WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
Raadsnummer 2010-045
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
INHOUDSOPGAVE
1.
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
2
2.
AAN- EN UITBOUWEN
3
3.
BIJGEBOUWEN EN OVERKAPPINGEN
5
4.
DAKKAPELLEN
7
5.
KOZIJN –EN GEVELWIJZIGINGEN
16
6.
ERFAFSCHEIDINGEN
18
7.
DAKRAMEN
20
8.
ZONNEPANELEN EN ZONNECOLLECTOREN
22
9.
STAAF-, SPRIET-, EN SCHOTELANTENNES
24
10.
ROLHEKKEN, LUIKEN EN ROLLUIKEN
26
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
1
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
1.
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
In deze bijlage zijn de loketcriteria gegeven voor de meest voorkomende bouwwerken die volgens het ‘Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken’ (Bblb) lichtbouwvergunningsplichtig is. Meer informatie over deze criteria staat in §3.6 van het algemene deel van deze welstandsnota. Bij de toets van bouwplannen aan de algemene sneltoetscriteria gelden de volgende algemene uitgangspunten. 1. De gemeente streeft binnen bouwblokken of onlosmakelijke, seriematige clusters van woningen/gebouwen, naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het bestaande karakter. We spreken dan van een ‘herhalingsgeval’. Voldoet een bouwinitiatief aan
de
criteria
voor
herhalingsgevallen
(§3.5,
algemeen
deel),
dan
beperkt
de
welstandsbeoordeling zich enkel tot deze criteria. Is reeds sprake van een trendsetter (zie eveneens §3.5) dan dient een nieuw bouwinitiatief zich hier in principe aan te conformeren. 2. In alle gevallen waarbij een bouwwerk is gepositioneerd aan de voorgevel of een naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel, wordt advies gevraagd aan de welstandscommissie tenzij sprake is van een herhalingsgeval (§3.5). 3. Het kan voorkomen dat het hoofdgebouw of de omgeving zich niet leent voor het voorgestelde bouwwerk, ondanks dat het voldoet aan de algemene loketcriteria. In die gevallen geldt als vangnet de volgende regel: “Deze criteria gelden tenzij sprake is van een bijzondere situatie waarbij gerede twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de genoemde criteria”. Uiteraard is hier een deugdelijke schriftelijke motivatie vereist. 4. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd. 5. In bepaalde gevallen gelden, naast de algemene loketcriteria, ook gebiedsgerichte loketcriteria. Deze aanvullende loketcriteria zijn gerelateerd aan een bepaald type architectuur in een bepaald gebiedsdeel. Bij strijdigheden prevaleren de gebiedsgerichte loketcriteria
boven
de
algemene
loketcriteria.
Ze
zijn
weergegeven
onder
de
gebiedsgerichte criteria in bijlage B. Alleen voor de gebiedsdelen/typologieën genoemd in onderstaande tabel gelden aanvullende gebiedsgerichte loketcriteria: Overzicht gebiedsgerichte loketcriteria Onderdeel gebiedgerichte criteria
Gebiedsgerichte loketcriteria
(bijlage B) §2.1
Historische
dorpsgebied
(H4.1)
VREESWIJK §18.2 Dijklinten (H4.3) BUITENGEBIED
Bijgebouwen en overkappingen: Geen geprefabriceerde betonschuren uit rondom voorzien van houten rabatdelen.
betonpanelen,
tenzij
§18.3 Polderlinten(H6.3) BUITENGEBIED §2.4 Woongebieden in stroken- en blokverkaveling (W1.2) VREESWIJK §3.4
Woongebieden
in
stroken-
en
blokverkaveling (W1.2) JUTPHAAS §9.1
Woongebieden
in
stroken-
en
Dakkapellen: In afwijking van de algemene loketcriteria geldt voor seriematige woningen met een geringe kaphoogte van circa 2000 mm, gebouwd voor 1970, dat dakkapellen alleen op het achterdakvlak geplaatst mogen worden maar dan wel over de gehele achtergevelbreedte en tot in de nok.
blokverkaveling (W1.2) WIJKERSLOOT §8.5 Structuralisme: de Zwaluw (A7) DOORSLAG
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
Dakkapellen: Dakkapellen zijn niet toegestaan.
