effectief en efficiënt, de klant kan het eigen netwerk gebruiken en kan daar 100% van zijn tijd aan besteden. • Klanten die niet op eigen kracht aan het werk zullen komen moeten snel op traject. • Investeren in langdurig werklozen heeft op de lange termijn een positief effect. Inspanningen van re-integratie worden over de hele linie als effectiever gezien bij klanten die (relatief) moeilijk te plaatsen zijn. Uit een vergelijking tussen de effectiviteit van instrumenten voor kansrijke en kansarme klanten komt naar voren dat er een grotere gedrag- en competentieverandering waar te nemen is bij de laatste categorie dan bij de eerste. De kans op herhaalwerkeloosheid is bovendien kleiner bij uitgestroomden met lange afstand tot de arbeidsmarkt. • Doelgerichte samenwerking met werkgevers. Een actieve en vroege betrokkenheid van werkgevers bij de inrichting en uitvoering van reintegratietrajecten vergroot de uitstroom van bijstandsgerechtigden.
Het onderzoeksmodel van de UvA leent zich ook voor het meten van voortgang in iemands traject op weg naar werk. Daarmee kan het een cruciale bijdrage leveren aan het in kaart brengen van het tussenresultaat van re-integratie, vóórdat er uiteindelijk sprake is van uitstroom naar werk. En ontstaat de mogelijkheid om tussentijds al te kijken wat werkt. 5
Amsterdam hanteert een conceptueel kader van een participatieladder met vijf treden waarbij klanten ingedeeld worden op basis van iemands afstand tot de arbeidsmarkt. Zie Bijlage 2
32
Doorlichten van instrumentarium
Prikkels in processen gericht op uitstroom
Wegsnijden overbodige schakels
Bij meer dan een halvering van middelen helpt geen kaasschaaf
Ook het instrumentarium van DWI wordt geijkt aan de meetbare bijdrage die dit levert aan de ontwikkeling van werkcompetenties en de extra uitstroom naar werk. Het gaat hierbij om een combinatie van beschikbare objectieve data (met name gekoppeld aan het structurele effectiviteitsonderzoek) en expertoordelen van bijvoorbeeld klantmanagers en werkgevers. Op basis hiervan kan besloten worden bepaalde instrumenten af te stoten dan wel uit te bouwen. Bij resultaatgerichtheid kijken we ook expliciet naar bedrijfsprocessen. Er vindt herijking plaats van de werkprocessen. Onder meer om te bezien of er voldoende en juiste prikkels in het proces zitten om te sturen op uitstroom naar werk. Dat geldt ook voor ketenprocessen waarbij meerdere organisaties betrokken zijn. Het uitgangspunt is dat in elke samenwerkingsrelatie expliciet wordt stilgestaan bij het meten van en sturen op effectiviteit en doelmatigheid en gekeken wordt of tussenschakels voldoende waarde toevoegen. Dat geldt zowel voor contracten met externe reintegratiebedrijven als bij trajecten in eigen beheer. Overbodige schakels in een keten snijden we weg en ontbrekende prikkels gericht op de uitstroomdoelstelling voegen we toe. De komende jaren ontstaat er flinke druk op de middelen voor participatie. Zowel door de verlaging van de budgetten als door een toenemend beroep erop. Bij ongewijzigd beleid zal dit leiden tot een tekort van 63 miljoen euro in 2011, oplopend tot 100 miljoen euro vanaf 2012. Dit is nog exclusief de effecten van de maatregelen van het kabinet-Rutte/Verhagen. Vanaf 2011 lopen de middelen op het gebied van participatie met ongeveer eenderde terug. En voor 2012 wordt dit nog meer. Dan is naar verwachting minder dan de helft van het huidige budget beschikbaar. Hierbij helpt geen kaasschaaf.
Scherpe keuzes
Sommige maatregelen zijn daarbij evident. Het gaat dan om het vergroten van efficiency en het afbouwen of anders aanpakken van dingen die minder goed blijken te werken. Op andere onderdelen moeten we als gemeente een keuze maken. De doelstellingen en de prioriteiten uit het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 zijn daarbij leidend. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een lagere prioriteit voor NUG’ers zonder inburgeringsbehoefte. Alleen voor verborgen talent met een evident perspectief op betaald werk financieren we nog activiteiten vanuit het participatiebudget.
Geen standaard
Een voorbeeld van een efficiencymaatregel is versobering van de vergoeding voor onkosten. Volgens geldend beleid krijgen trajectdeelnemers een standaardvergoeding. Een vergoeding zou echter alleen moeten gelden voor onkosten die uitgaan boven wat normaal gebruikelijk is voor iemand die werkt of een opleiding volgt. Daarom krijgen klanten voor trajectdeelname niet langer een standaard vergoeding, maar worden alleen echt gemaakte (reis)kosten nog vergoed.
vergoeding voor onkosten meer
Stoppen met stagevergoedingen in huidige vorm
Een ander voorbeeld van versobering is het concentreren van de inzet van het participatiebudget op interventies, zoals het bieden van begeleiding en ondersteuning, en te stoppen met allerlei vormen van verloning. Zo gaan we stoppen met het aanbieden van stagevergoedingen of een arbeids- en detacheringsovereenkomst aan groepen klanten. In plaats hiervan maken we gebruik van bijvoorbeeld een proefplaatsing met behoud van uitkering. Alleen als dit in een individueel geval een duidelijke meerwaarde heeft, kan er ruimte zijn om een dergelijk instrument in te
33
Versobering gesubsidieerd werk
Minder schakels, minder instrumenten, meer in eigen beheer
Vraaggerichte, dienstbare en open organisatie
zetten. Bijvoorbeeld het betalen van een stagevergoeding, beperkt tot de dagen dat een klant daadwerkelijk en naar behoren heeft meegewerkt (pay-by-day). In lijn hiermee wordt ook gezocht naar een verdere versobering van het beleid rond de (voormalige) Instroom- en Doorstroom-banen (ID-banen). En naar andere werkzaamheden voor gesubsidieerde werknemers, als op deze plekken een hogere productiviteit of inleenvergoeding mogelijk is. In het licht van de extra kortingen vanuit het rijk op het macrobudget van het participatiebudget vanaf 2012 wordt dit alleen maar urgenter. Sinds enkele jaren is de ontwikkeling ingezet om het aantal verschillende partijen die betrokken zijn bij re-integratie en een veelheid aan in te zetten instrumenten, terug te brengen. Het college wil meer eenvoud en grip op de uitvoering. Daarom gebeurt begeleiding van klanten zo veel mogelijk in eigen beheer. Daarnaast zoeken we -nu we het met veel minder middelen moeten doen- voor het bieden van een praktische leerwerkomgeving juist maximale samenwerking met werkgevers. Deze veranderingen zijn niet altijd van de ene op de andere dag te realiseren. Voor een deel vergt dit een cultuurverandering bij DWI naar een meer vraaggerichte, dienstbare en open organisatie die gericht is op samenwerking met partners. Soms is ook aanpassing nodig van gemeentelijke beleidsregels. Duidelijk is wel dat bij een toenemende druk op het budget en meer aandacht voor effectiviteit, maatregelen onafwendbaar zijn.
