Wenselijkheid en haalbaarheid van sectorale aanpak van de BPV Verslag van een inventarisatie binnen de bedrijfstakgroep ESB&I Martin Spaans
De BPV-brug
Stimulering en ondersteuning vanuit ECABO
Communicatie en afstemming t.a.v. BPV-taken Leerbedrijf -
-
Erkenning leerbedrijf Capaciteit (mensuren en bekwaamheid) Beleid t.a.v. BPV/stages
School -
Kennis van en invloed op opleidingsprogramma Kennis van en invloed op examenprofiel Kennis van en invloed op kwalificatiedossier
versie 1.5, 12 februari 2010 © MBO Raad, Woerden 2010
Relatiemanagement Structurele organisatie BPV Heldere, zoveel mogelijk uniforme instrumenten
Aanleiding, doel en opzet onderzoek Overheid en bedrijfsleven volgen de ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs met meer dan gemiddelde belangstelling. Midden vorig jaar was het dossier beroepspraktijkvorming (BPV) onderwerp van twee rapporten; het ene van de onderwijsinspectie, het andere in opdracht van werkgeverszijde. De onderwijsinspectie toont zich grosso modo tevreden over de ontwikkeling van de BPV, al acht zij verdere verbetering zeker noodzakelijk (Aan het werk - Borging van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming mbo door onderwijsinstellingen en kenniscentra, Utrecht 2009). Werkgeversorganisaties MKB Nederland en VNO/NCW constateren in een eigen onderzoek aanzienlijke ontevredenheid onder leerbedrijven over de gang van zaken rond de BPV (Beroepspraktijkvorming in het MBO - Ervaringen van leerbedrijven, Amsterdam 2009). Na bestuurlijk overleg tussen MKB-Nederland / VNO-NCW, COLO, OCW en MBO Raad kreeg laatstgenoemde organisatie de opdracht om in nauwe samenwerking met de kenniscentra nader onderzoek te doen. Doel van dit onderzoek was: de haalbaarheid en wenselijkheid van sectoraal regionale aanpak van de BPV (op basis van een landelijk BPVprotocol) in kaart te brengen. Daartoe zijn de afgelopen maanden het bedrijfsleven en het onderwijsveld via alle bedrijfstakgroepen van de MBO Raad geraadpleegd. In deze raadpleging stonden de volgende thema’s centraal: verantwoordelijkheden van leerbedrijven, scholen en kenniscentra; specifieke situatie van BPV binnen de verschillende bedrijfstakgroepen; communicatie tussen bedrijfsleven en scholen (beroepenveldcommissies); ervaringen en suggesties ter verbetering. De eindrapportage is voorzien voor februari 2010. Dit document is de deelrapportage over de bedrijfstakgroep Economisch-Administratieve beroepen, Sociaal-Juridische dienstverlening, Beveiliging en ICT (ESB&I). De gesprekken met de branches binnen de sector ESB&I zijn uitgevoerd in nauwe samenwerking met ECABO, dat als kenniscentrum een belangrijke brugfunctie vervult tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs.
Resultaten gespreksronde De bedrijfstakgroep ESB&I De bedrijfstakgroep ESB&I is zeer divers samengesteld. Zij kent zowel grote (internationale) als kleine bedrijven en omvat 9 verschillende branches, uiteenlopend van banken tot beveiligingsbedrijven en van administratiekantoren tot communicatiebureaus. Voor dit onderzoek zijn in de periode november 2009 - januari 2010 negen van de tien sectiebesturen (SB) en adviescommissies beroepsonderwijs (ACB) geraadpleegd over bovenstaande thema’s (zie lijst van betrokken gremia en verslagen in bijlage). Alle gespreksverslagen zijn geaccordeerd door de respectievelijke voorzitters van de commissies. Hoewel de branches uit deze bedrijfstakgroep niet bij eerdergenoemd onderzoek van MKB Nederland / VNO-NCW betrokken waren, is de BPV ook binnen ESB&I een punt van aandacht. Zij investeert dan ook al enige tijd in verbetermaatregelen. Onderhavig onderzoek past uitstekend in dit beleid van de bedrijfstakgroep.
Probleemgebieden BPV binnen ESB&I Hieronder schetsen we het beeld van de BPV-probleemgebieden binnen de bedrijfstakgroep ESB&I. We doen dat aan de hand van de eerste drie thema’s die centraal stonden. In de paragraaf Best practices vatten we de (succes)ervaringen en daarmee samenhangende verbetersuggesties samen.
2
Verantwoordelijkheden Scholen, bedrijven en kenniscentrum ECABO zijn zich goed bewust van de eigen verantwoordelijkheden binnen de BPV. Ze geven er evenwel op verschillende manieren en in verschillende mate praktisch vorm aan. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat grotere bedrijven en instellingen zelf het voortouw nemen, terwijl kleinere bedrijven eerder het initiatief van de scholen afwachten. Hierin speelt het gebrek aan begeleidingscapaciteit bij kleinere bedrijven een rol, maar ook gebrekkig relatiemanagement van sommige scholen (de juiste persoon te pakken krijgen) is hieraan mede debet (zie ook onder Communicatie). Scholen op hun beurt lijken terughoudend bij het ontplooien van initiatieven richting kleinere bedrijven. Dit heeft te maken met overwegingen van efficiëntie: een overeenkomst met een groot bedrijf levert meer potentiële stageplaatsen op, terwijl de initiële inspanningen om tot een werkbare afstemming van verantwoordelijkheden te komen bij een kleiner bedrijf minstens even groot zijn. In grotere bedrijven is immers meer beleid en capaciteit (mensuren en bekwaamheden) beschikbaar voor de afstemming en uitvoering van taken binnen de BPV. Kleinere bedrijven geven aan dat het hen aan tijd ontbreekt om tot voldoende afstemming te komen. Bovendien beschikken kleinere bedrijven vaak niet over een aparte (HRM-)functionaris met specifieke kennis en kunde op het gebied van begeleiding en beoordeling van stagiaires. In een aantal gevallen vervult het kenniscentrum ECABO de (wettelijk voorgeschreven) brugfunctie bij de afstemmingsprocessen tussen scholen en leerbedrijven (zie ook onder Best practices). Vast staat dat, naarmate afstemming van verantwoordelijkheden tussen de betrokken partijen daadwerkelijk plaatsvindt, de tevredenheid met de BPV groter is. Specifieke situatie van de BPV binnen ESB&I Binnen de bedrijfstakgroep ESB&I verdienen de beroepsprofielen voor commercieel, administratief en secretarieel medewerker extra aandacht. Deze beroepen zijn werkzaam binnen alle branches van de bedrijfstakgroep en zelfs daarbuiten. Mede door deze grote spreiding over zeer diverse sectoren ontbreekt een overkoepelende branchevertegenwoordigende instantie die als centrale gesprekpartner voor scholen of kenniscentrum zou kunnen fungeren. Met andere woorden: sommige beroepsgroepen zijn actief in alle sectoren van de arbeidsmarkt en in dat geval is geen sprake van een ‘thuisbranche’. De geringe specificiteit van deze beroepsprofielen maakt de matching van studenten en stageplekken extra lastig. Dit in groot contrast met beroepsgroepen als beveiliger of defensiemedewerker waarvan het profiel veel specifieker en branchegebonden is en bovendien mede door dwingende wettelijke kaders is gedefinieerd. Om voor de hand liggende redenen geldt dat de BPV van BBL-studenten beter verloopt dan die voor BOL-studenten. Dit beeld komt overeen met dat uit het werkgeversonderzoek. Grotere leerbedrijven die landelijk actief zijn, bemerken regionaal significante niveauverschillen tussen studenten van dezelfde opleidingsrichting en hetzelfde leerjaar. Dit strookt met de ervaring van veel leerbedrijven dat scholen in verschillende regio’s voor een en dezelfde opleiding verschillende programma’s en examens aanbieden. Dit alles heeft een (informele) ranking van ROC’s tot gevolg. Op basis van deze waardering werken leerbedrijven alleen samen met de scholen die de beste resultaten te zien geven. Sommige scholen hebben de stagebegeleiding goed geregeld en in de organisatie verankerd. Bij andere is de kwaliteit van die begeleiding afhankelijk van de individuele inzet van een of meer docenten. Bij die laatste categorie scholen gaat het goed, zolang de betreffende docenten de kar trekken; de continuïteit is in deze gevallen dus kwetsbaar.
3
Communicatie De communicatie en afstemming tussen leerbedrijven en scholen is de belangrijkste succesfactor voor de BPV; het wordt in meerdere SBs en ACBs benadrukt. Tijdige communicatie tussen scholen en leerbedrijven blijkt veel problemen te kunnen voorkomen of oplossen. Structurele communicatie leidt tot helderheid omtrent de eerder genoemde verantwoordelijkheidsdeling, maar ook omtrent de matching van student en stageplek: de mate waarin de stageactiviteiten in het leerbedrijf goed aansluiten bij het niveau van de student (niveau en aard van de stage); de invulling van de BPV, inclusief afspraken over begeleiding vanuit bedrijf en school en de beoordeling van de BPV. Welke rol heeft het leerbedrijf en hoe zwaar weegt het oordeel van de praktijkbegeleider? In de gevallen waarin deze communicatie en afstemming goed verlopen, is meestal sprake van een beperkt aantal betrokken bedrijven en scholen en bovendien ligt het initiatief vaak bij een groot leerbedrijf of bij het kenniscentrum. Met andere woorden: in branches met vooral kleinere bedrijven is de kans groter dat communicatie en afstemming onvoldoende tot stand komen. Een volgend punt van aandacht bij de communicatie betreft het relatiemanagement vanuit de scholen. Het blijkt voor leerbedrijven nogal eens lastig om de juiste persoon bij de school te spreken te krijgen. De verantwoordelijkheden binnen de school zijn niet altijd helder, waardoor een gang langs verschillende functionarissen geen uitzondering is. Scholen zouden dus meer moeten investeren in relatiemanagement richting leerbedrijven. Vaste en vooral (beroeps)deskundige functionarissen die op de hoogte zijn van de stage-eisen en het niveau van studenten zijn daarbij een belangrijke succesfactor. Dit verlaagt de drempel om contact op te nemen aanzienlijk. Een ander punt waar scholen in moeten investeren, is de helderheid en uniformiteit van het instrumentarium waarmee de communicatie en afstemming wordt aangestuurd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de helderheid en uniformiteit van formulieren voor stageovereenkomsten of beoordelingen, maar ook om werkboeken en dergelijke. Veel stagebedrijven hebben te maken met studenten van meerdere scholen, die van elkaar verschillen op inhoud en organisatie van de BPV. Nog afgezien van de wenselijkheid van deze verschillen spreekt het voor zich dat een leerbedrijf in dat geval zeker prijs stelt op toegankelijke en deskundige aanspreekpersonen.
Spreiding problemen binnen ESB&I Bovengenoemde probleemgebieden spelen niet overal en in gelijke mate binnen de bedrijfstakgroep. Er zijn grote verschillen in ervaren problematiek en aanpak tussen met name grote en kleine bedrijven. Onder het kopje Verantwoordelijkheden gaven we al aan dat grotere bedrijven en instellingen vaker het initiatief nemen in de afstemming met studenten en scholen rondom matching, inrichting, begeleiding en beoordeling van de BPV. Hier is dan ook sprake van leerbedrijfgericht maatwerk, waar ook de scholen goed mee uit de voeten kunnen. In de paragraaf over Best practices hieronder geven we daarvan enkele concrete voorbeelden. Bij kleinere bedrijven is veelal sprake van een capaciteitsprobleem: het ontbreekt aan voldoende mensuren en/of bekwaamheden om de BPV in overleg met school efficiënt en effectief vorm te geven. Mogelijk zou standaardisering van de afspraken hier uitkomst kunnen bieden. Maar zeker niet in alle gevallen. Met name voor de eerder genoemde brancheoverstijgende beroepsopleidingen (secretarieel, administratief en commercieel) blijft zorgvuldige afstemming tussen bedrijf, student en school noodzakelijk omdat de inzet per
4
bedrijf zo sterk kan variëren. De combinatie van brancheoverstijgende beroepsopleidingen met kleinere leerbedrijven zorgt dan ook voor een accumulatie van problemen in de BPV.
Best practices Voor een zorgvuldige besluitvorming over mogelijke verbeteringen, beschrijven we hieronder een aantal best practices in de bedrijfstakgroep. Bank en verzekeringswezen: ECABO als katalysator In Venlo heeft het kenniscentrum ECABO het voortouw genomen in de samenwerking tussen een beperkte groep leerbedrijven en een ROC. De samenwerking is vastgelegd in een convenant met afspraken over sollicitatie, begeleiding en beoordeling ten behoeve van de BPV. Behalve op de afspraken omtrent de BPV hebben de leerbedrijven ook invloed gekregen op het lesprogramma en de examinering. Deelnemers geven te kennen dat die invloed het geheim is achter het grote succes van dit project. Ook de bruggenbouwfunctie van ECABO geldt als een belangrijke succesfactor. De ervaringen met dit samenwerkingsverband zijn zo positief dat het betreffende sectiebestuur zich heeft voorgenomen om 10 nieuwe vergelijkbare initiatieven binnen de sectie bank- en verzekeringswezen te ontplooien. ICT: grote bedrijven nemen voortouw Microsoft en Cap Gemini nemen binnen de sector ICT het voortouw in heldere, gestandaardiseerde afspraken met scholen en studenten met betrekking tot de BPV. Samen met het onderwijsveld zijn landelijke afspraken gemaakt over bijvoorbeeld de stagevergoedingen en de werving en aanpak van de stages. De bedrijven constateren dat nu nog te weinig scholen investeren in een systematische structuur waarin afspraken met het bedrijfsleven ten aanzien van stages worden gemaakt en nageleefd. Verder constateert men regionale niveauverschillen tussen (afgestudeerde) studenten. Daarom hebben bedrijven de behoefte om, behalve op de kwalificatiedossiers (het wat), ook op de onderwijsprogramma’s en de examinering (het hoe) invloed te kunnen uitoefenen. Tot welke uitkomsten die intentie precies gaat leiden is nog niet duidelijk, maar het betrokken onderwijsveld en het bedrijfsleven zijn met ondersteuning van ECABO hierover in gesprek. Publieke veiligheid In de branche publieke veiligheid bestaat een nauwe samenwerking tussen ECABO, ROC’s en de Belangenvereniging stadstoezicht. Dat heeft geleid tot passende kwalificatiedossiers, gezamenlijk onderwijs en zelfs een eigen exameninstelling (ExTH). In deze samenwerking is de BPV vanaf de start meegenomen. Er is bovendien met ECABO een speciale leergang voor praktijkopleiders ontwikkeld die door ECABO wordt georganiseerd en druk bezocht wordt. Scholen gebruiken hetzelfde materiaal en de programma’s verschillen alleen op details. Orde en veiligheid (defensie) Defensie is van meet af aan betrokken bij onderwijsvernieuwing (o.a. de opleiding Veiligheid en Vakmanschap) en 2010 staat in het teken van de verbetering van de BPV. Men werkt aan een beleidsdocument waarin de organisatie van de BPV geregeld gaat worden: algemene afspraken tussen werkvloer, scholen en meerdere kenniscentra, vanwege de grote spreiding van functies binnen de krijgsmachtonderdelen. Aansluitend op dit beleid werkt men in overleg met scholen en kenniscentra aan een handboek, waarin de uitvoering van de BPV gedetailleerd staat beschreven. Een van de uitdagingen is dat hierbij met meerdere kenniscentra (waaronder ECABO) wordt samengewerkt. Zo ontstaat dus een landelijk kader voor de BPV dat sterk gestructureerd is vanuit de behoeften van de defensieorganisatie en de kwalificatie-eisen. De scholen die reeds betrokken zijn, geven aan dat ze de helderheid vanuit het leerbedrijf als prettig ervaren. Andere scholen in Nederland krijgen de gelegenheid om zich aan het handboek te committeren.
