Verslag van de hoorzitting Cultuur
gehouden op 17 maart 2004 van 09.25 uur tot 20.00 uur in de Blauwe Zaal van het Provinciehuis te Groningen.
Inhoudsopgave 09.30 Streekhistorisch museum .......................................................................3 09.45 Noord Nederlands Conservatorium (NNC) + Peter de Grote Festival..........5 10.00 Museumhuis Groningen ..........................................................................7 10.15 Kunstencentrum Groningen + Stichting Amateurdans Groningen..............9 10.30 Stichting Grunninger Toal .....................................................................11 10.45 Noordelijk Scheepvaartmuseum ............................................................14 11.00 pauze...............................................................................................16 11.15 Grand Theatre Groningen .....................................................................16 11.30 Openluchtmuseum Het Hoogeland, Warffum..........................................18 11.45 Het Grunneger Genootschop.................................................................21 12.00 Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven................................22 12.15 Stichting Borg Verhildersum .................................................................25 12.30 Stichting De Groninger Molen ...............................................................28 12.45 pauze...............................................................................................30 13.15 Stichting Kostverloren..........................................................................30 13.30 Stichting Gronings Audiovisueel Archief .................................................32 13.45 Nationaal Rijtuigmuseum......................................................................35 14.00 Paradox...............................................................................................37 14.15 pauze...............................................................................................40 14.30 Theatergroep Waark.............................................................................40 14.45 Gronings Centrum voor Amateurtheater................................................43 15.00 uur pauze .........................................................................................45 15.15 IVAK (Instelling voor Amateurkunst en Kunsteducatie) ..........................45 15.30 De Noorderlingen .................................................................................48 15.45 Gemeente Stadskanaal.........................................................................49 16.00 Biblionet Groningen..............................................................................51 16.15 De Bond Heemschut, afd. Groningen.....................................................54 16.30 Galerie Noord.......................................................................................55 16.45 Kunstencentrum Groningen ..................................................................56 17.00 Pauze...............................................................................................60 17.15 Kunststation C .....................................................................................60 17.30 SAMO Groningen..................................................................................62 17.45 Stedelijke Muziekschool........................................................................64 18.00 Groverpop/Simplon...........................................................................66 18.15 Stichting The Jungle Warriors ...............................................................69 18.30 Stichting Poëziemarathon.....................................................................70 18.45 Stichting Op Roakeldais ........................................................................72 19.00 De Magie van het Boek.........................................................................74 19.15 Noordelijke Stichting voor Koorzang en Koorscholing .............................76 19.30 Theater Benjamin.................................................................................78 19.45 Stichting Groningen Orgelland ..............................................................81
2
Hoorzitting Cultuur Aanwezig: dhr J.G. Abbes (CDA); mw J.W.F. Boon-Themmen (VVD), dhr J.W. Kok (PvdA), mw L.K. Smit (PvdA), dhr H. Hemmes (SP), mw A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks), dhr J. Hilverts (ChristenUnie), mw T. Deinum- Bakker (D66), dhr T. J. Zanen (PvhN). Voorts aanwezig: dhr J.M.C.A. Berkhout (griffier), mw R. Hut (secretaris), mw B. Lenstra, mw J. Bordewijk, dhr D. Sennema, mw E. Veldman, dhr T. Poggemeier, dhr M.C. Postma (beiden verslagbureau Groningen). Mw Folkerts zal als eerste de taak van voorzitter op zich nemen en opent om 09.25 uur de hoorzitting van de Provinciale Staten over het beleidsterrein cultuur. Zij is verheugd dat een groot aantal organisaties zich heeft aangemeld om hun activiteiten nader toe te lichten en de commissie gaat informeren over wat in het veld leeft. Provinciale Staten hebben vaak een iets grotere afstand tot de uitvoerende instellingen en het direct contact van deze instellingen vindt meestal plaats via ambtenaren of met GS. De commissie heeft in het kader van het dualisme gemeend dat het goed zou zijn om zelf ook zo veel mogelijk inzicht in het culturele veld te krijgen. Zo kan bij de afwegingen ten aanzien van het nieuwe cultuurbeleid goed beslagen ten ijs worden gekomen. Mw Folkerts informeert de commissieleden dat gezien het grote aantal insprekers elke inspreker 15 minuten zal worden toebedeeld (inclusief de reacties en vragen van de commissieleden). Zij geeft aan dat van de 250 uitnodigingen circa 40 organisaties komen inspreken. De voorzitter verduidelijkt dat deze hoorzitting niet de enige informatiebron voor Provinciale Staten is over de gang van zaken in het culturele veld, maar dat ook op andere wijzen informatie over de culturele instanties verkregen wordt, namelijk via GS, het bezoeken van voorstellingen door individuele leden van de commissie en gesprekken met organisaties. Naar aanleiding van alle activiteiten die door Provinciale Staten in dezen worden ondernomen zal begin mei een discussie worden gevoerd over een aantal dilemma’s waarop in het veld wordt gestoten. Voor GS zal daarvan een aandachtspuntennotitie worden gemaakt, welke door Provinciale Staten, zoals het zich nu laat aanzien, in juni zal worden vastgesteld. De voorzitter schetst vervolgens het verdere verloop van het traject. Rond de zomer zal een concept nieuw beleid komen vanuit GS, waarop een inspraakronde zal volgen en eind 2004 zal het nieuwe beleid worden vastgesteld. De voorzitter geeft het woord aan de eerste spreker en spreekt de wens uit dat iedereen zal meewerken aan een vloeiend verloop van de hoorzitting. 09.30 Streekhistorisch museum Dhr Meerhoff dankt allereerst de commissie voor de uitnodiging. Hij is voorzitter van het Streekhistorisch Centrum in Stadskanaal. Cynische historici stellen - gezien alle oorlogen die steeds weer plaatsvinden - wel eens dat van de geschiedenis niets wordt geleerd, maar de opvatting van het Streekhistorisch Centrum in dezen is wat zonniger. Dhr Meerhoff is juist van mening dat van streekhistorie wel degelijk iets geleerd kan worden. Het Streekhistorisch Centrum is gevestigd in huize Ter Marse op een klassieke plek langs het Stadskanaal, de ruggengraat van de Veenkoloniën en de verbinding tussen Stadskanaal en de stad Groningen. Het Centrum is precies op de knik van het kanaal gelegen. In de 19e eeuw is tot deze knik besloten zodat het klooster van Ter Apel nog binnen de provinciegrenzen zou vallen. Huize Ter Marse is gesitueerd naast de 42 m hoge watertoren die een mooi uitzicht over het werkgebied verschaft. Dhr Meerhoff verduidelijkt dat dit werkgebied de Groninger en Drentse Veenkoloniën omvatten. Hij informeert de commissieleden dat de organisatie op dit moment werkt met een begroting van 100.000 euro. Voor een groot gedeelte is dit geld bestemd voor loonkosten voor het personeel, maar een deel van het geld wordt ook ingezet voor activiteiten.
3
Hij geeft te kennen dat dit laatste niet altijd voldoende is. Het Streekhistorisch Centrum telt vijf medewerkers. Eén medewerker staat echt op de loonlijst en vier vallen in de categorie ID/WIW. Dhr Meerhoff verduidelijkt dat deze basis erg wankel is, maar dat gelukkig kan worden teruggevallen op 28 vrijwilligers en een bestuur dat ook bereid is de mouwen op te stropen. Het Streekhistorisch Centrum doet veel meer dan alleen maar het inrichten van stijlkamers. Een Kanaalster winkel is wel aanwezig, maar dat is niet de core business. Het Centrum organiseert bovenal tentoonstellingen. Hij refereert hier aan de tentoonstellingen van het afgelopen jaar over architectuur in de Veenkoloniën, over waterwegen, over de meer dan 100-jarige sportclub Jahn II en zelfs over voeding (Wat schaft de pot). Voorts mag de tentoonstelling over huize Ter Marse ten tijde van de Tweede Wereldoorlog niet vergeten worden, toen het statige pand dienst deed als hoofdkwartier van de Duitse bezetter. Verder biedt Het Streekhistorisch Centrum de volgende activiteiten: pruiverij, nieuwjaarsvisites, lezingen over muziek, cultuur, natuur en landschap, boekuitgaven over de historie van het gebied. Dhr Meerhoff stelt dat de documentencollectie van het Centrum – foto’s, aktes, geschriften - bij boekuitgaven over de historie van Groningen en Drenthe in het algemeen ook een belangrijke rol zou kunnen spelen. Bezoekers kunnen voor genealogisch onderzoek ook altijd terecht in Het Streekhistorisch Centrum. De Schriefwedstried in de Meertmoand-Dialektmoand mag ook niet vergeten worden, net zoals de nauwe betrokkenheid bij de Open Monumentendag. Het Streekhistorisch Centrum wil echter nog meer, zonder daarbij onhaalbare dromen te willen najagen. Hiervoor is echter wel steun van lokale en provinciale overheden nodig. Het Centrum is van zins om de streekhistorie nog meer voor het voetlicht te brengen, dan tot nu toe het geval was. Op jaarbasis vinden op dit moment weten circa 4000-5000 bezoekers de toegangsdeur van het Centrum te vinden, maar dhr Meerhoff wil dit aantal over 4-5 jaar verhoogd zien tot 6000-7000 bezoekers per jaar. Voor de provincies Groningen en Drenthe wil Het Streekhistorisch Centrum een nóg ‘glimmender pareltje’ worden in de cultuurtoeristische ontwikkeling. Het Streekhistorisch Centrum zou graag zien dat de provincie haar museumbeleid in de toekomst wat zal verbreden en de aandacht niet alleen gaat richten op de vier kernmusea die op dit moment worden gekoesterd. Hij spreekt de wens uit dat Het Streekhistorisch Centrum ook op provinciaal vlak in beeld gaat komen en hoopt dat daarmee ook wat concreter invulling gegeven gaat worden aan cultuurhistorie dan op dit moment het geval is, met bijvoorbeeld het Erfgoedhuis. Volgens dhr Meerhoff waren al Erfgoedhuizen avant la lettre aanwezig en hij kan de toegevoegde waarde van dit nieuwe Erfgoedhuis nog niet heel goed in beeld krijgen. De voorzitter vraagt of dhr Meerhoff zijn opmerking over het Erfgoedhuis kan verduidelijken. Dhr Meerhoff verduidelijkt dat dit tegenwoordig het Huis van de Groninger Cultuur wordt genoemd. De voorzitter vraagt naar de relatie met andere musea in het gebied. Dhr Meerhoff spreekt van innige relaties waarbij kennis wordt genomen van elkaars activiteiten. Hij verduidelijkt dat Het Streekhistorisch Centrum zich vooral richt op documentenbeheer, waar bijvoorbeeld het Veenkoloniaal Museum zich veel meer richt op een voorwerpencollectie. De taken onderling zijn duidelijk afgebakend, maar over en weer wordt wel veel materiaal uitgeleend voor exposities. Dit geldt overigens ook voor de Rijksarchieven en het Groninger Museum, aldus dhr Meerhoff. Vervolgens refereert hij kort aan de realisatie van een Streekarchief, welke hij graag in de Stadskanaalster watertoren ondergebracht zou willen zien. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of het promotiebeleid ook gecombineerd wordt met het museum in Ter Apel of het Veenkoloniaal Museum.
4
Dhr Meerhoff stelt dat dankbaar gebruik is gemaakt van de mogelijkheden die de provincie heeft geboden tot de ontwikkeling van museumbrochures, waarin Het Streekhistorisch Centrum vanzelfsprekend ook is opgenomen. Dit had het Centrum zelf geldelijk niet kunnen realiseren. Als Het Streekhistorisch Centrum in de selecte groep van kernmusea zou worden opgenomen dan kan qua promotie nog meer aan de weg getimmerd worden. Dhr Kok (PvdA) vraagt of dhr Meerhoff kan aangeven wat zijn ervaringen met de regionale cultuurplannen zijn. Dhr Meerhoff stelt dat het Centrum daaraan heeft meegewerkt door materiaal aan te leveren, maar dat het hier verder niet actief bij betrokken was omdat het Regionaal Cultuurplan vooral bedoeld was om amateurs een steuntje in de rug te geven. Ze hebben er verder de vruchten niet van mogen plukken. Dhr Kok (PvdA) vraagt of hier in de toekomst wel mogelijkheden liggen. Dhr Meerhoff geeft aan dat Het Streekhistorisch Centrum het geluk heeft niet alleen een verzamelplaats van foto’s en documenten te zijn, maar ook nog eens gevestigd is op een A1-locatie in Stadskanaal. Een uitnodigende plek, aldus dhr Meerhoff. Mw Deinum-Bakker (D66) wil graag weten of wat betreft de cultuureducatie al contacten met Kunststation C zijn gelegd. Dhr Meerhoff antwoordt dat in Stadskanaal een cultureel platform bestaat, een samenwerkingsverband van verschillende kunst- en cultuurinstellingen om in Stadskanaal en wijde omgeving cultuureducatie voor primair en voortgezet onderwijs goed neer te zetten. Daarop richt Het Streekhistorisch Centrum zich in eerste instantie, maar als van Kunststation C gebruik kan worden gemaakt, dan zal dat zeker niet worden nagelaten. 09.45 Noord Nederlands Conservatorium (NNC) + Peter de Grote Festival Mw Smilde verduidelijkt allereerst dat het Peter de Grote Festival wordt geïnitieerd vanuit het Noord Nederlands Conservatorium. Zij is sinds 1 januari 2004 werkzaam als lector muziek voor het Noord Nederlands Conservatorium en het Koninklijk Conservatorium in Den Haag met als onderzoeks opdracht lifelong learning voor musici. Daarvoor was mw Smilde van 1994-2004 achtereenvolgens directeur van de afdeling klassiek en sinds 1998 van het Noord Nederlands Conservatorium. Voorts is zij artistiek directeur van het Peter de Grote Festival. Het conservatorium heeft de laatste tien jaar getracht meer te zijn dan alleen maar een goed onderwijsinstituut. Zij onderstreept het belang van een eigen rol binnen de culturele infrastructuur en dan niet alleen in Groningen maar in geheel Noord-Nederland. Mw Smilde schetst dat het conservatorium niet alleen financieel maar ook beleidsmatig regeringsbeleid meerdere malen in haar voortbestaan is bedreigd. In 1998 heeft het Ministerie van OCW een projectorganisatie in het leven geroepen, die in kaart heeft gebracht hoe de toekomst van het kunstvakonderwijs er uit zou moeten gaan zien en waar dit zou moeten plaatsvinden. Nederland zou worden opgesplitst in een aantal regio’s, die elk recht hadden op een volledig aanbod aan kunstvakonderwijs. De gevolgen voor Noord-Nederland waren ongewis, ma ar de kans was aanzienlijk dat een regio Noordoost zou worden aangewezen, wat kaalslag tot gevolg zou hebben. Het vertrek van het conservatorium in Friesland was volgens haar ook al een behoorlijke culturele aderlating. Mede dankzij het feit dat de Hanzehogeschool in 1998 een Faculteit der Kunsten heeft ingericht en de desbetreffende directeur het kunstvakonderwijs in NoordNederland steviger heeft verankerd, kan nu worden begonnen met een opleiding dans en is in Leeuwarden sinds dit seizoen een academie voor popcultuur geopend. Het gevolg was dat de commissie Van Heusden het aanbod in Noord-Nederland als nog ijl bestempelde, maar dat wel recht tot een eigen regio werd verleend.
5
Mw Smilde vindt dat nu de tijd is gekomen om nog externer te opereren en daarvoor roept ze de hulp van de overheden in. Het NNC speelt op plekken waar het niet (meer) vanzelfsprekend is en waar gaten in het culturele aanbod vallen. Dat gebeurt in alledrie de noordelijke provincies. Het instelde lectoraat lifelong learning voor music i heeft als belangrijkste doel de employability van studenten en afgestudeerden te vergroten. Zij constateert dat de werkgelegenheid er niet beter op wordt, maar dat studenten niet alleen ambachtelijk goed moeten worden opgeleid, maar ook in staat moeten zijn om een antwoord te geven op de snelle veranderingen in de samenleving. Als studenten tijdens de studie al leren om werk (inkomen) te genereren en adaptiever zijn ingesteld zal dit hun loopbaan alleen maar ten goede komen. Zo is zij is van mening dat studenten in bijvoorbeeld welzijn, gezondheidszorg, gevangenissen en asielzoekerscentra (crosssectorprojecten) een veel belangrijkere rol kunnen gaan spelen. Mw Smilde geeft te kennen dat steun van overheidsinstanties hierbij zeker gewenst is. Het Peter de Grote Festival is gestart in 1997 met o.a. als doel in de zomermaanden in Noord-Nederland een mooi kamermuziekfestival neer te zetten. De doelstelling van het festival is het brengen van bijzondere kamermuziek binnen bepaalde thematiek, door goede musici op bijzondere locaties in de provincie te laten spelen. Aan het festival is een internationale summerschool gekoppeld, waardoor elk jaar zo’n 100 zeer talentvolle strijkers en pianisten uit de gehele wereld muziekles krijgen van de musici die de concerten verzorgen. Deze deelnemers aan de summerschool verzorgen daarna concerten op locatie van de sponsors, zoals in het Academisch Ziekenhuis en de zaal van het Conservatorium. Het wervingsaspect mag hierbij ook niet uit het oog verloren, het komt vaak genoeg voor dat jonge buitenlandse musici na deze summerschool de stad Groningen als studieplek kiezen. De voorzitter vraagt of mw Smilde ook kan aangeven hoeveel mensen met het Peter de Grote Festival worden bereikt. Mw Smilde stelt dat dit tussen de 3000-3500 mensen betreft. Deze concerten zijn nagenoeg altijd uitverkocht, maar omdat de concerten vaak plaatsvinden op borgjes en in kerkjes is de capaciteit nu eenmaal niet zo groot. Circa 60% van de bezoekers is afkomstig uit stad en provincie, een aanzienlijk deel uit de andere noordelijke provincies en circa 10-15% uit de rest van het land. Mw Boon-Themmen (VVD) gaat in op de doelstelling dat op plekken wordt opgetreden die als minder vanzelfsprekend worden beschouwd. Betreft dit een verschuiving van activiteiten of eerder een uitbreiding ervan? Mw Smilde antwoordt dat dit eerder een uitbereiding betreft. Sinds jaar en dag wordt veel buiten de deur gespeeld, waaronder ook in dorpshuizen. Met minder vanzelfsprekend bedoelt mw Smilde niet in eerste instantie het podium, maar eerder nog de publieksgroepen. Het Festival wil graag mensen met muziek in contact brengen die uit zichzelf niet een concert bezoeken. De mensen dus niet uitnodigen, maar zelf op ze af gaan. Zij refereert hier aan de concerten in het AZG van zowel het NNC alsook in het kader van het Peter de Grote Festival, waar zowel patiënten, passanten, artsen en verplegers van kunnen genieten. Daar de muziek wordt opgenomen, kunnen ook patiënten op andere afdelingen en andere ziekenhuizen via de ziekenomroep van de concerten meegenieten. Dhr Kok (PvdA) wil graag wat meer horen van mw Smilde over de rol die de provincie volgens haar hierin zou kunnen vervullen. Mw Smilde antwoordt dat de provincie een nieuw beleidsplan gaat maken en dat zij een stimulerende rol van diezelfde provincie bij deze activiteiten zou toejuichen. Het zou mooi zijn als de provincie het belang onderstreept van kunst in algemene zin als welzijnsbevorderend artikel. Dhr Kok (PvdA) wenst enige verduidelijking ten aanzien van deze stimulere nde rol. Is dit alleen maar een geldkwestie?
6
Mw Smilde geeft aan dat dit niet alleen een geldelijke kwestie betreft, maar dat de provincie deze steun ook prima kan verwoorden op schrift en zich daar vervolgens voor iedereen zichtbaar ook aan kan houden. De voorzitter stelt dat meer spelers het muziekveld bevolken, voor een groot gedeelte ook organisaties richting amateurkunst. Kan mw Smilde aangeven hoe ze hier tegenover staat en of tussen deze verschillende organisaties ook samenwerking bestaat? Mw Smilde onderstreept het belang van deze samenwerking. Met het verdwijnen van een gedeelte van de culturele infrastructuur in Friesland konden veel Friese dorpen geen dirigenten meer krijgen voor de harmonie- en fanfareorkesten. In Noord-Nederland is een aantal uitmuntende orkesten, maar de desbetreffende dirigenten lieten duidelijk doorschemeren dat als geen hulp werd geboden aan de amateursector de orkesten ook hun einde tegemoet konden gaan zien. In samenwerking met een vereniging voor harmonie- en brassbands is begonnen met het opzetten van cursussen voor amateur assistent-dirigent. Twee jaar lang verzorgt het NNC – samen met de muziekschool in Heerenveen en de stichting voor blaasorkesten - voor deze mensen een avond in de week een dirigentenopleiding. Voor koren is dat dit jaar ook gebeurd. Deze samenwerking is uitzonderlijk belangrijk. 10.00 Museumhuis Groningen Mw Broekhuis dankt de commissie voor de uitnodiging dat het Museumhuis zich wederom mag profileren. Zij heeft gekozen om vandaag niet alleen voor het Museumhuis te spreken, maar te proberen de inhoudelijke belangen van het gehele museale veld naar voren te brengen. Haar visie is dat als de inhoud in orde is de financiering daar vervolgens uit zal volgen. Dit betekent dus niet dat het Museumhuis op den duur geen extra financiering zal benodigen, maar dat zal eerst met de ambtenaren en vervolgens met de gedeputeerden worden besproken. Mw Broekhuis mist bij het museale- en cultuurbeleid op dit moment een beetje de inhoudelijke visie op het cultuurbeleid. Er is door de provincie wel inhoud verwoord op het beleid met instellingen waarmee een structurele budgetrelatie bestaat, maar een overkoepelende visie ontbreekt van wat in de provincie allemaal aanwezig is. Dit niet alleen op het gebied van musea, maar ook op het gebied van erfgoed- en kunstinstellingen. Vanuit die visie kan gekeken worden wat de provincie met het culturele veld wil bereiken, welke instellingen van provinciaal belang zijn, hoe deze ondersteund kunnen worden, of daar een structurele visie voor bepaalde instellingen onder gelegd moet worden en of de financiering voor een gedeelte in een vlottend budget moet worden gezet zodat ook andere musea en erfgoedinstellingen projecten kunnen indienen die gehonoreerd kunnen worden. Zij pleit daarom voor een brede visie. Het is niet zo dat de provincie zonder inhoud cultuurbeleid voert, maar mw Broekhuis zou die inhoud graag een ‘laagje hoger’ willen scheppen. Zij is van mening dat de verandering van de culturele scene te maken heeft met samenwerking tussen instellingen. De musea functioneren niet in een geïsoleerd systeem, maar zoeken nadrukkelijk contact met archeologische instellingen, kerken, kunstinstellingen. Mw Broekhuis constateert dat de hokjesgeest die in het veld wat aan het afbreken is, binnen de provincie nog steeds levend is. Toerisme zit op een geheel andere afdeling dan cultuur, waardoor monumenten andere ambtenaren hebben dan musea. Gelukkig weet het Museum hierin wel de weg te vinden om de cultuurelementen op elkaar te krijgen, maar dit is niet vanzelfsprekend. Zij zou graag zien dat een cultuurnota gekoppeld zou worden aan een toeristische nota zodat beide elkaar kunnen versterken. Zij pleit voor een integraal beleid, niet alleen voor toerisme, maar ook voor educatie, want alleen zo kan een verankering plaatsvinden. Op het moment dat educatief of toeristisch beleid wordt uitgezet of versterkt, kunnen daarmee ook de museale infrastructuur en de kunstinstellingen versterkt worden. Zij pleit ervoor dat een regierol van de provincie ook daadwerkelijk een regierol moet zijn en niet een rol van de programmeur.
7
Eerst dient te worden gekeken naar wat in het veld aanwezig is, waar de mogelijkheden liggen en daarna proberen als een soort regisseur gebruik te maken van alle spelers in het veld. Op het moment dat sprekers ontbreken, moeten ze vanzelfsprekend worden binnengehaald. Zij constateert dat in het museale veld grote achterstanden bestaan om te scoren op zaken als cultuurtoerisme en cultuureducatie. Op het moment dat de wens bestaat om toptentoonstellingen binnen te halen of goede tentoonstellingen te maken moet in huis eerst de boel op orde zijn. Dit behelst dat deskundige medewerkers aanwezig zijn die weten hoe met de objecten om gegaan moet worden, want anders komen grote stukken hier gewoonweg niet. De musea hoeven niet te wemelen van professionals, maar deze moeten wel de mogelijkheid hebben om vrijwilligers of medewerkers op te leiden. Aandacht voor collectieregistratie, behoud en beheer dreigt wat ondergeschoven te raken in het streven naar grote bezoekersaantallen, cultuurtoerisme en cultuureducatie. Een goed aanbod van cultuureducatie vereist dat duidelijk is wat in huis is en dat datgene wat in huis is voor de toekomst ook bewaard blijft en ontsloten wordt. De komende jaren zal worden doorgegaan met de versterking van de museale infrastructuur (gericht op behoud, beheer en collectieregistratie) en daarnaast zal een versterkte energiestroom stromen richting educatie en digitalisering. Voor digitalisering zal volgens mw Broekhuis een aparte paragraaf geschreven moeten worden, die in de cultuurnota verwoord moet worden. Het ICT-beleid is niet alleen een technisch beleid, maar geeft ook aan van welke mogelijkheden gebruik gemaakt kan worden. Zij geeft aan dat dit essentieel is om de boodschap zowel voor educatie als voor toerisme helder te maken. Ten slotte is mw Broekhuis van mening dat bij educatie niet alleen gekeken moet worden naar de vraag hoe zoveel mogelijk scholen in een instelling kunnen komen, maar ook dat instellingen in staat zijn om vragen van scholen te beantwoorden. Bij het Museumhuis geldt dat 40% van de educatie gericht is op scholen, maar dat 60% van de kinderen toch via ouders, grootouders en vakantie activiteiten binnenkomt. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of mw Broekhuis soms het gevoel heeft dat de regie van de provincie af en toe een beperkende rol heeft op de dynamiek in het veld. Mw Broekhuis wil niet spreken van beperking, maar eerder van niet ten volle benutten. Het viel haar bij de verkiezingen van het afgelopen jaar op dat vooral aan de leefbaarheid van kleine kernen, cultuureducatie en cultuurtoerisme veel aandacht werd besteed. Al deze punten hebben raakvlakken met de musea, maar niemand had binnen het Provinciehuis het gevoel dat musea daar een rol bij speelden. Zij benadrukt dat dit niet alleen geldt voor kerken en archieven, maar wel degelijk ook voor kunstinstellingen. Op het moment dat de leefbaarheid van kleine kernen in dit kader wordt opgepakt, moet gekeken worden wat in het veld gebruikt kan worden. Een creatievere omgang is gewenst. Dhr Kok (PvdA) vraagt of zij van mening is dat de provincie hier nog in moet groeien. Mw Broekhuis betrekt het meer op zichzelf en is van mening dat veel duidelijker moet worden gemaakt dat het Museumhuis hiermee bezig is. De museale sector krabbelt langzaam wat op, vroeger was het eigenlijk alleen het Groninger Museum, nu bestaat de trend dat ook kleinere musea directeuren beginnen krijgen. Allereerst ontwikkelt het veld zich en zijn het krachtige spelers geworden, maar nu moet nog duidelijk worden dat deze spelers ook gebruikt kunnen worden. Op het moment dat zoiets gebeurt wordt zowel de eigen doelstelling als ook die van de partners in het veld versterkt. Dhr Kok (PvdA) (microfoon staat uit)* Mw Broekhuis stelt dat dat geen gevoeligheden zijn, maar dat als gesproken wordt over nieuwe spelers in het veld, zij hier wel het Huis van de Groninger Cultuur en Kunststation C voor ogen heeft. Dat zijn de instellingen waarmee samengewerkt moet worden. Het is absoluut niet zo dat het Museumhuis tegen dit soort nieuwe partners is. De voorzitter meent te weten dat het Museumhuis een soort van bureau van erfgoededucatie in het leven hebben geroepen.
8
Kan zij aangeven hoe wordt aangekeken tegen de relatie tussen dat bureau en Kunststation C, dat een andere rol vervult. Laatstgenoemde opereert toch meer vanuit de vraag. Mw Broekhuis gaf aan dat ze eerst wat schrok toen Kunststation C naar voren werd geschoven. Zij acht het heel wenselijk dat scholen in staat zijn om hun aanbod te formuleren. Zij is van mening dat bij educatie ervan uit moet worden gegaan dat 2 partners aanwezig zijn. Ten eerste een school die weet wat hij wil en daarin wordt ondersteund, maar dat daarnaast kunst- en erfgoedinstellingen aanwezig moeten zijn die aan die vraag kunnen beantwoorden. Of de koppeling nu wordt gemaakt vanuit de aanbodkant naar de vraagkant of vanuit de vraagzijde naar de aanbodzijde, het moeten uiteindelijk 2 even sterke partners worden. Het gevaar bestaat dat als zo sterk op vraaggericht aanbod wordt gefocust waarbij alles naar de scholen moet, een situatie kan ontstaan waarbij het aanbod niet of onvoldoende aanwezig is. Zij refereert in dit kader aan een situatie in een museum, dat eindelijk een school binnenkreeg en waar vervolgens zaken toch fout liepen. Deze zaken die misliepen hadden te maken met niet voldoende besef van educatie binnen een museale instelling. Daar moet actie worden ondernomen. Van daaruit is met het bureau Erfgoededucatie besloten tot een duidelijke versterking van de aanbodzijde. Van kleine musea mag niet verwacht worden dat de parttime conservator tegelijkertijd ook nog eens een keer educator kan zijn. Aan dit soort instellingen moet expertise worden verleend hoe ze dit moeten aanpakken, hetzij met vrijwilligers of met een gecombineerde kracht voor een grotere groep. Dhr Abbes (CDA) komt kort terug op de kwestie van 40% scholen en 60% gewone bezoekers voor de musea. Als deze percentages gelden voor het gehele veld, kan dan niet gesteld worden dat de interne organisatie van de musea benadrukt moet worden, ten opzichte van cultuureducatie? Mw Broekhuis is van mening dat cultuureducatie niet verward moet worden met educatie aan scholen. Laatstgenoemde is een onderdeel van cultuureducatie. Dat geldt specifiek voor de museale sector en minder voor andere sectoren. Dit betreft een wezenlijk punt dat in het beleid moet worden meegenomen. Op het moment dat geïnvesteerd wordt in educatie, moet deze zowel gericht zijn naar scholen maar ook naar de individuele kinderen. Zijn constateert dat Groningen hierin een achterstand heeft ten opzichte van de rest van het land. 10.15 Kunstencentrum Groningen + Stichting Amateurdans Groningen Mw Scheers-Bolhuis stelt zich voor als voorzitter van de Stichting Amateurdans. Mw Van den Ende stelt zich voor als vertegenwoordiger van het Kunstencentrum Groningen. Mw Scheers-Bolhuis gaat allereerst in op de vraag hoe de Stichting Amateurdans het beleid van de provincie Groningen heeft ervaren. Zij geeft aan een periode mee te hebben gedraaid in het Regionaal Cultuurplan Noord- Groningen, het projectgroepkader in Bedum. Helaas heeft zij na de vergadering van 27 mei 2003 hier niets meer van vernomen. Zij spreekt de wens uit dat de provincie dit weer oppakt. Wat betreft de maatschappelijke ontwikkelingen stelt zij dat dans op dit moment heel belangrijk is. Het computertijdperk resulteert in dikke mensen, verveling en vandalisme dus wat beweging kan geen kwaad. Aangezien bestuursleden op dit moment heel moeilijk te vinden zijn is de functie van dansconsulent (mw Van den Ende) ongelofelijk belangrijk geworden voor het voortbestaan van dans in de provincie. Op de vraag over de toekomst van het provinciaal cultureel beleid stelt zij dat goede ondersteuning gewenst is zodat projecten die goed draaien ook blijven functioneren. Voorts ziet zij graag dat de besluitvorming wordt versneld. Als iets wordt georganiseerd dan gaat er soms 9 maanden overheen voordat het groene licht gegeven wordt en dat is problematisch.
9
De rol van de provinciale overheid moet een voorwaardenscheppende zijn zodat het werk gedaan kan worden en deskundigen kunnen worden aangesteld. De functie van dansconsulent eindigt per 31 december 2004, hetgeen zij uitermate betreurt. Wat betreft de budgetaanpassing stelt ze dat de stichting Amateurdans al tien jaar 3500 euro krijgt. Zij zou graag zien dat dit bedrag verhoogd gaat worden. Mw Van den Ende is de mening toegedaan dat binnen de regionale cultuurplannen aan dans relatief weinig aandacht wordt besteed. Zij merkt op dat sommige provincies een apart dansbeleid hebben, terwijl dit in Groningen niet het geval is. Hier is eerder sprake van een breed amateurkunstbeleid. Dans is in Groningen vooral in de recreatieve sfeer volop aanwezig in de vorm van folkloristische dans, hiphop en moderne dans. Zij constateert dat dit een tamelijk gesloten veld is en dat zichtbaarheid echter wel degelijk gewenst is. Extra aandacht mag voorts worden gericht op de actieve oudere medemens. De groeiende groep ouderen wil op steeds meer verschillende manieren dansen en daar moet op worden ingespeeld. De zapcultuur resulteert in hoppen naar verschillende facetten binnen de kunst en in ad hoc-initiatieven. Zij krijgt veel aanvragen binnen van groepjes die wat op poten willen zetten, maar geen stichting zijn en dan wordt een subsidieverstre kking lastig. Veel initiatieven komen daardoor niet goed van de grond. Zij pleit ervoor dat ook deze groepen ondersteuning krijgen, ook al zijn het geen rechtspersonen. In haar rol als dansconsulent heeft mw Van den Ende zich geconcentreerd op amateurdans, de dansdocent en het amateur-theaterdans. Nu haalt de provincie amateurkunst weg bij het Kunstencentrum en zij uit haar bezorgdheid wat voor de dans uiteindelijk over zal blijven. Zij is bevreesd of dans wel voldoende zichtbaar is om voor zichzelf te pleiten. In het verleden heeft het Landelijk Centrum voor Amateurdans sterk gepleit voor een dansconsulent in elke provincie zodat het landelijke beleid dat wordt uitgezet vertaald kan worden naar de provincies. De danswereld is veel minder georganiseerd dan bijvoorbeeld koren, verenigingen of theater. Zij pleit ervoor dat de amateurdans wel zichtbaar moet blijven, wat er ook gebeurt. Mw Van den Ende is ook van mening dat de provincie hierin voorwaardenscheppend moet zijn, structuur moet bieden waarin die ondersteuning plaats kan vinden en geld beschikbaar stelt. Zij constateert dat in grotere theaters in de provincie het moeilijk is om amateurkunst te plaatsen, deels door hoge huurprijzen. In kleine theaters is de ruimte voor dans vaak niet aanwezig. Zij spreekt de wens uit dat grotere theaters hier bij de programmering wat rekening mee gaan houden. Dhr Hemmes (SP) reageert op de opmerking dat eigenlijk een provinciaal dansbeleid van de grond moet komen, iets dat in andere provincies wel aanwezig is. Daarover verneemt hij graag wat meer. Mw Van den Ende komt met het voorbeeld van de provincie Friesland waar onlangs een dansnotitie is verschenen waar de provincie aangeeft in te zetten op opleidingen voor talentvolle jongeren. Groningen heeft inmiddels een vako pleiding waar jongeren kunnen dansen, maar dat is typisch gericht op opleiding. Zij komt met het voorbeeld uit Friesland van een jeugdtheaterschool, wat niet direct een toneelschool tot gevolg hoeft te hebben. In Brabant wordt vanuit de provincie veel gewerkt aan samenwerking, waar alle partijen bij elkaar komen - academie, consulent, dansdocentenkoepel, gemeenten – om te bestuderen hoe theaters hierbij betrokken kunnen worden en hoe amateur-theaterdans ontwikkeld kan worden. Mw Smit (PvdA) komt terug op de minder soepele ervaringen met het Regionaal Cultuurplan Noord. Kan worden aangegeven hoe de ervaringen met de andere plannen zijn? Mw Van den Ende stelt dat zij hier maar in mindere mate bij betrokken is, maar dat wel meer zaken hadden kunnen worden opgepakt.
10
Dhr Kok (PvdA) komt terug op Brabant, waar de samenwerking veel nieuwe kansen biedt. Kan geschetst worden welke kansen in Groningen nog voor het grijpen liggen? Mw Van den Ende stelt dat de gesubsidieerde instituten in Groningen eens om de tafel zouden moeten gaan zitten om te kijken wat gezamenlijk opgezet kan worden. Zij heeft met dansdocenten in de regio vaak gesproken over wat verder nog kan worden opgezet, maar door gebrek aan kader blijft het vaak bij goede bedoelingen. De vraag is wel aanwezig, maar de beschikbare mensen zijn vaak overbezet. Om tijd in samenwerking te zetten is vaak niet de eerste keuze. Dhr Kok (PvdA) vraagt of het dan wel zinvol is dat de provincie daar tijd in gaat steken. Mw Van den Ende is van mening van wel omdat zij hoopt dat het in de toekomst beter zal worden. Dhr Abbes (CDA) stelt dat de Jeugdtheaterschool een relatief nieuw gebeuren is. Zijn met de Jeugdtheaterschool niet alle mogelijkheden al benut om de sector uit te breiden? Moeten nog wel andere wegen bewandeld worden om het aanbod blijkbaar te vergroten? Mw Van den Ende antwoordt dat de Jeugdtheaterschool vooral op theater is gericht en dat zo’n vorm voor dans ook heel geschikt zou kunnen zijn. Hierbij moet wel worden opgepast dat niet in elkaars vaarwater wordt gekomen, maar zij ziet wel mogelijkheden. Mw Scheers-Bolhuis spreekt de wens uit dat duidelijk is geworden dat de functie van dansconsulent niet gemist mag worden. De voorzitter was erg geboeid toen gesproken werd over allerlei losse initiatieven, wat is de rol van de Stichting Amateurdans in deze, zou deze geen onderdak kunnen bieden aan deze initiatieven? Mw Scheers-Bolhuis geeft aan dat dit zeker tot de mogelijkheden behoort en zelfs gedeeltelijk al wel gebeurt. 10.30 Stichting Grunninger Toal Mw Bakker is actrice bij theatergroep Waark, vertegenwoordigt in het bestuur van Waark, van daaruit in de overkoepelende organisatie Stichting Grunninger Toal en vanuit dit bestuur in het Dagelijks Bestuur van de Stichting. Vanuit deze laatste functie richt ze het woord aan de commissie leden en zal de gestelde vragen nogmaals beantwoorden. Hoe dient het cultuurbeleid in de provincie Groningen de komende jaren gestalte te krijgen? Hoe heeft de sector het cultuurbeleid van de provincie de afgelopen jaren ervaren? In 1984 werd de Stichting Grunneger Toal (SGT) opgericht als rechtspersoon om streektaalfunctionaris dr. Siemon Reker in dienst te nemen. Verder werden door de provincie faciliteiten beschikbaar gesteld in de vorm van huurpenningen voor een eigen onderkomen en (beperkte) secretariële ondersteuning. Als een soort begeleidingscommissie werd het bestuur van de Stichting Grunneger Toal samengesteld uit vertegenwoordigers van aangesloten Groninger organisaties op het gebied van taal en cultuur. Met het onderbrengen van de heer Reker bij de Rijksuniversiteit in 1995, waarbij een eind werd gemaakt aan zijn detachering bij de SGT, werd het budget van de SGT uitgekleed, waardoor de Stichting noodgedwongen moest verhuizen van Groningen naar Scheemda. Wel werd door de toenmalige gedeputeerde van Cultuur de toezegging gedaan garant te staan voor de huisvestingskosten en de salariskosten van de administratieve kracht, welke functie werd gehalveerd. Daar de motor uit de organisatie verdween, werd het ook steeds moeilijker de centrale overkoepelende - en loketfunctie te behouden. In 2003 werd, overigens in overleg met het culturele veld, het Huis van de Groninger Cultuur opgericht. Daarbij was de insteek dat dit Huis ondersteunend zou functioneren en niet om beoogde bestaande organisaties overbodig te maken.
11
Het Huis voert echter bepaalde taken uit die de SGT ook uitvoert en heeft daarvoor meer mogelijkheden. In een brief van Gedeputeerde Staten d.d. 18 december 2003 werd de SGT meegedeeld dat men ernstig rekening moest houden met het totaal stopzetten van de provinciale subsidie met ingang van 1 januari 2005. Bij navraag bleek voor de SGT vanaf die datum slechts op projectbasis subsidie te verkrijgen. Reden voor de SGT om per 1 januari 2005 het ontslag aan te vragen voor de administratieve kracht. Wat dan rest is puur de Stichting die bestaat uit (vrijwillige) afgevaardigden van de aangesloten verenigingen, waaruit een Dagelijks Bestuur is gevormd, waarin overigens 2 aangesloten personen op persoonlijke titel zitting hebben. Alle activiteiten uitgevoerd door de administratieve kracht zullen dan stopgezet worden. In een vergadering heeft de SGT besloten voorlopig nog even te blijven bestaan, maar enige financiële inkomsten en werkkracht ontbreken. Reden om de Stichting nog niet op te heffen is het feit dat men de periode wil overbruggen totdat het Huis van de Groninger Cultuur voluit draait en de Groninger (taal)wereld wil zolang graag een overkoepeling behouden. Concluderend: voor wat betreft de SGT heeft de provincie de afgelopen jaren een afbrekend beleid gevoerd, of dat ook geldt voor het gehele Groninger (taal)veld zal in de toekomst moeten blijken, met de ontwikkeling van het Huis van de Groninger Cultuur. Met welke maatschappelijke ontwikkelingen en culturele trends zal bij de ontwikkeling van het beleid rekening gehouden dienen te worden? Er is gelukkig de laatste jaren een toenemende belangstelling voor de Groninger streektaal. De provincie heeft dit opgemerkt en probeert daar op in te spelen. Ook andere streekeigen culturele activiteiten komen meer en meer op. Zaak dus voor de provincie om dit verder te ontwikkelen. Belangrijk is om dat zeer gestructureerd te doen, met inachtneming van de activiteiten en initiatieven die a l bestaan: op oude fundamenten bouwt men een stevige toekomst! Er moet dus een beleid komen waarmee op lange termijn gewerkt kan worden. Duidelijkheid en consistentie zijn daarin belangrijke factoren. Een goede aanzet is gegeven door het leggen van de fundamenten van het Huis van de Groninger Cultuur. Maar nu komt het aan op de opbouw, de structuur van de muren, de openslaande deuren met tuinpaden naar andere instanties, het leggen van de bedradingen met aansluiting op bestaande verbindingen en het plaatsen van een betrouwbaar dak. Hoe dient de toekomst van het provinciale cultuurbeleid eruit te zien en welke speerpunten dienen bijvoorbeeld te worden benoemd? Het speerpunt Groninger taal en omgeving is al door de provincie opgepakt. Uitbreiding hiervan is noodzakelijk. Het Huis is een aanzet geweest, maar niet voldoende, dit dient te worden uitgebreid. Belangrijk is om de jeugd hierbij te betrekken. Het onderwijs is een sector die een grote rol zou kunnen spelen: prioriteit behoeft de scholing van leraren Gronings, gelijktijdig kan in de culturele vorming van leerlingen de Groninger streektaal een groot component vormen: via een Gronings kwartiertje, Groningse les, Groningstalige muziek, theater en andere spelvormen. Hoe ziet u de rol van de provinciale overheid in het cultuurbeleid? De provinciale overheid dient een coördinerende en voorzienende rol te spelen in het cultuurveld. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt zich af of mw Bakker het gevoel heeft dat de Stichting van de Grunneger Toal ook naast het Huis van de Groninger Cultuur kan blijven bestaan. Er is toch sprake van een stichting, een bestuur dat uit vrijwilligers bestaat, een soort van denktank en dat houdt nu op te bestaan. Mw Bakker is van mening dat het een goed idee was geweest om de Stichting nog wel te laten voortbestaan, mits de voorzieningen aanwezig waren geweest. Uit bovenstaand verhaal is gebleken dat het op dit moment onmogelijk is om door te draaien. Als de administratieve kracht wegvalt, moet dit allemaal door vrijwilligers plaatsvinden en dat kan van deze personen, waaronder ondergetekende, niet tot in de lengte van dagen verlangd blijven worden. Door het weghalen van de streektaalfunctionaris en de administratieve kracht blijft eigenlijk helemaal niets meer over.