34
4
Beleid volwasseneneducatie en inburgering 2011-2014
Burgerschap het doel
Een deel van de Amsterdammers heeft niet voldoende gereedschap om mee te doen in de samenleving, om mee te werken of een gewenste vervolgopleiding te volgen. Het ontbreekt hen in sommige gevallen aan Nederlandse taalvaardigheid in woord en geschrift én aan basiskennis over het functioneren van de Nederlandse samenleving en specifiek Amsterdam. Zij die het voortgezet onderwijs voortijdig hebben verlaten beschikken niet over een noodzakelijk diploma. Hierdoor bestaat het risico dat deze Amsterdammers worden uitgesloten of zichzelf uitsluiten van de samenleving. Ze kunnen niet participeren als burger. Het college wil dat zo veel mogelijk voorkomen. Het beleid voor volwasseneneducatie en inburgering was en is hierop gericht.
Rijksbeleid vraagt om
Na 2012 gaat er echter veel veranderen door de afbouw van het huidige inburgeringsbeleid door het kabinet-Rutte/Verhagen. De consequenties daarvan zijn nog niet geheel te overzien. Het college kiest ervoor om in 2011 de afgelopen jaren met veel inspanning opgebouwde inburgeringsinfrastructuur te continueren en waar mogelijk te verbeteren. Daarna lijkt een koerswijziging onvermijdelijk. Vóór de begroting 2012 zal het college met voorstellen komen voor herziening van het beleid voor educatie en inburgering. Daarbij blijft het doel: burgerschap.
een nieuwe strategie vanaf 2012
4.1 120.000 Amsterdammers met een taalachterstand
Doelgroepen: voor wie doen we het?
Amsterdam kent circa 120.000 mensen van 18-65 jaar met een lees- en/of schrijfachterstand. Circa 68.000 Amsterdammers zijn niet of onvoldoende ingeburgerd. In het schooljaar 2008/2009 hebben 2.400 jongeren de school voortijdig verlaten. Deze groepen kennen overlap. Voor deze Amsterdammers biedt Amsterdam inburgering en educatie op de volgende gebieden: • alfabetisering voor Nederlandstaligen en niet Nederlandstaligen; • verwerving (niveauverhoging) van de Nederlandse taal; • kennis over de Nederlandse én Amsterdamse samenleving; • Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs (VAVO). Het aanbod wordt gefinancierd vanuit het participatiebudget en de onderliggende Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) en Wet inburgering (WI). DWI is beleidsverantwoordelijk voor de uitvoering van deze wetten in Amsterdam. Daarnaast investeert Amsterdam zelf gericht in een aantal voorzieningen die een meerwaarde hebben voor de educatie van Amsterdammers.
35
Scherpe keuzes nodig
De komende jaren gaat het Rijk verder bezuinigen op het educatiebudget en op de financiering van inburgering (WI). Dat vraagt om nog scherpere keuzes welke Amsterdammers aanspraak kunnen maken op dit aanbod en hoe het aanbod kostendekkend wordt vormgegeven. De prioriteitstelling zoals aangegeven in paragraaf 2.3 is daarbij leidend. Dat wil zeggen dat: • niet zelfredzame Amsterdammers voorrang hebben boven zelfredzame; • gemotiveerde Amsterdammers voorrang hebben boven niet-gemotiveerde; • kansrijke inburgeraars (op het halen van het inburgeringsexamen) voorrang hebben boven niet-kansrijke inburgeraars • verplichte inburgeraars voorrang hebben boven niet-verplichte; • analfabeten die taalonderwijs wensen voorrang hebben boven alfabeten die andere vormen van volwasseneneducatie wensen; • NUG’ers met een inburgeringsbehoefte (vrijwillig of verplicht) voorrang hebben boven NUG’ers zonder een inburgeringsbehoefte; • inburgeraars met kinderen (opvoeders6) voorrang hebben boven inburgeraars zonder kinderen.
4.2
Doelstellingen: wat willen we bereiken?
In het Meerjarenbeleidsplan Participatie 2011-2014 staat de volgende algemene doelstelling die relevant is voor het educatie- en inburgeringsbeleid: Burgerschap via taalbeheersing en
• Meer Amsterdammers beheersen voldoende de Nederlandse taal en zijn ingeburgerd.
inburgering
Het college operationaliseert deze algemene doelstelling als volgt in de begroting 2011: Betere beheersing van de Nederlandse taal en grotere kennis van cultuur en geschiedenis van de (Amsterdamse) samenleving bij Amsterdammers • Aantal Amsterdammers dat een taal- en inburgeringscursus krijgt aangeboden (aantal WI-trajecten) • Aantal Amsterdammers dat een educatietraject krijgt aangeboden
Cijfers begroting 2011 achterhaald
In deel B wordt deze doelstelling en indicator nader omschreven en ingevuld met de bijbehorende streefcijfers voor de komende vier jaren. Hierbij geldt het voorbehoud dat de impact van de maatregelen van Prinsjesdag 2010 en het beleid van het kabinetRutte/Verhagen hierin nog niet zijn meegenomen. Deze cijfers zullen dus nog geactualiseerd moeten worden.
4.3
Beleid: wat gaan we doen?
Hieronder staan de belangrijkste beleidslijnen van het college in de komende vier jaar.
6
Dit om te voorkomen dat kinderen in educatieve zin en qua taal ontwikkelingachterstand oplopen als gevolg van de achterstand van de opvoeder.