2
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
2.
AAN- EN UITBOUWEN
Omschrijving & uitgangspunten Een aanbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Ook nietvrijstaande bijgebouwen vallen onder deze aanbouwen. Een uitbouw is een grondgebonden vergroting van een bestaande ruimte behorende tot het hoofdgebouw van één bouwlaag. Het bestemmingsplan treedt bij de vergunningplichtige aan- en uitbouwen in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Aan- en uitbouwen worden in grote aantallen gerealiseerd. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een aan- of uitbouw aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen). Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er bij de mogelijke toepassing van aan- en uitbouwen aan de voorkant een bufferzone aanwezig te zijn tussen gevel en straat.
Opmerkingen Er gelden verschillende criteria voor aan- en uitbouwen: A. gepositioneerd aan de voorgevel of een naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel; B. gepositioneerd aan de achtergevel of een niet naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel.
Afbeeldingen
zijaanbouw te dicht bij voorgevelrooilijn
Raadsnummer 2010-045 opzichtig materiaalgebruik
zijaanbouw te hoog
goed geplaatst, passende vormgeving en materiaaltoepassing
Welstandscriteria algemeen •
De contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok dient zichtbaar te blijven doordat de aan- of uitbouw qua uitstraling en volume een ondergeschikte toevoeging is aan het oorspronkelijke hoofdgebouw. Secundaire aan- of uitbouwen zijn niet toegestaan (een aan- of uitbouw aan een aan- of uitbouw).
•
en aantal
1. Plaatsing
Welstandscriteria A (voorgevel of een naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel) • • • •
Afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 3,00 m. De aan- of uitbouw aan de voorgevel mag niet buiten de zijgevel uitsteken, geen hoekaanbouw. Afstand van de aan- of uitbouw aan zijgevel tot zijerfgrens minimaal 2,00 m. Er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig.
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
3
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
• • • • • • • en kleur
4. Materiaal 3. Vormgeving
2. Maatvoering
Aan de zijgevel: • Hoogte niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van het hoofdgebouw en minimaal 1 meter onder de gootlijn. • Breedte maximaal 75% van de breedte van de oorspronkelijke zijgevel • Diepte maximaal 3,00 meter gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel. • Oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk zijerf is bebouwd. Aan de voorgevel: • Hoogte niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van hoofdgebouw en minimaal 1 meter onder de gootlijn. • Breedte maximaal 50% van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel. • Diepte maximaal 1,00 meter gemeten vanaf de oorspronkelijke voorgevel.
• •
Vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond. Plat afgedekt. Gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw. Bij erkers betekent dat, dat de erker in het gat past van het oorspronkelijke gevelelement, zowel qua breedte als qua hoogte. Indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van het hoofdgebouw. Geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten. Geen koppeling met een entreeluifel. Materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw. Aan- of uitbouw bestaat uit minimaal 20% en maximaal 75% openingen/glasvlak. Bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld gemetselde muur op erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant.
en aantal
3. Vormgeving
2. Maatvoering 1. Plaatsing
Welstandscriteria B (achtergevel of een niet naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel) • • • • • • • • •
Hoogte niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van het hoofdgebouw. Diepte achteraanbouw maximaal 100% van de breedte van de oorspronkelijke achtergevel. Breedte zijaanbouw maximaal 3,00 meter gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel. Oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk zij- of achtererf is bebouwd.
• •
Vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond. Plat afgedekt of desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting zoals serres met een enkelvoudig flauw hellend transparant dak. Gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw, behalve bij serres. Indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van het hoofdgebouw. Bij serres een regelmatige verdeling van kozijnstijlen. Geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten.
• • • •
en kleur
• 4. Materiaal
Afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 3,00 m. De aan- of uitbouw aan de voorgevel of achtergevel mag niet buiten de zijgevel uitsteken, tenzij sprake is van een hoekaanbouw. Er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig.
• •
Materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw. Aan- of uitbouw bestaat uit minimaal 20% en maximaal 75% openingen/glasvlak. Bij serres zijn dak en achtergevel nagenoeg geheel transparant. Bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld een gemetselde muur op de erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant. Serres worden op de erfgrens beëindigd met een horizontaal beëindigde, gemetselde gevel die dak en achtergevel volledig opsluit.