12
Zij ziet deze component graag ondergebracht bij het Huis van de Groninger Cultuur, maar dit Huis beslaat de gehele Groninger cultuur en omvat veel meer componenten. Aan de Groninger taal wordt wel veel aandacht besteed, maar het zou mooi zijn als in dit Huis nog meer zou gebeuren. Dhr Abbes (CDA) meent dat een overkoepelende functie nu juist de insteek van het Huis van de Groninger Cultuur is. Pleit mw Bakker er eigenlijk voor om de administratieve kracht van Scheemda onder te brengen in het Huis van de Groninger Cultuur? Mw Bakker stelt dat in Scheemda het Grunneger Kultuurcentrum is gevestigd, dat een groot archief, een grote bibliotheek omvat en waar een grote mate van kennis over de Groninger taal aanwezig is. Zij kan zich voorstellen dat dit in het Huis wordt ondergebracht, maar in welke vorm dat moet gebeuren zal in overleg moeten worden besloten. Mw Smit (PvdA) vraagt of ze het juist interpreteert dat op dit moment nog geen intensieve contacten tussen beide partijen zijn over een eventuele oplossing. Mw Bakker antwoordt dat deze contacten vanaf het begin wel degelijk aanwezig zijn, de Stichting heeft meegepraat en meegedacht over het oprichten van het Huis, maar het Huis kan veel groter. Mw Boon-Themmen (VVD) stelt dat de provincie natuurlijk ook de Groninger taal wil versterken en ondersteunen. Uit het verhaal beluisterd zij dat mw Bakker ergens spreekt over afbraak maar uiteindelijk wel fiducie heeft in een goede afloop. Mw Bakker stelt dat dit zo is als die versterking maar komt en daar heeft ze nog geen tekenen van gezien. Als de Stichting aangeeft dat straks bepaalde taken niet meer kunnen worden uitgevoerd en aan het Huis wordt gevraagd of deze die kunnen overnemen, dan stelt laatstgenoemde terecht dat de faciliteiten daarvoor niet aanwezig zijn. Het Huis kan stimulerend werken, maar de echte activiteiten kan het Huis nog niet overnemen. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt of mw Bakker een concreet voorbeeld kan geven van iets wat nu gebeurd en straks niet meer en wat het Huis eigenlijk zou moeten doen. Mw Bakker stelt dat vanmiddag in Bedum de eerste voorronde van de Veurleeskup van start gaat. Een voorleeswedstrijd voor leerlingen op de basisschool. Deze wedstrijd wordt gecoördineerd door de Stichting Grunninger Toal. De Stichting Kostverloren heeft alles weliswaar opgezet, maar de administratieve uitwerking neemt de Stichting voor de Grunninger Toal voor haar rekening. Het Huis kan dit op dit moment nog niet uitvoeren. Dhr Kok (PvdA) vraagt zich af of door de verregaande professionalisering niet de kans wordt gelopen dat veel belangrijke vrijwilligers afhaken. Mw Bakker geeft aan dat dit het geval is. Het vrijwilligerswerk wordt steeds minder en het zou aan de andere kant ook kunnen worden opgevangen door professionalisering. Als van het vrijwilligerswerk echt professioneel werk wordt gemaakt, dan kunnen veel meer enthousiaste mensen worden aangetrokken. De voorzitter vraagt of de expertise van de aangesloten organisaties bij de Stichting niet zal gaan verdwijnen met de huidige gang van zaken. Daar ligt namelijk wel de denkkracht. Zij vreest dat het Huis anders een erg afgeslankte start moet beleven. Mw Bakker stelt dat de organisaties die bij de Stichting zijn aangesloten alle vertrouwen bestaat dat het Huis een goede opzet is en iedereen wil meewerken. Een fusie behoort zelfs ook tot de mogelijkheden omdat het fundament van het Huis veel steviger is dan bij veel andere verenigingen het geval is. Daar moet wel geld en arbeidskracht voor zijn en dat mist zij nog enigszins. De subsidie aan de Stichting voor de Grunninger Toal wordt stopgezet, maar ze heeft niet het gevoel dat dit wordt overgeheveld naar het Huis van de Groninger Cultuur en dat zou wel het geval moeten zijn. Het Huis is op dit moment nog maar een kamertje en dat moet worden uitgebreid.
13
10.45 Noordelijk Scheepvaartmuseum Dhr Acda, directeur van het Noordelijk Scheepvaartmuseum, wil graag een paar aspecten van de visie van het provinciaal cultuurbeleid die het museum de commissie op schrift had toegestuurd nog nader toelichten. In de eerste plaats verduidelijkt hij dat het Noordelijk Scheepvaartmuseum een provinciaal museum is met een nationale erkenning. De provinciale geschiedenis is één van de onderwerpen van het museum, maar omdat vooral de kustvaart het zwaartepunt is kan nationaal gezien ook over het kustvaartmuseum van Nederland worden gesproken. Kustvaart is een belangrijk aspect geweest van de Nederlandse scheepvaartgeschiedenis. In de jaren vijftig voeren wel zo’n 1000 Nederlandse schepen op de kustvaart, waarvan de overgrote meerderheid stond ingeschreven in Groningse haven (de stad Groningen, Delfzijl en andere havens). Groningen mag trots zijn op deze geschiedenis en dus ook op dit museum. In het cultuurbeleid van de provincie en de stad speelt het museum een rol, maar cultuur is volgens dhr Acda meer dan alleen maar kunst. Als dit wordt vergeten dan vallen bepaalde musea en culturele instellingen enigszins buiten de boot. Musea hebben het beheer van het erfgoed als functie en dat belangrijke goed moet in de tijd worden meegenomen. Dit heeft minder te maken met kunst, maar des te meer met eerbied voor het verleden en onze voorouders. Hij refereert aan het eerste en oudste museum van Nederland, het Teylers Museum in Haarlem. Dat was en is nog steeds een museum dat erfgoed beheert. Kunst, wetenschap en techniek spelen daar de hoofdrol, maar het museum profileert zich nu toch weer als een kunstmuseum omdat dan meer aandacht wordt gegenereerd. De bezoekers van het museum worden in de wandelgangen vaak aangeduid als ‘de gewone man’, mensen die uit eigen ervaring of uit hun voorgeschiedenis in de familie de scheepvaart en de scheepsbouw kennen. Deze mensen zijn niet altijd bevlogen van kunst, maar bestuderen wel graag het oude gereedschap dat grootvader gebruikt heeft en bewonderen modellen van schepen waar ze vroeger zelf op gevaren hebben. Dhr Acda is van mening dat deze groep ook een doelgroep in de samenleving is. Het betreft wel een groep die over het algemeen wat ouder is. Jeugd komt echter ook wel naar het museum omdat op het educatieve vlak veel activiteiten rondom scholen worden ontplooid. Deze oudere bezoekersgroep heeft niet de toekomst, wordt vaak geopperd. Daartegen brengt dhr Acda in dat ouder worden ons aller toekomst is. Als wordt gesteld dat deze groep uitsterft dan antwoordt hij dat dit wel zo mag zijn, maar dat aan de onderkant ook gestage aanwas mag worden verwelkomd. Daarom durft dhr Acda te spreken over ouderen als een heel levensvatbare doelgroep. Als zijnde een provinciaal museum is de provincie altijd een dankbare subsidiegever geweest. Dhr Acda heeft als directeur de afgelopen 8½ jaar geprobeerd te werken aan een verbetering van de structuur van het museum en van de organisatie, maar ook van de subsidieregelingen. Hij heeft jegens provincie, gemeente en Niemeyer – die het museum steunt omdat het Tabaksmuseum ook bij hen is ondergebracht – altijd gesteld dat het Scheepvaartmuseum een provinciaal museum is dat probeert aan te sluiten bij provinciale activiteiten. Zo heeft het museum geholpen bij het opzetten of verbeteren van de structuur en organisatie van het Visserijmuseum in Zoutkamp, op verzoek van Delfzijl is geadviseerd in het opzetten van een buitenmuseum en bij de laatste Delfsail heeft het Scheepvaartmuseum een tentoonstelling voorbereid die aansloot op deze activiteiten in de havenstad. Dit allemaal ter ondersteuning van het provinciale gebeuren op maritiem-cultureel gebied. Hij is de provincie dankbaar voor al het geld dat in het verleden is ontvangen, maar moet wel constateren dat de gemeente en Niemeyer de subsidies de afgelopen 8 jaar meer dan verdubbeld hebben, terwijl vanuit de provincie de steun voor een groot deel vooral woordelijk is geweest. Dhr Acda betreurt dat omdat de provincie door incidentele dan wel structurele subsidievermeerdering zou kunnen aangeven het museumbeleid te steunen. Hij heeft begrepen dat er geen pot bestaat voor incidentele steun, waardoor de aanvragen voor extra geld steeds zijn afgewezen. Dat argument vindt hij uitermate zwak. De provincie moet maar een pot creëren als ze het museum belangrijk genoeg vinden.
14
Hij stelt dat 75 jaar geleden de verkeerde naam is gekozen voor het museum. In het woord Noordelijk Scheepvaartmuseum voelt niemand zich echt aangesproken door het woord noordelijk – voor noordelijk Nederland is helemaal geen bestuurslaag – en zou het Groninger Scheepvaartmuseum toepasselijker zijn geweest. Dhr Hilverts (ChristenUnie) vraagt hoe het Scheepvaartmuseum jongeren weet te trekken. Dhr Acda spreekt van contacten met verschillende scholen in de stad en provincie en de educatieve dienst regelt dat scholen klassikaal op bezoek komen. Speurtochten door het museum behoren dan tot het programma net als bijvoorbeeld handvaardigheidlessen in zeemanshandwerk. De voorzitter vraagt of dit het Voortgezet basisonderwijs hierbij betrokken wordt.
Onderwijs
betreft,
of
dat
ook
het
Dhr Acda stelt dat beide het geval is. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt of speciale aandacht uitgaat naar het technische onderwijs. Dhr Acda antwoordt dat vooral het algemeen onderwijs benaderd wordt. Dhr Kok (PvdA) vraagt naar de samenwerking met het Centrum van Geschiedenis en het Groninger Museum. Dhr Acda stelt dat de samenwerking met het Groninger Museum nog steeds uitstekend verloopt en dat samen zo lang mogelijk naar oplossingen zal worden gezocht. De gemeente heeft beide musea in de plannen van de Grote Markt opgenomen. De drie adviseurs in deze kwestie zullen met een advies komen en dat zal naar verwachting nog deze maand zijn. Alle tekenen wijzen erop dat de voorkeur uitgaat naar het verplaatsen van de bibliotheek, eventueel in combinatie met het Centrum voor Geschiedenis. De vraag is wel hoeveel plaats overblijft voor de plannen van het museum om het Centrum van Geschiedenis op grootse wijze op te zetten. Dhr Kok (PvdA) vraagt of dhr Acda nog vertrouwen erin heeft. Dhr Acda geeft aan hoop te hebben, maar dat er nog een heel traject aan besluitvorming zal komen voordat de uiteindelijke stand van zaken helder zal zijn. Voor het Scheepvaartmuseum zou het een geweldige operatie zijn als al deze plannen doorgang vinden. Het Groninger Museum krijgt dan een historische dependance op de Grote Markt waar het Scheepvaartmuseum bij in zal trekken. Het museum verliest dan zijn zelfstandigheid en behoudt alleen de collectie. Een substantieel deel van de scheepvaartcollectie moet heel duidelijk zichtbaar zijn, anders is dit geen alternatief. Hij spreekt zijn vrees erover uit dat als teveel wordt samengevoegd op de Grote Markt het scheepvaartmuseum daar wel eens bij in zou kunnen schieten. Dhr Abbes (CDA) geeft aan dat bij de collectie Groningen ook alles behoort wat in depots ligt opgeslagen. Ziet dhr Acda daar ook een rol weggelegd voor zijn museum – eventueel aan de grote Markt – om deze meer zichtbaar te maken? Dhr Acda stelt dat de collectie van het Scheepvaartmuseum voor bijna 90% in expositie staat. Mocht een verhuizing naar het Centrum voor Geschiedenis plaatsvinden dan moet een gedeelte in depot verdwijnen. De historische collectie van het Groninger Museum staat daarentegen vrijwel in zijn geheel in depot. In de opzet van het Centrum van Geschiedenis is het niet zo dat dit permanente ongewijz igde exposities zal betreffen. Het depot moet periodiek door de expositie gaan. Veel stukken van het Groninger Museum werden hoofdzakelijk in de provincie tentoongesteld, bijvoorbeeld stukken uit de Menkemaborg. Deze kunnen in de toekomst ook in de stad worden tentoongesteld. Dhr Abbes (CDA) vraagt of het probleem van het instandhouden van de collectie kan worden opgeschoven naar het moment dat het nieuwe museum aan de Grote Markt komt omdat dan kleinere depots zullen worden ingericht voor wisselende exposities. Of ziet dhr Acda liever dat wel direct stappen worden ondernomen.
15
Dhr Acda is van mening dat wel direct stappen moeten worden ondernomen. Het Groninger Museum doet dat ook, want er zijn vergevorderde plannen voor een nieuw en klimatologisch goed beheersbaar depot. 11.00 pauze 11.15 Grand Theatre Groningen Dhr Groen introduceert zichzelf, stelt zijn college dhr Jan Stelma voor en begint zijn betoog. Het Grand Theatre is sinds jaar en dag een podium voor de Stad. Daarom wordt het gesubsidieerd door de gemeente Groningen. Daarnaast is het Grand Theatre een productiehuis en in die functie zijn de laatste jaren duidelijke ontwikkelingen gaande in de Stad die ook van belang zijn voor de regio. De instellingen vinden elkaar meer en meer en samengewerkt wordt met regionale en lokale kunstenaars en kunstinstellingen. Een voorbeeld daarvan is de hoos aan activiteiten rond de festivals Oerol en Noorderzon, die een groot deel van de jaarlijkse activiteiten in beslag nemen. Het regioproject “GT -Grenzeloos” wordt door de provincie ondersteund. Het feit dat het Grand Theatre verbouwd werd, was aanleiding om in dat jaar op diverse plekken in de regio voorstellingen te kunnen realiseren. Dat project heeft zich daarna gecontinueerd en wordt door de provincie ondersteund. Daarin worden professionele voorstellingen in de dorpen gebracht en getracht wordt om in de productieactiviteiten te bezien of een bepaalde productie passend is voor een tournee in de regio. Zo is vorig jaar de voorstelling “Graan” gerealiseerd naar aanleiding van het boek van Frank Westerman (De graanrepubliek) en heeft een zeer succesvolle tournee gehad in de regio, evenals in het westen van het land. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw project over emigratie en immigratie waarvan de verwachting is dat dit ook binnen de regio interessant is. Daarnaast is het Grand Theatre ook internationaal actief. Er worden ongeveer 140 à 150 voorstellingen in het buitenland gerealiseerd. Ook wordt veel met buitenlandse kunstenaars gewerkt. De breedte van de activiteiten van het Grand Theatre is moeilijk te benoemen. Gewerkt wordt zowel met beginnende lokale kunstenaars als met gerenommeerde buitenlandse artiesten. Juist dit scala aan activiteiten beïnvloedt elkaar op een positieve manier, waarbij kruisbestuiving plaatsvindt tussen diverse kunstenaars en nieuwe ontwikkelingen in gang worden gezet. Dhr Kok (PvdA) vraagt dhr Groen zijn visie te geven op de rol die de provincie zou kunnen vervullen voor het Grand Theatre. Dhr Groen antwoordt dat het Grand Theatre altijd meer ambities heeft dan is te verwezenlijken, want die zijn afhankelijk van financiële beperkingen. In die zin is het verheugend dat de provincie zich iets meer richting Stad oriënteert en gehoopt wordt dat het Grand Theatre daarvan onderdeel gaat vormen, want behalve in de Stad, worden ook in de richting van de regio diverse activiteiten ontplooid. Zo worden opleidingstrajecten uitgevoerd waarin aan net afgestudeerde acteurs en regisseurs een stagejaar wordt aangeboden. Zij spelen dan bij de diverse gezelschappen een aantal maanden en kunnen bij het Grand Theatre hun eigen project uitvoeren. Bovendien wordt een opleidingstraject voor theatertechnici uitgevoerd dat de afgelopen jaren zeer succesvol is geweest. Bij het Grand Theatre wordt dit traject doorlopen door aankomende theatertechnici die op de arbeidsmarkt weinig kansen zien en/of elders niet geplaatst kunnen worden. Een aantal daarvan heeft, na een aantal jaren de opleiding gevolgd te hebben, een reguliere baan gekregen in de theatertechniek.
16
Het nadeel voor het Grand Theatre is dan wel weer dat zij iemand, die inmiddels volwaardig theatertechnicus is, verliest en weer opnieuw moet beginnen met mensen die het vak nog moeten leren. Dus ook in die zin is het Grand Theatre op vele terreinen actief, waarvan de provincie de vruchten plukt. Dhr Zanen (PvhN) vraagt of de relatie met festivals behoort tot de wezenlijke activiteiten van het Grand Theatre. Dhr Groen licht toe dat rond deze tijd men met een aantal makers aan het werk is want festivals bieden een presentatieplatform waar voorstellingen kunnen worden gehouden voor een breed publiek die het experiment niet schuwen. Dat heeft uiteraard ook te maken met de artistieke leiding van de festivals. Voor het Grand Theatre zijn festivals een uitstekend presentatieplatform en voor het voorjaar staan alweer een aantal projecten op stapel, zowel voor Oerol als Noorderzon. Dhr Zanen (PvhN) merkt op dat het festival Noorderzon een geweldige publiekstrekker vormt. Hij vraagt hoeveel mensen dit festival ongeveer bezoeken. Dhr Groen antwoordt dat tijdens het Noorderzon-festival het Grand Theatre een eigen programma heeft in haar theater en voorstellingen op het festivalterrein. Het publiek koopt een kaartje voor de hoofdvoorstelling en werd daarnaast uitgenodigd om kleinere, experimentele voorstellingen op dezelfde avond ook te bezoeken. Dit heeft inderdaad erg goed gelopen. Dhr Kok (PvdA) vraagt of dat de toekomst is. Komen er meer festivals in de Stad? Dhr Stelma antwoordt dat de kern van de activiteiten van het Grand Theatre het ontwikkelen van talent blijft. Als een festival daarvoor een goed platform is, is dat een goede zaak, maar als dat een tournee in de regio is, is dat ook goed. Dhr Kok (PvdA) begrijpt dat en signaleert dat het fenomeen festival uitdijt en de vraag is hoe daarmee in de toekomst wordt omgegaan. Hij vraagt naar de visie van het Grand Theatre. Dhr Stelma antwoordt een sterke tegenstander te zijn van de ‘festivalisering’ van de cultuur in Nederland, maar als het om Groningen gaat denkt hij dat met het beleid dat door de nieuwe directeur van Noorderzon wordt gevoerd om dit festival inhoudelijk te versterken, een positieve ontwikkeling wordt ingezet. Het is opvallend dat het Grand Theatre in het verleden incidenteel wel eens iets op Noorderzon deed, maar door de aanwezigheid van de nieuwe directeur is het Grand Theatre substantieel medeproducent van dat festival. Dhr Stelma denkt dat het een goed podium is om nieuw publiek te genereren voor de podiumkunsten en wel voor het minder gemakkelijke segment daarbinnen. Hij prefereert een goed Noorderzonfestival boven groots opgezette manifestaties die één keer in de vier jaar worden gehouden, zoals Blue Moon en andere festivals. Voorts merkt hij op een brandende vraag te hebben voor de provincie. Hij stelt dat vanuit de lagere overheden weinig of geen belangstelling bestond voor de activiteiten van het Grand Theatre in de beginfase toen het theater pas was gekraakt. Dit in tegenstelling tot het Rijk. Het Rijk zag de kwaliteit van de activiteiten die werden ontwikkeld. Historisch is op deze wijze de situatie gegroeid dat het Grand Theatre een atypische instelling werd in het bestel. Voor het grootste deel werd het gefinancierd door het Rijk en slechts marginaal door de lagere overheden. De relatie met de provincie is altijd zodanig geweest dat er een grijpstuiver beschikbaar kon worden gesteld als het Grand Theatre iets in de provincie organiseerde. Langzamerhand is er een beweging op gang gekomen, een soort kentering na de grote verbouwing van het Grand Theatre, in de appreciatie en de houding van de overheden ten opzichte van het Grand Theatre.
17
De gemeente Groningen doet haar best om flankerend iets te doen aan de enorme betalingsachterstand met betrekking tot de instelling het Grand Theatre. In het Nederlandse bestel is het Grand Theatre het enige door het Rijk gefinancierde productiehuis boven de grens Haarlem-Arnhem. Nu is de provincie opeens tot de ontdekking gekomen dat de stad Groningen óók in de provincie ligt en dat de stadse instellingen een wezenlijke uitstraling hebben naar de provincie. Maar tot nu toe wordt het Grand Theatre afgerekend op wat zij voor de provincie doet. Als de provincie meent een rol te kunnen spelen, samen met de gemeente om het flankerende beleid met betrekking tot de financiële onderbouwing van een productiehuis in Noord-Nederland nader vorm te geven, is dhr Stelma benieuwd naar de gevolgen daarvan voor het nog steeds financieel wankele staketsel dat een professionele uitgegroeide organisatie als het Grand Theatre vertegenwoordigt. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of de opleidingstrajecten, zoals die voor theatertechnici, gerelateerd kunnen worden aan werk-leerprojecten die tegenwoordig ook gesubsidieerd worden met o.a. Europese subsidies. Dhr Groen antwoordt dat het Grand Theatre daarvoor financiering heeft moeten vinden en het betreffende project is dit jaar als laatste jaar door de NAM gesubsidieerd. Zo’n project moet inderdaad met subsidies ondersteund worden. Ook wordt door SoZaWe dit project nu gezien als een goed project waarbinnen jongeren een kans kunnen krijgen. Dhr Stelma vult aan dat in deze leerprojecten niet alleen lokale mensen kunnen participeren, maar ook buitenlanders. Zo zal zeer binnenkort een jongen uit Macedonië via een stagewerkplaats een opleidingstraject gaan doorlopen. Er bestaat een aantal verbanden met Oost-Europa waarmee uitwis selingen plaatsvinden. Mw Boon-Themmen (VVD) verwacht dat dit soort projecten subsidiabel zijn. Dhr Stelma antwoordt dat bij het Grand Theatre niet eerst gevraagd wordt of het wel mag, maar dat zo’n project eerst wordt uitgevoerd en pas als het loopt worden eventuele subsidiënten uitgenodigd, die, indien het project in goede aarde valt, gevraagd wordt om een financiële bijdrage. Zo wordt Station Noord, dat voor het derde jaar wordt uitgevoerd, betaald door de noordelijke producenten en eigenlijk kost dit project teveel productiegeld, maar het project is leuk en zinnig en nu is het Grand Theatre er klaar voor om als de overheden dit ook waarderen, deze gevraagd gaan worden om erin te participeren. Dit is de wijze waarop het Grand Theatre werkt. De voorzitter rondt af. De aan de provincie gestelde vraag zal zeker in de discussie worden meegenomen. Zij wijst op de notitie die door de drie noordelijke provincies naar het Rijk is gestuurd waarin de fenomenen als ontmoetingsplaats, werkplaats, productiehuis een prominente plaats innemen, waardoor deze notitie mogelijk enige hoop biedt als beoordeeld wordt wat het Grand Theatre aan het doen is en wat de rol van de drie noordelijke provincies daarbij kan zijn. 11.30 Openluchtmuseum Het Hoogeland, Warffum Dhr Van Genuchten merkt op dat hij zich zal concentreren op de achterliggende visie op de al schriftelijk geformuleerde antwoorden op de vragen inzake het provinciale cultuurbeleid. Zijn betoog luidt als volgt: Een museum heeft een drietal kerntaken: behouden, beheren en presenteren van een collectie. De laatste decennia doet zich een ontwikkeling voor waarbij de musea worden gedwongen om die kerntaken te legitimeren. Daartoe ontwikkelen zij tal van neventaken. Zo zijn de musea sterk betrokken bij educatieve ontwikkeling en een bijdrage wordt geleverd aan de integratie van culturele minderheden.
18
De musea worden opgeroepen de culturele identiteit van de inwoners van de regio te versterken. Kortom, het museum lijkt de laatste decennia welhaast het middel waarmee de wereld moet worden verlost van alle kwaden. Het museum wordt instrumenteel. De vraag rijst of dat allemaal niet te veel gevraagd is van instellingen die relatief kleine budgetten en een kleine staf hebben en toch veel dingen voor elkaar moeten krijgen. Ware het niet beter om eerst de legitimiteit van cultuurbehoud en cultureel erfgoed vast te stellen? Als afgeleide daarvan kunnen dan activiteiten worden ontwikkeld op het terrein van bijvoorbeeld educatie of toerisme. Het provinciale cultuurbeleid zit organisatorisch uitstekend in elkaar. In vergelijking met andere delen van het land is er in Groningen sprake van een goed ontwikkelde infrastructuur. In de optiek van dhr Van Genuchten ontbreekt echter een inhoudelijke visie op de rol en betekenis van cultureel erfgoed in Groningen. Het zou goed zijn om ‘erfgoedbreed’ met alle betrokkenen daarover van gedachten te wisselen. Als een gedegen visie op de inhoud en de betekenis van cultureel erfgoed vaststaat, kan vanuit een zelfbewuste houding worden gewerkt aan een verdere uitwerking. Zoals gezegd worden enerzijds hoge eisen gesteld aan culturele instellingen, maar anderzijds ontbre ken vaak de middelen om goed aan die eisen te kunnen voldoen. Een voorbeeld is het Openluchtmuseum te Warffum. Het is bezig met een cultuureducatief project voor groep 5 van het basisonderwijs. Daarin wordt veel mankracht geïnvesteerd omdat het een leuk en relevant project is en omdat gedacht wordt dat scholen daar oren naar hebben. In de optiek van de staf van het museum is cultuureducatie een opgave voor zowel het onderwijsveld als de culturele sector. Echter, in de cultuursector wordt dit als een voorwaarde verheven. Het museum krijgt te horen dat zij budgetsubsidie krijgt, mits educatieve projecten worden ontwikkeld. In het onderwijsveld is dat niet zo. Er bestaat dus een ongelijkheid. In de praktijk is het dan zo dat culturele organisaties investeren en projecten ontwikkelen. Op het moment dat er geld beschikbaar komt, gaat het dan naar het onderwijs om die projecten in te kopen. Dhr Van Genuchten acht die volgorde niet correct. De investering en het risico liggen bij de cultuursector en het geld gaat naar het onderwijsveld en de culturele instellingen moeten maar afwachten of het onderwijsveld de ontwikkelde projecten inkoopt bij de culturele instellingen, i.c. het museum. Inzake de toekomst merkt dhr Van Genuchten op dat er toekomst zit in de geschiedenis. Hij is ervan overtuigd dat de komende jaren de belangstelling voor het authentieke terrein zal winnen. De culturele sector kan daarvan meeprofiteren als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Belangrijk is dat de muren tussen de diverse erfgoedsectoren komen te vervallen of lager worden. Vooral doelt hij op de presentatie. Monumenten, archieven en musea werken aan het behoud van het waarachtige. Hij meent dat op het gebied van het publieksbereik deze drie typen instellingen meer zouden moeten samenwerken. Een belangrijk middel daarbij zijn de nieuwe media, vooral Internet, dat de afgelopen jaren volwassen is geworden. Erfgoed en Internet kunnen nu een volwassen relatie met elkaar aangaan. Het Openluchtmuseum Warffum werkt met een aantal andere culturele partijen samen om een gezamenlijke, op de inhoud gerichte, internettoepassing te ontwikkelen. Daarbij staat nadrukkelijk de inhoud voorop om te voorkomen dat het Internet een verzameling blijft van brochures van diverse instellingen. Dit soort samenwerkingsverbanden hebben de toekomst en dhr Van Genuchten zou het op prijs stellen als de provincie daaraan de komende jaren wil meewerken. Dhr Abbes (CDA) vraagt hoe de spreker de rol ziet van het Openluchtmuseum te Warffum ten aanzien van de erfgoededucatie. Voorts vraagt dhr Abbes of dhr Van Genuchten met hem van mening is dat er overkill bestaat aan instellingen voor cultuureducatie.
19
Dhr Van Genuchten bestrijdt allereerst een mogelijk misverstand. Hij is absoluut niet tegen cultuureducatie en zeker in de museumsector blijkt dat de belangstelling van het jongere publiek, in de meest brede zin van het woord, tanende is. Hij meent dat hier op actieve wijze verandering in moet worden gebracht. Als museum wordt hieraan gewerkt. Het eerder aangehaalde project is gericht op groep 5 van het basisonderwijs en daarnaast is het museum bezig om zaken in het museum te ontwikkelen waardoor kinderen meer aandacht krijgen voor erfgoed, het belang van het behoud van het erfgoed en het verhaal daarachter. Over de hoeveelheid bureaus op het terrein van de cultuureducatie heeft hij geen mening, hoewel hij wel eens verbaasd is als hij weer door een bureau wordt benaderd met het voorstel iets te gaan doen op dit terrein. Het museum is immers al heel lang bezig met educatie en dat geschiedt binnen de bestaande begroting. Dhr Abbes (CDA) vraagt hem of hij het gehele traject van cultuureducatie in het museum in eigen hand heeft. Dhr Van Genuchten antwoordt dat dit niet het geval is en dat wordt samengewerkt met het Bureau Erfgoededucatie dat bij de Stichting Oude Groninger Kerken is ondergebracht. Dit bureau komt met concrete projecten die landelijk kunnen worden geïmplementeerd en die worden toegesneden op de regio, i.c. het Hoge Land. Vanuit het museum wordt voor de inhoudelijke input gezorgd en het Bureau zorgt voor het projectformat. Dat functioneert prima. Dhr Van Genuchten zit niet in eerste instantie te wachten op bureaus die een bemiddelende rol willen spelen tussen het museum en het onderwijsveld. Dhr Kok (PvdA) ziet enige gelijkenis met het betoog van mw Broekhuis. Hij verwacht dat dit soort signalen ook dit provinciehuis wel zullen bereiken en hij vraagt dhr Van Genuchten of daarmee in het kader van regionale cultuurplannen te weinig wordt gedaan. Dhr Van Genuchten bevestigt dat het daar op neer komt. Na vier jaar is het hem niet duidelijk welke rol regionale cultuurplannen in een continue bedrijfsvoering moeten spelen. Het museum was betrokken bij een drietal projecten. Eén daarvan is het project Trekschuit Theatertocht. Bij de eerste editie was het museum eindpunt. Het was een leuk project en het heeft een enorme investering aan tijd gevergd bij de organiserende partijen. Het project was leuk en vatbaar voor herhaling, maar dat laatste is tot nu toe niet gebeurd. Een tweede project betrof de ontwikkeling van een cursus over de NoordGroningse geschiedenis samen met het Museumstad Appingedam en het streekarchief. De cursus is één keer gehouden en toen voor een tweede keer subsidie werd aangevraagd, werd geantwoord dat dit nog wel kon, maar dat er geen volgende keer was. Dit antwoord was zo negatief, dat het museum besloten heeft vanwege allerlei aanvullende eisen om de cursus helemaal maar niet meer aan te bieden. Op zo’n manier bestaan er twijfels over hoe regionale cultuurplannen een continue rol in de eigen organisatie kunnen vervullen. Dhr Kok (PvdA) vraagt of hij misschien toch kansen cultuurplannen, die momenteel niet worden opgepakt.
ziet
voor
die
regionale
Dhr Van Genuchten kan hier moeilijk antwoord op geven omdat in diverse regio’s regionale cultuurplannen anders werken. Er zijn regio’s waarin professionele organisaties, zoals musea, niet betrokken worden bij regionale cultuurplannen. In Groningen is dat gelukkig wel het geval, maar het eerder aangehaalde samenwerkingsproject wordt niet meer gesubsidieerd. Goede ontwikkelingen worden weliswaar beloond, maar andere ontwikkelingen hebben een zeer incidenteel karakter. Er is nog een derde project waar het museum bij betrokken is en dat handelt over de relatie kunst en landschap. Er wordt nu een boekje gemaakt met fietstochten en een autoroute, maar als het boekje er is, houdt de werkgroep op. Dit is dus ook een incidenteel project. De langere termijn bij dit soort pro jecten en de continuïteit daarvan is dus onzeker.
20
Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt zich af hoe dat komt en of dhr Van Genuchten die continuïteit niet zo van belang vindt. Dhr Van Genuchten antwoordt dat hij die continuïteit inhoudelijk belangrijk vindt, maar zo’n project moet ergens uit betaald worden. Als het budget op is, kan het museum ook niets meer doen. Dhr Zanen (PvhN) vraagt om een nadere toelichting op de internettoepassingen met anderen. Dhr Van Genuchten licht toe dat Natuurhistorisch Museum Naturalis in Leiden een budget heeft gekregen van het Ministerie van Economische Zaken om zogenaamde vraaginformatiecentra op te zetten. Dat zijn internetapplicaties waarbij meerdere instellingen sterk gericht op de inhoud met elkaar samenwerken. Samen wordt één groot informatiepunt opgezet me t informatie op diverse terreinen. Het project bevat ook een interactief element. Bezoekers kunnen vragen stellen aan de website die dan ook beantwoord worden. Naturalis heeft het Openluchtmuseum in Warffum gevraagd om te onderzoeken of een dergelijk project op geografische basis is te ontwikkelen. Samenwerking bestaat met de Stichting Oude Groninger Kerken, het Museumhuis en de Groninger Archieven. Het betreft een belangrijk streven. Het gaat om een pilot omtrent het Hoge Land om te bezien of de informatie die door de diverse instituten wordt aangeboden, te koppelen is aan zo’n internettoepassing en te bekijken welke voordelen dit heeft. 11.45 Het Grunneger Genootschop Dhr Becker licht toe wat het Grunneger Genootschop is. Het is een overkoepelend orgaan, een soort hoofdbestuur, van de Groninger verenigingen in den lande dat al 87 jaar bestaat. In het verleden maakten meer dan 60 verenigingen deel uit van dit genootschap. De aandacht ging vooral uit naar het stimuleren van de verenigingen, het houden van open dagen en het deelnemen aan culturele evenementen van de betreffende verenigingen. Echter, alles vergrijst, inclusief de verenigingen. Nu maken nog slecht 14 à 15 verenigingen deel uit van het genootschap. Dhr Becker is waarnemend voorzitter en hoewel hij in Twello bij Deventer woont, is hij een rasechte Gro ninger, d.w.z. Pekelder en vanwege zijn woonplaats is hij niet alle dagen in Groningen om op de hoogte te blijven van het provinciale cultuurbeleid. Bovendien heeft het Genootschop er niet zoveel mee te maken gehad. Het probleem van het genootschap is de toenemende vergrijzing en het gebrek aan leden, want jonge Groningers zijn er haast niet in Deventer, Nijmegen, Rotterdam en Arnhem. Sinds vorig jaar is het Grunneger Genootschop begonnen met de werving van individuele leden, want het streven is dat het Grunneger Genootschop blijft bestaan. Op dit moment bedraagt het aantal algemene (individuele) leden 60. Er wordt naar gestreefd dat de mensen op de hoogte blijven van culturele uitingen die steeds meer georganiseerd zullen gaan worden voor de algemene leden – die overigens voornamelijk in het noorden wonen; slechts enkelen wonen buiten de provincie Groningen – want het aantal verenigingen wordt steeds kleiner. Er is dus sprake van een wijziging van het beleid van het Genootschop: men zal zich meer richten op de algemene leden, die voornamelijk in het Noorden wonen, in plaats van op de verenigingen. Daarom denkt dhr Becker dat het Genootschop in de toekomst meer te maken zal krijgen met het cultuurbeleid van de provincie Groningen. De vraag is in welke richting de belangstelling gaat van de algemene leden. Dat is nog niet geheel duidelijk. Dhr Becker is persoonlijk minder gecharmeerd door muziek, maar meer door toneel, terwijl andere leden juist weer voorkeur hebben voor muziek. Verder valt te denken aan het organiseren van een culturele avond, een themadag over een bepaald onderwerp, museumbezoek, lezingen en het organiseren van workshops. Het blijkt bijvoorbeeld dat er ook in de provincie veel mensen zijn die niet eens weten wat een Groninger groupschop is.
21
Dhr Becker adviseert de commissie rekening te houden met de onder de mensen levende belangstelling en tevens dient er rekening mee gehouden te worden hoe belangstelling is op te wekken. Dit is ook bij het Genootschop een heikel punt. Onlangs bezocht hij namens het Genootschop een bijeenkomst in Appingedam over de Noord- Groninger geschiedenis. Tot zijn verbazing waren daar veel mensen op af gekomen en het heeft hem geïnspireerd om ook in die richting te gaan denken om meer leden te krijgen voor het Grunneger Genootschop. Voorts denkt hij dat de provincie goed in de gaten moet houden wat er al wordt gedaan om doublures te voorkomen. Wat betreft het financiële aspect benadrukt hij dat het jammer zou zijn als één en ander niet georganiseerd zou kunnen worden vanwege het gebrek aan financiële middelen, terwijl er wel belangstelling voor het te organiseren culturele evenement bestaat. Het Grunneger Genootschop heeft weinig geld en dat geldt ook voor de aangesloten verenigingen. Daarom heeft het Genootschop haar bekende toneelverenigingen benaderd en erbij betrokken. Een aantal daarvan is zelfs lid geworden. Het genootschap heeft een eigen toneelfonds dat geen winst hoeft te maken. Allerlei activiteiten worden pro deo gedaan, maar duur is het uitvoeren van nieuwe toneelstukken wel. Dhr Zanen vraagt welke positie de Grunneger Sproak inneemt in het Genootschop. Dhr Becker antwoordt dat dit een vereniging betreft die net als andere verenigingen is aangesloten. Dhr Abbes (CDA) vraagt dhr Becker of en hoe hij een zelfstandige rol voor het Grunneger Genootschop ziet in relatie tot het organiseren in de provincie Groningen van culturele activiteiten. Of is de verwachting voor de toekomst dat de initiërende rol wordt overgedragen aan een andere organisatie? Dhr Becker denkt dat het Genootschop voor de algemene leden culturele activiteiten zal organiseren; het gaat om het aantrekken van sprekers, toneelgroepen, muziekensembles, etc. Dat zal de rol blijven van het Genootschop. Als het aantal verenigingen afneemt, zal het genootschop vooral een functie voor de algemene leden blijven vervullen. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt of het genootschop contact heeft met het Huis van de Groninger Cultuur? Dhr Becker antwoordt bevestigend. Hij heeft het Huis bezocht en gebleken is dat zij het Genootschop ook willen ondersteunen. Binnenkort zal er een bijeenkomst plaatsvinden over hoe het Huis het Genootschop zal kunnen helpen bij de uitvoering van haar plannen. 12.00 Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven Mw During-Buis start haar betoog met een korte toelichting op de fusie van de Groninger Archieven naar het Regionaal Historisch Centrum waarin de partners het Rijksarchief in de provincie Groningen, het Gemeentearchief van de gemeente Groningen zijn opgenomen. Het idee is niet alleen om te beheren en te behouden en beschikbaar te stellen, maar ook om een Regionaal Historisch Centrum vorm te geven. Voorts bestaat er een heel mooi plan tot een Centrum van Geschiedenis, dat mogelijk in een ander kader nog aan de orde zal komen. Mw During-Buis gaat in op de ontwikkelingen die plaatsvinden op het terrein van archieven. Er heeft een aantal onderzoeken plaatsgevonden. Eén daarvan betreft een landelijk onderzoek en het andere werd ondersteund door de drie noordelijke provincies.