36
Vijf beleidslijnen
De vijf belangrijkste beleidslijnen van het college in de komende vier jaar zijn (zie Figuur 9): 1. Focus op educatie met als doel: burgerschap 2. Meer ruimte en verantwoordelijkheid voor de klant: eigen kracht 3. Excellente dienstverlening en effectieve handhaving gebaseerd op nakoming: klantgericht 4. We doen het samen: partnerschappen 5. Sturen op wat werkt: resultaatgericht
Figuur 9 Beleidslijnen volwasseneneducatie en inburgering
De beleidslijnen komen met uitzondering van de eerste hoofdlijn overeen met de beleidslijnen zoals die bij het re-integratiebeleid zijn geschetst. In deze paragraaf staan we alleen stil bij de verschillen en/of aanvullingen. 4.3.1
Focus op educatie met als doel: burgerschap
De hoofdlijn van het beleid voor inburgering en volwasseneneducatie richt zich op het toerusten van mensen waardoor zij (zo nodig) eerst zelfredzaam worden om van daaruit de stap naar burgerschap te kunnen maken. Dit kent een aantal dimensies: • Sociaal: mensen kunnen zelfstandig gebruik maken van bestaande voorzieningen (winkel, dokter, Werkplein, school van hun kind) • Maatschappelijk: mensen kunnen de aansluiting maken met de arbeidsmarkt (gesprekken voeren, brieven schrijven, formulieren invullen etc.), • Educatief: mensen kunnen de aansluiting maken naar een vervolgopleiding naar keuze (diploma vmbo, havo, vwo) Inburgeren is meer dan het leren van de taal
Bij inburgering ligt de focus op het leren van de taal en het verwerven van kennis over de Nederlandse samenleving. Hierbij is belangrijk dat de taal ook wordt toegepast in een betekenisvolle omgeving. Duaal leren, het geleerde moet ook in de praktijk worden gebracht als opstap naar participatie in welke vorm dan ook.
37
De impact van de maatregelen op het gebied van inburgering in de rijksbegroting 2011 Tijdens Prinsjesdag 2010 zijn forse maatregelen aangekondigd op het gebied van inburgering. Vooralsnog is het beeld dat: • Amsterdam in 2011 nog op min of meer dezelfde wijze als in 2010 vorm kan geven aan inburgering met een aangepaste ambitie; • de beëindiging van inburgeringactiviteiten als gevolg van het nieuwe rijksbeleid geleidelijk zal plaatsvinden. Amsterdam wil de bestaande investeringen en infrastructuur zo veel mogelijk blijven benutten. Daarom wordt gestreefd naar een basisaanbod voor inburgeraars en volwassenen met een scholingsbehoefte op laag niveau dat voor de rest van de bestuursperiode kan worden gewaarborgd met inzet van de resterende middelen. Bij volwasseneneducatie prioriteit bij taalonderwijs
Het hoofddoel is om burgerschap van Amsterdammers te vergroten door betere beheersing van de Nederlandse taal en inburgering. Dat betekent ook dat er op het gebied van volwasseneneducatie prioriteit ligt bij taalonderwijs en we kritischer dan voorheen kijken wie ondersteuning nodig heeft. 4.3.2
Eigen kracht bijvoorbeeld via zelfstudie
Net als bij het re-integratiebeleid ligt de verantwoordelijkheid om te participeren bij de klant. Zo nodig kan de overheid ondersteuning bieden. Op het gebied van volwasseneneducatie en inburgering betekent dit ook dat we zelfstudie en de inzet van vrijwilligers en naasten in de omgeving stimuleren. 4.3.3
Diverse doelgroep vraagt om maatwerk
Meer ruimte en verantwoordelijkheid voor de klant: eigen kracht
Excellente dienstverlening gebaseerd op nakoming: klantgericht
De verplichte inburgeraar vergt een andere wijze van klantmanagement dan de vrijwillige inburgeraar. En voor de uitkeringsgerechtigde inburgeraar ligt dit nog weer anders. Stadsdelen worden formeel verantwoordelijk voor vrijwillige inburgeraars (voor zover geen WWB-klant) en de centrale stad voor verplichte inburgeraars. Kenmerken van klantgerichtheid op het terrein van volwasseneneducatie en inburgering zijn: • De wijze van klantmanagement is in het algemeen outreachender naarmate de Amsterdammer verder van het gewenste niveau van burgerschap afstaat en er een risico van afglijden is. • Maximaal maatwerk door de keuze van een opleidingsaanbod dat aansluit bij de behoefte van de klant, diens achtergrond en vooropleiding. Het profiel van de cursus (werk, zelfstandig ondernemer, opvoeding, maatschappelijke participatie) richt zich op het perspectief van waaruit de klant wil/moet werken. • Vanuit het aanbod basiseducatie is per Amsterdammer sprake van één klantmanager/centrale regisseur die op klantniveau het aanspreekpunt is voor de klant en de regie voert over het aanbod dat voor de klant wordt ingezet. • Basiseducatie is niet het eindpunt. Doorontwikkeling van Amsterdammers die met succes basiseducatie hebben gevolgd wordt gestimuleerd. Bij voorkeur doorontwikkeling naar betaald werk of ondernemerschap(zie hoofdstuk 3). Wanneer dit nog niet mogelijk is kan dit gaan via vervolgonderwijs en/of welzijnswerk. Warme overdracht is hierbij het uitgangspunt. Daar waar de vraag hier aanleiding toe geeft, vinden koppelingen plaats tussen het aanbod basiseducatie en andere voorzieningen binnen Amsterdam om in de meest efficiënte route voor de
38
kandidaten te voorzien. • De klant heeft invloed op de snelheid. De klant bepaalt in samenspraak met de trajectuitvoerder op welke tijdstippen het onderwijs plaatsvindt en hoeveel contacturen er per week zijn (met een ondergrens). Handhaving van inburgeringsplicht
Amsterdam heeft de handhaving op de inburgering op orde. Verplichte inburgeraars worden aangesproken en in het uiterste geval beboet als zij niet verschijnen bij de intake, wegblijven van de cursus en het examen niet behalen. Door de voorgenomen afbouw van de gemeentebemoeienis met de inburgering komt de handhavingstaak onder druk te staan. Het lijkt erop dat de IND deze taak gaat overnemen. 4.3.4
Wet Educatie Beroepsonderwijs laatste redmiddel Partnerschappen voor duale trajecten
Met het voortgezet onderwijs wordt samengewerkt om potentiële drop-outs zo lang als mogelijk daar vast te houden en het aanbod vanuit de Wet educatie beroepsonderwijs echt als laatste redmiddel in te zetten. De ambitie is om 80% van de mensen die een taal- of inburgeringscursus starten een duaal WI-traject te laten volgen (zie ook paragraaf 4.3.5 ). Dit vraagt om partnerschappen met werkgevers en maatschappelijke instellingen om dit ook te faciliteren. 4.3.5
Resultaatgericht = snel een aanbod
Resultaatgericht = toepassen van geleerde in de praktijk
Resultaatsafspraken met uitvoerders
We doen het samen: partnerschappen
Sturen op wat werkt: resultaatgerichtheid
Nieuwkomers krijgen na het afgeven van de verblijfsvergunning een aanbod om hen zo snel als mogelijk te laten integreren in de samenleving. Met de vlotte integratie kunnen zij een bijdrage leveren aan de samenleving en wordt de druk op overige voorzieningen geminimaliseerd. Naast het wie kijken we ook kritisch naar hoe het geld wordt ingezet. Duale trajecten vormen het uitgangspunt zodat naast het volgen van les het geleerde direct in een praktijksituatie toegepast wordt. Op het werk, op de school van de kinderen, bij de welzijnsorganisatie, enzovoort. Dit heeft meerwaarde voor de Amsterdammer, het versnelt en bestendigt het eigen worden van de Nederlandse taal en de participatie in de samenleving. Daarnaast heeft het meerwaarde voor de organisaties waar de duale activiteit plaatsvindt. De ambitie is om de doelstelling voor het percentage duale trajecten te verhogen van 60% (2010) naar 80% (2011). Dat wil zeggen dat 80% van de mensen die een taal- en inburgeringscursus start een duaal traject volgt. In 2011 gaan de kwaliteit van de uitvoering verder omhoog. Onder meer door bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. Een belangrijk criterium hierbij is of de gebruikte methoden de kandidaat in staat stellen om zo snel én zo goed als mogelijk voorbereid te zijn op het examen. Daarnaast wordt beoordeeld of de onderwijsvormen voldoende bijdragen aan de participatie van de kandidaat. De uitvoerders van het aanbod worden betaald op basis van het behaalde resultaat met de klant. In het inburgeringsaanbod is dit al ver doorgevoerd. In het educatieaanbod (op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) vindt dit in 2011 en verder plaats. De achtergrond van deze langere doorlooptijd heeft te maken met de ‘gedwongen
39
winkelnering’ van de gemeente bij het ROC van Amsterdam7. Efficiënter via centraal inkoop en contractbeheer
Alle vormen van basiseducatie voor volwassenen worden vanuit een centrale plek geregisseerd. Doordat de regie centraal plaatsvindt is sprake van uniformiteit en wordt efficiencywinst geboekt in beleid, inkoop, contractbeheer en financieel management van het aanbod.
