stuk ingediend op
1678 (2011-2012) – Nr. 1 18 juni 2012 (2011-2012)
Hoorzitting over de wenselijkheid van een algemene invoering van de slimme meter Verslag namens de Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie uitgebracht door mevrouw Sonja Claes
verzendcode: WON
2
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
Samenstelling van de commissie: Voorzitter: de heer Jan Penris. Vaste leden: de dames Sonja Claes, Griet Coppé, Veerle Heeren, de heer Veli Yüksel; mevrouw Katleen Martens, de heren Jan Penris, Wim Wienen; de dames Mercedes Van Volcem, Khadija Zamouri; mevrouw Michèle Hostekint, de heer Bart Martens; de heer Marc Hendrickx, mevrouw Liesbeth Homans; mevrouw Patricia De Waele; mevrouw Mieke Vogels. Plaatsvervangers: de heren Robrecht Bothuyne, Tom Dehaene, Dirk de Kort, mevrouw Valerie Taeldeman; de heer Frank Creyelman, mevrouw Marleen Van den Eynde, de heer Christian Verougstraete; de dames Irina De Knop, Vera Van der Borght; mevrouw Else De Wachter, de heer Patrick Janssens; de heer Bart De Wever, mevrouw Goedele Vermeiren; de heer Peter Reekmans; de heer Hermes Sanctorum.
V l a a m s P a r l e m e n t – 1011 B r u s s e l – 0 2 / 5 5 2 . 11 . 11 – w w w. v l a a m s p a r l e m e n t . b e
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
3 INHOUD
I. KEMA.........................................................................................................
4
1. Toelichting door KEMA.........................................................................
4
2. Vragen en opmerkingen van de commissie...............................................
6
3. Antwoord van KEMA............................................................................
8
4. Bijkomende vragen en antwoorden..........................................................
10
II. SERV en Minaraad......................................................................................
11
1. Toelichting door de SERV en de Minaraad.............................................
11
2. Vragen en opmerkingen van de commissie...............................................
14
3. Antwoord van de SERV en de Minaraad.................................................
14
III. Consortium van sociale organisaties............................................................
15
1. Toelichting door de vertegenwoordigers van het consortium...................
15
2. Vragen en opmerkingen van de commissie...............................................
18
3. Antwoord van de vertegenwoordigers van het consortium......................
18
4. Bijkomende opmerking...........................................................................
19
IV. De distributienetbeheerders..........................................................................
19
1. Toelichting door Eandis..........................................................................
19
2. Toelichting door Infrax...........................................................................
21
3. Vragen en opmerkingen van de commissie...............................................
23
4. Antwoord van Eandis..............................................................................
24
5. Antwoord van Infrax...............................................................................
25
V. VREG..........................................................................................................
26
1. Toelichting door de VREG......................................................................
26
2. Vragen en opmerkingen van de commissie...............................................
31
3. Antwoord van de VREG.........................................................................
33
4. Bijkomende opmerkingen........................................................................
36
Gebruikte afkortingen........................................................................................
38
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
4
Op donderdag 10 en woensdag 16 mei 2012 hield de Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie hoorzittingen over de wenselijkheid van een algemene invoering van de slimme meter. Op donderdag 10 mei kwamen de volgende organisaties aan het woord: – energieconsulent KEMA; – de adviesorganen SERV en Minaraad; – het consortium van sociale organisaties; – de distributienetbeheerders Eandis en Infrax. Op woensdag 16 mei hoorde de commissie de VREG. I. KEMA 1. Toelichting door KEMA De heer Emmanuel de Corte, principal consultant van KEMA, stelt eerst zijn organisatie voor aan de commissie. DNV KEMA Energy and Sustainability is een international die expertise en knowhow aanbiedt met betrekking tot de nieuwe uitdagingen in de energiemarkt: bevoorradingszekerheid, betrouwbaarheid, duurzaamheid en winstpotentieel. De firma heeft 2300 werknemers, verspreid over alle continenten, en kan bogen op 150 jaar ervaring. De hoofdzetel ligt in Arnhem, het Belgische kantoor in Antwerpen. Historisch gezien is het Nederlandse KEMA opgegaan in het grotere Noorse DNV. De dienstverlening bestaat uit consultancy, tests, inspecties, risico- en kwaliteitsmanagement, research en innovatie. De organisatie draagt onafhankelijkheid, integriteit en professionaliteit hoog in het vaandel. Precies dat verwachten de opdrachtgevers, waaronder talloze ngo’s en overheden. Tot die klanten horen onder andere energieleveranciers en -producenten, netbeheerders, grootverbruikers, transporteurs, mijnexploitanten, regulatoren, financiële instellingen en overheden. Ze komen uit meer dan honderd landen. Als voorbeelden vermeldt de heer de Corte onder meer de NAVO, de EU, Nederlandse, Duitse en Amerikaanse ministeries, Greenpeace en de Wereldbank. De heer Fred Koenis, senior consultant van KEMA, belicht de kosten-batenanalyse betreffende de slimme meters die de organisatie in opdracht van de VREG heeft verricht. Aanleiding van de opdracht is de Europese richtlijn 2009/72/EG, het zogenaamde derde energiepakket. De richtlijn bepaalt dat 80 percent van de Europese elektriciteitsgebruikers in 2020 over een intelligent meetsysteem moet beschikken, met dit voorbehoud dat de lidstaten de kosten en baten van die systemen mogen evalueren en daarvan hun beslissing tot een algemene invoering mogen laten afhangen. Al in 2008 heeft KEMA op vraag van de VREG een eerste analyse opgestart. De conclusie was toen dat nog niet alle informatie voorhanden was en dat een herziening mogelijk zou zijn vanaf het moment dat de resultaten van de proefprojecten bekend raakten en het marktmodel meer was ontwikkeld. Tussen november 2010 en begin 2011 hebben KEMA en VREG het opzet van de nieuwe evaluatie gedefinieerd aan de hand van zes vragen: – hoe moeten het model en de inputparameters uit de KEMA-studie van 2008 worden herzien en welke nieuwe berekening van het zogenoemde referentiealternatief levert dit op; – welke communicatietechniek voor de overdracht van meetdata wordt financieel het best gewaardeerd – hierbij worden de oplossingen van Eandis en Infrax vergeleken; – welke frequentie is financieel het aantrekkelijkst voor het versturen van verbruiksinformatie naar energieafnemers; – wat is het effect van realtime metering en slimme netten;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
5
– wat is het effect van een vrijwillige uitrol, waarbij een uitrol van 80 percent wordt behaald; – hoe valt de invoering van de slimme meter voor bepaalde segmenten van afnemers te diversifiëren, en welke segmenten zou men best als eerste ‘uitrollen’? De nieuwe studie is afgerond in twee fasen, respectievelijk in juni en december 2011. De studie van 2008 leverde een negatief eindresultaat op van 389 miljoen euro voor heel Vlaanderen. Vergeleken met die studie bevatte de nieuwe analyse de volgende wijzigingen: – bijna alle parameters, kosten en baten in het model zijn geüpdatet; – het model is bijgewerkt naar een nieuwe uitgebreidere versie, inclusief nieuwe grafische weergaven; – het ‘enkelvoudige uitrolmodel’ uit 2008 is vervangen door het originele flexibele vervangingsmodel, waardoor het model geschikt is voor een langere projectduur en langere uitroltijden; – er zijn diverse nieuwe kosten- en batenposten toegevoegd; – de energiebesparingen voor gas en elektriciteit zijn herzien op basis van een recent verschenen rapport van Ofgem; – verschillende kosten- en batenposten zijn anders gemodelleerd. De kosten zijn op zich niet zo moeilijk vooraf in te schatten. Het betreft de kosten van: – de aanschaf en installatie van slimme elektriciteits- en gasmeters; – de inrichting van data-infrastructuur en datacentra; – communicatie; – het uitrolproject; – de investeringen in ‘smart grids’ of slimme netten; – de pilootprojecten. De baten vallen te onderscheiden op basis van de begunstigde. De afnemer verwerft besparingspotentieel door een beter inzicht in zijn energiekosten, krijgt een meer accurate eindafrekening en kan makkelijker van leverancier switchen. De leverancier ziet de kosten van zijn dienstverlening dalen en kan makkelijker fraude voorkomen. Voor de netbeheerder is er een toegenomen leveringszekerheid, het uitsparen van fysieke meteropnames ter plaatse en een makkelijker onderhoud van het net. De heer Koenis beschrijft vervolgens het referentiealternatief. Dit heeft de volgende kenmerken: – een nagenoeg volledige uitrol; – gebruik van de Eandis- en Infrax-communicatieconcepten; – alleen indirecte terugkoppeling van energieverbruik; – geen investeringen in en opbrengst van slimme netten; – een projectduur van dertig jaar, een rente van 5,5 percent, een uitrolperiode van vijf jaar en een levensduur van vijftien jaar voor de meters. De resultaten van dit alternatief komen neer op een netto contante waarde van 144 miljoen euro en een IRR van 6,84 percent. De spreker toont de commissie grafieken met de resultaten van het referentiealternatief, waaruit blijkt dat de kosten vooral in de eerste jaren te situeren zijn en het terugverdienen later een rol begint te spelen. Hij wijst erop dat de resultaten van dergelijke studies geheel afhankelijk zijn van de aannames die aan de basis liggen. Als ‘stakeholders’ van deze maatschappelijke kosten-batenanalyse zijn onder meer de afnemers en de netbeheerders afgebakend. Conclusie is dat kosten en baten niet altijd bij dezelfde partij te situeren zijn. Een laatste grafiek toont de verschillende kosten en baten die te onderscheiden vallen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
6
In vergelijking met de analyse van 2008 heeft een betere inschatting van de kosten in de nieuwe studie geleid tot een positieve businesscase van 144 miljoen euro. Hoe vaker per jaar de reële meterstanden moeten worden afgerekend, hoe gunstiger dit resultaat zou uitvallen. Als zoals in Zweden elke maand een dergelijke afrekening plaatsvindt, zou het resultaat zelfs tot 900 miljoen euro oplopen. Additionele baten kunnen voortkomen uit betere communicatietechnologie en de voordelen met betrekking tot smart grids. Voorts verwijst de heer Koenis naar het tornadodiagram waarmee het gepubliceerde rapport de gevoeligheid van de parameters in beeld brengt. Gevoelige parameters zijn onder andere de levensduur van de slimme meters en de terugkoppeling van het verbruik. De introductie van de slimme meter op vrijwillige basis laten gebeuren – zoals Nederland heeft gedaan – veroorzaakt een verhoogd risico en beïnvloedt de businesscase negatief. Bij een participatie van 80 percent van de bevolking is in dergelijk scenario het eindresultaat een verlies van 200 miljoen euro. 1. Vragen en opmerkingen van de commissie De heer Hermes Sanctorum is niet zonder meer overtuigd van de hardheid van de resultaten van de simulatie. Stel dat een slimme elektriciteitsmeter bijvoorbeeld jaarlijks 100 in plaats van de vooropgestelde 40 euro zou kosten, welke invloed heeft dat dan op het eindresultaat? Welke andere parameters zouden dat resultaat een heel ander uitzicht kunnen geven? SERV en Minaraad hebben kritiek geuit op de aanname van een veralgemeende invoering als referentiealternatief, met volgorde, termijn en segmentering als te onderzoeken variabelen. Ze missen daarbij een differentiatie van de consumenten. Intussen nadert echter de Europese deadline van 3 september 2012 met rasse schreden. Kunnen we die nog halen? Over verschillen tussen elektriciteits- en gasmeters vindt de heer Sanctorum al evenmin veel terug in de studie. Gasmeters vergen nochtans ter wille van de veiligheid extra controles. De klankbordgroep uit het rapport lijkt het commissielid nogal select. Deze bestaat vooral uit netbeheerders en leveranciers, terwijl ook heel wat andere maatschappelijke actoren nuttige input hadden kunnen leveren. Het uiteindelijke nettoresultaat van 144 miljoen euro voor heel Vlaanderen is al bij al een vrij beperkt bedrag. Kan 2 miljard euro niet op een betere manier in energie worden geïnvesteerd? Op zich is de heer Sanctorum absoluut niet tegen slimme meters gekant, gezien het gunstige effect dat ze kunnen sorteren op het vlak van energieverbruik en -productie, maar de discussie wordt blijkbaar nogal snel beslecht. Het verwante dossier van de smart grids verloopt nochtans heel wat minder vlot. Het KEMA-onderzoek vertrekt trouwens van een invoering van slimme meters zonder verdere uitbouw van slimme netten. Die extra investeringen komen pas in het alternatievenonderzoek ter sprake. Dat vindt het commissielid niet de juiste volgorde. Het is mevrouw Sonja Claes opgevallen dat het KEMA-onderzoek voor Vlaanderen een positief resultaat heeft opgeleverd, terwijl gelijkaardige oefeningen in Wallonië en Brussel tot een verliesscenario hebben geleid. Waaraan wijten de onderzoekers van KEMA dat verschil? Hoe hoog moet de IRR uitvallen om een veralgemeende invoering van de slimme meter te verantwoorden? V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
7
Niet iedereen zal evenveel baat hebben bij een veralgemeende invoering, zo blijkt uit het onderzoek. Uiteindelijk zal de politiek moeten beslissen hoe de kosten worden verdeeld, maar hoe denkt KEMA daarover? Hoe hebben andere landen dit aangepakt? Welke totale kostprijs valt in de verschillende scenario’s onder de betrokken marktpartijen te verdelen? Net als de heer Sanctorum vraagt mevrouw Claes een differentiatie tussen de meters voor elektriciteit en aardgas. Zijn er redenen waarom de introductie van beide types zou moeten samenvallen? Over welke functionaliteiten beschikken de meters die in de analyse als uitgangspunt gelden? Brengt dit type meter de sociale openbaredienstverplichtingen niet in het gedrang? Is Zweden, dat nu al op grote schaal slimme meters heeft ingevoerd, vanuit een gunstige kosten-batenanalyse vertrokken? Wat als de levensduur van een doorsnee slimme meter beduidend minder dan vijftien jaar zou bedragen? Gsm’s worden haast jaarlijks vernieuwd. Is de kostprijs van de vervanging na vijftien jaar wel meegerekend in het model? De sociale organisaties hechten weinig geloof aan het besparingspotentieel dat slimme meters teweegbrengen. Kunnen de evaluatoren hun aannames ter zake verantwoorden? De heer Bart Martens wil de sprekers van KEMA confronteren met de kritiek van onder andere SERV, Minaraad en het conglomeraat van sociale organisaties. Het commissielid herhaalt de vraag van mevrouw Claes naar de levensduur en vervangkosten. Van welke frequentie van meterverificatie zijn de onderzoekers uitgegaan? De betreffende EU-richtlijn legt inderdaad meervoudige metingen per jaar op, maar laat in het ongewisse hoe vaak precies. Een organisatie van nationale regulatoren interpreteert dat als een verplichting tot maandelijkse verificatie. Deze assumptie zou de kosten van een status quo zonder slimme meters zodanig opdrijven dat de introductie van slimme meters bijna automatisch winstgevend zou worden. Hebben de onderzoekers ook op dat vlak verschillende scenario’s in rekening gebracht? Hebben de sensitiviteitsanalyses rekening gehouden met verschillende aannames betreffende het besparingspotentieel? De impact van de continue beschikbaarheid van meetgegevens op het verbruikersgedrag wordt door verschillende instanties heel anders ingeschat. Zal deze impact bijvoorbeeld een tijdelijke bevlieging zijn of een blijvend karakter hebben? De vraag naar het verschil in kosten en baten, afhankelijk van de doelgroep, leeft ook bij de heer Martens. Welke baat kunnen gezinnen die nu al heel weinig energie verbruiken, nog hebben bij de installatie van een slimme meter? Voor hen zal een gesolidariseerde kostenverdeling bij een algemene invoering zonder meer nadelig uitvallen. Vooral prosumenten en grootgebruikers kunnen daar profijt mee doen. Hoeveel slimme meters zijn nodig voor een operationeel slim net? Gezien de aanwezigheid van decentrale productie staat buiten kijf dat we slimme netten nodig zullen hebben, die de stroom in twee richtingen kunnen sturen. Daarmee vermijden we dan de dure netversterking die in het andere geval nodig zal zijn. Maar volstaat het daarvoor niet om enkel bij grootgebruikers en prosumenten slimme meters te plaatsen? Zijn op dat vlak de verschillende scenario’s onderzocht?