Geen gebiedsgerichte loketcriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
4
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
3.
BIJGEBOUWEN EN OVERKAPPINGEN
Omschrijving & uitgangspunten Een bijgebouw of overkapping is een grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag. Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raampartij. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als bijgebouwen en overkappingen zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een bijgebouw of overkapping aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen).
Opmerkingen Er gelden verschillende criteria voor aan- en uitbouwen: A. gepositioneerd aan de voorgevel of een naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel; B. gepositioneerd aan de achtergevel of een niet naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel.
Afbeeldingen
te hoog
sterk afwijkend materiaalgebruik
te hoog
sterk afwijkend materiaalgebruik
geen afstemming op de omgeving
goede afstemming opop de omgeving omgeving goede afstemming
geen afstemming op andere bijgebouwen
Welstandscriteria algemeen •
• •
De contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok dient zichtbaar te blijven doordat het bijgebouw of de overkapping qua uitstraling en volume een ondergeschikte toevoeging is aan het oorspronkelijke hoofdgebouw. Secundaire overkappingen zijn niet toegestaan (bijvoorbeeld een overkapping aan een aan- of uitbouw of een bijgebouw). Een belangrijk kenmerk van een overkapping is de transparantie. Overkappingen mogen niet met wanden worden dichtgezet.
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
5
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
en aantal
• • • • •
Geen bijgebouw of overkapping voor de voorgevellijn. Afstand tot voorgevellijn minimaal 3,00 meter. Afstand tot erfgrens minimaal 0,50 meter (achter erfafscheiding) tenzij het bijgebouw wat betreft materialisering is geïntegreerd in een erfafscheiding (bijvoorbeeld beiden metselwerk). Voor bijgebouwen is de afstand tot de gevels van het hoofdgebouw minimaal 2,00 meter. Niet meer dan twee bijgebouwen en/of overkappingen op het gehele erf.
• •
De hoogte maximaal 2,50 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein. Oppervlakte maximaal 15 m2 tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk voor- of zijerf is bebouwd.
• •
Vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond. Overkapping met maximaal twee zijden tegen gevels van het hoofdgebouw en minimaal aan twee zijden open. Plat afgedekt. Indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van het hoofdgebouw. Geen overmaat aan detailleringen: bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten.
• • • • en kleur
4. Materiaal 3. Vormgeving
2. Maatvoering 1. Plaatsing
Welstandscriteria A (voorgevel of een naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel)
• •
Materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen gelijk aan het hoofdgebouw of afgestemd op het tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen golfplaat, betonplaten of damwandprofielen. Bij integratie met de erfafscheiding is het materiaal en kleurgebruik gelijk aan de erfafscheiding (bijvoorbeeld beiden metselwerk). De gevels van het bijgebouw bestaan uit maximaal 75% openingen en/of glasvlak.
en aantal
• • • • • • •
• • • • • • en kleur
4. Materiaal 3. Vormgeving 2. Maatvoering 1. Plaatsing
Welstandscriteria B (achtergevel of een niet naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel)
•
Afstand tot voorgevellijn minimaal 3,00 meter. Afstand tot erfgrens minimaal 0,50 meter (achter erfafscheiding) tenzij het bijgebouw wat betreft materialisering is geïntegreerd in een erfafscheiding (bijvoorbeeld beiden metselwerk). Voor bijgebouwen is de afstand tot de gevels van het hoofdgebouw minimaal 2,00 meter. Niet meer dan twee bijgebouwen en/of overkappingen op het gehele erf. De hoogte maximaal 2,50 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein. Bij toepassing van een zadeldak is de goothoogte maximaal 2,50 meter en de nokhoogte maximaal 4,00 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein Oppervlakte maximaal 30 m2 tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk achter - of zijerf is bebouwd. Vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond. Overkapping met maximaal twee zijden tegen gevels van het hoofdgebouw en minimaal aan twee zijden open. Plat afgedekt of desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting. Geen overmaat aan detailleringen: bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten. Materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen gelijk aan het hoofdgebouw of afgestemd op het tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen golfplaat, betonplaten of damwandprofielen. De gevels van het bijgebouw bestaan uit maximaal 75% openingen en/of glasvlak.