7
Als gevolg van rijksbeleid mogen de middelen voor educatie in het participatiebudget alleen voor educatie worden ingezet en geldt er tot en met 2012 een bestedingsverplichting bij de ROC’s.
40
DEEL B: Doelstellingen en financieel kader 2011
41
5
Doelstellingen begroting 2011
Hieronder staan de doelstellingen, indicatoren en streefcijfers zoals die zijn opgenomen in de begroting 2011. Deze cijfers dateren van vóór Prinsjesdag 2010 en vóór publicatie van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte/Verhagen. Dit impliceert dat in elk geval de streefcijfers voor inburgering (doelstelling 4) nog een forse bijstelling nodig hebben. Programakkoord 2011-2014 Doelstelling 1: Mensen ontwikkelen zich naar werk Indicator
Nulmeting en
2011
2012
2013
2014
peildatum Uitstroom naar werk in een jaar
2.513 3.500 4.000 4.000 4.200 (2009)
Doelstelling 2: Meer jongeren terug naar school of aan het werk Indicator
Nulmeting en
2011
2012
2013
2014
40%
42%
44%
45%
85%
85%
90%
95%
peildatum Percentage jongeren dat binnen een jaar terug naar school gaat of aan het werk is
38% 1e kw 2010
Percentage jongeren dat na aanmelding bij het Jongerenloket binnen vier weken een werkleeraanbod
89% 1e kw 2010
krijgt Doelstelling 3: mensen in de Wet sociale werkvoorziening ontwikkelen zich dichter bij reguliere arbeidsmarkt Indicator
Nulmeting en
2011
2012
2013
2014
12%
12%
12%
12%
peildatum Percentage mensen dat werkzaam is bij een
12%
werkgever via Begeleid Werken
(2009)
Doelstelling 4: Betere beheersing van de Nederlandse taal en grotere kennis van cultuur en geschiedenis van de (Amsterdamse) samenleving bij Amsterdammers Indicator
Nulmeting en
2011
2012
2013
2014
peildatum Aantal Amsterdammers dat een taal- en inburgeringscursus krijgt aangeboden (aantal WI-trajecten)
8
Aantal Amsterdammers dat een educatietraject krijgt aangeboden (WEB-traject)
2.514 6.200 6.200 6.200 6.200 (1e kw 2010) 2.826 1.375 1.375 1.375 1.375 (2009)
8
De streefcijfers op het gebied van inburgering dateren van vóór Prinsjesdag en vóór publicatie van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte/Verhagen. Deze zullen naar verwachting nog fors moeten worden bijgesteld.
42
Overige doelstellingen Doelstelling 5: Uitstroom van ouderen naar het werk Indicator
Nulmeting en 2011 2012 2013 2014 peildatum
Aandeel uitstroom vijftigplussers in de totale uitstroom naar werk In aantallen:
14%
2009
14%
14%
14%
14%
490
560
560
588
(344)
43
6
Participatiebudget: ontschotting van middelen
Cijfers deels achterhaald
Financieel kader 2011-2014
De activiteiten die Amsterdam ontplooit voor participatie en werk worden voor het grootste deel gefinancierd met rijksmiddelen. Met de invoering van het participatiebudget zijn deze middelen voor een groot deel ontschot. De gemeente is vrij om de middelen voor re-integratie en inburgering naar eigen inzicht te verdelen. Voor de middelen voor educatie geldt voor 2011 nog een gedwongen winkelnering bij het ROC. Die mogen dus alleen voor educatie worden ingezet. Vanaf 2013 geldt er geen bestedingsverplichting bij het ROC meer. De middelen voor de Sociale Werkvoorziening zijn specifiek bestemd voor de uitvoering van deze regeling. In Tabel 5 (afkomstig uit de begroting 2011) zijn de baten en lasten voor participatie weergegeven, verdeeld naar re-integratie, inburgering en educatie. Deze cijfers dateren van vóór Prinsjesdag 2010 en vóór publicatie van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte/Verhagen.