V L A A M S P A R LEMENT
8
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
In tegenstelling tot de KBA van 2008 levert die van 2012 een – licht – positief resultaat op, herhaalt de heer Martens. Dat neemt echter niet weg dat het investeringsbedrag enorm is, namelijk 2 miljard euro voor de algemene invoering. Heeft KEMA een visie op de opportuniteit van een dergelijke investering? Is het bijvoorbeeld niet meer aangewezen om dit bedrag te investeren in energiebesparende maatregelen? Een Duitse studie naar aanleiding van een investering van 1,4 miljard euro van de Duitse overheid in rentesubsidies met betrekking tot energiebesparing, heeft aan het licht gebracht dat die initiële investering 21,5 miljard euro aan investeringen heeft veroorzaakt, 340.000 banen heeft gecreëerd of veiliggesteld, en 5,4 miljard euro aan sociale bijdragen heeft opgeleverd. Is een dergelijke hefboom niet veel krachtiger dan het instrument slimme meter? Naast een opsplitsing per consumentendoelgroep van de kosten en baten, vraagt mevrouw Liesbeth Homans om ook een dergelijke differentiatie te maken voor stakeholders zoals netbeheerders en leveranciers. In tegenstelling tot het rapport bleef de toelichting in de commissie wat summier voor wat betreft de verantwoording van de berekening van kosten en baten en het verschil met de eerste berekening van 2008. Net als de vorige sprekers peilt mevrouw Homans naar het aantal jaarlijkse meterverificaties waarvan het onderzoek is uitgegaan om te komen tot het cijfer van 900 miljoen euro, als schatting van de besparing door het wegvallen van de fysieke verificatie. 2. Antwoord van KEMA Voor de gevoeligheidsanalyse heeft KEMA een klankbordgroep met netbeheerders en leveranciers geconsulteerd, geeft de heer Fred Koenis aan. Samen met hen hebben de onderzoekers een vork bepaald waarbinnen elke parameter waarschijnlijk zou schommelen. Een eventuele drastisch hogere kost per meter zou het resultaat zeker beïnvloeden. Conclusies zijn uiteraard enkel geldig mits geldige premissen. Maar de heer Koenis verwacht dat de schattingen aan de basis van de rekenoefening nauwkeurig genoeg waren. De klankbordgroep bestond weliswaar enkel uit leveranciers en netbeheerders, maar daarnaast hebben bij de VREG ook sessies plaatsgevonden waaraan andere organisaties hebben deelgenomen. De VREG kan ter zake wellicht meer informatie geven als hij aan het woord zal komen. Het opzet dat met de VREG is overeengekomen, is een scenario op basis van een uitrol van 100 percent. KEMA heeft bijgevolg niet onderzocht welke resultaten een beperkte en op doelgroepen gerichte invoering van slimme meters zou opleveren. Wat het verschil tussen gas- en elektriciteitsmeters betreft, merkt de heer Koenis op dat Vlaanderen maar half zoveel gasmeters telt als elektriciteitsmeters. De verschillen tussen de twee types zijn wel degelijk aanwezig in het model. Zelfs met een eventuele ombouw van de meterkasten heeft de studie rekening gehouden. De – politieke – vraag of 2 miljard euro niet op een andere manier met meer opbrengst te investeren valt, was geen onderdeel van de studie die de VREG heeft besteld bij KEMA. Het zou uiteraard interessant zijn om te onderzoeken welk nettoresultaat een dergelijke investering in isolatie zou opleveren, maar het is op dit moment niet aan KEMA om zich daarover uit te spreken. Ook op de verschillen met de Brusselse en Waalse studies kan de heer Koenis niet in detail ingaan, daar hij als buitenstaander nog niet over alle informatie betreffende zowel het model als de resultaten van die studies beschikt. De spreker vermoedt een andere inschatting van de kosten en baten, en mogelijk ook een verschil in de methode. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
9
De vraag vanaf welke netto-opbrengst een algemene invoering te verantwoorden zou zijn, is opnieuw een politieke vraag. Het nettoresultaat van 144 miljoen euro komt hoe dan ook neer op een volledig terugverdienen van de investering met daarbovenop een winst van ongeveer 6 percent. Voor Nederland heeft de overeenkomstige rekenoefening in eerste instantie een nettowinst van 1,3 miljard euro opgeleverd, maar in een tweede scenario waarbij de verplichte uitrol werd vervangen door een uitrol op vrijwillige basis, bleef daarvan nog tussen 700 en 800 miljoen over. In de Tweede Kamer circuleerde eerst een wetsvoorstel waarbij een weigering zelfs tot een gevangenisstraf kon leiden, maar die regel heeft de wet niet gehaald. De Zweedse KBA leverde een licht batig saldo op van ongeveer 150 miljoen euro. Zweden kent een hoog elektriciteitsgebruik van 15 MWh per afnemer per jaar. Belangrijk is dat dit scenario ervan uitging dat de meterstand elke maand moet worden opgenomen. Daarvoor biedt de lezing van slimme meters een veel goedkoper alternatief. De heer Koenis zal het Zweedse rapport aan de commissie overhandigen. Voor Duitsland heeft KEMA de KBA uitgevoerd, maar aangezien daaraan een vertrouwelijkheidsclausule was gekoppeld, kan de heer Koenis er geen informatie over geven. Het eindresultaat was wel positief. Een differentiatie van de kosten en baten tussen de stakeholders is wel degelijk aanwezig in de studie. Deze hebben de sprekers ook getoond in hun presentatie. Hoe deze kosten en baten precies moeten worden verdeeld, is eveneens een politieke vraag. Logisch is wellicht dat wie meer baten geniet, meebetaalt aan de investering van wie meer kosten moet maken. Op de vraag van mevrouw Claes naar de functies waarmee de meters in het model zijn uitgerust, antwoordt de heer Koenis dat het de basisfunctionaliteit betreft die Werkgroep 4 van de VREG destijds heeft opgesteld. Het rapport van 2008 heeft deze functionaliteit in een bijlage omschreven. Het betreft de functionaliteit die in alle gelijkaardige studies wordt gebruikt. Met betrekking tot de levensduur van de slimme meters geldt vijftien jaar als het minimale designcriterium. Het is dan ook de klassieke aanname van deze studies. De huidige ‘domme’ meters blijken trouwens aanzienlijk langer dan vijftien jaar mee te gaan. Vervangkosten zijn weliswaar minder zichtbaar in het model dan de initiële introductie, maar ze zijn er wel degelijk in aanwezig. Dat ze niet opvallen, is te wijten aan het feit dat ook de huidige meters ooit moeten worden vervangen. Het model komt neer op een vergelijking tussen een situatie met slimme meters en een situatie daarzonder, en in die vergelijking maakt het niet zo’n significant verschil of men slimme of conventionele meters moet vervangen. Het model zelf is bij de VREG beschikbaar voor intern gebruik. Daardoor is de VREG nu in staat om nieuwe parameters in te voeren en de gewijzigde resultaten te analyseren. De heer Martens heeft opgemerkt dat slimme meters weinig besparingspotentieel opleveren voor mensen die weinig energie gebruiken. Dat beaamt de heer Koenis. Vandaar ook de differentiatie in de tweede fase van de studie. Deze hanteert een segmentering van de eindgebruiker in prosumenten, zakelijke klanten, budgetmeters en nog drie groepen consumenten op basis van het jaarlijkse elektriciteitsverbruik: respectievelijk 0 tot 1200 KWh, 1200 tot 3500 KWh, en meer dan 3500 KWh. Voor de groep tot 1200 KWh is het besparingspotentieel op 0 begroot. Gemiddeld is de besparing begroot op 1 percent voor elektriciteit en 2 percent voor gas. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
10
Misschien is het aangewezen om een grotere investering te vragen van de groepen met een hoger besparingspotentieel, maar het is aan de politiek om dergelijke kwesties te beslechten. De definitie van ‘business of usual’ in het referentiealternatief is een jaarlijkse meteropname. Wat die frequentie betreft, is de sensitiviteit niet opgenomen in het tornadodiagram, maar in een aparte paragraaf met vier variaties: jaarlijks, halfjaarlijks, driemaandelijks en maandelijks. Mochten maandelijkse meteropnames verplicht worden, dan is het eindresultaat van de KBA een positief saldo van 900 miljoen euro, aangezien de aanwezigheid van slimme meters het in dat geval mogelijk maakt een heel hoge opnamekost te vermijden. De mogelijkheid van een maandelijkse afrekening op basis van die verificaties is niet in het rapport opgenomen. Het huidige systeem met voorschotten heeft alvast als voordeel dat de maandelijkse kosten gespreid zijn en dus niet plots drastisch oplopen in de winter. Misschien kunnen er wel aangepaste prognoses worden gecommuniceerd aan de klanten. De kostprijs daarvan is in aanwezig in het model. Of de impact van de energiebesparing een blijvend karakter zal hebben, is een onderwerp van discussie. De studie is uitgegaan van een blijvend karakter. Een besparingspotentieel van 1 percent voor elektriciteit en 2 percent voor gas is hoe dan ook een heel voorzichtige schatting. Hoeveel slimme meters zijn er nodig voor een smart grid? Sommigen vinden dat daarvoor iedereen een slimme meter zou moeten hebben, die de werkingstijden van de apparaten kan laten inspelen op de kostprijs van energie op dat moment. Daarover loopt al studiewerk. Er is echter nog geen uitsluitsel over een minimumpercentage aan slimme meters dat vereist is om van een smart grid te kunnen spreken. Zeker is dat het naast elkaar laten bestaan van slimme en conventionele meetsystemen extra kosten meebrengt. Naast de aanschaf van slimme meters voor sommigen blijft het dan nodig om verificaties ter plaatse te organiseren bij de anderen. Op de opmerking van mevrouw Homans dat hij de conclusies nogal summier heeft gepresenteerd, antwoordt de heer Koenis dat het uitvoerige rapport al beschikbaar was voor de commissie en dat hij het enkel wou resumeren. De grootste verschillen in vergelijking met de KBA van 2008 zijn te situeren in een lagere inschatting van de ICT-systeemkosten en de projectkosten van de uitrol. Het cijfer van 900 miljoen euro voor vermeden opnamekosten is gebaseerd op twaalf opnames per jaar, antwoordt de spreker eveneens aan mevrouw Homans. Tot slot stelt de heer Koenis nog dat KEMA een gezamenlijke uitrol van gas- en elektriciteitsmeters als basis heeft genomen omdat de VREG hierom heeft verzocht. Of het eenvoudig is om in het model een splitsing tussen beide introducties in te voeren, kan de consultant niet zonder meer inschatten. 3. Bijkomende vragen en antwoorden Mevrouw Liesbeth Homans heeft in een van de getoonde grafieken geconstateerd dat het nettoresultaat van de operatie negatief uitvalt voor netbeheerders en positief voor de afnemers, maar in mindere mate dan het negatieve resultaat voor de netbeheerders. Netbeheerders kunnen echter hun kosten steeds doorrekenen aan de afnemers, die bijgevolg aan het einde van de rit benadeeld zullen zijn. De enige echte winsten liggen dan ook vooral bij milieu en maatschappij, en wat minder uitgesproken bij de leveranciers. Ook mevrouw Homans vraagt zich af of 2 miljard euro niet beter kan worden besteed. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
11
Is het model dat KEMA heeft ontwikkeld, technisch in staat om de kosten en baten van een gerichte partiële uitrol bij één of enkele doelgroepen te berekenen, vraagt de heer Bart Martens. De heer Fred Koenis merkt op dat het model voor de groep van de kleine energiegebruikers geen energiebesparingspotentieel in rekening brengt, maar wel andere baten, bijvoorbeeld een makkelijker switch van leverancier. Het huidige model is echter niet in staat tot de oefening die de heer Martens beschrijft. Daarvoor is meer nodig dan wat parameters te veranderen. Ook de heer Hermes Sanctorum heeft een vraag over de technische mogelijkheden van het model. Kan hierin het gegeven worden ingevoerd dat de slimme meters niet altijd ter plaatse worden geïnstalleerd bij de afnemers zelf, maar in een aantal gevallen wat hoger in het netbeheer, bijvoorbeeld op wijkniveau? De heer Fred Koenis antwoordt ontkennend, aangezien een introductie op wijkniveau fundamenteel verschillend is. Baten op het vlak van verbruik per huishouden zijn dan helemaal anders. Het model is niet voorzien op zo drastische variaties. II. SERV EN MINARAAD 1. Toelichting door de SERV en de Minaraad De heer Pieter Kerremans, administrateur-generaal van de SERV, wijst op het grote belang van een dossier met een geraamde kostprijs van 2 miljard euro. De SERV en de Minaraad hebben met veel interesse de twee KBA’s van de VREG bestudeerd, die achtereenvolgens een negatief en positief eindresultaat hebben opgeleverd. Na de eerste studie hadden de twee organisaties al een aantal aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot een nieuwe studie, maar daaraan heeft KEMA weinig of geen gevolg gegeven. Op basis van de nieuwe KBA heeft de VREG nu aan minister Van den Bossche geadviseerd dat het verantwoord zou zijn de slimme meter verplicht algemeen in te voeren. In maart 2012 hebben Minaraad en SERV een nieuw advies geformuleerd, en aan de VREG en de minister overhandigd. Hoewel ze hierover ook al van gedachten hebben kunnen wisselen met de VREG, zijn uit dat overleg nog geen nieuwe inzichten voortgekomen. De heer Mohamed Al Marchohi, attaché van de SERV, zal het advies van de SERV en de Minaraad toelichten. Het ‘derde Europese energiepakket’ schrijft voor dat de EU-lidstaten voor 3 september 2012 betreffende de slimme meters een KBA met betrekking tot de effecten voor de markt en de consument moeten laten uitvoeren. Die analyse moet een transparante en goed gedocumenteerde berekening van alle verwachte kosten en baten bevatten. Bij een negatief eindsaldo is een algemene uitrol niet verplicht. Is het eindsaldo positief, dan is de betreffende lidstaat verplicht om voor 2020 minstens 80 percent van de afnemers waarvoor het positieve eindresultaat geldt, van een slimme meter te voorzien. Ook als een lidstaat geen KBA laat uitvoeren, is ze verplicht tot een invoering bij minstens 80 percent van de afnemers. België moet één gezamenlijk rapport voorleggen. Vervolgens vergelijkt de heer Al Marchohi de twee rapporten die KEMA in opdracht van de VREG heeft afgeleverd. Ten opzichte van het eerste rapport hebben de onderzoekers in het tweede rapport de baten 29 percent hoger geschat en de kosten 3 percent lager. Dit is deels te wijten aan een aantal extra posten aan beide zijden van de balans, maar ook aan