5
Beveiliging Deze sector kent een sterke regie vanuit de branche. Leerbedrijven, scholen, Ministerie van Justitie, ECABO en de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties (SVPB) hebben samen op basis van de wettelijke kaders een opleidingsmodel opgesteld. Dit geldt inmiddels als voorbeeld voor andere sectoren. Aansluitend op het opleidingsmodel is een verplicht praktijkwerkboek ontwikkeld voor de BPV. Om recht te doen aan de variëteit aan leerbedrijven zijn hiervan inmiddels 6 door de samenwerkingspartners gedragen varianten beschikbaar. Het kenniscentrum ECABO heeft bij dit alles een controlerende en faciliterende rol. In deze branche is voorts sprake van verplichte scholing van praktijkbegeleiders en een landelijke examinering van studenten.
Conclusies en aanbevelingen Bij onderstaande conclusies en aanbevelingen tekenen we graag aan, dat de BPV in de bedrijfstakgroep ESB&I reeds langere tijd onderwerp van discussie en verbeteringen is. Dat blijkt niet in de laatste plaats uit de geschetste best practices. Bij de invoering van eventuele verbeteringen kan het beste op deze regionale initiatieven worden aangesloten. Invoering van door de branche of de sector opgelegde verbeteringen kunnen de groei en navolging van deze, deels nog prille, goede voorbeelden doorkruisen.
Eendimensionale, sectorale aanpak lost problemen niet op De resultaten van het onderzoek binnen de bedrijfstak ESB&I tonen een gemengd beeld: er zijn verschillende probleemgebieden en die doen zich niet gelijkmatig gespreid over de bedrijfstakgroep voor. Een gedifferentieerde aanpak met meerdere interventies lijkt daarom voor de hand te liggen. De algemene conclusie is dat de invoering van uniforme sectorale voorschriften (gebaseerd op het BPV-protocol) de problemen niet zal kunnen oplossen. Een dergelijke aanpak is bijvoorbeeld te ongedifferentieerd om bij de BPV voor niet branchespecifieke beroepsprofielen als secretarieel, administratief en commercieel soelaas te bieden; te meer daar de BPV voor deze profielen met name binnen kleinere, onderling zeer verschillende leerbedrijven plaatsvindt. Sectoraal-regionale afspraken zal bovendien de beschreven best practices binnen bepaalde branches doorkruisen of daarbij althans nauwelijks meerwaarde bieden.
Communicatie en afstemming moeten beter: de BPV-brug Communicatie en afstemming rondom de BPV is succesfactor nummer één. Veel problemen in de BPV zijn terug te voeren op gebrekkige communicatie en afstemming tussen scholen en leerbedrijven. Er is behoefte aan het slaan van stevige “BPV-bruggen”, met name tussen scholen en leerbedrijven uit het MKB. Hierbij dienen dan wel heldere (regionale) kaders voor de BPV te worden afgesproken die de uniformiteit en continuïteit van de stagebegeleiding bevorderen. Daarbinnen kunnen ROC’s dan maatwerk aan leerbedrijven leveren. Onderstaande figuur toont de verschillende aspecten van een BPV-brug, zoals die uit de gesprekken met de sectiebesturen en adviescommissies bedrijfsleven naar voren kwamen.
6
De BPV-brug
Stimulering en ondersteuning vanuit ECABO
Communicatie en afstemming t.a.v. BPV-taken Leerbedrijf -
-
Erkenning leerbedrijf Capaciteit (mensuren en bekwaamheid) Beleid t.a.v. BPV/stages
School -
Kennis van en invloed op opleidingsprogramma
Relatiemanagement Structurele organisatie BPV Heldere, zoveel mogelijk uniforme instrumenten
Kennis van en invloed op examenprofiel Kennis van en invloed op kwalificatiedossier
Met name leerbedrijven in het MKB verwachten dat de scholen het voortouw nemen in de communicatie. Adequaat relatiemanagement vanuit de school en helderheid omtrent de aanpak en de instrumenten vanuit de school blijken belangrijke succesfactoren. Voorts is het belangrijk dat leerbedrijven invloed kunnen uitoefenen op de inhoud en de opzet van de BPV. In de praktijk blijkt dat niet los te kunnen worden gezien van invloed op het opleidingsprogramma en de examinering. Uit de gesprekken blijkt ten slotte de stimulerende en ondersteunende rol van kenniscentrum ECABO als doorslaggevende factor voor een succesvolle brug tussen school en leerbedrijf. In meerdere best practices waar zij zich als stimulator en ondersteuner opwerpt, komen BPVbruggen gemakkelijker tot stand en lijken ze ook steviger.
Aanbevelingen Tot slot van deze rapportage doen wij nog een aantal suggesties voor vervolgstappen. Scholen: o investeren in structurele organisatie van BPV (inclusief helder en zoveel mogelijk uniform instrumentarium); o investeren in communicatie en afstemming met (ook de kleinere) bedrijven (relatiemanagement); o investeren in ondersteuning van BPV binnen kleinere bedrijven. Leerbedrijven: o investeren in communicatie en afstemming met scholen o investeren in tijd en bekwaamheid praktijkbegeleiders ECABO zou nog stringenter vorm kunnen geven aan haar wettelijke rol van bruggenbouwer tussen leerbedrijven en scholen door het opzetten en onderhouden van regionale samenwerkingsverbanden nog meer dan nu te stimuleren en te ondersteunen, inclusief (dwingende) regionale convenanten. Daarbij lijken regionale en qua aantal deelnemende scholen en leerbedrijven beperkte projecten het meest levensvatbaar (olievlekscenario in plaats van brede, sectorale aanpak).
7
Bijlagen 1. Deelnemers aan gespreksronden ACB Commercieel Vergadering 5-11-2009 Randstad Amersfoort
Mw.
P.
Hulkenberg
Nederlands Instituut voor Marketing
Dhr.
B.
Seijnder
Pragma
Dhr.
H.
Cobelens
Deltion College Saxion Hogescholen, Academie Bedrijfskunde en Ondernemen Vereniging van organisatoren voor Evenementen, Concerten en Theateractiviteiten
Dhr.
G.
Veldthuis
Mw.
P.M.J.
Manders
J.
Brands
Unamic/HCN
Mw.
S.
Snoek
CRM Association NL
Dhr.
G.
Struijf
Christelijke Hogeschool Windesheim, communicatie
Dhr.
F.W.
Dillingh
Roland de Haas Consult BV
Dhr.
Dhr.
drs.
drs.
R.J.
de
Haas
ROC Eindhoven, school voor Economie & Administratie Mw.
H.H.M.
de
Haas
DDMA
Mw.
M.
Rutten
Vereniging Contactcenters Nederland
Mw.
A.
Hulsenboom
Platform Innovatie in Marketing (PIM)
Dhr.
H.
Molenaar
ROC Nova College
Dhr.
A.H.J.M.
Paffen
Hogeschool Inholland
Dhr.
L.
Sales Management Association
Dhr.
M.M.
FNV Bondgenoten Regiokantoor Rotterdam
Dhr.
W.P.
de van
de
Bruin Dinaux Ruijter
ACB Financiele Beroepen Vergadering 24-11-2009 Hogeschool INHOLLAND Haarlem PABO
Mw.
M.
Bridge Consulting Group
Dhr.
P.G.E.M.
ROC Aventus (Sector Economie )
Dhr.
J.P.
van
Ommen
ROC Nova College
Dhr.
T.J.
van
Vastenhoven
NOvAA
Dhr.
J.A.
Buijs
B+P Belastingadviseurs
Dhr.
A.
Blom
TNT Post HR SSC
Dhr.
A.A.
ROC Horizon College sector Economie Rabobank Nederland CRG - Financiële Administratie Lokale Banken
Dhr.
C.
Dhr.
Administratie en adviesbureau De Witte
Mw.
W.
de
Witte
Vereniging Nederlandse Salarisadministrateurs
Dhr.
E.
de
Koster
drs.
Haselen Smeets
de
Bie Sietsema
H.J.M.
Menting
ACB ICT Vergadering 16-12-2009 CA ICT
Dhr.
drs.
L.
VOI
Dhr.
ing.
D.
v.d.
Mark
EXIN
Dhr.
J.P.
van
Nieuwstadt
ING OIB
Dhr.
C.H.
Marsman
J.A.
Frederik
O.P.
Vollinga
NGI: Platform voor ICT-professionals
Dhr.
Provincie Noord-Brabant
Dhr.
8
mr.
Spaninks
J. van Dommelen Elektrotechniek BV
Dhr.
J.
van
HBO-I stichting
Mw.
J.
Jansen
Microsoft
Dhr.
M.J.
Vermeulen
Graafschap College Sector Techniek & Informatica NLCW Branchevereniging Nederlandse Computer Winkels
Dhr.
H.
Brink
Dhr.
S.
Vale
Fox-IT b.v.
Dhr.
R.
CIO Platform Nederland
Dhr.
K.
van
Dommelen
Diemen Buis
Capgemini Business Application Services B.V.
Dhr.
H.
Nieuwenhuis
Koning & Hartman
Dhr.
R.
Wildschut
ROC Flevoland
Mw.
J.C.A.
Buitenwerf
ACB IDV Vergadering 11-12-2009 Saxion Hogescholen, Afd. IC ROC van Twente, MBO College voor Management & Organisatie, ICT
Dhr.
J.H.
v.d.
Mw.
G.
Schonewille
Werkgeversvereniging Openbare Bibliotheken
Dhr.
P.
Busker
Gelders archief
Dhr.
dr.
F.
GO Opleidingen
Dhr.
dr.
T.J.
Verbeij
Netwerk voor Bedrijfsmatig Archiveren
Mw.
S.
Peters-Ajoeb
Vereniging SOD
Dhr.
G.J.J.
Altena
SOD-opleidingen
Dhr.
C.
Molmans
Netwerk voor Bedrijfsmatig Archiveren
Dhr.
R.P.
ROC Nova College Hoofddorp
Dhr.
H.
Bemelmans
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Mw.
H.
Lamchachti
JUPECA
Mw.
Bolscher van der Brug Huzink
Dhr.
Sociale Verzekeringsbank Utrecht Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders
van
de
Pas
Kan
Jong
ACB JUR Vergadering 11-02-2010
E.
Smit-Groot
R.J.
Huzink
Dhr.
J.
Verberne
Dhr.
J.K.M.
Vissers
Adecco Nederland Support B.V / eigen personeel
Dhr.
R.
Verheul
ROC van Amsterdam, Gooi en Vechtstreek
Dhr.
L.J.
Visscher
Point
Mw.
M.D.
Hilhorst
Belastingdienst CKC
Dhr.
B.R.P.
Sonneville
mr.
Hogeschool Utrecht FAC Maatschappij & Recht
Dhr.
WIN Nederland
Dhr.
mr.
W.
Prins
Divosa
Mw.
G.
Jongma
ROC Midden Nederland - locatie Amerikalaan
Dhr.
K.R.
Hölscher
Scherrenberg Makelaardij B.V. (NVM)
Dhr.
J.J.M.W.
Scherrenberg
NVP
Dhr.
J.
Kerremans
Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB)
Dhr.
R.
Rijn IJssel, Zorg & Welzijn
Dhr.
drs.
Algemene Bond Uitzendondernemingen
Dhr.
drs.
J.H.
Koops
UWV
Dhr.
K.
Verwei
Dhr.
J.
Brederveld
drs.
H.J.L.M.
R.
v.d.
van
Luytgaarden
Troost Koekkoek
ACB Publieke Veiligheid Vergadering 26-11-09 Gemeente Rotterdam-Stadstoezicht
9
Ministerie van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties afd. beveiliging Dhr. Gemeente Almere, Stafdienst Bestuurszaken, afd. Kabinet team OOV Mw.
B.
Spijker
W.K.
Viel
Gemeente Den Bosch
Dhr.
J.
Peters
Gemeente Oss
Dhr.
P.
Pielaat
ROC Leiden unit EAO / Handel / Orde en Veiligheid
Dhr.
C.
Bierens
Ministerie van justitie Dir. Rechtsbestel
Mw.
E.A.
Coolman
Landelijke Vereniging Belangengroep Stadstoezicht
Dhr.
Th.
v.d. v.d.
Berk
Zadkine College, Alexanderlaan
Mw.
Y.
Vexpan
Dhr.
E.
Bos
Steenhoven
Politie Onderwijsraad
Dhr.
drs.
H.
Huisjes
Politieacademie
Dhr.
dr.
J.B.A.
Prins
ACB SECR Vergadering 26-11-09 Manpower Uitzendbureau Diemen
Mw.
J.
Oomen
ROC Mondriaan Economie
Dhr.
N.A.M.
Hemelaar
Nederlandse Vereniging van Directiesecretaressen
Mw.
Th.J.
Houtschild-Roks
FNV Bondgenoten Hoofdkantoor
Dhr.
G.M.A.
Hardeveld
StarJob the secretary network Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
Mw.
T.
Hogewoning
Mw.
H.J.W.
v. 't
Woudt
Deltion College Economisch Administratief
Dhr.
J.
de
Graaf
Secretary Plus
Mw.
B.
Dullaart
Schoevers Opleidingen
Mw.
C.E.C.
Calis-Peters
SB Defensie Vergadering 17-12-09 Lgen. Knoopkazerne, Staf Opleidings- en Train.commando, Afd. Beleid & Planning
Mw.
drs.
M.
v.d.
Venn
CLSK/DP+O/APOO
Dhr.
Lt.Kol. M.A.
Ministerie van Defensie
Dhr.
B.B.
van
Gameren
Koninklijke Landmacht Staf Commando Opleidingen
Dhr.
C.A.J.
ten
Anscher
ROC Friese Poort Bedrijfsopleidingen
Mw.
H.A.
ROC Midden Nederland
Dhr.
M.
ROC van Amsterdam BPV en Algemeen
Dhr.
J.M.H.
Rondeel
Koninklijke Marine/Bureau Stageondersteuning
Mw.
M.
Plessius
OC KMAR, KW III Kazerne
Dhr.
P.T.J.
Bakker
Algemene Federatie van Militair Personeel
Dhr.
W.
De Unie (UniePlaza)
Dhr.
M.
Hoelscher
MPL Beveiligingsdiensten B.V.
Dhr.
H.
Bottema
Schiphol College
Dhr.
E.
Strik
CNV Dienstenbond Hoofdkantoor
Dhr.
A.
Kasper
Trigion Beveiliging B.V.
Dhr.
B.
Mustafa
SOBB
Dhr.
T.
Blom
ROC Friese Poort
Dhr.
H.
Zadkine College, Alexanderlaan
Mw.
Y.
FNV Bondgenoten Hoofdkantoor
Mw.
Y.
Reus
Securitas
Dhr.
T.
Uittenbogaard
Kol.
drs.
Arens
Windig-Kool v.d.
v.d.
Pijl
Burg
SB Beveiliging Vergadering 08-10-09
10
Weerstra v.d.
Steenhoven
Minerva Opleidingsgroep
Mw.
V.
GerritsenWessels
Security College BV
Dhr.
J.F.
Verdonk
De Unie (UniePlaza)
Dhr.
R.
Schuurman
Watson Wyatt B.V.
Mw.
S.J.M.
The
BAE Groep
Dhr.
Verbond van Verzekeraars
Mw.
SB Banken en Verzekeringen Vergadering 05-11-09 drs.
A.A.P. drs.
v.d.
L.
Wiel Hoomans
ROC van Amsterdam BPV en Algemeen
Dhr.
J.M.H.
Deltion College Economisch Administratief
Dhr.
J.
de
Graaf
Koning Willem 1 College, Finance Banking & Insurance Nederlands Instituut voor het Bank-, Verzekerings- en Effectenbedrijf
Dhr.
A.W.L.
v.d.
Tillart
Dhr.
D.
van
Velzen
IJsselborg Makelaardij en Prenger Assurantiën
Dhr.
ROC Horizon College sector Economie
Dhr.
A.R.
ID College Bestuursbureau
Dhr.
R.
11
drs.
Rondeel
B.J.