44
Bedragen x € 1 miljoen Lasten +
Begroting Actualisatie Begroting
Begroting Begroting Begroting
2010
2010
2011
2012
2013
2014
378,0
460,9
382,5
355,3
355,4
348,5
217,3
233,4
224,5
214,8
206,7
204,7
-7,2
-7,2
-7,2
-7,2
-7,2
- 63,2
-61,8
-52,4
-56,6
Doelstelling 1, 2, 4, 5 Participatie en Werk (WPB) Re-integratie Budgettaire maatregelen WPB (bezuiniging 2010 / afwegingskader 20112014) Inburgering*
-
54,0
62,1
44,6
44,6
44,6
Volwasseneneducatie*
-
9,1
7,0
7,0
7,0
7,0
Overig gemeente, niet
20,1
14,7
6,2
6,2
6,2
6,2
Doelstelling 3: Wsw
79,9
89,5
86,8
86,8
86,8
86,8
Toerekening
60,8
67,5
66,3
65,0
63,8
63,1
293,4
357,3
306,3
281,9
283,2
277,0
192,3
176,0
163,8
155,0
156,3
149,9
Inburgering *
-
61,3
48,4
36,0
36,0
36,0
Volwasseneneducatie *
-
8,9
6,8
6,8
6,8
6,8
-20,0
-
-
-
-
-
46,8
23,2**
-0,7**
-3,8**
-3,8**
-3,6**
74,0
83,8
83,8
83,8
83,8
83,8
Overig gemeentelijk
0,4
4,2
4,2
4,1
4,1
4,1
Mutaties in reserves
-0,3
1,2
-1,8
-0,3
-0,3
0,0
Saldo
84,3
104,7
74,4
73,1
71,9
71,5
WPB (jeugdwerkloosheid, kinderopvang, stelpost werk)
uitvoeringskosten DWI Baten Doelstelling 1, 2, 4, 5 WPB Re-integratie en Werk
Schuif W naar Inburgering Onttrekking/toevoeging spaarsaldo Doelstelling 3: rijksbudget Wsw
Tabel 5 Participatie en werk: Wat mag het kosten?
In 2010 en 2011 wordt respectievelijk € 393 miljoen en € 316 miljoen besteed aan 9 participatie en werk . Het gemeentelijk aandeel (exclusief toegerekende apparaatskosten) hierin bedraagt € 37,5 miljoen in 2010 en € 8,5 miljoen in 201110. Dit is exclusief de op Prinsjesdag 2010 aangekondigde extra maatregelen voor inburgering en exclusief de in het regeerakkoord opgenomen bezuinigingen.
9
Deze getallen zijn berekend door in Tabel 5 voor het betreffende jaar de totale lasten te nemen minus de post ‘Toerekening uitvoeringskosten DWI’. 10 Deze getallen zijn niet zichtbaar in Tabel 5.
45
Participatiebudget (WPB-W-deel) Bedragen x 1.000 Lasten
Begroting
Actualisatie
Begroting
2010
2010
2011
208.000
226.157
154.124
Gesubsidieerde arbeid (ID / WIW)
61.000
63.700
52.900
Trede 2: Burgerschap door maatschappelijke participatie
28.200
43.000
41.400
Trede 3: Werknemerschap door voorbereiding op werk
64.600
74.000
78.100
Trede 4: Werk door leren voor de arbeidsmarkt
31.000
28.000
27.500
Ondersteunende instrumenten
12.700
14.200
14.200
Uitgaven DMO
4.000
4.000
4.000
Uitgaven ROC
6.500
6.500
6.500
-7.243
-7.243
Bezuiniging 2010 Heroverwegingen participatiebudget 2011 en verder
-63.233
Baten
197.300
213.257
151.924
WPB W-deel
167.000
172.500
160.400
Bijdrage WPB W-deel Inburgering
-20.000
0
0
46.800
37.257
-11.876
1.500
1.500
1.400
Onttrekking /storting spaarsaldo WPB W-deel WWB Inleenvergoedingen ESF
2.000
2.000
2.000
Saldo
10.700
12.900
2.200
Tabel 6 Participatiebudget (WPB-W-deel) exclusief doorgevoerde Heroverwegingen Afgelopen jaren overbesteding Wmiddelen
Spaarsaldo bijna uitgeput
Zonder ingrijpen tekorten van tientallen miljoenen euro
Sinds de start van DWI is invulling gegeven aan de ambitie ‘Niemand aan de kant’. Klanten van DWI zijn -als ze daartoe in staat zijn- onderweg naar werk. Als de afstand tot de reguliere arbeidsmarkt nog te groot is, is participatie (meedoen) het voorlopige doel. Onder andere de ambitie om de participatiegraad te verhogen tot 90% heeft ertoe geleid dat de onderbesteding in het WPB W-deel in de afgelopen jaren is omgeslagen in een overbesteding (zie tabel 6). Dit kon in 2008 en 2009 nog worden opgevangen met incidentele ESF-middelen en een onttrekking aan het WPB-spaarsaldo. De intensivering van het kostenniveau ging gepaard met een dalend budget, doordat het Rijk bezuinigt op de hoogte van het reintegratiebudget. Er werd dan ook een forse onttrekking aan het spaarsaldo van € 47 miljoen voorzien. Bij de begroting 2010 was al duidelijk dat zonder verdere ingrepen er sprake zou zijn van een overschrijding van het budget. Om dit te voorkomen is in 2009 een afwegingskader gepresenteerd. De genomen budgettaire maatregelen hielden het bestaande re-integratiebeleid in stand, maar daarvoor was wel een bijdrage uit de algemene middelen van € 10,7 miljoen noodzakelijk. Hiervoor is een incidentele prioriteit toegekend. In de begroting 2010 is dan ook incidenteel sprake van een saldo ten laste van de algemene dienst van € 10,7 miljoen. In de actualisatie verslechtert het saldo structureel met € 2,2 miljoen tot € 12,9 miljoen, maar deze stijging wordt gecompenseerd doordat er structureel € 2,2 miljoen extra BTW inkomsten worden gerealiseerd bij het begrotingsonderdeel Gemeentelijke regelingen. De huidige ontwikkelingen maken duidelijk dat in de komende jaren niet kan worden ontkomen aan meer ingrijpende ingrepen in het re-integratiebeleid om binnen het budgettaire kader van het rijk te blijven. In de actualisatie 2010 is sprake van een beperkte (structurele) bezuiniging van ca. € 7 miljoen. De begrotingsjaren na 2010 laten een tekort zien van ongeveer € 52 tot € 63 miljoen (gepresenteerd in tabel 6 op de regel Heroverwegingen participatiebudget 2011 en verder), die daar bovenop komt.