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
12
een andere inschatting van de bestaande posten. Acht van de elf posten uit de originele studie kregen in 2011 een gunstiger inschatting. Een ander belan������������������������������������������������������������������������� grijk verschil is dat de projectduur van twintig naar dertig jaar is verlengd. Deze methode beïnvloedt de eindafrekening in positieve zin aangezien de kosten zich voornamelijk aan het begin van het traject situeren, en de baten door kostenvermijding over een langere tijd van toepassing zijn. De spreker toont de commissie op een grafiek dat eenzelfde projectduur als in de eerste KBA een negatief eindresultaat zou opleveren in de tweede KBA. Onduidelijkheid in het KEMA-rapport In hun rapport van maart 2012 hebben de raden op een aantal onduidelijkheden in de KEMA-studie van 2011 gewezen, al voegt de heer Al Marchohi aan die opmerking toe dat het overleg met de VREG veel van die onduidelijkheid heeft helpen ophelderen. Onduidelijkheid blijft er echter in verband met de berekening van de vervanging van de slimme meters tijdens de projectduur. Gezien de verlengde projectduur zouden de adviesraden een verdubbeling van de hardware- en plaatsingskosten verwachten. Ook de operationele kosten zouden moeten toenemen bij een langere projectduur. Het tijdverlies van de afnemer die de installateur moet ontvangen, zou in tegenstelling tot in de studie van 2008 nu wel moeten meegerekend zijn. Dit alles blijkt echter geen weerslag te krijgen in de nieuwe kostenraming. De manier waarop KEMA de gesegmenteerde uitrolvolgorde heeft ingecalculeerd, blijven SERV en Minaraad onduidelijk vinden. Logisch gezien zou een prioritaire invoering bij bepaalde doelgroepen – prosumenten, budgetmeterklanten – de kosten doen stijgen, maar KEMA oordeelt dat de eveneens toegenomen baten dit zouden compenseren. Ook de wijze waarop de studie de segmentering van de groepen afnemers zelf aanpakt, is nog aan verfijning toe. Hoe KEMA de baten voor milieu en maatschappij op 500 miljoen euro heeft geraamd, is evenmin erg duidelijk voor de SERV en de Minaraad. Aanbevelingen SERV en Minaraad bevelen aan om meer informatie in te winnen alvorens een beslissing te nemen betreffende een veralgemeende introductie van de slimme meter. Zo moet de herziene KBA ook alternatieve scenario’s bevatten. Bovendien moet de fundamentele vraag worden gesteld waarom slimme meters nodig zouden zijn. Slimme meters kunnen geen doel op zich zijn. In het antwoord op die vraag zullen de volgende aspecten opduiken: – integratie van hernieuwbare energie en evenwicht op het netwerk; – energiebesparing; – administratieve voordelen en een betere marktwerking. Bij een analyse van de batenberekening blijkt het leeuwendeel van de verwachte baten het laatstgenoemde aspect te betreffen. Indien de integratie van hernieuwbare energie en het evenwicht op het netwerk de voornaamste motieven zouden vormen, dan is vooral de vraag aan de orde of daarvoor wel iedereen een slimme meter nodig heeft. De voordelen op dat vlak hebben betrekking op gerichte tarifering en afschakeling, maar dan is het nodig inzicht te hebben in de omvang, de aard en de locatie van de op te vangen intermittentie. Bovendien zijn er voor dezelfde V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
13
doelstelling alternatieve methodes denkbaar, die zeker een onderzoek waard zijn. Een gesegmenteerde en selectieve invoering van de slimme meter lijkt voor deze doelstelling verantwoord, maar is helaas niet onderzocht. Ook met het oog op administratieve voordelen en een betere marktwerking bepleiten de raden een alternatievenonderzoek. Maar indien men de slimme meter inderdaad als oplossing naar voren schuift, dan is met betrekking tot deze doelstelling een uitrol van 100 percent wel degelijk aangewezen. Twee systemen naast elkaar laten bestaan zou de baten immers aanzienlijk compromitteren. Indien Europa inderdaad een maandelijkse meteropname zou opleggen – wat overigens nog niet vaststaat – dan is de slimme meter wellicht de enige werkbare oplossing. Overigens bepleit de KEMA-studie met het oog op deze doelstelling een snelle invoering van slimme meters, wat een risico oplevert aangezien de internationale slimmemetermarkt zich nog moet ontwikkelen. Wat betreft het doel om door slimme meters energie te besparen, vinden de raden opnieuw dat de alternatieven het nodige onderzoek verdienen. Het besparingspotentieel hangt hoe dan ook in hoge mate van het type afnemer af. Voorts vragen de raden om de resultaten van de proefprojecten optimaal te benutten. In Vlaanderen zal de nakende experimentele uitrol van 50.000 slimme meters ongetwijfeld heel wat interessante nieuwe inzichten opleveren die een meer correcte kosten-bateninschatting mogelijk zal maken. De beleidsbrief van minister Van den Bossche kondigt op basis van die input trouwens al een nieuwe KBA aan voor 2013. Ook studies en ervaringen van andere gewesten en landen verdienen consideratie. Brussel is bijvoorbeeld tot een ander resultaat gekomen dan Vlaanderen daar het een andere intrestvoet en een kortere projectduur heeft gehanteerd. Een volgende aanbeveling betreft een grondige analyse van de verdeling van kosten en baten. De kwetsbare afnemer verdient zonder meer de nodige aandacht. Ook pleiten SERV en Minaraad voor meer transparantie bij de KBA. Het nieuwe KEMArapport bevat maar één grafiekje dat inzicht biedt in de inschatting van de verschillende kosten en baten. Het vorige rapport bevatte ter zake nog een uitvoeriger toelichting als bijlage. Voorts bevelen de raden aan om nog meer sensitiviteitsanalyses in het rapport op te nemen, bijvoorbeeld een gewijzigde intrestvoet en een andere projectduur. De raden vragen een duidelijker communicatie van het eindresultaat, vervolgt de heer Al Marchohi zijn opsomming van de aanbevelingen. De algemene conclusie lijkt neer te komen op een winst van 144 miljoen euro, maar in werkelijkheid ligt dat cijfer in een vork met uiteinden van 300 miljoen euro verlies en 700 miljoen euro winst. Ten slotte bevelen SERV en Minaraad een versterking van het beleidsproces aan. Het Beleidsplatform Slimme Netten is vrij toegankelijk voor alle stakeholders. De uitvoerders van de KBA hebben het overleg daarentegen veelal beperkt tot een gesloten klankbordgroep met vertegenwoordigers van de DNB’s, leveranciers en de VREG. Pas in laatste instantie hebben ze ook – op een niet eens transparante manier – het beleidsplatform geconsulteerd. De raden vinden dat een dergelijke oefening gebaat zou zijn geweest met de inbreng van extra deskundigen, bijvoorbeeld consultatie van academici of organisatie van een ‘peer review’ van de studie. De heer Al Marchohi voegt nog toe dat er meer duidelijkheid nodig is over het nu te volgen traject, dat voor advies zou moeten worden voorgelegd aan de bevoegde strategische adviesraden. Hetzelfde geldt voor de Belgische rapportering aan Europa en de rol die de Vlaamse KBA daarbinnen zal spelen. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
14
Tot besluit vat de heer Pieter Kerremans de conclusies samen. De SERV en de Minaraad ervaren een reële behoefte aan meer verduidelijking en aanvullende informatie. Op basis van de voorliggende KBA al een zo cruciale beslissing nemen, vinden de twee raden voorbarig. Ze vinden het voorliggende model weinig robuust en erg onderhevig aan fluctuaties als gevolg van wijzigingen in de parameters. Transparantie en communicatie zijn voor verbetering vatbaar. De leden van beide raden zijn steeds bereid om hun medewerking te verlenen aan het onderzoek naar alternatieven, kondigt de administrateur-generaal ten slotte aan. 2. Vragen en opmerkingen van de commissie Mevrouw Sonja Claes vraagt verduidelijking betreffende onze verplichtingen jegens Europa. Wat precies verwacht Europa van Vlaanderen en België op 3 september 2012? Zijn na die datum nog wijzigingen mogelijk? Ook op het Europese niveau is het debat blijkbaar nog aan de gang. Welk gevolg zullen de verschillen tussen de Vlaamse, Waalse en Brusselse KBA’s hebben? Is het eindresultaat positief, dan moeten in 2020 80 percent van de betreffende afnemers een slimme meter hebben. De heer Bart Martens heeft uit een vraag om uitleg van 29 maart 2012 de aankondiging van minister Van den Bossche onthouden dat ze bij de EC uitstel zal vragen van de beslissing (Hand. Vl. Parl. 2011-12, nr. C186). Maar wat als Europa dat uitstel niet toekent? Is de interpretatie dan dat we geen KBA hebben laten uitvoeren, wat de facto neerkomt op een verplichte veralgemeende invoering bij minstens 80 percent? In het licht van de omvang van de investering en de opmerkingen van de adviesraden zou een dergelijk gevolg zonder meer dramatisch zijn. De heer Hermes Sanctorum deelt de bezorgdheid van de heer Martens, en vraagt net als mevrouw Claes wat het Belgische eindresultaat zal zijn van de verschillende resultaten in de respectieve gewesten. Mevrouw Irina De Knop peilt vanuit welke projectduur de Brusselse en Waalse KBA’s zijn uitgegaan. Hebben SERV en Minaraad de impact op het distributienettarief voor een modaal gezin berekend? 3. Antwoord van de SERV en de Minaraad De heer Mohamed Al Marchohi bevestigt dat Europa zijn lidstaten niet tot een KBA heeft verplicht. De Europese beslissing met betrekking tot België zal gebaseerd zijn op het gezamenlijke rapport dat ons land neerlegt. Indien dit rapport niet expliciet een positief of negatief eindresultaat presenteert, zal dit andere implicaties hebben dan een presentatie die wel een duidelijk positief resultaat voor een bepaalde regio bevat. Als Europa geen uitstel verleent, zal de inhoud van het betreffende rapport bepalend zijn voor de beslissing van de EC. Een positief eindresultaat voor Vlaanderen zal in dat geval wellicht een verplichte uitrol in Vlaanderen voor gevolg hebben. Een genuanceerd rapport, berekend op Belgisch niveau, zal vermoedelijk niet tot een dergelijke strikte verplichting leiden. Maar de inhoud van het betreffende rapport is de twee raden niet bekend. Aan mevrouw De Knop antwoordt de attaché dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is uitgegaan van een projectduur van vijftien jaar. Met betrekking tot Wallonië heeft hij ter zake geen cijfers.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
15
Ook van de gevraagde berekening van de impact op het distributienettarief menen de SERV en de Minaraad dat deze niet in de studie is terechtgekomen. Dit laatste antwoord vult mevrouw Annemie Bollen, attaché bij de SERV, aan met de mededeling dat het effect van de investering van 1,9 miljard euro, gespreid over dertig jaar, beperkter zal zijn dan dat van de inspanningen van ongeveer 1 miljard euro per jaar voor de 2020-doelstelling op het vlak van groene stroom, maar het blijft hoe dan ook een aanzienlijk effect. III. CONSORTIUM VAN SOCIALE ORGANISATIES Het consortium vertegenwoordigt: ACLVB, ACV, ACW, Bond Beter Leefmilieu, Gezinsbond, Liga voor Mensenrechten, OIVO, Samenlevingsopbouw, Test-Aankoop, Vlaams ABVV en Welzijnszorg. 1. Toelichting door de vertegenwoordigers van het consortium Mevrouw Mieke Clymans, opbouwwerkster van Samenlevingsopbouw, legt uit dat het consortium de meerwaarde van een slimme meter voor verschillende types consumenten wenst te achterhalen en deze dus wil laten onderzoeken. Slimme meters verzamelen data over ons energiegebruik en spelen die aan een energiebedrijf door. Belangrijk is echter dat de slimme meter ten dienste staat van de consument, met al het nodige respect voor mens en leefmilieu. Die meerwaarde blijkt echter niet zonder meer uit de KEMA-studie. Voor mevrouw Clymans blijft een slimme meter ondanks zijn naam een dom toestel. De intelligentie bevindt zich bij de mensen: de consumenten die op een slimme manier met energie moeten omgaan. Maar KEMA raamt het energiebesparingspotentieel door slimme meters op amper 1 tot 4 percent. Projecten als Energiejacht halen besparingsrendementen tot 8 percent. Bovendien hebben mensen om energie te kunnen besparen permanent feedback nodig en hulp bij de interpretatie van de beschikbare gegevens. Besparingseffecten hebben op termijn trouwens een uitdovend karakter. Als de samenleving besluit om geld te investeren in slimme meters, dan moet het energiebesparingseffect gegarandeerd zijn. Een tweede voordeel van slimme meters is dat ze de vraagpiek kunnen aftoppen en een slim net kunnen helpen uitbouwen, wat natuurlijk een meerwaarde voor het milieu oplevert. Vraag blijft of daarvoor iedere consument een slimme meter nodig heeft. Wat de milieu- en besparingseffecten betreft, hecht mevrouw Clymans veel belang aan een goede uitvoering van de proefprojecten met slimme meters en aan een uitgebreide analyse van hun resultaten. De proefprojecten zouden voor de spreker moeten zijn toegespitst op consumenten die nu actief in het elektriciteitsnet participeren, zoals prosumenten en grootverbruikers. Consumenten vragen niet om instrumenten die hun belang niet dienen. In die zin moet de vraag naar de vrije keuze centraal staan in alle onderzoeken en overwegingen betreffende de slimme meter. De privacy mag op geen enkele manier schade lijden. Voorts mogen de slimme meters geen problemen veroorzaken ten opzichte van de openbaredienstverplichtingen. Samenlevingsopbouw onderwerpt alle instrumenten ter vrijwa-
V L A A M S P A R LEMENT
16
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