Prenger van
Leeuwen Everaars
2. Geautoriseerde verslagen sectiebesturen en adviescommissies bedrijfsleven Verslag BPV-protocol Defensie Voorzitter heet de heer Spaans (mbo-raad) en de heer Grummer (ECABO) De heer Spaans stelt zich voor en bedankt SB voor de mogelijkheid voor dit interview. De heer Spaans is senior adviseur bij de MBO-raad voor ESB&I en voert met alle sectiebesturen en ACB’s binnen de sector deze gesprekken / interviews. De dossiers examinering en BPV eisen veel maatschappelijke en politieke aandacht. Voor zowel de PBV als de examinering wordt bekeken of profielen/of protocollen de kwaliteit doen verhogen. Over de BPV zijn vanuit de werkgeversorganisaties veel negatieve geluiden geuit (matching, begeleidingen etc.). Werkgevers vinden dat onderwijsinstellingen dit niet goed regelen. De MBO-raad is van mening dat dit genuanceerder ligt en meerdere partijen hiervoor verantwoordelijk zijn. Is centralisering een oplossing voor de problemen in de BPV? In het voorjaar van 2010 is hierover een nieuw bestuurlijk overleg gepland. Eerst wordt in alle branches (zoals de Btg ESB&I) door de MBO Raad een inventarisatie (gesprekken over aanpak) uitgevoerd. De centrale vraag hierbij is: “hoe is de BPV geregeld (samenwerking)en wat moet er gebeuren voor verbetering?”. De rapportage van deze gesprekken komt in febr.2010. Deze rapportage bestaat uit een centraal verslag aangevuld met best practices. Het SB krijgt deze rapportage ook en kan hierop reageren. De voorzitter geeft aan dat de timing van dit gesprek goed is omdat binnen het domein Defensie men bezig is met onderwijsvernieuwing (o.a. voor de nieuwe opleiding Veiligheid en Vakmanschap). Nadeel hiervan is dat nog niet alles is uitgewerkt en het weinig toevoegt om voornamelijk te spreken vanuit de oude opleiding; 2010 staat in het kader van verbetering van de BPV. Binnen de sector orde en veiligheid (domein Defensie) is de BPV (voor nieuwe opleiding) als volgt geregeld: •
Men moet Defensie beschouwen als een sector. Er is immers sprake van verschillende krijgsmachtsdelen die veel verschillende functies aanbieden. • Er zijn weinig regionale verschillen. Deze verschillen zijn in andere branches groter. Bij bijvoorbeeld bank en verzekeringswezen worden regionale contracten afgesloten. • Defensie ontwikkelt een beleidsdocument met enkele centrale vragen staan rond de organisatie van de BPV in de diverse Defensie onderdelen. Per krijgsmachtsdeel komt er een stagebank. In beleidstuk staan de algemene afspraken tussen de werkvloer (per krijgsmachtsdeel), de scholen en de verschillende kenniscentra . • Onder het beleidsstuk komt een uitvoeringsplan/handboek. Dit is het BPV protocol voor deze sector. Dit handboek gaat verder dan het BPV protocol. Dit handboek wordt samengesteld in goed overleg met de scholen en de kenniscentra. Hierdoor is er draagvlak bij alle partijen. Verder uitwerking: •
Het HDP is binnen de beleidskaders centrale (zoveel mogelijk )afspraken aan het maken met 6/7 verschillende kenniscentra over de BPV. Binnen het nieuwe KD Veiligheid & Vakmanschap moeten er over de BPV Veiligheid afspraken gemaakt worden met ECABO en voor Vakmanschap moeten hierover afspraken gemaakt worden met ECABO (militaire vakmanschap) en andere kenniscentra (techniek/logistiek). Dit is geen incidentele, maar een structurele koppeling. Dit is een uitdaging. Er wordt uitgezocht wat de kenniscentra bindt en wat de kenniscentra weer
12
•
• •
•
•
•
scheidt. De kenniscentra moeten de gemaakte afspraken aan de achterban kunnen verkopen. Het handboek is ook geschikt voor de ROC’s. In 2010-2011 kunnen 31 ROC’S starten met Veiligheid & Vakmanschap (BPV-plaatsen gegarandeerd). De formalisatie is nog niet geheel rond. In het handboek komen worden zaken beschreven als:wat doen we met reizen? Reizen de leerlingen zelf (met OV) of wordt vervoer verzorgd? Reiskostenvergoeding? Stagevergoeding? Hoe stagevergoeding uitbetalen? Wat de doen als iemand zwaargewond raakt? Om dit handboek op te stellen wordt het “hele BPV-filmpje afgedraaid en uitgevoerd (wat kunnen we tegenkomen, noodzakelijke voorwaarden, wanneer moet een ll wat doen)”. Een aantal zaken/situaties wordt verder uitgewerkt in het handboek en een aantal niet, maar door het opstellen van het handboek is men zich ervan bewust dat situaties zich kunnen voordoen. De branche stelt het BPV handboek op, vervolgens wordt met ROC’s gesproken of zij zich er in kunnen vinden. Als dit niet het geval is wordt uitgezocht waar het probleem ligt. Voor de BPV geldt dat er sprake is van een landelijk programma. Hierdoor zijn er weinig mogelijkheden voor regionale verschillen. Er zijn wel mogelijkheden voor regionale verschillen met name in de aanpalende opleidingen (techniek en logistiek in combinatie met veiligheid en vakmanschap), maar moet goed uitgezocht worden. De vraag is niet of een school bijvoorbeeld gaat zwemmen in de BPV, maar wanneer een school gaat De scholen geven aan dat deze werkwijze een prettige manier van opleiden is. Er zijn weinig werkgevers/branches die eisen stellen wat betreft kennisniveau van leerling wanneer hij BPV gaat lopen. Kanttekening hierbij is dat een leerling o.a. door de indeling van de BPV (Blok BPV, blok is 4 weken waarvan 1 week BPV) niet kan versnellen. Een goede leerling krijgt wel meer diepgang/kwaliteit (bijv.leiderschap en specialisatie) aangeboden, maar kan niet sneller door de BPV heen. De branche vult aan dat dit straks wel mogelijk wordt bij vaktechnische BPV (want dan verdwijnt massaliteit en er komt een verbeterslag). Verder kan de BPV voor het aanleren van Skills en Drills echt niet sneller. Beoordeling BPV. Het is nog nooit voorgekomen dat de school zegt dat er sprake is van een goede ll en Defensie zegt van niet. De school en de branche beoordelen een ll gezamenlijk. Bij (herhaalde) onvoldoende beoordeling van BPV gaan school en branche met elkaar in gesprek over de ll. De onvoldoende beoordeling komt in het portofolio. Als een ll de toegang tot BPV wordt ontzegd (wangedrag, drugs etc.) dan is het dringende advies aan de school om de ll van de opleiding te verwijderen. Deze ll kan immers geen BPV meer lopen en hierdoor geen diploma meer halen. Tussenoplossing (voor verwijderen, slechte resultaten) is dat de ll voortaan BPV loopt op andere eenheid.
Het gesprek wordt afgerond. De heer Spaans geeft aan dat hij alle noodzakelijke informatie heeft gekregen. De voorzitter geeft aan dat hij, als er toch informatie ontbreekt, altijd bereid is een aanvullend gesprek te regelen.
13
Verslag BPV-protocol Sectiebestuur Beveiliging De beveiligingsbranche heeft veel geregeld rondom de opleidingen. In 1999 is een onderwijsmodel opgezet met een rolverdeling tussen alle partijen: leerbedrijven, Justitie, ECABO, SVPB, onderwijs. Bij de start waren er grote verschillen tussen bedrijfscultuur en onderwijscultuur. Daar is bij het, neerzetten van het model al rekening mee gehouden; ieder doet waar hij goed in is. Er is inmiddels een goede modus gevonden en de beveiligingsopleidingen zijn een voorbeeld geworden voor het beroepsonderwijs. De crux zit in de regie die de branche heeft, gesteund door regelgeving van Justitie. Een vergelijkbare situatie vind je bij de Bovag en Innovam. Het model is opgezet met Justitie. Er is gebrainstormd met ambtenaren van het ministerie. Daarnaast is er bij de leerbedrijven het besef dat het beter kan en de SOBB (opleidingsfonds) neemt initiatieven om te werken aan kwaliteitsverbetering. Afspraken zijn vastgelegd in de CAO. In de regelgeving is vastgelegd dat er verplichte examens zijn en dat er kwaliteitsbevorderende dienstverlening is, KBD. Zie voor een beschrijving van het model de regelgeving van Justitie vastgelegd in de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De KBD is qua uitvoering neergelegd bij ECABO. ECABO-adviseurs bezoeken de leerbedrijven en gaan verder dan de wettelijke taken van het kenniscentrum. Ze adviseren, controleren en motiveren. Controleren gebeurt deels op punten genoemd in de Rpbr, deels op aspecten van de CAO. Alle leerbedrijven dragen een bedrag af voor iedere aspirant-beveiliger die zij opleiden. Het opleidingsfonds SOBB stelt ieder jaar de prioriteiten voor de KBD en bekostigt. Een andere manier waarop gestuurd wordt op kwaliteit is het verplichte praktijkwerkboek. Daar zijn inmiddels 6 varianten van zodat een leerbedrijf het boek kan kiezen dat het beste bij de werkzaamheden past die een aspirant gaat uitvoeren. De bedrijfstak heeft ervoor gekozen om met twee scholen een convenant te sluiten waarin staat dat er iedere week gestart kan worden met de opleiding Beveiliger. Met die scholen is drie keer per jaar overleg en wordt er bijgestuurd. Met meer scholen overleggen werkt niet. Terug naar de opleiding in het algemeen. Er zijn geen afspraken over het aantal begeleidingsmomenten tussen onderwijsinstelling en leerbedrijf. Uit onderzoek blijkt dat beide partijen tevreden zijn, er heeft een enorme kwaliteitsverbetering plaatsgevonden. En er blijft ruimte voor onderwijsinstellingen om zich te profileren. Wat betreft matching: de helft van de deelnemers doet BBL en die zijn dus al aangenomen door een bedrijf. Daar is geen probleem. Bij de jeugdigen die de BOL-leerweg volgen is nog wel ruimte voor verbetering. Aan de ene kant leidt een school op voor een branche, aan de andere kant heeft een school de maatschappelijke plicht tot het opleiden naar een startkwalificatie. Bedrijven vinden niet alle BOL-deelnemers geschikt, maar die jongeren willen wel graag de opleiding volgen. Daarnaast zien sommige roc's de beveiliging als een gat in de markt met het idee ' dat je ze wel kwijtraakt'. Sommige bedrijven werken daarom alleen met particuliere opleiders. Wat betreft BOL-deelnemers zou het een idee zijn om bedrijven te betrekken bij de selectie. De jongeren van 16 zijn een aparte groep, voor hen is het heel moeilijk een bpv-plaats te vinden. Het werk vraagt levenservaring die de meesten nog niet hebben en de jongeren mogen nog geen nachtdiensten draaien. Veel roc's hebben daarom een bedrijfsbeveiligingsdienst opgericht waarin de deelnemers bpv kunnen doen. De mate van authenticiteit van deze leerbedrijven varieert sterk tussen roc's. De branche zag liever dat er
14
arbeidsmarktrelevant werd opgeleid maar realiseert zich ook dat het voor roc's moeilijk is geheel mee te gaan met de dynamiek van die arbeidsmarkt. Daarnaast is er voor de jongeren de BOL-dispensatieregeling. Hierin is geregeld dat onder voorwaarden afgeweken mag worden van de verplichting om aspiranten die bpv doen bij een leerbedrijf dat onder de CAO valt (en dat zijn alle particuliere beveiligingsbedrijven) een arbeidsovereenkomst te geven en volgens CAO te betalen. Een van de voorwaarden is dat deelnemers alleen boven de sterkte mogen worden ingezet en 1 op 1 begeleiding moeten krijgen. Rol ECABO: opleiders wijzen op de vraag van de markt en het bedrijfsleven erop dat opleiders soms niet anders kunnen dan opleiden middels een schoolbeveiligingsdienst. Scholen die verantwoord opleiden leveren leerlingen af die kunnen instromen in de branche. Verschil tussen BOL-stages en BBL-stages? Bij bedrijven is meestal geen verschil, als ze eenmaal bpv doen hebben beide type leerlingen een arbeidsovereenkomst. Soms werd er misbruik gemaakt van leerlingen. Daarom is nu bij CAO geregeld dat alle leerlingen een arbeidsovereenkomst moeten hebben en betaald moeten worden volgens CAO. Het initiatief daartoe lag bij de bedrijven. Het bleek nodig om een gezagsrelatie te hebben met de leerling en dat bereik je met een arbeidsovereenkomst. Voor leerlingen zonder arbeidsovereenkomst is er de eerder beschreven BOL-dispensatieregeling. Ondanks alle maatregelen constateren de vakbonden toch nog misstanden. Beoordelen in de bpv Het beoordelen is behoordelijk vastgelegd: • standaard praktijkwerkboek • verplichte scholing praktijkopleiders • landelijke examinering Landelijke gremia De beveiligingssector is uitgenodigd om de sector te vertegenwoordigen binnen VNO/NCW. Gezien het feit dat deze organisatie kritisch staat tegenover de bpv, zou het wellicht een goed idee zijn om een positief geluid te laten horen over dit onderwerp. Verder wordt er continu over dit onderwerp gesproken in de vaste Kamercommissie van de Tweede Kamer. De heer Uittenbogaard zal hierover overleggen met dhr. Wolf. De heer Spaans sluit dit agendapunt door te zeggen dat de MBO Raad op zoek is naar best practices voor het congres van maart.
15
Verslag Financiële Beroepen De heer Spaans leidt kort in met de aanleiding van dit agendapunt (zie de eerder verstuurde bijlagen). De heer Spaans is senior-beleidsadviseur van de Mbo-Raad. Hij wil allereerst weten of er sprake is van een branche? De heer De Bie (TPG Post): de bedrijfsadministrateurs, controllers en een deel van de salarisadministrateurs zijn beroepsgroepen. De accountancy- en administratiekantoren zijn zowel een branche als beroepsgroep. Er ontstaat een open gesprek met de volgende statements: De heer De Bie: De begeleiding van niveau 2-leerlingen door de school is in de regel beter dan voor niveau 3 en niveau 4-leerlingen. Hij baseert zich op de ervaringen bij zijn Financial shared service center van TPG Post. Hij heeft bij tien managers gevalueerd: wat is ons belang bij de BPV? O.a. de verlenging naar bijv. vakantiewerk en goedkope krachten (zeker in crisistijd). Hij is over het algemeen tevreden met de beroepsvaardigheden. Zij zien als hun rol om de leerlingen te trainen op competenties en om ze wegwijs te maken in een werkomgeving. Mevrouw de Witte (NOAB): Binnen de NOAB zijn er veel kleinere kantoren. Grotere kantoren hebben meestal niveau 4 stagiairs. Meestal is er een medewerker vrijgesteld voor begeleiding. Ze zijn redelijk tevreden over de kwaliteit van de stagiairs. De communicatie vanuit de school is echter onvoldoende. De kantoren weten niet of de stage-inhoud matcht met de opleiding. Ervaren BPV-begeleiders weten wel wat ze willen met een stagiair en zien dat weer niet als een probleem. Mevrouw Steinmetz (regiomanager BPV ECABO) onderkent dat er een grote variëteit is aan opdrachten en begeleidingsinstrumenten en dat de communicatie van scholen naar leerbedrijven in het algemeen te kort schiet (Noord-Holland). De heer Buijs (NOvAA) signaleert dat de aansluiting tussen mbo en administratiekantoren kleiner is, omdat daar veel oud-mbo’ers werken. Dit heeft een positief effect op de uitvoering van de BPV. Bij grotere administratie- en accountantskantoren kan die afstand wat groter zijn. De heer Menting (FFF): de school bepaalt de inhoud van de BPV (is ervaring bij de Rabobank). Bedrijven willen daar iets meer in mee kunnen sturen. De heren Sietsema en Van Ommen (beiden BtG-ESB&I) willen weten of bedrijven dat wensen per deelnemer en of er zwaar aan wordt getild? De heer Menting: Het gaat om accenten en de wens voor meer flexibiliteit. En het is geen zwaar punt, maar het is een gemiste kans. De heer Streumer stipt enkele ondersteunende activiteiten aan om de kwaliteit van de BPV te verbeteren: Er zijn drie lokale regionale BPV-verbanden met leerbedrijven, onderwijsinstellingen en ECABO voor Financiële beroepen. De heer Dorsemagen voegt toe dat er voor Financiële beroepen nog twee trajecten werkgerelateerd beoordelen (WGB= i.s.m. lokale bedrijven vaststellen van een stagebeoordelingsinstrument) in Noord-Brabant en Amsterdam. De heer Buijs vraagt wat de onderwijsinstellingen doen aan relatiebeheer richting bedrijven? Hij is van mening dat docenten meer het bedrijfsleven in zouden moeten gaan. De heer Van Vastenhoven (Btg ESB&I): Wij doen daar een hoop aan met speciale avonden, maar bedrijven laten het daar vaak afweten. De heer Sietsema (BtG ESB&I) het Horizoncollege heeft een eigen adviescommissie bedrijfsleven onderwijs en ook beoordelaars voor de proeve van bekwaamheid uit bedrijfsleven. Loopt goed. Sterke punten: goed programma en goede catering.