Gebiedsgerichte loketcriteria
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
§2.1 Historische dorpsgebied VREESWIJK, §18.2 Dijklinten & §18.3 Polderlinten(H6.3) BUITENGEBIED:
Geen geprefabriceerde betonschuren uit betonpanelen, tenzij rondom voorzien van houten rabatdelen.
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
6
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
4.
DAKKAPELLEN
Omschrijving & uitgangspunten Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte zeer bepalend voor het straatbeeld. Later toegevoegde dakkapellen zijn zelden een verrijking van het straatbeeld. Wanneer het mogelijk is zal de welstandscommissie dan ook adviseren de dakkapel aan te brengen op het achterdakvlak of het zijdakvlak als dit niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) brengt rust en samenhang.
Opmerkingen • • • •
De breedte van de woning is de hart-op-hart maat van de woningscheidende muren. Bij een eindwoning wordt deze afstand gemeten tot de buitenkant van de zijgevelmuur. De breedte van het dakvlak is inclusief eventuele overstekken. De breedte van een dakkapel is de buitenwerkse breedtemaat, dus inclusief de zijwangen maar exclusief een eventuele (beperkte) overstek. Bij kilkepers wordt gemeten aan de onderzijde / dakvoet van de dakkapel en bij hoekkepers aan de bovenzijde.
Afbeeldingen
te hoog op het dak, profiel van de woning wordt aangetast
Borstwering onder kozijn niet toegestaan en gevel te gesloten
vormgeving sluit niet aan op stijl van woning
evenwichtig van plaatsing, grootte en vormgeving.
Welstandscriteria algemeen •
•
Per doorlopend dakvlak moeten dakkapellen qua hoogtemaatvoering (kozijn en boeiboord) en hoogteplaatsing in het dakvlak gelijk zijn, hetgeen inhoudt dat ook de kapvorm van de dakkapel gelijk dient te zijn. De breedte van het kozijn, de breedteplaatsing in het dakvlak en de kozijnindeling mogen variëren. Een dakkapel op een bijgebouw is niet toegestaan.
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
7
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Welstandscriteria
en aantal
1. Plaatsing
• • • • • •
•
•
•
• • • •
en kleur
4. Materiaal 3. Vormgeving 2. Maatvoering
•
Plaatsing afgestemd op de geleding van de gevel. Niet meer dan twee dakkapellen per woning op het betreffende dakvlak. Bij kleine, onopvallend vormgegeven dakkapellen op een grote (vrijstaande) woning (zoals kleine driehoekige dakkapellen) zijn meer dan twee dakkapellen toegestaan op het betreffende dakvlak. Een dakkapel moet zo worden geplaatst dat tenminste één volledige rij dakpannen onder de nokvorst gehandhaafd blijft. Het kozijn van de dakkapel moet direct boven de daklijn geplaatst worden, zodat aan de buitenzijde geen borstwering zichtbaar is. De breedte van een dakkapel op het voorgeveldakvlak mag niet meer dan 60% van de breedte van de woning bedragen. De dakkapel moet minimaal 500 mm uit het hart van de woningscheidende wand geplaatst worden. Bij een eindwoning moet de dakkapel minimaal 750mm uit de buitenkant van de zijgevelmuur geplaatst worden. Een afzonderlijke dakkapel op het achtergeveldakvlak moet minimaal 500 mm uit het hart van de woningscheidende wand en/of uit de zijkanten van het dakvlak geplaatst worden. Dakkapellen die doorlopen over meerdere woningen zijn niet bij voorbaat uitgesloten, mits passend bij de architectuur van de woningen. De breedte van een dakkapel op het zijgeveldakvlak dat gekeerd is naar de weg of openbaar groen, mag niet meer dan 60% van de lengte van de zijgevel van de woning bedragen, met een maximale breedte van 5000 mm. De dakkapel moet minimaal 1000 mm uit de zijkant van het dakvlak geplaatst worden, zowel aan de voorgevel- als achtergevelzijde. Een dakkapel op het zijgeveldakvlak dat niet gekeerd is naar de openbare weg of groen, moet aan de voorgevelzijde minimaal 1000 mm uit de zijkant van het dakvlak geplaatst worden. Aan de achtergevelzijde bedraagt deze maat minimaal 500 mm. Bij doorlopende dakvlakken over twee volledige bouwlagen mogen dakkapellen boven elkaar geplaatst worden mits de breedte van de dakkapel in de bovenste bouwlaag niet meer dan 40% is van de breedte van de woning (ook als op de onderste bouwlaag geen dakkapel is). De dakkapel in de bovenste bouwlaag moet minimaal 