46
Het spaarsaldo wordt in 2010 voor een groot deel benut en ultimo 2010 is er nog iets meer dan de helft van het spaarsaldo over, zoals zichtbaar wordt in onderstaand overzicht. Spaarsaldo P-budget Actualisatie 2009
Rekening 2009
Begroting 2010
Actualisatie 2010
16,2
27,1
46,8
37,3/ -14,1
59,8
48,9
13,0
25,7
Onttrekking/ Storting Spaarsaldo ( ultimo stand)
Tabel 7 Spaarsaldo WPB-Werkbudget
Forse ingrepen onontkoombaar
De daling van het jaarlijkse budget en het wegvallen van de dekking uit het spaarsaldo leiden er dus toe dat er in 2011 sprake is van een tekort van € 63 miljoen in de begroting bij ongewijzigd beleid. Dit betekent dat de houdbaarheid van het huidige reintegratiebeleid sterk onder druk staat. Forse ingrepen zijn onontkoombaar. Deze maatregelen kunnen niet gerealiseerd worden binnen een begroting bij ongewijzigd beleid. Daarom heeft -op basis van het Meerjarenbeleidsplan Participatie en de gepresenteerde beleidslijnen in de hoofdstukken 3 en 4 - een heroverweging plaatsgevonden van het gehele instrumentarium van het participatiebudget gericht op reductie van dit tekort. In Tabel 8 is aangegeven hoe deze heroverwegingen zijn verdeeld. Heroverwegingen instrumentarium vanuit het participatiebudget
2011
2012
2013
2014
-2,4
-9,1
-9,0
-9,3
Heroverwegingen Trede 2
-10,9
-8,3
-8,3
-8,3
Heroverwegingen Trede 3
-33,0
-44,3
-51,0
-51,0
Heroverwegingen Trede 4
-9,6
-16,3
-16,3
-16,3
Heroverwegingen Ondersteunende instrumenten
-0,9
-2,1
-2,1
-2,1
Heroverwegingen DMO
-1,6
-3,3
-3,5
-3,5
Heroverwegingen inburgering
-4,8
pm
pm
pm
-63,2
-83,4
-90,2
-90,5
Heroverwegingen Gesubsidieerde arbeid
Totaal
Tabel 8 Heroverwegingen instrumentarium vanuit het participatiebudget
Dit leidt tot een budget voor 2011 zoals weergegeven in Tabel 9.
47
Begroting Bedragen x 1.000 Lasten Gesubsidieerde arbeid (ID/Wiw)
Heroverwegingen
Nieuwe Begroting
2011
2011
154.124
154.150
52.900
-2.400
50.500
41.400
-15.700
25.700
op werk
78.100
-33.000
45.100
Trede 4: Werk door leren voor de arbeidsmarkt
27.500
-9.600
17.900
Ondersteunende instrumenten
14.200
-900
13.300
Uitgaven DMO
4.000
-1.600
2.400
Uitgaven ROC
6.500
6.500
-7.243
-7.250
Trede 2: Burgerschap door maatsch. participatie, incl. E&I Trede 3: Werknemerschap door voorbereiding
Bezuiniging 2010 Heroverwegingen participatiebudget 2011 en
-62.300
verder
-63.233
Baten
151.924
151.924
WPB W-deel
160.400
160.400
0
0
Bijdrage WPB W-deel Inburgering Onttrekking /storting spaarsaldo WPB W-deel
-11.876
-11.876
WWB Inleenvergoedingen
1.400
1.400
ESF
2.000
2.000
Saldo
2.200
Tabel 9 Participatiebudget (WPB-W-deel) inclusief doorgevoerde Heroverwegingen Vanaf 2012 extra bezuinigingen
Nieuwe kortingen kabinet-Rutte/Verhagen
Mogelijk zal er vanaf 2012 nog forser bezuinigd moeten worden, dan de bovengenoemde € 63 miljoen. Er is op Prinsjesdag 2010 aangegeven dat er vanaf 2012 nog een extra korting wordt van € 190 miljoen op het macrobudget van het participatiebudget komt. Een inschatting van het effect voor Amsterdam impliceert een korting op het Amsterdamse Participatiebudget van meer dan € 10 miljoen in 2011 en waarschijnlijk nog meer in 2012. Daarbovenop komen nog de nieuwe kortingen uit het regeerakkoord van het kabinetRutte/Verhagen. Het gaat om een landelijke korting in 2012 van ongeveer € 800 miljoen oplopend tot een bezuiniging van ongeveer € 4 miljard in 2015. De meest relevante maatregelen zijn in Tabel 10 opgesomd. Het betreft hier indicatieve landelijke cijfers. Om de gevolgen voor Amsterdam in te kunnen schatten kan globaal uitgegaan worden van een Amsterdams aandeel van circa 11% in de landelijke WWB-budgetten. De exacte berekening voor het participatiebudget en het inkomensbudget voor Amsterdam kon bij het opstellen van dit document nog niet worden gemaakt. Deze wordt bij de begroting 2012 gepresenteerd.
48
Maatregel
2012
2013
2014
2015
Structureel
Lagere uitkering WWB
60
110
160
210
1.000
Maatregelen WWB
50
100
100
100
100
Scherper fraudebeleid
50
90
140
180
180
Afschaffen WWIK Beperking Wajong instroom
11
Lagere uitkering gedeeltelijk 12 arbeidsongeschikten Beperken recht op WSW Beperken re-integratiegelden
13
10
10
10
10
10
20
40
70
90
900
30
30
50
100
0
0
0
30
100
650
400
580
840
980
600
Afbouw inburgering 175 235 333 333 333 Tabel 10 Overzicht bezuinigingen kabinet-Rutte/Verhagen (landelijk) - bedragen x € 1 mln
Hieronder lichten we de begrote bezuinigingen kort toe. Deels liggen deze op het vlak van inkomensbeleid en uitkeringshoogte. Lagere uitkering WWB Dit betreft met name de aanpassing van de normen met betrekking tot de uitkeringen, waaronder het in stappen gedeeltelijk loslaten van de koppeling van uitkering aan lonen. Maatregelen WWB Hiertoe behoren: • Niet alleen partnerinkomen maar ook inkomen van kinderen wordt (gedeeltelijk) meegeteld bij vaststelling van de uitkeringshoogte. • Voor jongeren gaat studiefinanciering altijd voor op een WIJ-uitkering en wordt een strenger sanctiebeleid ingevoerd. Scherper fraudebeleid Fraude wordt vaker gevolgd door tijdelijke uitsluiting van bijstand. Fraudeschulden worden verder uitgezonderd van kwijtschelding. Afschaffen Wwik De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt afgeschaft. Kunstenaars met onvoldoende inkomsten moeten voldoen aan de regulier bijstandsvoorwaarden. Beperking Wajong instroom De Wajong wordt alleen toegankelijk voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Lagere uitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten Lopende Wajong-uitkeringen van gedeeltelijk arbeidsongeschikten worden verlaagd naar 70% van het wettelijk minimum loon.