16
De heer Van Ommen: Op ROC Aventus zijn de volgende initiatieven ontplooid om de samenwerking met het bedrijfsleven te verbeteren: 1. Administratief leerbedrijf heeft stuurgroep uit bedrijfsleven (actieve rol). 2. Mastersproject: netwerk opzetten met ervaren beroepsbeoefenaren waar leerlingen naar kunnen bellen en ze verzorgen gastlessen. Succesfactor: enthousiasme over eigen beroep en dat willen delen en het activeren van leerlingen. Hij heeft ook mindere ervaringen met de samenwerking met het bedrijfsleven, daarom is de aanpak veranderd. 3. Bedrijven beoordelen mee met praktijkexamens (loopt ook goed). De heer De Bie bevestigt dat je vooral de lol, het vakmanschap en betrokkenheid moet zien te stimuleren. De heer Buijs benadrukt dat een goede start van de stage met bedrijf, leerling en school (driehoek) cruciaal is. Niet alleen voor de stage, maar ook voor andere zaken. Hij vindt dat dat in het algemeen beter kan. De heer Spaans concludeert dat er dus meer geïnvesteerd moet worden in vaste relaties met (leer)bedrijven. Dit zal hij opnemen in het protocol. De heer Van Ommen benadrukt bij onderwijsinstellingen veel kunnen doen met bijvoorbeeld partnernetwerken in de regio, maar dat ze dat niet kunnen doen voor alle bedrijven. De heer Dorsemagen (ECABO) benadrukt belang van begeleiding door vakdocenten. De ervaring leert dat dat goed is voor de relatie met het bedrijf en voor de kwaliteit en de inhoud van de stage. Extra rendement valt ook te behalen door vaste begeleiders te koppelen aan hetzelfde leerbedrijf. De heer Streumer pleit voor het vastleggen van indicatie wat 1e jaars leerlingen en eindejaars leerlingen kunnen doen in BPV. Het beroep is namelijk behoorlijk gestructureerd. De deelnemers uit de onderwijsinstellingen zien dat minder zitten, omdat ze in willen spelen op flexibele leerroutes. De heer Sietsema voegt daar aan toe dat de school wel de afspraken moeten nakomen die ze in de organisatie en met bedrijven maken. Hij bespeurt dat docenten vaak niet voldoende gekwalificeerd zijn om al deze zaken te tackelen. Hij pleit ervoor om niet weer nieuwe afspraken te maken en er een protocol bovenop te leggen. Naar zijn mening zou de BPV stukken verbeteren als onderwijsinstellingen gewoon de eigen afspraken en intenties nakomen die al staan in de jaarplannen en andere stukken (gebeurt nu onvoldoende). De heer de Bie: De sleutel ligt bij wat extra’s. Geef leerlingen wat extra’s mee als bagage en laat andere leerlingen nieuwe leerlingen begeleiden en motiveren. Enthousiasme is belangrijker dan weer een protocol. Concluderend: De heer Van Ommen: De school moet veel meer communiceren met bedrijf en v.v. (conform protocol). Voorkom het elkaar de schuld geven. De heren Spaans, Van Ommen en Sietsema: Energie en contacten zijn ’t belangrijkste en scholen moeten hun (praktische) afspraken gewoon nakomen. De heer Dorsemagen benadrukt het belang van dat onderwijsinstellingen voldoende budget ter beschildering stellen voor BPV-begeleiding. Dit is een randvoorwaarde voor iedere verbetering. En als het belang van de BPV in de opleiding nog meer onderkend wordt, dan zullen er ook meer middelen voor worden vrijgemaakt. De heer Spaans benadrukt dat samenwerking en overtuiging tot uiteindelijke goede resultaten zullen komen.
17
De heer Smeets (Bridge Consulting Group) heeft tot slot nog enige opmerkingen: Hij vindt in het algemeen dat de leerling ‘verloren’ terechtkomt op de stageplek Hij kan praktische vragen niet kwijt bij de onderwijsinstellingen en dat geeft ook twijfel bij de leerlingen. De leerling kan dan ook niet terecht op de school (zowel voor BPV zaken als vakinhoudelijk). De contactmomenten met de school gaan teveel over formaliteiten. Een pluspunt is dat de huidige leerlingen kunnen wel sneller worden ingezet in werkzaamheden. Het minpunt is dat ze minder inzicht hebben en daar lopen ze in vast. Een probleem bij de accountancy zijn de targets voor vast personeel, dit bedreigt de begeleidingstijd. Hij pleit voor een mix van begeleiding door bedrijf en school. Wenst meer begeleiding voor de leerlingen van de school. Hij pleit ook voor meer begeleiding van stagiairs. Is een mooie start voor nieuwe stagiairs. Hij komt alleen naar de school als er iets nieuws te melden valt. Naar zijn mening lopen vakdocenten lopen achter in kennis, nodig eens een vakbeoefenaar uit met wat nieuwtjes die ook interessant zijn voor beroepsbeoefenaren. VB: belastingwetgeving 2010. Hij benadrukt grote verschillen tussen de aanpak van de BPV door de ROC’s in zijn regio. Hij adviseert om de verschillende stageperiodes aansluitend en goed te spreiden. De heer Spaans bedankt de aanwezigen voor de inbreng. Hij nodigt de aanwezigen uit voor het BTG ESB&I congres op 18 en 19 maart a.s. Daar zal ook een interessante scriptie aan bod komen over de BPV. De inbreng van deze adviescommissie zal worden gebundeld met die van de andere adviescommissies en sectiebesturen. De totaalrapportage zal worden aangeboden aan “Den Haag” en deze commissie zal deze rapportage t.z.t. ook ontvangen.
18
Verslag Adviescommissie Bestuur Informatiedienstverlening De heer M. Spaans, senior beleidsadviseur bedrijfstakgroepen en internationalisering, MBO Raad, presenteert het Plan van aanpak BPV-protocol. De IDV-opleidingen maken bij de MBO Raad deel uit van de Bedrijfstakgroep ESB&I, wat staat voor economisch-administratieve beroepen, sociaal-juridische dienstverlening, beveiliging en ICT. Het BPV dossier is een urgent dossier bij de MBO Raad. De discussie wordt gevoerd aan de hand van het document ‘Aanpak en toelichting bespreking BPV-protocol ACB’s en Sectiebesturen’ d.d. 30.10.2009 van de MBO Raad. In het voorjaar verschijnt een uitgebreide rapportage uit alle branches op basis van de vragen die het BPV-protocol betreffen. Alle (13) bedrijfstakgroepen worden bevraagd. De vragen/discussies zijn erop gericht te achterhalen hoe het beeld er per branche uit ziet en waar ruimte is voor verbetering. De uitkomsten worden besproken in kenniskringen, regio-overleggen en in de kerngroep van de MBO Raad. De heer Spaans geeft aan dat het niet de ambitie is met deze gespreksrondes een representatief en valide onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de BPV in onze sector. Daarvoor is één gesprek per branche niet het geschikte instrument. Bovendien verschilt de manier waarop de BPV is geregeld per regio sterk en zal de betrokkenheid van de leden van de commissies bij dit onderwerp variëren. De gesprekken worden echter wel degelijk gezien als een belangrijke start in een kwaliteits-bevorderend en doorlopend traject. Er worden vier hoofdonderwerpen onderscheiden, te weten: verantwoordelijkheden van elke bij BPV betrokken partij; specifieke situatie van de BPV in de betreffende branche; communicatie bedrijfsleven – scholen / beroepenveldcommissies; bespreken van ervaringen met het oogmerk tot verbeteringen te komen. De hoofdvraag is volgens de heer Spaans of er behoefte is aan centrale landelijke afspraken waar de partijen zich aan moeten houden. De heer Spaans ziet dat er binnen de IDV-opleidingen 245 inschrijvingen geteld worden. Hoe is de branche georganiseerd? Hoe is de samenwerking tussen scholen en werkgevers? Reactie van de ACB-leden: De IDV-deelnemers volgen met name de BeroepsBegeleidende Leerweg (BBL). Deze deelnemers hebben al een werkgever. Er zijn bijna geen leerlingen van de BeroepsOpleidende Leerweg (BOL) en er is daarom bij enkele ROC’s twijfel over de voortzetting van BOLopleidingen in deze branche. De opleidingen leiden met name op voor de beroepen van bibliotheekmedewerker en informatieverzorger. Deze laatste kent twee varianten, te weten een documentaire informatieverzorger binnen de overheid/semi-overheid en een informatieverzorger die in het commerciële bedrijfsleven werkzaam is. Er volgt een discussie of werkgevers de gelegenheid geven aan hun werknemers tot het kunnen uitvoeren op de werkplek van de beroepspraktijkvorming. Men moet in de gelegenheid zijn om relevante praktijkopdrachten uit te voeren, die wel qua inhoud en niveau overeenstemmen met de werkelijke taken zoals deze op de werkvloer worden uitgevoerd. In de openbare bibliotheken bijvoorbeeld werken veel van deze werknemers in de front office.
19
De vraag is of men geniet van een relevante stage omdat er in de opleiding ook onderdelen worden gegeven die niet altijd in de front office uitvoerbaar zijn. De openbare bibliotheken willen een andere kant op in het soort van medewerkers en zijn daarin nog zoekende. De meeste werknemers in deze branche die nu de BBL doen, hebben voorheen geen opleiding genoten. Nu volgen zij door middel van verschillende regelingen een opleiding die meestal in deeltijd is. De conclusie is dat de werkgevers vaak meer geïnteresseerd zijn in functiegericht opleiden dan in employability van de werknemer. Veel werknemers blijven hangen in deze functie. Dit komt, blijkt uit een ABVAKABO FNV onderzoek, door de taaksplitsing van front- en back office, dit fenomeen wil men weer terugdraaien in de openbare bibliotheken. In reorganisaties werd vaak geschoven met medewerkers, administratieve medewerkers gingen een module doen voor inlichtingenwerk maar waren niet gewend aan een actieve benadering. Vernieuwing in een branche komt zo moeilijk van de grond. Een nieuwe ontwikkeling vindt plaats in de openbare bibliotheken in Den Haag, waar deelnemers van een niet-IDV opleiding nu hun stage doen. Dit blijkt goed te werken en is interessant voor het imago van de bibliotheek. Een andere ontwikkeling vindt plaats bij ROC van Twente. Hier wordt in samenwerking met een bibliotheekondersteunende organisatie (De Blauwe Brug) modules gegeven die ingaan op vernieuwing van de bibliotheek. Verder zijn deelnemers in de gelegenheid om een paar dagen bij de Bibliotheek Hengelo een aanvullende stage te doen. Er wordt voor deze bibliotheek gekozen omdat hier de vernieuwing al gaande is, wat niet altijd het geval is op de stageplek van de deelnemer. Vraag van de heer Spaans: een opleiding moet rond zijn, kun je met een geringe groep deelnemers alle taken wel aanbieden? Reacties ACB-leden; Waar het om gaat is met elkaar in gesprek gaan, bijvoorbeeld met personeelsfunctionarissen. De ervaring is dat mensen in de IDV-opleiding vaak voor 1 module komen, maar een groot deel doet uiteindelijk toch de gehele opleiding. Dit is dan een uitkomst van zo’n gesprek. Soms komt het voor dat de deelnemers binnen het bedrijf zelf op stage gaan om praktijkopdrachten uit te kunnen voeren of zelfs voor enige tijd in een ander bedrijf een stage lopen. Vraag van de heer Spaans: hoe loopt dan de matching en de beoordeling? Reacties ACB-leden: De heer Molmans geeft aan dat zijn instituut hierin nog te kort schiet. Er moet meer deskundigheidsbevordering aan bedrijven plaats vinden over de beoordeling en uitvoering van stages. Zijn instituut organiseert daartoe bijeenkomsten voor praktijkopleiders. Zijn ervaring is dat de groep praktijkopleiders die geen energie wil steken in de beroepspraktijkvorming ongeveer 10 procent is, het overgrote deel is betrokken bij het opleiden als je daar als opleider ook energie in steekt. De heer de Jong geeft als docent van de GO aan dat er door de deelnemers wordt geklaagd, want niet alle werkgevers willen meewerken aan de BPV. Wanneer je als opleider dan het gesprek aangaat met de werkgever is er vaak veel meer mogelijk. De heer Molmans geeft aan dat zijn instituut een goede combinatie wil tussen opleiding en praktijk. Vraag van de heer Spaans: verloopt de begeleiding beter naarmate er meer contact is? Reacties ACB-leden: De ervaringen zijn divers. Enerzijds: de praktijkopleiders krijgen door dat zij een andere rol krijgen in het competentiegerichte onderwijs. Er is nu meer contact dan voorheen over bijvoorbeeld praktijkopdrachten. Een ander lid ervaart als docent dat praktijkopdrachten op de
20
werkvloer uitgevoerd moeten worden maar deze door de werkgever niet ingepast worden. Er moet dan door het opleidingsinstituut contact worden gezocht met de werkgever. Het instituut moet dan soms aandringen en met enige toelichting is er dan veel mogelijk. Mevrouw Peters vult aan dat zij als praktijkopleider het juist erg interessant vindt om te begeleiden. Soms zie je medewerkers in een opleidingstraject juist opbloeien. Zij heeft als praktijkopleider behoefte aan uitwisseling met andere praktijkopleiders maar dit wordt door het betreffende opleidingsinstituut niet georganiseerd. Er moet een gezonde balans zijn tussen het nut van het traject van je medewerker voor het bedrijf en iemand een bredere blik gunnen. Zij wil nog wel meegeven dat de taalvaardigheid, die bijvoorbeeld benodigd is voor het toekennen van metadata, erg slecht is van deze deelnemers. De conclusie is dat de contacten tussen de school en de praktijkopleiders geïntensiveerd moet worden om tot een goede invulling van de BPV te komen. Dit kan op verschillende manieren, denk ook aan blogs en praktijkopleiderstrainingen. Er moet gekeken worden naar verwachtingspatronen, met name voor BOL-deelnemers. Werkgevers hebben soms een verkeerd verwachtingspatroon van de deelnemer, komt deze voor een snuffelstage of voor een stage waar relevante praktijkopdrachten moeten worden uitgevoerd? Leerlingen kiezen hier en daar liever voor een stage waar een vergoeding tegenover staat en zijn dan niet meer kritisch, al is dit in deze branche wat minder. Er wordt voorgesteld om de vergoeding in de CAO op te nemen, maar dit is lastig want deelnemers komen terecht in verschillende soorten organisaties waar weer andere CAO’s gelden. Vraag van de heer Spaans: moet je streven naar meer landelijke dwingende specifieke afspraken of het over laten aan bedrijven en scholen in regio’s? Reacties ACB-leden: Over het algemeen pleiten de leden voor een algemeen beeld en globale afspraken, waarbij de scholen de details i.s.m. de bedrijven kunnen inrichten. Een lid geeft nog aan dat hij verwacht dat de details ook in stageovereenkomsten kunnen worden geregeld. De opleidingen in deze branche hebben over het algemeen een beroepenveldcommissie, waar diverse algemenere thema’s besproken kunnen worden. Belangrijk is dat de normen van de school worden gehanteerd, maar dat we er wel vanuit kunnen gaan dat het landelijke diploma dezelfde waarde heeft. Van uiterste belang voor een school is aandacht voor een verbeterde relatie met het bedrijfsleven, ook gezien de verdringing van andere deelnemers op de stagemarkt, denk aan vmbo-scholieren. De conclusie is dat er in deze sector behoefte is aan een eenheid in de uitstraling van het diploma. Iemand die aan de ene kant van het land is opgeleid moet ook met dit diploma aan de andere kant van het land aan de slag kunnen. Hierover zouden wel globale afspraken gemaakt moeten worden, maar niet over de hele specifieke invulling van de BPV van dag tot dag. De heer M. Spaans rondt de discussie af. Hij bedankt de ACB-leden voor hun inbreng in de discussie en ziet de uitgebreide notulen voor zijn rapport graag tegemoet.