ring van het recht op energie aan een armoedetoets. Maar met de slimme meter is dat een heel moeilijke oefening. De KEMA-studie heeft voor mevrouw Clymans bepaalde aspecten onvoldoende onderzocht. De studie had niet zonder meer mogen uitgaan van een uitrol van 100 percent. Specifiek onderzoek naar de aard van de doelgroepen is zeker aangewezen. Hoeveel percent van de bevolking is bijvoorbeeld prosument, eigenaar van een elektrische wagen, grootgebruiker enzovoort? Hoe vallen voor elk van die groepen de precieze kosten en baten uit? Europese context De heer Paul Vanlerberghe, vertegenwoordiger van het ABVV, vult aan dat het consortium een aantal cruciale data voor ogen heeft. Omstreeks 11 juli houdt het Vlaams Parlement zijn laatste vergaderingen voor het zomerreces. Op 3 september verstrijkt de Europese deadline voor rapportering van de bevindingen van de lidstaten betreffende de invoering van slimme meters. Belangrijk is dat de Europese richtlijn 2009/72 correct en volledig wordt geciteerd. Zo staat in bijlage I, artikel 2: “invoering van dergelijke metersystemen kan worden onderworpen aan een economische evaluatie op lange termijn van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument of aan een onderzoek ter bepaling van welke vorm van slim meten economisch haalbaar en kosteneffectief is”. De heer Vanlerberghe wijst erop dat ‘slim meten’ niet per se hoeft neer te komen op een slimme meter plaatsen en beklemtoont de passus: “en de individuele consument”. Voor het consortium is niet zozeer de markt maar de consument van belang. Over die consument staat in dezelfde richtlijn: “indien uit die evaluatie blijkt dat de invoering van dergelijke meetsystemen alleen economisch haalbaar en kosteneffectief is voor afnemers met een zeker elektriciteitsverbruik, moeten de lidstaten hier rekening mee kunnen houden”. Explicieter dan dat kon de mogelijkheid tot segmentering niet in een tekst staan. Resultaten van de KBA De heer Vanlerberghe heeft in de KBA gelezen dat KEMA de totale kostprijs van een veralgemeende invoering van slimme meters op 2 miljard euro heeft begroot. Daarvan moet al 1,2 miljard euro in de eerste vijf jaren worden geïnvesteerd. Voor wie dat geld precies bestemd zal zijn, is nog niet met stellige zekerheid te voorspellen. Aan het einde van de projecttermijn zou er een batig saldo van 144 miljoen euro zijn. De break-even wordt pas na 24 jaar bereikt. Test-Aankoop heeft opgemerkt dat een goede huisvader een dergelijke investering links zou laten liggen. Voor de distributienetbeheerders voorspelt KEMA echter een uiteindelijk verlies van 1,2 miljard euro, tegenover 840 miljoen euro winst voor de eindafnemers. Maar DNB’s rekenen – terecht – hun kosten door aan de eindgebruikers, zodat de consument in feite een negatief nettorendement van min 360 miljoen euro mag verwachten. Gezien de eerder geciteerde passus betreffende de kosten en baten voor de individuele consument, moet de conclusie die we aan Europa zullen presenteren, stellen dat dit geen positieve case is. Mevrouw Mieke Clymans vindt de KEMA-studie weinig onderbouwd. De raming van de milieubaten op 500 miljoen euro wordt maar heel summier toegelicht, in amper één zin, terwijl het om een vierde van alle te verwachten baten gaat. KEMA gaat uit van een prioritaire introductie van slimme meters bij grootverbruikers, prosumenten en budgetmeterklanten, maar motiveert die keuze niet. Het consortium vraagt verder onderzoek, zeker omdat voor de budgetmeterklanten nog geen proefprojecten bestaan. Ook zij zijn nochtans consumenten voor wie de slimme meter een meerV L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
17
waarde zou moeten opleveren. In de huidige constellatie zal de slimme budgetmeter enkel in een labo worden onderzocht en door de DNB’s worden ontwikkeld. Wel telt de studie de verdwijning van de kosten die de budgetmeters voor de netbeheerders meebrengen, mee aan de batenzijde. Maar de klanten zijn daar nauwelijks bij gebaat. De vraag is trouwens of de distributienetbeheerders de budgetmeters op afstand kunnen activeren, zonder dat er nog iemand ter plaatse gaat bij de klant. Wie zal in dat geval de – nogal onduidelijke – werking van die toestellen aan de klanten uitleggen? Een voordeel voor de budgetmeterklanten zou kunnen zijn dat de slimme meter hen in staat zou stellen om hun schuldsaldo of noodkrediet af te lezen, maar volgens het KEMA-rapport en de VREG is het niet zo evident om hen te voorzien van de daartoe benodigde inhomedisplay. Vrijwilligheid vormt een cruciaal element in de KEMA-studie, stelt de heer Paul Vanlerberghe. Het VREG-advies adviseert op basis van die studie dat een verplichte uitrol verantwoord zou zijn. Dat wil de ABVV-vertegenwoordiger niet a priori uitsluiten, maar het is nodig dat de betrokkenen zich bewust zijn van het belang van de acceptatie en de participatie van de bevolking, die een belangrijk prijseffect op de introductie van de toestellen zullen hebben. Interessant is in die context het Nederlandse voorbeeld. Nederland heeft uiteindelijk beslist om het element van vrije keuze in het model te introduceren. Nederlandse consumenten kunnen zonder meer een slimme meter weigeren. Als ze hem toch accepteren in hun woning, kunnen ze hem nog altijd administratief uitschakelen, waardoor hij als een elektronische meter functioneert die nog één- of tweemaal per maand de gegevens doorseint die nodig zijn voor de facturatie. Uiteraard kunnen ze ook voor de volle functionaliteit kiezen. Deze keuzemogelijkheid zal ongetwijfeld leiden tot een veel grotere acceptatiegraad bij de bevolking. KEMA heeft zelf onderzocht hoe die keuzemogelijkheid in de praktijk kan werken. Het studiebureau besluit zelfs dat wie de meter administratief uitschakelt, de beschikking behoudt over nauwkeurige meetdata die hij voor het eigen energiebeheer kan aanwenden. Naast het aspect vrijwilligheid mist de heer Vanlerberghe in de KBA het aspect segmentatie. Nochtans heeft minster Van den Bossche al op de ViA-studiedag van 5 oktober 2011 verklaard dat de consument centraal hoort te staan en dat er onderzoek moet komen naar de impact op de verschillende types energiegebruikers. Op diezelfde studiedag hebben verschillende leden van het consortium het woord gevoerd, vult mevrouw Mieke Clymans aan. Deze hebben toen expliciet verzocht om in de KBA op basis van doelgroepen te onderzoeken vanaf welk verbruikersprofiel een slimme meter opportuun zou worden, of daarvoor een algemene invoering nodig is, of de slimme meter voor de betreffende doelgroep het energiegebruik zou verlagen en of de zo gerealiseerde besparing de prijs van de meter zou compenseren. Het verwondert mevrouw Clymans dat deze segmentering niet in het rapport terug is te vinden. Vervolgens behandelt de opbouwwerker de opportuniteitsvraag: zijn er efficiëntere investeringen mogelijk om energie te besparen? Een betere isolatie en efficiëntere huishoudtoestellen brengen wellicht meer soelaas dan slimme meters. Wat de piekbeheersing betreft, verwacht mevrouw Clymans elders meer potentieel dan bij de residentiële elektriciteitsgebruiker, die uiteindelijk maar 25 percent van het verbruik
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
18
v������������������������������������������������������������������������������������� ertegenwoordigt: bijvoorbeeld bij de NMBS en bedrijven met een hoog elektriciteitsgebruik. Conclusies van het consortium De heer Paul Vanlerberghe presenteert ten slotte de conclusies van het consortium: – de KBA is te weinig onderbouwd om als basis te gelden voor een gefundeerde besluitvorming over de uitrol van slimme meters of de vorm daarvan; – een assessment moet duidelijkheid scheppen met betrekking tot een gesegmenteerde uitrol; – de verdelingsaspecten moeten tijdig aangepakt en opgelost worden; – er is nood aan degelijke kennis van de reële baten van slimme meters op het vlak van energiebesparing en van hun belang met betrekking tot de slimme netten; de lopende proefprojecten moeten vooral daarop gericht zijn. 2. Vragen en opmerkingen van de commissie Mevrouw Liesbeth Homans vraagt zich af waarom het consortium zich zo verzet tegen de vervanging van budgetmeters door slimme meters. Zelf verwacht het commissielid voordelen van een dergelijke vervanging. Weliswaar heeft dit type klant geen last van de prijs van de budgetmeter aangezien deze wordt gesocialiseerd via de openbaredienstverplichtingen, maar op het vlak van sensibilisering biedt de slimme meter meer potentieel dan de huidige budgetmeter. Bovendien is er heel wat besparing mogelijk op de personeelskosten voor het activeren en deactiveren van de budgetmeters. Al die kosten worden nu collectief doorgerekend in de distributietarieven. Het is niet zozeer aangewezen om alle huidige budgetmeters door slimme meters te vervangen, maar wel om alle nieuwe locaties waar deze vorm van budgetcontrole nodig is, te voorzien van een slimme meter in plaats van een traditionele budgetmeter. De opmerkingen over privacy vindt de heer Hermes Sanctorum in de energiecontext relatief onbelangrijk. Tenslotte zijn er onder de aspecten van ons dagelijkse leven waarvan gegevens bestaan, heel wat gevoeliger elementen, bijvoorbeeld het internetgebruik. 3. Antwoord van de vertegenwoordigers van het consortium Op de vraag van mevrouw Homans antwoordt mevrouw Mieke Clymans dat het consortium niet tevreden is over het feit dat budgetmeters niet aan bod zijn gekomen in de huidige en toekomstige proefprojecten met betrekking tot de slimme meter. Een slimme meter is een interactief instrument, waarmee de energieklant moet leren omgaan. Budgetmeters zijn moeilijke instrumenten. Slimme meters met een budgetfunctie zullen dat wellicht ook zijn. Het consortium heeft vragen bij de positie van het toestel, beschikbaarheid van inhomedisplay, gebruiksvriendelijkheid en leesbaarheid van de gegevens. Helaas worden die niet getest en geoptimaliseerd in de proefprojecten. Meer nog, huizen van budgetmeterklanten worden systematisch overgeslagen in de uitrol van de proefprojecten. Alle tests van deze functie gebeuren uitsluitend in labo’s. Vanwaar die strategie? Een belangrijke vraag is of de distributienetbeheerders de budgetmeterfunctie van op afstand zullen activeren. In dat geval valt de hulp en informatie weg die de installateur ter plaatse aan de betrokken klant kan bieden. Mevrouw Clymans wil absoluut blijven nagaan of alle sociale openbaredienstverplichtingen met betrekking tot afsluitingen wel behouden blijven bij een introductie van slimme meters. Vanaf dan is immers niet meer dan een seconde nodig om ergens de elektriciteit af te sluiten.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
19
De heer Paul Vanlerberghe accepteert dat grootgebruikers en prosumenten als prioritaire doelgroepen van de slimme meter worden gedefinieerd, maar is verbaasd dat de budgetmeterklanten in één adem met hen worden genoemd. De motivering van die beslissing is de heel hoge prijs van een budgetmeter. In feite maakt die de oplossing van een sociaal probleem dubbel zo duur als het probleem zelf. Vervolgens betalen alle residentiële gebruikers en kmo’s collectief die kosten. Dat aspect raakt pas nu echt bekend. De spreker waarschuwt om geen nieuw avontuur te beginnen dat achteraf soortgelijke gevolgen zal blijken te hebben. Met de heer Sanctorum is de heer Vanlerberghe het eens dat in verband met de slimme meters het sociaaleconomische aspect belangrijker is dan het privacyaspect. Maar in Nederland is gebleken hoe gevoelig die privacy wel ligt, wat heeft geleid tot de introductie van een keuzemogelijkheid met het oog op de verhoging van de acceptatiegraad. 4. Bijkomende opmerking Mevrouw Liesbeth Homans is ervan overtuigd dat ook bij de installatie van slimme meters een technicus de klant ter plaatse wegwijs kan maken in het gebruik van het toestel. Juist het feit dat niet voor elke wijziging personeel ter plaatse moet gaan, zal echter een enorme winst opleveren die gevolgen zal hebben voor de totale kostprijs van de openbaredienstverplichtingen, en dus de factuur van alle gebruikers ten goede zal komen. Dat argument moet toch het nodige gewicht in de schaal gooien. IV. DE DISTRIBUTIENETBEHEERDERS 1. Toelichting door Eandis De heer Patrick Devos, programmamanager slimme meters van Eandis, toont op een grafiek de planning van zijn bedrijf met betrekking tot de invoering van slimme meters. Eandis is in 2006 met het project van start gegaan naar aanleiding van Europese richtlijn 2006/32 betreffende de energie-efficiëntie. In die tijd stelde Eandis nogal wat mankementen vast in de systemen die toen vooral in Italië al in gebruik waren. Vandaar het besluit van Eandis om de nodige proefprojecten uit te voeren, met het oog op slimme meters die de toekomstige uitdagingen, zeker op het vlak van het netbeheer, zouden aankunnen. Die proef heeft Eandis in Leest en Hombeek verricht met ongeveer 4300 meters. De resultaten van het project waren erg positief, oordeelt de heer Devos. Bijgevolg heeft Eandis de betreffende klanten feedback bezorgd om hun reacties te kunnen meten. Intussen verricht Eandis een pilootproject met 40.000 meters. Naast de technische aspecten, die snel in gunstige zin evolueren, heeft dit project ook oog voor de gevolgen voor Eandis van de introductie van slimme meters, nieuwe technologie en elektronica, en van de marktprocessen en -evoluties die daaruit voortvloeien. Intussen zijn de Europese lidstaten er niet in geslaagd om zoals gepland eind 2011 een akkoord te bereiken betreffende de standaardisatie van de meters. Het huidige voornemen gaat uit van een akkoord op het einde van 2012, maar het blijft een heel moeilijk proces. Momenteel circuleren in Europa heel wat verschillende standaarden, terwijl één standaardmodel voor heel Europa de productie van de toestellen veel goedkoper zou maken. De Europese deadline van 3 september 2012 komt helaas net wat te vroeg in verband met de beschikbaarheid van een volledige uitslag van het pilootproject. Wel zijn de nodige voorspellingen qua prijszetting al mogelijk. Als netbeheerder heeft Eandis al in 2006 een eigen KBA uitgevoerd, maar dan louter betreffende het effect van slimme meters op het netbeheer. In 2008 volgde dan de eerste V L A A M S P A R LEMENT
20
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