22
Duidelijk is gebleken dat er veel belangstelling is voor archiefmateriaal, vooral vanuit historisch perspectief. Dat archiefmateriaal is ook bij gemeenten in de provincie aanwezig. Gemeenten hebben dit materiaal tot nu toe vooral beschouwd als administratief materiaal. Echter, de belangstelling voor dat materiaal is de laatste jaren sterk toegenomen, in het verlengde van de gegroeide belangstelling voor de persoonsen omgevingsgeschiedenis. Uit het landelijke onderzoek blijkt dat het mooi zou zijn om dat materiaal te gaan ont sluiten voor het publiek en beschikbaar te gaan stellen, met name op de locaties. Men dient gemakkelijk informatie uit de eigen omgeving te kunnen verkrijgen. Om dat goed te realiseren is een pro fessionele instelling nodig, zoals de Groninger Archieven is, te meer daar het Internet daarbij een steeds belangrijker rol gaat spelen. Het streven is om informatie op Internet te kunnen opvragen en tegelijkertijd dient op locatie de mogelijkheid tot het opvragen van informatie te worden gerealiseerd. Daarbij wordt ernaar gestreefd dat de informatie gezamenlijk met betrokken mensen, al of niet in de vorm van historische verenigingen of andere organisaties, wordt ontsloten. Dit betreft een groot pro ject. In feite wordt ernaar gestreefd dat het materiaal van alle Groninger gemeenten op een goede wijze wordt ontsloten in samenwerking met de locale verenigingen die daarvoor belangstelling hebben, met steunpunten ter plaatse. Er zijn reeds initiatieven ontwikkeld en mw During-Buis zou graag zien dat de provincie dit project gaat ondersteunen, met name door de regierol op zich te nemen en de Groninger Archieven met de gemeenten in contact te brengen, de ideeën over te dragen en na te gaan wat er aanvankelijk in pilots kan plaatsvinden. Hiermee zou een mooie Groningse geschiedenis, persoonsgeschiedenis en de geschiedenis van de leefomgeving beschikbaar gesteld kunnen worden, wat een positief effect zal hebben op de versteviging van de Groningse identiteit. Dit is waar de Groninger Archieven voor gaan. De provincie heeft nog geen uitgewerkt kader voor archiefbeleid. Er is sprake van een streekarchief en er zijn nog een paar andere initiatieven. De Groninger Archieven zouden als professionele organisatie haar rol daarin kunnen vervullen; zij kan dat aan en beschikt over de vereiste technieken, deskundigheid en ervaring. Bovendien kan worden teruggevallen op landelijke kennis. Mw During-Buis roept de provincie op dit met elkaar te gaan realiseren. Daarvoor zouden bestaande locaties benut kunnen worden. Deze contactpunten zouden kunnen zijn de bibliotheken, de musea en de gedachte van het cultuurhuis waarin een archivaris in zou kunnen participeren samen met locale verenigingen teneinde materiaal te ontsluiten. Biblionet is daar als zodanig zeer voor geporteerd en zou dit graag willen ondersteunen, terwijl ook de musea dit een goede gedachte vinden. Hierover is inderdaad al gesproken en er ligt een mooie rol voor de provincie weggelegd om de regie te gaan voeren. Inzake de speerpunten voor de toekomst, stelt mw During-Buis, dat ernaar gestreefd wordt om het publieksbereik te vergroten en vanuit de archieven en het historische perspectief is het bovenstaande een bijdrage vanuit de Groninger Archieven. Daarvoor is samenwerking van groot belang. Aanhakend bij de gedachte van cultuureducatie zijn er inmiddels vanuit erfgoedinstellingen in Groningen al mooie producten ontwikkeld van hoogwaardige kwaliteit. Ook is dit het oordeel van het rapport van het Bureau voor Cultuureducatie. De Groninger Archieven hebben zich in eerste instantie gericht op middelbare scholen. Dat was toen het idee en er was vraag naar. Wat nu ontdekt is, is dat geen echte versterking optreedt naar het nagestreefde aanbod vanuit erfgoedinstellingen voor scholen en educatieve projecten en zelfs voor toerisme. Daarin zit weinig samenhang en de erfgoedinstellingen willen de handen ineenslaan. Eén van de manieren waarop dat is gerealiseerd betreft de pilot waaraan de directeur van het Hoogeland Museum refereerde, namelijk het Naturalis-project, oftewel ‘Groningen Digitaal’ genaamd. Met elkaar wordt zo’n vraagcentrumfunctie ingevuld. Landelijk is hier veel waardering voor, want het is voor het eerst dat regionaal iets dergelijks hier wordt gerealiseerd. Gestreefd wordt naar verdere uitbreiding en versterking van het aanbod, wellicht binnen zo’n project, of wellicht in een ander project, welke projecten in samenhang worden beoordeeld. Dit betreft het ‘Digitale Erfgoedplein Groningen’. Mw van der Laan heeft als staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verklaard dat dit voor de drie noordelijke provincies ontwikkeld moet worden.
23
Er zijn aparte plannen ingediend. Er heeft wel afstemming plaatsgevonden en met de provincie Drenthe loopt dit redelijk gelijk, terwijl het met de provincie Friesland wat moeilijker ligt. Voor Groningen wordt dit in een verkennend onderzoek uitgewerkt. Ook daarbij wordt het Huis van de Groninger Cultuur uitgebreid betrokken en gehoopt wordt dat dit zal worden ondersteund. Dhr Abbes (CDA) vraagt, inzake de contacten met de gemeenten, of spreekster contact heeft gehad met streekarchivarissen en ambtenaren van gemeentehuizen of gemeentelijke archiefbeheerders. Hij kan zich voorstellen dat de Groninger Archieven die contacten zelf leggen en onderhouden zonder dat de provincie daarvoor iets zou moeten creëren. Mw During-Buis antwoordt dat zij dat anders ziet. Er is contact geweest en gebleken is dat archiefbeheerders dit zelf ook wel als positief zien, maar zij moeten ondersteund worden door andere kanalen in de gemeenten, zoals gemeentesecretarissen, wethouders, etc. Het is lastig voor een archiefbeheerder bij een gemeente om de ideeën over te dragen. Daarvoor zijn meer kennis en bevoegdheden nodig. Om dit plan provinciebreed te realiseren lijkt het daarom verstandig om over een netwerk – dat overigens bestaat – te beschikken, waarin uitgelegd kan worden wat de bedoeling is om na te gaan of er onder de gemeenten belangstelling is om daar een pilot te gaan realiseren. De gemeenteraden en de burgemeesters en wethouders moeten overtuigd worden van het belang van dit project. De archiefbeheerders stuiten zelf op allerlei barrières. Zij kunnen het melden, maar meer uitleg is vereist over hoe het cultureel en historische materiaal beschikbaar gesteld kan worden. Dhr Kok (PvdA) vraagt wat er nog schort aan de reeds bestaande samenwerking tussen de verschillende partners. De provincie zou een regierol moeten krijgen, maar dat is nog een wat abstract begrip. Wat is er extra nodig om alle mooie kansen ook effectief waar te maken? Mw During-Buis meent dat het gaat om veel begrip bij de betreffende ambtenaren, waarbij niets ten nadele van de ambtenaren van de provincie is gezegd, want die doen hun uiterste best en leveren een grote productie. De betreffende ambtenaren hebben te maken met verkokering en daarom zou er een laag overheen gezet moeten worden. Er moet bewustwording gecreëerd worden. Uiteraard dient dat hier ook te geschieden bij deze Statencommissie, maar er moet ook bij andere gremia duidelijk gemaakt worden wat het belang is van deze projecten en dit soort materiaal en wat de mogelijkheden zijn in Groningen op dit gebied. Dat moet ook van bovenaf getracht worden te bereiken. Er zijn daarvoor meerdere mogelijkheden. Het plan van de Groninger Archieven wordt overigens door gedeputeerde Gerritsen ondersteund. Hij heeft voorgesteld om een grote presentatie te houden. Daarvoor is uiteraard de steun van de provincie nodig. Op een gegeven moment zal een stuk projectleiding nodig zijn en wat nu speelt is dat de Groninger Archieven een instelling is die gefinancierd wordt door het Rijk en de gemeente Groningen, maar niet gesubsidieerd wordt voor de provincie. Er zal dus ook geld aan de provincie gevraagd moeten worden, maar het belangrijkste is de steun zelf, waar slechts een klein bedrag voor nodig is. Dhr Zanen (PvhN) vraagt mw During-Buis of de Groninger Archieven als een soort facilitair bedrijf moeten worden gezien ten opzichte van de plaatsen waar zaken kunnen worden getoond. Mw During-Buis stelt dat dit afhangt van de initiatieven die er lokaal inmiddels al zijn. De ene keer wordt volledige participatie gevraagd en dan luidt het antwoord dat een en ander via daartoe opgestelde standaarden en normeringen dient te verlopen. Overigens zou dat eigenlijk overal dienen te worden gerealiseerd in verband met de uitwisselbaarheid van de digitale informatie. Echter, als het zo is dat op locatie al het één en ander is geschied, kan ook een adviserende houding worden ingenomen.
24
Wat dreigt te gebeuren is dat de Groninger Archieven gevraagd worden te adviseren, terwijl vervolgens op een andere manier verder wordt gewerkt waardoor kan blijken dat het materiaal niet uitwisselbaar is. Dit is dan niet conform de wijze waarop de Groninger Archieven willen functioneren en dan wordt daar niet verder aan meegewerkt. Vandaar het pleidooi om een en ander gefundeerd en gestructureerd op te zetten met adviezen en met een uitwerking op basis van kwaliteitsnormen die voor standaardisatie nodig zijn. Die deskundigheid kan geleverd worden en die rol kan worden vervuld. Dhr Zanen (PvhN) concludeert dat mw During-Buis de provincie vraagt om dit in het contact met alle instellingen als een voorwaarde in te bouwen. Mw During-Buis bevestigt dat het gaat om kwaliteitsverbetering. 12.15 Stichting Borg Verhildersum Dhr Goelema zal middels een kort betoog op hoofdpunten refereren aan zijn eerder verstuurde brief. Groningse prominenten hebben ons en heel Nederland in het recente verleden toegeroepen dat er niets boven Groningen gaat. Gezwegen wordt over hoe dat moet worden ingevuld. Betreft dit een leeg land of het Toscane van Nederland? Mensen die wel eens buiten de Stad komen, hebben wel een idee wat er boven Groningen te vinden is. Het is geen leeg land, maar een kronkelend parelsnoer van Ter Apel tot Zoutkamp met prachtige instellingen, musea, kerken, combinaties daarvan en oudheden en al die instellingen samen vullen dat cultuurland boven Groningen. Zij geven dat inhoud. Het cultuurbeleid van de pro vincie zou betrekking moeten hebben op dit soort instellingen buiten de Stad met een meer integraal beleid. Vaak zijn subsidies te krijgen voor een tentoonstelling of erfgoededucatie of schoolprojecten, maar dan doet het probleem zich voor waar in Leens die bussen met schoolkinderen vandaan gehaald moeten worden, want daar wonen bijna geen mensen. Gepleit wordt voor een meer integraal cultuurbeleid en daaraan gekoppeld subsidies voor meer integrale activiteiten. De kracht van Verhildersum bestaat niet uit spetterende tentoonstellingen, maar die betreft primair het geheel dat wordt getoond. Er wordt naar gestreefd dat de bezoekers van Verhildersum het terrein verlaten met een goed gevoel. In de ontwikkeling van het cultuurtoerisme zou vanuit een integrale aanpak in overleg met de instellingen beleid moeten worden gevoerd in plaats van subsidies te verlenen aan mensen die Toscane in Groningen zien liggen. Dhr Goelema beveelt meer samenhang in het cultuurbeleid aan, daar het volgens hem daaraan ontbreekt. Een tweede punt waarvoor hij aandacht vraagt, is de personele infrastructuur. De laatste jaren is men niet ontevreden over de projectsubsidies en ook niet over het cultuurbeleid van de provincie dat daar sterk van uit gaat. Projectsubsidies zijn prachtig, echter de ambities stijgen. De eisen die worden gesteld, worden hoger en wat achter blijft is investering in formatieplaatsen, in de personele, professionele capaciteit en in de infrastructuur. Bij Verhildersum wordt de secretaresseplaats vervuld door een vrijwilliger die vier halve dagen op kantoor zit en zo zijn er veel meer voorbeelden. Wat dat betreft zou meer aandacht in het provinciale cultuurbeleid voor de personele infrastructuur gewenst zijn. Samengevat zijn de hoofdpunten: 1) een meer integrale aanpak in het cultuurbeleid en 2) meer aandacht voor de infrastructuur. Dhr Abbes (CDA) constateert dat dhr Goelema aanbeveelt dat in de komende periode de provincie een geïntegreerd beleid ontwikkelt. Hij vraagt hem of hij liever zou zien dat in de nieuwe cultuurnota de provincie dit duidelijker en uitgebreider omschrijft en dat het initiatief over hoe het beleid ten aanzien van de museumwereld zou moeten zijn meer van de kant van de provincie komt.
25
Dhr Goelema antwoordt ontkennend en stelt dat het van belang is dat een bepaalde aanpak omschre ven staat in het provinciale cultuurbeleid want achter beleid zit vaak een geldstroompje. Tot nu toe is het cultuurbeleid afgestemd op bepaalde aspecten. Er zijn bijvoorbeeld subsidies voor monumenten, tentoonstellingen en erfgoededucatie. Wat hij graag zou zien is – en dat speelt vooral voor instellingen als Verhildersum die het van het totaalpakket moeten hebben – dat dit laatste in het cultuurbeleid voorkomt en dat er in die richting samenhangender beleid wordt ontwikkeld waardoor gesubsidieerd kan worden. Dhr Abbes (CDA) merkt op dat hij moeite heeft dit concreet voor te stellen. Bedoelt dhr Goelema dat hij een budget van bijvoorbeeld 100.000 euro zou willen hebben dat hij naar eigen goeddunken kan uitgeven aan het herstel van de borg, aan een tentoonstelling of eventueel aan erfgoededucatie? Dhr Goelema antwoordt dat dit hem een niet onaantrekkelijk voorstel lijkt en dat op deze wijze voor een te organiseren evenement vast wel vrijkaartjes ter beschikking kunnen worden gesteld. Echter, waar het hem om gaat is het totale product. Het provinciale cultuurbeleid is daar niet op gericht. Zo kan er een prachtige tentoonstelling worden georganiseerd waarvoor subsidie kan worden gekregen, maar dat lost het probleem van het onderhoud van de tuinen à raison van 50.0000 euro per jaar niet op. Er wordt dus een totaalpakket aan de bezoekers aangeboden – het betreft hier een sfeerproduct; hier worden geen tentoonstellingen gehouden waar 250.000 mensen op af komen – met mooie tuinen, gebouwen en afwisselende activiteiten. De erkenning of waardering voor dat totaalproduct is niet of nauwelijks terug te vinden in het vigerende cultuurbeleid van de provincie. In de huidige cultuurnota staan de borgen vermeld als ‘instandhouders’ van monumenten, terwijl tevens andere eisen worden gesteld. Als Verhildersum een keurige monumentenorganisatie zou zijn waar drie middagen per week mensen worden toegelaten en verder niets, is niemand daarmee meer tevreden. Dhr Abbes (CDA) vraagt dhr Goelema concreet aan te geven wat er dan in de cultuurnota zou moeten staan ten aanzien van dit punt. Dhr Goelema antwoordt dat hij graag een formulering zou willen zien opgenomen waaruit de erkenning van het geboden totaalproduct als eenheid blijkt. Tot nu toe komt een dergelijke formulering in de cultuurnota niet voor. Daarbij hoort dan ook een aangepast beleid. Dhr Kok (PvdA) verwacht integraliteit in de uitwerking van het Provinciale Omgevings Plan (POP). Hij kan zich ook voorstellen dat dit aan de orde is in het kader van het regionale cultuurplan. Is dit dan niet in beide plannen het geval? Dhr Goelema antwoordt dat hij het gevoel heeft dat, bijvoorbeeld buiten het terrein van de cultuur, de landschapsontwikkeling en de plattelandsontwikkeling behoorlijk langs elkaar heen loopt. De provincie heeft natuurlijk een beleid op het gebied van plattelandsontwikkeling en dorpsontwikkeling. Het dorp Leens is niet voor te stellen zonder Verhildersum. Samen wordt getracht er iets van te maken en daardoor wordt aan een kleine gemeente als De Marne toch cachet gegeven en dit moet dan worden beschouwd als onderdeel van de plattelandsontwikkeling. Dhr Kok (PvdA) merkt op dat in Oost-Groningen wel degelijk integraal, vanuit toeristisch oogpunt, ook naar het cultureel erfgoed wordt gekeken. Is het zo dat dit in de omgeving van Verhildersum minder het geval is? Dhr Goelema antwoordt dat die integraliteit wordt gemist. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt hem of die integraliteit ook niet op het provinciehuis wordt aangebracht als hij met een voorstel komt?
26
Wordt hij dan niet verwezen naar andere subsidie mogelijkheden? Of wordt binnen de provincie dan niet vanuit verschillende bronnen beoordeeld of zijn subsidieaanvraag wordt gehonoreerd? Dhr Goelema antwoordt dat als het gaat om subsidies waar de provincie bij betrokken is, Verhildersum alleen van Leader-subsidies gebruik heeft gemaakt. Verhildersum heeft geen beroep gedaan op gelden waarbij de provincie een rol speelt. Subsidies voor tentoonstellingen en dergelijke worden overwegend in de particuliere sector en fondsen gezocht. Dhr Zanen (PvhN) begrijpt dat een instelling als Verhildersum gewaardeerd moet worden vanwege de diverse zaken die bij elkaar komen en dat er een soort checklist zou moeten bestaan van diverse aspecten die bij elkaar één geheel vormen. Dan zou de provincie vanuit verschillende potten daaraan tegemoet kunnen komen. Is dat wat wordt bedoeld? Dhr Goelema antwoordt bevestigend en dat speelt binnen het cultuurbeleid in engere zin en wat breder bij zaken als plattelandsontwikkeling en landschapsontwikkeling. De voorzitter vraagt als Verhildersum een rol zou willen spelen in een toeristische keten op het Hogeland – bijvoorbeeld een route van de ene borg naar de andere, etc. – hoe dat wordt geregeld. Dhr Goelema antwoordt dat tot nu toe er door Verhildersum heel weinig wordt geregeld omdat tot nu toe de route wordt opgedragen aan derden, bijvoorbeeld aan de mensen die nu Toscane! roepen. Dan wordt op de kaart gekeken waar binnen één dag langs gereden kan worden en waar binnen het kader van het erfgoedlogies lekker kan worden geslapen. Dhr Goelema denkt dat het meer zin heeft om eerst eens met de betrokken instellingen te gaan praten om een gezamenlijk product of verhaal te ontwikkelen waardoor die route veel interessanter wordt. De voorzitter vraagt of zij het goed begrijpt dat er als het ware een product wordt ontwikkeld en ‘in de markt wordt gezet’ en dat Verhildersum dan bij wijze van spreken via de radio, TV of de pers verneemt? Dhr Goelema stelt dat het product inhoudelijk niet of nauwelijks wordt ontwikkeld. Men gaat uit van het bestaande en zet er een routeschema langs, terwijl als daar overleg over wordt gevoerd er een veel interessanter product mogelijk is. Dhr Zanen (PvhN) vraagt of Verhildersum iets zou kunnen met de culturele erfenis van Ede Staal. Dit heeft betrekking op een tuin, een pad, etc. Het zou iets toevoegen aan het totaalproduct. Dhr Goelema antwoordt dat Verhildersum in die zin iets toevoegt aan het totaalproduct het Ede Staal-pad, dat mede met Leader-subsidies wordt gefinancierd. Bij de laatste subsidie worden overigens de criteria wel eens veranderd. Soms kan dan wel subsidie worden verkregen voor zaken die niet op de eigen prio riteitenlijst staat. De prioriteit van Verhildersum is de verbetering van de luchtbehandelinginstallatie in het textieldepot, waar samen met het Groninger museum de meest waardevolle collectie Groninger dracht wordt beheerd. Daar kan geen Leader-subsidie voor worden verkregen. Wel is subsidie verkre gen voor een pad. Er staat nu ook een tuinhuis bij de boerderij Welgelegen. Dit is allemaal fantastisch, maar het zijn zaken die geen geld opbrengen, maar wel geld kosten vanwege het onderhoud. De vraag is soms of de subsidie eigenlijk het kerndoel wel raakt.
27
12.30 Stichting De Groninger Molen Mw Harmsma licht toe dat de Stichting De Groninger Molen een kleine stichting is, waarin de eigenaren van de Groninger molens zijn verenigd. Vanuit de provincie wordt een budget ontvangen waarmee een klein bureau met 1 fte wordt gerund. Dit bureau richt zich voornamelijk op instandhouding. Dat betekent dat één van de medewerkers een bouwkundige is die restauraties en onderhoudsplannen van de aangesloten eigenaren – en dat zijn bijna alle eigenaren - ondersteunt. Er bestaan nog ruim 80 monumentale molens in het Groningse. In het ‘molenveld’ zijn ook andere organisaties werkzaam, te weten de vereniging van Vrienden van de Groningse Molens en het Gilde, een afdeling van een landelijke organisatie dat opleidingen verzorgt. Met ondersteuning van de provincie houdt de Stichting De Groninger Molen zich bezig met de omvorming van deze drie organisaties tot één organisatie. Daartoe is a l een beleidsplan bij de provincie ingediend. Door bundeling van krachten wordt getracht om samen verder te komen. De vraag hoe de Stichting het beleid van de provincie heeft ervaren, beantwoordt mw Harmsma positief. Zij is blij met de steun die wordt verkregen. De gedeputeerde is altijd bereid georganiseerde festiviteiten luister te komen bijzetten. Het bureau wordt voornamelijk door de provincie ondersteund en nu er een reorganisatie gaande is, wordt ondersteuning geleverd door een deskundige op het gebied van organisatie en het samensmelten van organisaties. Dat wordt als zeer prettig ervaren. Er is uiteraard afstand en de Stichting ervaart dat soms als een te grote afstand, want het instandhouden van molens en het laten draaien van molens is een buitengewoon ingewikkelde en kostbare klus. De Stichting heeft eens geïnventariseerd wat andere provincies op dit veld doen en gebleken is dat iedere provincie dit op eigen wijze doet. Inzake de trends waarmee rekening moet worden gehouden, stelt mw Harmsma dat haar organisatie voornamelijk op vrijwilligers draait en werving van vrijwilligers is in toenemende mate een moeilijke zaak. Voor de instandhouding van molens is het van belang dat naast onderhoud en restauratie, de molens als zodanig functioneren. Een molen is een industrieel monument en voor het functioneren van een molen is een zware opleiding van bijna 2 jaar nodig. Dat betekent dat het lastig is om daar mensen voor te krijgen. Verder dienen de molens te voldoen aan allerlei Arbo-eisen en dat is in een gewone organisatie soms al problematisch, maar in een molen is dit een groot probleem. Nadat een molen in Grijpskerk enige jaren geleden werd stilgelegd, is dit probleem aangepakt en is een project ARBO gestart. Hieruit vloeien allerlei problemen voort. Bij de werving van vrijwilligers blijken de schotten tussen de culturele sector en het welzijnswerk voor de Stichting onhandig te zijn. De Stichting heeft zelf niet veel deskundigheid ten aanzien van vrijwilligers en dan is ondersteuning nodig voor een degelijke aanpak van werving en inzet van vrijwilligers. Dat is weer een geheel nieuwe wereld en men dient dan op de hoogte te zijn van het welzijnswerk, etc. Voor een kleine organisatie is dat lastig. De Stichting heeft de wens om de organisatie meer te professionaliseren – en daarop is het beleidsplan gericht – om daardoor ook aantrekkelijker te worden voor vrijwilligers van buiten de molenwereld. Dat zal een hele omslag worden en dat zal ook niet voor alle molens gaan lukken. Zoals bekend liggen watermolens vaak afgelegen, terwijl korenmolens meestal in het dorp liggen en in dat laatste geval kan vaak worden samengewerkt met lokale organisaties. Met betrekking tot de toekomst stelt mw Harmsma dat zij graag continuïteit ziet in het huidige beleid ten aanzien van de Stichting. Ook zou de Stichting graag wat meer vernieuwing willen zien in het beleid.
28
De Stichting streeft er zelf naar om een aantal molens zodanig uit te rusten dat die bijvoorbeeld elk weekend kunnen draaien, toegankelijk zijn voor het publiek en dat er omheen activiteiten worden georganiseerd. Te overwegen valt om dat te koppelen met activiteiten van andere organisaties. Daarbij wordt niet alleen gedacht aan koppeling aan historische, maar ook aan hedendaagse cultuuruitingen. Zo heeft een gezelschap dat op Oerol heeft opgetreden, ook voorstellingen verzorgd bij een paar molens, o.a. bij het Paterwoldse Meer. Dat zijn interessante en leuke ontwikkelingen, maar dat is voor de Stichting, ondanks het enthousiasme, zelf bijna niet te organiseren. Voorts is de Stichting bezig te verhuizen. Er wordt zeer waarschijnlijk onderdak gevonden bij de Museum Federatie. Voor de toekomst zou de Stichting naast een kantoortje, graag willen beschikken over een ontmoetingspunt. Daarbij wordt zelfs gedacht aan een ontmoetingspunt waarin een aantal culturele organisaties participeren en waar mensen elkaar kunnen treffen en waarin ruimte is voor het archief. Dit archief bevindt zich momenteel in Veele en dat is geen plaats die druk wordt bezocht. Het zou interessant zijn als een aantal organisaties zou kunnen beschikken over een soort cultuurhuis waarin plaats is voor meer activiteiten en waarin getoond kan worden waar de organisaties mee bezig zijn en de mensen elkaar kunnen ontmoeten. Een aandachtspunt voor de Stichting is ook de kwetsbaarheid van de organisatie. Met één fte is de organisatie kwetsbaar en daarom wordt aansluiting gezocht bij andere organisaties en de Stichting denkt die aansluiting nu gevonden te hebben. Het centrale aandachtpunt is uiteraard het instandhouden, de restauratie en het onderhoud van de molens. Dat loopt in principe via de gemeenten en de provincie heeft daarin tot nu toe geen rol. Toch zou het mogelijk nuttig zijn als de provincie één en ander bij de gemeenten zou aankaarten daar alle gemeenten hiermee verschillend omgaan. De ene gemeente geeft wel subsidie, maar de andere weer niet. Dit is voor moleneigenaren bijna niet te begrijpen en er wordt dan ook wel eens wat gemopperd. Mogelijk zou de provincie hierin toch een rol in kunnen spelen. Dhr Abbes (CDA) vraagt of het Monumentenhuis de functie van ontmoetingsplek zou kunnen vervullen. Mw Harmsma antwoordt dat het Monumentenhuis momenteel juist wordt ontmanteld. Zij bedoelt dat het niet gaat om een kantoor, maar om een levendige plek, waar mensen in en uit kunnen lopen en waar van alles te zien is en ontwikkeld kan worden. Dhr Abbes (CDA) vraagt of bij het organiseren van nieuwe activiteiten bij de molens mw Harmsma een rol voor de provincie ziet weggelegd of is het mogelijk dat de Stichting dit zelf organiseert. Mw Harmsma antwoordt dat de Stichting dit in eerste instantie zelf zal proberen, maar elke bijstand daarbij is zeer gewenst, want de Stichting beschikt over 38 uur arbeidskracht die volledig in beslag wordt genomen door lopende zaken en het begeleiden van vrijwilligers. Voorts is het moeilijk om extra bestuursleden te krijgen. Dhr Zanen (PvhN) vraagt of de Stichting betrokken is bij het herstel van de afgebrande molen in Kolham. Mw Harmsma antwoordt dat die molen onder de Molenstichting Slochteren valt, welke lid is van de Stichting. De Molenstichting Slochteren is een heel actieve stichting die druk bezig is om fondsen te werven. Vorige week heeft zij net vernomen dat een restauratiesubsidie beschikbaar zal komen. De Stichting De Groninger Molen levert bouwkundige inzet op vragen van hun kant omtrent het restauratieplan en voorts wordt advies gegeven voor het aanvragen van subsidies, voorzover dit nodig is.
29
Mw Deinum-Bakker (D66) is van mening dat de gemeenten vrij gelaten moeten worden in hun eigen beleid, maar dat de molenstichtingen in de gemeenten zich voor een molenbeleid sterk moeten maken. Zij vraagt of die stichtingen geschoold worden door de Stichting De Groninger Molen. In Winschoten hebben de molenaars bijvoorbeeld heel veel bereikt met de molenbiotoop. Mw Harmsma antwoordt dat een en ander erg afhankelijk van het plaatselijke initiatief en de Stichting bemoeit zich er niet mee als dat allemaal goed loopt. Er zijn echter andere plaatsen waar problemen zijn en dan maakt de Stichting zich zorgen en voor die situaties is zij bezig beleid te ontwikkelen en dat raakt dan weer aan het vrijwilligerswerk dat bij welzijn behoort. Vervolgens overhandigt mw Harmsma o.a. het jaarverslag van de Stichting en het beleidsplan. 12.45 pauze Dhr Hemmes neemt de voorzittershamer over van mw Folkerts. 13.15 Stichting Kostverloren Dhr Mulder geeft aan dat hij zijn betoog namens Stichting Kostverloren in het Gronings zal houden. De eerste vroag is natuurlijk of de overheid een cultuurbeleid mot ontwikkel’n en formuleer’n. Noar idee van Stichting Kostverloren is het antwoord hierop volmondig joa. Dat is hetzulfde als dat de overheid ook een toak het op het terrain van onderwies en van gezondheidszorg. Zeker als wie kiek’n noar ’t onderwies. Onderwies voedt op, onderwies en cultuur ontwikkelen en verrieken de mens. As we ’t doar over ains binn’n, dan kenn’n we zegg’n van is dan nait allend het rieksniveau voldounde of mot de provincie ook wat doun. Wie binn’n van maining dat de provincie doar zeker ook een rol in heurt te speel’n en dat het te mok’n met het volgende gegeven, dat elk mens het behuifte aan ’n identiteit. Vanzulfspreek’nd is dat persoonlijk gebonden, dat het mit familie te mok’n, moar dat is ook heul staark cultuur-bepoald. In de eerste ploats geldt dat natuurlijk de aigen omgeving. Het is nait veur niks dat in het onderwies begonn’n wordt met datgene wat dicht bie de kinder stoat, wat ze wait’n en kenn’n. Als we nou kiek’n noar de huudige ontwikkeling en de geweldige opmars die het culturele erfgoed mokt, dan mot’n we eigenlijk zegg’n van ‘ach, ’t is allemoal ole gedachten in een nei jasje’. De echte cultuurverstoanders wusten dat altied al wel, dat de basis in joen aigen omgeving ligt. Doar ligt ook het terrain en de toak van de provincie, om doarin een stimulans te weez’n voor de aigen culturele identiteit veur luu in de aigen provincie en om ze te verstaan. Dat ontwikkelt de mens, dat verriekt hem en bovenal – en doar ontbreekt het in onze provincie nog wel eens aan – verstaarkt dat het zelfbewustzien in hoge moate. vertaling: Naar opvatting van Stichting Kostverloren moet de overheid een cultuurbeleid ontwikkelen en vaststellen, zoals de overheid ook op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg een taak heeft. Onderwijs is zeer belangrijk, want het ontwikkelt en verrijkt de mens. Wanneer iedereen het hier over eens is, rijst de vraag of het onderwijs alleen door het Rijk of ook door de provincie moet worden gestimuleerd. Stichting Kostverloren is van mening dat ook de provincie een rol dient te spelen ten aanzien van het onderwijs omdat de eigen omgeving een rol speelt bij de vorming van identiteit. Vandaar ook dat het onderwijs begint bij datgene wat dicht bij de kinderen staat. De huidige ontwikkeling en de toegenomen belangstelling voor het culturele erfgoed zijn volgens de stichting Kostverloren ‘oude ideeën in een nieuw jasje’. Echte cultuurkenners wisten altijd al dat de basis in de eigen omgeving ligt.
30
De provincie dient derhalve de eigen culturele identiteit van mensen in de provincie te stimuleren en de mensen te begrijpen. Dit ontwikkelt en verrijkt de mens, maar bovenal versterkt dit het zelfbewustzijn in hoge mate, iets waar het in de provincie Groningen vaak aan ontbreekt. Mw Folkerts (GroenLinks) merkt op dat één van de zaken die zij in de schriftelijke vis ie van de Stichting Kostverloren heeft aangetroffen ‘Grunnen in de klas’ betreft. Zij vraagt dhr Mulder hoe hij de ontwikkeling ziet in de richting het onderwijs van het Gronings op de Groningse basisscholen. Welke rol kan Stichting Kostverloren hierin spelen? Wat is, naar inzicht van dhr Mulder, de rol van de provincie in dezen? Welke rol is er bijvoorbeeld voor het Huis van de Groninger Taal en Cultuur weggelegd? Dhr Mulder acht alle drie instanties hiervoor van groot belang. Hij pleit er echter voor om niet voortdurend met allerlei incidentele projecten te werken, maar om te proberen een beleid met betrekking tot kunst en cultuur te maken vanuit de provincie. In dit verband noemt dhr Mulder de provincie Drenthe. Het onderwijs start in groep één van het basisonderwijs en het eindigt in de derde klas van het voortgezet onderwijs. Alle leerlingen in Drenthe krijgen elk jaar te maken met kunst en cultuur, uiteraard op hun eigen niveau. Iets dergelijks zou in Groningen ook wenselijk zijn. Door een structurele benadering is het voor het onderwijs aantrekkelijk. Elk jaar komt er iets terug van de Groninger cultuur in de breedste zin van het woord. Naar inzicht van dhr Mulder is de taal hier onlosmakelijk mee verbonden. Op deze wijze is het niet langer iets was losstaat en maakt het deel uit van de aandacht die wordt besteed aan de geschiedenis, het landschap en andere culturele uitingen. Het kan aantrekkelijk worden gemaakt voor het onderwijs, zeker ook in het kader van het geld dat de rijksoverheid daarvoor beschikbaar stelt zodat scholen het als het ware zelf kunnen inkopen. Het initiatief zou vanuit de provincie moeten komen. Het is goed dat dit Huis van de Groninger Cultuur er is gekomen en dat dit nog in grote mate wordt versterkt, onder andere met mensen die heel direct richting het onderwijs werken. De Stichting Kostverloren wil waar mogelijk uiteraard een bijdrage leveren. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt waaruit de bijdrage van de Stichting Kostverloren in concreto uit kan bestaan. Dhr Mulder stelt dat dit de talige kant betreft. De stichting kan op een rij zetten wat er op dat gebied bestaat. Er is het een en ander ontwikkeld, ook aan lesmateriaal. De stichting zou kunnen proberen om dit op een gecoördineerde manier door alle leerjaren heen aan het onderwijs aan te bieden. Dhr Mulder erkent in dit opzicht op persoonlijke titel te spreken, want de stichting is een vrijwilligersorganisatie van mensen die het er ’s avonds bijdoen. Mw Boon- Themmen (VVD) is van mening dat het heel vanzelfsprekend zou moeten zijn dat het Huis van de Groninger Cultuur wordt benaderd voor datgene waar de stichting goed en sterk in is. Dhr Mulder wekt de indruk dat het prettig zou zijn wanneer de stichting wordt benaderd, maar het zou vanzelfsprekend dienen te zijn dat het Huis van de Groninger Cultuur iedereen die op dit gebied actief is gaat coördineren en stimuleren. Dhr Mulder erkent dit en stelt dat dit ook gebeurt. Het Huis benadert de stichting en omgekeerd benadert de stichting het Huis. Er is sprake van een heldere vorm van same nwerking om zaken tot ontwikkeling te brengen. Van het Huis van de Groninger Cultuur kan met de huidige bezetting niet worden verwacht dat het dit soort zaken tot ontwikkeling brengt. De bezetting is daartoe ontoereikend. Inderdaad, het zou vanzelfsprekend moeten zijn, maar dan moet het ook mogelijk worden gemaakt. Mw Boon- Themmen (VVD) constateert dat dhr Mulder het wenselijk acht dat het Huis van de Groninger Cultuur de zaken moet gaan ontwikkelen. Mw Boon-Themmen is echter de mening toegedaan dat ontwikkeling ook in het veld gebeurt, waarbij alles op één plek bij elkaar wordt gebracht. Mw Boon-Themmen kan zich voorstellen dat de Stichting Kostverloren de mening is toegedaan goed te zijn in het ontwikkelen van bepaalde lesprogramma’s, of andere zaken.
31
Dhr Mulder reageert door te stellen dat het bijeenbrengen en inzichtelijk maken van de materialen die al voorhanden zijn a l gebeurt, alleen niet structureel, zeker niet ten aanzien van het onderwijs. Wanneer men dit in het onderwijs op een integrale manier zou willen aanpakken en het aantrekkelijk zou willen maken voor de scholen, zonder dwang toe te passen, blijkt dat er veel hiaten zijn. Deze zullen moeten worden ingevuld. De kennis van zaken en het overzicht dient aanwezig te zijn bij het Huis van de Groninger Cultuur. Mw Folkerts (GroenLinks) maakt gewag van het feit dat er sinds kort een nieuw bureau in de provincie Groningen is, te weten Kunststation C. Dit is in het leven geroepen om in het basisonderwijs leerkrachten te helpen bij het opzetten van een werkplan voor kunsten cultuuronderwijs. Vanuit de vraag zouden scholen tot een idee moeten komen en in het veld moeten neerleggen om daarop als het ware een aanbod te creëren. Mw Folkerts bespeurt eerder een omgekeerde richting wanneer zij naar het betoog van dhr Mulder luistert. Zij vraagt welke beweging dhr Mulder de beste acht: een aanbod dat de vraag creëert of de vraag die het aanbod creëert. Dhr Mulder stelt dat dit een zwart-witbeeld is waarbij voor het een of voor het ander moet worden gekozen. Dhr Mulder is er voorstander van dat beide elementen aanwezig zijn: aan de ene kant de instellingen met de knowhow en de aanwezige goede ideeën die tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. Deze instellingen dienen voor het onderwijs zeer bereikbaar te zijn. Men zou kunnen zeggen dat de vraag wordt gecreëerd. Naar inzicht van dhr Mulder moet het onderwijs een handreiking worden geboden. Dit kan zeer wel geschieden door een integraal aanbod – geen losse projecten – te creëren. Dhr Mulder erkent nog niet veel van het Kunststation C te hebben gemerkt. Wanneer het er echter is en het goed functioneert, dan ziet hij zeker mogelijkheden tot samenwerking. Mw Smit (PvdA) merkt op dat er vier jaar beleid is geweest. Nu dient er iets nieuws te komen. Er is al veel geopperd over de vraag wat er zou moeten blijven en wat zou moeten verdwijnen. Mw Smit vraagt dhr Mulder of er concrete zaken zijn die zeer nadrukkelijk verandering behoeven. Dhr Mulder antwoordt dat hij pleit voor een actief beleid van de provinciale overheid om ervoor te zorgen dat de Groninger cultuur in brede betekenis – van geschiedenis tot en met taal – daadwerkelijk een plek in het onderwijs krijgt, niet gedwongen, maar dusdanig aantrekkelijk dat alle scholen er aan meedoen. 13.30 Stichting Gronings Audiovisueel Archief Dhr Romijn beperkt zich tot het benadrukken van 2 punten van de visie van de stichting Gronings Audiovisueel Archief, aangezien de Statenleden de schriftelijke neerslag van de visie al hebben ontvangen. De insteek van de stichting is vanuit een cultureelerfgoedinstelling die zich bezighoudt met een tamelijk specifieke taak, namelijk het beheer en gebruik van de AV-collectie Groningen. De stichting is opgericht in 1992. Naast beheer en gebruik heeft de stichting ook de functie van expertisecentrum voor alle instellingen in de provincie Groningen die te maken hebben met oude films, video, audio, etc. Het culturele erfgoed is naar inzicht van de stichting een essentieel onderdeel van iets wat men de culturele identiteit van Groningen zou kunnen noemen, niet alleen voor de Groningers zelf, maar ook voor de buitenwereld. Tegenwoordig verkrijgen mensen hun informatie via de televisie en het Internet. De schriftcultuur is vervangen door beeldcultuur. Dit leidt tot een eenvoudige conclusie: als men wil dat de identiteit zichtbaar is en gebruikt kan worden, zal men aanwezig moeten zijn bij die media die de meeste mensen van informatie voorzien. De laatste jaren is ICT een toverwoord. Door middel van televisie en Internet kan de hele wereld worden bereikt . Daarom is de vorige beleidsperiode een aantal ontwikkelingen ingezet om de ICT-kant te versterken. De mooie zaken die op het Internet voor mensen kunnen worden gedaan zijn alleen mogelijk dankzij het bestaan van een instelling die het materiaal heeft verzameld, die ervoor heeft gezorgd dat het bewaard kan blijven en ervoor heeft gezorgd dat het op andere media kan worden gezet. De voorwaarden voor projecten als ICT is dat er een culturele infrastructuur bestaat. Dit geldt voor het hele erfgoed en de cultuursector in Groningen.
32
Zonder een deugdelijke infrastructuur kunnen projecten als erfgoededucatie niet eens bestaan. Er is momenteel een project voor onderwijs, waarbij mensen filmmateriaal willen gebruiken. Ze zullen het allemaal zelf moeten verzamelen en zelf de techniek in huis moeten hebben om het over te zetten. Dit is een omgekeerde wereld, dhr Romijn pleit daarom voor een culturele infrastructuur die zelfstandig bestaat, niet alleen voor de ‘waan’ van het beleid. Zaken dienen naast elkaar te bestaan. Infrastructuur dient in stand te worden gehouden. Wanneer er teveel op infrastructuur zou worden bezuinigd zou het resultaat zijn dat alle mooie projecten alleen maar duurder zullen worden. Een culturele infrastructuur is een essentiële voorwaarde wil het culturele erfgoed of cultuur in de breedste zin van het woord kunnen worden gebruikt. Projecten die zijn bedoeld om er gebruik van te maken juicht dhr Romijn eveneens toe, maar het een kan niet zonder het ander. In een provinciale cultuurnota, waarin de identiteit van de provincie wordt versterkt, dient rekening te worden gehouden met het feit dat zaken langer bestaan dan een cultuurperiode van vier jaar en dat ze ook na een periode potentieel kunnen worden gebruikt. Een korte termijnpolitiek van vier jaar tot gevolg hebben dat de periode erna weer opnieuw een start moet worden gemaakt. De stichting heeft te maken met projecten die aangevraagd kunnen worden bij de provincie, bij gemeenten en bij het Rijk. Dhr Romijn vraagt de provincie een open oog te houden voor projecten op nationaal of zelfs internationaal niveau, waarbij de stichting de kans wordt geboden erop te kunnen insteken. Zo is er een landelijk project voor de conservering van regionaal audiovisueel materiaal. Alleen dankzij het feit dat er in Groningen een instelling bestond die erop kon insteken, een instelling die had verzameld, was het mogelijk om erg veel landelijk geld binnen te halen. Daarnaast dient het beleid op verschillende niveaus beter op elkaar afgestemd te zijn. Bij één project ma g men van de provincie A en van de landelijke overheid B. Dit ligt overigens niet aan de provincie, maar aan de landelijke overheid. Een nieuw beleid zal echter duidelijk rekenschap moeten geven van de landelijke trends in het beleid zodat hierop kan worden aangesloten en een instelling niet in een spagaat terechtkomt. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt dhr Romijn om meer uitleg. Dhr Romijn geeft aan dat de Stichting Gronings Audiovisueel Archief in de huidige periode in het kader van het Actieplan Cultuurgelden samenwerkt met de drie noordelijke provincies ten aanzien van de digitalisering van het audiovisuele erfgoed. Dit betekent dat de stichting alle handelingen mag verrichten om het materiaal eindelijk op Internet te kunnen laten zien. Er komt een website, waar mensen kunnen zoeken naar materiaal. Het publiek vraagt vaak om materiaal van bijvoorbeeld een boer in het Westerkwartier voor de oorlog. Vaak is er niet precies een film die hieraan beantwoord, maar onderdelen van films kunnen wel in deze behoefte voorzien. Het materiaal moet dus uitgebreid worden beschreven en daarnaast worden gedigitaliseerd. Aan het eind van 2004 zal het mogelijk zijn om materiaal over Groningen op het Internet te raadplegen. Dit project liep samen met het Actieplan. De nationale overheid achtte het vervolgens een prachtig voorstel, maar eiste een thema. Een thema laten vaststellen door de organisaties zelf legt sterk de nadruk op het aanbod, stelt dhr Romijn, herinnerend aan de vraag die mw Folkerts aan dhr Mulder stelde. De provinciale overheid wenst echter vraaggericht te werken. De spagaat is gemaakt en het project is goedgekeurd. Het probleem lag hier niet bij de provincie, maar bij de nationale overheid. Wanneer de stichting de wens te kennen geeft iets voor elkaar te willen krijgen – en het matchen is natuurlijk het toverwoord in het hele subsidiecircuit – kan er soms sprake zijn van 2 uiteenlopende inhoudelijke kanten. Als het nieuwe beleid is vastgesteld en kan meegaan en gebruik maken van het nationale beleid, dan heeft dit voor alle betrokkenen grote voordelen. Infrastructuur is – zoals ook in de beleidsbrief van de staatssecretaris stond – belangrijk. Dhr Hilverts (ChristenUnie) stelt dat audiovisuele systemen snel verouderen. Hij informeert bij dhr Romijn hoe de stichting de systemen omzet zodat ze langer kunnen worden bewaard. Dhr Romijn antwoordt dat dit een ander landelijk project betreft waar dit jaar mee is begonnen.