21
Verslag Advies Commissie Bestuur Secretarieel De heer Spaans, senior beleidsadviseur bedrijfstakgroepen en internationalisering, MBO Raad, presenteert het Plan van aanpak BPV-protocol. Het is een urgent dossier bij de MBO Raad. De discussie wordt gevoerd aan de hand van het document ‘Aanpak en toelichting bespreking BPV-protocol ACB’s en Sectiebesturen’ d.d. 30.10.2009 van de MBO Raad. In het voorjaar verschijnt een uitgebreide rapportage uit alle branches op basis van de vragen die het BPV-protocol betreffen. Alle (13) bedrijfstakgroepen worden bevraagd. De vragen/discussies zijn erop gericht te achterhalen hoe het beeld er per branche uit ziet en waar ruimte is voor verbetering. De heer Spaans geeft aan dat het niet de ambitie is met deze gespreksrondes een representatief en valide onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de BPV in onze sector. Daarvoor is één gesprek per branche niet het geschikte instrument. Bovendien verschilt de manier waarop de BPV is geregeld per regio sterk en zal de betrokkenheid van de leden van de commissies bij dit onderwerp variëren. De gesprekken worden echter wel degelijk gezien als een belangrijke start in een kwaliteits-bevorderend en doorlopend traject. Er worden vier hoofdonderwerpen onderscheiden, te weten: - verantwoordelijkheden van elke bij BPV betrokken partij; - specifieke situatie van de BPV in de betreffende branche; - communicatie bedrijfsleven – scholen / beroepenveldcommissies; - bespreken van ervaringen met het oogmerk tot verbeteringen te komen. Vraag van de heer Spaans: Hoe goed is de branche te herkennen? Reactie van de ACB-leden: Dat is moeilijk want secretaresses zitten in alle branches. Er is geen brancheorganisatie maar er zijn wel beroepsverenigingen. Het gevolg ervan is dat scholen zelf op zoek gaan naar bedrijven voor BPV-plaatsen. Elk bedrijf heeft immers een administratie. Je ziet ook bij ECABO terug dat de beroepen die tot de ECABO-sectoren behoren, niet bij een bepaalde branche horen maar overal zitten. ROC’s hebben beroepenveldcommissies en proberen daarin zoveel mogelijk mensen in te krijgen, verspreid over de betreffende beroepenvelden. In de commissie heeft ook een ECABO-adviseur BPV zitting.
Vraag van de heer Spaans: Het moet beter dan het nu gaat. Hoe kunnen we dat bereiken? Is een sectorale aanpak gewenst en hoe kijk je daartegenaan? Is het mogelijk om voor deze beroepsgroep sectorale afspraken te maken? Reactie van de ACB-leden: Men denkt dat een sectorale aanpak niet mogelijk is en noemt het wishful thinking. Wat wil je bereiken? Er is immers geen branche. Met een klankbordgroep kun je wel verder komen, omdat je met elkaar kunt afstemmen.
Vraag van de heer Spaans: Er is voldoende begeleiding voor de student van de school en het bedrijf nodig. Veronderstel dat dat niet goed loopt, hoe breng je daar dan verbetering in aan? Reactie van de ACB-leden: Men is van mening dat dat moeilijk te bereiken is want je zou als standaard een tweede begeleider nodig hebben en dat kan niet. Er wordt opgemerkt dat er ook goede stages worden gelopen. Op verzoek van de heer Spaans geeft mevrouw Dullaart een toelichting met twee praktijkvoorbeelden.
22
Het eerste voorbeeld betreft een stagiair bij wie alles op rolletjes liep. Alle mogelijkheden voor training en coaching zijn aangeboden, alle informatie vanuit ECABO is gegeven, de docent is op bezoek geweest, de gemaakte afspraken zijn in orde, de begeleider is ook prima. De docent is steeds bereikbaar en wordt per e-mail op de hoogte gehouden. De tussenevaluatie is in orde en op tijd en er is een afspraak gepland voor de eindbeoordeling. Er waren enkele minpunten: er is niet gesproken over hoe je moet handelen bij ziekte. Een aantal zaken was niet duidelijk: de vakinhoudelijke kennis van de praktijkopleider en wat een stagiair al weet van de beroepshouding. Een school moet aan dat laatste daaraan aandacht besteden voorafgaand aan de stage. Alles rondom de stage was duidelijk en goed geregeld en iedereen heeft een goed aandeel in het geheel gehad. Het tweede voorbeeld is minder positief. De erkenning heeft op tijd plaatsgevonden, de coachingsmogelijkheden zijn besproken etc. maar de vestigingsmanager merkte echter dat er weinig aandacht was voor de leerling op school. De betrokkenheid bij het bedrijfsleven van de school werd pas later getoond. Hoe dit is opgelost op school of in het bedrijf is niet bekend. Mevrouw Houtschild merkt op dat de betrokkenen op school niet bereikbaar zijn. Van verbetering is ook geen sprake want er is geen contact, waarin je zaken zou kunnen bespreken. Er is ook geen keuze wat stagiairs betreft: er komt een student en dat is de stagiair. Tijdens de leerroute wordt ook wel eens geswitcht van BBL naar bol zonder dat het bedrijf hiervan op de hoogte wordt gebracht. Het komt ook voor dat de student opeens stopt met de opleiding. Tevens komt het ook voor, dat een leerling een diploma ontvangt, terwijl het eindverslag als niet voldoende is beoordeeld. De heer Hemelaar merkt op dat er voor de secretariële opleidingen genoeg bedrijven zijn. Leerlingen kunnen kiezen. De begeleiding wisselt per leerling. De uren worden ook gebruikt om de 850 uren norm te halen. Afspraken met het bedrijf maken is voor de heer Hemelaar vanzelfsprekend, maar het gebeurt niet altijd. De contacten zijn vaak 1 op 1, direct tussen school en bedrijf. Vraag van de heer Spaans: Geven scholen meer begeleiding aan studenten op niveau 4 dan op niveau 2? Reactie van de ACB-leden: Mevrouw Aveskamp geeft aan dat de begeleiding voor iedereen hetzelfde is. Haar ROC heeft een lange relatie met bedrijven in de regio en ook met stagebegeleiding. Bedrijven en stagiairs willen liever niet dat er al in de eerste twee weken van de stage gebeld wordt door de school. Daarna worden er afspraken gemaakt. Bij het eerste gesprek wordt het werk van de stagiair doorgenomen. Het functioneren en de beoordeling zijn onderwerp van gesprek. Het stageverslag moet goed zijn, wil je van de stagebegeleider van de school een goede beoordeling krijgen. Een niveau 4 student moet ook een niveau 4 stage hebben gelopen. De school draagt daarvoor de eindverantwoordelijkheid. Op school is men altijd per mail of per telefoon bereikbaar. De school is tevreden over de gang van zaken. Niveau 2 is een ander verhaal. De BPV-coördinator overlegt van tevoren met het bedrijf en de leerling voor de matching. Een goede match is vooral mogelijk als er een ruime keuze is in studenten en stageplekken.
Vraag van de heer Spaans: Het idee is dat de school een nauwere relatie moet hebben met de bedrijven. Hoe leg en onderhoud je de contacten met het bedrijfsleven met een regionale aanpak?
23
Reactie van de ACB-leden: Mevrouw Aveskamp en de heer Hemelaar pakken gewoon de telefoon en bellen op. Ze halen informatie over bedrijven bij de Kamer van Koophandel in de regio en gebruiken het eigen netwerk van bedrijven. Als er een nieuw bedrijf wordt aangemeld, gaat men eerst bellen om informatie over het bedrijf en de mogelijkheden voor een stagiair te verzamelen. Soms belt een bedrijf zelf met het verzoek een stagiair in hun bedrijf te plaatsen. Leveren op bestelling behoort niet altijd tot de mogelijkheden. De heer Hemelaar zegt dat bedrijven de ruimte hebben gekregen om te mopperen en ze mopperen dan ook over futiliteiten. Toch blijven stagiairs na hun stage in bedrijven hangen, als er een vacature is en als hij/zij bevalt.
Vraag van de heer Spaans: Wat maakt het voor het bedrijfsleven interessant om contact met scholen te leggen en vooral ook te houden? Welke randvoorwaarden gelden? Reactie van de ACB-leden: Volgens mevrouw Aveskamp willen bedrijven het gevoel hebben dat ze invloed hebben. Mevrouw Calis merkt op dat de invloed van de beroepenveldcommissie maar beperkt is. De heer Van Baaijen zeg dat we wel met de Rabobank aan tafel willen zitten maar dat je dat pas voor elkaar krijgt, als de bank zich realiseert hoe groot het belang is, omdat zij veel secretaresses in dienst hebben.
Vraag van de heer Spaans: Is het een optie dat je bedrijven ook nog iets leert als bedrijf? Reactie van de ACB-leden: de heer Hemelaar zegt dat dat een oude gedachte is. Een docent volgt een opleiding, hij wordt geschoold om vakinhoud over te dragen. Scholen volgen de markt en zijn geen voorlopers en niet sturend. Particuliere instituten kunnen vele sneller reageren. Scholing aanbieden is een mogelijkheid maar het is maar beperkt en de doelgroep is smal. Het lijkt hem geen oplossing. Een specifieke branche kan specifiek opleiden bijv. autogeen lassen. De administratie heeft dat niet. Mevrouw Houtschild zegt dat de beroepsvereniging NVD beroepsopleidingen heeft gegeven aan leden van bedrijven die sponsorden. Euma werkt met vrijwilligers. De heer Spaans rondt de discussie af en vat samen: Beslissend is de branchevorming. Je hebt meer te maken met individuele relaties en contacten en minder met groepen. Wat je wilt bereiken moet je goed kenbaar maken aan partijen. Hij bedankt de ACB-leden voor hun inbreng in de discussie.
24
Verslag ACB ICT Het u eerder toegezonden BPV-protocol bevat een set van afspraken met als doel de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming te verbeteren. Namens de MBO Raad is heer Spaans te gast. Hij legt uit dat hij met alle adviescommissies binnen ECABO in gesprek gaat over de wijze waarop de vormgeving van stages in de branche en per sector ervaren wordt. Zijn er manieren waarop verbeteringen gerealiseerd kunnen worden? Zijn er sectorale afspraken gemaakt over de stages in het mbo? Hoe verloopt de communicatie met de scholen over de stages? Zijn er in de branche goede voorbeelden waar anderen hun voordeel mee kunnen doen? Het doel is te komen tot concrete vervolgafspraken over een branchegerichte aanpak om de kwaliteit van de BPV te verbeteren. De heer Spaans introduceert zich en geeft aan dat hij als specifiek aandachtsgebied de sectoren heeft die ECABO bedient. In het onderwijsveld ook bekend onder de noemer Bedrijfstakgroep ESB en I. Hij schetst kort de achtergrond van twee urgente dossiers die op dit moment hoog op de agenda staan binnen de MBO Raad: beroepspraktijkvorming (stage) en examinering. Uiteraard zijn beide zaken in sommige gevallen sterk aan elkaar gerelateerd im verband met het examineren op de werkplek. Vandaag wil hij zich echter richten op de stages. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat werkgevers vinden dat het onderwijs het niet goed doet. Overigens betrof dit onderzoek niet de sectoren binnen ESB en I, maar op grond hiervan willen we nu wel in de breedte weten hoe de stand van zaken is met betrekking tot stages in allerlei branches. Vanuit het bestuurlijk overleg is dan ook de wens naar voren gekomen om breed een inventarisatie uit te voeren. Wat vindt men nu van de stages per branche. Moet er meer gecentraliseerd worden? Wat zijn de ervaringen? Dit wordt als input gebruikt voor het volgende bestuurlijk overleg binnen de MBO Raad. In overleg met ECABI is afgesproken om de input te vragen via de ACB’s. Gezamenlijk doel is ervoor zorgen dat de stages goed verlopen. Waar zitten de knelpunten en hoe kunnen we die verbeteren. Er worden vier hoofdonderwerpen onderscheiden: Verantwoordelijkheden van elke, bij stage betrokken, partij; Specifieke situatie van de stages in de betreffende branche; Communicatie tussen bedrijfsleven en scholen / beroepenveldcommissies; Bespreken van ervaringen met het oogmerk tot verbeteringen te komen. Aan de hand van een aantal vragen wordt vervolgens de discussie opgestart. Bestaan er formele, bindende afspraken tussen de branche en het onderwijs over stages? Die zijn er niet. Er is geen sprake van een vereniging waarin de belangen van de branche vertegenwoordigd worden. Gebruikers zijn voor een gedeelte georganiseerd. Zelfde geldt voor de aanbieders. Ook de beroepsgroep is georganiseerd. Via MKB Nederland en Uneto zijn bedrijven ook georganiseerd. Er zijn wel afspraken gemaakt omtrent stage vanuit individuele werkgevers. De heer Nieuwenhuis licht toe dat zijn bedrijf, als grote landelijke organisatie, afspraken heeft gemaakt met de opleiders. Hij heeft geen behoefte om het standaard voor een gehele sector te regelen. Wel merkt hij op dat de opleidingen qua niveau niet gelijksoortig zijn. Afhankelijk van waar de leerling vandaan komt, kan de kwaliteit nogal eens verschillen. Is het contact met de scholen makkelijk te leggen? De heer Nieuwenhuis benadrukt dat Cap Gemini het omdraait. In het bedrijf zijn centrale afspraken gemaakt over stagevergoedingen en aanpak. In de eigen organisatie is er gelijk beleid, door het gehele land. Daar krijgen dus alle opleiders mee te maken, als ze stagiaires
25
willen plaatsen binnen het bedrijf. De heer Vermeulen geeft aan dat heel potentiële stagiaires zelf het bedrijf benaderen. Veel leerlingen willen graag hun praktijkervaring opdoen binnen Microsoft en solliciteren zelf. Microsoft kijkt individueel naar de kwaliteiten van de leerling. Een van de verdiensten van de invoering van competentiegericht beroepsonderwijs is, dat nu meer leerlingen van mbo niveau 4 de kans krijgen om stage te lopen binnen Microsoft. De kaders moeten wel goed gedefinieerd worden, want Microsoft ziet veel regionale verschillen in kwaliteit. De heer Vermeulen benadrukt dat er vanuit de opleiders te weinig kaders zijn gesteld. Kwaliteit van de stage is voor een groot gedeelte afhankelijk van het enthousiasme van de begeleidende docent. Toevalligheid. In zijn beleving is er geen sprake van een systematische structuur waarin kaders t.b.v. het bedrijfsleven m.b.t. stages zijn vastgelegd of worden verhelderd. De heer Buijs vult aan dat je hierdoor een soort van ranking in scholen krijgt. De ene school doet het beter, dan de andere. Dus ga je daar voortaan je stagiaires halen. Beloning voor het feit dat je als bedrijf nu eenmaal ervaren hebt dat de organisatie en de uitvoering van de stage bij de ene opleider blijkbaar beter geregeld is dan bij de andere. De heer Vermeulen beaamt dit. De mate van stagebegeleiding en de kwaliteit van de leerling bepalen of je tevreden bent. Als dat zo is, dan heb je automatisch de neiging om met die opleider zaken te blijven doen. Beschikt de stagecoördinator bij de opleiders over kaders? Sommige scholen hebben het goed voor elkaar. Daar is alles goed geregeld. Daar ben je als bedrijf niet afhankelijk van het individuele enthousiasme van een stagebegeleider of – coördinator.Bij andere scholen is het juist niet goed geregeld. Als daar een enthousiaste docent vertrekt, kan het zomaar helemaal als een kaartenhuis instorten. Wat ranking betreft, zou het niveau van de student overal hetzelfde moeten zijn. Willen jullie als georganiseerd bedrijfsleven meer invloed op de stages? De heer Buijs wil meer invloed op de inhoud van de curricula en op de exameneisen. Daar moet meer eenheid in komen. Het verschil zit in de uitvoering. De heer Blankendaal geeft aan dat ‘het wat’ is vastgelegd in de kwalificatiedossiers. Het CIO Platform wil meer invloed op ‘het hoe’ om die kwaliteit te garanderen. De vergadering geeft aan dat er een aantal basiszaken goed geregeld moeten zijn. Wanneer en door wie worden we benaderd? Zorg voor een georganiseerde formulierenstroom en vastgelegde procedures. Maak als opleiders ook afspraken over wie de diverse bedrijven benadert. De heer Nieuwenhuis geeft aan dat hij het protocol ziet als een zwaar instrument om een bepaald probleem op te lossen. Gaan we zo niet met een kanon op een mug schieten? Cap Gemini vindt het prettig om als groot bedrijf zaken zelf te regelen en zelf daarin te sturen en dus afspraken te maken met opleiders. Uiteraard is het voor grote(re) bedrijven gemakkelijker om dit soort afspraken te maken. De heer Brink geeft aan dat alles draait om de communicatie. Scholen hebben blijkbaar verschillende zienswijzen betreffende communicatie naar bedrijven toe. Daardoor wordt er niet goed op elkaar afgestemd. Beroepenveld is ontevreden. Dit moet je dus op gaan pakken als opleiders. Als er een basis van goed contact is en er is een basispakket aan kaders, dan kun je als ROC’s maatwerk gaan leveren. Door een goede verstandhouding met de bedrijven en een open communicatie met de bedrijven, los je ook zaken op als het een keer wat minder goed verloopt. De heer Brink benadrukt dat er ook heel veel zaken goed verlopen, vooral op die ROC’s waar er gestructureerd contact met de bedrijven is.