KBA door KEMA in opdracht van de VREG. In 2009 heeft Eandis de ‘proof of concept’ voorbereid. Daarin was voor het eerst sprake van slimme netten. De heer Devos wijst op het opmerkelijke tijdsverloop van drie jaar tussen de ontwikkeling van een Europese visie op een meer efficiënt energiegebruik bij de consument, en een visie op de invoering van slimme netten. Daardoor is het debat over energie-efficiëntie al veel verder gevorderd dan de kennis over het slimme netbeheer. De resultaten van het proefproject in Hombeek noemt de spreker heel bevredigend. Medio 2013 zal het pilootproject heel wat meer inzage verschaffen in de te verwachten kosten en baten. Op basis van die informatie zullen meer weloverwogen beslissingen mogelijk worden. Concept van Eandis Als basisconcept betreffende slimme meters is Eandis, naar analogie met de ons omringende landen, uitgegaan van een algemene introductie met communicatie over de laagspanningskabel, door middel van ‘power line communication’. Aanvankelijk ging het – in Italië – om maandelijkse communicatie, maar in Nederland en Frankrijk is intussen al dagelijkse communicatie mogelijk als frequentie voor de datacollectie. Met het oog op de toekomst is zelfs dat al te weinig. Pas een dag na de feiten moeten vaststellen dat het net niet in staat was de energie adequaat te transporteren, is eigenlijk een dag te laat. Eandis heeft het aanvoelen dat de uitrol aanvankelijk gesegmenteerd zal verlopen. Daarom zal het bedrijf de PLC niet vanaf het begin kunnen aanwenden en moet het, bijvoorbeeld via internet, rechtstreeks met de individuele meters communiceren. Voorts heeft Eandis filters ingezet om de storingen uit het signaal te halen, wat uiteraard extra kosten zal meebrengen. Het pilootproject onderzoekt of die filters niet te vermijden zijn door de communicatietechniek aan te passen. Drie programma’s Met het oog op de Europese regelgevende evoluties heeft Eandis drie programma’s uitgewerkt met als uitgangspunten: – slimme gebruikers; – slimme meters; – slimme netten. In verband met het slimme gebruik is de doelstelling van een met 20 percent verhoogde energie-efficiëntie cruciaal, net als de slimme marktprocessen. Beide aspecten zijn prominent vertegenwoordigd in de KBA. In de context van de Europese CO2-reductie- en HE-doelstellingen zijn de slimme netten dan weer onontbeerlijk. Sleutelbegrippen zijn ‘time of use’, elektrische voertuigen, warmtepompen, netsturing en congestiemanagement. Met het oog op dat soort vereisten zijn meetresultaten nodig met een frequentie van een uur of zelfs een kwartier. Aandachtspunten Eandis onderhoudt contact met de netbeheerders van de andere gewesten en van andere Europese landen. Het bedrijf is lid van Mandaat 441 en kan in die hoedanigheid het standaardisatieproces op de voet volgen en er zijn eigen inbreng in doen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
21
Voorts wil de netbeheerder de impact van de slimme netten op de KBA kunnen nagaan. Belangrijk is dan ook om te weten hoe de prijzen van de slimme meters en technische componenten zullen evolueren. Elektronica zoals slimme meters heeft doorgaans qua ontwikkeling een hoge kostprijs, die echter steil daalt in het productieproces. Het komt er dus op neer om op het meest geschikte moment in het systeem te stappen en zo een minimale prijs te betalen. Ten slotte wijst de heer Devos op het grote belang van samenwerking met telecomoperatoren als Belgacom en Telenet. De EC heeft trouwens al aangedrongen op een dergelijke samenwerking tussen het netbeheer en de telecommunicatiesector. 2. Toelichting door Infrax De heer Géry Vanlommel, stafmedewerker Regulatory Affairs van Infrax, constateert dat de overheersende opinie in Vlaanderen erop neerkomt dat een volledige uitrol van slimme meters op korte termijn niet wenselijk is. Infrax heeft die visie steeds gedeeld. Anderzijds is er vraag naar meer onderzoek van alternatieve scenario’s en de kosten en baten daarvan. De stafmedewerker is tevreden over de samenwerking met de VREG in de totstandkoming van de voorliggende KBA. Nu zou Infrax graag een aantal suggesties meegeven met betrekking tot een nieuwe KBA. De heer Tonny Verla, afdelingshoofd Financiële Projecten van Infrax, leidt deze suggesties in met de stelling dat een nieuwe analyse de kostenprognoses enkel op reële concepten en realistische prijzen mag baseren. In dat verband draaien de twee netbeheerders momenteel proef met elk hun eigen communicatieconcept. Infrax maakt gebruik van kabelcommunicatie in combinatie met GPRS. Eandis gaat in hoofdzaak uit van PLC met filtering. KEMA is voor zijn KBA van een nog ander concept uitgegaan: PLC, maar dan met een beperkte filtering. Daarom adviseert de heer Verla om dit concept in de pilootprojecten te integreren, opdat de volgende KBA helemaal op reële concepten zal zijn gebaseerd. Kostenanalyse De prijzen in de huidige KBA zijn gebaseerd op informatie die op het moment van de analyse beschikbaar was, maar die was toen nog vrij beperkt. Zo is er nog steeds geen standaard voor slimme meters, wat het niet mogelijk maakt een precieze kostprijs per toestel in rekening te brengen. Ook installatietijden en aannemerskosten zullen een heel sterke impact hebben op de kosten. De pilootprojecten kunnen ter zake heel waardevolle informatie opleveren. Vast staat voor de heer Verla dat een volledige uitrol de aannemerskosten zal opdrijven, gezien de grote vraag naar en het beperkte aanbod aan aannemers. In het algemeen besluit de spreker over de kosten dat er nog niet genoeg reële gegevens bekend zijn voor een correcte inschatting. Batenanalyse Wat de baten betreft, adviseert de heer Verla om in de volgende analyse enkel gevalideerde baten op te nemen, die bovendien uitsluitend aan de slimme meter toewijsbaar zijn. In de huidige KBA zijn de batenprognoses heel vaak gebaseerd op veronderstellingen met betrekking tot gedragswijziging en besparing. Op dat vlak zijn echter heel weinig historische gegevens beschikbaar, die dan nog bijna alleen uit het buitenland afkomstig zijn. In het buitenland worden nochtans de meest uiteenlopende percentages gehanteerd qua energiebesparend potentieel.
V L A A M S P A R LEMENT
22
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
Daarom adviseert Infrax om na afloop van de pilootprojecten een feedbackperiode in te voeren die lang genoeg is om te veronderstellingen met betrekking tot de baten te verifiëren en waar nodig aan te passen. Nog in verband met de baten is het wenselijk om te onderzoeken of deze niet via goedkopere alternatieven haalbaar zijn. Zo besparen de slimme meters op zich nog geen energie. De feedback ten aanzien van de gebruiker kan daar wel onrechtstreeks toe leiden. Maar de markt blijkt ook zonder slimme meters al te evolueren naar een situatie waarin de consument meer feedback ontvangt. Bepaalde leveranciers kunnen hun cliënten een ‘smart energy box’ verschaffen. In Nederland bestaat een systeem met display in de woning in combinatie met de klassieke meter. Een andere batenprognose betreft een toename van de leverancierswissels, die zich echter in de huidige marktsituatie al aan het voltrekken is, bijvoorbeeld als gevolg van de communicatie over de bevriezing van energieprijzen. De baten met betrekking tot de slimme netten moeten ten slotte eveneens worden getoetst op goedkopere alternatieven voor de invoering van de slimme meter. Ook over de baten zijn met andere woorden niet voldoende gegevens voorhanden om een correcte inschatting mogelijk te maken. Andere aspecten Het KEMA-rapport heeft duidelijk vermeld dat het niet de ambitie had om kosten en baten van een gesegmenteerde introductie te analyseren. Een volgende KBA zou volgens de heer Verla juist wel moeten aanwijzen welke kosten en welke baten elk segment apart mag verwachten. De segmentering in het voorliggende rapport is bovendien niet vergelijkbaar met het referentiescenario. Ten slotte vraagt de heer Verla om in de toekomst een gedetailleerd scenario voor metervervanging te berekenen. Bij een klassieke metervervanging zullen bepaalde kosten ongetwijfeld lager liggen dan bij een vervanging door slimme meters. Ook biedt de termijn van vijftien jaar in die context niet zo’n geschikt referentiekader aangezien het huidige meterpark een hogere levensverwachting heeft. Infrax-visie Dat de slimme meter bepaalde voordelen heeft, zal de heer Géry Vanlommel zeker niet ontkennen. Zo zullen bepaalde marktprocessen zeker vlotter verlopen. De aanleiding van de gedachtewisseling is echter de vraag hoe de invoering zal moeten verlopen. Infrax is tegenstander van een snelle veralgemeende invoering, onder andere vanuit een bezorgdheid over de impact van die operatie op de distributienettarieven. Vandaar het pleidooi van de netbeheerder voor een gefaseerde introductie, in eerste instantie bij: – klantengroepen die meer baten dan kosten kunnen verwachten; – nieuwe aansluitingen; – klanten die zelf bereid zijn om op eigen kosten een slimme meter in huis te halen. Ten tweede vraagt de heer Vanlommel om de introductie voldoende in de tijd te spreiden. Het ineens vervangen van alle huidige meters, waarvan de meeste nog een hele tijd perfect operationeel zullen zijn, is in feite een enorme kapitaalsvernietiging. Trouwens, wie kan voorspellen of de huidige generatie slimme meters zelf niet vrij snel achterhaald zal zijn waardoor een nieuwe vervanging zich zou opdringen?
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
23
Op ICT-vlak is er nog heel wat ontwikkeling nodig. Nu al slimme meters aanbesteden, zou impliceren dat we zwaar meebetalen aan de ontwikkelingskosten. Bovendien zou een veralgemeende invoering in pakweg vijf jaar de beschikbare aannemerscapaciteit overbelasten met aanzienlijke prijsstijgingen tot gevolg. Het juridische kader is niet eens klaar, bijvoorbeeld wat de privacyaspecten betreft. Betreffende de KBA adviseert Infrax om met het oog op een nieuwe analyse de kosten en de baten scherper af te bakenen, de alternatieven te onderzoeken, en segmentatie en metervervanging duidelijker in rekening te brengen. Infrax wil met zijn pilootproject ten volle meewerken aan een duidelijker inschatting van kosten en baten. Daartoe vraagt het bedrijf de nodige tijd, ook na afloop van het project. 3. Vragen en opmerkingen van de commissie Mevrouw Sonja Claes vraagt of Eandis de – realistische – standpunten van Infrax deelt. Heeft Eandis gezien zijn Europese contacten een inzicht in de strategie die Vlaanderen best kan hanteren om de verplichting tot een veralgemeende invoering te vermijden? Een niet-integrale invoering van slimme meters zal een lagere administratiekostenbesparing voor gevolg hebben aangezien beide systemen naast elkaar moeten worden gehandhaafd. Welke visie hebben de netbeheerders daarop? Slimme netten zijn volgens Infrax ook zonder slimme meters mogelijk. Mevrouw Claes vraagt dit standpunt toe te lichten. Het commissielid verzoekt de distributienetbeheerders ten slotte om andere marktpartijen bij hun pilootprojecten te betrekken. Mevrouw Liesbeth Homans herinnert de sprekers aan haar eerdere vraag met betrekking tot de budgetmeterklanten. De pilootprojecten onderzoeken welk energiebesparingspotentieel een meer uitgebreide feedback van gebruiksgegevens zal opleveren, stelt de heer Bart Martens. Zullen ze eveneens de mogelijkheden op het vlak van ‘time of use’ onderzoeken? Zullen consumenten die daarvoor een bonus krijgen, bereid blijken om hun gebruik in bepaalde piekperiodes uit te schakelen? Het commissielid pleit voor overleg met ontwerpers van domotica. Dataverkeer tussen energiemeter en pakweg diepvries en wasmachine is in dat opzicht mogelijk en kan eventueel gunstig effect sorteren. Hoeveel slimme meters zijn nodig om van een slim net te kunnen spreken? Welke extra investeringen zijn dan nog nodig voor slim netbeheer? Tot op welk niveau zijn meetresultaten noodzakelijk in verband met segmentatie? Europa vindt samenwerking met telecommunicatieoperatoren nodig voor de stroomlijning van het dataverkeer. Welke andere vormen van synergie achten de distributienetbeheerders mogelijk met deze operatoren? Kan de installatie van een 3D-netwerk, zoals Belgacom nu plant, niet worden toevertrouwd aan dezelfde technici die de slimme meters plaatsen? Zoiets zou de installatiekosten gevoelig kunnen drukken. Onderzoeken de netbeheerders dit potentieel? Zoeken ze soortgelijke synergie met verstrekkers van andere nutsvoorzieningen, bijvoorbeeld met de drinkwatermaatschappijen voor de fysieke meterV L A A M S P A R LEMENT
24
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
opname, die bij het scenario van een gesegmenteerde invoering van slimme meters zeker nog een tijd nodig zal blijven? Het valt de heer Hermes Sanctorum op dat de sprekers – zeker die van Infrax – zich kritisch hebben opgesteld met betrekking tot de KBA van KEMA. Toch zijn hun bedrijven als bevoorrechte partners bij het project betrokken. Hoe verklaren ze dit? Is er intussen een kink in de relatie tussen de VREG en de netbeheerders? Netbeheerders zullen hun kosten aan de energieconsumenten doorrekenen. Hebben Eandis en Infrax zelf simulaties gemaakt van wat de laag- en middenspanningsklanten daarvoor respectievelijk zullen moeten betalen? Die laatste vraag vindt mevrouw Irina De Knop heel fundamenteel. Voorts peilt mevrouw De Knop naar de extra investeringen die naast slimme meters nodig zijn met het oog op een slim net. Wat plannen Infrax en Eandis ter zake voor de komende vijf en tien jaren? Hoe staan de twee firma’s tegenover de kritiek van Test-Aankoop en het consortium van sociale organisaties op het KEMA-rapport? Hoe zullen ze omgaan met de gegevens betreffende het energieverbruik van gezinnen die ze via slimme meters kunnen bemachtigen en die ongetwijfeld ook interessant zullen zijn voor commerciële partners? 4. Antwoord van Eandis Vanuit het adagium ‘bezint eer gij begint’ verklaart de heer Donald Vanbeveren, directeur Regulering en Strategie van Eandis, zich voorstander van een stapsgewijze aanpak van de invoering van slimme meters. Dit houdt in de praktijk in: ten eerste het proefproject, dan het pilootproject, dan de grondige evaluatie van de resultaten en pas dan de beslissing. Naast het feit dat de KBA nu al uitwijst dat een algemene invoering op korte termijn een enorme investering vergt waarvan de baten pas later hun volle effect zullen hebben, is de onzekerheidsfactor betreffende een aantal cruciale parameters in de analyse nog te groot om van een onderbouwde eindconclusie te kunnen spreken. Vandaar dat Eandis zich inderdaad aansluit bij het standpunt van Infrax betreffende de wenselijke planning van een dergelijke operatie. De heer Vanbeveren heeft begrepen dat de regering uitstel zou vragen bij de deadline van 3 september. Dat vindt de directeur de verstandigste beslissing die in de huidige context mogelijk is, gezien de behoefte aan meer onderbouw en een definitieve standaard. De heer Patrick Devos beantwoordt de vraag over de budgetmeters. In het proefproject in Leest en Hombeek heeft Eandis de slimme meters geplaatst in serie met de bestaande budgetmeters, omdat op dat moment het hele proces met betrekking tot budgetmeters nog niet beschikbaar was. In de praktijk bleek het plaatsen van een slimme meter naast een budgetmeter erg veel ruimtebeslag op een woning te leggen. Precies daarom heeft Eandis de budgetmeterklanten nog niet betrokken bij de initiëring van het pilootproject. Maar onmiddellijk na deze initiële uitrol komen er wel veldtesten met de slimme meter als budgetmeter. Dat zal een heel geleidelijk proces worden, aangezien de slimme meter nog niet helemaal in de plaats van de budgetmeter kan komen zolang die functie niet helemaal op punt staat.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