500 mm uit het hart van de woningscheidende wand geplaatst worden en bij een eindwoning minimaal 750 mm uit de buitenkant van de zijgevelmuur. Als bij een woning in één bouwlaag twee dakkapellen worden geplaatst, worden voor toetsing aan de hierboven genoemde percentages de dakkapellen bij elkaar opgeteld. Op het zijgeveldakvlak is de breedte van de dakkapel in de bovenste bouwlaag max. 3300 mm. De onderlinge afstand tussen afzonderlijke dakkapellen is ten minste 1000 mm. De maximale hoogte van het kozijn van een dakkapel mag niet meer dan 1250 mm bedragen, terwijl de hoogte van de dakkapel, inclusief boeiboord, maximaal 1500 mm mag bedragen.
•
Dakkapellen moeten aansluiten bij de architectuur van de woning.
• •
Gebruik van dichte panelen als kozijninvulling tot een praktisch noodzakelijk minimum beperken. Geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik. De zijwangen van de dakkapel uitvoeren in een niet transparant materiaal.
•
Gebiedsgerichte loketcriteria
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
§2.4,§3.4 en §9.1 Woongebieden in stroken- en blokverkaveling (W1.2) VREESWIJK, JUTPHAAS&WIJKERSLOOT:
In afwijking van de algemene loketcriteria geldt voor seriematige woningen met een geringe kaphoogte van circa 2000 mm, gebouwd voor 1970, dat dakkapellen alleen op het achterdakvlak geplaatst mogen worden maar dan wel over de gehele achtergevelbreedte en tot in de nok. §8.5 Structuralisme: de Zwaluw (A7) DOORSLAG
Dakkapellen zijn niet toegestaan.
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
8
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Maatvoering voorgevel bij dakvlak over één volledige bouwlaag
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
9
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Maatvoering voorgevel bij dakvlak over twee volledige bouwlagen
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
10
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Maatvoering achtergevel bij dakvlak over één volledige bouwlaag
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
11
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Maatvoering achtergevel bij dakvlak over twee volledige bouwlagen
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
12
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Maatvoering zijgevel, niet gekeerd naar de openbare weg of groen
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
13
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Maatvoering zijgevel, gekeerd naar de openbare weg of groen
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
14
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Maatvoering zijgevel, verschil tussen wel of niet gekeerd naar de openbare weg of groen
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
15
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
5.
KOZIJN –EN GEVELWIJZIGINGEN
Omschrijving & uitgangspunten Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand, moeten ook deze wijzigingen zorgvuldig worden ingepast. Samenhang en ritmiek in straatwanden mogen niet worden verstoord door incidentele wijzigingen. Met name een wijziging in de voorgevel of naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel vraagt om zorgvuldigheid. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. Het uitgangspunt van deze loketcriteria is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke kenmerken om te handhaven zijn de maatvoering van de negge en de profilering van het kozijn en raamhout. De materiaalkeuze en (mate aan) detaillering is voornamelijk afhankelijk van het gebiedsgerichte beoordelingskader.
Opmerkingen Wijzigingen aan de achterkant op de begane grond hebben zo weinig invloed op de openbare ruimte dat hiervoor geen criteria gelden.
Afbeeldingen
samenhang verstoord door afwijkend kozijn
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
extra verstoring door afwijkend materiaal- en kleurgebruik
bestaande indeling gerespecteerd bij vervanging
16
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
en aantal
Geen criteria.
• • • • • •
Oorspronkelijke maatvoering van kozijn en ramen behouden. Diepte van de negge gelijk aan de bestaande situatie. Oorspronkelijke profielafmetingen van kozijn en/of raamhout behouden.