33
Aangezien het regionale archief landelijk samenwerkt, heeft de stichting bij het Mondriaan-fonds aanvraag kunnen indienen voor de conservering van alle soorten AVbronnenmateriaal. Dit betekent dat nu de slag kan worden gemaakt om het materiaal op een manier op te slaan die waarschijnlijk langer bewaren mogelijk maakt. Interessant is overigens dat conservering van materiaal nu door een landelijke overheid, althans een landelijk fonds, wordt betaald. Het was niet mogelijk om hiervoor provinciale subsidie te krijgen. Het grote project is mogelijk geweest doordat de stichting het materiaal heeft kunnen verzamelen dankzij de provincie, de stap naar de conservering valt echter op dit moment buiten de budgetten. Het gaat om enorme bedragen. Ook hier is echter wederom sprake van een project. Straks zal het materiaal zijn geconserveerd en staat het ter beschikking. De projecten duren steeds vier jaar, 2 jaar. De hele inspanning die nu wordt gepleegd voor enkele honderdduizenden euro’s is heel goed, maar ook het vervolg moet een gegeven kunnen worden zodat men, wanneer een school filmmateriaal wil gebruiken, van dienst kan zijn. Dit probleem van kortlopende projecten zal voor veel instellingen gelden. Voor een mooie toneeluitvoering is wel een podium nodig. Beide kanten moeten evenwichtig in het beleid tot uitdrukking komen. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt wat de raakvlakken van de stichting zijn met het Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven. Dhr Romijn antwoordt dat deze raakvlakken groot zijn. De stichting is in hetzelfde pand ondergebracht en werkt nauw met het centrum samen. Ooit is het Gronings Audiovisueel Archief in een aparte stichting beland omdat het film, video- en audio-apparaten betreft die enigszins tussen musea en archieven instaan. Op een gegeven moment is deze keuze gemaakt. In Groningen zijn de Archieven een van de trekkers geweest zodat er inzage in belangrijk materiaal was. De geschiedenis van de twintigste eeuw is de geschiedenis van het bewegende beeld en van het gesproken woord. Op een gegeven moment is de stichting bij de Archieven terechtgekomen. Dhr Romijn is hier ook zeer blij om omdat het onderwerp feitelijk geschiedenis is. Om een technische reden is de stichting in het verleden van de Archieven gescheiden geweest. Het ideaal van dhr Romijn is een website waarop het erfgoed in zijn totaliteit op te raadplegen is. De geschiedenis is een totale geschiedenis. Dankzij de nieuwe technologie kan de vraag op verschillende wijze worden beantwoord. De stichting hoort ook thuis bij de Archieven. De context van een film heeft ook zijn waarde. Op een zelfde wijze zijn de films van de stichting zijn waardevol voor de Archieven. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt dhr Romijn of de Archieven en de stichting volledig zouden kunnen gaan sporen. Dhr Romijn antwoordt dat het beleid al in hoge mate op elkaar wordt afgestemd. Het gaat om de geschiedenis en het type bronnenmateriaal. Het aanbod van informatie moet los worden gezien van de drager van deze informatie. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of het geen belemmering is dat het toch om 2 aparte stichtingen gaat. Dhr Romijn antwoordt dat de stichting een eigen bestuur en een eigen beleidsverantwoordelijkheid heeft, gegroeid vanuit het verleden. Daarnaast heeft de stichting kennis van het ‘audiovisuele veld’, dat verschilt van het archiefveld. De stichting heeft een eigen waarde, een toegevoegde waarde aan het RHC. Dat de uitvoering in hoge mate wordt uitbesteed aan het RHC is een ander verhaal. Hun eigen visie en eigen positie blijft op die manier in elk geval gewaarborgd. Daarnaast is er nu grotere vrijheid in het manoeuvreren. Het zou zonde zijn om dit verloren te laten gaan. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt of er ook een relatie bestaat met bijvoorbeeld landelijke organisaties als het Filmmuseum, fotoarchieven, etc. Dhr Romijn antwoordt bevestigend. Mw Folkerts (GroenLinks) stelt dat de stichting sterk is gericht op de eigen regionale geschiedenis. Er is echter ook een andere kant aan audiovisueel materiaal.
34
Dhr Romijn geeft aan dat Groningen een van de eersten was die inzag dat AV- materiaal van belang is, al werd er landelijk wel materiaal verzameld, maar logischerw ijs volgens landelijke normen. De reden dat overal regionale archieven zijn opgekomen is het besef in de regio dat de geschiedenis van de regio behouden dient te blijven. Het regionale materiaal verschilt sterk van bijvoorbeeld Polygoonjournaals uit de ja ren dertig. Doordat dit is verzameld blijft het ook voor de nationale geschiedenis behouden blijft. Naar inzicht van dhr Romijn bestaat de nationale identiteit ook uit de diverse regionale identiteiten. Op het moment dat een regio niet zijn eigen taak waarneemt, zal zijn eigen identiteit daarmee ook niet aanwezig zijn. Aan de andere kant is het ook zo dat de landelijke archieven zichzelf niet die taak wilden stellen omdat het een gigantische taak is. Een aantal jaren geleden zijn er inventarisaties geweest waaruit bleek dat het om miljoenen uren en kilometers ging. In Nederland is in de regio al 40% van het materiaal te vinden, vermoedelijk zelfs 60% van het nationale audiovisuele erfgoed. Daarnaast werk de stichting nauw samen met de landelijke archieven, bijvoorbeeld in het gebruik van landelijke technische expertise. Bepaald soort materiaal kan en wil de stichting niet opslaan omdat de voorzieningen duur zijn. In dat geval wordt met de landelijke archieven samengewerkt. Het netwerk is derhalve van groot belang, voor zowel regionale archieven als landelijke archieven. De landelijke archieven profiteren ervan omdat er bij de regionale archieven materiaal binnenkomt die bij de landelijke instellingen nooit zal binnenkomen omdat de drempel regionaal veel lager is. Mw Folkerts (GroenLinks) roept in herinnering dat de spreekster van de Molenstichting pleitte voor de oprichting van een soort ontmoetingscentrum voor allerlei organisaties, mensen en vrijwilligers die zich bezighouden met het culturele erfgoed in de provincie. Mw Folkerts vraagt hoe de stichting tegenover dit voorstel staat. Dhr Romijn antwoordt dat de stichting zeker betekenis ziet in netwerken. De stichting is afhankelijk van zeer vele zaken, niet alleen van binnenkomend materiaal, ook van informatie over materiaal. Aan de andere kant is het Huis van de Cultuur een instelling die initiatieven kan bundelen. Het feit dat het kan worden geconcentreerd levert een aantal pluspunten in de vorm van overzicht over het veld. Vaak weten instellingen niet van elkaars bestaan, door bundeling wordt versnippering van aandacht en energie voorkomen. Het Huis voor Cultuur zou een dergelijke plek kunnen zijn. 13.45 Nationaal Rijtuigmuseum Dhr Eekhout dankt de provincie voor de gelegenheid te mogen meedenken over het komende provinciale beleid inzake cultuur. De ervaring met het provinciale beleid is dat een aantal musea, dat subsidie geniet en met de provincie in gesprek is, het zeer waardeert dat er sprake is van een nauwe onderlinge betrokkenheid. Ten aanzien van maatschappelijke ontwikkelingen stelt dhr Eekhout dat er steeds hogere eisen worden gesteld aan professionalisering en de bedrijfsvoering. Dit is wel eens problematisch, maar uiteindelijk niet onoverkomelijk. Op Nienoord is dit een punt van aandacht en gaat het ook de goede kant op. Tezelfdertijd is het Nationaal Rijtuigmuseum van mening dat er behoefte is aan de menselijke maat: de kleinschaligheid en herkenbaarheid van de activiteiten. Musea hebben hier een traditie in. De maatschappij verandert zeer snel. Dit pakt voor sommige mensen niet altijd goed uit, bijvoorbeeld de mensen die uit het arbeidsproces geraken. Hierbij is te merken dat musea steeds meer een functie krijgen van een rustige, beschermende plek, waarin men tot zichzelf kan komen en zich kan oriënteren. Niet alleen binnen één bezoek, maar zelfs mensen die weer werkervaring opdoen wanneer dit in het harde bedrijfsleven niet zo goed lukt. Voor de naaste omgeving – en dat merkt het Nationaal Rijtuigmuseum sterk – fungeert het museum als een soort kathedraal, het visitekaartje van de stad. Er worden authentieke zaken aangetroffen die betrekking hebben op het eigen verleden. In de kathedralen waren dat de relikwieën. In een goed museum met goede educatie leert men veel over sociale kwesties. Men leert de waan van alledag te relativeren. Hier ontmoet men anderen in een ontspannender sfeer. Men doet in het museum ideeën op en vindt inspiratie voor de eigen mentale ontwikkeling.
35
Op deze wijze kan een museum zeer goed bijdragen aan identiteitsvorming, niet alleen van een persoon, maar ook van een gemeenschap waar een museum in leeft. Het museum is niet speciaal bedoeld voor mensen die uit het arbeidsproces vallen, maar het is een van de elementen die met het museumwerk te maken hebben. Op Nienoord heeft men ervaring en is er veel werk aan educatie, gehandicaptenzorg. Er worden veel geschiedenisprojecten georganiseerd, niet alleen in het onderwijs, maar ook ten aanzien van volwasseneneducatie. Nienoord vormt een mooie locatie voor manifestaties en het Nationaal Rijtuigmuseum vormt een visitekaartje voor een plaats en een regio. Dankzij de rijkssubsidie verkeert het museum sinds enkele jaren in de gelukkige omstandigheid dat er vier dagen per week een educatieve medewerker in dienst is. Dit opent werelden die voor anderen wel eens gesloten blijven. Een museum is daarom niet louter een collectie voorwerpen, maar een evenement, dat in de omgeving leeft. Ten aanzien van de identiteitsvorming stelt dhr Eekhout zich de vraag wat een typisch Groninger museum is. Treft men hier klederdracht, Groninger kunstenaars, Groninger koek of Groninger koetsen aan? Naar inzicht van dhr Eekhout is het precies andersom. Een collectie is een basis waar het museum om is gebouwd, maar het museum leeft. De provincie is hierbij – dankzij de rol als subsidiënt, maar ook in de rol van meedenker – enorm belangrijk. Het Groninger cultureel erfgoed is prachtig en ook op Nienoord is een kwart van de collectie van Groninger herkomst. De geschiedenis van Nienoord en omgeving is ook vanwege de regio van groot belang. Provinciaal beschouwd kan worden geconstateerd dat minstens een professioneel museum in een regio aanwezig moet zijn om uitstraling te hebben, om andere initiatieven te kunnen ondersteunen, dat de musea bestendige relaties hebben met de sociale partners. Waar een museum op onderdelen zwak is vanwege de kleinschaligheid, bestaan de partnermusea, die elk hun eigen expertise in huis hebben. Bij de komende tentoonstelling over uitvaarttradities heeft het Nationaal Rijtuigmu seum technische ondersteuning gehad vanuit Verhildersum in Leens. Andersom helpt het museum anderen met andere zaken. De wortels zitten, verspreid over de provincie, al in de grond: er bestaan al professionele musea die verder kunnen bloeien. De collectie Groningen is a l een paar maal genoemd. Dhr Eekhout acht het woord ‘collectie’ een te magere aanduiding, want dit verwijst alleen naar ‘dode’ objecten die goed bewaard en beschreven moeten worden. De levende musea moeten het echter uiteindelijk doen. De continuïteit van de levende musea is van groot belang. Het Nationaal Rijtuigmuseum krijgt rijkssubsidie, daarmee heeft het museum te maken met het rijksbeleid. De huidige staatssecretaris stelt dat in tijden van economische krapte tenminste de basisstructuur overeind dient te worden gehouden, om op basis van die wortels in de toekomst verder te kunnen groeien. De musea zijn bij uitstek in een positie en geëquipeerd om bij te dragen aan de identiteitsvorming van de Groningers. De provincie is daarmee de aangewezen partner om het gevoel voor elkaar vast te houden en in een breder beleid te kunnen plaatsen. In die zin ziet dhr Eekhout de relatie tussen beide partijen in het heden en in de toekomst. Dhr Hilverts (ChristenUnie) vraagt dhr Eekhout of hij de functie van de gehandicaptenzorg van het museum kan toelichten. Daarnaast wenst dhr Hilverts te vernemen welke plannen er ten aanzien van de gehandicaptenzorg voor de toekomst bestaan. Dhr Eekhout legt uit dat er op Nienoord een ploeg tuinlieden en een schoonmaakster, die afkomstig zijn uit De Zijlen, die gedetacheerd zijn en op hun niveau op een zeer plezierige wijze bij het museum aan het werk zijn. Dhr Hilverts (ChristenUnie) vraagt of deze mensen aan het werk blijven en niet onder de WIW-regeling vallen, waardoor het gevaar bestaat dat ze hun werk verliezen. Dhr Eekhout legt uit dat het Nationaal Rijtuigmuseum, net als een commercieel bedrijf, zij het met een andere prijsstelling, een contract heeft afgesloten. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of het Nationaal Rijtuigmuseum ook met bijvoorbeeld de Stichting Gronings Audiovisueel Archief contact heeft.
36
Dhr Eekhout stelt dat het museum veel dromen heeft, waarvan er veel uitkomen. Er kunnen elke keer weer andere thema’s worden aangepakt. Op dit moment is het museum druk bezig met het thema uitvaart. Hierdoor heeft het museum te maken met de uitvaartwereld. Zodoende komt het museum in aanraking met een heel andere wereld, met heel andere partners. Dit verschilt bij elke tentoonstelling. Mw Folkerts (GroenLinks) stelt dat Nienoord een nationaal museum is met een bovenregionale functie. Om deze reden heeft het museum niet louter Groningse rijtuigen, maar uit het hele land. Mw Folkerts vraagt hoe deze functie vorm krijgt. Maakt het museum landelijk reclame? Dhr Eekhout antwoordt dat het Nationaal Rijtuigmuseum in de gelegenheid verkeert om ‘op twee paarden te wedden’. Er is sprake van een regionale identiteit met Nienoord en de omgeving, waar een steeds nauwere band mee bestaat. De rol als visitekaartje op nationaal niveau en in de toekomst ook op internationaal niveau werkt echter naar 2 kanten. Dankzij de locatie is er een prachtige omgeving om de collectie te laten zien en er zaken mee te doen. De collectie geeft het museum een internationale uitstraling. Men zou er niet aan moeten denken dat het Groninger Museum zonder Russische landschappen zou moeten opereren. De mogelijkheden geven veel meerwaarde. Men kan veel meer dan wanneer men zich alleen tot de eigen regio zou beperken. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt of het museum veel landelijk publiek trekt. Dhr Eekhout antwoordt dat circa 80% van de bezoekers aan het museum verder dan honderd kilometer heeft gereisd. Met thematische tentoonstellingen, zoals over de uitvaart, worden een heel andere pers en heel andere doelgroepen bereikt. Regulie r komen er 25.000 bezoekers. Dit aantal is stabiel. Het reguliere museumbezoek stagneert in de landelijke trend. Evenementen vormen echter een nieuwe markt. Het museum is bezig met lifestylebeurzen, waar een totaal ander publiek op afkomt. Dit publiek ziet tegelijkertijd de locatie en de collectie. Als voorbeeld noemt dhr Eekhout een jaarlijkse tuinbeurs. Dhr Abbes (CDA) merkt op dat in de brief staat vermeld dat de provincie de aangewezen partner is om de ambities en kwaliteiten van de musea te regisseren. Hij vraagt of dhr Eekhout van mening is of de provincie dit meer zou moeten doen. Dient de Cultuurnota dikker te worden, waarbij de provincie meer gaat aangeven wat de verwachtingen en eisen zijn? Dhr Eekhout antwoordt dat het niet zozeer de kwantiteit betreft. De musea die met de provincie hebben te maken kruipen in het samenwerkingsverband steeds meer naar elkaar toe. De musea zijn allemaal kleinschalig, maar de musea kunnen elkaar zeer goed helpen. Het werkt dan niet goed wanneer er allerlei themabureaus worden opgericht. Wanneer de educatief medewerker contact heeft met Bureau Erfgoededucatie en het museum producten aan het bureau levert in plaats van andersom, kan men zich afvragen wat de meerwaarde van een dergelijk bureau is. 14.00 Paradox Mw Van Oorsouw deelt mee dat zij artistiek leidster is van theaterstichting Paradox. Paradox bereikt jongeren die bekend staan als moeilijk, dat wil zeggen: VMBO-leerlingen en asielzoekersjongeren. In de loop van de jaren heeft Paradox een werkwijze ontwikkeld, waarbij de eigen inbreng van jongeren zowel inhoudelijk als artistiek de basis vormt van elk project. Er wordt bij Paradox bewust niet gewerkt met dwingende concepten van bovenaf, want het is belangrijk om de berichten die jongeren over hun leven en de maatschappij hebben te gebruiken. Paradox is een theaterstichting en schoolt op het gebied van theater, maar is geen sociaal-culturele instelling. Paradox richt zich met de voorstellingen ook op zogenaamde moeilijke jongeren. In samenwerking met scholen wordt getracht educatie en educatieprojecten te doen.
37
Paradox bestaat uit een productievoorziening, dat wil zeggen dat er voorstellingen worden gemaakt, die soms worden gespeeld in theaterzalen, maar ook op scholen. Daarnaast heeft Paradox een theaterwerkplaatsvoorziening. Dit betekent dat jongeren onder deskundige begeleiding in de theaterwerkplaats hun talenten kunnen ontwikkelen op het gebied van theater in de ruimste zin van het woord. Paradox heeft haar kantoor in de theaterwerkplaats in Kantens. Daar zijn ook faciliteiten om groepen te ontvangen. De laatste tijd is het zo dat veel scholen Paradox benaderen omdat ze eigenlijk niet weten wat ze met CKV aanmoeten. Het is lastig, maar Paradox probeert om samen met de scholen projecten en workshops te doen en ko rte voorstellingen op scholen te geven. Het cultuurbeleid van de provincie voor de komende jaren. Paradox is erg blij de afgelopen drie jaar met geld van de provincie projecten te hebben kunnen realiseren. In het beleidsplan van Paradox is echter veel meer opgenomen dan met de financiën was uit te voeren. Dit is voor Paradox een knelpunt. Breder gekeken naar de voorzieningen voor jongeren is mw Van Oorsouw de mening toegedaan dat het eigenlijk heel slecht gaat. Sociaal-culturele instellingen en mogelijkheden voor jongeren om hun identiteit te ontwikkelen en om bezig te zijn met kunst en cultuur zijn in Groningen niet bijster dik gezaaid. Door de verschraling van voorzieningen is het voor mw Van Oorsouw zonneklaar dat de problemen, die er ook landelijk zijn, ergens vandaan komen. Wanneer scholen groter worden en er bezuinigd is op jongerenwerk dient men niet verbaasd te zijn dat met name de buitenlandse jongeren moeite hebben met integreren. Mw Van Oorsouw pleit er daarom voor om de organisaties die iets voor die jongeren kunnen doen in de vrijetijdssector honoreren in het cultuurbeleid van de provincie. In het kantoor van de theaterwerkplaats zijn nieuwe initiatieven ontwikkeld, zoals de Salon en de stichting Diverdatie. Deze initiatieven hebben geprobeerd om in NoordGroningen op het gebied van cultuur stappen te zetten. De samenwerking met de provincie verloopt echter stroef. Ambtenaren wachten lang voordat ze beslissingen nemen op het gebied van geld. Het enthousiasme van vrijwilligers stokt in zo’n geval. Als speerpunt voor de komende beleidsperiode van de provincie pleit Paradox ervoor om waardevolle en interessante initiatieven een structurele ondersteuning te geven. Daarmee bedoelt mw Van Oorsouw dat menskracht op het gebied van publiciteit, programmering en zakelijke aspecten op een bepaalde plaats in de provincie bijeen wordt gebracht zodat niet iedereen het wiel steeds opnieuw moet uitvinden. Paradox heeft mensen in huis en heeft een gebouw. Wellicht zou het daarom opportuun zijn om daarop in te steken. Dit heeft echter vele consequenties en veel aspecten waar intern over zal worden gedebatteerd. Het belangrijkste punt is dat de provincie dient te zorgen voor continuïteit, lange termijn-planning. Mw Van Oorsouw hecht geen geloof aan kleine ad hoc-initiatieven. Dhr Hilverts (ChristenUnie) vraagt hoeveel opvoeringen in theaterzalen van scholen er worden gegeven. Daarnaast vraagt hij welke ambities Paradox niet heeft kunnen uitvoeren. Mw Van Oorsouw antwoordt dat de werkplaatsfunctie 2 jaar is blijven liggen omdat men druk doende was met het maken van voorstellingen voor scholen. Een voorstelling werd twintig keer gespeeld in theaters en soms in een discotheek. De werkplaatsfunctie in combinatie met het houden van voorstellingen kon niet worden uitgevoerd wegens een gebrek aan menskracht. Dhr Kok (PvdA) vraagt mw Van Oorsouw toe te lichten hoe Paradox zich verhoudt tot andere initiatieven in de provincie, bijvoorbeeld Benjamin of de Noorderlingen. Mw Van Oorsouw legt uit dat Paradox zich met name richt op jongeren die niet vanzelfsprekend in aanraking komen met kunst en cultuur. Paradox richt zich daarom meer op de onderlaag: VMBO en buitenlandse jongeren die niet bij de Noorderlingen terechtkunnen of die niet naar een jeugdtheaterschool kunnen omdat er taalproblemen zijn of er sprake is van aanpassingsproblemen.
38
Dhr Kok (PvdA) vraagt of er ook sprake is van samenwerking, gezien het feit dat men dicht bij elkaar zit. Mw Van Oorsouw antwoordt dat er geen sprake is van samenwerking. Dit heeft ook met visie te ma ken. Paradox werkt niet met concepten van bovenaf, maar wenst de belevingswereld van jongeren te gebruiken om kunst te maken. Dit is iets anders dan het opvoeren van een bestaande tekst van Shakespeare. Mw Folkerts (GroenLinks) stelt dat het goed zou zijn om de commissie bij een volgende voorstelling nog eens uit te nodigen. Het is naar inzicht van mw Folkerts inderdaad essentieel om het verschil te zien. Benjamin speelt op scholen voor klassen. Paradox maakt theater met mensen zelf, met alle moeilijkheden van dien. Mw Folkerts herinnert zich dat een van de jongens uit het asielzoekerscentrum bij de laatste voorstelling niet kwam opdagen omdat hij net was overgeplaatst. Dergelijke problemen zijn van een heel ander kaliber dan de problemen die Benjamin tegenkomt. Een tijd geleden zijn de regionale cultuurplannen aan bod geweest en mogelijke ontwikkelingen van regionale cultuurplannen in de toekomst waar een aantal mogelijkheden naast elkaar werd gezet: een regionale aanjaagfunctie, een consulent die zich bezighoudt met de ontwikkeling van plannen de structuur zoals deze nu is en als enigszins log wordt ervaren soepeler te maken en daarnaast het concept van een werkplaats, een ontmoetingsruimte. Mw Folkerts informeert hoe het draagvlak van Paradox in de regio is. Zou het mogelijk zijn dat de theaterboerderij in Kantens een dergelijke functie zou kunnen vervullen voor de grotere regio? Mw Van Oorsouw antwoordt dat Paradox op zich een groot netwerk heeft. Mw Van Oorsouw legt uit dat zij, voordat ze artistiek leider werd van Paradox, werkzaam was als provinciaal toneeladviseur. Daarom heeft zij veel contacten in de provincie, met amateurgroepen en jongerengroepen. Mw Van Oorsouw denkt dat een en ander onderzocht zou moeten worden en dat er wellicht voor gelobbyd zou moeten worden. Er zou met anderen overlegd gevoerd moeten worden om te zien of het een optie is dat Paradox als een soort spin in het web probeert om deskundigheid op meerdere vlakken in te zetten. Het regionale cultuurplan komt overeen met zaken zoals Paradox deze heeft bedacht. Dhr Kok (PvdA) informeert of Paradox tot nog toe met het regionale cultuurplan van doen heeft gehad. Mw Van Oorsouw stelt dat de Salon en Diverdatie wel met het regionale cultuurplan van doen hadden. Die zijn er echter niet laaiend enthousiast over omdat er geen sprake is van continuïteit. Bovendien missen ze de ondersteuning vanuit een plek waaruit ze kunnen doorbouwen. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of Paradox ook in aanmerking komt voor subsidies vanuit de welzijnssector, aangezien Paradox zich bezighoudt met een segment van de jeugd dat men als risicovol zou kunnen aanduiden. Mw Van Oorsouw antwoordt bevestigend. Het geld dat de provincie heeft gegeven is voor een gedeelte uit welzijn gekomen. Paradox bevindt zich op het snijvlak van kunst en theater en risicovolle jongeren. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt hoe Paradox aan de jongeren komt en met de jongeren in aanraking komt. Mw Van Oorsouw antwoordt dat Paradox naar scholen gaat en workshops geeft, waar jongeren op intekenen en naar Paradox toekomen. De belangstelling is groot. Mw Folkerts (GroenLinks) acht de opmerking over verschraling van jongerenvoorzieningen zeer essentieel. Zij vraagt of dit zich vertaalt naar extra belangstelling vanuit de regio voor de theaterwerkplaats of voor voorstellingen naar bijvoorbeeld sociaal-cultureel werk toe, gezien het feit dat sociaal-cultureel werk niet in staat is activiteiten voor jongeren te ontplooien door de bezuinigingen.
39
Mw Van Oorsouw antwoordt dat jongeren soms met hun handen in het haar zitten. Ze willen iets doen, elkaar ontmoeten, met elkaar vormgeven. Het is zelfs niet eens altijd het geval dat ze zeer gemotiveerd zijn om aan theater te doen. Ze komen omdat ze elkaar willen ontmoeten. Als er in kleine dorpen geen plek is waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten, dan komen ze naar Paradox. Mw Folkerts (GroenLinks) las dat incidentele activiteiten volgens Paradox niet zorgen voor publieksbinding. Publieksbinding is echter vaak een van de voorwaarden voor het krijgen van subsidie. Mw Folkerts vraagt of Paradox erin slaagt dit goed te communiceren in de richting van de subsidiegevers. Het is een belangrijk gegeven dat er een subsidievoorwaarde is die aan zijn eigen vorm sneuvelt omdat het met incidentele middelen niet te doen is. Mw Van Oorsouw acht dit een zeer moeilijk punt. Diverdatie heeft bijvoorbeeld verhalen verteld. Een groot succes in cafés en in het Ommeland. Wanneer daar geen voortgang aan wordt verbonden, dan zijn alle enthousiaste mensen na een jaar verdwenen. Dit betekent niet dat men elk jaar hetzelfde zou moeten doen, maar dat er een plan moet worden gemaakt om de enthousiaste mensen te blijven bereiken. Wanneer er geen geld is, geen bureaumedewerker of knowhow om dit te doen, dan blijft het een klein druppeltje op een gloeiende plaat. 14.15 pauze 14.30 Theatergroep Waark Dhr Nijenboer legt uit dat hij spreekt als voorzitter van Waark, een theaterstichting in de provincie Groningen. De theaterstichting Waark heeft als doel op een hoog niveau theater in de Groningse taal te brengen. Dit heeft de stichting nu 25 jaar met veel succes gedaan. De stichting geeft voorstellingen in de Groninger taal omdat de stichting van mening is dat historie in de oorspronkelijke taal aan de mensen moet worden verteld. Dit houdt niet in dat Waark altijd sterk historische Groningse stukken heeft gespeeld. De laatste keer betrof het Ripperda en de voorlaatste keer Scholtens. Daarnaast probeert de stichting Waark de sfeer van de provincie en de sfeer van de Groningers in allerlei andere stukken op het toneel te brengen. De theatergroep tracht dit op een hoog niveau te doen: er wordt met amateur-spelers gespeeld, maar alles wat er in de organisatie omheen zit wordt zoveel mogelijk door professionals gedaan, zoals het decorontwerp en het kostuumontwerp. De afgelopen jaren heeft de theatergroep Waark altijd subsidies aangevraagd op het moment dat er met een project werd begonnen. De theatergroep is een stichting en heeft derhalve geen eigen kapitaal. Alles wordt op projectmatige basis gedaan en elke keer moet alles vanaf het begin weer opnieuw worden opgestart. Dit heeft tot gevolg dat altijd de vraag wordt gesteld waarin theatergroep Waark zich onderscheidt van andere groepen. Het sterkste onderscheid ligt besloten in de taal, maar elke rederijkerskamer die vroeger probeerde om de Nederlandse taal in de provincie te bevorderen, meent nu dat de Groninger taal in de provincie dient te worden bevorderd. In die zin dient theatergroep Waark ervoor te zorgen dat hierin een bepaald onderscheid wordt aangehouden. Waar men direct mee wordt geconfronteerd is dat men een onderscheid moet aangeven en vervolgens moet het altijd weer voor de helsdeuren worden weggehaald, want het inhuren van professionele krachten gaat gepaard met de nodige onkosten. Er wordt altijd direct gevraagd of de vergoeding van de professionele krachten niet kan worden verminderd; het betreft dan zeer geringe bedragen. De Groninger Archieven bieden ontzettend veel historisch werk over interessante personen in de provincie. Theatergroep Waark hoopt daar in de toekomst iets mee te kunnen doen, om op deze wijze de jeugd weer te interesseren voor hun eigen cultuurgoed. Dit betekent dat men een stuk moet laten schrijven. Een toneelstuk moet dusdanig worden gemodelleerd dat het op een fatsoenlijke manier aan het publiek kan worden getoond. I
40
n samenwerking met Groninger Archieven zou Theatergroep Waark daar graag veel meer aandacht aan willen besteden, het ook meer op de scholen willen brengen en de jeugd meer te enthousiasmeren en te interesseren voor hun eigen geschiedenis. Mw Smit (PvdA) merkt op dat de schriftelijke visie van Theatergroep Waark stelt dat het cultuurbeleid van de provincie onduidelijk is geweest en dat de indruk leeft dat dit beleid niet veel zoden aan de dijk heeft gezet. Zij concludeert daaruit dat Theatergroep Waark niet zeer gelukkig is en vraagt dhr Nijenboer waarom dit het geval is. Dhr Nijenboer legt uit dat Theatergroep Waark niet gelukkig is met het provinciaal beleid omdat het werken op een projectmatige basis, zoals Waark dit doet, wel gepaard gaat met bijvoorbeeld vaste kosten voor de opslag van rekwisieten. Op het moment dat een stichting een afrekening geeft van het project en er ook maar een tientje overblijft, dan stelt de gemeente en dus ook de provincie dat tientje terug te willen. Op het moment dat de theatergroep iets nieuws wil opzetten, zal het altijd van de grond af aan opgezet moeten worden. Waark heeft de provincie al een aantal keren om duidelijkheid gevraagd en verzocht of het niet mogelijk is structurele subsidie te krijgen. Dit wordt echter afgehouden. Een aantal jaren geleden is geopperd dat de theatergroep een meerjarenbeleidsplan zou moeten maken. Dit is gebeurd. Toen stelde de provincie dat er niet meer met meerjarenbeleidplannen wordt gewerkt. Waark is nog niet duidelijk geworden wat de resultaten moeten zijn waar de stichting aan moet voldoen. Duidelijkheid van de provincie is gewenst zodat Waark ook in de cultuurnota van de provincie kan zien welke resultaten er gehaald moeten worden. Dan kan worden vastgesteld of de stichting aan dergelijke eisen kan voldoen en wordt men een gesprekspartner van elkaar. Dhr Abbes (CDA) merkt op dat het heel actueel is en dat de woorden van dhr Nijenboer heel duaal zijn. Hij is derhalve van mening dat de provincie de toetsing in de nieuwe cultuurnota tegen het licht zou moeten houden. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt dhr Nijenboer hoe groot het bereik is van Theatergroep Waark. Hoeveel mensen komen er kijken en hoe vaak treedt de groep op? Dhr Nijenboer antwoordt dat Theatergroep Waark gemiddeld dertig keer per jaar optreedt. Met de wat kleinere stukken, die gemakkelijker op kleine podia kunnen staan, wordt 35 tot veertig keer gehaald. Wanneer Waark dertig keer optreedt, betekent dit dat de stichting van allerlei culturele commissies geld moeten krijgen. Ook deze culturele commissies worden weer gekooid. Theatergroep Waark vraagt een redelijk bedrag omdat de stichting het anders financieel niet rond krijgt. Dit brengt het probleem met zich mee dat Waark zich tegenover de kleinere culturele commissies stukken goedkoper aan moet bieden. Dit houdt dan bijvoorbeeld in dat de technische mensen geen 25 euro maar 20 euro krijgen voor overigens een hele dag werk. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt of er veel mensen komen kijken. Dhr Nijenboer antwoordt bevestigend. Er komen tussen de 25.000-30.000 mensen die naar een stuk komen kijken. De laatste jaren heeft Theatergroep Waark geprobeerd om ook de jeugd erbij te betrekken door het kiezen van stukken die een actuele inhoud hebben waar ook jeugd naar komt kijken. De Groninger taal blijft toch een taal van mensen die de dertig gepasseerd zijn en het ineens leuk vinden dat ze vroeger Gronings op school hebben geleerd en de taal gaan gebruiken. Waark probeert het beeld te doorbreken dat het spreken van Gronings gepaard zou gaan met boerenklompen en zwarte kleding. Dhr Zanen (PvhN) vraagt of Theatergroep Waark ook bewust op zoek is naar schrijvers die de toneelstukken schrijven op basis van het materiaal uit de Groninger Archieven. Dhr Nijenboer antwoordt dat er bewust naar een schrijver wordt gezocht. Waark probeert het stuk in elk geval door een schrijver te laten schrijven die ook iets heeft geproefd van de Groninger cultuur. Dhr Zanen (PvhN) vraagt of Waark gebruik maakt van huisschrijvers.
41
Dhr Nijenboer antwoordt dat Gré van der Veen een van de vaste vertalers van de theatergroep is. Er is onlangs een stuk geschreven door Jan Siboris. Waark tracht zich niet al te zeer vast te leggen aan bepaalde personen, maar zo breed mogelijk mensen erbij te betrekken. Mw Smit (PvdA) merkt op dat in het stuk ook wordt gesteld dat de drempel tot het Provinciehuis lager mag. Zij vraagt wat hier precies mee wordt bedoeld. Dhr Nijenboer legt uit dat Theatergroep Waark wel meer overleg zou willen. Op het moment dat er e i ts in een cultuurnota staat of door de provincie of gemeente wordt gesteld iets met elkaar te willen bereiken, kan er met elkaar over worden gediscussieerd. Waark heeft ervaren dat pogingen om ingang te krijgen vaak worden afgehouden, doordat het beleid niet geheel duidelijk is of net weer is veranderd. In dat geval weet men niet meer wie men moet vragen de zaken van Waark te berde te brengen. Dhr Nijenboer vraagt of dit probleem niet wordt herkend. Mw Smit (PvdA) ontkent. Zij begrijpt dat de wens tot meer overleg bestaat, maar stelt dat Theatergroep Waark als speerpunt noemt dat men meer ondersteuning wil in plaats van eindeloze overlegrondes. Dit lijkt haar in tegenspraak met elkaar te staan. Dhr Nijenboer geeft aan dat ondersteuning niet hoeft te betekenen dat er eindeloos over zaken gediscussieerd zou moeten worden. Mw Smit (PvdA) doelt op de tegenspraak met het feit dat dhr Nijenboer zo-even de wens opperde meer overleg met de provincie te voeren. Mw Folkerts (GroenLinks) denkt dat het erom gaat waar het accent wordt gelegd. Overlegrondes zijn iets anders dan overleg. 25 jaar geleden, toen Waark begon, ging er een golf van enthousiasme door de provincie over het ontstaan van een dergelijk initiatief: Kwalitatief hoogwaardig theater, regelmatig zeer maatschappijkritisch. Mw Folkerts meent dat het publiek wel zal blijven komen, maar heeft het gevoel dat iedereen er enigszins gewend aan is geraakt en het niet meer wordt beseft hoe bijzonder het eigenlijk is. Zij vraagt of dhr Nijenboer dit beeld herkent. Dhr Nijenboer bevestigt dit en stelt dat Waark er elke keer heel hard aan werkt om maatschappijkritisch te blijven. Waark was het eerste stuk van de stichting, een maatschappijkritisch stuk. De stichting is ontstaan vanuit de Voorziening. Dhr Nijenboer geeft aan dat het lange tijd gênant werd gevonden wanneer met Gronings sprak, waarbij het Gronings werd gezien als een taal van oude mensen, een situatie die nu enigszins aan het veranderen is. Theatergroep Waark tracht dit ook zelf een andere wending te geven, waarin de groep vanuit allerlei maatschappelijke instellingen wordt gesteund, zoals het Huis van de Groninger Cultuur, maar ook scholen. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of Waark ook voorstellingen geeft voor scholen. Dhr Nijenboer antwoordt dat dit op dit mo ment niet het geval is. In het verleden is dit wel gebeurd. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of er geen vraag meer naar is of dat Waark er geen aanbod voor heeft. Dhr Nijenboer erkent dit niet te kunnen zeggen. De laatste tijd is hier geen onderzoek meer naar gedaan. Mw Boon- Themmen (VVD) kan zich voorstellen dat dit in het kader van cultuureducatie interessant zou kunnen zijn. Dhr Nijenboer oppert dat Theatergroep Waark dit graag zou willen. Na de ontsluiting van de Groninger Archieven zou Waark graag samenwerken met bijvoorbeeld scholen. Dhr Nijenboer denkt ook dat Waark daar mensen voor zal krijgen.