25
In verband met de impact van tariefprikkels op het consumentengedrag wijst de heer Donald Vanbeveren op het samenwerkingsproject Linear, waarbij naast Eandis en Infrax onder meer de VREG en de VITO zijn betrokken. In Leestse en Hombeekse woningen die al over een slimme meters beschikken, plaatsen bedrijven als fifthplay en Niko apparatuur die het potentieel onderzoekt qua interactie tussen slimme meter, huishoudtoestel en energie-efficiënt gedrag. 5. Antwoord van Infrax In verband met de uitbouw van slimme netwerken vraagt de heer Tonny Verla om dergelijke baten niet zonder meer in rekening te brengen als een opbrengst van de slimme meters, maar om ook de alternatieven terdege te onderzoeken. De Infrax-technici gaan ervan uit dat er wel degelijk alternatieven bestaan voor de slimme meters om te fungeren als toegangspunt voor de metingen. Wat betreft de vraag van mevrouw De Knop over de investeringen die nog nodig zijn voor een slim net, is het inzicht van Infrax vooralsnog te beperkt voor een duidelijk antwoord. Het potentieel tot samenwerking met andere nutsmaatschappijen maakt wel degelijk deel uit van de pilootprojecten. Gezamenlijke meterstandopnames voor energie- en watergebruik vormen daarvan een voorbeeld. Op de eerste vraag van mevrouw Claes antwoordt de heer Géry Vanlommel dat Infrax zich enigszins kan vinden in de idee om uitstel te vragen aan Europa. Alleen zullen we daarvoor een heel sterke argumentatie moeten bovenhalen, gezien de Europese druk ten voordele van een veralgemeende invoering van slimme meters. Hoe Europa op een vraag om uitstel zal reageren, valt moeilijk op voorhand in te schatten. Tijdens deze gedachtewisseling is een aantal keren geopperd dat het duur zou uitvallen om twee meetsystemen naast elkaar te handhaven. Met die stelling is de heer Vanlommel het niet eens. Een databeheersysteem voor de output van slimme meters zal net zo goed manueel opgenomen meterstanden kunnen verwerken. In dat geval is het niet nodig om twee verschillende systemen in stand te houden. Om de wensen van andere marktpartijen in het pilootproject te betrekken, is Infrax zelf vragende partij. Net als Eandis vindt Infrax het nog wat vroeg om nu in het kader van het pilootproject al slimme meters bij budgetmeterklanten te plaatsen, aangezien de betreffende toepassing nog niet beschikbaar is. Maar het bedrijf is wel van plan om dit in de toekomst te testen. Voor de geldigheid van de testresultaten met budgetmeterklanten is een stabiel wetgevend kader alleszins belangrijk. Er is geen sprake van een vertroebelde samenwerking tussen de netbeheerders en de VREG, benadrukt de stafmedewerker. Maar als de KEMA-studie bepaalde elementen ontbeert die de netbeheerders belangrijk vinden, dan kunnen ze die opmerking wel maken. Het antwoord van de VREG is uiteraard dat deze aspecten, bijvoorbeeld de kosten en baten per segment, niet tot de opdracht van KEMA behoorden. Infrax is hoe dan ook heel tevreden over de manier waarop het steeds is betrokken bij de totstandkoming van de KBA. Wat betreft de vraag van de heer Sanctorum over het doorrekenen van de kosten aan de eindconsumenten, daarover is het overleg tussen de distributienetbeheerders en de VREG nog volop aan de gang. Qua privacy zullen de netbeheerders uiteraard alle wettelijke bepalingen naleven. De heer Vanlommel beschouwt de DNB’s als een geschikte onafhankelijke partij voor dergelijk databeheer. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
26 IV. VREG 1. Toelichting door de VREG
De heer Thierry Van Craenenbroeck, directeur netbeheer van de VREG, wijst op het belang van de Europese richtlijn 2009/72/EG, die elke EU-lidstaat verplicht tot een invoering van slimme meters bij minstens 80 percent van de afnemers, tenzij een – optionele – evaluatie zou uitwijzen dat dit een verlieslatende operatie zou betekenen. Belangrijk in de richtlijn is dat de betreffende systemen de actieve participatie van de consumenten aan de energiemarkt moeten bevorderen. Een tweede categorie relevante documenten zijn het Vlaamse regeerakkoord (Parl. St. Vl. Parl. 2009, nr. 31/1) en de beleidsnota Energie 2009-2014 van minister Freya Van den Bossche (Parl. St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 211/1). Deze maken gewag van “op een economisch draagbare, gefaseerde en gecontroleerde manier werk (maken van) de modernisering van energiemeters en (…) energienetten”, wat moet leiden tot “meer comfort en minder verbruik (…) en een betere werking van de energiemarkt”. Ten derde focust Pact 2020 van Vlaanderen in Actie onder meer op decentrale productie. De regering heeft de VREG aangeduid als trekker van het project slimme netten. De regulator heeft vervolgens een open beleidsplatform ingericht voor alle belanghebbenden bij slimme netten en meters. Onderdeel van dit platform is een plenair forum, dat ongeveer om de zes maanden vergadert met het oog op een high level perspectief op alle acties. Voorts zijn er werkgroepen voor respectievelijk marktwerking en netbeheer, die maandelijks bijeenkomen. Daarnaast krijgen klankbordgroepen en taskforces specifieke onderzoeksopdrachten. VREG-advies 2012-2 over de invoering van slimme meters De heer Van Craenenbroeck wil duidelijk maken dat het advies van zijn organisatie meer omvat dan louter een economische kosten-batenanalyse. Het stelt immers bij vijf aspecten beleidsvragen: – marktrollen en datastromen; – functionaliteiten; – de slimme meter en de consument; – privacy en de slimme meter; – kosten-batenanalyse. In het eerste aspect – marktrollen en datastromen – strekken vier elementen tot nadenken. Ten eerste is het de vraag of het databeheer bij de netbeheerder hoort te blijven of aan een aparte databeheerder moet worden toevertrouwd. Beide mogelijkheden blijken hun vooren nadelen te hebben, waarvan het advies een overzicht biedt. Ten tweede spreekt het advies zich uit over de rol van de sociale leverancier. Op dat vlak biedt de introductie van de slimme meter opportuniteiten waarover de regelgever zich moet beraden. Ten derde is het belangrijk dat de klant kan beschikken over een SPoC, een enkelvoudig aanspreekpunt. Ten vierde is het de vraag hoe de tariefperiodes moeten worden aangestuurd. Zal de netbeheerder of de leverancier die bevoegdheid krijgen? Deze vier vragen verdienen verder onderzoek en zullen tot beleidsbeslissingen moeten leiden. Wat betreft de functionaliteiten van de slimme meter – het tweede aspect van het advies – komt de heer Van Craenenbroeck terug op een VREG-studie van het marktmodel uit 2008, met een lijst van de functies van de slimme meter. In februari 2011 heeft de ERGEG dan een lijst gepubliceerd met aanbevolen diensten. De VREG heeft vervolgens zijn eerdere functielijst afgetoetst op bruikbaarheid voor deze dienstverlening. De lijst bleek nog steeds geldig en was bijgevolg bruikbaar als input voor de KBA van 2011. Intussen heeft V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
27
de EC een eigen aanbeveling opgesteld met de functionaliteiten die een slimme meter minstens moet hebben. Ook met deze heel recente aanbeveling blijkt de oorspronkelijke VREG-studie in overeenstemming. Het VREG-uitgangspunt was zelfs iets ambitieuzer, daar het ook de sociale openbaredienstverplichting betreffende de budgetmeter in de lijst heeft opgenomen. De VREG pleit intussen om de lijst met functionaliteiten formeel vast te leggen, opdat de netbeheerders zouden kunnen inschatten wat van hen wordt verwacht. De derde beleidsvraag heeft te maken met de positie van de consument: heeft deze behoefte aan extra bescherming? Verliest hij bijvoorbeeld in de verwachte veelheid van tariefformules het overzicht niet? Aan welke frequentie moet hij informatie ontvangen? Op welke manier worden zijn productie en verbruik gecompenseerd? Op dat vlak vraagt de VREG een slimmere compensatie dan de huidige vooruitlopende en terugdraaiende meters. Ten slotte kan de consument gebaat zijn bij synergie met andere diensten voor nutsvoorziening, zoals de opname van het waterverbruik of systemen van collectieve verwarming. Wat het privacyaspect betreft, daarvan heeft de heer Sanctorum het belang wat willen relativeren. De heer Van Craenenbroeck hoedt zich echter voor onderschatting, gezien de problemen die Nederland daardoor heeft ondervonden. De VREG heeft de kwestie in zijn overleg met de netbeheerders altijd heel ernstig genomen. De afnemer moet eigenaar blijven van zijn persoonlijke meetgegevens en daar te allen tijde toegang toe krijgen. Indien de netbeheerder die gegevens voor bepaalde doeleinden wil aanwenden, dan moet daarvoor een wettelijke basis bestaan of de uitdrukkelijke toestemming van de klant voorhanden zijn. Op dit moment ontbreekt ter zake nog de wettelijke omkadering. Een gedragscode op het vlak van privacy is aangewezen. Ook in verband met de privacy heeft de EC nu een reeks aanbevelingen gepubliceerd, zij het erg laat. De Europese Commissie heeft het daarin over: – impact assessment op basis van een model dat de commissie nog zal zelf ontwikkelen – terwijl ze intussen wel 3 september heeft opgelegd als deadline voor de deelstaatrapporten; – het belang van het technische en organisatorische design en de standaardinstellingen; – databeveilingsmaatregelen; – een correcte en transparante informatieverlening. Intussen heeft de Privacycommissie de DNB’s al benaderd voor een verdere toelichting van hun privacybeleid. De VREG steunt dit verzoek. Tot slot van zijn inleiding vat de directeur de conclusies van het VREG-advies samen: – het betreft een tussentijds advies ter voorbereiding van een parlementair debat; – het bevat een overzicht van prioritaire beleidsvragen en actiepunten; – het levert input voor de Belgische rapportering aan Europa voor 3 september 2012; – het brengt een genuanceerd verhaal met vermelding van proefprojecten en gaat uit van de voortzetting van het assessment. Kosten-batenanalyse De heer Gert Mergan, economisch toezichthouder van de VREG, zal vooral ingaan op de opmerkingen van de genodigde sprekers en de vragen van de commissieleden die aan bod kwamen op de eerste vergaderdag van de hoorzitting. Eerst staat de heer Mergan stil bij de EC-aanbevelingen van 9 maart 2012 betreffende het assessment. Zoals gezegd is het opzet van een dergelijke studie ruimer dan een loutere KBA, maar die KBA is wel degelijk een essentieel onderdeel, net als de sensitiviteitsanalyse van de parameters. Meer algemeen moeten zowel de verwachte gevolgen voor V L A A M S P A R LEMENT
28
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
de consument als de beleidsmaatregelen die de slimme meter mogelijk zal maken, in het assessment terug te vinden zijn. Voorts moet het assessment oog hebben voor specifieke lokale aspecten. De economisch toezichthouder merkt op dat 9 maart 2012 een nogal late datum is voor de bekendmaking van aanbevelingen met betrekking tot een rapport dat al op 3 september van datzelfde jaar af moet zijn. De VREG heeft nagegaan of zijn assessment voldeed aan de EC-aanbevelingen. In grote lijnen bleek dat inderdaad het geval. Voor zijn definitieve advies kan de VREG nog altijd rekening houden met relevante ervaringen en inzichten uit andere Europese landen. Specifiek voor de KBA heeft Europa een methodologisch kader ontwikkeld met uitvoerige aanbevelingen. Zo moet de KBA een aantal REG-elementen bevatten, net als analyses van: de milieu-impact; het effect qua CO2-reductie; en de gevolgen van vraagverschuiving en piekbelasting. In wezen moet de KBA alleen de vergelijking maken van een behoud van de huidige situatie gedurende de komende dertig jaar, met een scenario waarin slimme meters aanwezig zijn in diezelfde periode. De VREG is echter verder gegaan en heeft ook projectalternatieven onderzocht, te weten: – rechtstreekse terugkoppeling, i.e. periodieke informatieverstrekking of zelfs een permanente display; – de impact van de frequentie van die terugkoppeling; – realtime metering en slimme netten; – het effect van de keuze voor een bepaalde communicatietechnologie. KEMA heeft met het oog op de KBA een model ontwikkeld, dat evenwel ook weer niet toelaat om álle mogelijke alternatieven te simuleren. De scenario’s in het model gaan uit van een invoering van slimme meters bij minstens 80 percent van de afnemers. Indien niet wordt overgegaan tot een volledige of quasivolledige uitrol, dan heeft dit de volgende consequenties: – het in stand houden van twee separate systemen zal leiden tot een operationele meerkost; – een partieel karakter van de introductie zal de kosten verhogen en de schaalvoordelen doen afnemen; – bepaalde baten lopen het risico op uitstel of zelfs derving. Los van het model van KEMA blijft het mogelijk om de gevolgen van een veel beperktere invoering van de slimme meter te onderzoeken. Vervolgens gaat de spreker in op de eerder gestelde vragen over de verdeling van kosten en baten over verschillende categorieën. Overigens maakt die kwestie geen onderdeel uit van de maatschappelijke KBA. De tariefbevoegdheid is tot nader order trouwens nog steeds federaal, maar aangezien dat in de toekomst zou kunnen veranderen, is de VREG intussen ook zelf gestart met de analyse van de tariefmethodologie. Bepalend in dat verband zijn een aantal keuzes. Vandaar dat de verdeling van de kosten en baten op zich al een eigen studie verdient. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld een geheel forfaitaire verdeling, een verdeling op basis van verbruik of een gesegmenteerde verdeling waarin de kosten van bepaalde segmenten worden gesolidariseerd onder de andere segmenten. Mocht een beperkt segment overigens niet participeren in de invoering van de slimme meter, dan is het best denkbaar dat ook dat segment een kostenstijging ondergaat, zonder dat een baat van de slimme meter hiervoor enige compensatie oplevert.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