26
Mevrouw Tumminaro, Senior Adviseur BPV in regio Noord-West bezoekt regelmatig leerbedrijven. Zij heeft ter voorbereiding op deze vergadering ook nagevraagd bij haar collega’s hoe de ervaringen zijn als het gaat om stages. Zij constateert dat in veel gevallen de communicatie slecht is vanuit de scholen. Er wordt geklaagd over het feit dat begeleiders vaak niet, of veel te weinig, op bezoek komen. Informatie over wat de leerling zou kunnen doen binnen het stagebedrijf is er vaak niet of nauwelijks. Heeft vaak ook te maken met het soort van contact dat er ligt. Heeft het bedrijf contact met de docent of met de coördinator? Mevrouw Tumminaro geeft wel aan dat deze klachten vooral vanuit de wat kleinere bedrijven afkomstig zijn. De heer Timmerman geeft aan dat wederzijds vertrouwen van groot belang is. Vanuit dat vertrouwen kun je zonder problemen werken aan het verbeteren van zaken die op een bepaald moment wat minder goed verlopen. Hij vraagt zich ook af of we door het vastleggen van protocollen zaken verbeteren? Verder geeft de vergadering aan dat bedrijven graag vooraf willen weten wat een leerling kan en welke zaken voor hem nog echte ontwikkelpunten zijn. De heer Spaans beaamt dat dit zeker zaken zijn die aan de orde moeten komen., maar erkent tegelijkertijd dat dit niet altijd gebeurt. Matching blijft dus een belangrijk thema. De heer Buijs geeft aan dat het maken van een set van afspraken in een praktijkovereenkomst heel gebruikelijk is. Het maken van extra afspraken hoeft dus niet veel extra administratie op te leveren. Hij pleit voor het maken van extra afspraken vooraf. De heer Nieuwenhuis benadrukt dat er een groot aantal verschillende zaken fout kunnen gaan. Dat los je niet op met een protocol. Vandaar dat hij als vertegenwoordiger van een grote(re) organisatie, die veel zakenmet betrekking tot stage zelf probeert te regelen, niet erg enthousiast is als het gaat om het centraal reguleren van zaken middels een protocol. De heer Brink geeft aan dat het BPV-protocol zoals het er nu ligt helder is. Biedt duidelijkheid over de rollen en de verantwoordelijkheden van de diverse betrokken partijen. De heer Spaans vult aan dat over die zaken zoals daarin benoemd geen discussie hoeft te worden gevoerd. Waarom dan toch deze informatieronde. Omdat we meer info willen krijgen over de behoefte aan aanvullende afspraken om de kwaliteit van de stage te verbeteren. De heer Streumer geeft aan dat ruim 80 procent van de bedrijven met meer dan één opleider te maken hebben. Dit leidt vaak tot de onduidelijkheid en ontevredenheid binnen de bedrijven als het gaat om stage. Vanuit de vergadering wordt opgemerkt dat er alleen een behoefte bestaat bij bedrijven om te protocoliseren op het moment dat die onduidelijkheid ontstaat. Aantal aanvullende uitspraken: Er is een duidelijk onderscheid in beleving van de kwaliteit van de stages tussen kleine en grote(re) bedrijven. De BOL-opleidingen zijn veranderd. In het verleden vaak slechts één stageperiode aan het eind van de opleiding. Nu vaak ook stages tussendoor. Per sector zijn de ervaringen anders. Binnen Particuliere Beveiliging is juist alles centraal geregeld. Wat doet ECABO om de geschetste problematiek op te lossen? De adviseurs in de regio koppelen de knelpunten terug naar de scholen. ECABO probeert bedrijven en onderwijs rond de tafel te krijgen om samen afspraken te maken over de invulling van de stage. Leerbedrijven blijven vaak ontevreden over de communicatie. ECABO wil daarin actief zijn. ECABO wil juist de tevredenheid binnen de leerbedrijven behouden
27
door structureel te investeren in het leerproces en in goede voorlichting naar bedrijven toe. Mevrouw Tumminaro geeft aan dat de kenniscentra vaak het verschil uit moeten leggen tussen Medewerker Beheer ICT en ICT Beheerder. Scholen weten vaak niet wat het verschil in niveau qua opleiding concreet voor hen gaat betekenen. Daarnaast verwachten bedrijven steeds hetzelfde niveau te krijgen, maar worden ze, zonder overleg vooraf, geconfronteerd met dan weer eerstejaars leerlingen, om vervolgens stagiaires te krijgen die hun opleiding aan het afronden zijn. De heer Brink benadrukt wederom dat het sleutelbegrip dus communicatie is. Weet wat je aan elkaar hebt. Communiceer met elkaar over vraag en aanbod. Dat los je niet op met een protocol. De heer Spaans bedankt de aanwezigen voor de input. Aande hand van het verslag zal hij de bevindingen verwerken in een eindrapportage waarin duidelijk de overeenkomsten en de verschillen binnen de verschillende sectoren aan de orde zullen komen.
28
Verslag ACB Publieke veiligheid Martin Spaans, senior beleidsmedewerking van de MBO raad bezoekt de ACB vergadering en licht zijn aanwezigheid toe: Uit onderzoek van MKB/ VNO- blijkt dat bedrijven ontevreden zijn over hoe scholen BPV regelen. Ook kenniscentra worden genoemd. Naar aanleiding hiervan is in een samenwerking tussen MKB/VNO, de MBO Raad, COLO en het Ministerie van Onderwijs een plan gemaakt om die situatie te verbeteren. Het zogenaamde BPV protocol: Een instrument dat duidelijkheid moet bieden aan leerbedrijven. De MBO raad wil haar rol in deze onderzoeken, is er behoefte aan een centrale rol van de MBO raad. Martin bezoekt bij ECABO alle ACB’s en sectiebesturen om een beeld te krijgen hoe de BPV in de verschillende sectoren is vormgegeven en welke verbeteringen kunnen worden aanbevolen. Voor de Publieke veiligheid is al samengewerkt tussen ECABO, de ROC’s en de Belangenvereniging stadstoezicht bij de totstandkoming van de kwalificatiedossiers. Na de vaststelling van het dossier is er een project ontstaan onder leiding van een stuurgroep waarin gezamenlijk onderwijs is gemaakt . Tegelijkertijd is ook in samenspraak met bedrijfsleven en ROC’s de exameninstelling ExTH opgericht. Zowel bij de BOL als de BBL opleidingen was de stage meteen een belangrijk punt. Er is in overleg en samenwerking met ECABO een speciale opleiding (leergang) voor praktijkopleiders opgezet die ECABO organiseert, waar veel gebruik van wordt gemaakt. Over het algemeen is de samenwerking tussen ROC’s en bedrijven goed. ECABO heeft hier bij sommigen een rol gespeeld. Alle scholen hebben hetzelfde materiaal. Er zitten kleine verschillen in de opleidingen. Voor de niveau 3 opleiding HTV is op dezelfde manier gewerkt en dus ook op dezelfde manier gezamenlijk onderwijs gemaakt. Over het algemeen is er goed overleg tussen scholen en bedrijven over de plaatsingsmogelijkheden. De scholen die betrokken zijn bij de ontwikkelingen hebben overleg met de bedrijven over voldoende stagemogelijkheden. Bij BBL leerlingen en dat zijn de meesten speelt het probleem niet. ROC Leiden heeft daarom bijvoorbeeld bewust gekozen om alleen BBL trajecten uit te voeren. De heer Peters (VNG) vraagt zich af welk probleem hier wordt opgelost: “Als alles verloopt zoals het moet betekent dat dan ook dat de stages inhoudelijk goed zijn. Daarvoor moet je toch eerst weten wat je wilt met de BPV en dat haal ik niet uit het protocol” De heer Prins (Politieacademie) weet niet precies wat nu de vraag is van de MBO raad , Publieke Veiligheid is een relatief nieuwe opleiding en het is goed geregeld. Wat wil het BPV Protocol daar mag het ACB ook wat van vinden. De MBO raad moet met de billen bloot. Wat is het uitgangspunt van de het BPV protocol. Als je iets met elkaar wil en met elkaar afstemt dan heb je geen protocol nodig. De heer Huisjes (Politieonderwijsraad) : “is het zo dat de MBO raad de beroepspraktijkvorming helemaal aan het bedrijfsleven wil overlaten”, dat zou hij geen goede ontwikkeling vinden. Conclusie: Het BPV protocol of de visie op de BPV is een verdere discussie waard. Contactgegevens van aanwezigen komen in het verslag.
29
Verslag ACB Commercieel De heer Spaans (beleidsadviseur BTG ESB&I van de MBO Raad) licht het doel van zijn aanwezigheid toe. Brancheorganisaties en bedrijfsleven hebben in een onderzoek van MKB (niet onder bedrijven binnen de BTG ESB&I sector) aangegeven dat er tal van wensen en verbetermogelijkheden zijn m.b.t. de stages in het mbo. Het BPV-protocol is een gevolg van bestuurlijk overleg in mei/juni 2009 tussen de MBO Raad, MKB Nederland/VNO-NCW, het Colo en het Ministerie van OCW. Het protocol vormt de basis voor de gesprekken tussen de bedrijfstakgroepen van de MBO Raad en de branches, ondersteund door de kenniscentra, over een meer sectorgerichte aanpak van de BPV. De Btg ESB&I kent 9 branches en is daarmee de meest uitgebreide bedrijfstakgroep binnen de MBO Raad. ECABO wordt door 10 Sectiebesturen (SB) en Adviescommissies Beroepsonderwijs (ACB) ondersteund, die elk een goede vertegenwoordiging bieden van het onderwijs, bedrijfsleven en brancheorganisaties. Door in gesprek te gaan met de verschillende ACB’s/SB’s verkent de heer Spaans of een meer sectorale aanpak van de BPV wenselijk en mogelijk is. En indien dit het geval is, of daar dan afspraken over worden gemaakt met als doel het realiseren van regionale, sectorale uniformiteit in de aanpak van BPV. Verwacht wordt dat de verschillen per branche groot zijn. De rapportage wordt besproken binnen de Kenniskringen van de MBO Raad waarna vervolgafspraken gemaakt zullen worden. Het gesprek wordt ingeleid met de vraag: Bestaan er binnen de sector Commercieel formele, bindende afspraken tussen branche en onderwijs over de stages / bpv? Het domein Commercieel met zo’n 12.000 studenten wordt niet vertegenwoordigd door een bepaalde bedrijfstak, branchevertegenwoordiging of grote werkgevers in de markt. De VEA (Vereniging van zo’n 125 communicatie adviesbureaus) geeft aan dat er geen formele en bindende afspraken over stages / bpv met het onderwijs zijn. Het is de taak van de leden ACB Commercieel om een brug te slaan tussen het onderwijs en het bedrijfsleven en de beroepsontwikkelingen binnen de branche te vertalen naar de inhoud van de kwalificatiedossiers. De beroepsvereniging heeft geen zicht op de problematiek tussen onderwijs en de organisatie van de bpv. In tegenstelling tot het domein Bank&Verzekeringen, is het voor de commerciële opleidingen op het gebied van marketing en communicatie, nauwelijks mogelijk om via regionaal overleg en/of samenwerkingsverbanden centrale afspraken te maken; de bedrijven zijn te klein en te gevarieerd. Voorgesteld wordt om te onderzoeken of afstemming mogelijk is met de Bond van adverteerders (BVA) waar een groot aantal commerciële bedrijven bij aangesloten is. Als zijstap wordt gevraagd hoe de hbo-instellingen de stages regelen en of ze tegen dezelfde problematiek aan lopen. Hogeschool InHolland meldt geen problemen met stageplekken voor hbo-ers. Vanuit de school worden er een aantal randvoorwaarden meegegeven zoals de grootte van de organisatie, voldoende begeleiding en een opdracht die voldoet aan de hboeisen. Studenten zoeken zelf hun stageplek; er is bij bedrijven veel belangstelling voor hbostagiairs. Als eindproduct leveren ze een onderzoeksverslag op of leveren ze een bijdrage aan een project. Binnen de beroepenveldcommissie worden geen centrale afspraken gemaakt omtrent de bpv maar wordt er wel meegepraat over de inhoud van de opleiding en het curriculum. Deze bedrijven zien het belang ervan in dat ze goed opgeleide studenten binnen krijgen met een adequaat startprofiel. Voor mbo-instellingen is het lastig om een beroepenveldcommissie en/of regionaal samenwerkingsverband tussen onderwijs en bedrijfsleven te organiseren1. De vraag is dan hoe de stagebedrijven worden geïnformeerd door de mbo-stagecoördinatoren. Onderkend wordt 1
Opmerking voorzitter: ECABO kan hier een belangrijke rol in spelen.