42
14.45 Gronings Centrum voor Amateurtheater Dhr Hovius is voorzitter van het Gronings centrum voor Amateurtheater (GCA). Hij deelt mee dat het GCA onderdeel is van een landelijke vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater. Het GCA is de koepelorganisatie voor het amateurtheater in de provincie Groningen en werkt nauw samen met dhr Smit, de provinciaal theateradviseur, met betrekking tot de ondersteuning van het amateurtheater. De provincie heeft besloten om het Kunstencentrum met ingang van 2005 geen subsidie meer te verlenen voor ondersteuning van de amateurkunst. Dit baart het GCA ernstige zorgen, niet zozeer over het feit dat het Kunstencentrum geen subsidie meer krijgt, maar vanuit de vrees dat de ondersteuning geheel zal wegvallen. Dit besluit van de provincie komt juist nadat het GCA in oktober 2003 een uitgebreid plan bij Gedeputeerde Staten heeft neergelegd om uitbreiding aan de ondersteuning te geven in de vorm van regionale theateradviseurs, die naast de provinciale theateradviseur – die ook voor de stad Groningen werkt – ook in de provincie meer nadruk te leggen op het veldwerk. Veldwerk betekent simpelweg naar de vereniging toegaan en ondersteuning bieden op het gebied van jeugdtheater en allerlei vormen, organisatie van cursussen, etc. Naar de mening van het GCA ontbreekt het hier momenteel aan. Verder is het GCA zeer tevreden met de projecten uit de diverse regionale cultuurplannen, waar nadrukkelijk een voorbeeldfunctie van uitgaat voor het amateur-theater. Graag zou het GCA zien dat kleinere activiteiten daarbij worden ondergebracht, iets waarbij het GCA met zijn vrijwilligers en het netwerk dat is opgebouwd behulpzaam kan zijn. Wel is dergelijke hulp naar inzicht van het GCA niet mogelijk zonder professionele ondersteuning in de vorm van regionale theateradviseurs. Dhr Smit werkt bij het Kunstencentrum Groningen als theateradviseur. Hij geeft te kennen dat zijn grootste zorgen betrekking hebben op het besluit van de provincie om de ondersteuning van het amateur-theater weg te halen bij het Kunstencentrum. Het is dhr Smit niet te doen om het Kunstencentrum, want hij werkt niet voor een bedrijf, maar voor het amateurveld. Er zijn in de provincie muziekscholen en dansscholen. Er zijn in de provincie echter geen theaterscholen. Er bestaan geen centra waar men voor amateurtheaterondersteuning naar toe kan gaan. Dit is gedelegeerd naar het Kunstencentrum, waar de expertise voorhanden is. Bij het Kunstencentrum kan men worden opgeleid, kan men amateurspeler, regisseur, etc. worden. Wanneer Stad en provincie uit elkaar worden gehaald, wordt het hele amateurtheater tien jaar teruggezet in de tijd. In de provincie is het niet mogelijk om een vierjarige opleiding te starten voor regisseurs, want die behoefte bestaat er niet. De provincie is voor een dergelijke opleiding te klein. Een dergelijke opleiding kan maar op één plek worden gegeven. In een stad moet worden opgeleid en in de provincie moet me n elkaar tegenkomen. Het maakt dhr Smit niet uit of het besluit wordt teruggedraaid of dat de provincie of de gemeente Groningen aangeven dat het belangrijk is om stad en provincie op amateurtheaterniveau bij elkaar te houden. Het gaat erom dat stad en provincie bij elkaar moeten blijven. Dhr Smit geeft te kennen dat hij 2 maanden geleden op verzoek van de ambtenaren van de afdeling Cultuur een essay heeft geschreven dat in de nota wordt opgenomen. Ter inspiratie laat dhr Smit dit essay achter voor de commissie. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt dhr Smit of, wanneer de voorzieningen voor het amateur-theater in de stad wordt geconcentreerd, alle mensen in de provincie worden bereikt die men zou willen bereiken. Dhr Smit antwoordt dat twee zaken tegelijk gedaan moeten worden. Hij is verheugd over het voornemen van de provincie om werkplaatsen te gaan starten naar het model van de regionale cultuurplannen. Een jaar geleden heeft dhr Smit twee ambtenaren meegenomen naar het festival in Leeuwarden waar dit werd besproken. Dhr Smit erkent al jaren om werkplaatsen te vragen. Het punt is dat de werkplaatsen breder van opzet dienen te zijn voor de hele amateurkunst. Bovendien kan in de werkplaatsen een aantal zaken niet worden gedaan die wel gezamenlijk over alle regionale cultuurplannen gedaan zou kunnen worden. Dhr Smit pleit ervoor om ook in de stad Groningen een soort
43
samenwerkingsproject op te zetten dat er ook mee te maken heeft, waardoor er voor Stad en platteland een zelfde model ontstaat. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt of hierdoor het Kunstencentrum in de Stad kan worden gevoed via de ‘tentakels’ in de provincie. Dhr Smit bevestigt dit. Het dient tweerichtingsverkeer te zijn, waardoor duidelijk blijft waar de behoeftes liggen. Het GCA weet wat er leeft op de vloer bij de verenigingen. Mw Folkerts (GroenLinks) roept in herinnering dat de commissie zo-even met mw Van Oorsouw over dit model heeft gesproken… Dhr Smit interrumpeert en stelt dat Paradox wat hem betreft een van de potentiële werkplaat sen is. Mw Folkerts (GroenLinks) oppert dat zij uit de toekomst van de regionale cultuurplannen niet heeft begrepen als een blauwdruk voor elke regio, maar dat er dient te worden aangesloten bij datgene wat er al is en in de regio draagvlak heeft. Mw Folkerts vraagt of het GCA ook ideeën heeft voor andere regio’s. In het noorden zou Kantens een rol kunnen spelen. Dhr Smit acht het noorden van Delfzijl tot Zoutkamp een te groot gebied. Misschien is één wel niet genoeg. Dhr Smit vraagt of mw Folkerts doelt op ideeën voor invulling of plekken. Dhr Kok (microfoon staat uit) merkt op dat er tot nog toe niets was en dat één voorziening dan al een eerste stap is. Dhr Smit ontkent dit: er was heel veel. Dit is een groot misverstand over de indeling van regionale cultuurplannen. De regionale cultuurplannen zijn ontwikkeld in Oost-Groningen met een dik rapport van de rijksuniversiteit. De fout die daarna is gemaakt, is dat het als een blauwdruk op de andere regio’s is gelegd. In Noord- Groningen is van alles, bijvoorbeeld veel culturele commissies, die in Oost-Groningen ontbreken. Mw Folkerts (GroenLinks) stelt dat dit mogelijk betekent dat per regio een verschillend model moet worden gehanteerd. Dhr Smit beaamt dit. In Oost-Groningen is dhr Smit bij Faust betrokken, die daar nu wordt opgevoerd, in het Westerkwartier is hij bij een andere voorstelling over Water en Theater. De verschillende regio’s vereisen een andere aanpak. Er moet worden aangesloten bij datgene wat er is, een blauwdruk toepassen is uit den boze. Eerst luisteren, dan plannen maken is het devies van dhr Smit. Dhr Kok (PvdA) merkt op dat in de oude Cultuurnota de discussie over het Kunstencentrum al is benoemd. Hij vraagt hoe het kan dat men verrast wordt door het besluit van de provincie wanneer dit al lang bekend was. Is er in het afgelopen jaar zo weinig met elkaar gezocht naar nieuwe oplossingen? Dhr Smit stelt dat deze vraag aan de directeur van het Kunstencentrum moet worden gesteld, die later nog aan het woord zal komen. Dhr Smit was wel door het besluit verrast omdat hij concreet samenwerkt met de ambtenaren van de provincie. Wat er op een ander niveau aan de hand is heeft vooral te maken met de gedeputeerde en met de directeur van het Kunstencentrum. Mw Boon-Themmen (VVD) stelt dat dhr Smit nu gewaagt van zijn verrassing. In een eerder stadium had dhr Smit zijn zorgen kunnen uiten bij de provincie. Of heeft de provincie haar oor niet te luister gelegd? Dhr Smit deelt mee dat hij niet in de directie van het Kunstencentrum zit. De provincie heeft aangekondigd dat de ondersteuning per 1 januari ophoudt. Daarop is geen toelichting gekomen. Daarom is het lastig om te protesteren en te reageren. Dhr Smit kan wel aangeven wat de provincie heeft besloten, maar hij weet nog steeds niet waarom de provincie dit heeft besloten. Officieel is het Kunstencentrum ook nog niet bekend wat er dan voor in de plaats komt.
44
Het is moeilijk om een inhoudelijke reactie te geven wanneer de provincie geen inhoudelijke argumenten aandraagt voor haar besluit. Tegelijkertijd stelt dhr Smit in overleg te blijven met ambtenaren om ervoor te zorgen dat hij zijn invloed daar houdt. Mw Boon- Themmen (VVD) stelt vast dat dhr Smit duidelijk een pleidooi heeft gehouden om een dergelijke functie in stand te houden. Mw Deinum-Bakker (D66) constateert dat het GCA pleit voor regionale theateradviseurs. Zij vraagt of dergelijke functies bij het Kunstencentrum moeten ontstaan. Dhr Smit legt uit dat het erom gaat dat er coördinatie is. Wanneer het absoluut onmogelijk is dat er een relatie blijft bestaan tussen de provincie en het Kunstencentrum, dan zij dat zo. Dhr Smit werkt voor het amateurtheaterveld. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt of dit losstaat van de opleiding die bij het Kunstencentrum bestaat. Dhr Smit antwoordt dat deze opleiding er zou kunnen blijven. Mw Folkerts (GroenLinks) vult aan door te stellen dat er dan sprake moet zijn van gemeentelijke subsidiëring. Dhr Smit bevestigt dit. Subsidiëring van de opleiding door de gemeente is echter lastig, want er komen mensen uit de provincie die bij het Kunstencentrum opleidingen gaan volgen. De gemeente zal derhalve aankloppen bij de provincie. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt of er enig idee is om hoeveel mensen het gaat. Dhr Hovius antwoordt dat het minimaal om 4000 amateurtoneelspelers gaat. Het GCA gaat uit van ruim 400 verenigingen. 15.00 uur pauze De voorzittershamer wordt overgedragen aan mw Folkerts. 15.15 IVAK (Instelling voor Amateurkunst en Kunsteducatie) Mw Van Tright is de directrice van de IVAK in Noordoost-Groningen. De IVAK is een instelling voor kunsteducatie, voor amateurs in het cursuswerk en een steunfunctie voor alle scholen in de regio. Mw Van Tright werkt voor de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum in een gemeenschappelijke regeling. De wethouders van cultuur zijn in twee van de drie gevallen ook de wethouders van onderwijs en vormen het bestuur van de IVAK. De IVAK heeft op twee manieren met de provincie te maken. Allereerst middels de regionale cultuurplannen. Het grootste – en naar inzicht van mw Van Tright belangrijkste – deel is het werk voor de scholen, waaraan de provincie bijdraagt. Ten aanzien van de regionale cultuurplannen heeft de IVAK met het DB gesproken. Een van de drie wethouders weet om financiële redenen nog niet zeker of hij door wenst te gaan. Over het algemeen bestaat het gevoelen dat het erg goed gaat. Als twee gemeenten doorgaan zouden deze vooral moeten leren van de zaken die de eerste keer minder goed gingen. De regionale cultuurplannen zouden beter op de plaatselijke situatie moeten worden afgestemd zodat de geme enten er meer duidelijk eigens aan hebben. Ten aanzien van de steunfunctie en het ontstaan van Kunststation C stelt mw Van Tright het volgende. In de Cultuurnota van de vorige periode heeft in grote lijnen gestaan wat de plannen waren. De IVAK heeft goed op deze plannen gelet en ervoor gezorgd dat de IVAK in de trend over kunsteducatie meeging. In de afgelopen vier jaar is de situatie – ook voor de provincie – hectisch geweest. Eerst ging de gedeputeerde weg, toen vertrok de ambtenaar waarmee de IVAK ‘winkelde’. Men bouwt toch een persoonlijke band op met degenen met wie men over het beleid spreekt, dit was daarom niet gemakkelijk en heeft voor enige stagnatie in de ontwikkelingen gezorgd. De IVAK heeft echter geconstateerd dat er de laatste tijd in ijltempo een soort inhaalslag wordt gemaakt, ook van ambtelijke zijde, om alsnog te verwezenlijken wat in de Cultuurnota was opgenomen.
45
In de nu aflopende planperiode heeft de IVAK een status aparte in de Cultuurnota gehad omdat de IVAK een heleboel zaken al had geregeld en omdat de IVAK een zeer groot bereik had. De IVAK bereikt, doordat de instelling al 23 jaar of meer intensief voor de scholen werkt, het hele segment kinderen van vier tot twaalf jaar in het basisonderwijs. De IVAK doet daarnaast projecten voor het voortgezet onderwijs, maar de intense band met het basisonderwijs was de reden om de IVAK te subsidiëren en een status aparte toe te kennen. De middelen die de instelling van de provincie kreeg bedragen om en nabij 31% van het geld dat van de IVAK naar de scholen gaat – de gemeenten betalen verreweg het merendeel. De IVAK wil zeer gaarne op de ingeslagen weg voortgaan en heeft de afgelopen vier jaar een verandering in het steunfunctiewerk bewerkstelligd – dit werk verandert overigens voortdurend, maar dit keer was de verandering zeer beduidend. Er is een overstap gemaakt van kunsteducatie naar cultuureducatie, een mantelbegrip voor de expressievakken in het onderwijs en erfgoed. De IVAK heeft een toegewezen vacature weten te benutten om zelf erfgoed in huis te halen. De IVAK heeft nu consulenten voor het basisonderwijs in alle takken van expressievakken, maar ook een voor historisch erfgoed. De IVAK heeft dit zo georganiseerd vanuit de opvatting dat de scholen gebaat zijn bij één loket. Dit is de wijze waarop de IVAK in NoordoostGroningen werkt. De IVAK is er voor het onderwijs. Dit leidt vanzelf tot vraaggericht werken. De IVAK krijgt signalen wanneer scholen verandering wensen, de scholen hebben de vrije ruimte waarbinnen ze zelf kunnen kiezen. Doordat de gemeenten het belang van kunsteducatie en cultuureducatie zo goed inzien is de IVAK in staat om dit onderwijs voor de scholen zeer betaalbaar te houden. Dit is de successleutel voor goed beleid en grote afname. Wanneer de IVAK voor iedereen zichtbaar in rekening zou moeten brengen wat een en ander zou kosten, dan zouden de scholen lang niet zo gemakkelijk dat geld eraan uitgeven. De gemeenten hebben zich op het standpunt gesteld dat men voor cultuureducatie naar de IVAK moet gaan. Dit is een constructie waar mw Van Tright zeer gelukkig mee is en waar het onderwijs heel gelukkig mee is. Derhalve zou mw Van Tright deze constructie ook in de volgende cultuurperiode zeer graag willen bewaren. De IVAK is aanspreekloket voor cultuureducatie voor alle scholen. De IVAK zorgt ervoor dat het met de financiering voor de scholen rondkomt en helpt de scholen met alles waarbij ze hulp wensen. De IVAK ondersteunt en organiseert samen met het onderwijs – in de rol van adviseur – het theateraanbod van de scholen. De IVAK werkt samen en heeft niet telkens een forse beleidsnotitie, maar een motto en beleidsbegrotingen. Het motto luidt: ‘Kwaliteit, continuïteit, diversiteit, creativiteit, samenwerking en toegankelijkheid’. Een dergelijk motto is veel gemakkelijker dan het creëren van een beleidsnotitie, want een beleidsnotitie is meestal in drie jaar al verouderd, soms zelfs in 2 jaar. Het is niet mogelijk om beleid altijd direct te volgen, maar er kan wel worden aangegeven wat de kernbegrippen zijn. Het motto wordt naast de nieuwe ontwikkelingen gelegd. Dhr Kok (PvdA) vraagt hoe mw Van Tright aankijkt tegen de samenwerking met Kunststation C en de recente ontwikkeling. Mw Van Tright antwoordt dat de IVAK er enigszins bevreesd voor was en is omdat de opvatting is dat het gemakkelijker is om één provinciale structuur te hebben. Dit is niet de insteek van de IVAK. Wanneer er provinciaal beleid is, dient de IVAK dit beleid duidelijk te volgen – tenzij de IVAK van mening is dat het een ‘onzinbeleid’ is, in welk geval getracht zal worden iedereen te overtuigen van de noodzaak tot verandering – en de gedeputeerde en de ambtenaren hebben de IVAK gevraagd mee te gaan in de provinciale trend. De IVAK stond hier welwillend tegenover. Mocht het tot problemen leiden, dan zou er technisch een scheiding gemaakt kunnen worden tussen het provinciale gedeelte van de financiering en het gemeentelijke gedeelte. Het provinciale gedeelte zou dan gelden als ondersteuning bij het maken van cultuureducatieplannen. Dit is echter alleen in het uiterste geval. Mw Van Tright geeft de voorkeur – en dit moet ook kunnen, want de directeur van Kunststation C is van de IVAK afkomstig en is ‘gepokt en gemazeld’ in de IVAK-gedachte – aan goed communiceren en ervoor te zorgen dat de status aparte straks zal worden vertaald. Een van de consulenten van de IVAK heeft in de regio een functie zoals de consulenten van het Kunststation C.
46
Alle begin is moeilijk, Kunststation C verkeert natuurlijk in een ontwikkelingsfase. Mw Van Tright is de mening toegedaan dat een en ander in orde zal komen. Aangezien de IVAK meer heeft dan Kunststation C en dit ook aan het onderwijs wil blijven bieden, wenst de IVAK zeer graag de ‘status aparte’ te behouden. Iets totaal anders keurt mw Van Tright echter af, want dit leidt tot onduidelijkheid voor iedereen, bevordert alleen op zichzelf staande eilanden en voldoet niet aan de wens van de IVAK om samen te werken. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of de IVAK nooit heeft overwogen om samen te gaan Kunststation C. Mw Van Tright antwoordt dat de nieuwe zaken die Kunststation C doet, ook worden gedaan door de IVAK. Mw Boon-Themmen (VVD) stelt dat de IVAK meer lijkt te brengen dan Kunststation C. Om een optimale output te bewerkstelligen zou het daarom opportuun kunnen zijn om samen te gaan zodat beide instellingen elkaar kunnen versterken. Mw Van Tright geeft aan dat het mogelijk is om elkaar te versterken zonder samen te gaan. De drie gemeenten van de IVAK geloven veel meer in een regionale aanpak. Het Romeinse Rijk is ten ondergegaan omdat de Romeinen het veld niet voldoende kenden. De IVAK geeft er de voorkeur aan klein, daadkrachtig en dichtbij de scholen te zijn. Er zijn meer voorbeelden van het feit dat een provinciaal spreidingsbeleid niet heeft gewerkt. Op het moment dat drie gemeenten het leeuwendeel van de financiering leveren wenst mw Van Tright dit uiteraard niet in te leveren ten bate van alleen een provinciale status. Alles wat de IVAK meer kan bieden, wenst mw Van Tright zeer gaarne te blijven bieden ten bate van de scholen. De lijnen zijn kort, mensen spreken de IVAK gemakkelijk aan. Het is mogelijk maatwerk te bieden. Het idee is ‘denk nationaal, handel lokaal’. Mw Boon-Themmen (VVD) constateert dat mw Van Tright in de richting van Kunststation C zou adviseren om ook in de verschillende re gio’s specifiek maatwerk te gaan leveren. Mw Van Tright vermoedt dat dit ook de bedoeling is van Kunststation C. Dat is ook de reden waarom Kunststation C regioconsulenten heeft aangesteld. Toen in de jaren 1970 het provinciale ondersteuningswerk ontstond is er werkelijk gesteld dat de IVAK de beste structuur is voor een instelling: een plaatselijke instelling met alles in huis: muziek, dans, drama, audiovisueel, beeldend, literair, architectuur. In andere provincies is sprake van een trend tot regionalisatie in de steunfunctie. De provincie Groningen voert in feite een afwijkende politiek. Wanneer de IVAK niet goed zou functioneren, zou mw Van Tright onmiddellijk bedenken of samengaan met Kunststation C geen optie zou zijn. Wanneer het blijft gaan zoals het gaat, is de IVAK echter de beste oplossing. Dhr Abbes (CDA) vraagt waarom er destijds alleen is gekozen voor een regio NoordoostGroningen. Wanneer er sprake is van provinciale subsidie, waarom zouden de diensten die de IVAK levert dan niet voor de hele provincie moeten gelden? Mw Van Tright legt uit dat de IVAK al bestond voordat er provinciale subsidie kwam. Het cursussenpakket en de activiteiten ten aanzien van kunst voor amateurs bestonden al. Toen is in het begin van de jaren 1980 er IVAK binnen scholen bij opgezet. Daar is provinciale steun voor gekomen. Dhr Abbes (CDA) zou zich kunnen voorstellen dat een provinciale subsidie voor de hele provincie is bedoeld. Mw Van Tright verklaart dat er toen provinciale subsidie was voor iedereen die dat werk deed. Er werd gesubsidieerd naar omvang van het steunfunctiewerk en op basis van verrichte opdrachten.
47
15.30 De Noorderlingen Mw Okkerse* geeft aan dat de Noorderlingen zich kan vinden in het advies van het GAC (Groninger Adviescommissie Cultuur) ten aanzien van de Noorderlingen. De Noorderlingen is zich behoorlijk aan het ontwikkelen, om deze reden is er opnieuw rijkssubsidie aangevraagd. Zo wordt getracht om de ruimte voor getalenteerde spelers – niet alleen spelers die bij de Noorderlingen functioneren, maar die ook elders in het noorden zitten of er naar toe willen gaan – te creëren door interessante workshops te organiseren, etc. De Noorderlingen probeert de blik te verruimen. Op dit moment maakt het productiegezelschap het proces door van het verwerven van een nieuwe artistieke leiding. De wens bestaat om de kwaliteit van de Noorderlingen tenminste te behouden en verder uit te bouwen. De Noorderlingen hoopt de zaak enigszins te kunnen uitbreiden. Terecht wordt er in het advies opgemerkt dat de productie hoog is en de druk groot is om alles goed neer te zetten. De Noorderlingen hoopt dat de diverse subsidiënten de stap met het productiegezelschap zullen zetten. De voorzitter vraagt om enige uitleg ten aanzien van het advies. Mw Okkerse legt uit dat in het advies staat aangegeven dat men de Noorderlingen kwalitatief een goed gezelschap vindt, ondanks het feit dat er op dit moment wordt gezocht naar een nieuwe artistieke leiding. Men heeft er alle vertrouwen in dat het gezelschap een goed vervolg zal krijgen en is van mening dat de Noorderlingen een unieke positie inneemt in het noorden door op een dergelijke professionele wijze met jonge talentvolle en ambitieuze spelers te werken. Onlangs is vernomen dat alle spelers van de productiegroep door de eerste ronde van de audities bij de toneelscholen en de mimeopleidingen zijn gekomen. De Noorderlingen maakt de ambities dus waar. Men zal adviseren om tenminste gelijkblijvend maar liever nog meer ruimte te geven aan de Noorderlingen. Dhr Kok (PvdA) vraagt of de hoge ambities van de Noorderlingen leidt tot een elitaire en kleine groep. Mw Okkerse antwoordt dat de Noorderlingen op dit moment een dertigtal spelers heeft. Dit is ook het gemiddelde. Deze spelers hebben talent, komen door audities heen en hebben ook de ambitie verder te gaan met het theater. Dit is ook een behoorlijk aandeel van de spelers die in het hele land naar toneelscholen gaan. In die zin is de Noorderlingen daarom niet elitair. Er zijn ook jeugdtheaterscholen. De jeugdtheaterschool van de stad Groningen heeft al circa 200 jonge amateur-spelers. Voor beide plekken biedt de Noorderlingen een goede voorziening. Dhr Kok (PvdA) vraagt of er sprake is van nauwe samenwerking. Mw Okkerse antwoordt dat alle talentvolle leerlingen welkom zijn bij de Noorderlingen en aangeschreven worden voor audities. Vooral met de JTS Groningen wisselt de Noorderlingen mensen – docenten en spelers – uit. Zo geven gevorderde spelers van de Noorderlingen ook wel les aan de JTS Groningen. Er worden ook spelers met veel ambitie van de JTS naar de Noorderlingen verwezen. In die zin is de samenwerking iets intensiever met de JTS Groningen, maar feitelijk zijn spelers van alle jeugdtheaterscholen in het noorden welkom, indien ze de ambitie en het talent bezitten. Dhr Kok (PvdA) vraagt of de provincie geen rol speelt als het gaat om samenwerking. Mw Okkerse antwoordt dat de samenwerking altijd kan worden verbeterd. In die zin zou betrokkenheid van de provincie plezierig zijn. De Noorderlingen krijgt doorgaans meer spelers uit de Stad dan uit de rest van de provincie en uit Drenthe en Friesland. Dhr Abbes (CDA) informeert jeugdtheatergroep Benjamin.
of
de
Noorderlingen
ook
relaties
heeft
met
Mw Okkerse antwoordt dat de productiegroep niet speciaal voor jongeren speelt, maar in principe voor alle leeftijden.
48
Er zijn wel contacten met jeugdtheatergroep Benjamin, maar er worden niet speciaal gezamenlijke projecten ondernomen. Benjamin richt zich meer op het CKV-circuit. Mw Boon- Themmen (VVD) merkt op dat de Noorderlingen schriftelijk heeft aangegeven dat investeringen uit het verleden geen kans krijgen om te groeien en dat er daardoor te weinig tijd is om zaken tot ontwikkeling te brengen. Zij vraagt om een toelichting. Mw Okkerse stelt dat een productiegroep nu in principe een jaar draait. De beschikbare formatie is voor de spelers die aan presentaties en aan de zomertheaterproductie en de productiegroepen meewerken. Soms worden er interessante theatermakers voor een korte periode binnengehaald. De Noorderlingen zou echter meer mogelijkheden willen hebben om met deze theatermakers een langer verband aan te gaan. Daar ontbreken de middelen voor. Iets anders is dat de productiegroep er een jaar zit en dat de wens bestaat om ook dat tijdsbestek uit te bouwen voor de spelers voor wie dat interessant is. De Noorderlingen heeft televisieproducties gemaakt, waar eigenlijk 2 jaar voor nodig zijn. Men is dan gecharmeerd van een bepaald stuk met een bepaalde casting van spelers. Zij stellen dan voor om gezamenlijk een project te doen. Dit wordt dan voor landelijke televisie uitgezonden, wat buitengewoon interessant is voor de spelers. Ze hebben echter het liefst dezelfde spelers, terwijl die het jaar erop vaak al zijn verdwenen. Een langere adem is daarom gewenst, meer in de richting van een alternatieve opleiding om datgene te kunnen voortzetten wat steeds wordt gecreëerd. Mw Boon- Themmen (VVD) oppert dat dit niet alleen een kwestie is van financiën, maar ook van het feit dat de leerlingen doorstromen. Mw Okkerse beaamt dit. Dit betekent dat de Noorderlingen in staat moet zijn om interessante zaken te bieden, om ze eventueel nog een jaar aan het Noorden te binden of om ze tijdens of na hun studie weer naar het Noorden terug te halen. Mw Schreuder* legt uit dat de opmerking ook in de brief is opgenome n om te pleiten voor een meerjarige subsidie. Hiermee kan de organisatie zich ontplooien. De voorzitter constateert dat de Noordelingen een lange gestructureerde basis wenst waarop verder kan worden gebouwd. Mw Okkerse vult aan en stelt dat de Noorderlingen voldoende basis wenst om interessante mensen aan te trekken. De Noorderlingen heeft momenteel ook vierjarige subsidies en hoopt dit zo te houden. 15.45 Gemeente Stadskanaal Dhr Van de Kolk is wethouder van de gemeente Stadskanaal en deelt het gemeentelijke standpunt inzake provinciaal beleid mee. Momenteel werken veel gemeentebestuurders, waaronder cultuurwethouders, samen met de provincie. Aanspreekpunt van de wethouder is de cultuurgedeputeerde. Dit contact verloopt buitengewoon positief. De wethouder ontmoet de gedeputeerde geregeld ten aanzien van 2 ontwikkelingen: de ontwikkelingen binnen het bibliotheekwerk dat wordt afgestemd met de gemeente en de regionale cultuurplannen. Het netwerk waarin gemeenten en provincie samenwerken, verloopt zeer positief. De afgelopen jaren is gezamenlijk een aantal projecten ontwikkeld, bijvoorbeeld atelierroutes, een literatuurroute, STAR & Arts – een project met een brede uitstraling – en momenteel wordt het project Faust voorbereid. De samenwerking biedt de gemeente ook de gelegenheid om een netwerk te realiseren. Samenwerking tussen cultuurwethouders ontstaat op deze wijze als vanzelf. Het is ook het enige trefpunt van cultuurwethouders. Wethouders van onderwijs en zorg ontmoeten elkaar frequent, maar binnen cultuur is de samenwerking van oudsher minder georganiseerd. Elke gemeente knokt voor zichzelf en vindt haar eigen wiel uit. Gemeenten zijn eraan gewend geraakt om te trachten eigen voorzieningen op de been te houden. Daar is op zich niets mis mee, maar de regionale cultuurplannen hebben zich tot dusverre beperkt tot de realisatie van projecten.
49
Zaken op het gebied van amateurkunst en dergelijke worden ontwikkeld, iets wat heel goed verloopt. Bij het project Faust participeren mensen die lid zijn van een toneelvereniging, er is veel belangstelling voor. De uitdaging voor de komende jaren ligt naar inzicht van dhr Van de Kolk in het uitbouwen van de gelegde basis en dat er gewerkt gaat worden aan een regionale infrastructuur waarin gemeenten en provincie in hun beleid elkaar versterken. Deze kansen zijn nog te weinig opgepikt en kunnen verder worden uitgebouwd. Er staat een paar opvallende zaken in het Collegeprogramma. In de eerste plaats wordt aangegeven dat het College samen met bestuurlijke partners en inwoners wil werken aan het beleid. De provincie wenst de houding van regisseur en initiatiefnemer, die op vele vlakken ook ontstaat. De provincie beschouwt cultuur als een essentiële economische vestigingsfactor en een belangrijke uiting van de eigen identiteit. Dit zijn belangrijke uitgangspunten die de komende jaren vorm en inhoud kunnen krijgen. De situatie van de gemeente Stadskanaal in ogenschouw nemende, valt op dat vooral die culturele voorzieningen die een economische functie hebben het op dit moment moeilijk hebben. Een voorbeeld is het theaterwezen. Er is een aantal goede regionale theaters met een brede uitstraling. Deze hebben momenteel geen gemakkelijke tijd. In het kader van Arbo moeten enorme kapitalen worden geïnvesteerd om theaters aan de Arbo-eisen te laten voldoen. Voorzieningen als een automa tische trekkerwand betekenen investeringen die al gauw een miljoen euro bedragen. Tegelijkertijd is de financiële situatie van de gemeenten niet rooskleurig. De laatste jaren stijgen de productiekosten bovendien onevenredig. De gemeente Stadskanaal is in staat om de voorzie ningen redelijk in stand te houden omdat er een economische hoogconjunctuur is geweest. Het theater Geert Teis heeft maar liefst 60.000 bezoekers en heeft de potentie om nog verder door te groeien. De komende jaren zal enerzijds moeten worden geïnvesteerd in de trekkerwand en anderzijds stellen productiegezelschappen steeds meer eisen aan voorzieningen als het theater. De gedeputeerde Gerritsen heeft aangegeven het probleem te erkennen en bereid te zijn mee te denken met de betrokken gemeenten om te bestuderen hoe een bepaalde kwaliteit van programmering kan worden gecontinueerd. Dit is van groot belang omdat het onmiskenbaar zo is dat theaters een economische factor vormen. Het is zelfs een motief voor mensen om zich al dan niet te vestigen in een bepaalde streek. Voor gemeenten als Stadskanaal is het van levensbelang dat voorzieningen – ook na de komende periode – op peil blijven en sterk blijven, wellicht zelfs uitgebouwd kunnen worden. De ambitie van de provincie zou naar inzicht van dhr Van de Kolk moeten liggen in het gezamenlijk met de gemeenten – goed overleg is onontbeerlijk – onderzoeken in hoeverre het niveau van de theaters in de regio’s op peil kan worden gehouden. Een ander punt dat aan de orde is en waarin veel gemeenten veel geld in hebben geïnvesteerd is het muziekonderwijs. Verschillende gemeenten kennen van oudsher de muziekschool als instituut. Opvallend binnen het muziekonderwijs is, dat het in vergelijking tot bijvoorbeeld bibliotheekwerk slechts een fragmentarische en incidentele samenwerking kent. In het verleden zijn pogingen gedaan tot samenwerking, bijvoorbeeld in ondersteunende zin, maar ze is nooit goed van de grond gekomen. De afgelopen periode was de tijd ook niet rijp, iets wat met het verleden heeft te maken en met de wijze waarop mensen in het veld met elkaar omgaan. Dhr Van de Kolk zou het een uitdaging vinden om – wellicht onder regie van de provincie – te bestuderen in hoeverre het muziekonderwijs op niveau kan worden gehouden. Hij wenst niet een beeld te schetsen als ware alles kommer en kwel, maar de berichtgeving over Oost-Groningen geeft aan dat er zorgen bestaan over de muziekinstituten in de regio. Het is een goede ambitie om de culturele infrastructuur per regio te versterken en de kansen en mogelijkheden aan te grijpen. Daarbij is overleg nodig. Binnen het culturele veld is altijd sprake van particulier initiatief. Dit is zeer bemoedigend. Het culturele leven drijft op het particuliere initiatief. Binnen de gemeente Stadskanaal is een positief voorbeeld hiervan de filmliga. In de voorbeelden bij de Cultuurnota wordt geen filmliga vermeld omdat deze wellicht niet is aangesloten bij een provinciaal orgaan. Een paar jaar geleden heeft de gemeente bij het schrijven van de Cultuurnota aangeboden om een filmfestival in Stadskanaal te organiseren. De gemeente wilde dit ook ondersteunen.
50
De filmliga was hier kort en duidelijk over en achtte ondersteuning door de gemeente niet nodig omdat de financiële situatie van de filmliga rooskleurig was. Een ander voorbeeld is de jeugdtheaterschool in Oost-Groningen. Dit is een particulier initiatief. Er was ooit een directeur van een school die besloot dit op te pakken. Op dit moment is het zo dat de jeugdtheaterschool in Oost-Groningen zich zelfstandig en onafhankelijk heeft gepositioneerd, maar wel met een financieel probleem werd geconfronteerd. De jeugdtheaterschool heeft de gemeente gevraagd om een grotere bijdrage. Het Rijk acht zich hier ook verantwoordelijk. De wethouder vraagt de provincie om hier ook meer verantwoordelijkheid in te nemen. Iedereen onderkent dat het een zeer waardevol particulier initiatief is. Het bereik van de jeugdtheaterschool is dat er dagelijks tientallen kinderen meedoen en lid zijn van de theaterschool. Het bereik is aanwezig omdat de jeugdtheaterschool zeer veel scholen voor voortgezet onderwijs bedient. De gemeenten in Oost-Groningen moeten bezuinigen en staan daarom voor een probleem. Wanneer de provincie cultuureducatie belangrijk vindt, dan is het de overweging waard om te onderzoeken of de provincie daar niet een nadrukkelijker rol in kan spelen. Dhr Kok (PvdA) heeft in het betoog van de wethouder een visie gemist op de huidige ontwikkeling rond cultuureducatie. Dhr Van de Kolk acht Kunststation C een voorbeeld waarbij de samenwerking niet op een goede manier van de grond is gekomen, althans waar het de gemeente Stadskanaal betreft. Binnen de gemeente Stadskanaal bestaat een cultureel collectief, iets waar de wethouder verheugd over is. In dit cultureel collectief werken allerlei instellingen samen: de muziekschool, de bibliotheek, het theater, streekhistorisch centrum, stichting Kunstzinnige Vorming, etc. Het collectief heeft zich ten doel gesteld om festivals te organiseren in de gemeente Stadskanaal en daarnaast cultuureducatie van de grond te tillen. Het collectief heeft de afgelopen 2 jaar een cultureel aanbod gerealiseerd naar de basisscholen. Dit is vanuit lokale groepen ontstaan. Op een gegeven moment was het zo dat het culturele collectief en Kunststation C langs elkaar heen werkten. Op dit moment is er overleg gerealiseerd en probeert men de zaak af te stemmen. Dhr Van der Kolk acht het veel interessanter zich af te vragen wat er speelt binnen een gemeente en binnen een regio en te onderzoeken hoe men elkaar van dienst kan zijn en elkaar kan versterken. Bij een aantal problemen in de gemeente zou steun van de provincie welkom zijn. Ten aanzien van culturele educatie had de gemeente Stadskanaal al een infrastructuur, die heel sterk was. De afstemming was vanaf het begin niet zo goed geregeld. Dit zal nu worden gerepareerd. Dhr Abbes (CDA) vraagt of het voornaamste pleidooi van dhr Van de Kolk is dat de provincie onderzoekt hoe cultuureducatie kan worden georganiseerd en hoe gemeenten daarvan kunnen profiteren. Dhr Van de Kolk antwoordt dat het belangrijkste punt is dat de komende jaren meer wordt onderzocht in hoeverre de culturele infrastructuur binnen een bepaalde regio kunnen versterken en hierover overleg wordt gevoerd. Er dient maatwerk te worden geleverd. De wethouder kent het culturele leven in Stadskanaal en weet waar de problemen zich bevinden en waar de kansen liggen en waar de overheid een stap terug kan doen. Daarover zou dhr Van de Kolk overleg willen voeren. 16.00 Biblionet Groningen Dhr Pronk wil zijn verhaal graag beginnen met een citaat van de staatssecretaris mw Van der Laan: ‘In de volle breedte van het sociale leven slaagt alleen de bibliotheek erin een bindende factor te zijn’. Kortom de bibliotheek is een basisvoorziening in de samenleving, maar wel een die in hoog tempo verandert onder invloed van een aantal algemene trends: -
Digitalisering Individualisering (veel sociale verbanden verdwijnen of krijgen een andere vorm) Kritische klanten (waardoor de bibliotheken meer vraaggeoriënteerd moeten werken)
51
-
Meer concurrentie (invullen eigen tijd, maar ook aanbieders)
Bibliotheken zijn hoogwaardige, laagdrempelige toegangspoorten tot kennis en cultuur. Dat gaat dus verder dan de manier waarop wij ons terugvinden in de evaluatie van het cultuurbeleid van de afgelopen vier jaar onder het kopje Letteren en Bibliotheekvoorziening. We staan er prima in en komen er in de waardering ook goed vanaf, maar we willen en kunnen en moeten ook breder. Biblionet is door middel van deelname aan een aantal expertmeetings betrokken bij de aanloop naar de nieuwe cultuurnota. Centraal stond daarbij het thema ‘ontmoeten’. Dat sloot mooi aan bij datgene waar we al lang mee bezig waren. We ontwikkelen ons namelijk steeds meer als een spin in het web voor vooral instellingen op terreinen van cultuur, onderwijs, welzijn en zorg. Dat doen we door specifieke kennis in te brengen, nieuwe concepten te ontwikkelen en ons meer op te stellen als cultureel ondernemer. In Groningen hebben we daarbij een voorsprong op de bibliotheken in de rest van het land, want we kunnen hierbij opereren als een netwerk voor de 25 gemeenten, aangevuld met een serviceorganisatie. Een mooi voorbeeld hiervan kreeg ik gisteren aangereikt door ons hoofd ICT, die gevraagd is om voorzitter te worden van Oost Groningen Digitaal. We opereren niet in concurrentie maar in samenwerking met. Oftewel: ‘Schoenmaker houdt je bij je leest’. En dat doen we vanuit onze eigen kracht. Biblionet is/heeft: -
-
laagdrempelig (kome n in 80% van de Groninger huishoudens) betrouwbaar en onafhankelijk toegankelijk voor iedereen (Dat is nodig want Internet is een jungle en beperken juist, beoordelen op kwaliteit en hebben methodes voor presenteren). Maar we zijn geen moraalridder. Men zou kunnen zeggen dat van informatie kennis maken en daarmee antwoorden geven op vragen mensen hebben. een unieke collectie media, waarmee we ons onderscheiden. een belangrijk intermediair tussen overheid en burger (AiNP) overal aanwezig: 66 vestigingen en 160 bibliobushalteplaatsen een digitaal netwerk (provinciedekkend)
wij het we die
Rol provinciale overheid: -
-
-
Per 1 juli 2000 is, mede dankzij de provincie, Biblionet ontstaan. Zij heeft er daarmee voor gezorgd dat er een sterk netwerk van bibliotheken kon ontstaan. Regisserend (niet alleen van het provinciale geld, maar ook van de Rijksmiddelen die de afgelopen jaren beschikbaar zijn gekomen ten behoeve van de bibliotheekvernieuwing) Binnen het netwerk is het motto: ‘lokaal wat kan, bovenlokaal wat moet’ Provincie subsidieert dus de bovenlokale taken en maakt daarmee het netwerk mogelijk. Het gaat om zaken waarvan het doelmatiger is om deze op een grotere schaal te organiseren. Voorbeelden: datacom infrastructuur, netwerk bibliobussen, P&O en FEZ, specialismen/ kenniscentrum. Biblionet fungeert hierbij als opdrachtnemer.
Speerpunten voor de toekomst: -
Samenwerking en verbreding (voorbeelden @rtogather, Digitaal Erfgoed Groningen in samenwerking met de Groninger Archieven). Sociaal-economische achterstanden in de samenleving voorkomen, informatietweedeling in de maatschappij. Sociale samenhang, leefbaarheid platteland. Natuurlijk partnerschap met het onderwijs verder uitbouwen. Spin in het web voor het plaatselijke culturele leven. Bundeling van voorzieningen in brede scholen, Steunstee’s en Kulturhusconcepten.
52
Het is eigenlijk onmogelijk om in vijf minuten te vertellen waar Biblionet en het netwerk van bibliotheken in onze provincie allemaal voor staan. Dhr Pronk wil de commissieleden bij deze graag uitnodigen voor een werkbezoek, waarin een aantal van de zaken waarmee Biblionet bezig is in de praktijk te tonen. Dit is onlangs ook voor een aantal beleidsmedewerkers van het ministerie van OCW gebeurd, samen met een aantal provinciale beleidsambtenaren en dhr Pronk kan met trots vertellen dat ze hem na afloop verklaarden dat zij vooraf geen idee hadden gehad dat dit zich allemaal afspeelde in het moderne bibliotheekwerk. Aan het eind van zijn betoog deelt dhr Pro nk de Notitiestrategie voor het bibliotheekwerk voor de komende jaren uit zodat alle commissieleden alles in alle rust kunnen nalezen. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt hoe het gesteld is met de vrijwilligers in de branche, die een grote rol spelen. Dhr Pronk stelt dat 700 vrijwilligers in het bestand zitten. Met name in de kleinere gemeenten is het bibliotheekwerk afhankelijk van vrijwilligers. Daar wordt op dit momnet een toekomstnota voor geschreven. Op dit moment zijn een paar problemen aan de orde: het bestand van vrijwilligers kalft af, de gemiddelde leeftijd is hoog en de CAO stelt dat bestaand werk niet vervangen mag worden door vrijwilligers. Zonder vrijwilligers is geen bibliotheekwerk in Groningen mogelijk, dat beseft dhr Pronk zich terdege. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of ook budget aanwezig is om deze vrijwilligers te scholen. Dhr Pronk geeft aan dat dit nauwelijks het geval is. Hij houdt zijn hart vast als op 1 januari 2005 wordt overgegaan op een nieuw bibliotheeksysteem. Dat is acht jaar geleden ook gebeurd en dat had een enorme uitstroom van vrijwilligers tot gevolg, die dat vanwege de leeftijd niet meer wilden meemaken. Dhr Kok (PvdA) is verbaasd dat zo’n ogenschijnlijk goede en sterke organisatie op zoek gaat naar verdere samenwerking. Hij kan zich voorstellen dat Biblionet een beetje bedreigend gaat worden voor andere instellingen. Dhr Pronk stelt dat Biblionet steeds probeert heel duidelijk te maken wat de toegevoegde waarde is, maar dat zij zich vooral niet met de inhoud van de andere organisaties gaat bemoeien. Zij houden zich puur bezig met het ontsluiten van informatie. Dhr Kok gaat ervan uit dat dhr Pronk van de provincie de komende vier jaar eigenlijk niet zoveel meer verwacht. Dhr Pronk stelt de komende vier jaar juist heel veel te verwachten van de provincie, want er ligt een prachtig netwerk die prima nog verder kan worden uitgebouwd. De komende vier jaar moet heel hard gewerkt worden aan de vorming van een nog sterker bibliotheeknetwerk, waarin mensen in zowel een fysieke als een digitale wereld de gewenste bronnen kunnen raadplegen. Dhr Pronk beschouwt dit zelfs bijna als basisrecht. Daarom is opleiding heel belangrijk, want niet alleen het vrijwilligersbestand is verouderd maar ook de gemiddelde leeftijd van de medewerkers is vrij hoog Het afgelopen jaar is al veel geld gestoken in opleiding maar nog niet voldoende en er moet voor gezorgd worden dat het een bedrijf wordt. Dat moet de belangrijkste doelstelling zijn. De voorzitter bedankt dhr Pronk voor de uitnodiging en zij zal de griffie vragen een afspraak te maken voor een bezoek.