29
De aannames in de KBA moeten transparant zijn. In de KEMA-studie zijn deze aannames gebaseerd op: – praktijkervaringen van de sector, geverifieerd door KEMA en/of de VREG; – eliminatie van de extreme waarden – in de sensitiviteitsanalyse blijven die wel aanwezig; – antwoorden op allerlei extra vragen van belanghebbenden. Zoals al aangegeven door de spreker van KEMA, bevat het rapport een tornadodiagram met de sensitiviteitsanalyse. Naast het gemiddelde dat als uitgangspunt geldt, geeft dit diagram ook de uiterste waarden weer. Ook op basis van die uitersten hebben de onderzoekers simulaties verricht. Vandaar dat het batige eindresultaat van 144 miljoen euro in feite maar één van de vele mogelijke uitkomsten representeert. Een vraag die in de eerste zitting vaak naar voren kwam, betreft de situatie in andere landen en gewesten. Wallonië heeft zijn KBA op dit moment nog niet voltooid, vermeldt de heer Mergan. De Brusselse KBA gaf, voornamelijk door verschillen ten opzichte van de Vlaamse aannames, een negatief eindresultaat. Zo is deze analyse uitgegaan van een aanzienlijk kortere projectduur, namelijk slechts twintig jaar. De inschatting van de vergoeding voor kapitaal, inflatie en risico lag in de Brusselse KBA een percent hoger dan in de Vlaamse. Met dezelfde aannames zou ook de Vlaamse KBA een neutraal of licht negatief eindresultaat hebben opgeleverd. Wat het buitenland betreft, hebben sommige landen beslist om zonder voorafgaande KBA de slimme meter te introduceren. Andere landen hebben wel een analyse doorgevoerd, met verschillende resultaten tot gevolg: zowel positieve als negatieve. Een CEER-studie van februari 2011 geeft aan dat van de elf studies die op dat moment al waren voltooid, zeven een positief eindresultaat hebben opgeleverd, althans voor elektriciteit. Waarom heeft Vlaanderen in zijn model gekozen voor een langere projectduur? Ten eerste was dat nodig met het oog op simulaties over een langere periode. Belangrijk is dat tegenover de geschatte introductietijd van vijftien jaar – een periode van kosten – een even lange periode staat waarin de baten een rol spelen. Ten tweede bevat het model een vervangingssimulatie die rekening houdt met een gemiddelde levensduur van de infrastructuur en met de kosten die een vervanging van de toestellen binnen het huidige systeem zou teweegbrengen. Vergeleken met de eerste KBA van 2008 brengt KEMA in die van 2011 wat meer baten en wat minder kosten in rekening. Dit wijt de heer Mergan ten eerste aan de Europese aanbevelingen om een aantal in 2008 al aangehaalde baten nu ook effectief te kwantificeren. Ten tweede is in die periode van drie jaar heel wat meer informatie beschikbaar geraakt. Een gesegmenteerde uitrol hebben de onderzoekers vanaf de tweede fase van het model onderzocht. Aan een segmentering hebben ze geen specifieke extra baten toegewezen, maar ze zijn wel nagegaan hoe de baten in de verschillende segmenten tot uiting komen. Concreet zijn ze nog steeds van een veralgemeende invoering uitgegaan, maar dan wel een waarin de meest lucratieve segmenten eerst hun slimme meter krijgen. Segmentering maakt het mogelijk om andere kosten te berekenen voor Eandis dan voor Infrax, gezien het verschil in technische oplossing. Een segmentatie verhoogt de installatiekosten als gevolg van de kleinere schaal per systeem. Bij het berekenen van de vervangingskosten zijn VREG en KEMA uitgegaan van een in de tijd gespreid proces a rato van 200.000 meters per jaar, dus niet van een vervanging van alle meters binnen een heel beperkt tijdsbestek. Wat de communicatietechnologie betreft, hebben Eandis en Infrax verschillende keuzes gemaakt. De vergelijking daarvan is een moeilijke oefening gezien de verschillen in perV L A A M S P A R LEMENT
30
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
formantie en inherent energieverbruik van de meter. Of de baten die Eandis van zijn keuze verwacht echt realiseerbaar zijn, zal uit het pilootproject moeten blijken. Voor de baten van een slim net heeft de KBA een apart scenario naar voren gebracht. De onderzoekers verwachten op dat vlak baten van een grootteorde tussen 200 en 250 miljoen euro. Het betreft: – de aanwending van het communicatiesysteem van het meettoestel voor de nettoepassing; – de mogelijkheid om bepaalde investeringen uit te stellen of meer gericht aan te wenden; – het faciliteren van decentrale productie. Aangezien Infrax dergelijke baten niet in zijn schatting heeft opgenomen, zijn alleen die van Eandis in rekening gebracht, merkt de heer Mergan nog op. Vervolgens bespreekt hij de gevolgen die een hogere frequentie van terugkoppeling aan de afnemer zou hebben. Hoe vaker een dergelijke communicatie nodig is, hoe voordeliger een systeem met slimme meters zal uitvallen in vergelijking tot het behoud van een conventioneel meetsysteem. De baten van de slimme meters situeren zich dan zowel in minder uitgaven voor meteropnames ter plaatse als minder verwerkingskosten. Tot slot van zijn toelichting van de KBA gaat de spreker nog in op een aantal vragen die de commissieleden al tijdens de vorige vergadering hebben gesteld. Ten eerste beantwoordt hij de vraag waarom de KBA de kosten van elektriciteits- en gasmeters niet heeft onderscheiden. Het model dat de VREG heeft gevraagd, gaat uit van een gezamenlijke installatie door de netbeheerder. Alleen de elektriciteitsmeter bevat de communicatiemodule, waaraan de gasmeter dan kan worden gekoppeld. Alleen een gasmeter plaatsen zou een heel complexe operatie zijn. Vandaar dat het model niet toelaat om de gevolgen te berekenen van een invoering van enkel slimme gasmeters. Omgekeerd is het wel mogelijk om een invoering van enkel slimme elektriciteitsmeters in het model op te nemen. In dat geval zouden weggevallen synergie-effecten het eindsaldo negatief beïnvloeden voor ongeveer 500 miljoen euro. De communicatiemodule is net het duurste element van de slimme meter. Dan kan men daarvan maar best zoveel mogelijk gebruikmaken, oordeelt de economisch toezichthouder. Een andere vraag ging over de baten voor milieu en maatschappij. Daarin onderscheidt de spreker: – de CO2-besparing gelinkt aan energiebesparing; – de detectie van storingen en oneigenlijk gebruik. Pilootprojecten De heer Thierry Van Craenenbroeck kondigt aan dat Eandis en Infrax vanaf het najaar van 2012 pilootprojecten zullen uitvoeren. Zelf hebben ze daarbij de volgende doelen voor ogen: – het testen van de logistiek van het uitrolproces; – het integreren van nieuwe of aangepaste interne processen. Als regulator heeft de VREG aangedrongen om ook de volgende twee doelen in het pilootproject te integreren: – een verdere evaluatie van de kosten en baten van slimme meters; – de ontwikkeling en test van nieuwe of aangepaste marktprocessen. Ook de mogelijkheden op het vlak van synergie met andere nutsvoorzieningen maken voorwerp uit van het pilootproject. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
31
Gezien de verschillen tussen de respectieve pilootprojecten van Eandis en Infrax, heeft de VREG een stuurgroep in het leven geroepen, die beide projecten stuurt en opvolgt, en terugkoppelt naar het bovenvermelde beleidsplatform. Transitie van het energiesysteem De introductie van slimme meters is eigenlijk maar een onderdeel van de ruimere context van de slimme netten, stelt de heer Van Craenenbroeck. De directeur confronteert de commissie met de volgende drie uitspraken: – netten zijn maar slim in de mate dat de netbeheerders ze slim beheren en de netgebruikers – consumenten en producenten – ze slim gebruiken; – het adagium ‘meten is weten’ is hier zonder meer van toepassing, daar netbeheerders noch netgebruikers zonder meting het net niet slim kunnen gebruiken en beheren; – het systeem moet rekening houden met de individuele keuzevrijheid voor alle consumenten op de interne elektriciteits- en gasmarkt. VREG-rapport 2011-19 geeft aan dat de transitie naar slimme netten een proces is dat verscheidene jaren, zelfs decennia in beslag zal nemen. De VREG heeft onderzocht over welke hefbomen een regulator beschikt met betrekking tot slimme netten. Cruciaal is daarin de tariefmethodologie, die nu nog tot de federale bevoegdheid behoort maar waarschijnlijk naar het Vlaamse niveau zal overkomen. De VREG heeft aan het rapport een actieplan gekoppeld met aanbevelingen. Voor het moment bestudeert de regulator de onthaalcapaciteit. Die bepaalt welke mogelijkheden het huidige net nog biedt en waar uitbreiding nodig is met het oog op – in eerste instantie – decentrale productie en – in een latere fase – de komst van nieuwe types van netgebruikers zoals warmtepompen en elektrische voertuigen. Het beleidsplatform heeft de prioritaire actiedomeinen intussen besproken. Ook de concrete uitwerking van de acties is al van start gegaan. Om de in de KBA gehanteerde ‘businesscase’ transparant te houden, heeft de VREG gekozen voor een apart scenario met betrekking tot de slimme netten, veeleer dan een opname daarvan in het referentiealternatief. Dat scenario blijkt tot een heel positieve netto contante waarde te leiden. 2. Vragen en opmerkingen van de commissie De heer Hermes Sanctorum beseft dat België voor 3 september een gezamenlijk assessment moet voorleggen aan de EC. Wat zullen echter de gevolgen zijn als binnen dat assessment het Vlaamse onderdeel een positief eindresultaat bevat, en de Waalse en Brusselse onderdelen negatieve eindresultaten? Zal Europa een dergelijke diversificatie aanvaarden? Zal dit tot gevolg hebben dat de EC alleen Vlaanderen tot een veralgemeende invoering verplicht? Welk effect zal de aangekondigde vraag om uitstel sorteren? Het model dat KEMA aan de VREG heeft geleverd, is maar in beperkte mate flexibel. Zo gaat het referentiescenario helemaal uit van een algemeen verplichte uitrol, terwijl zelfs minister Van den Bossche die idee blijkbaar niet erg genegen is. Impliceert dit dat een totaal nieuwe studie nodig zal zijn of kan KEMA het bestaande model nog wat modificeren, vraagt de heer Sanctorum zich af. Voorts kan het commissielid inderdaad maatschappelijke en milieubaten relateren aan het concept slimme meter, maar blijft het de vraag welke toepassing Vlaanderen hiervoor kiest. De gangbare assumptie berekent het energiebesparingspotentieel op 1 tot 3 percent. Relatief is dat een klein cijfer, maar voor heel Vlaanderen levert dat wel hoge absolute
V L A A M S P A R LEMENT
32
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
cijfers op. Anderzijds vergt deze methode een zware investering. De vraag blijft of dit voor ons de meest prioritaire investering is. Het tornadodiagram met de weergave van de sensitiviteit toont aan dat in de meeste gevallen het nettoresultaat van de introductie van slimme meters positief is. Alleen vraagt de heer Sanctorum zich af of de vork wel breed genoeg is. Voor de kostprijs per toestel gaan andere landen doorgaans uit van veel hogere bedragen. In verband met het nut van de slimme meter op zich ziet het commissielid een zekere politieke consensus, over een veralgemeende invoering al heel wat minder. Wat zou de VREG echter als ultiem argument aanvoeren om een dergelijke algemene uitrol te verdedigen? Zijn de slimme meters onontbeerlijk voor het welslagen van slimme netten? Hoe zit het met de verdeling van de kosten? Op dit moment is de tariefbevoegdheid louter federaal, maar zelfs als de VREG de bevoegde regulator zou worden, dan blijft het beleid van de netbeheerder de bepalende factor. Is de VREG dergelijke scenario’ s nu al aan het bestuderen of is zijn verwijzing daarnaar louter een voorstel? Mevrouw Sonja Claes vraagt wat Europa bij een positieve KBA precies oplegt: dat tegen 2020 80 percent van de consumenten waarvoor het resultaat positief is, een slimme meter heeft, of dat 80 percent van álle consumenten dan over een slimme meter beschikt? Welke gevolgen zal het kleine positieve resultaat van deze KBA uiteindelijk hebben? Hoe zal het gezamenlijke Belgische standpunt er uitzien? De VREG heeft zelf op verschillende momenten in zijn presentatie aangegeven dat nog heel wat vragen openstaan met betrekking tot een algemene uitrol. Vindt de regulator het nodig om de antwoorden op die vragen af te wachten voordat er een definitieve beslissing komt? Is het huidige systeem van openbaredienstverplichtingen al geïntegreerd in de functies van de slimme meters, vraagt mevrouw Claes ten slotte. De heer Robrecht Bothuyne kreeg graag verdere toelichting bij de Nederlandse privacyproblemen en de aanpak daarvan. In het algemeen is het commissielid wat verwonderd over het gebrek aan inzicht in de houding en ervaringen van andere lidstaten. Het zou heel nuttig zijn de juiste conclusies te trekken uit de visies van de lidstaten, zeker van landen die al op vrijwillige basis slimme meters aan het invoeren zijn. Is hierover meer accurate informatie beschikbaar? Hoe kunnen we daaraan raken? Wat zou – los van de Europese timing – het optimale moment zijn voor een fundamentele beslissing over een veralgemeende invoering? Zal dit het geval zijn bij de afloop van de pilootprojecten? Zijn ook dan nog meer studies nodig? Moeten we over bepaalde aspecten nog uitsluitsel krijgen? Mevrouw Liesbeth Homans herinnert eraan dat minister Van den Bossche na de eerste KBA die KEMA al in 2008 heeft uitgevoerd, had verzocht om bij een tweede analyse rekening te houden met de consumentenbelangen en met een slechts gedeeltelijke invoering. KEMA had na zijn eerste studie nochtans al aangegeven dat het dit een onmogelijke opdracht vond. Waarom heeft de VREG de tweede studieopdracht dan toch aan hetzelfde bureau toevertrouwd? Geniet de VREG het volle intellectuele eigendom over het model dat KEMA in zijn opdracht heeft ontwikkeld?