30
dat het belangrijk is dat er intensief contact is tussen de praktijkbegeleiders van de bedrijven met een (vaste) docent/coördinator. Doordat er maar weinig studenten per bedrijf geplaatst kunnen worden (vaak kleine bedrijven) is er geen tijd om te overleggen en is er geen hrmmanager bij betrokken. Bij ROC Eindhoven zitten school en bedrijf niet fysiek om de tafel maar wordt er wel geënquêteerd en worden bedrijven betrokken bij de beoordeling van de student. Bedrijven willen eenvoud en duidelijkheid. Doordat bedrijven te weinig tijd hebben om de student te begeleiden bij het uitvoeren van hun examenopdracht, worden de studenten tijdens hun stage, één dag in de week naar school geroepen. Bij een marktonderzoeksopdracht wordt dan bijv. de voortgang besproken omdat de ondersteuning (en ook vaak de kennis) bij het bedrijf ontbreekt. De ROC investeert hier zelf in. Het bedrijfsleven is onbekend met de ontwikkelingen die er spelen in het beroepsonderwijs. Zo kent het bedrijfsleven bijvoorbeeld ook geen Associate degree. De vereniging van organisatoren van evenementen (VECTA) geeft aan dat het bpv-protocol een prima document is. Zo algemeen geformuleerd dat alle partijen zich daar aan zou kunnen houden. Bij VECTA zijn zo’n 300 bedrijven aangesloten en daar zou de vereniging landelijke afspraken voor kunnen maken. Regionaal is dat echter niet te doen. Het is echter ook niet mogelijk om voor alle bedrijven specifieke richtlijnen voor te schrijven en alles dicht te timmeren. Gepleit wordt om het gezonde verstand aan te spreken: onderzoek het probleem en bedenk (samen) een oplossing. Dit geldt ook voor de bedrijven. Wat zijn de belemmeringen om zaken landelijk te regelen? In de KD’s zoals vastgesteld door de ACB, zijn de kwalificerende eisen voor een beginnend beroepsbeoefenaar vastgelegd, maar niet het onderwijsprogramma. Er is onvoldoende zicht op de landelijke opnamecapaciteit van de verschillende uitstroomprofielen2. Op regionaal niveau zou aansluiting op de behoefte en capaciteit van het beroepenveld beter geregeld kunnen worden. ROC’s hebben zorgplicht t.a.v. de kans van de student op de bpv- en arbeidsmarkt. De bpv sluit niet altijd goed aan op de opleiding; er wordt nog vaak een mouw aangepast op basis van de generieke competenties die een leerling moet behalen in de praktijk. De gemiddelde achterban van de branche- en beroepsvereniging weet niet wat er speelt in het onderwijs. Er is behoefte aan contractonderwijs. Bedrijven hebben geen tijd voor begeleiding, de papierwinkel en gastdocenten. Ondernemers willen geld verdienen en bpv levert weinig tot niets op. Van studenten mag je zo’n 30% productie verwachten. Geconcludeerd wordt dat het eigenlijk draait het om twee centrale discussies: 1) de kwaliteit van de begeleiding; 2) de aansluiting van de opleiding op de stageplaats en het arbeidsmarktperspectief. De kritiek is boven tafel gekomen via het onderzoek dat het MKB onder het bedrijfsleven heeft uit laten voeren. Opgemerkt wordt dat als bedrijven mopperen, ze ook zelf wat moeten ondernemen. Bedrijven moeten hun ervaringen terugkoppelen aan de scholen. Door de vergadering wordt dat gezien als een schone taak voor het MKB. Een ander knelpunt is de bedrijfsvoering van de ROC. Studenten hebben als ze op stage gaan vaak geen duidelijke taak/opdracht en begeleiding. Het bedrijfsleven weet dan niet wat ze van de student mogen verwachten. De verhouding en communicatie tussen het bedrijfsleven en scholen is dus erg belangrijk. Vakvereniging SMA (Sales Management Association) meldt dat bij veel bedrijven stagiairs niet naar klanten toe mogen (wel binnendienst maar niet naar buiten) en ze mogen zelf geen klantadviesgesprekken voeren. (Dat geldt ook voor leerlingen vanuit Bank & Verzekeringen). 2
Opmerking voorzitter: ECABO beschikt wel over deze gegevens. Onderwijsinstellingen maken hier nog onvoldoende gebruik van.
31
Deze organisaties laten vaak geen 1e jaars stagiairs toe omdat ze dan nog niets weten/kunnen. Aan de andere kant kunnen deze bedrijven wel een bijdrage leveren aan beroepenoriëntatie. Communicatie over dit soort voorwaarden is erg belangrijk. VECTA stelt voor om daar landelijke afspraken over te maken. Bijvoorbeeld door bedrijven naar grootte in te delen en daar regionaal een relatie mee op te bouwen. Bedrijven mopperen alleen als er geen goede begeleiding is vanuit de scholen. Leerlingen van lager niveau zijn over het algemeen wel lastiger te plaatsen. De stagecoördinatoren zijn verantwoordelijk voor een goede match en moeten met de voorwaarden van de bedrijven rekening houden. Bedrijven zijn in goed overleg soms best bereid om wat moeilijker plaatsbare stagiairs op te nemen. Als daar maar goede (wederzijdse) afspraken over worden gemaakt. Laat een stagiair bijvoorbeeld een portfolio samenstellen en bespreek zijn verleden, de kwaliteit en de verwachtingen van de student en het bpv biedende bedrijf. Het stagebeleid van Randstad is er op gericht veel contact te hebben met het mbo-onderwijs. Intern heeft Randstad veelal hbo stagiairs. Dit is centraal HRM-beleid. De intercedent heeft een hbo-profiel. De heer Van Baaijen stelt dat binnen de sector Commercieel de contactcenterbranche (nu niet aanwezig) een belangrijke speler in het veld is. Het betreft hier echter voornamelijk BBLstudenten. De begeleiding daarvan is over het algemeen goed geregeld. De problematiek speelt voornamelijk bij de BOL-opleidingen. De heer Van Baaijen zal bij de contactcenterbranche informeren naar de ervaringen. De heer Spaans geeft aan dat hij naar aanleiding van dit gesprek de branche aardig in beeld heeft. Geconcludeerd wordt dat de bpv niet op ACB niveau georganiseerd kan worden. In januari rondt de heer Spaans de rapportage af die als uitgangspunt zal dienen voor bestuurlijk overleg. Of er wel of geen regionale afspraken gemaakt kunnen/zullen worden is nog onderwerp van gesprek. Op de agenda zal ook examinering, begeleiding en onderhoud staan. Het BPV-protocol wordt in ieder geval gezien als handige onderlegger daarvoor.
32
Verslag Sectiebestuur Banken/Verzekeringen De voorzitter leidt het agendapunt en de heer Spaans in. In het voorjaar heeft MKB Nederland onderzoek laten uitvoeren door Dijk 12 onder leerbedrijven. Er zijn vragen gesteld over de rol van leerbedrijven in het mbo. Er zijn naar aanleiding hiervan door Ministerie, MBO Raad en kenniscentra afspraken gemaakt om de knelpunten uit het rapport te verbeteren. Op basis hiervan is het BPVprotocol ontstaan. De afdelingsdirecteuren van ROC’s, afdeling Economie, zijn onder de paraplu van de MBO Raad verenigd in de Btg ESB&I. De heer Spaans is beleidadviseur van deze bedrijfstakgroep. Het onderwerp wordt geagendeerd in alle Sectiebesturen en ACB’s. De voorzitter geeft het woord aan de heer Spaans. Het BPV-protocol is een gespreksagenda die overeengekomen is tussen de verschillende partijen. De Btg ESB&I en ECABO zijn al bezig met dit onderwerp en zullen daar mee doorgaan. Het onderzoek heeft weliswaar niet plaatsgevonden in deze sector, toch gaan de partijen er vanuit dat het altijd beter kan. De Btg ESB&I is een grote groep, dus de differentiatie van de uitkomsten zal groot zijn. De bedoeling van deze bijeenkomst is niet om volledig te zijn, maar wel om een indruk te krijgen hoe scholen en bedrijven samenwerken. Er wordt over gerapporteerd aan de Paritaire Commissie, kenniskringen en het komt in het verslag van het Sectiebestuur. In het voorjaar vindt er een bestuurlijk overleg plaats. De tendens is om te streven naar centrale afspraken. De eerste vraag is: In 2008-2009 zijn er voor de sector B&V 4100 studenten. Zijn er in deze sector formele afspraken rond de BPV? In Noord en Midden Limburg is er het VOB. Vereniging Opleiders Bank en Verzekeringen. Er zijn enorm goede ervaringen in de samenwerking tussen ROC enerzijds, een groep leerbedrijven anderzijds en ECABO als brugfunctie. Er is een convenant vastgesteld tussen deze drie partijen. Hierin staan o.a. afspraken over sollicitatieprotocollen, begeleiden en beoordelen. Het doel is om de student goed op de markt te krijgen. Het is gestart in 2003. De leerbedrijven committeren zich door aan te geven hoeveel leerlingen ze begeleiden. Vanuit het bedrijfsleven komt de vraag of dit als voorbeeld kan dienen als best practice voor het inrichten van afspraken rondom de BPV. Ja. Het doel is om meer van dergelijke initiatieven in kaart te brengen. In maart 2010 wordt tevens een congres georganiseerd waar dergelijke initiatieven worden gepresenteerd. Het doel is proactief reageren. Vanuit het onderwijs komt de opmerking dat het BPV-protocol bestemd is voor meerdere sectoren. In sommige sectoren gaat het al goed. Sommige scholen hebben bijvoorbeeld een branche-regiocommissie. In de sector B&V is dit gemakkelijker realiseerbaar, omdat het een sector is. Bij administratief is dit bijvoorbeeld lastiger te realiseren. Als een initiatief goed loopt zou het goed zijn om het ook bij andere opleidingen te promoten. In eerste instantie was het VOB gericht op de sector B&V. Het VOB in Venlo is echter ook voor andere sectoren, bijvoorbeeld Commercieel. Andere sectoren kennen andere problemen, de VO’s voor die sectoren hebben hun eigen invulling. Basisprincipes kunnen worden overgenomen. Zijn er nog andere initiatieven? Het Koning Willem I College heeft samen met de Leijgraaf een Branche-regio-overleg. Dit gaat niet zo ver als in Limburg. Hier is het meer een klankbordfunctie. Er zijn geen concrete afspraken gemaakt. Het zou ideaal zijn als dat wel kon, maar er is niet iemand in het klankbord die tijd en ruimte heeft om het te organiseren. In Venlo is de ECABO-adviseur een aanjager van het geheel, dit ontbreekt hier. Het accent ligt bij de school. Het verschil met de samenwerking in Limburg is dat daar het accent ligt op het bedrijfsleven. Het VOB in
33
Limburg ziet een belangrijke rol weggelegd voor de adviseurs van ECABO, omdat zij namens het bedrijfsleven kunnen opereren en mensen kunnen enthousiasmeren. Een succesvolle conditie om betrokkenheid van bedrijfsleven te krijgen is dat er afspraken worden gemaakt waar het bedrijfsleven zich in kan vinden. Vanuit vroegere ervaringen bij Aegon wordt opgemerkt dat er gekeken wordt op basis van vraag en aanbod. Dus: wat is er nodig in het personeelbestand en kan dat geboden worden. Er was geen directe actie richting scholen. Er wordt opgemerkt dat “Het bedrijfsleven” niet bestaat. Ieder bedrijf staat op zich. Ingangen via belangenorganisaties kunnen daarnaast wel helpen, maar deze organisaties kunnen nooit iets voorschrijven, hoogstens zeggen dat ze iets belangrijk vinden. Bedrijven moeten derhalve zelf initiatief nemen. Bovendien is er verloop van personeel waardoor goede contacten kunnen wegvallen. Het is een kwestie van continue communiceren. Als iemand wegvalt, moet ervoor gezorgd worden dat de communicatie wordt voortgezet. Bij Achmea is er een stagetafel. Deze richt zich op het hbo. Mbo wordt individueel opgepakt bij de verschillende bedrijfsonderdelen. Ook bij Achmea wordt benadrukt dat er een continu proces van communicatie is tussen school en bedrijfsleven. Als iemand wegvalt, moet de communicatie toch worden voortgezet. Er zou beleid voor moeten komen. Het doel van de stagetafel is om regionaal contacten te leggen met hbo-instellingen. Het onderwijs merkt op dat continue beleid erg lastig is, omdat het ook afhankelijk is van de economie. De behoefte van het bedrijfsleven wisselt sterk. Is het dan wel mogelijk om beleid te formuleren, of kun je beter ad hoc beslissingen nemen. Bij het VOB merken ze ook dat de behoefte wisselvallig is. Bijvoorbeeld: verschuiving van grootbanken naar intermediair. Door de grote bedrijven invloed te geven, bijvoorbeeld op het curriculum, wordt het echter toch interessant voor ze om mee te denken. In Limburg is er invloed op het lesprogramma. Daar ligt het succes van het VOB. Er wordt ook invulling gegeven aan examinering. Draagvlak creëer je echter alleen door overeenstemming te bereiken met alle drie de partijen: onderwijs, bedrijfsleven en ECABO. Het moet geen eenrichtingsverkeer worden. Er wordt opgemerkt dat een constructie in Limburg zorgt voor continue communicatie. Als er iemand wegvalt, zorgen immers de andere partijen ervoor dat de communicatie wordt voortgezet. De voorzitter merkt op dat het Sectiebestuur afgelopen jaar heeft besloten om, in navolging van de samenwerking in Venlo, 10 nieuwe initiatieven op te starten onder regie van ECABO. Doel is om hiervan te leren, aangezien er ca. 3000 leerbedrijven zijn. Deze 3000 dek je niet met 10 samenwerkingsverbanden. De vraag is hoe je de slag maakt van 5% van de bedrijven naar 100%. In Venlo is het convenant gestart vanuit een kleine groep. Andere bedrijven willen nu aansluiten. Vanuit het onderwijs wordt opgemerkt dat er in Venlo geredeneerd wordt vanuit het beroep. Je kunt echter ook andersom redeneren: het onderwijs heeft bepaalde behoeftes en vervolgens is de vraag welke bedrijven er willen meewerken om in deze behoeftes te voorzien. Dit wordt bevestigd: Bij het VOB wordt van buiten naar binnen gedacht: wat is de behoefte van het bedrijfsleven en wat kan het ROC hierin betekenen. Leerlingen worden in eerste instantie opgeleid voor doorstuderen. Er is een volgsysteem, zodat ze later terugkomen. In hoeverre is er bij het VOB sprake van een Partnership? Ja. Er is sprake van docentenbegeleiding vanuit het bedrijfsleven, bedrijfsleven houden scholen op de hoogte van ontwikkelingen in de actualiteit, er wordt rekening gehouden met bepaalde eisen die scholen opgelegd krijgen van bovenaf. Is er in deze sector een verschil tussen grote en kleine bedrijven? Ja. Grote bedrijven zeggen vaker dat ze geen eerste jaar willen, of helemaal geen mbo-ers. Hier wordt als volgt mee omgegaan: ABN AMRO is bijvoorbeeld minder mbo-ers gaan
34
opleiden binnen het VOBconvenant. Banken hebben ook vaak zwaardere regelgeving m.b.t. stagiairs. Hier wordt rekening mee gehouden in het convenant door sollicitatieprocedures langer te maken. Bij verzekeraars is er wisselend wel of geen interesse in de mbo stagiars. Dit staat los van de vraag of ze groot of klein zijn. Landelijk beleid is onmogelijk vanuit het verbond. Het verbond kan hoogstens aangeven dat ze iets belangrijk vinden. Dit komt ook omdat alle verzekeraars verschillend zijn. De inhoud van de stage speelt ook een rol. Complexe producten zijn een probleem in het mbo. Schadeverzekeringen niet. Bij tussenpersonen worden veel werkzaamheden verricht die heel goed door mbo-ers kunnen worden gedaan. Er wordt opgemerkt dat samenwerken met verschillende ROC’s lastig is omdat ROC’s anders met de situatie omgaan. Sommige ROC’s zijn bijvoorbeeld sturend met werkboeken, andere laten het meer vrij. Er is een lichte voorkeur voor scholen die het meer vrij laten. Een ander groot verschil is dat sommige scholen 3 jaar opleiden en andere scholen 3,5 jaar. Hoeveel scholen doen er mee in het VOB? Er is een school, met meerdere vestigingen. In hoofdlijnen is het hetzelfde. Anderen reageren dat er verschillende modellen zijn. De voorzitter merkt op dat in het rapport gemeld wordt dat onduidelijkheid ontstaat als bedrijven te maken hebben met meerdere scholen. Het meest lastig is het verschil in stijl van opleiden. In Venlo merken leerbedrijven, dat er meer opgeleid wordt in de praktijk (40%). Het is dus logisch dat leerbedrijven ook invloed krijgen op de manier van opleiden. De bedrijven in het Sectiebestuur vinden dat bepaalde basiszaken echter door de school aangeleerd moeten worden voordat de leerling op stage gaat. Voor een individueel leerbedrijf is het lastiger om afspraken te maken met een school. Een groep leerbedrijven heeft een grotere stem. Door samenwerkingsverband praten school en bedrijven op een gelijk niveau. Vanuit het onderwijs wordt opgemerkt dat het lastig wordt als er in een regio meerdere ROC’s zitten. Op zo’n moment is het moeilijker om afspraken te maken. Welke rol hebben de medewerker m.b.t. de stagiairs? Binnen het VOB hebben medewerkers een rol en worden daarin begeleid door ECABO. Hoe zit het bij Agis? Stages worden regionaal ingekleurd. Niet landelijk. De stagetafel is wel landelijk, maar wordt uiteindelijk regionaal uitgevoerd. Wat zijn de ervaringen bij het ROC van Amsterdam? Er zijn in Amsterdam te weinig stageplaatsen. Het zou goed zijn als er afspraken komen, vooral als dat leidt tot een toename in deelnemende bedrijven. Bedrijven willen echter weten wat er voor hen in zit. In hoeverre kunnen scholen duidelijk maken welke voordelen het heeft voor bedrijven. Verder is er een klankbord en wordt er gebruik gemaakt van alumni. Leerlingen volgen is echter lastig vanwege privacy. Vanuit het onderwijs wordt opgemerkt dat er in Venlo duidelijk sprake is van een goed format. Wellicht is er een rol voor ECABO om hier invulling aan te geven. Slotvraag: wie kun je verantwoordelijk maken voor dit hele verhaal? Vanuit het VOB is gekozen om de verantwoordelijkheid neer te leggen bij de bedrijven. Het belang is het krijgen van goede arbeidkrachten. ECABO verzorgt de brugfunctie. De heer Spaans dankt de vergadering voor haar bijdrage. Hij geeft aan er veel van geleerd te hebben. De voorzitter geeft aan dat het onderwerp vaker zal terugkeren op de agenda.