11
Geen gemeentelijk budget. Geen gemeentelijk budget. 13 Bij de becijfering van deze maatregel zijn de begeleidingskosten voor de WSW inbegrepen. De precieze hoogte van het effect op gemeentelijke budgetten is nog niet duidelijk. Wel kan gesteld worden dat het relevante UWV budget slechts 5% van het totaal bedraagt. In een bijlage bij het Regeerakkoord is aangegeven dat 50% van de besparing op de re-integratiegelden wordt toegevoegd aan de fondsen om uitkeringen uit te betalen. 12
49
Beperken recht op WSW De WSW blijft bestaan voor mensen die geïndiceerd zijn voor een beschutte werkplek. Ook zal gewerkt gaan worden met een systeem van loondispensatie voor nieuwe instroom met een indicatie ‘begeleid werken’. Het loon en eventuele aanvulling daarop blijft beperkt tot maximaal het wettelijk minimum loon. Afbouw inburgering De maatregelen rond inburgering zijn conform de voorstellen in de rijksbegroting 2011. In drie jaar wordt het budget afgebouwd en vanaf 2014 wordt de overheidsbijdrage geheel afgeschaft. Om de eigen verantwoordelijkheid te faciliteren komt er vanaf 2013 een “sociaal leenstelsel” Toename aantal bijstandsklanten
Het Centraal Planbureau heeft doorgerekend dat het totale pakket aan kabinetsmaatregelen leidt tot een toename van de werkloosheid van 1,4 procent ten opzichte van eerdere ramingen. Dit zal Amsterdam ook in financiële zin raken door een toename van het aantal bijstandscliënten. Wel zal vanuit het Rijk een doorrekening plaatsvinden van effecten van landelijk beleid op de ontwikkeling van het bijstandsvolume. Deze effecten worden meegewogen bij de vaststelling van het landelijk beschikbare Inkomensbudget. De inzet in het Programakkoord is dat de bezuinigingen er niet toe leiden dat de inspanningen afnemen om mensen naar werk te leiden.
50
Bijlage 1: Adviezen Cliëntenraad
Het college wil in haar beleid waar mogelijk aansluiten bij de wensen van de Cliëntenraad van DWI. In deze bijlage is een opsomming van alle adviezen uit 2009 en 2010 van de Cliëntenraad op het terrein van re-integratie en dienstverlening opgenomen met daarbij per advies een samenvatting van de reactie van DWI. De toezeggingen die daarbij gedaan zijn aan de Cliëntenraad blijven van kracht en vormen uitgangspunt voor het meerjarig beleid van het college.
ADVIEZEN CLIËNTENRAAD Advies Bejegening ‘Uiterlijk gedrag’
Advies Bejegening Contact met cliënt
Advies Dienstverlening ‘Mobieladvies’
Advies Vrijwilligerswerk
REACTIE DWI 2009 Het beleid, zoals gesteld in de notitie Uiterlijk en Gedrag is vooralsnog niet geformaliseerd. Afstemming behoort tot het standaardinstrumentarium van de klantmanager. De vraag of en in welke aantallen dit instrument is gebruikt is niet te achterhalen. Pas als beleid is vastgesteld, dan kan het effect en resultaat ook in cijfers worden uitgedrukt. We nemen de aanbeveling om het klachtenteam aan te moedigen meer gebruik te maken van haar inzichten graag over. Voor de wijziging van klantmanager is naar aanleiding van het rapport van de ombudsman een procedure samengesteld voor een zorgvuldige overdracht en goede communicatie. DWI heeft een kwaliteit check toegezegd in verband met het signaal tijdig informeren van de cliënt als die een andere klantmanager heeft gekregen. De procedure is inmiddels verbeterd. Het idee van de Cliëntenraad om goedkoop mobieltjes voor cliënten aan te bieden is door DWI overgenomen. DWI heeft een raamovereenkomst gesloten met Tele2 en in Werkwoord van december 2009 het aanbod gepubliceerd. Vervolgens hebben circa vierhonderd klanten gebruikgemaakt van deze voorziening. Het is in elk geval zeker niet zo dat iemand maar acht uur vrijwilligerswerk mag doen van DWI. Voorop staat wel dat iemand die een uitkering aanvraagt, moet meewerken aan een traject dat langs de kortste weg naar werk leidt. En dat diegene naar vermogen betaald werk aanvaardt. Vrijwilligerswerk kan geen reden zijn om niet of minder aan een traject mee te doen of werk te aanvaarden. Dus eventueel moet iemand de tijdstippen aanpassen waarop het vrijwilligerswerk plaatsvindt. Het is ook mogelijk dat de klantmanager van mening is dat het vrijwilligerswerk bijdraagt aan de arbeidsintegratie. In dat geval kan het vrijwilligerswerk onderdeel gaan uitmaken van het traject.
51
ADVIEZEN CLIËNTENRAAD Advies Re-integratie Competenties in eigen hand
Advies Re-integratie Leerstijlen Advies Re-integratie Certificaat EVC
Advies Re-integratie Inleving Klantmanager
Advies Re-integratie Ouderen op de arbeidsmarkt Aan de bal en Uit de kast mei 2009
REACTIE DWI Bij de meeste trajecten heeft de klant invloed op de invulling hiervan, bijvoorbeeld op de soort activiteit waar iemand mee start. Daarnaast heeft DWI een tweetal trajecten waarbij de klant de regie in eigen hand heeft. Dit zijn project Eigen Werk en de pilot 55+. Deze beide trajecten zitten nog in de pilotfase. Bekeken zal worden in hoeverre het geven van de regie in de hand van de klant succesvol is. DWI neemt de suggestie over de begeleidingsstijl van klantmanagers ter harte en neemt het mee bij de evaluatie van het project ‘Nog Beter Worden’. Onze scholingsactiviteiten richten zich primair op elementaire werknemersvaardigheden. De echte voorbereiding op een beroep ligt tegenwoordig bij de werkgever. EVC-trajecten zijn daarom dus maar in enkele gevallen toepasbaar. Indien het nodig blijkt, werken we er zeker aan mee. Het beleid is ook dat we mogelijke EVCtrajecten steunen. In de stelling dat klantmanagers te weinig tijd hebben of dat er geen fatsoenlijke gesprekken gevoerd kunnen worden, herkent DWI zich nadrukkelijk niet. Klanten kunnen altijd een fatsoenlijk gesprek voeren. In het algemeen bedienen de klantmanagers alle doelgroepen. Er zijn hiervoor uitzonderingen bij bijvoorbeeld Bijzondere Doelgroepen en Jongeren. Op advies van de Cliëntenraad heeft DWI wel een onafhankelijke arbeidsadviseur naar de Werkpleinen gehaald. Deze onafhankelijke arbeidsadviseur zit op de werkpleinen voor een second opinion. DWI refereert aan het 55+project en overweegt nog nieuwe pilots op dit gebied. Het ESF team 55+ boekt ook successen. Re-integratiebedrijven worden standaard niet betaald als ze de resultaten niet behalen. De Cliëntenraad uitte haar zorgen over de zorgvuldigheid en maatwerk die DWI nastreeft. Door de Blijf aan de Bal aanpak moet binnen tien dagen duidelijk zijn voor de cliënt waar hij/zij wordt geplaatst. De reactie van DWI is dat het juist erg klantgericht is om klanten binnen tien dagen te laten weten waar ze recht op hebben, wat ze van DWI aan ondersteuning kunnen verwachten en hoe we werkzoekenden zo goed mogelijk willen helpen bij het zoeken naar werk. N.B.: Voor klanten in trede 2 nemen we meer tijd om te zoeken naar een passend aanbod SAP/MAP/PAP. Uit het aantal bezwaarschriften blijkt ook niet dat we onzorgvuldiger worden.