•
Gevelwijziging blijft in overeenstemming met de architectuur/tijdsbeeld van de oorspronkelijke gevel. Een individuele wijziging leidt niet tot een wijziging van de oorspronkelijke geleding. Indeling van de gehele gevel, m.a.w. verticale of horizontale indeling van gevel handhaven. Samenhang en ritmiek van de straatwand worden niet verstoord. De gevel van begane grond en verdieping(en) blijft samenhangend. De hoofdindeling komt overeen met de oorspronkelijke indeling. Indeling raamhout behouden. Eventuele roedeverdeling alleen met authentieke roedes . Toegevoegde of vervangende draaiende of schuivende delen zijn mogelijk. Gevelopeningen niet geblindeerd met panelen of schilderwerk. Bestaande lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen en/of rollagen in originele staat of in ieder geval in overeenstemming met op de vormentaal van andere in de gevel voorkomende lateien, onderdorpels en/of raamlijsten.
• • • • • • • • • •
3. Vormgeving
2. Maatvoering 1. Plaatsing
Welstandscriteria
• en kleur
4. Materiaal
•
• •
Materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de reeds aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw. Stalen kozijn- en raamprofielen vervangen door aluminium renovatieprofielen, alleen aluminium kan de dimensionering en profilering van staal benaderen. Zeer terughoudend met de toepassing van kunststof bij vervanging van houten kozijnen, en zo ja, verdiept of oorspronkelijk profiel van houten kozijn toepassen. Geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik.
Geen gebiedsgerichte loketcriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
17
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
6.
ERFAFSCHEIDINGEN
Omschrijving & uitgangspunten Een erfafscheiding is een bouwwerk bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare ruimte. Een erfafscheiding op het achtererf tussen buren moet in de eerste plaats door beide kanten worden gewaardeerd. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstellen. Erfafscheidingen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente wil voorkomen dat een rommelige indruk ontstaat door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen. Vooral in nieuwbouwwijken is dit een belangrijk punt omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is. Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. In het buitengebied bijvoorbeeld zijn dichte, gebouwde erfafscheidingen bijna altijd storend. Hier dient bij voorkeur te worden gewerkt met hagen en windsingels, eventueel in combinatie met onopvallend open gaaswerk zonder puntdraad. In sommige gevallen is een open hekwerk ook voorstelbaar, zoals bijvoorbeeld bij landgoederen. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.
Opmerkingen Geen.
Afbeeldingen
te hoog, inferieure materialen
onsamenhangend materiaal- en kleurgebruik
geen afstemming op omgeving, grof materiaal
de beste oplossing heeft geen vergunning nodig
Geen criteria. en aantal
1. Plaatsing
Welstandscriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
18
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
3. Vormgeving 2. Maatvoering
• • • • • • • • • • • • • en kleur
4. Materiaal
Hoogte maximaal 1,00 meter als de erfafscheiding wordt geplaatst voor of op minder dan 1 meter afstand tot de voorgevellijn. Hoogte maximaal 2,00 meter als de erfafscheiding wordt geplaatst op minimaal 1 meter afstand tot de voorgevellijn.
• •
Vormgeving afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde loketcriteria voor erf- en perceelafscheidingen. Volledig te begroeien open gaas- of hekwerk, als drager voor beplanting. Geleding houten erfafscheiding afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel of reeds bestaande erfafscheiding in de omgeving. Rechte vormgeving, geen toogvormen. Terughoudend materiaal- en kleurgebruik: vermijden van contrast met bebouwing in omgeving. Kleur en materiaal aansluitend op erfafscheiding van naburig perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde loketcriteria voor erf- en perceelafscheidingen Metselwerk conform het hoofdgebouw, waarboven of tussen mogelijk metalen stijlen in donkere kleur of schotten van houten planken tussen gemetselde penanten. Houtwerk om en om aangebracht wanneer geplaatst achter de voorgevelrooilijn op de zij- of achtererfgrens als deze niet gekeerd is naar de weg of openbaar groen. Geen toepassing van beton, kunststof, staal, golfplaat, damwandprofielen, rietmatten of vlechtschermen. Geen felle contrasterende kleuren.
Geen gebiedsgerichte loketcriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
19
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
7.