35
Verslag ACB Informatiedienstverlening De heer Spaans, senior beleidsadviseur bedrijfstakgroepen en internationalisering, MBO Raad, presenteert het Plan van aanpak BPV-protocol. De IDV-opleidingen maken bij de MBO Raad deel uit van de Bedrijfstakgroep ESB&I, wat staat voor economisch-administratieve beroepen, sociaaljuridische dienstverlening, beveiliging en ICT. Het BPV dossier is een urgent dossier bij de MBO Raad. De discussie wordt gevoerd aan de hand van het document ‘Aanpak en toelichting bespreking BPV-protocol ACB’s en Sectiebesturen’ d.d. 30.10.2009 van de MBO Raad. In het voorjaar verschijnt een uitgebreide rapportage uit alle branches op basis van de vragen die het BPV-protocol betreffen. Alle (13) bedrijfstakgroepen worden bevraagd. De vragen/discussies zijn erop gericht te achterhalen hoe het beeld er per branche uit ziet en waar ruimte is voor verbetering. De uitkomsten worden besproken in kenniskringen, regio-overleggen en in de kerngroep van de MBO Raad. De heer Spaans geeft aan dat het niet de ambitie is met deze gespreksrondes een representatief en valide onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de BPV in onze sector. Daarvoor is één gesprek per branche niet het geschikte instrument. Bovendien verschilt de manier waarop de BPV is geregeld per regio sterk en zal de betrokkenheid van de leden van de commissies bij dit onderwerp variëren. De gesprekken worden echter wel degelijk gezien als een belangrijke start in een kwaliteitsbevorderend en doorlopend traject. Er worden vier hoofdonderwerpen onderscheiden, te weten: verantwoordelijkheden van elke bij BPV betrokken partij; specifieke situatie van de BPV in de betreffende branche; communicatie bedrijfsleven – scholen / beroepenveldcommissies; bespreken van ervaringen met het oogmerk tot verbeteringen te komen. De hoofdvraag is volgens de heer Spaans of er behoefte is aan centrale landelijke afspraken waar de partijen zich aan moeten houden. De heer Spaans ziet dat er binnen de IDV-opleidingen 245 inschrijvingen geteld worden. Hoe is de branche georganiseerd? Hoe is de samenwerking tussen scholen en werkgevers? Reactie van de ACB-leden: De IDV-deelnemers volgen met name de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL). Deze deelnemers hebben al een werkgever. Er zijn bijna geen leerlingen van de Beroeps Opleidende Leerweg (BOL) en er is daarom bij enkele ROC’s twijfel over de voortzetting van BOL-opleidingen in deze branche. De opleidingen leiden met name op voor de beroepen van bibliotheekmedewerker en informatieverzorger. Deze laatste kent twee varianten, te weten een documentaire informatieverzorger binnen de overheid/semi-overheid en een informatieverzorger die in het commerciële bedrijfsleven werkzaam is. Er volgt een discussie of werkgevers de gelegenheid geven aan hun werknemers tot het kunnen uitvoeren op de werkplek van de beroepspraktijkvorming. Men moet in de gelegenheid zijn om relevante praktijkopdrachten uit te voeren, die wel qua inhoud en niveau overeenstemmen met de werkelijke taken zoals deze op de werkvloer worden uitgevoerd. In de openbare bibliotheken bijvoorbeeld werken veel van deze werknemers in de front office. De vraag is of men geniet van een relevante stage omdat er in de opleiding ook onderdelen worden gegeven die niet altijd in de front office uitvoerbaar zijn. De openbare bibliotheken willen een andere kant op in het soort van medewerkers en zijn daarin nog zoekende. De meeste werknemers in deze branche die nu de BBL doen, hebben voorheen geen opleiding genoten. Nu volgen zij door middel van verschillende regelingen een opleiding die meestal in deeltijd is.
36
De conclusie is dat de werkgevers vaak meer geïnteresseerd zijn in functiegericht opleiden dan in employability van de werknemer. Veel werknemers blijven hangen in deze functie. Dit komt, blijkt uit een ABVAKABO FNV onderzoek, door de taaksplitsing van front- en back office, dit fenomeen wil men weer terugdraaien in de openbare bibliotheken. In reorganisaties werd vaak geschoven met medewerkers, administratieve medewerkers gingen een module doen voor inlichtingenwerk maar waren niet gewend aan een actieve benadering. Vernieuwing in een branche komt zo moeilijk van de grond. Een nieuwe ontwikkeling vindt plaats in de openbare bibliotheken in Den Haag, waar deelnemers van een niet-IDV opleiding nu hun stage doen. Dit blijkt goed te werken en is interessant voor het imago van de bibliotheek. Een andere ontwikkeling vindt plaats bij ROC van Twente. Hier wordt in samenwerking met een bibliotheekondersteunende organisatie (De Blauwe Brug) modules gegeven die ingaan op vernieuwing van de bibliotheek. Verder zijn deelnemers in de gelegenheid om een paar dagen bij de Bibliotheek Hengelo een aanvullende stage te doen. Er wordt voor deze bibliotheek gekozen omdat hier de vernieuwing al gaande is, wat niet altijd het geval is op de stageplek van de deelnemer. Vraag van de heer Spaans: een opleiding moet rond zijn, kun je met een geringe groep deelnemers alle taken wel aanbieden? Reacties ACB-leden; Waar het om gaat is met elkaar in gesprek gaan, bijvoorbeeld met personeelsfunctionarissen. De ervaring is dat mensen in de IDV-opleiding vaak voor 1 module komen, maar een groot deel doet uiteindelijk toch de gehele opleiding. Dit is dan een uitkomst van zo’n gesprek. Soms komt het voor dat de deelnemers binnen het bedrijf zelf op stage gaan om praktijkopdrachten uit te kunnen voeren of zelfs voor enige tijd in een ander bedrijf een stage lopen. Vraag van de heer Spaans: hoe loopt dan de matching en de beoordeling? Reacties ACB-leden: De heer Molmans geeft aan dat zijn instituut hierin nog te kort schiet. Er moet meer deskundigheids-bevordering aan bedrijven plaats vinden over de beoordeling en uitvoering van stages. Zijn instituut organiseert daartoe bijeenkomsten voor praktijkopleiders. Zijn ervaring is dat de groep praktijkopleiders die geen energie wil steken in de beroepspraktijkvorming ongeveer 10 procent is, het overgrote deel is betrokken bij het opleiden als je daar als opleider ook energie in steekt. De heer De Jong geeft als docent van de GO aan dat er door de deelnemers wordt geklaagd, want niet alle werkgevers willen meewerken aan de BPV. Wanneer je als opleider dan het gesprek aangaat met de werkgever is er vaak veel meer mogelijk. De heer Molmans geeft aan dat zijn instituut een goede combinatie wil tussen opleiding en praktijk. Vraag van de heer Spaans: verloopt de begeleiding beter naarmate er meer contact is? Reacties ACB-leden: De ervaringen zijn divers. Enerzijds: de praktijkopleiders krijgen door dat zij een andere rol krijgen in het competentiegerichte onderwijs. Er is nu meer contact dan voorheen over bijvoorbeeld praktijkopdrachten. Een ander lid ervaart als docent dat praktijkopdrachten op de werkvloer uitgevoerd moeten worden maar deze door de werkgever niet ingepast worden. Er moet dan door het opleidingsinstituut contact worden gezocht met de werkgever. Het instituut moet dan soms aandringen en met enige toelichting is er dan veel mogelijk. Mevrouw Peters vult aan dat zij als praktijkopleider het juist erg interessant vindt om te begeleiden. Soms zie je medewerkers in een opleidingstraject juist opbloeien. Zij heeft als
37
praktijkopleider behoefte aan uitwisseling met andere praktijkopleiders maar dit wordt door het betreffende opleidingsinstituut niet georganiseerd. Er moet een gezonde balans zijn tussen het nut van het traject van je medewerker voor het bedrijf en iemand een bredere blik gunnen. Zij wil nog wel meegeven dat de taalvaardigheid, die bijvoorbeeld benodigd is voor het toekennen van metadata, erg slecht is van deze deelnemers. De conclusie is dat de contacten tussen de school en de praktijkopleiders geïntensiveerd moet worden om tot een goede invulling van de BPV te komen. Dit kan op verschillende manieren, denk ook aan blogs en praktijkopleiderstrainingen. Er moet gekeken worden naar verwachtingspatronen, met name voor BOL-deelnemers. Werkgevers hebben soms een verkeerd verwachtingspatroon van de deelnemer, komt deze voor een snuffelstage of voor een stage waar relevante praktijkopdrachten moeten worden uitgevoerd? Leerlingen kiezen hier en daar liever voor een stage waar een vergoeding tegenover staat en zijn dan niet meer kritisch, al is dit in deze branche wat minder. Er wordt voorgesteld om de vergoeding in de CAO op te nemen, maar dit is lastig want deelnemers komen terecht in verschillende soorten organisaties waar weer andere CAO’s gelden. Vraag van de heer Spaans: moet je streven naar meer landelijke dwingende specifieke afspraken of het over laten aan bedrijven en scholen in regio’s? Reacties ACB-leden: Over het algemeen pleiten de leden voor een algemeen beeld en globale afspraken, waarbij de scholen de details i.s.m. de bedrijven kunnen inrichten. Een lid geeft nog aan dat hij verwacht dat de details ook in stageovereenkomsten kunnen worden geregeld. De opleidingen in deze branche hebben over het algemeen een beroepenveldcommissie, waar diverse algemenere thema’s besproken kunnen worden. Belangrijk is dat de normen van de school worden gehanteerd, maar dat we er wel vanuit kunnen gaan dat het landelijke diploma dezelfde waarde heeft. Van uiterste belang voor een school is aandacht voor een verbeterde relatie met het bedrijfsleven, ook gezien de verdringing van andere deelnemers op de stagemarkt, denk aan vmbo-scholieren. De conclusie is dat er in deze sector behoefte is aan een eenheid in de uitstraling van het diploma. Iemand die aan de ene kant van het land is opgeleid moet ook met dit diploma aan de andere kant van het land aan de slag kunnen. Hierover zouden wel globale afspraken gemaakt moeten worden, maar niet over de hele specifieke invulling van de BPV van dag tot dag. De heer Spaans rondt de discussie af. Hij bedankt de ACB-leden voor hun inbreng in de discussie en ziet de uitgebreide notulen voor zijn rapport graag tegemoet.
38
Verslag ACB Juridisch Martin Spaans (Senior beleidsadviseur Mbo-raad) geeft namens de Mbo- raad een toelichting op de raadpleging die in alle Adviescommissies en Sectiebesturen wordt gehouden. Doel is om een eerste beeld te krijgen van de manier waarop BPV binnen de sectoren is ingericht (knelpunten, best practices) en zo te komen tot acties m.b.t. kwaliteitsverbetering. Allereerst wordt geïnventariseerd of alle voor de sector relevante partijen vertegenwoordigd zijn in de ACB Juridisch. Conclusie is dat een relevante vertegenwoordiging van de beroepsgroepen binnen de sector zitting heeft in de ACB Juridisch. De sector is echter dusdanig breed en divers dat bij de samenstelling een afweging is gemaakt tussen volledigheid en werkbaarheid van de commissie. Op de vraag wat er speelt op het gebied van BPV binnen de sectoren komen een aantal reacties. Dhr. Kerremans (Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagers) ziet dat bedrijven in het MKB op het gebied van P&A vaker kiezen voor mbo- leerlingen. Bij grotere organisaties is meer aandacht voor stages in het hbo. Dhr. de Jong geeft aan dat de Belastingdienst de afgelopen drie jaar een groeiproces heeft doorgemaakt met hernieuwde aandacht voor stages, ook om de toekomstige vergrijzing op te vangen. Ook bij UWV is dit het geval. Hier is de afgelopen jaren weinig geïnvesteerd in stages op mbo-niveau maar de verwachting is dat dit in het licht van de komende vergrijzing mogelijk zal kenteren. Wel is er op regionaal niveau geïnvesteerd maar zonder landelijke sturing. Vanuit de VNG wordt door mw. Lamchachti een zelfde beeld geschetst van gemeenten. In de makelaardij is er door de problemen i.v.m. de recessie juist weer aandacht voor mbo-stages, zij het niet direct voor juridische functies of de Assistent makelaar maar in veel gevallen ook voor commercieel / administratieve functies, aldus dhr. Dekker van de NVM. Begeleiding De geluiden m.b.t. begeleiding wijken niet af van het algemene beeld. Een veel gehoorde klacht is dat bedrijven met meerdere ROC’s te maken hebben, en binnen die ROC’s ook weer te maken hebben met diverse contactpersonen. Veel bedrijven kiezen daarin hun eigen ‘prefered suppliers’. Ook zijn er vaak wel procedurele afspraken maar of die nageleefd worden is afhankelijk van personen die betrokken zijn. Verder wordt er verschil geconstateerd tussen BPV binnen BBL- en BOL- trajecten. Bij BBL- trajecten blijkt meer een klant vs. leverancierrelatie gevoeld te worden, wat partijen meer aanzet tot naleving van afspraken. Mw. Hilhorst (P-oint) vraagt specifiek aandacht gevraagd voor begeleiding van stages voor leerlingen met een handicap. Dit is een speerpunt van het ministerie. Relatiemanagement BPV Louis Meijll, relatiemanager en BPV-coördinator bij NOVA College, geeft een toelichting op de manier waarop relatiemanagement BPV binnen het NOVA College is vormgegeven. NOVA College werkt nu ca. 3 / 4 jaar met relatiemanagers die op strategisch niveau contacten onderhouden met leerbedrijven in de regio. Hij merkt op dat er ca. 10 jaar geleden in het mbo sprake was van een stageperiode van 6 weken in een opleiding van 3 jaar. Inmiddels is er sprake van 60 weken BPV binnen een driejarige opleiding. Toch is de aandacht voor de kwaliteit van de BPV niet evenredig toegenomen. Om een goede matching tussen leerbedrijf en leerling te realiseren moet een ROC in feite functioneren als uitzendbureau. Binnen NOVA College is verder sprake van een regionale Raad van Advies waarin de kwaliteit van de BPV wordt bewaakt. Hierin zijn actieve leerbedrijven (harde kern) vertegenwoordigd. Met name het structureel binden van deze actieve leerbedrijven is essentieel. Verder werkt NOVA nu met een systeem waarbij een docent eigenaar wordt van één domein (bijvoorbeeld rechtbanken / OM).
39
In reactie op de toelichting blijkt dat met name het opbouwen van een structureel regionaal netwerk van doorslaggevend belang is. Vanuit de makelaardij komt de opmerking dat het van doorslaggevend belang is om voldoende aandacht aan de ‘klant’ te besteden. Dit geldt ook voor contact tussen ROC en leerbedrijf; zorg ervoor dat bedrijven voldoende aandacht krijgen om zo de binding met het ROC te verstevigen. Daarnaast wordt opgemerkt dat het van belang is dat beloftes consequent waargemaakt worden. Tenslotte wordt gewezen op het gevaar dat leerlingen teveel werk uit handen wordt genomen als het ROC zorgt voor alle BPV –plaatsen. De leerling heeft hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. Dhr. Meijll geeft aan dat de leerling altijd zelf moet solliciteren en zodoende zelf een belangrijke inspanning levert. De rapportage die Martin Spaans t.z.t. oplevert zal besproken worden in een volgende overleg van de ACB Juridisch. Ook wordt afgesproken dat BPV een terugkerend agendapunt is om kwaliteitsverbetering in de sector Juridisch te realiseren.
40