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
33
Ten slotte peilt mevrouw Homans naar de precieze samenstelling van de klankbordgroepen. Waarom bestaan die enkel uit leveranciers en netbeheerders? De heer Bart Martens vraagt nadere uitleg bij het aparte scenario met betrekking tot slimme netten, dat leidt tot een uitdrukkelijk positieve netto constante waarde. Hoeveel slimme meters zijn voor dat scenario minimaal vereist, en wie precies moet ze dan ontvangen? Het commissielid betreurt dat het model dat de VREG van KEMA heeft ontvangen, niet in staat is om de kosten en baten van een partiële en op doelgroepen gerichte slimmemeterintroductie te berekenen. Heeft de VREG plannen met betrekking tot een dergelijk model, bijvoorbeeld om de gegevens van de pilootprojecten van de DNB’s vanuit die optiek te bestuderen? De Brusselse KBA heeft een hogere kapitaalskost ingecalculeerd dan de Vlaamse, vervolgt de heer Martens. Een toepassing van de 6,5 percent inflatie en andere parameters uit het Brusselse model op de Vlaamse situatie, zou ook bij ons tot een neutraal of negatief eindresultaat leiden. Maar hanteert de CREG bij de goedkeuring van de tarieven van de netbeheerders ook geen ‘weighted average cost of capital’ die dichter aanleunt bij die 6,5 percent dan bij de 5,5 percent uit het KEMA-model? De functionaliteit van de slimme meters moet van Europa toelaten om tariefplannen te hanteren die het ideale gebruiksmoment en de vraagverschuiving ondersteunen. Dergelijke telemetrische besturing kan verschillende marktpartijen ten goede komen. Producenten en leveranciers kunnen op die manier piekproductie en hoge onevenwichtskosten te vermijden. Distributrienetbeheerders kunnen deze technieken dan weer aanwenden om congestie te voorkomen en bijgevolg de onkosten van een eventuele netverzwaring uit te stellen. Aan wie wil de VREG deze bevoegdheid toekennen? Overweegt hij een toekenning aan de producenten en leveranciers, dan lekken deze baten in feite ook naar het buitenland weg. Dergelijke bedrijven bespelen immers een groot grensoverschrijdend deel van de Europese energiemarkt. Een toekenning van die rechten aan de netbeheerders biedt de garantie dat de betreffende baten in Vlaanderen blijven. Welke tariefcombinaties onderzoekt de VREG in dat laatste geval: congestieheffingen, capaciteitsvergoedingen of injectietarieven? Wordt het in dat scenario mogelijk om voor heel Vlaanderen één uniform distributienettarief te verwezenlijken? En zou dat dan een rem kunnen worden op slimme investeringen in netverzwaring en netbeheer? 3. Antwoord van de VREG De heer Thierry Van Craenenbroeck antwoordt eerst op de vraag van de heer Sanctorum over regionale verschillen tussen de assessments. De betreffende aanbevelingen van de EC staan toe – verplichten zelfs – om in de KBA lokale verschillen op te nemen. Gezien de enigszins verschillende regelgeving in Vlaanderen, Brussel en Wallonië, is het dan ook niet meer dan logisch dat de KBA’s in de drie gewesten verschillende resultaten opleveren. Conform de Europese doelstelling gaat het referentiescenario uit van de actieve participatie van elke individuele consument bij de introductie van slimme meetsystemen. Andere scenario’s, waarbij de meetsystemen bijvoorbeeld niet bij de individuele afnemers terechtkomen maar enkel op wijkniveau worden geïnstalleerd, zijn minder evident. Consumenten verhuizen nu eenmaal, en ook in dat geval moet het mogelijk zijn om rekening te houden met hun individuele voorkeuren. Vandaar dat deze optie niet in het referentiescenario voorkomt.
V L A A M S P A R LEMENT
34
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
Voorts heeft de heer Sanctorum gewezen op het vrij beperkte energiebesparingspotentieel. De heer Van Craenenbroeck antwoordt dat de inschatting van dit potentieel in de KBA veeleer voorzichtig was. De pilootprojecten zullen een beter zicht bieden op de reële mogelijkheden. Ook de vraag of de betreffende besparing een blijvend karakter heeft, zal daarbij zeker aan bod komen. Hoe dan ook is energiebesparing niet het enige oogmerk bij de invoering van de slimme meter. De vraag of de slimme meter de beste oplossing is qua investering in energiebesparende maatregelen, kan de directeur in deze context niet beantwoorden, daar die vraag geen deel uitmaakte van de voorliggende studie. Op de vraag van de heer Sanctorum over sensitiviteit, antwoordt de heer Gert Mergan dat de vork in het tornadodiagram wel degelijk ruim genoeg is. Toen de VREG in 2008 in functie van die berekening gegevens heeft opgevraagd bij de sector, was er nog geen markttoetsing voorhanden. In 2011 was dat wel het geval. In combinatie met de expertise van KEMA in onder meer Nederland, biedt het diagram een correcte inschatting van de minimale en maximale waarden. Overigens is de Vlaamse netsituatie heel specifiek en vergt ze hoe dan ook een aangepast type van meter, dat veel overeenkomst vertoont met de Nederlandse keuzes. Vandaar dat het weinig zin heeft om de Vlaamse en Nederlandse slimme meters te vergelijken met de Italiaanse of Scandinavische types. Het pilootproject zal moeten uitwijzen of de verwachte schaalvoordelen of kortingen inderdaad realiseerbaar zijn. Een andere vraag van de heer Sanctorum betrof het ultieme argument om met deze introductie van start te gaan. Voor de heer Thierry Van Craenenbroeck zullen er hoe dan ook investeringen nodig zijn met het oog op de decentrale productie en het toenemende energiegebruik die we in de toekomst verwachten. Ofwel investeren we in de massale introductie van zwaardere kabels en leidingen, ofwel passen we andere technieken toe. Op dat vlak biedt de slimme meter op zijn minst een deel van het antwoord, wat nog niet impliceert dat overal een slimme meter moet komen. Verantwoordbaar is een veralgemeende invoering hoe dan ook, aangezien dit tot een kostenbesparing zal leiden. Hieraan voegt de heer Gert Mergan toe dat de huidige ferrarismeter weliswaar op een uitstekende staat van dienst kan bogen maar nu aan vervanging toe is. De netbeheerders zullen hoe dan ook technici naar de woningen moeten sturen om de meters te vervangen, en wel door elektronische meters met een levensduur van niet meer dan vijftien jaar. Waarom dan niet van de gelegenheid gebruikmaken om in die meters een communicatiemodule te integreren, en daardoor voordelen mogelijk te maken op het vlak van energiebesparing, slim netbeheer, verbeterde marktprocessen en betrokkenheid van de afnemer? Wat de tariefbevoegdheid betreft, antwoordt de heer Thierry Van Craenenbroeck dat deze inderdaad nog steeds federaal is. De wettelijke overdracht moet nog geregeld worden. De VREG heeft op dat vlak al enkele summiere voorbereidingen getroffen. Meer is met het huidige aantal mensen en middelen niet mogelijk. De VREG is zeker vragende partij voor meer personele en financiële capaciteit, opdat ze de bevoegdheidsoverdracht terdege zou kunnen voorbereiden. Aan mevrouw Claes antwoordt de directeur dat de huidige KBA tot een licht positief eindresultaat leidt, maar dat niet elk segment apart een winstgevende operatie mag verwachten. Dit zal trouwens afhangen van de tariefkeuzes. Maar stel dat de introductie van de slimme meter zou worden beperkt tot de 70 of 80 percent afnemers die er in de huidige berekening baat bij blijken te hebben, dan zou dat partiële aspect van de uitrol wel eens een herberekening kunnen veroorzaken die ook voor die groep negatief uitvalt.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
35
Naar aanleiding van de vraag over de definitieve beslissing stelt de directeur dat daarvoor eerst de resultaten en de evaluatie van de pilootprojecten beschikbaar moeten zijn. Met betrekking tot de openbaredienstverplichtingen biedt de minimale functionaliteit van de slimme meter nu al de mogelijkheid om alle betreffende bepalingen uit het Energiedecreet uit te voeren. Wel zijn de systemen rond de meter nog toe aan extra ontwikkeling om deze verplichtingen procesmatig uit te voeren. De meter zelf beschikt alvast over alle vereiste functies. Wat betreft de privacy – een vraag van de heer Bothuyne – vermeldt de heer Van Craenenbroeck dat het Nederlandse beleid aanvankelijk te weinig aandacht had besteed aan het hoge aantal gegevens dat in de handen van netbeheerders en marktpartijen zou kunnen terechtkomen. Vandaar een ultieme wetswijziging die de rechten van netbeheerders met betrekking tot het uitlezen van die gegevens gevoelig heeft beperkt, namelijk tot één uitlezing per twee maanden. Deze beperking maakt wel een aantal baten van de slimme meter onmogelijk, zeker de baten met betrekking tot het slimme net. Een dergelijk kader moet heel doordacht zijn, vindt de directeur. Het moet afbakenen welke gegevens leveranciers en/of netbeheerders zeker nodig hebben voor bepaalde baten, en van welke gegevens de consumenten zelf kunnen beslissen of ze deze verstrekken. Het beleidsplatform probeert wel degelijk het overzicht te bewaren bij de evoluties in de verschillende lidstaten. Het slimmemeterbeleid verschilt nogal sterk van land tot land. Italië zal steeds eerst uitrollen en dan evalueren, maar ons land kiest voor de omgekeerde volgorde. Op de vraag over het optimale moment, antwoordt de spreker dat het aangewezen is om eerst het pilootproject en de daarop volgende evaluatietermijn af te wachten. Daardoor kan pas eind 2013 of 2014 een beslissing worden voorbereid. Als alles positief evolueert, blijft de Europese doelstelling – 80 percent slimme meters tegen 2020 – ook dan nog perfect in zicht. Met mevrouw Homans is de directeur akkoord dat de analyse inderdaad verdere verfijning behoeft. Het huidige model maakt de gevraagde berekeningen niet mogelijk, maar een aantal analyses buiten het model zullen wellicht wel voldoende inzicht verschaffen in de impact van de keuze voor een beperkter scenario van slimmemeterintroductie. Daarvan zal de VREG zeker werk maken. Het intellectuele eigendom van het aangeleverde model situeert zich wel degelijk bij de VREG, wat nader onderzoek met hetzelfde model mogelijk maakt. Het was een bewuste keuze om de klankbordgroep te beperken tot netbeheerders en leveranciers. Enkel op die manier kon de regulator van deze beide categorieën cruciale confidentiële gegevens bemachtigen. Het ruimere beleidsplatform kreeg dan geaggregeerde in plaats van individuele cijfers. Tot slot gaat de spreker in op de vragen van de heer Martens. Hoeveel slimme meters minimaal nodig zijn voor een slim net, is nog niet onderzocht. Wel heeft de heer Van Craenenbroeck vertrouwen dat slimme meters baten opleveren met betrekking tot een dergelijk slim net. Welk deel van die baten precies aan de slimme meter te wijten zijn, is voer voor discussie. De volgehouden bewering van Infrax dat de slimme meter op dat vlak hoegenaamd geen baten aan dergelijke systemen toevoegt, noemt de VREG intellectueel oneerlijk. Op de vraag van de heer Martens over het geraamde inflatiepercentage antwoordt de heer Gert Mergan dat de VREG inderdaad in het algemeen uitgaat van een kapitaalkost van V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
36
5,5 percent. Maar het tornadodiagram bevat uitersten van 4,5 en 6,5 percent. De gevolgen van bijvoorbeeld 6,5 percent zijn dus perfect berekenbaar. De VREG heeft na een analyse van de WACC van de CREG, en de overeenkomstige cijfers uit andere landen en de betreffende gegevens van de netbeheerders zelf, samen met KEMA besloten om het CREG-percentage wat naar beneden bij te stellen. De VREG oordeelt dat de CREG in haar berekening het risico van de totale investering van de netbeheerders wat te hoog heeft geschat. De netbeheerders zelf hebben trouwens nog lagere cijfers dan 5,5 percent aangebracht. De keuze voor 5,5 percent was dus weloverwogen. De laatste vraag van de heer Martens betrof het marktmodel. Wie krijgt het telemetrische beheer in handen? Die vraag verdient nog verder onderzoek. Op dit moment is de VREG op zoek naar een model waarin de commerciële leverancier en producent het eerste woord heeft, maar de netbeheerder altijd het laatste woord behoudt. De allerhoogste prioriteit komt toe aan de stabiliteit en veiligheid van het net, maar zolang die niet in het gedrang komt, moeten leveranciers en producenten hun commerciële activiteiten ten volle kunnen ontplooien. In verband met de bijkomende vraag of dit marktmodel een eengemaakt distributienettarief mogelijk zal maken, wijst de spreker er nog op dat onze interpretatie van de Europese regels uitgaat van gereguleerde tarieven per netbeheerder. Die netbeheerder stemt zijn tariefbeleid af op zijn activiteiten. Solidariteitsmechanismen in het leven roepen om deze verschillen uit te vlakken, vindt de heer Van Craenenbroeck geen goed idee. 4. Bijkomende opmerkingen Mevrouw Sonja Claes merkt op dat de opdracht die KEMA heeft gekregen om alleen een veralgemeende uitrol te onderzoeken, het gevolg is van een interpretatie die de VREG geeft aan de Europese opdracht. Maar die interpretatie strookt niet met de Europese intentie. Europa wou wel degelijk de mogelijkheid van een gesegmenteerde uitrol laten onderzoeken. De heer Bart Martens komt terug op de oorspronkelijke toelichting van de VREG, waarin staat dat het naast elkaar handhaven van manuele en telemetrische meteropnames extra kosten meebrengt. Dat heeft Infrax nochtans sterk gerelativeerd. De VREG wil het potentieel aan synergie onderzoeken van de aanwending van slimme meters voor bijvoorbeeld het drinkwaterverbruik. Maar dergelijke synergie is net zo goed mogelijk bij manuele meteropnames van water, gas en elektriciteit. De heer Thierry Van Craenenbroeck beaamt dat niets de netbeheerders en drinkwatermaatschappijen belet om zo efficiënt mogelijk hun meterstanden op te nemen. De VREG is bereid om elke kostenbesparende actie te ondersteunen. De spreker kan het eens zijn met de opmerking van Infrax dat de dataverwerking van de twee soorten opnames in één systeem kan worden geïntegreerd, maar waarschuwt dat dit hoe dan ook heel wat systeemaanpassingen zal vergen van de netbeheerder. Bovendien moeten ook de andere marktpartijen hun systeem dan op een compatibele manier aanpassen. De heer Gert Mergan wil aan de stelling van Infrax de nuance toevoegen dat deze wel van toepassing kan zijn op het databeheersysteem, maar daarnaast is er nog het sturingssysteem. Slimme meters kunnen dit vervangen, maar zolang die niet algemeen zijn ingevoerd, moet ook het CAB-systeem operationeel blijven.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
37
Komt het intellectuele eigendomsrecht nog uitsluitend aan de VREG toe, en niet langer aan KEMA, vraagt mevrouw Liesbeth Homans. De heer Thierry Van Craenenbroeck antwoordt dat de VREG alle rechten bezit met het oog op extra onderzoek op basis van dit model, bijvoorbeeld met betrekking tot de vragen die in de commissie aan bod zijn gekomen. Om het model ingrijpend te wijzigen, is mogelijk wel een autorisatie van KEMA vereist. Jan PENRIS, voorzitter Sonja CLAES, verslaggever
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1678 (2011-2012) – Nr. 1
38 Gebruikte afkortingen 3D ABVV ACLVB ACV ACW CAB CEER CREG CO2 DNB DNV EC ERGEG EU GPRS gsm HE ICT IRR KBA kmo Minaraad NAVO ngo Ofgem OIVO PLC REG SERV SPoC ViA VITO VREG WACC
driedimensionaal Algemeen Belgisch Vakverbond Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België Algemeen Christelijk Vakverbond Algemeen Christelijk Werknemersverbond centrale afstandsbediening Council of European Energy Regulators Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas koolstofdioxide distributienetbeheerder det Norske Veritas Europese Commissie European Regulators’ Group for Electricity and Gas Europese Unie general packet radio service global system for mobile communications hernieuwbare energie informatie- en communicatietechnologie internal rate of return kosten-batenanalyse kleine of middelgrote onderneming Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen Noord-Atlantische Verdragsorganisatie niet-gouvernementele organisatie Office of the Gas and Electricity Markets Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties power line carrier rationeel energiegebruik Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen single point of contact Vlaanderen in Actie Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt weighted average cost of capital
V L A A M S P A R LEMENT