52
ADVIEZEN CLIËNTENRAAD Advies Re-integratie Communicatie Diensten
Advies Re-integratie Trajecten en Communicatie richting Klant (tredespecialisatie)
Advies Re-integratie Nazorg
REACTIE DWI 2010 De stelling van DWI is dat een viergesprek alleen toegepast kan worden als daar een reden voor is. Door een viergesprek enkel in te zetten wanneer het nodig wordt geacht kunnen we maatwerk leveren. Dit geldt tevens voor hetzelfde voorstel aangaande tredespecialisatie en nazorg. DWI is echter met de Cliëntenraad DWI van mening dat klanten de leerdoelen van de trajecten moeten kennen en dat er een goede voorlichting nodig is over de stappen in het traject. De overige punten uit het advies zijn meegenomen met het interne verbeterproces van DWI. DWI heeft reeds een lichte vorm van specialisatie van klantmanagers. Dit geldt bijvoorbeeld voor klanten in de categorieën Bijzondere Doelgroepen (dak- en thuislozen en verslaafden), Zelfstandigen en Jongeren. Tot op heden kan de klantmanager goed uit de voeten met de Trajectenkiezer. Middels dit instrument zijn klantmanagers tevens in staat om de klant van informatie te voorzien over het traject. De overige punten uit het advies zijn meegenomen met het interne verbeterproces van DWI. DWI deelt de visie van de Cliëntenraad dat alles op alles gezet moet worden om een terugval in de WWB na uitstroom te voorkomen voor de klanten. Juist daarom zetten wij de jobcoaches in op het moment dat een klant binnen trede 4 aan een nieuw dienstverband is begonnen. De directie heeft de Cliëntenraad erop geattendeerd dat jobcoaches eveneens regelmatig gesprekken voeren met werkgevers. Ook blijft de klantmanager nog altijd bereikbaar voor klachten en opmerkingen van de klant. We achten het daarom niet nodig om een apart meldpunt te creëren. De overige punten uit het advies zijn meegenomen met het interne verbeterproces van DWI.
53
Bijlage 2: Trede-indeling klantenbestand DWI
Trede 1 Doel: zelfredzaamheid
Trede 1 omvat mensen die niet in staat zijn tot een traject, vaak door een combinatie van medische en psychische factoren en andere persoonlijke omstandigheden. Voor deze groep is geen re-integratieaanbod. Wel zoekt DWI voor haar klanten aansluiting met andere partijen, zoals zorgverleners, zoals bijvoorbeeld Madi-instellingen en de GGZ.
Trede 2
Trede 2 van de participatieladder is de trede waarop klanten worden ingedeeld met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, doorgaans omdat ze sociaal geïsoleerd zijn. Het gaat er met name om dat de klanten betrokken en geactiveerd worden (burgerschap). De instrumenten op deze trede hebben ook een belang als diagnostisch instrument, om iemands perspectief op werk vast te stellen. Of juist een risico van afglijden en sociaal isolement.
Doel burgerschap door maatschappelijke participatie
Het re-integratie-instrumentarium op trede 2 omvat (in het oude beleid) SocialeActiveringsplaatsen en Maatschappelijke-Activeringsplaatsen. Al deze plaatsen kennen een zogenoemde plaatsaanbieder, die veelal actief is in een bepaald stadsdeel. Veel deelnemers krijgen begeleiding van Pantar, gericht op ontwikkeling van hun competenties voor werk. Op trede 2 bevinden zich verder de trajecten voor bijzondere doelgroepen, zoals voor daklozen. Ook de trajecten voor jongeren met vaak een combinatie van problemen en belemmeringen, zijn een instrument op trede 2 (‘Jongeren Doen’, voorheen Jongerenwerkplaatsen). Trede 3 Doel: Werknemerschap door voorbereiding op werk
Trede 4 Doel: Werk door leren voor de arbeidsmarkt
In de derde trede ligt de nadruk op het ontwikkelen van basisvaardigheden, die onmisbaar zijn voor werknemerschap. Dit gebeurt in veel gevallen in eigen beheer, zoals bij Werkbedrijf, Herstelling en Werk en Uitvoering. De in 2009 ingezette beleidslijn ‘Eigen beheer, tenzij’ wordt voortgezet. Alleen in specifieke gevallen worden re-integratietrajecten aanbesteed. In 2009 is voor nieuwe klanten een versnelde werkwijze ingevoerd, waarmee klanten in trede 3 direct op een stagetraject bij de re-integratieprojecten in eigen beheer worden geplaatst. Op deze trede kunnen ook veel mensen met een Participatieplaats worden ingedeeld. Dit instrument was eerder gekoppeld aan trede 2, maar gezien het competentieniveau dat op Participatieplaatsen aan de orde is, wordt dit instrument vanaf 2011 aangeboden aan klanten op trede 3. In deze trede worden klanten die beschikken over de benodigde basisvaardigheden in contact gebracht met beschikbare en geschikte vacatures op de arbeidsmarkt. Met werkgevers wordt bezien welke training of scholing een werkzoekende eventueel nog nodig heeft om in dienst te kunnen treden. Met ondersteuning van de gemeente wordt de werkgever vervolgens in staat gesteld het voorbereidingsprogramma uit te voeren of zelf in te kopen. Indien nodig kan hieraan jobcoaching vanuit DWI worden gekoppeld. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkgever tijdelijk met een loonkostensubsidie te compenseren voor een minder hoge productiviteit van een
54
werknemer gedurende het eerste jaar van het dienstverband. Trede 5 Doel: Groeien op de arbeidsmarkt
In trede 5 is iemand aan het werk bij een werkgever of als zelfstandige. Bij het begin van een baan is soms een tijdelijke subsidie nodig. Nu zijn dit standaardbedragen en -perioden, in de toekomst wordt dit een subsidie op maat van de klant, op basis van de zijn of haar loonwaarde. Ook werknemers met een gesubsidieerde baan vanuit de ID- en WIW-regeling vallen onder deze trede (WIW = voormalige Wet inschakeling werkzoekenden; ID = voormalig Besluit Instroom- en Doorstroombanen). Bij hen is de beweging al ingezet om aan te sluiten bij hun loonwaarde. Tenslotte kan de gemeente middelen inzetten bij werkenden, om hen ook op de langere termijn betere kansen te geven op werk. Denk daarbij aan ondersteuning voor werkende inburgeraars of mensen die werkzaam zijn met een tijdelijke loonkostensubsidie.
55