53
16.15 De Bond Heemschut, afd. Groningen Mw Vooijs dankt de commissie voor de uitnodiging. De Bond Heemschut maakt zich zorgen over het Belvedèrebeleid. De provincie ontwikkelt allerlei initiatieven, maar een goed initiatief blijft steken of wordt niet sterk genoeg ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is het Belvedèreproject Agrarisch Bouwen, een project met Wierde en Dijk. Daarbij zijn twee schuren ontwikkeld, die ook daadwerkelijk zijn gebouwd. Wierde en Dijk wil graag meer schuren bouwen, maar de provincie geeft niet haar fiat. De Bond Heemschut kent de oorzaak niet, waarschijnlijk betreft het een geldkwestie, maar het zou ook een gebrek aan samenwerking kunnen zijn tussen de afdelingen Ruimtelijke Ordening, Cultuur en Landbouw. Wanneer deze drie departementen meer zouden samenwerken zou het misschien mogelijk zijn om meer initiatieven te ontwikkelen. Voorts valt het mw Vooijs op dat het Belvedèrebeleid geen grote bekendheid geniet. Op het Internet is amper informatie over Belvédère te vinden. Het zou goed zijn wanneer er meer aandacht aan Belvédère in de media zou worden besteed want dit zou het draagvlak bevorderen. Een andere vraag is waar de Groningse cultuurhistorische waardenkaart blijft. In veel provincies zijn dergelijke waardenkaarten ontwikkeld. De cultuurhistorische waardenkaart geeft informatie over de cultuurhistorisch, landschappelijk, archeologisch, monumentaal waardevolle gebieden. Het zou goed zijn wanneer deze waardenkaart in het beleid voor ruimtelijke ordening zou worden meegenomen zodat precies bekend is welke gebieden waardevol zijn en hiermee rekening kan worden gehouden. Weliswaar zijn er in de provincie Groningen monumenten waar rekening mee wordt gehouden en bestaat er een bescherming van het landschap, maar er zijn plekken tussenin – waardevolle linten, dorpskernen - die gevaar lopen. Dit zou aan de hand van de cultuurhistorische waardenkaart beter verlopen. Heemschut krijgt zo nu en dan meldingen uit de provincie. Een schrijnende melding betrof een prachtige boerderij aan de hoofdstraat in Menterwolde (Noordbroek). De boerderij was geen monument, maar was karakteristiek en lag in de bocht van een weg. Heemschut wilde deze boerderij graag instandhouden, de gemeente gaf echter niet thuis, want de boerderij moest worden afgebroken om plaats te maken voor bejaardenwoningen. Op het verzoek van Heemschut om de boerderij om te bouwen tot appartementen voor bejaarden werd geantwoord dat bejaarden niet in staat zijn dergelijke appartementen te betalen. Heemschut was geschokt toen later werd vernomen dat de boerderij was afgebroken en dat er een slagerij voor in de plaats was gekomen. De bejaardenwoningen waren achter de slagerij gebouwd. Zo krijgt men steeds weer de indruk dat het bewaren van waardevolle objecten niet sterk leeft. Voorts mist Heemschut in veel gemeenten een lijst van gemeentelijke monumenten. Een dergelijke lijst zou meer bescherming bieden. Zes gemeenten in Groningen hebben een lijst van gemeentelijke monumenten, maar de overige gemeenten niet. Heemschut heeft enkele gemeenten benaderd, bijvoorbeeld Loppersum en Winschoten, om een dergelijke lijst aan te leggen. Winschoten verklaarde zich hiertoe bereid, in samenwerking met een historische vereniging die daar zeer actief is. Dit lijkt Heemschut een goed samenwerkingsverband. Een historische vereniging is zeer goed op de hoogte van de geschiedenis van panden en de belevingswaarde van panden in een bepaald gebied. De bond Heemschut heeft verder vaak te maken met mensen die verzuchten dat ze geen vakmensen kunnen krijgen voor het herstellen van een monument. Een dorpstimmerman verpest meer dan dat hij repareert. Mw Vooijs is bekend dat de stichting Oude Groninger Kerken iets doet aan opleiding van nieuwe krachten, maar dit is niet genoeg. Er zijn wel gekwalificeerde vakmensen in de provincie, maar deze zijn moeilijk te vinden. Er zou een inventarisatie moeten komen van alle vakmensen in de provincie die bereid zijn te werken aan het herstellen van monumenten en het opleiden van nieuwe krachten. Een geslaagd voorbeeld van een Belvedèreproject is de locomotievenloods in Nieuweschans, die op 2 april 2004 zal worden geopend. Heemschut zal er op 17 april 2004 een concert geven.
54
Het kost Heemschut grote moeite om toestemming te krijgen voor het toelaten van publiek. Hieruit blijkt weer eens hoe moeilijk het is om iets in de provincie te organiseren. Aan de andere kant heeft mw Vooijs begrip voor het feit dat het voor de provincie moeilijk is om iets te bereiken. Het is niet altijd even gemakkelijk om contact te krijgen met de gemeente. De ideeën zijn goed, maar de realisatie is soms moeilijker dan gedacht. Dhr Kok (PvdA) merkt op dat Heemschut in de brief aangeeft dat de provincie beter zou moeten communiceren over beleid. Het beleid zou zichtbaarder moeten zijn voor alle organisaties in het veld. Mw Vooijs bevestigt dit. Zo wordt het beleid beter bekend. Dhr Kok (PvdA) stelt dat de provincie op dit terrein al veel doet. De provincie tracht het veld zoveel mogelijk te benaderen middels de regionale cultuurplannen. Desondanks stelt Heemschut dat de provincie nog te weinig bekendheid geeft aan haar eigen beleid. Mw Vooijs antwoordt dat het bevreemdend is dat het zoeken naar de term ‘Belvédère’ op de website van het Dagblad van het Noorden geen treffers voor Groningen oplevert. Het beleid kan wellicht worden overgebracht door zoveel mogelijk mensen in het veld te benaderen en daarmee aan de slag te gaan zodat het beleid zichtbaarder wordt. De provincie doet dit al voor een deel door contacten met allerlei organisaties. De ambtenaren hebben waarschijnlijk geen contact met historische verenigingen. De historische vereniging Nieuweschans heeft zelfs geen contact met het gemeentebestuur van Nieuweschans, dus valt het te betwijfelen of de vereniging contact met de provincie heeft. Veel zaken bereiken de basis niet. Het contact met monumentenorganisaties, Stichting Oude Groninger Kerken, etc. zou uitgebreid dienen te worden. Dhr Abbes (CDA) vraagt of mw Vooijs onomwonden de Groninger boerderij als een speerpunt vermeld wenst te zien in de nieuwe Cultuurnota, aangezien het bedreigd erfgoed betreft. Mw Vooijs beaamt dit. Zij geeft het voorbeeld van een gezin in Finsterwolde dat met alle spullen naar Canada vertrekt omdat Nederland te veel beperkingen oplegt. Dhr Kok (PvdA) vraagt of een selectievere benadering niet beter is in plaats van alle boerderijen tot speerpunt te maken. Mw Vooijs geeft te kennen slechts een voorbeeld te noemen. Alle boerderijen dienen speerpunt te zijn, niet alleen voor het behoud van de gebouwen, maar ook voor het instandhouden van de boeren. Wanneer de boeren vertrekken, wordt het voortbestaan van de gebouwen bedreigd. 16.30 Galerie Noord Dhr Bram Sleven wenst een pleidooi te houden voor het galeriewezen in het algemeen. Hij is docent, kunstenaar en werkt sinds vier jaar als vrijwilliger voor Galerie Noord. Dhr Bram Sleven heeft ontdekt dat de mensen die aan galerieën zijn verbonden, nauw bij de galerieën zijn betrokken. Het zijn allemaal vrijwilligers. De kunstenaar is vrijwillig en de mensen die op galerieën werken zijn vrijwilligers. Feitelijk gaat het om een cultureel gebeuren binnen de cultuur. De kunstenaar kan op een galerie veel werkervaring opdoen: hij komt uit zijn atelier, gaat werken in een galerie en komt daardoor in aanraking met andere kunstenaars, wat stimuleert. De galerie organiseert twaalf tentoonstellingen per jaar. Dit geldt volgens dhr Bram Sleven voor de meeste galerieën. Dit betekent dat twaalf keer gezamenlijk een tentoonstelling moet worden georganiseerd, wat gepaard gaat met zeer veel werk. De kunst wordt als het ware naar buiten gehaald en gezamenlijk wordt het goede werk geselecteerd. In wezen is men derhalve ook bezig met kwaliteit. Galerie Noord, maar ook andere galerieën, staat open voor experimenten. Het is niet zo dat er een ‘cultuurtje’ is ontstaan van het simpelweg doorsluizen van een product. Het uitgangspunt voor alle galerieën is echter niet het houden van een ‘winkel’.
55
Een galerie wil laten zien dat de galerie verstand heeft van kunst en een galerie wil tevens kunst onder de gewone mensen brengen. In wezen worden artistieke ontwikkelingen ondersteund. De diversiteit van het programma leidt ertoe dat veel in huis wordt gehaald, ook experimenten. De experimenten zorgen ervoor dat er een discussie op gang wordt gebracht tussen de kunstenaar en het publiek. Alle galerieën hebben bestanden – Galerie Noord 600 – die elke keer worden aangeschreven. Feitelijk is het een cultureel evenement. Een galerie is niet een passieve winkel. Galerie Noord heeft bijvoorbeeld contacten met Academie Minerva. De galerie tracht jonge mensen in huis te halen, men bezoekt ateliers. Meestal worden de afspraken een jaar van tevoren met de kunstenaar gemaakt. De galerie volgt de afgestudeerde kunstenaar en tracht op deze wijze stimulerend te werken. Veel kunstenaars zijn niet in staat om de link te leggen tussen werk en commercieel denken, hoewel dit volstrekt niet het uitgangspunt is voor een galerie. Een galerie wil een goede tentoonstelling maken, het commerciële aspect komt op de tweede plaats. Men heeft geld nodig om deze ontwikkeling in gang te houden. Dhr Bram Sleven geeft een voorbeeld van een extreem project. Galerie Noord denkt na over een virtueel Nieuw Babylon. Dit wil zeggen dat er in een virtuele wereld wordt gebouwd, ergens in het Groninger landschap gesitueerd. De galerie start dit project samen met het Groninger Museum, misschien met architecten, samen met vormgevers en kunstenaars. Op een gegeven moment zal een dergelijk project zichtbaar worden gemaakt in galerie Noord en waarschijnlijk ook in het Groninger Museum. Zo kunnen galerieën functioneren binnen het hele culturele gebeuren. De galerieën betreuren het, dat de ASK-regeling is afgeschaft en dat er geen goede regeling voor in de plaats is gekomen. Het kleine beetje geld is namelijk nodig om de zaak ‘aan de praat te houden’. Financieel zitten veel galerieën aan de grond. Vele galerieën worden middels particuliere hulp en sponsoring in stand gehouden. De galerieën zouden het betreuren wanneer bij sluiting al het bestaande wegvloeit en alle expertise verloren gaat. Mw Folkerts (GroenLinks) erkent dat de ASK-regeling is verdwenen, maar stelt dat er een regeling voor in de plaats is gekomen voor kunstenaarscollectieven. Zij beschouwt galerie Noord als een kunstenaarscollectief. De galerie zou derhalve gebruik kunnen maken van deze andere regeling. Dhr Sleven deelt mee dat er nog geen uitslag is binnengekomen. De aanvraag is nog in behandeling. Dhr Kok (PvdA) geeft aan dat de provincie te maken heeft met regionale cultuurplannen. Hij vraagt in hoeverre de galerieën ook bij deze regionale cultuurplannen zijn betrokken. Hebben de regionale cultuurplannen een meerwaarde? Hoe dient de provincie de regionale cultuurplannen ten aanzien van de galerieën in de toekomst vorm te geven? Dhr Sleven begrijpt de vraag, maar geeft te kennen er geen antwoord op te hebben. Galerie Noord opereert op dit moment niet op deze wijze. Dhr Sleven acht het een goed idee om als galerieën bij elkaar te komen en gezamenlijk te bepalen hoe de toekomst het beste kan worden gewaarborgd en om vervolgens met een voorstel te komen. Op dit moment is er van overleg geen sprake. Mw Folkerts (GroenLinks) merkt op dat er bijvoorbeeld in Oost-Groningen galerieën zijn die meewerken bij atelierroutes. 16.45 Kunstencentrum Groningen Dhr Brouwer stelt dat het einde van de huidige cultuurperiode nadert en dit biedt de gelegenheid om terug te blikken en op basis daarvan vooruit te kijken en verstandige besluiten te nemen voor de komende jaren. Daarnaast ligt er een evaluatierapport dat in opdracht van GS is verschenen, waarin de afgelopen cultuurperiode wordt doorgelicht en beschreven. Het Kunstencentrum Groningen wil, als belangrijke subsidiepartner in de afgelopen cultuurperiode, globaal ingaan op de toekomstige beleidsontwikkeling voor amateurkunst, niet omdat er geen visie zou bestaan op de provinciale rol met betrekking tot algemeen cultuurbeleid of op gedetailleerde invulling daarvan en ook niet omdat de al aangekondigde verandering in subsidiëring na 2004 het Kunstencentrum wellicht nu al
56
buitenspel zet, maar vooral vanuit de grote bezorgdheid over de toekomst van het kleurrijke veld van de amateurkunst. Er zijn vele duizenden mensen in de Stad en in de provincie die met inzet van kwaliteiten en middelen en met plezier een bijdrage leveren aan het culturele leefklimaat. In het evaluatierapport wordt geconstateerd dat de doelstellingen voor amateurkunst uit de huidige Cultuurnota niet of nauwelijks zijn gerealiseerd. Naar inzicht van dhr Brouwer is dit een terechte conclusie. Anders gezegd, er heeft ten aanzien van de provinciale amateurkunst geen enkele beleidsontwikkeling plaatsgevonden. Vier jaar lang heeft de tijd in de provincie stilgestaan en in deze periode is er eigenlijk alleen afbraak gerealiseerd onder koepelorganisaties, bijvoorbeeld de stopzetting van de subsidie aan de samenwerkende koororganisaties, in de popcultuur bijvoorbeeld de stopzetting van de subsidie Pop is Prima en ook bij het Kunstencentrum Groningen omdat GS eind 2003 hebben besloten de structurele subsidie voor de ondersteuning van amateurkunsttaken bij deze instelling stop te zetten. Uit het evaluatierapport zou opgemaakt kunnen worden dat de financiële problematiek bij het Kunstencentrum daar een belangrijke factor in is geweest. Volgens dhr Brouwer is dit een onterechte conclusie. De financiële problemen hebben zich, naar aanleiding van de reorganisatie, vooral voorgedaan in het eerste deel van de huidige cultuurperiode. De eindrapportage van de toezichthouder, dhr Van Kats, geeft in het voorjaar van 2003 al duidelijk aan dat het financieel beter gaat met het Kunstencentrum, dat de problemen van de afgelopen jaren onder controle zijn en dat de toekomstverwachtingen hoog kunnen zijn. De jaren erop presenteert het Kunstencentrum Groningen telkenmale sluitende begrotingen en jaarre keningen met positieve resultaten. De wisseling van gedeputeerden tijdens deze cultuurperiode veroorzaakte een herijking van opvattingen en werkzaamheden. Al direct bij zijn aantreden wilde de huidige gedeputeerde het Kunstencentrum Groningen laten te kiezen voor first things first. Hij gaf prioriteit aan de beleidsontwikkeling van cultuureducatie. Wanneer dat gerealiseerd zou zijn, kwam wat de gedeputeerde betreft de amateurkunst aan de beurt. Nu, 2 jaar later, is bekend dat het nieuwe provinciale beleid voor cultuureducatie is gerealiseerd. Het beleid voor amateurkunst wordt doorgeschoven naar de volgende periode. Vier jaar geen beleidsontwikkeling en provinciale visievorming voor amateurkunst laat sporen achter. Het komt de sector niet ten goede en veroorzaakt stuurloosheid en wildgroei. De ingezette uniek provinciale structuur van de regionale cultuurplannen bood en biedt wellicht een geweldig kader om per regio op maat amateurkunst te prikkelen, in te zetten en te verdiepen. Er zijn de afgelopen jaren door vele organisaties daartoe pogingen gedaan. Het zijn incidenten gebleven: ze zijn niet goed gelukt, of ze hebben geen gehoor gekregen. De huidige positie van de verenigingscultuur voor de amateurkunstbeoefening vraagt al jarenlang om visieontwikkeling en beleidsmatige ondersteuning voor de toekomst. Bestaan deze verenigingen over tien jaar eigenlijk nog wel? En wat is hun functie dan? En welke problematiek speelt daarbij voor deze verenigingen een ro l? De aanwezige koepelorganisaties in Groningen hebben volgens dhr Brouwer de afgelopen vier jaar niet de kans gehad om zich daarin op basis van overheidsbeleid te kunnen verdiepen, sommige van deze organisaties zijn gedemotiveerd, een enkele heeft zelfs stopzetting van de subsidie gekregen. Het Kunstencentrum Groningen heeft veel hinder ondervonden van de regelmatige wisseling van ambtenaren die met amateurkunst waren belast, waardoor geen concrete werkwijze kon worden ontwikkeld en waardoor telkenmale opnieuw geïnformeerd en ingewerkt moest worden. In deze periode is uitgesproken dat het Kunstencentrum Groningen zou moeten uitgroeien tot het kennisinstituut voor de provinciale amateurkunst. Eind 2003 deelt het College van GS mee de subsidie te zullen stopzetten voor amateurkunsttaken en verzoekt het centrum per direct te anticiperen op dit besluit, maatregelen te nemen en biedt daarbij aan genoegen te zullen nemen met verminderde prestaties in 2004. Dit is naar inzicht van dhr Brouwer de evaluatie van het provinciale beleid voor amateurkunst 2001-2005 en tevens de reden voor zijn grote bezorgdheid. Een nieuwe cultuurperiode wordt ingegaan op basis van geen beleid, dan wel afbraakbeleid voor amateurkunst in voorgaande jaren.
57
Binnen enkele maanden zal er een paragraaf amateurkunst moeten worden geschreven voor de nieuwe Cultuurnota, waarin een visie moet zijn neergelegd, die resulteert in een soort wederopbouw van dit provinciale deelbeleid. De afgelopen vier jaar is dit niet gelukt. Dhr Brouwer schat daarom in dat het niet in enkele maanden zal lukken want daarvoor is het veel te divers, veel te kleurrijk en speelt er een aantal grote problemen. Het Kunstencentrum Groningen trekt zich terug uit de provincie. Noodgedwongen, conform het besluit van GS, maar me t pijn in het hart. Het is dhr Brouwer tot op vandaag niet duidelijk op grond waarvan het besluit is genomen, op grond van welke inhoudelijke overwegingen of keuzen. Tot op vandaag wacht dhr Brouwer op onderbouwende stukken om bezwaar tegen dit besluit te kunnen maken. Nu ontstaat er ook nog een probleem. Wanneer het Kunstencentrum Groningen een voorziening wordt voor de stad Groningen, wat betekent dit dan voor de 40% van de klanten afkomstig uit de provincie en die wekelijks in de panden in de stad cursussen volgen. Wat betekent dit voor de vele provinciale voorstellingen in het Prinsentheater? Wat betekent dit voor provinciale deelname aan talrijke festivals en workshops op het gebied van de amateurkunst die het Kunstencentrum zal blijven organiseren? In de stad Groningen ontwikkelt het Kunstencentrum momenteel samen met de stedelijke muziekschool plannen voor het Huis voor de Amateurkunst, een huis waar amateur-beoefenaars op alle gebieden van de kunst hun educatie kunnen halen, elkaar kunnen ontmoeten en in werkplaatsen met elkaar nieuwe producten en voorstellingen kunnen realiseren. Het Huis voor de Amateurkunst hoort naar de stellige overtuiging van dhr Brouwer ook bereikbaar te zijn voor provinciale amateurkunstbeoefenaars. Op het besluit van het College van GS zal het Kunstencentrum vandaag of morgen zijn taken op het gebied van provinciale amateurkunst stopzetten, personeel ontslaan en de poorten sluiten voor de amateurkunst in de provincie. Aangezien er geen enkel perspectief bestaat, is er weinig reden om hier veel langer mee te wachten, zeker waar het College het Kunstencentrum de gelegenheid geeft om prestaties in te wisselen voor versnelde flexibiliteit. De emotie onder de huidige medewerkers en verloop is daarin voorspelbaar. Verlies van kwaliteit, deskundigheid en netwerken en relaties is dan onontkoombaar. Na vier jaar geen beleid op dit deelgebied is deze maatregel in de ogen van dhr Brouwer de doodsteek voor de toekomst. Gelet op dit alles dringt dhr Brouwer er bij de commissie op aan om te overwegen de inzet van dit verval in het provinciale amateurkunstveld nu een halt toe te roepen. Hij stelt voor om de zaak serieus aan te pakken, tijd te nemen voor een goede gedachtevorming met alle betrokken partijen, waarvoor net als bij cultuureducatie naar schatting misschien wel twee jaar noodzakelijk kan zijn. Dhr Brouwer stelt de commissie voor om in de nieuwe cultuurperiode een overgangstermijn voor amateurkunst aan te brengen, waarin de aanwezige expertise bij het Kunstencentrum Groningen kan worden ingezet en op deze wijze een opdracht kan worden uitgevoerd om in samenwerking met alle andere amateurkunstorganisaties met hun deskundigheid, hun netwerken en hun apparaten het College te ondersteunen om zo een helder beleid te formuleren en daarbij waar mogelijk afstemming te zoeken met de gemeentelijke ontwikkelingen in de richting van het Huis voor de Amateurkunst in de stad Groningen. Een overgangstermijn van 2 jaar voor de amateurkunst biedt op deze wijze meer garantie voor formulering van gedegen beleid, voor een goede dialoog met het provinciale veld, voor afstemming op het stedelijke beleid en voor behoud van opgebouwde kennis, ervaring en deskundigheid van de huidige professionele medewerkers, zoals een provinciale theateradviseur of een provinciale dansadviseur. Dhr Brouwer geeft aan gaarne bereid te zijn hierover verder van gedachten te wisselen en biedt hiervoor alle in het Kunstencentrum aanwezige deskundigheid en inzet aan. Dhr Hilverts (ChristenUnie) vraagt dhr Brouwer toe te lichten welke pogingen hij heeft ondernomen om het signaal af te geven. Dhr Brouwer antwoordt dat het Kunstencentrum ten aanzien van de popmuziek, de koepelondersteuning en het ontwikkelen van meer consistente regionale cultuurplannen geregeld met ambtenaren om de tafel heeft gezeten en daarbij plannen beraamd. De vele wisselingen van ambtenaren heeft echter tot het frustrerende gegeven geleid dat het Kunstencentrum dit telkens opnieuw ter sprake moest brengen.
58
De laatste periode is vooral besteed aan het goed informeren van het totale ambtenarenbestand in de afdeling cultuur van datgene wat er zich in de provincie voordoet op dit terrein. Er zijn vier à vijf bijeenkomsten geweest waarop dit is besproken. Dit was echter alleen nog maar informeren. Dhr Kok (PvdA) verbaast het dat dhr Brouwer zelf geen verklaring kan geven voor de besluiten die zijn genomen door het College ten aanzien van het Kunstencentrum. In de oude Cultuurnota wordt immers al gerept over een bezinning over de rol van het Kunstencentrum. Het speelt dus al jaren. Dhr Brouwer is de mening toegedaan dat deze bezinning alleen betrekking had op de cultuureducatie. Hem is meermaals verzekerd dat datgene wat in mindering zou worden gebracht op de taken voor cultuureducatie wellicht een groei in de taken in het amateurkunstveld tot gevolg zou hebben. Dhr Abbes (CDA) merkt op dat het lastig is dat er sprake is van twee sporen. Het Kunstencentrum heeft vooral gecommuniceerd met het College. Er is een aantal besluiten genomen op basis van de oude Cultuurnota. De commissie behandelt de voorbereiding van de nieuwe Cultuurnota vanuit de kant van de Staten. Dhr Abbes acht het betoog van dhr Brouwer helder, maar zijns inziens dient eerst de discussie met het College helder gemaakt te worden ten aanzien van de argumenten. De Statenleden dienen hier vervolgens kennis van te nemen, om een en ander tegen elkaar af te kunnen wegen. In de discussie tussen de gedeputeerde en het Kunstencentrum hebben de Staten natuurlijk weinig inzicht. Dhr Brouwer wil met zijn betoog slechts uitdrukking geven aan zijn zorg voor de toekomst en de vrees dat in drie maanden tijd er geen hecht en consistent amateurkunstbeleid in de Cultuurnota te schrijven is. Dhr Zanen (PvhN) memoreert aan het feit dat het Kunstencentrum nog geen bezwaar heeft kunnen maken. Tegen een besluit van GS kan bezwaar worden aangetekend, iets wat dhr Brouwer zelf later ook heeft gedaan. Wellicht is de termijn verstreken, maar er moet wel iets gebeuren. Dhr Brouwer oppert dat de termijn niet is verstreken. Het Kunstencentrum heeft, nadat de gedeputeerde het centrum in december 2003 op de hoogte heeft gebracht, onmiddellijk bezwaar aangetekend, althans verlenging van de bezwaartermijn aangevraagd omdat het Kunstencentrum graag de beschikking wenste te hebben over de onderliggende stukken. Afgesproken is dat pas vanaf het moment dat de onderliggende stukken in het bezit van het Kunstencentrum zijn, de termijn gaat lopen. De stukken zijn nu gearriveerd, maar het betreft hier geen nieuwe stukken, slechts stukken die over cultuureducatie gaan die het Kunstencentrum al geruime tijd in zijn bezit heeft. Het Kunstencentrum gaat bezwaar aantekenen, maar het weet inhoudelijk nog steeds niet goed waartegen bezwaar moet worden aangetekend. Dit is ook niet mogelijk, want er is geen visie op het nieuwe amateurkunstbeleid. Mw Boon-Themmen (VVD) intrigeert het feit dat er vier jaar geleden ook al een gap was, dat er geen beleid kon worden geformuleerd op de amateurkunst. Toen lag er al een probleem. Dhr Brouwer is de mening toegedaan dat het in die tijd zo was dat het beleid van de jaren eraan voorafgaand een gepasseerd beleid is geweest en dat het hoog tijd was voor vernieuwing. Vernieuwend beleid brengt men teweeg door met veel mensen te overleggen en ideevorming te laten plaatsvinden. Dit had in deze cultuurperiode moeten gebeuren. Het is er niet van gekomen en hiervoor worden verklaringen aangedragen. Het moet derhalve in de komende periode gebeuren. Het is nuttig en goed, maar dhr Brouwer vreest voor het effect van het kind met het badwater weggooien dan wel het zeer versneld wat aan beleid formuleren. Dhr Brouwer pleit er niet voor dat het Kunstencentrum ‘in de benen’ moet worden gehouden voor wat betreft de ondersteunende instelling, maar voor samenhang met gemeenten en voor het nemen van tijd voor het formuleren van gedegen beleid.
59
Mw Boon- Themmen (VVD) constateert dat het oude beleid niet meer werkte en dat het nieuwe beleid nooit van de grond is gekomen. Mw Smit (PvdA) vraagt of het Kunstencentrum het zichzelf aanrekent dat het niet duidelijk heeft kunnen maken dat er geen nieuw beleid is. De schuld wordt nu bij de provincie gelegd – en mw Smit beseft dat er fouten zijn gemaakt – maar wellicht had het Kunstencentrum het anders kunnen doen. Dhr Brouwer wenst niet de indruk te wekken dat hij zwarte pieten aan het uitdelen is. Uiteraard heeft het Kunstencentrum daarin ook zijn verantwoordelijkheid te nemen. In de afgelopen vier jaren heeft het Kunstencentrum met betrekking tot de amateurkunst een aantal malen schriftelijk beleid geformuleerd en naar de provincie gestuurd. Daarvan is één à twee keer sprake geweest van het feit dat dit voorgestelde beleid niet strookte met de gedachtegang die ambtenaren op dat moment koesterden, waardoor deze voorstellen nergens toe leidden. Een instelling die voor het veld staat, kijk heeft op het veld en netwerken heeft in het veld moet in staat zijn om een dergelijk beleid te formuleren. Het Kunstencentrum is hiertoe in staat en zal dit ook doen, maar bij voorkeur van dhr Brouwer ook voor de provincie, niet alleen voor de Stad. 17.00 Pauze Mw Folkerts draagt de voorzittershamer over aan dhr Kok. 17.15 Kunststation C Mw Klaassen legt uit dat het Kunststation in september 2003 in Winsum is gestart met een gloednieuw bureau. Intussen is het aantal werknemers gestegen van 3 naar 7 en zal binnenkort naar 8 stijgen. Op dat moment zal de hele provincie bemand/bevrouwd zijn met regioconsulenten om het cultuureducatieve beleid van de provincie vorm te geven. Het Kunststation vindt het verheugend dat de provincie zoveel belang hecht aan cultuureducatie binnen het onderwijs, te beginnen in het primair onderwijs. Het voornemen bestaat om vanaf 1 januari 2005 hierbij ook de onderbouw van het voortgezet onderwijs te betrekken. In april 2003 is door het College van GS het besluit genomen – nadat de Staten de nota heeft behandeld – een nieuw bureau voor cultuureducatie op te richten. Sinds september 2003 is het bureau Kunststation C (Kunststation Cultuur) operatief vanuit de Warfstraat in Winsum. Het feit dat binnen het cultuurbeleid van de provincie kleine kinderen een duidelijke plek krijgen, geeft een basis voor deelname aan het cultuurveld voor de opgroeiende generatie. Onder cultuureducatie wordt verstaan: kunsteducatie met als doel dat leerlingen leren omgaan met kunst; erfgoededucatie, waarbij materieel en immaterieel erfgoed als instrument worden ingezet; media-educatie, die als doel heeft het kundig en kritisch leren omgaan met massamedia. In de komende jaren zal Kunststation C scholen helpen beleid en een meerjarige visie te ontwikkelen voor cultuureducatie in het onderwijsprogramma. Het provinciale beleid is specifieker dan het rijksbeleid, maar het rijksbeleid van OCW zet ook sterk in. Vlak voor de voorjaarsvakantie heeft het ministerie een regeling uitgebracht tot versterking van cultuureducatie in het primair onderwijs; hierin gaat zij een traject van vier jaar in met een enorme subsidie-impuls om scholen te helpen de cultuureducatieve profielen te ontwikkelen. Het ministerie verstrekt van 2004 tot en met 2007 subsidie die gelabeld is als cultuureducatie. De bedoeling is dat in die 4 jaren ook de eigen visie in samenwerking met de eigen culturele omgeving wordt vertaald in een samenhangend geheel van cultuureducatieve activiteiten. Het ministerie stelt dit jaar 4 miljoen euro beschikbaar. Dit betekent een bereik van 10% van alle scholen in Nederland die bereid zijn om dit jaar al het traject in te gaan om een cultuureducatief plan te ontwikkelen. De provincie heeft 2,50 euro per leerling beschikbaar gesteld. Het geld dat oorspronkelijk in het Kunstencentrum zat voor cultuureducatie is niet volledig ondergebracht bij Kunststation C. 100.000 euro wordt speciaal gere serveerd voor de leerlingen. Het Kunststation heeft gevraagd of scholen als basis tenminste 250 euro mochten krijgen omdat kleine scholen anders erg weinig krijgen.
60
Er bestaan namelijk scholen van dertig tot veertig leerlingen in de provincie. Het maximum ligt op 625 euro bij scholen van 250 en meer leerlingen. Het eerste geld heeft Kunststation C gelabeld aan het nieuwe beleid van erfgoededucatie in combinatie met kunsteducatie. Er zijn nu al scholen die dit proberen vorm te geven. Het provinciale beleid is specifieker op het profiel van de school gericht dan het rijksbeleid. Het rijksbeleid formuleert vooral het belang van de culturele netwerken en de culturele instellingen. Gistermiddag was een vertegenwoordiger van OCW aanwezig, dhr J.J. Knol, die cultuur en school in zijn portefeuille heeft. Dhr Knol heeft mw Klaassen de verheugende mededeling gedaan dat Kunststation C waarschijnlijk een pilot wordt voor OCW, vanwege het nieuwe beleid. Mw Klaassen is vandaag op een studiedag geweest met directeuren van culturele instellingen. Het blijkt dat dit nieuwe beleid – dat er een bureau is dat scholen specifiek helpt om het cultuureducatieve programma in de breedte op te zetten – nog heel nieuw is en in de andere provincies nog amper van de grond komt. Het provinciale beleid krijgt derhalve een landelijke betekenis wanneer Kunststation C een pilot wordt. De provincie heeft de intentie uitgesproken het bureau tenminste 10 jaar te geven het beleid te ontwikkelen en vorm te geven. Ook uit het culturele veld en van scholen verneemt het Kunststation C dat juist de langere termijn als positief wordt ervaren. Niet de waan van de dag wordt gevolgd, want vooral de implementatie van cultuureducatie zal meer tijd vragen. Het is de bedoeling dat scholen in die 10 jaar kunnen rekenen op de provinciale bijdrage ter ondersteuning, iets wat uiteraard een goed voorbeeld naar gemeenten toe is. Landelijk wordt het feit dat er tijd wordt gegeven voor dit beleid als zeer positief gezien. Sterk is dat de provincie uitgaat van de periferie van haar gebied, daar niet in alle regio’s de culturele instellingen een sterke positie hebben, terwijl wel andere vormen van cultuur aanwezig zijn: kunstenaars, galerieën, kleine muziekscholen, de jeugdtheaterschool, kleine culturele commis sies, streekmusea, muziekgroepen, studio’s. Dit maakt dat de scholen in de eigen culturele omgeving – de erfgoedomgeving en de netwerken – er een heel eigen profiel aan kunnen geven. Dhr Hemmes (SP) merkt op dat er al cultuureducatie op scholen plaatsvindt. Kunststation C is nieuw in het veld. Dhr Hemmes vraagt of er ook sprake is van ‘opgetrokken wenkbrauwen’ wanneer Kunststation C tracht ergens binnen te komen. Mw Klaassen legt uit dat het beleid is wat de provincie inzet, maar wat ook landelijk bestaat. Het geld gaat niet meer naar de instellingen of de gemeenten, maar rechtstreeks naar de scholen. De instellingen moeten daarom omschakelen van aanbodgericht naar vraaggericht. Daarmee is niet gezegd dat al het aanbod niet vraaggericht is. De zaken die worden aangeboden zijn immers vaak ontstaan uit de vraag uit het veld. Het geeft een andere positie, die instellingen als bedreigend ervaren. Kunststation C merkt dit goed. Dit beleid is gebaseerd op implementatie. Kunststation C wil stimuleren dat er langdurige allianties tussen culturele instellingen en scholen ontstaan, maar ook tussen kleinere initiatieven. Er zijn culturele commissies in sterke gemeenten, waar ook altijd scholen in zitten. Deze commissies maken een soort ‘kunstmenu’; een kalender waar bepaalde elementen in zitten. Dit is echter niet binnen de school: de school gaat naar zaken toe. Soms is er wel een ondersteuning in methoden. Nu is er een vraag – ook van de rijksoverheid – aan scholen om zelf een visie te ontwikkelen en beleid te ontwikkelen op cultuureducatief gebied. Dat is nieuw. Dit is moeilijk voor scholen. De instellingen roepen direct dat de sc holen dit niet kunnen. Kunststation C merkt echter dat, wanneer scholen worden geholpen in het formuleren van de vraag – waarvoor de regioconsulenten nu een werkwijze hebben ontwikkeld –, scholen hiertoe wel in staat zijn. Scholen dienen zich echter bewust te worden van hun plaats en eerst een ‘nulmeting’ verrichten waarbij ze vaststellen wat ze al doen. Vervolgens dienen de scholen hun ambitie te formuleren. Daar tussen zit de vraag. Er is daarom sprake van veel verschuiving in het veld, deels door de inzet van het geld rechtstreeks aan de scholen. De scholen worden opeens spelers op het veld. Voorheen was de school in een commissie in een soort samenwerkingsverband ingebed.
61
Doordat de regioconsulenten op de scholen komen, blijkt dat de scholen het vaak prettig vinden dat het voor hen gebeurt, maar er zijn ook scholen die meer zelfstandigheid wensen. De actieve rol van de scholen acht mw Klaassen geen slechte ontwikkeling. Mw Folkerts (GroenLinks) memoreert aan het feit dat, toen het beleid en de veranderingen van het beleid werd besproken, er zorgen werden geuit over de belasting van de scholen. Het is niet zo dat men in een tabula rasa komt , scholen zijn zeer druk doende met zeer vele zaken. Mw Folkerts vraagt mw Klaassen of het Kunststation merkt dat scholen zwaar worden belast en dat er daardoor weerstand op de scholen is. Het feit dat de scholen geld krijgen wil nog niet zeggen dat de scholen direct in mentaliteit zijn veranderd. In het verleden is een aantal zaken ontwikkeld op basis van vragen van scholen. Mw Folkerts vraagt mw Klaassen of het Kunststation C ook een rol kan spelen in het vinden van een mogelijkheid om de bestaande ervaring, kennis en methodieken te behouden. Mw Klaassen acht het geen slechte start dat slechts 10% van de scholen het beleid van het Ministerie van OCW zou kunnen uitvoeren. Kunststation C begint klein. Er is bij het Kunststation C geen labeling dat het geld alleen wordt toegekend als aan het eind van het jaar beleid bestaat wat vervolgens wordt geïmplementeerd. Kunststation C merkt wel dat het de rol van cultuurcoördinator krijgt toebedeeld – en het Ministerie wenst dat elke school uiteindelijk een dergelijke cultuurcoördinator heeft. Kunststation C moet meehelpen om een en ander vorm te geven. Er zijn scholen – die bij de 10% zullen horen – die van mening zijn dat ze dit kunnen bereiken. Scholen moeten het alleen doen als ze dit willen. Kunststation C gaat volledig uit van de netwerken die a l bestaan. Gemeenten zien ook in dat er binnen de scholen zaken moeten plaatsvinden, hetzij via de netwerken, hetzij op andere wijze. Zaken hebben tijd nodig. Er zijn natuurlijk weerstanden. Het aardige is echter dat Kunststation C een nieuw bureau is, waardoor er sprake is van nieuwe invalshoeken. Een van de doelstellingen binnen het beleid van de provincie was het bereik. Kunststation C merkt dat het bereik in grote gebieden heel slecht was, terwijl het nieuwe bureau de scholen wel gestaag de drempel over krijgen. Dit komt volgens mw Klaassen door het feit dat het Kunststation een nieuw profiel heeft, dat er geen verleden ligt. 17.30 SAMO Groningen Dhr Blok is voorzitter van de SAMO Groningen. SAMO staat voor Samenwerkende Muziekorganisaties in de provincie Groningen. Het is een stichting en een overkoepeling van de KNFM en de NFCM, de 2 bonden die ook werkzaam zijn in de provincie Groningen. In totaal behartigt de SAMO de belangen van circa 120 à 125 muziekkorpsen met aanverwante artikelen. Het bestuur van SAMO bestaat uit vertegenwoordigers van de beide bonden en houdt zich voornamelijk bezig met de opleiding en de vorming van de muzikanten, met name de jeugdige muzikanten. Daarnaast doet de SAMO veel aan scholing en bijscholing van de oudere garde. Het is namelijk een activiteit die tot op hoge leeftijd kan worden beoefend. De traditioneel opgeleide mensen draaien hun partij goed mee. De aanstormende garde heeft vaak een opleiding gehad op de muziekschool. Er zijn in de provincie Groningen een aantal witte vlekken waar geen muziekschool opereert waar de SAMO zelf de opleiding via de muziekkorpsen ter hand nemen. Ook in de examens draait de SAMO mee. Wanneer de besturen van muziekkorpsen de hulp van SAMO nodig hebben, worden er ook hand- en spandiensten verleend. De jaarlijkse bezigheid van het bestuur bestaat hoofdzakelijk uit het samenstellen van het activiteitenprogramma, waarbij de nadruk ligt op de opleiding en het continu op peil houden en mogelijk verbeteren van het niveau van de harmonie, de fanfare en de brass in de provincie. In elke gemeente is wel een aantal muziekkorpsen dat bij de SAMO is aangesloten. Het ‘troetelkindje’ vanuit de opleiding en het meedoen in het provinciale korps is het Provinciaal Jeugdorkest, kortweg PJOG.
62
Dit orkest is opgericht onder auspiciën van SAMO, waarbij jonge muzikanten vanuit de verschillende korpsen in de provincie lid van zijn en omgekeerd een goede wisselwerking hebben op hun plaats in de verschillende muziekkorpsen. De bezetting van dit orkest wijzigt sterk. Het PJOG treedt jaarlijks diverse keren op. Met veel energie en creativiteit heeft het PJOG een cd uitgebracht. Het PJOG doet ook veel aan studies, waar ook de SAMO een rol in heeft bij het organiseren van allerlei activiteiten. Zo zijn er trombonedagen, hoorndagen en trompetdagen waar gemiddeld dertig à veertig mensen op afkomen. Op deze dagen wordt de gehele dag gemusiceerd. Dit heeft een positieve invloed op de korpsen, die niet meer uit de gemeenten weg te denken zijn. De afgelopen jaren heeft de SAMO de positieve insteek van de provincie mogen ervaren. Jaarlijks wordt een subsidie toegekend voor de deelname van de SAMO aan het maatschappelijk en cultureel verkeer. De SAMO is hier buitengewoon gelukkig mee en ervaart dit als waardering van de zijde van het provinciale bestuur. Waar mogelijk steekt de SAMO in op nieuwe ontwikkelingen, maar de SAMO heeft ook oog voor handhaving van een jarenoude traditie, waar men ook bijzonder trots op is. Handhaving is niet altijd gemakkelijk, want het betreft vrijwilligerswerk. Dhr Maat is de secretaris van de SAMO. Mw Deinum-Bakker (D66) vraagt of ondersteuning van de provincie behoeft.
de
SAMO
op
een
bepaald
gebied
nog
Dhr Blok stelt dat alles altijd voor verbetering vatbaar is. De steun die de SAMO tot dusverre van de provincie heeft gekregen geeft blijk van waardering. Door de subsidie wordt de SAMO in staat gesteld om de activiteiten uit te voeren. De SAMO zou deze subsidie graag gehandhaafd willen zien, waarbij indexering naar kostenstijgingen een voorkeur geniet. Uit de evaluatie door de provincie blijkt ook dat het werk van de SAMO goed bij de provincie bekend is. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of de SAMO ook een steunfunctie nodig heeft. In het verleden lag deze functie bij het Kunstencentrum. Dhr Blok antwoordt dat de SAMO inderdaad een aantal jaren heeft getracht om onder de vlag van het Kunstencentrum mee te draaien. Van de zijde van het Kunstencentrum was echter weinig kennis aanwezig omtrent de aard, inhoud en de organisatie van het werk dat SAMO doet. De SAMO kreeg de indruk dat de organisatie bezig was het Kunstencentrum iets te leren in plaats van andersom. In goed overleg met het Kunstencentrum en de provincie is toen een regeling getroffen waarbij de SAMO weer zelfstandig werd. De SAMO is erin geslaagd om – ook in de organisatorische sfeer – de zaken goed op poten te zetten, beter dan het onder het Kunstencentrum heeft gedraaid. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt of het lukt om jonge musici te krijgen. Daarnaast informeert zij of de SAMO erin slaagt om voldoende dirigenten op de been te houden. Tot slot vraagt mw Folkerts hoe de contacten zijn tussen de SAMO en muziekscholen en het conservatorium. Dhr Blok stelt dat in het bestuur een vertegenwoordiger van de muziekscholen zit. Op deze wijze is er een terugkoppeling met de muziekscholen. De samenwerking met de ene muziekschool is beter dan met de andere. De SAMO wenst in de toekomst deze samenwerking te intensiveren en te verbeteren. De samenwerking met het conservatorium komt pas de laatste jaren op gang. Dhr Blok refereert aan de opleiding tot dirigent en assistent-dirigent. De samenwerking verloopt steeds beter en de SAMO stelt dit bijzonder op prijs. De SAMO is begonnen met de opleiding van assistent-dirigenten gezien het tekort aan dirigenten. Het conservatorium heeft deze opleiding van de SAMO overgenomen. Dhr Maat merkt ten aanzien van het werven van jonge muzikanten op dat dit per vereniging verschilt. Over het algemeen doet er nog vrij veel jeugd mee.