DAKRAMEN
Omschrijving & uitgangspunten Een dakraam is een raam aangebracht in het dakvlak, waarbij de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en dakbedekking rondom aanwezig is. Dakramen zijn niet erg dominant in het straatbeeld, maar kunnen door verschil in grootte en plaatsing binnen één dakvlak toch storend zijn. Dakramen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakraam mag dus niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak. Bij meerdere dakramen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet de ruimte tussen het dakraam en goot of nok voldoende zijn. Ook de onderlinge afstand tussen verschillende dakramen moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren.
Opmerkingen Een dakraam zal in nagenoeg alle gevallen bouwvergunningsvrij zijn. Er zijn enkele uitzonderinge waaronder het plaatsen van een dakraam in een pand met een beschermde status op basis van de Monumentenwet of de gemeentelijke monumentenverordening.
Afbeeldingen
niet geordende plaatsing
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
geordende plaatsing
20
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
Welstandscriteria •
en aantal
• • • •
Oppervlakte maximaal 2,00 m2 per dakraam. Bij meerdere dakramen identieke maatvoering aanhouden.
•
Eenvoudige vormgeving, geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden kozijnprofilering.
•
Eenvoudig en bescheiden kleurgebruik, geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik.
en kleur
4. Materiaal 3. Vormgeving 2. Maatvoering 1. Plaatsing
• •
Bij meerdere dakramen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus in beginsel niet boven elkaar gerangschikt. Bij individuele woning/pand gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding voorgevel. Minimaal 0,50 meter. dakvlak boven, onder en ter weerszijden van het dakraam, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van het dakraam (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/voet van de dakkapel). Bij meerdere dakramen een tussenruimte van minimaal 0,50 meter. Maximaal twee dakramen op voordakvlak en vier dakramen op achter- en zijdakvlak tot in totaal maximaal 50% van het oppervlak van het betreffende dakvlak is bebouwd.
Geen gebiedsgerichte loketcriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
21
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
8.
ZONNEPANELEN EN ZONNECOLLECTOREN
Omschrijving & uitgangspunten Een zonnepaneel dient voor energieopwekking en een zonnecollector voor warmteopwekking. Deze voorzieningen worden in toenemende mate ontwikkeld en toegepast. Inmiddels is er zodanig ervaring mee opgedaan dat een zorgvuldige vormgeving en plaatsing mogelijk zijn. Zonnecollectoren of panelen die niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied hebben weinig ontsierende invloed. De situering van zonnepanelen of collectoren wordt echter bepaald door de optimale stand ten opzichte van de zon. Voorkeur van de gemeente voor situering aan de achterzijde kan daarom niet van doorslaggevende aard zijn bij de beoordeling van dergelijke bouwaanvragen. Alleen in beschermde stads- en dorpsgezichten, op monumenten of beeldbepalende panden lijkt een alternatieve situering aan minder belangrijke zijden of op tuinbergingen een voor de hand liggend alternatief. Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze echter heel storend werken. Bij meerdere collectoren/panelen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.
Opmerkingen Geen.
Afbeeldingen
Welstandscriteria
en aantal
1. Plaatsing
• • • •
Op het dakvlak zijn geen dakramen of –kapellen gesitueerd. Bij meerdere panelen/collectoren regelmatige rangschikking op horizontale of verticale lijn in een bepaalde ordening. Op schuine daken: geheel binnen het dakvlak en de hellingshoek gelijk aan de hellingshoek van het dakvlak. Op platte daken: geheel is gelegen binnen een hoek van 15 graden vanaf de dakrand, met een minimumafstand tot de dakrand van 0,5 meter.
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
22
Geen criteria.
en kleur
4. Materiaal 3. Vormgeving 2. Maatvoering
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
• •
Paneel/collector integraal opgenomen in het ontwerp van het bouwwerk. Paneel/collector vormt een geheel met de installatie voor het opslaan van water of voor de opwekking van elektriciteit, zo niet dan is de installatie in het bouwwerk geplaatst.
•
De kleur overeenkomstig met het achterliggende dakvlak of anders zwart, antraciet of donker grijs.
Geen gebiedsgerichte loketcriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
23
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
9.