63
Bij veel verenigingen, met name op het platteland, is echter het probleem dat de jeugd, wanneer ze de middelbare school heeft doorlopen, het platteland verlaat om elders te gaan studeren. Er zijn wel veel jongeren die zich in de plaats waar ze gaan studeren toch weer bij een korps aansluiten. 17.45 Stedelijke Muziekschool Dhr Smeenk is directeur van de Stedelijke Muziekschool. Deze muziekschool wordt gesubsidieerd door de gemeente en niet door de provincie. Raakvlakken met de provincie zijn wel aanwezig; door contacten met collega- muziekschooldirecteuren en met het Kunststation C. Volgens dhr Smeenk kan met de provinciale beschikbare expertise en financiën kwalitatief en kwantitatief meer worden gerealiseerd dan nu het geval is. Ongevraagd advies maar met een positieve insteek, geeft dhr Smeenk toe. Hoe kunnen provincie en gemeente meer gezamenlijk optrekken om een onbetwiste doelstelling te realiseren, namelijk om zoveel mogelijk inwoners in stad en ommeland met cultuur in aanraking te brengen. Het verhaal van de Stedelijke Muziekschool spitst zich logischerwijze toe op cultuureducatie, maar hij kan zich voorstellen dat parallellen met andere terreinen prima te trekken zijn. Het nieuwe cultuurbeleid van stad en provincie verschilt volgens dhr Smeenk inhoudelijk nauwelijks. Dit is deels het gevolg van de versterking cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs vanuit het Rijk en de eisen die daaraan worden gesteld. In beide gevallen is het doel zoveel mogelijk leerlingen gedurende hun schoolloopbaan op structurele wijze kennis te laten maken met cultuureducatie. Scholen zijn daarbij de eerst verantwoordelijken. Zij kunnen hun eigen schoolprofiel ontwikkelen, men richt zich op vragen en wensen vanuit het onderwijs, op ondersteuning bij het ontwikkelen van een cultuureducatieplan met een doorlopende leerlijn en implementatie daarvan in het schoolplan. Het is dhr Smeenk tijdens zijn werkzaamheden opgevallen dat provincie en stad maar liefst drie verschillende loketten bezitten. De provincie bezit 2 in de vorm van het IVAK en Kunststation C en de gemeente Groningen een loket dat onderdeel uitmaakt van het Kunstencentrum. Wat betreft de werkwijze zijn niet veel verschillen waar te nemen. Het loket zorgt voor het mede opstellen van een cultuureducatieplan en vervult een makelaarsrol tussen scholen en aanbieders, waarbij de eigen culturele omgeving speciale aandacht krijgt. Het principe van het primaat bij scholen kent - voor zover dhr Smeenk weet - zowel landelijk, provinciaal als lokaal een breed draagvlak, zowel bij scholen, aanbieders en bestuur. Bij scholen bestaat wel de angst dat dit extra werk meebrengt en de traditionele aanbieders de angst dat hun vakgebied minder zal worden gevraagd. Iets om serieus nemen, maar volgens hem niet doorslaggevend om van de geplande veranderingen af te zien. In het verleden hebben scholen en aanbieders in de provincie op basis van het toenmalige beleid netwerken gevormd die over het algemeen zeer goed functioneren. In de gemeente is dit identiek. De loketten geven zonder uitzondering aan dat ze nauw willen samenwerken met scholen en aanbieders. Dhr Smeenk zet vraagtekens bij de effectiviteit en efficiëntie bij de inrichting van drie loketten met eenzelfde functie in een kleine regio als Groningen is. Vooral in de hierboven geschetste situatie. De doelgroep vormen de leerlingen in het primaire en het voortgezet onderwijs. Het is van het grootste belang dat daar zoveel mogelijk van het beschikbare geld terechtkomt. Hij is van mening dat de Provinciale Staten kritisch moeten kijken naar de kosten van de overhead. Bestuurlijk worden andere richtingen opgeslagen, maar van de opgebouwde ervaring en deskundigheid binnen deze netwerken wordt tot dusver niet of nauwelijks gebruik gemaakt, ondanks de welwillende intentie. Dat betreurt dhr Smeenk, des te meer omdat de deelnemers voor een groot gedeelte dezelfde blijven. Goede communicatie is essentieel voor continuering van opgebouwde kwaliteit en voor de motivatie van mensen die zich hier al jarenlang voor inzetten. Als gemeente en provincie hun beleid meer afstemmen is inhoudelijk en voor wat betreft de besteding van middelen veel winst te behalen.
64
Dhr Smeenk heeft de indruk dat beide bestuurlijke organen teveel een hek om de eigen tuin hebben gezet, terwijl de meerwaarde voor het oprapen ligt in het bundelen van deskundigheid en financiën. Hij raadt daarom gemeente en provincie aan om optimaal te zorgen voor uitwisseling en afstemming bij totstandkoming van beide cultuurbeleidsplannen, uiteraard met behoud van eigenstandige verantwoordelijkheid. Dhr Abbes (CDA) meldt dat schuin tegenover de Stedelijke Muziekschool in de Martinikerk een schitterend orgel staat. De gehele provincie Groningen is overigens schatrijk aan monumentale orgels - met zeer veel overheidsgelden gesubsidieerd en gerestaureerd – en hij vraagt zich af of dhr Smeenk het als een taak van de provincie ziet dat deze bij muziekscholen een stimulerende rol ging spelen om orgellessen op deze instrumenten te bevorderen. Dhr Smeenk is gecharmeerd van dit idee. De expertise bij alle muziekscholen in de provincie en ook bij de Stedelijke Muziekschool is aanwezig. Orgeldocenten en orgels zijn aanwezig zodat genoeg geoefend kan worden. Mw Folkerts (GroenLinks) geeft aan erg onder de indruk te zijn van het verhaal dat dhr Smeenk net gehouden heeft. De strekking was helder dat gemeente en provincie nauwer met elkaar moeten samenwerken wat betreft kunst- en cultuureducatie. Als dit geprobeerd wordt vorm te geven vanuit een centrum dan is het nogal lastig om alle scholen te bereiken. Met name in de noordoosthoek van de provincie valt waar te nemen dat een centrum dat ingebed is in de samenleving in wezen een veel groter bereik kent dan een centrum wat de hele provincie moet bedienen. Daarom was ze enigszins verbaasd dat dhr Smeenk drie loketten teveel vond. Zij pleit er juist voor om desnoods 6 loketten te openen, als dat het bereik vergroot. Dhr Smeenk stelt dat het IVAK zich al sinds jaar en dag uitstekend van zijn taak kwijt. Daar moet niet teveel aan gesleuteld worden. Centralisatie en decentralisatie zijn nu eenmaal natuurlijke golfbewegingen en daar is moeilijk een balans in te vinden. Hij heeft het gevoel dat, geredeneerd vanuit de Stad, wat betreft kunsteducatie het gebied zo klein is dat werkzaamheden elkaar gaan overlappen. Dit komt ook omdat vanuit de overheid nogal strikt wordt aangegeven wat richting scholen moet gebeuren. Het verhaal dat straks alles weer in elkaar gaat schuiven, lijkt hem logisch toe. Hij bemerkt dat daar winst te behalen is en blijft bezorgd dat verschillende loketten met hetzelfde bezig zijn. Als dit bestuurlijk wordt gecentraliseerd en de consulenten wel hun eigen gebied behouden, dat moet het geld efficiënter besteed kunnen worden. Zo wordt de aanwezige deskundigheid ook meer op elkaar aangesloten. Dhr Smeenk geeft aan gekozen te hebben voor de insteek kunsteducatie, maar bemerkt dat tussen beleidsmedewerkers cultuur van de provincie en de gemeente Groningen veel te weinig samenhang is en men eerder op elkaar wacht. De doelstelling is gezamenlijk met een eigen verantwoordelijkheid, hij spreekt de wens uit dat men elkaar gaat versterken in plaats van elkaars vliegen proberen af te vangen. Mw Deinum-Bakker (D66) heeft dit verhaal van overlappingen vandaag al een paar keer eerder gehoord. Kan dhr Smeenk hier misschien ook een praktisch voorbeeld van geven? Dhr Smeenk geeft aan dat het absoluut niet zijn bedoeling is om zwarte Pieten uit te gaan delen, maar hij weet dat de beleidsmedewerkers cultuur van de gemeente Groningen voor een deel zitten te wachten op wat de provincie van plan is. Hij is van mening dat meer uitwisseling moet plaatsvinden en men niet bang moet zijn om ideeën kwijt te raken. De medewerkers moeten elkaar versterken in plaats van zoveel met de eigen winkel bezig te zijn, de doelgroep is namelijk dezelfde. Ook wat betreft de stad Groningen is hij deze mening toegedaan, deze is voor de gehele provincie een belangrijke culturele omgeving, waarvan vanuit de provincie ook gebruik moet kunnen worden gemaakt. Hier constateert hij tussen bij instanties soms iets dat op tegenwerking begint te lijken.
65
Mw Boon-Themmen (VVD) stelt dat vanmiddag vanuit het bibliotheekwezen werd geopperd dat in de provincie de verschillende bibliotheken allemaal zijn gaan samenwerken, hoe is daar de stand van zaken bij de muziekscholen? Is daar sprake van samenwerking, coördinatie of versterking? Dhr Smeenk geeft aan dat op eigen initiatief al heel erg la ng om de 6 weken een provinciaal directeurenoverleg plaatsvindt. Dit overleg is praktisch en informatief, een soort van kruisbestuiving tussen de verschillende muziekscholen, aldus dhr Smeenk. Formeel hebben de scholen weinig met elkaar te maken, bijna allemaal zijn het gemeentelijke instellingen en ook de Stedelijke Muziekschool krijgt zijn geld van de stad en niet van de provincie. Een opgelegde samenhang is dus niet aanwezig. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of deze samenhang inhoudelijk ook niet aanwezig is. Dhr Smeenk stelt dat inhoudelijk natuurlijk overeenkomsten zijn, maar dat verschillen ook aanwezig zijn. De Stedelijke Muziekschool is bijvoorbeeld nu eenmaal heel wat groter dan de muziekschool in Stadskanaal, al behoeft dit overleg natuurlijk niet in de weg te staan. 18.00 Groverpop/Simplon Dhr Van Lint stelt zich voor als de uitvoerende man achter Stichting Groverpop, tevens werkzaam als PR- medewerker bij jongerencultuurpodium Simplon. Dhr De Vries stelt zich voor als bestuurslid van de Stichting Groverpop. Dhr Van Lint richt zich in eerste instantie op de hoofdzaken en zal daarna nog kort aandacht besteden aan de discussiepunten die op het laatste blad zijn toegevoegd. Groverpop is 2 jaar geleden opgericht omdat geen sprake was van een regionaal popbeleid in de provincie Groningen. Een talentenjacht en een popgids was alles wat tot dan toe aanwezig was, terwijl de behoefte veel groter was. Geschat wordt dat in de provincie 700 bands actief zijn, waarvan slechts 5-10% regelmatig optreedt. Het probleem is vaak dat de bands de bekende plekken niet kunnen vinden en het niet echt duidelijk is waar de bands kunnen spelen. De podia vinden de bands niet en de band de podia niet. Dhr Van Lint moet constateren dat binnen de popscene een groot gebrek aan communicatie bestaat. Daarnaast is het aantal repetitieruimtes in de provincie bijzonder klein en voldoet allang niet meer aan de vraag. Samenvattend stelt hij vast dat de provincie een groot aantal muzikanten met ambitie kent en dat uitsluitend in de stad een goed infrastructuur aanwezig is. Voor de rest wordt de sector gekenmerkt door een gebrek aan cohesie. Groverpop wil voorwaarden scheppen voor een verbeterend popklimaat in Groningen. Het moet voor jongerencentra gemakkelijk zijn om bands te vinden, advies in te winnen over de organisatie van evenementen en zomogelijk financiële ondersteuning te vinden. Voor muzikanten moet een organisatie bestaan die hen kan bijstaan in het vinden van deze optreedplekken, oefenruimtes en op een breed gebied een adviserende rol kan spelen. Muzikanten die wel optreden of een plaat kunnen opnemen komen met een groot aantal zaken in aanraking zoals belastingregels, contracten, Buma-Stemra, nieuwe media, etc. De belangrijkste doelstellingen van Stichting Groverpop in 2004 zijn eenvoudigweg te kenschetsen als vasthouden en uitbreiden. De Stichting is namelijk in 2 jaar uitgegroeid tot een bekende speler in de popsector en wil waken voor het behoud van de factoren die daarvoor cruciaal zijn geweest. Groverpop staat in de scene en niet ernaast of –boven. Alle medewerkers zijn actieve leden van de muziekscene. Het lijkt een natuurwet dat popmuziek in de provincie zich concentreert op Stad; veel werk moet worden verricht op popactiviteiten in de rest van de provincie te bewerkstelligen. Groverpop heeft niet de illusie dat dit doel in een jaar gehaald wordt. Het jaar 2004 zal gebruikt worden om de mogelijkheden en wensen in de provincie te inventariseren en om de communicatie op gang te brengen tussen de verschillende partijen. Welke podia zijn aanwezig, wat zijn de wensen, is budget aanwezig voor de activiteiten in de provincie, zo ja hoeveel en hoe wordt ervoor gezorgd dat het publiek de weg ook weet te vinden naar het podium.
66
Op dit moment leeft het plan om halverwege juni/juli 2004 een congres te organiseren, waar iedereen – muzikant, muziekschool, podia, platenlabels, oefenruimtes, etc. – voor zal worden uitgenodigd. De knelpunten van Groverpop zijn ten eerste dat het een vrijwilligersorganisatie betreft, waar 15 vrijwilligers zich gemiddeld 4 tot 40 uur inzetten voor alle lopende zaken. Deze werkwijze is misschien prima voor de activiteiten die op dit moment worden ontvouwen, maar niet geschikt voor structurele zaken zoals ontwikkeling van popbeleid in de provincie. Een voorwaarde voor werkelijk succesvol popbeleid is de inzet van vaste medewerkers. Ten tweede maakt het bestuur zich zorgen over het beleid van overheden in het algemeen wat betreft de subsidiegelden voor jongeren en popmuziek. Groverpop hoopt te mogen blijven rekenen op subsidiegelden van de provincie Groningen om de gestelde taken ten uitvoer te brengen. Verder hoopt de Stichting op steun van de gemeente om bestaande problemen op te lossen. Dhr Van Lint somt vervolgens kort de bereikte resultaten van de laatste 2 jaar op. De Stichting heeft ervoor zorg gedragen dat 300 bands (1200 muzikanten) weer op konden treden, heeft een Internetcommunity opgezet waar meer dan 150 bezoekers per dag langskomen om informatie in te winnen over popmuziek. Er is structureel weer Gronings poptalent aanwezig op grote popfestivals in de provincie en daaromheen en er is een verzamel-cd verschenen die landelijk heel goed is ontvangen; structureel is er wekelijks weer Groninger popmuziek te beluisteren op de lokale radio in de provincie en meer dan 500 muzikanten zijn ondersteund met zaken als contractafsluitingen en belastingperikelen. De stichting zelf heeft meer dan 150 concerten en festivals geproduceerd in meer dan 2 jaar en met dertig verschillende cultuur- en welzijnsorganisaties een samenwerking opgezet. Wat betreft de discussiepunten stelt dhr Van Lint dat Groverpop een relatief nieuwe speler in de scene is. De weg om de status popkoepel te krijgen sinds 2003 is geen eenvoudige geweest, maar de stichting is hierbij wel een aantal zaken opgevallen. De subsidie werd pas verleend toen de stichting zich als instituut al lang en breed had bewezen. Bij de stichting leeft een beetje het idee dat de provincie in plaats van het steunen van nieuwe initiatieven zich vaak meer concentreert op het instandhouden van de bestaande organisaties. De besteding van de gelden, bestemd voor popbeleid tot 2004, was ondoorzichtig. Met het Kunstencentrum is een paar maal overlegd omdat deze de gelden beheert, maar dat leverde meestal weinig nieuws op. Verder constateert dhr Van Lint dat de provincie wat afstandelijk is in haar beleid en dat de verwerking van een subsidieaanvraag tamelijk veel tijd in beslag neemt. Als het jaarverslag wordt gepresenteerd dan is de belangstelling opeens weer aanwezig. Hij geeft aan dat de hierboven geponeerde punten sterk gechargeerd zijn, maar dat de Stichting daar nu eenmaal wel mee te maken heeft. Het eenvoudige feit dat specialisten bestaan voor het schrijven van subsidieaanvragen geeft al wel aan dat de regulering haar doel enigszins voorbij schiet. Een initiatief als Groverpop zou misschien ook bij de provincie terecht moeten kunnen met vragen als: ‘kan ik subsidie krijgen, wat moet ik daarvoor doen, wat zijn de eisen en wat wordt nu precies van mij verwacht? Bij gebrek aan kennis van zaken aan de kant van de subsidieverstrekker neemt de provincie het initiatief om onduidelijkheden op te lossen. Bij de Stichting bestaat het vermoeden dat bij de uiteindelijke beslissers weinig kijk bestaat op de behoeftes en de mogelijkheden in de popsector, dat geldt niet alleen voor de organisatie, maar misschien wel voor de gehele popsector, inclusief alle muzikanten. De Stichting is ervan overtuigd dat de popsector in Groningen ondersteund moet blijven worden. Wat hiervoor van de Stichting nog verwacht wordt, is enigszins onduidelijk. Dhr Van Lint constateert afsluitend dat de communicatie beter verloopt dan voorheen, maar dat over een eventuele uitbreiding, continuering, afschaffing of inperking de Stichting nog wel in het ongewisse verkeert.
67
Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of de afstandelijkheid van de provincie waar dhr Van Lint over repte ligt besloten in het feit dat de Stichting niet precies weet wat het kortetermijnperspectief is en waar ze aan toe zijn. In hoeverre wil de Stichting graag meer communicatie van de provincie? Dhr De Vries stelt zich in een ideale situatie een provincie voor die optreedt als verstrekker van financiën, maar die niet vervolgens als de subsidies verstrekt worden zich stilhoudt en pas na een jaar komt met het verzoek om een jaarverslag. Hij zag graag dat de financierende provincie interesse toont in datgene wat de Stichting doet, niet in direct uitvoerende zaken maar een interesse toont in het behalen van doelstellingen en wat met het geld gebeurt. Dat geldt in het bijzonder voor Stichting Groverpop omdat deze in het gat is gesprongen van Pop is Prima, wat ook geld ontving maar daar volgens de Stichting veel te weinig mee deed. Mw Boon-Themmen (VVD) vraagt of de Stichting eigenlijk graag een tussentijdse evaluatie wil ontvangen over hoe de stand van zaken verloopt. Gaat de gemeente zich dan niet een beetje met de uitvoering bemoeien? Dhr De Vries beseft dat terdege, maar daar heeft hij geen bezwaar tegen. Hij is van mening dat bij Pop is Prima een dergelijke sturing zinvol was geweest. Dhr Kok (PvdA) vraagt aan dhr De Vries of het er wat mee te maken heeft dat de Stichting, gezien de jeugdige leeftijd van de vrijwilligers, misschien nog wat onzeker is in de zoektocht naar subsidies, e.d. Dhr De Vries geeft aan dat bovenstaande absoluut meespeelt. De stichting is nu officieel popkoepel geworden, dat heeft lang geduurd en daar is veel werk voor verzet. Voor hen is dat een pad geweest, waar op veel kruisingen werd gestuit zonder bewegwijzering. De Stichting wist niet precies waar en bij wie ze moesten zijn. Hij heeft enigszins het idee dat nu het eindpunt is bereikt, ze er weer deels alleen voor staan. De stichting zou het niet bezwaarlijk vinden als de provincie duidelijke interesse zou tonen in datgene wat gebeurt. Mw Deinum-Bakker (D66) suggereert dat dhr De Vries eigenlijk duidt op een gesprekspartner, die zo nu en dan kan worden benaderd zonder dat deze zich met het beleid gaat bemoeien. Dhr De Vries beaamt dit. Mw Deinum-Bakker (D66) was erg gecharmeerd over de opmerkingen van de stichting ten aanzien van de subsidie, want zo eenvoudig zou het ook moeten zijn. Het betreft een vrijwilligersorganisatie en die mag best mag hulp krijgen bij dit soort zaken. Dhr De Vries zou een dergelijk loket van harte toejuichen. Mw Folkerts (GroenLinks) gaat in op de opmerking dat de stichting was gesprongen in het gat dat bleef liggen door Pop is Prima. Kan de stichting aangeven waarom zij wel succes hadden en dat groepen en bands haar wisten te vinden. Dhr Van Lint denkt dat het van grote importantie is geweest dat Groverpop niet in een Kunstencentrum was gehuisvest maar op een poppodium, oftewel een podium waar de muzikanten zelf naar de muziek komen kijken en daar ineens een organisatie aantreffen die zich met hetzelfde bezighoudt. Met een heel korte klap kon een open podium worden neergezet en dat was hard nodig omdat het gebrek aan optreedmogelijkheden heel erg nijpend was. Bij popkoepels in anders provincies is het ook de trend om zich in of naast poppodia te vestigen. Dit is succesvol want zelfs buiten de eigen regio kunnen tegenwoordig bands worden weggezet. Alle vrijwilligers staan in de scene zelf en zijn enorm betrokken. Mw Smit (PvdA) wil graag wat meer weten over de meer dan dertig verschillende welzijnsorganisaties waarmee een samenwerking is bewerkstelligd. Kan de stichting misschien eens vijf verschillende nader noemen? Dan krijgt ze een beter beeld wat voor instellingen bedoeld worden.
68
Dhr van Lint verduidelijkt dat alle festivals zoals Noorderzon, Eurosonic, Noorderslag daaro nder vallen. Met de Muziekschool wordt de samenwerking op dit moment opgezet. Alle poppodia zoals Simplon en Vera vallen hieronder, maar ook het Flauwekult-festival, een aantal clubs waaronder Rancho Relaxo, een samenwerking met Subtunes in Wagenborgen. In Veendam is de Stichting keihard bezig om weer een forum van de grond te tillen, vorige week is het duidelijk geworden dat dit in Danceworld gaat plaatsvinden. Samenwerkingen bestaan voorts met Stichting Knal ’88 (Stadskanaal) en Opblaaspop niet meer in het café organiseren maar in de Kwinne, wat natuurlijk een enorme vooruitgang is. In Winsum worden op dit moment ook de mouwen opgestroopt om samen met De Plu weer projecten van de grond te krijgen. Voorts betreft het kleine organisaties die ondersteuning bij festivals of andere projecten behoeven. De voorzitter spreekt van een hartverwarmend initiatief en wenst ze veel succes voor de toekomst. 18.15 Stichting The Jungle Warriors Dhr Kuiper schetst in het kort wat de Jungle Warriors inhouden. De Stichting krijgt structurele ondersteuning van het Ministerie van OCW en is de enige muziekstichting die naast het NNO wordt ondersteund. Dit is tegelijkertijd de enige overeenkomst tussen het NNO en Stichting Jungle Warriors. Op jaarbasis ontvangt de Stichting 100.000 euro. De omzet op jaarbasis is 300.000 euro. Het beleidsplan is er vooral op gericht om alle vormen van muziek en dans een kans te geven die zich niet bewegen langs bladmuziek of choreografie. De Stichting werkt met breakdancers en streetdancers, buikdanseressen, Indiase danseressen en daarmee wordt een uitgebreid educatief programma geboden dat op alle middelbare scholen van Nederland wordt gebracht. Dit gebeurt ongeveer 50 maal per jaar. De club omvat zowel autochtone als allochtone Groningers die tonen hoe improvisatie tot stand komt en dat zonder een noot op papier toch prachtige muziek gemaakt kan worden. Educatie is een belangrijk onderdeel van de activiteiten, daarnaast organiseert de Stichting veel concerten en tournees door Nederland. Eind april worden de Baltische Staten bezocht voor een tiendaagse tournee. Het beleidsplan dat Jungle Warriors heeft ingediend bij het ministerie van OCW, de gemeente en straks de provincie geeft aan dat men graag doorgaat als tot nu toe, maar dan met een iets grotere productionele ondersteuning, liefst in de vorm van een productiehuis en met meerdere disciplines en partners (uit popmuziek en dans). De vier - beoogde - partners zijn het Ministerie, de gemeente, de provincie en eventueel het Noordelijk Samenwerkingsverband. De Stichting is zo ingericht dat, mocht het Ministerie besluiten geen geld meer te verlenen, geen man overboord is omdat marktconform wordt gewerkt. Zo moet ook de omgang met de provincie zijn. Hij refereert in dit kader aan het gegeven dat de Jungle Warriors fungeerden als cadeau van de provincie aan Delfsail. Dhr Kuiper roemt de prettige samenwerking met gedeputeerde Gerritsen ter plekke om de plannen bij elkaar te brengen. Deze werkwijze bevalt de Jungle Warriors, de provincie informeert naar de behoeften en levert binnen het gestelde budget. De samenwerking met de provincie beschouwt dhr Kuiper niet veel anders als die van een middelbare school of een concertpodium, namelijk gewoon dienstverlenend. Hij is tevreden over de samenwerking met de provincie. Over de gemeente is hij echter minder te spreken, daar verliep alles veel moeilijker en trager. In de toekomst wil de Stichting zo mogelijk graag verder met een productiehuis. Mw Folkerts (GroenLinks) stelt dat het haar niet helemaal duidelijk is of Jungle Warriors nu een vaste kern van mensen heeft waarmee wordt gewerkt of dat voor een opdracht de mensen van overal vandaan moeten worden gehaald. Dhr Kuiper verduidelijkt dat een vaste ploeg van circa 25 mensen als freelancer werkt voor de Stichting. Er zijn vaste krachten aanwezig voor de computers en de PR en een vaste kern breakdancers en streetdancers waarmee wordt gewerkt. Van de breakdancers komt een aantal uit Groningen, maar de meesten uit Amsterdam waar de kwaliteit gewoonweg beter is.
69
In Delfzijl zit het Nike-demonstratieteam dat qua streetdance van uitmuntende kwaliteit is. Verder werkt de Stichting met tien Groninger Afrikanen die al bijna echte Groningers zijn geworden, gezien hoe lang ze hier al wonen. Bij een show met achttien mensen met licht en geluid is altijd wel een aantal dat verhinderd is, dus voor back-up heeft dhr Kuiper natuurlijk ook gezorgd. Zelfs al mocht voldoende geld aanwezig zijn dan nog is het twijfelachtig of hij net als het NNO of veel dansgezelschappen zou kiezen voor vaste krachten. Jungle Warriors geeft de voorkeur aan verfrissing en het werken met jong talent. Als drie jaar met iemand intensief is samengewerkt, is de tijd binnen Jungle Warriors meestal gekomen om met nieuwe krachten te gaan werken. Dhr Kok (PvdA) vraagt of dhr Kuiper zijn opmerking over de nieuwe media kan verduidelijken. Dhr Kuiper stelt dat vroeger in de studio voor een moeilijke knip in de geluidsband al snel iemand werd ingehuurd. Deze mensen verdienden daar hun brood mee. Tegenwoordig kan een portable studio gewoon bij een verzendhuis worden besteld. Verdieping van talent bestaat daardoor bijna helemaal niet meer. Ins en outs van het vak worden helemaal niet meer aangeleerd. Idols is misschien een goed voorbeeld van marketing, maar de mensen die daaraan meewerken, leren eigenlijk helemaal niets van muziek, alleen maar de buitenkant. In de nieuwe media schuilt het gevaar dat mensen heel gemakkelijk iets kunnen produceren. Een drummachine eronder en het klinkt al heel wat. Volgens dhr Kuiper geldt dit bijvoorbeeld voor de hele hiphop en R&B-scene. Met muziek heeft dit niets te maken. Dhr Kok (PvdA) beluistert uit de woorden van dhr Kuiper dat hij dit niet als nieuwe kans beschouwt. Dhr Kuiper beaamt dit volmondig. Het leren van muziek moet uit je hart of buik komen en is een lifetime learning-proces. Dhr Kuiper werkt veel met kinderen op middelbare scholen en daar valt hem op dat talentverdieping vaak niet aan de orde is. Men is veel te snel tevreden. 18.30 Stichting Poëziemarathon Dhr Scheepstra werkt voor de Stichting Poëziemarathon, maar is eigenlijk van plan om een wat ruimer getrokken betoog te houden. Hij wil graag een lans breken voor meer aandacht voor letteren in het algemeen binnen het cultuurbeleid. Hij is van mening dat stad en provincie Gr oningen een relatieve bloeiperiode doormaken wat betreft het literaire klimaat, helaas is daarover bij overheden op provincie- en gemeenteniveau weinig terug te vinden. Ook voor de poëziemarathon is het elk jaar erg moeilijk om zaken rond te krijgen, terwijl het enthousiasme bij de deelnemers heel groot is om mee te doen. Hij is van mening dat deze problemen deels veroorzaakt worden door de relatieve onbekendheid met het literaire veld bij de ambtenaren die de voorbereidingen moeten treffen. In het verlengde daarvan spreekt hij zijn verbazing uit over het feit hoe weinig in cultuurnota’s over letteren gesproken wordt. Over bibliotheken valt hierin vaak nog wel het een en ander terug te vinden, maar daar blijft het dan ook bij. Dhr Abbes (CDA) vraagt of dhr Scheepstra een concreet voorbeeld kan noemen van een letterenproject waar de provincie zich voor zou kunnen c.q. moeten inzetten. Dhr Scheepstra geeft als voorbeeld dat zorg gedragen moet worden voor een podium voor literatoren en dan vooral voor jonge beginnende literatoren in de provincie zodat zij hun talenten verder kunnen ontwikkelen. Zo hebben de jonge schrijvers het afgelopen jaar in het kader van de poëziemarathon de opdracht gekregen aan de slag te gaan met het materiaal van Charles Bukowski. Uit de reacties is gebleken dat dit zeer inspirerend kan werken. Mw Boon- Themmen (VVD) merkt op dat de Groninger letteren in provinciaal verband al worden gepromoot – bijvoorbeeld de Stichting het Grunneger Bouk -, maar dat provinciaal een project als Doe Maar, Dicht Maar ook wordt ondersteund.
70
Dhr Scheepstra antwoordt dat aandacht voor de Groningse taal goed is, maar dat daar wel een zeker gevaar van kliekvorming in schuilt. Hij is van mening dat taal moet worden gebruikt als een expressiemiddel en als literatuur en letteren bevorderd moet worden. Dan moet ook deze invalshoek gekozen worden en taal niet gebruikt worden als een politiek middel, zoals in Friesland soms het geval is. Mw Smit (PvdA) vraagt of de Stichting zich ook bezighoudt met nieuwe vormen van taalexpressie, zoals Poetry Slam. Dhr Scheepstra stelt dat dit nadrukkelijk het geval is. Groningen mag trots zijn dat deze regio aan de wieg van de Nederlandse Poetry Slam heeft gestaan. In de rest van het land is Poetry Slam nu heel populair, maar de mensen die er hier in Groningen toentertijd mee bezig waren zijn zich al weer op nieuwe stappen en vormen aan het bezinnen om de formule verder te ontwikkelen. Dhr Abbes (CDA) vraagt of de Stichting al wel heeft gedacht aan het contact leggen met middelbare scholen, in het kader van CKV en Nederlands worden bijvoorbeeld vaak opstelwedstrijden gehouden. De Stichting zou hier provinciebreed een publicatie van kunnen maken, met eventueel een avond daaraan gekoppeld. Zou dat geen goede impuls zijn? Dhr Scheepstra is van mening dat wedstrijden heel goed kunnen functioneren op het letterengebied. Op persoonlijke titel is dhr Scheepstra ooit betrokken geweest bij een schrijfwedstrijd in het Westerkwartier en dat werkte heel positief. Daar kwam een aantal mensen bovendrijven, die hierdoor met hun werk naar buiten konden komen. Dhr Abbes (CDA) vraagt of de provincie dat zou moeten doen, of dat zoiets vanuit de Stichting georganiseerd zou kunnen worden. Dhr Scheepstra geeft aan dat vandaag over beleid gesproken wordt en dat het in eerste instantie daar moet worden opgenomen. Wie de uiteindelijke vormgeving voor zijn rekening neemt, zal later blijken. In het verleden speelde de schrijversschool van het Kunstencentrum hierin een actieve rol, maar dat staat tegenwoordig helaas op nonactief. Mw Folkerts (GroenLinks) weet te melden dat in het verleden vanuit de hoek van de welzijnsorganisaties ook wel schrijfwedstrijden zijn georganiseerd. Heeft de stichting met dit soort organisaties ook contacten, of staat de Poëziemarathon meer op zichzelf? Dhr Scheepstra geeft aan dat wat betreft de Poëziemarathon contacten bestaan met zo’n twintig organisaties, maar dat zijn voor het merendeel toch wel culturele of literaire organisaties – bijvoorbeeld het Grunneger Bouk, de Schrijverschool, bibliotheken, boekhandels en Doe Maar, Dicht Maar - zijn. Elk jaar wordt door de Poëziemarathon gekeken hoe de poëzie op een laagdrempelige manier geprogrammeerd kan worden. Hij sluit zeker niet uit dat hier in de toekomst andere contacten uit zullen ontspruiten. Mw Folkerts (GroenLinks) geeft aan dat het signaal van dhr Scheepstra helder is en dat bij literatuur en letteren vaak een beeld bestaat van een kunstvorm van de allerindividueelste soort. Zij weet dat heel veel gelezen wordt, maar mw Folkerts heeft nog niet goed voor ogen hoe dit in provinciaal beleid vormgegeven zou moeten worden. Dat de letteren onderbelicht zijn, kan ze echter onderschrijven. Dhr Scheepstra is blij met de woorden van mw Folkerts. Volgens hem slurpen andere kunstvormen heel veel geld op, komen daar automatisch door in de belangstelling te staan en de literatuur moet met een veel meer bescheiden plek genoegen nemen. Hij hoopt dat de boodschap van meer aandacht voor de letteren goed is overgekomen.
71
18.45 Stichting Op Roakeldais Dhr Smidt verduidelijkt dat ‘Op Roakeldais’ het grootste en meest internationale folkloredansfestival in Nederland is. Elk jaar treden vijftien topgroepen uit verschillende continenten op, plus voor– en naprogramma’s om het geheel te completeren. Warffum en omgeving staan dan een hele week op de kop. Het festival vindt dit jaar voor de 39e keer plaats en wordt grotendeels gedragen door vrijwilligers. Dit gaat volgens dhr Smidt van de huisvesting, via accommodatiebeheer tot de organisatie zelf. Vanwege de steeds hogere eisen zijn elk jaar weer meer vrijwilligers nodig. Elk jaar worden 400 dansers en muzikanten uit de gehele wereld gratis ondergebracht in Warffum en omgeving. Zo vindt elk jaar een confrontatie tussen culturen plaats, waarin NoordGroningen leert omgaan met andere culturen en omgekeerd. Hij geeft aan dat de bezoekersaantallen jaarlijks schommelen rond de 12.000, de jaarlijkse kosten circa 120.000 euro bedragen en het werkvermogen ongeveer 20% van dit bedrag bedraagt, dus 24.000 euro. Gezien het grote risico dat is verbonden aan de organisatie is dit volgens dhr Smidt veel te weinig. Dat het festival toch jaarlijks doorgang vindt is te danken aan het feit dat 65.000 euro uit de toegangskaartjes wordt gegenereerd, 35.000 euro uit sponsoring en 20.000 euro uit overige inkomsten, zoals pacht, e.d. De bijdrage van de provincie is niet sec aan het festival, maar aan een scholenproject dat aan het festival is verbonden. Dit betreft circa 2200 euro, gemeten aan wat jaarlijks nodig is, een niet al te groot bedrag. De bedreigingen van het festival zijn legio. De toenemende kostprijs van de groepen, voor kwaliteit moet betaald worden. De toenemende problemen met visa en de daarbij komende kosten, plus de risico’s die het festival moet nemen. Toenemende kosten van de accommodatie zelf, wat te maken heeft met overheidsvoorschriften. Na Enschede en Volendam zijn de voorschriften veel uitgebreider geworden, wat forse investeringen met zich meebrengt. Een andere bedreiging is volgens hem de vergrijzing bij vrijw illigers en een deel van het publiek. De kosten van vertegenwoordiging in internationale organisaties nemen toe, het festival stuit op locatiebeperkingen – bijvoorbeeld parkeren – en de afhankelijkheid van individuen (vrijwilligers) is enorm groot. Gelukkig heeft het festival niet alleen met bedreigingen te maken, maar liggen er ook kansen. Deze worden op dit moment geanalyseerd, beschreven en uitgewerkt. Het doorverhandelen van groepen – de organisatie van een tournee door Europa organiseren – is zo’n kans, anders zijn veel groepen niet meer te betalen. Dat gebeurt op dit moment al veelvuldig. Dit kost veel menskracht en de weg naar een soort professioneel theaterbureau is onvermijdelijk geworden, anders is dit op lange termijn niet meer behapbaar. De formule van folklore moet worden versterkt naar hedendaagse dans, dhr Smidt denkt hier bijvoorbeeld aan tango en salsa. De formule moet voorts worden versterkt naar dans en muziek. De Stichting is in het bezit van duizenden geschenken, groot en klein, die allemaal met lokale folklore te maken hebben. De voorraad zou volgens hem een folkloristisch museum kunnen vullen, dat moet uitgewerkt, beschreven, de betekenissen geduid en geëtaleerd worden, maar dat is wel een kwestie van geld. De koppeling van cultuur en toerisme is ook een aandachtspunt, hij refereert hier aan campertref en aanverwante arrangementen. Een koppeling van cultuur en zaken doen wordt ook onderzocht: zo kan in een bepaald jaar een concentratieland worden gekozen waarbij niet alleen dans en muziek in het voetlicht komt te staan, maar waar ook handelsattachés worden uitgestald en artikelen te koop worden aangeboden. Een businessunit waar mensen elkaar kunnen treffen hoort hier ook bij. Zo probeert het festival de bedreigingen te pareren. Het grote probleem is dat het werkkapitaal niet toereikend is, gezien de risico’s van het organiseren van een dergelijk festival. Dit heeft tot gevolg dat de kredietwaardigheid voor investeringen nihil is, waardoor het geld voor vernieuwing en uitbreiding van activiteiten ontbreekt. Dhr niet aan nog
Smidt krijgt van bezoekers uit andere landen vaak de opmerking dat ze dit festival in een dorp als Warffum hadden verwacht. Qua allure denken ze dan meestal eerder Amsterdam. De Stichting vraagt zich alleen wel af hoe lang dit Wonder van Warffum zal bestaan.
72
De paar honderd vrijwilligers doen hun best, de mensen die huisvesting aanbieden nog niet eens meegerekend. Het stadium van de klompendans is het festival voorbij, al bestaan er gelukkig nog wel groepen die deze folklore ook bedrijven. Dit is niet meer het kenmerk van Warffum, maar het is een treffen van allerlei soorten dans en cultuuruitingen geworden. Hij pleit voor een prominente plek van ‘Op Roakeldais’ in het provinciale cultuurbeleid en hij roept de commissieleden op hierover mee te denken om deze formule uit te bouwen en te versterken. Bij het 40-jarig bestaan is de formule ook wel toe aan vernieuwing, vindt dhr Smidt. Hij spreekt de wens dat de sterke punten die buitenlanders dit festival toedichten, ook op deze hoorzitting zijn overgekomen en men wat trotser gaat worden op activiteiten die in de provincie plaatsvinden. Hij heeft een beetje het gevoel dat iedereen denkt van: ‘Och ‘Op Roakeldais’, dat zal komend jaar ook wel weer lukken en doorgang vinden’. Dhr Abbes (CDA) complimenteert allereerst dhr Smidt met het feit dat ze in Warffum er ieder jaar weer in slagen zo’n groot evenement op te zetten. Hij leest dat de provinciale subsidie altijd zo’n 2000 euro heeft bedragen, een hele prestatie met een begroting van meer dan 100.000 euro. Wat betreft de nieuwe cultuurnota proeft dhr Abbes aan de ene kant tevredenheid over de afgelopen periode, maar hij beluistert ook nieuwe voorstellen. Is het de bedoeling van dhr Smidt om op dezelfde voet door te gaan in de Cultuurnota en dat de provincie de voorstellen van dhr Smidt afwacht of zijn er voorstellen die al in de Cultuurnota kunnen worden opgenomen? Dhr Smidt pleit voor het uitbenen van de bestaande formule, deze moet aan de ene kant worden gemoderniseerd – andere vormen van dans – en aan de andere kant moet cultuur worden gekoppeld aan andere items, zoals toerisme en zakendoen. Op die manier kunnen nieuwe mogelijkheden tot inkomsten worden gegenereerd en daarop moet worden geïnvesteerd. Anders loopt men het risico dat door de vergrijzing en de sleetsheid van de formule het bezoekersaantal over enige tijd gaat afnemen en dat de vrijwilligers gaan verdwijnen. Hij noemt nogmaals de koppelingen cultuur en toerisme – rondrijden met de camper - en cultuur en zakendoen met de concentratielanden. Reizen worden georganiseerd naar de meest verre oorden, ondernemers gaan daarheen en dat kost vermogens. Dhr Smidt is van mening dat dit prima kan worden omgedraaid en dat zakenlieden uit een land waar wij interesse in hebben – dus de zakenmensen interesse in hebben – hierheen komen. Zo kunnen cultuur en economische relevante zaken gecombineerd worden en kan hier heel goedkoop met vertegenwoordigers van dat land contacten worden aangegaan. Dhr Hemmes (SP) vindt het logisch dat na 39 jaar bij ‘Op Roakeldais’ vernieuwing moet optreden. Dhr Smidt geeft aan dat op dit moment nog voldoende vrijwilligers aanwezig zijn, maar dat dit in de toekomst moeilijk gaat worden. Dhr Hemmes vraagt zich af of de zakelijke kant die ‘Op Roakeldais’ op wil, niet gaat botsen met de beoogde uitbouw van het vrijwilligersbestand. Hij refereert aan amateursportclubs waar ineens alles groter en duurder moest, waarop de vrijwilligers de clubs en masse de rug toekeerden Dhr Smidt is van mening dat dit niet het geval behoeft te zijn. ‘Op Roakeldais’ heeft een trouwe kern aan vrijwilligers en in zulke grote getallen wordt ook niet gedacht. Als gedacht wordt aan een combinatie van cultuur en zakendoen en cultuur en toerisme, dan wordt alleen maar gedacht aan een betere dekking voor het festival. Men kan aan een bedrijf vragen om sponsoring op zich te nemen, maar het is ook mogelijk om faciliteiten aan te bieden tijdens het festival en te zeggen van dat daarvoor betaald moet worden. Dan komt het geld op een andere manier binnen. Mw Smit (PvdA) heeft begrepen dat elk jaar een hele reeks dansgezelschappen deze richting op komen. Bestaan er ook contacten met regionale dansgezelschappen om de kennis uit te wisselen? Dhr Smidt geeft aan dat op het Hogeland drie dansgezelschappen zijn. Vroeger traden ze alledrie elk jaar op en werd het klompendansgehalte wel erg groot.
73
Met veel pijn en moeite is dit gereduceerd tot één lokale groep per jaar, waarbij ze elkaar jaarlijks afwisselen. Contacten zijn talrijk met buitenlandse groepen en daardoor hebben de groepen van het Hogeland ook de gelegenheid om af en toe in het buitenland op te treden. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of het geen optie zou zijn om meer middelen te verwerven door het podium in die week eens een keer te verplaatsen naar de stad Groningen. Dhr Smidt stelt dat het verplaatsen van het festival naar de stad Groningen de doodsteek voor het festival zou zijn omdat het geworteld en afhankelijk is van de mensen in de nabije omgeving. Deze gaan voor de stad geen werk verzetten. Het is overigens in die week wel zo dat diverse groepen op andere locaties optreden dan in Warffum zelf. Soms op verzoek van sponsoren treden ze op in bejaardenhuizen en verzorgingstehuizen, in de Marne en in Winsum en de stad Groningen behoort ook tot de mogelijkheden, dat is wel overwogen. Zeker in een tijd dat het festival speelt en een landenfeest in Groningen plaatsvindt. Dan is het festival natuurlijk bereid om een groep uit het desbetreffende land ook in de stad te laten optreden, zo wordt ‘Op Roake ldais’ bij de stadjers ook veel beter bekend. Daarover wordt nu veel nagedacht, hoe bezoekers uit de stad meer geënthousiasmeerd kunnen worden voor het festival. Dhr Kok (PvdA) heeft begrepen dat het festival wil professionaliseren en dhr Smidt heeft allerlei bedreigingen de revue laten passeren. Deze bedreigingen kwamen dhr Kok bekend voor, niet vanuit de provincie maar uit Odoorn in Drenthe. Bestaat daar ook een samenwerking mee, want daar vindt een gelijksoortig festival plaats. Dhr Smidt stelt dat dhr Kok zich bij professionalisering nu ook niet al te veel moet voorstellen. Hij doelt alleen op het doorverhandelen van groepen, dat moet professioneel plaatsvinden. Met Odoorn bestaat een zekere vorm van samenwerking. De persoon die de groepen regelt voor Warffum zit ook in de landelijke organisatie, kent alle festivals, waaronder ook Odoorn. Mensen van Odoorn komen bij ‘Op Roakeldais’ kijken en omgekeerd en als het qua timing past dan kunnen ook groepen daarnaar toe worden verhandeld. Samenwerking is prima, maar men moet niet in elkaars vaarwater gaan zitten. Met andere festivals in Nederland bestaat deze samenwerking ook. 19.00 De Magie van het Boek Dhr Lameris, stelt, aansluitend bij de discussie met Anton Scheepstra van De Stichting Poëziemarathon over de plaats van de literatuur en het boek in het cultuurbeleid van de provincie Groningen, dat zijn organisatie met het College van GS goede ervaringen heeft opgedaan en hij spreekt de hoop uit dat PS voor nog iets betere ervaringen zal kunnen zorgen. Zijn betoog luidt als volgt. Literatuur is geen vanzelfsprekende zaak van de overheid. Het is een commerciële zaak, waarin uitgevers en boekhandelaren een rol spelen. Uiteraard is het bibliotheekwezen wel een zaak is van de overheid. Dat voor het boek toch ook overheidssteun nodig is, is voldoende bekend. Dat is landelijk het geval en dat geldt ook voor een aantal gemeenten in de provincie Groningen. Literatuur – en dit betreft meer dan slechts het geschreven woord, want het gaat ook om de artistieke kant van het boek, het beeld en de vormgeving – is voor de ontwikkeling van kunst en cultuur van wezenlijke betekenis. Hiervoor vraagt dhr Lameris de aandacht van de commissie. Hij noemt een paar voorbeelden waar zijn organisatie mee bezig is. Als eerste noemt hij de discussie over de wedstrijd. In 2002, toen voor de eerste keer de boekenmanifestatie De Magie van het Boek werd georganiseerd, werd een zeer succesvolle wedstrijd “Maak je eigen Boek” gehouden met ruim 200 deelnemers en een hoge kwaliteit van inzendingen, waarbij zowel de inhoud als de vormgeving werden beoordeeld. Er is een nieuwe subsidie aangevraagd bij de provincie Groningen voor het seizoen 2004-2005.
74
Zo’n wedstrijd is een perfect middel om amateurs en professionals – en eigenlijk is het onderscheid daartussen helemaal niet zo duidelijk – met elkaar in contact te kunnen brengen met betrekking tot alle relevante aspecten. Daarbij is groei mogelijk van provinciaal naar landelijk niveau. Er bestaan ook landelijke contacten, o.a. met de Stichting Schrijven en ook met uitgevers en in 2002 is het winnende boek ook inderdaad uitgegeven. Het tweede wat De Magie van het Boek heeft bewerkstelligd, zijn de Boekenroutes. Dit betreft een concept dat incidenteel verder zal worden ontwikkeld. Er wordt gewerkt aan een hommage rond de vorig jaar overleden dichter C.O. Jellema. Vervolgens is het streven om in 2005, naast de wedstrijd “Maak je eigen Boek”, een groot boekenfeest in de stad Groningen te organiseren. De vraag is of de boekenhandelaren dit moeten betalen of dat dit ook gesubsidieerd moet worden. De mening van de stichting 'Groningen Zoals het Gedrukt Staat' is dat die activiteiten mede gesubsidieerd moeten worden omdat het literaire klimaat en de behoefte van mensen om weer enthousiast te raken door boeken door de overheid gestimuleerd zou moeten worden. Boeken hebben in de provincie Groningen altijd een enorme betekenis gehad. Dat heeft te maken met het karakter van de provincie zelf, waar de rijkdom van de vroegere herenboeren veel intelligentsia heeft gestimuleerd en met het feit dat in de stad Groningen een Rijksuniversiteit en de Hanze Hogeschool zijn gevestigd, die beiden voor het culturele en literaire klimaat ook zeer belangrijk zijn. Dhr Lameris verzoekt PS dit initiatief te ondersteunen. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt wat de betekenis en de waarde is van het grote boekenfeest in de stad. Hoe zou dat vormgegeven moeten worden opdat de belangstelling voor boeken en lezen wordt gestimuleerd? Dhr Lameris antwoordt dat de eerste keer dat het georganiseerd werd, veel ruimte is gegeven aan het tonen van boeken. Toen is een antiquarenbeurs georganiseerd en in het nieuwe concept zal meer de schoonheid van boeken worden getoond met medewerking van bibliofiele uitgeverijen en bijzondere boekendrukkers. In de Stad zal worden samengewerkt met de Groningen City Club om de boekhandelaren en de middenstand erbij te betrekken en om op die manier een breed programma te maken waarbij ruimte aanwezig is voor de talenten die er in Groningen zijn. Groningen heeft veel gerenommeerde talenten, maar ook jong, aanstormend talent. Voorts zullen belangrijke thema’s aan de orde worden gesteld. In 2005 zal specifiek aan het thema ‘vrij in letter en geest’ in de boekenweek aandacht worden geschonken, waarbij relaties gelegd kunnen worden met 60 jaar bevrijding en met Werkman waarbij ook de vormgeving centraal zal staan. Hierdoor zullen nieuwe mensen, ook door de feestelijkheden, worden aangetrokken om naar Groningen te komen om kennis te maken met Groningse talenten en de liefde voor het boek. Boekenlezers lijken duffe mensen, maar zijn het niet, want zij vinden het ook heel leuk om erover te praten en van gedachten te wisselen en te luisteren naar verhalen van schrijvers. Een paar jaar geleden zijn Geert Mak en Frank Westerman met groot succes op bezoek geweest. Sommige literatoren vertellen zulke mooie verhalen over het boek dat die eigenlijk elk jaar meer dan welkom zijn. Daarmee vergroten zij de liefde voor het boek, ook onder jongeren. Aan de wedstrijd ‘Maak je eigen Boek’ deden heel veel jongeren mee. Juist door de combinatie met het beeld en beeldtaal worden zij aangetrokken. Er worden veel illustratoren, striptekenaars en kinderboekentekenaars verwacht die zeer mooie tekeningen maken en die daarmee de kans krijgen om zich te etaleren. Mw Folkerts (GroenLinks) vraagt hoe deelnemers voor zo’n wedstrijd worden geworven. Dhr Lameris antwoordt dat dit ongekend gemakkelijk is gegaan. Potentiële deelnemers surfen op het Internet en komen uit bij de website van de Magie van het Boek. Er zijn zelfs deelnemers uit België gekomen.
75
Voor het nieuwe project zal de Stichting Schrijven in Amsterdam, die eigen boeken en tijdschriften uitgeeft, – onder voorbehoud van een positief besluit van GS ten aanzien van het subsidie verzoek – worden bezocht om te bezien of samenwerking mogelijk is. Ook worden contacten gelegd met o.a. het onderwijs. Verwacht wordt dat als de organisatie hiermee het komende seizoen aan de gang gaat, er minstens een paar honderd deelnemers zullen gaan participeren. Voorts is er een goede jury met de CdK als voorzitter. 19.15 Noordelijke Stichting voor Koorzang en Koorscholing Dhr Slavenburg wijst op de talloze documentatie over en van het NSKK en zal zich hier en nu beperken tot de eigen visie op het cultuurbeleid. Van groot belang bij het cultuurbeleid is een balans tussen 2 aspecten van cultuur, te weten de actieve kant, dat wil zeggen het ervoor zorgen dat mensen vanuit hun creativiteit zelf kunst beoefenen en het receptieve aspect: het genieten van kunst die anderen geproduceerd hebben. Het actief stimuleren dat mensen aan kunst en cultuur deelnemen, begint bij het jongerenonderwijs. Van groot belang is dat met jongeren wordt begonnen en hen te activeren om met hun eigen creativiteit om te gaan. De ervaring is dat als dit gebeurt met goede amateurs en professionals, jongeren tot de ontdekking komen dat zij in feite al kunst beoefenen en dat zij met enige simpele hulpmiddelen daar nog veel leukere dingen mee kunnen doen. Van de aanpak vanuit het onderwijs zal blijken welke jongeren sterk gemotiveerd zijn om zelf kunst te gaan produceren en waar het talent zit. Op deze cultuureducatieve kant moet worden aangesloten met training en scholing waarbij ook weer amateurs en professionals een belangrijke rol kunnen vervullen. Uiteindelijk zal dat ertoe leiden dat een aantal jongeren zal kiezen voor een carrière als professio neel kunstenaar, waaronder wordt verstaan iemand die veel talent heeft met een daarop aansluitende opleiding en die uit zijn professionele activiteiten inkomen verwerft. Bij het receptieve aspect worden 2 factoren onderscheiden. Enerzijds is cultuur geen geïsoleerde activiteit in de samenleving, maar sluit cultuur meestal aan bij ontmoetingsmomenten van mensen. Het gaat uiteindelijk om de totaalervaring, de totale beleving. De uitdaging is dat als mensen elkaar ontmoeten – of dit nu op het voetbalveld is of bij de opening van de Sneekweek – aan die ontmoeting cultuuraspecten of culturele elementen gekoppeld kunnen worden. Het tweede aspect is het zelf creëren van interessante ontmoetingsmomenten. Mensen zijn in beweging te brengen wanneer zij het idee hebben dat zij naar iets bijzonders gaan. Dit kunnen bijzondere programmeringen zijn, culturele cross-overs, bijzondere locaties, etc. De kerntaak van de provincie is om instellingen faciliteren die bezig zijn met cultuur. Uiteraard op financiële wijze, maar het gaat ook om andere zaken die minder voor de hand liggen. Belangrijk is – en gevonden wordt dat de provincie Groningen daarin niet uitblinkt –: -
-
dat er een integrale samenhangende visie bestaat op cultuur, mede in relatie tot andere aspecten van de samenleving, zoals economie, onderwijs en recreatie; dat er veel geïnvesteerd wordt in cultuureducatie in het basis- en voortgezet onderwijs en dat aanwezig talent niet alleen gescout wordt, maar dat ook ontwikkelingsmogelijkheden voor hen aanwezig zijn of worden geschapen; dat er een betere distributie in Groningen tot stand wordt gebracht van het kunstenaanbod. Het NSKK meent dat de concentratie op de stad Groningen te hoog is;
76
-
dat partijen bij elkaar worden gebracht en dit laatste zowel op het niveau van politiek, recreatie en bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is belangrijk omdat, als een goede infrastructuur op cultureel gebied ontbreekt, dit ontbreken effecten heeft op de aantrekkelijkheid van de werkgelegenheid. Het NSKK vindt dat de overheid daaraan te weinig aandacht besteedt. Van groot belang is dat zij de ondersteunende en producerende kunstinstellingen bij elkaar brengt om tot gezamenlijke projecten te komen, maar ook om tot uitwisseling te komen. Een aantal maanden geleden was er in Assen een bijeenkomst van alle instellingen die rijkssubsidie wilden aanvragen en diverse instellingen hebben elkaar leren kennen en ideeën zijn ontstaan om samen projecten te gaan ondernemen. Het NSKK meent dat dit soort ontmoetingsmomenten gefaciliteerd moeten worden door een overheid.
Een ander belangrijke functie die vervuld zou moeten worden is een kunstenkalender of een uitkrant. Voorts: advisering en ondersteuning op het gebied van PR en marketing. Nu zijn alle instellingen daar op hun eigen manier mee bezig en dat gebeurt vaak niet geheel professioneel en het kost veel tijd en inspanning. Ook is advisering op het gebied van het aanvragen van subsidie van belang, want dit is vaak een volstrekt ondoorzichtig gebeuren met diverse overheden, fondsen met eigen eisen en termijnen, etc. Ook daarin zou de overheid een advies- of loketfunctie kunnen vervullen. Tenslotte is het NSKK van mening, althans voor zover zij dat kan beoordelen, dat de provincie te veel producties inzake de podiumkunsten subsidieert en te weinig aandacht heeft voor de inspanningen die bepaalde instellingen, waaronder het NSKK, zich getroosten op het integrale vlak van cultuur en cultuurontwikkeling en zij vraagt zich dan ook af of het GAC (Groninger Adviescommissie Cultuur) van de gemeente en de provincie, de geëigende commissie is om instellingen te beoordelen die een veel bredere functie hebben dan slechts de productie van kunst. Mw Smit (PvdA) vraagt dhr Slavenburg wie of welke commissie wel geschikt zou zijn om advies uit te brengen. Dhr Slavenburg antwoordt dit niet goed te kunnen beoordelen. Hij heeft de indruk dat de provincie en de gedeputeerden vanuit een integrale visie te weinig informatie hebben over wat de belangrijke ont wikkelingen in de provincie zijn en welke daarbij de belangrijke instellingen zijn. Hij meent dat teveel wordt overgelaten aan het GAC, waarvan het advies feitelijk een bijna bindend advies is. Dat lijkt het NSKK onjuist, want de overheid heeft daarin zelf een oordelende taak. Op landelijk niveau bijvoorbeeld neemt de Staatssecretaris van Cultuur de vrijheid om het advies van de Raad voor Cultuur op een aantal punten zelf te beoordelen, vooral op een aantal bedrijfsmatige aspecten. Zij gaat dus niet uit van slechts het advies van de Raad voor Cultuur. Dhr Kok (PvdA) vraagt hoe het toch mogelijk is dat er geen kunstenkalender of uitgaanskrant is. Dhr Slavenburg antwoordt dat hij zich dit ook afvraagt. Hij wijst erop dat het in Amsterdam veel inspanning heeft gekost om daar tot de Uitkrant te komen. Dat kon pas toen het commercieel aantrekkelijk werd. Er zijn wel veel initiatieven geweest, maar in Groningen is zo’n krant nooit goed van de grond gekomen. De instellingen lopen daar op twee manieren tegen aan. Soms wordt er op drie verschillende plaatsen op hetzelfde moment ongeveer hetzelfde aanbod geboden. Het publiek zou ook graag een keuze willen maken. Nu is men afhankelijk van toevallige flyers of posters. Dhr Kok (PvdA) zou het betreuren dat de overheid daartoe het initiatief zou moeten nemen en dat dit niet vanuit de markt wordt opgepakt.
77
Dhr Slavenburg is het daarmee eens en daarom heeft hij naar voren gebracht dat hij meent dat de overheid een nauwere relatie met het bedrijfsleven zou moeten onderhouden en dat het bedrijfsleven daartoe gestimuleerd zou moeten worden. Misschien is dat voor het Dagblad van het Noorden interessant of voor een andere instelling? Mw Deinum-Bakker (D66) denkt dat dit voor het Dagblad een schone taak zou kunnen zijn. Zo heeft de Leeuwarder Courant elk week een gratis bijlage met alle informatie over wat er plaatsvindt. Mw Boon- Themmen (VVD) meent dat het in deze tijd van digitalisering ook een website zou kunnen zijn met culturele evenementen die ruim van tevoren is ingevuld zodat mensen kunnen plannen waar zij eventueel naar toe gaan. Dhr Slavenburg bevestigt dat en stelt dat van kleine instellingen niet verwacht kan worden dat deze vier jaar vooruit gaan programmeren, maar vele kleine instellingen kunnen wel bijvoorbeeld één jaar van tevoren aangeven wat zij gaan doen. Hier liggen best mogelijkheden, waardoor doublures in het culturele aanbod vermeden kunnen worden. Dhr Zanen (PvhN) refereert aan het pleidooi voor een door de provincie te creëren loketfunctie die instellingen behulpzaam zou kunnen zijn bij de PR, het aanvragen van subsidies, etc. Op het gebied van de sport functioneert het Huis voor de Sport die dat aan sportverenigingen aanbiedt. Hij vraagt of dhr Slavenburg een soortgelijke functie voor het culturele veld bedoelt. Dhr Slavenburg bevestigt dat. Zo’n functie zou zijn instelling zeer behulpzaam kunnen zijn en hij verwacht, daar het nu ook geld kost, dat daar best een prijs voor betaald kan worden. 19.30 Theater Benjamin Dhr Van Vree, sinds 1 februari jl. directeur van het jeugdtheater Benjamin, concentreert zich in zijn betoog, onder verwijzing naar zijn ingezonden bijdrage met als titel ‘Over kwaliteit en bereikbaarheid’ op de genoemde begrippen om de dagelijkse praktijk te koppelen aan de daarin vervatte cultuurhistorische en filosofische benadering. Daarbij gaat het om de vraag hoe het streven naar kwaliteit in de kunst zich zou moeten verhouden tot de bereikbaarheid van de kunst voor de toeschouwer en het publiek. Op het gevaar af dat deze thematiek gesneden koek is voor de commissie, is deze aanpak gevolgd omdat Benjamin zelf met deze 2 begrippen intensief bezig is. Als theatergroep die zich ten doel stelt om theater te spelen voor jongeren in het onderwijs, moet rekening gehouden worden met de toegankelijkheid van de voorstellingen en is de theatergroep niet geheel vrij in de keuze van de onderwerpen. Tegelijkertijd heeft de groep artistieke ambities en wil zich ontwikkelen. Soms kunnen deze 2 zaken botsen. Voor wat voor de theatergroep in het klein geldt, geldt voor de commissie in het groot. Overigens is gesneden koek, mits opgediend met boter en suiker, lekker. Wie zegt dat kunst de allerindividueelste expressie is van de allerindividueelste emotie, houdt feitelijk een pleidooi voor de stelling dat iedereen kunstenaar is en daar blijft het dan bij. De overheid kan zich dan uit de kunsten terugtrekken, want wie kan dan beoordelen of een uiting van een kunstenaar als kunst voldoet. Echter, wie zegt dat kunst een product is dat zich in de markt moet bewijzen, zegt daarmee dat het publiek bepaalt welke kunst levensvatbaar is. Ook zo’n houding maakt de overheid feitelijk overbodig. Blijkbaar zit het dus anders.
78
Kunstbeleid van een overheid is een ingesleten correctie op de markt. Het is volstrekt duidelijk dat geen enkele kunstuiting volledig betaald wordt door de consument, althans vrijwel geen enkele. De overheid legt er geld bij en maakt daarmee kunst levensvatbaar. Aangezien de overheid tegelijkertijd geen inhoudelijk oordeel over de kunsten wil geven, is bereikbaarheid een belangrijk instrument geworden. Dat is een toetsingsinstrument bij de beoordeling of kunst voor overheidsgeld in aanmerking mag komen, want een theatergroep die voor het bereiken van een publiek van 25 personen 25.000 euro vraagt, kan rekenen op hoon, maar niet op geld. Toch is dit ook weer niet het enige dat telt. De kunsten hebben immers ook het vermogen om het publiek te verrassen, op het verkeerde been te zetten, om nieuwe invalshoeken te laten zien en om te duiden en te bekritiseren. De kwaliteit van de kunsten is ook gelegen in de waarde die het heeft als vernieuwer en criticaster van het bestaande. Kunstbeleid is daarmee ook het honoreren van artistieke kwaliteit. Het pleidooi dat Theater Benjamin voor het kunstbeleid in de komende periode houdt, is gericht op het streven te zoeken naar een evenwicht tussen kwaliteit en bereikbaarheid. Aan de kunstenaars en de kunstinstellingen kan worden gevraagd hoe zij met die spagaat omgaan. Zoals eerder betoogd is het opleggen van een vraaggericht subsidiebeleid net zo slecht als het opleggen van een aanbodgericht subsidiebeleid. Maar dit zal wel gesneden koek zijn. De voorzitter brengt naar voren dat zij subsidie als ingesleten correctie op de markt een mooie aanduiding vindt. Dhr Van Vree licht toe dat dit historisch zo is ontstaan. Het begon met vorsten die Rembrandt opdrachten gaven om te schilderen en feitelijk was het ook toen de overheid die ervoor zorgde dat schilders hun werk konden verrichten. Dat is in essentie niet veranderd. Wij zijn niet gewend dat voor kunst marktconform betaald wordt, terwijl dit wel zo is als het gaat om TV’s en auto’s. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of naar de mening van dhr Van Vree de provincie lenig genoeg is om de spagaat tussen bereikbaarheid en kwaliteit te maken. Dhr Van Vree meent dat er bij de diverse overheden sprake is van een golfbeweging. In een bepaald tijdsbestek bestaat er een grote behoefte aan toetsbare criteria rond bereikbaarheid. Zo kwam de voormalige staatssecretaris Van der Ploeg met bepaalde percentages die een instelling zelf zou moeten kunnen verdienen middels kaartverkoop, waarbij met betrekking tot de publiekssamenstelling ook bepaalde percentages voor bepaalde categorieën (jongeren, allochtonen, etc.) werden gesteld. In een ander tijdsgewricht, bijvoorbeeld in de jaren ’70, bestond veel meer aandacht voor vernieuwing en artistieke kwaliteit. Bij de provincie Groningen bestaat de laatste tijd een sterke neiging om vraaggericht te willen gaan werken. Dat betekent dat macht wordt weggehaald bij instellingen die voordien besloten voor bijvoorbeeld scholen wat goede voorstellingen en activiteiten zijn. Als teveel in die richting wordt doorgeschoten, kan het zijn dat het verrassende in de kunst niet of minder aan bod komt. Op de een of andere manier zal daar een evenwicht in moeten worden gevonden. Dhr Van Vree benadrukt dat hij niet beweert dat alleen de subsidieverlener die lenigheid zou moeten hebben, maar dat vooral aan kunstinstellingen gevraagd moet worden hoe deze daarmee omgaan en welke de eigen ambities in de zin van bereikbaarheid en kwaliteit zijn en hoe men die aan elkaar wil koppelen. Dan kan het overigens best voorkomen dat iemand met een goed verhaal wel voor 25 mensen iets maakt dat honoreerbaar is vanwege de hoge kwaliteit. Dhr Kok (PvdA) vraagt hoever Benjamin daarmee is.
79
Dhr Van Vree antwoordt dat dit voor Benjamin een permanente vraagstelling is. Feitelijk heeft Benjamin 2 doelgroepen, namelijk de jongeren waarvoor in het onderwijs wordt gespeeld en getracht wordt hen theater te laten ervaren. Echter, de feitelijke doelgroep zijn de inkopers; de directies of docenten kunstzinnige vorming van scholen die het gevoel moeten hebben dat datgene wat door Benjamin gebracht wordt, een bijdrage levert in het educatieve proces of op het gebied van de kunstzinnige vorming of mentaliteitsverandering, etc. Dit zijn de 2 groepen waarmee Benjamin te maken heeft. Tegelijkertijd heeft Benjamin zelf de behoefte om een aantal thema’s die in de actualiteit spelen, aan de orde te stellen. Nu is dat geweld op school, intimidatie en dat thema wordt gekoppeld aan de wijze waarop de media daarop inspelen. Dit is een soort onderzoek dat, los van de jongeren en de scholen, ook als artistiek proces gezien kan worden. Dan geldt de vraag hoe de theaterma kers, die onderdeel zijn van dezelfde wereld, zelf naar zo’n fenomeen kijken en wat daarvan wordt gevonden. Dit interne artistieke proces leidt bij Benjamin tot een eerste blauwdruk van wat verteld gaat worden, maar vervolgens worden stap voor stap de te gebruiken vormen voor die voorstelling toegespitst op de begrijpbaarheid van de jongeren. Dat betekent dat het artistieke proces vorm krijgt, rekening houdend met de setting van de uiteindelijke voorstelling. Dat is een bijna dagelijkse worsteling en daarover wordt intern stevig gediscussieerd. Dhr Kok (PvdA) vraagt hoe de geboden mogelijkheid van een criterium concreter gemaakt zou kunnen worden. Dhr Van Vree antwoordt dat bij de beoordeling van de aanvraag van subsidies tussen subsidiegever en subsidievrager gecommuniceerd kan worden over een aantal concrete vragen, zoals: -
Wie wil je met het product bereiken? Hoe wil je dat doen? Wat betekent dit voor jouw product?
Hij stelt dat de jongen die in Amsterdam briefjes door de brievenbussen duwde met de tekst dat de geadresseerden illegalen aan kunnen geven en die vervolgens bij NOVA antwoordt op de vraag waarom dat kunst is: “Dat is kunst omdat ik kunstenaar ben” veel te ver weg staat van de realiteit. Het is gewoon niet zo dat iets kunst is omdat een kunstenaar het maakt. Dat is veel te gemakkelijk. Dhr Kok (PvdA) merkt op dat bereikbaarheid nog in getallen is uit te drukken, maar, als het gaat om kwaliteit, wordt het toch lastig om dit helder te verwoorden. Dhr Van Vree denkt dat het op projectniveau – op het niveau van de voorstelling – heel goed is aan te geven welk onderzoek wordt nagestreefd. Als het gaat over het totale beleid is dat heel moeilijk te doen, behalve dat aangegeven kan worden met welke vakvaardigheden men wil werken. Eén der aspecten van kwaliteit, waardoor ook niet iedereen kunstenaar is, is dat vakmatigheid en kennis is vereist. Dat is overigens wel redelijk te controleren. Dhr Zanen (PvhN) vraagt of bij Benjamin professionals of amateurs werken. Dhr Van Vree antwoordt dat alle betrokkenen professioneel zijn. De voorzitter vraagt of Benjamin haar voorstellingen op kwaliteit laat toetsen. Bijvoorbeeld door collega’s. Dhr Van Vree antwoordt bevestigend, ook al komt dat niet zo vaak voor daar de voorstellingen niet op openbare plekken worden gegeven.
80
De voorzitter stelt dat dit daarom juist van belang is daar scholieren meestal andere standaarden aanleggen. Dhr Van Vree antwoordt dat in dit kader een beleidswijziging wordt doorgevoerd, in die zin dat de organisatie slanker gaat worden als het gaat om de vaste staf op zakelijke en artistiek terrein en wel juist omdat Benjamin zich wil laten beïnvloeden door andere regisseurs, andere schrijvers en door andere mensen die in het vak hun sporen hebben verdiend. Benjamin is nu nog iets teveel een vast gezelschap, terwijl van belang is dat het gezelschap zich bij elke productie opnieuw laat verrassen door anderen. Dit is ook een manier om het eigen kwaliteitsniveau verder te ontwikkelen en te toetsen. Uiteraard komen er ook collega’s kijken die ons vertellen wat zij ervan vinden, maar meestal zijn zij erg aardig. 19.45 Stichting Groningen Orgelland Dhr Pol is vice-voorzitter van de Stichting Groningen Orgelland (SGO). Zijn betoog luidt als volgt: De orgels in Groningen zijn wereldberoemd en -geroemd, maar dit inzicht ontbreekt in het Provinciehuis. In de cultuurnota 2001 staan welgeteld niet meer dan drie regels vermeld over orgels. Groningen wordt wel de orgeltuin van Europa genoemd en daartoe is alle reden. Er is een geweldige dichtheid van historische orgels. Niet alleen in Groningen, maar ook in het gebied over de grens in Duitsland dat met Groningen één cultuurgebied vormt. Beroemde orgelbouwers hebben hier hun sporen nagelaten. Namen als Schnitger en Hinsz komen regelmatig terug in allerlei agenda’s. Een groot aantal orgels is ver over de landsgrens bekend en wereldwijd uniek te noemen. Dit is zonder overdrijven waar en de Stichting is momenteel bezig om met Duitse partners een voorstel te maken voor de werelderfgoedlijst van de UNESCO voor een deel van het bestand. Dat is een lange weg met ingewikkelde formularia via Parijs en Brussel. Het zal zeker niet zo zijn dat dit de komende jaren werkelijkheid wordt, maar de inzet die door velen wordt ondersteund, is duidelijk. Dit culturele erfgoed bevindt zich in Groningen. Het zijn geen statische objecten, maar je kunt ze bespelen en horen en ervan genieten. In die zin zijn dit ook levende monumenten. De Stichting bestaat dit jaar 35 jaar en is de koepelorganisatie van de orgelbelangen in Groningen. De Stichting werkt samen met een goed en hecht ontwikkeld netwerk van ongeveer 30 plaatselijke orgelcommissies en tevens met landelijke en andere provinciale en ook buitenlandse organisaties om de orgelbelangen nationaal en internationaal goed neer te zetten. De Stichting wordt gesteund door ruim 1100 donateurs waaronder veel donateurs van buiten de pro vincie en zelfs van buiten de landsgrens, waarmee het bijzondere karakter van dit bestand is aangegeven. Voor de activiteiten van de Stichting worden gelden ontvangen van verschillende fondsen, sponsoren en overheden, inclusief de provincie. Daar is de Stichting erg blij mee. Het bedrag van de provincie is al meer dan 2 cultuurplanperiodes gelijk gebleven en bedraagt rond de 11.000 euro per jaar op een begroting van ongeveer 50.000 euro. In de cultuurnota 2001 worden, zoals gezegd, slechts drie regels aan orgels gewijd en ergens tussen slingertuin, sluizen en molens staat nog één keer terloops het woord ‘orgel’. Dhr Pol acht dit getuigen van weinig inzicht in de omgang met dit juist voor Groningen zo bijzondere culturele erfgoed. Dit is kritiek op het bestaande beleid ten aanzien van de orgels. De Stichting krijgt inderdaad subsidie voor haar activiteiten, maar het bedrag is eigenlijk te laag in het licht van de cultuur die hier in de provincie aanwezig is. Het doet geen recht aan de Stichting want er worden vele activiteiten ondernomen met uitsluitend vrijwilligers en de grenzen van wat de Stichting wil, zijn door ontoereikende financiële mogelijkheden bereikt. Wil de Stichting haar activiteiten voortzetten, dan dient zij keuzen te maken en dat betekent dat de samenhang van een aantal taken zoek raakt. Misschien is de Stichting dan niet meer goed in staat om Groningen als Orgelland goed op de kaart te kunnen blijven zetten.
81
De laatste jaren zijn vele restauraties succesvol uitgevoerd met gemeenschapsgeld. De muzikale infrastructuur is goed ontwikkeld. Er bestaat een wijdvertakt netwerk van plaatselijke orgelcommissies. Allen doen hun best om zich zo goed mogelijke te presenteren. De Stichting realiseert zich overigens erg goed dat de groep orgelliefhebbers relatief gering is in omvang en die ook nog op termijn in aantal terug zal lopen. Dat zou kunnen zijn vanwege het afnemende kerkbezoek. Voor het voortbestaan van de orgelcultuur is het van wezenlijk belang dat die groep wordt uitgebreid. Daartoe dienen de hekken wijd opengezet te worden en de Stichting Groningen Orgelland is daarvan een groot voorstander. Zij wil graag samenwerken met die organisaties die binnen hun eigen discipline ook betrokken zijn bij hetzelfde erfgoed. Dit zijn de Stichting Oude Groninger Kerken, de Groninger Borgenstichting, Het Groninger Landschap en het Huis van de Groninger Cultuur – dat nog een onduidelijk karakter draagt – maar ook de VVV-nieuwe stijl. Er is veel moeite gedaan om daar een voet binnen de deur te krijgen en dat bleek mogelijk, totdat het NNBT in elkaar klapte en de VVV-structuur niet of nauwelijks meer bestond. In feite moet opnieuw worden begonnen om de Stichting in de markt te zetten. Dat kost veel energie. De Stichting zou het toejuichen wanneer de verschillende belangenverenigingen met eigen doelgroepen en met eigen krachten, de krachten zouden bundelen. In het beleidsplan van de Stichting wordt uitdrukkelijk verklaard dat zij die weg op wil gaan. Dhr Pol hoopt dat de commissie dit signaal oppakt en de Stichting de (financiële) ruimte geeft om door te kunnen gaan met het werk. Dhr Pol verklaart dit naar voren te hebben gebracht in de verwachting dat in het nieuwe beleid meer aandacht aan orgels wordt besteed dan was vervat in de drie regels in de oude nota. Mw Boon-Themmen (VVD) informeert naar de wijze waarop het budget van de Stichting ad 50.000 euro wordt besteedt. Betreft dit restauraties? Dhr Pol antwoordt dat aan restauraties slechts een zeer gering bedrag wordt besteed. Het is onmogelijk om vanuit de begroting van de Stichting restauraties te betalen. Het gaat dan om kleine donaties die als prikkel gelden voor anderen om een soort kwaliteitskeurmerk te vestigen op een groot orgel, in de zin dat deskundigen daaraan kwalificaties toekennen, waardoor anderen het spoor volgen. Het betreft dan stimuleringsbijdragen van ongeveer drie- tot zesduizend euro. De rest gaat uit aan de orgelagenda die elk jaar wordt verspreid waarin alle orgelconcerten in de provincie Groningen worden vermeld. Deze agenda wordt onder andere neergelegd bij VVV’s, etc. Voorts worden diverse uitgaven verspreid in boek- en/of CD-vorm. Ook worden speciale arrangementen georganiseerd die ook zijn bestemd voor kinderen om die tot het orgel te bewegen. Mw Boon- Themmen (VVD) suggereert dat een soort fietstocht, zoals afgelopen jaar is georganiseerd rond de jazz, ook een leuk idee zou zijn op orgelgebied. Dhr Pol licht toe dat het werk van de Stichting een ontwikkeling heeft doorgemaakt van beschrijving van de orgels in documenten naar cultuurhistorische, cultuureducatieve en cultuurtoeristische activiteiten, waarnaar zeker onder de vijftigplussers een grote vraag bestaat die teruggrijpt naar de waarde van een historisch kerkgebouw en het daarin aanwezige orgel. Dit is een groeimarkt. De Stichting probeert activiteiten te ontwikkelen binnen haar beperkte mogelijkheden en daar heeft zij vakmensen op toeristisch gebied van VVV’s voor nodig. Dhr Kok (PvdA) vraagt of de Stichting ervaring heeft met de regionale cultuurplannen. Is de Stichting gevraagd om daarin te participeren? Dhr Pol antwoordt dat deze plannen zijn bekeken en ook is een avond bezocht, maar het probleem is dat geen ingang in deze plannen is gevonden voor de Stichting.
82
De Stichting is daarvoor ook niet gevraagd. De Stichting ziet hier wel kansen omdat het aantal orgelconcerten groot is. Een optie is dat minder concerten van grotere kwaliteit worden gegeven en daarmee is de Stichting bezig. Dhr Zanen (PvhN) refereert aan het karakter van vrijwilligersorganisatie van de Stichting en, zoals aangegeven, het bereiken van grenzen daarvan. Wat verwacht de Stichting van de provincie op dat vlak? Dhr Pol antwoordt dat de Stichting de wens heeft geuit om te professionaliseren. Er zijn zeven vrijwilligers werkzaam en er zijn 1100 donateurs. De Stichting werd verwezen naar de Stichting Oude Groninger Kerken waar kennis en mogelijkheden aanwezig waren voor ondersteuning. Echter, vanwege het andere terrein waarop deze stichting bezig was, is dat niet echt goed van de grond gekomen. Verder dient kennis op het gebied van cultuurtoerisme en cultuureducatie kennis van andere organisaties binnengehaald te worden. Dhr Zanen (PvhN) vraagt of de aanvraag aan de UNESCO samen met de provincie is geschied. Dhr Pol antwoordt ontkennend. Het idee is ontstaan in Duitsland en toen is besloten om met de betreffende organisaties te gaan samenwerken. Het is een moeilijke weg, maar het geeft de status aan waarnaar wordt gestreefd. Dhr Zanen (PvhN) vraagt zich af, gezien het feit dat dit van geweldige betekenis is, of de provincie daarbij een rol kan spelen. Dhr Pol antwoordt dat hij deze initiatieven naar voren heeft gebracht om te illustreren welke kwaliteit in de provincie aanwezig is. Tegelijkertijd wordt gerealiseerd dat de procedure rond deze aanvraag zeer veel tijd kost. De Stichting is hiermee bezig en wenst die status te verwerven. Dhr Zanen (PvhN) meent dat de Stichting hiermee een prachtig punt heeft dat echt te maken heeft met de Groninger cultuur. De voorzitter vraagt of samengewerkt wordt met de Stichting Hinszorgel in Leens die de orgeldag in mei organiseert waar ongelofelijk veel mensen op af komen. Dhr Pol bevestigt dat. Vorig jaar werd er hier zelfs aandacht aan besteed in het NOSjournaal, hetgeen zeer veel reacties heeft losgemaakt in het land. Bij landelijke organisaties waarmee contacten worden onderhouden, geldt die orgeldag zelfs als een voorbeeld voor het land. De Stichting Hinszorgel is één der leden van de koepel, die de Stichting Groningen Orgelland is voor al dit soort organisaties in de provincie en waarmee wordt samengewerkt. Mw Smit (PvdA) vraagt dhr Pol of ook cross-overs worden gezocht met andere soorten van muziek. Dhr Pol bevestigt dat dit een heikel punt is voor de echte orgelfreaks, want die passen daarvoor. Echter, het klimaat daarvoor verandert heel sterk. Het bezoekersaantal loopt terug in verband met de vergrijzing, de ontkerkelijking en dat soort factoren en nu ontstaat er een nieuwe markt, waarvoor in samenwerking met anderen een nieuw en breder product gemaakt kan worden. De jazzfietstocht is daar ook een voorbeeld van. De Stichting wil dat ook nadrukkelijk en zoekt naar mogelijkheden om dit samen met anderen op te pakken. Dhr Abbes (CDA) merkt op dat dhr Pol een goed verhaal heeft gehouden.
83
Hij vraagt zich af hoe het mogelijk is dat de provincie Groningen een kwalitatief hoogstaand cultuurbezit heeft dat voor miljoenen met gemeenschapsgeld is gerestaureerd. Met Arp Schnitger heeft Groningen waarschijnlijk de enige internationaal erkende kunstenaar gehad die zich hier rond 1700 heeft gemanifesteerd. Hoe kan het dat er op de muziekscholen niet meer leerlingen zijn die orgelles hebben? Dit is een echt aandachtspunt. Dhr Pol is het daarmee geheel eens en de Stichting probeert ook die educatieve kant te stimuleren binnen de eigen mogelijkheden. Het Noord Nederlands Conservatorium heeft hierin ook een rol. Er ligt een geweldig instrumentarium waarop studenten kunnen oefenen. De voorzitter vraagt of de Stichting contacten onderhoudt met de Orgelacademie in Wenen. Dhr Pol bevestigt dat met deze academie innige contacten worden onderhouden. Het Duits-Nederlandse orgelveld is heel sterk met elkaar verweven en historisch liggen er veel contacten. Met de eenwording van Europa vallen de grenzen weg en de oude orgelculturen varen daar wel bij. Bovendien kan een orgel een opstap zijn voor het inzicht dat er meer gemeenschappelijke cultuurkenmerken zijn. Dat gaat wat de orgelcultuur heel ver, namelijk tot in de Oostzeegebieden toe. Schnitger was indertijd onder ander actief in Portugal. Er liggen nu connecties tussen Groningen en Portugal en zelfs zijn er contacten met Brazilië. Er wordt dus zelfs op mondiale schaal gezocht naar ingangen en publiek. Mw Boon- Themmen (VVD) vraagt of de Stichting subsidies ontvangt van de EDR (Eems Dollard Regio). Dhr Pol antwoordt ontkennend. De voorzitter dankt dhr Pol voor zijn toelichting. Afsluitend bedankt zij allen die zich ingezet hebben voor deze marathonzitting ten behoeve van de totstandbrenging van een nieuw provinciaal cultuurbeleid. Dhr Kok (PvdA) bedankt mw Folkerts voor de goede wijze waarop zij de hoorzitting heeft geleid, wat algemene bijval ontlokte. De voorzitter sluit de hoorzitting om 20.00 uur.
84