STAAF-, SPRIET-, EN SCHOTELANTENNES
Omschrijving & uitgangspunten Het gaat hier om antennes die van wezenlijk belang zijn voor het kunnen zenden en/of ontvangen van radio-, televisie- en andere communicatiesignalen. Onder spriet- of staafantennemast worden niet begrepen calamiteitensirenes en antenne-installaties ten behoeve van mobiele telefonie. Antennes kenmerken zich door een zeer eigen technische vormgeving die vooral aan de voorzijde storend kan zijn voor het straatbeeld. De gemeente streeft dan ook naar plaatsing van antennes achter het hoofdgebouw, in ieder geval onzichtbaar vanaf de weg of openbaar groen. Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op/aan een bouwwerk worden aangebracht. Een antenne dient een ondergeschikt element te blijven ten opzichte van de omringende bebouwing. Als losse toevoeging kunnen ze storend werken op het uiterlijk van een gebouw. Met name de hoogte, de bouwkundige uitwerking en detaillering van antennes mogen geen zwaar stempel op de omgeving drukken. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. Het heeft de voorkeur een antenne achter het hoofdgebouw en in ieder geval achter de voorgevellijn te plaatsen. Daarnaast is de maatvoering en een zorgvuldige kleurkeuze van belang. De antenne dient altijd ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw of het erf waarop deze geplaatst wordt en in ieder geval niet de boventoon te voeren.
Opmerkingen Geen.
Afbeeldingen
Ongewenst: plaats, kleurkeuze.
Gewenst: op plat dak bij gestapelde bouw.
Welstandscriteria
en aantal
1. Plaatsing
• • • • •
Antennes bij voorkeur aan een achtergevel bevestigt, in ieder geval achter de voorgevellijn geplaatst. Niet aangebracht aan monumenten of beeldbepalende panden. Bij gestapelde woningbouw op het platte dak. Bij gestapelde woningbouw op of aan het balkon geplaatst binnen het verticale en horizontale vlak van het balkon en niet aan de gevel of kozijn. Maximaal één spriet-, staaf- of schotelantenne aan, op of bij een woning/pand.
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
24
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
•
• • • • • • en kleur
4. Materiaal 3. Vormgeving 2. Maatvoering
• •
Hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing op erf maximaal 5,00 meter. Hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel binnen bijzondere beeldbepalende gebieden zoals een dorpskern of centrumgebied maximaal 3,00 meter vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak. Hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel binnen overige gebieden zoals een bedrijventerrein, sportcomplex of woonwijk maximaal 5,00 meter vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak. Hoogte schotelantenne maximaal 3,00 m. gemeten vanaf de voet van de antenne(drager). Doorsnede schotel maximaal 1,00 m. Antenne en bijbehorende voorzieningen (mast, bedrading, tuidraden etc) als één geheel vormgegeven. Indien zichtbaar vanaf de weg of het openbaar groen zo onzichtbaar mogelijk (een minimum aan dwarssprieten kan hiertoe bijdragen). Beperken van aantal tuidraden. Bij bevestiging aan gevel geen tuidraden (stabiliteit wordt behaalt uit de bevestiging aan de gevel). Materiaal en kleur onopvallend en aanvaardbaar in relatie tot de omgeving, geen felle, contrasterende kleuren maar antraciet of donker grijs.
Geen gebiedsgerichte loketcriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
25
WELSTANDSNOTA NIEUWEGEIN 2010
10.
ROLHEKKEN, LUIKEN EN ROLLUIKEN
Omschrijving & uitgangspunten Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving echter ook een onherbergzaam aanzien geven, hetgeen verloedering juist in de hand werkt. Daarom stimuleert de gemeente in de eerste plaats het toepassen van alternatieve oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen. Voor woningen is het toepassen van rolhekken, luiken en rolluiken vergunningsvrij gesteld. Voor gebouwen anders dan woningen en woongebouwen echter niet. Juist in winkelgebieden zijn de problemen met deze antiinbraak en –vandalisme voorzieningen het grootst. De gemeente streeft er daarom naar dat rolhekken, luiken en rolluiken de uitstraling van een pand niet negatief beïnvloeden.
Opmerkingen Geen.
Afbeeldingen
Welstandscriteria
en aantal
•
•
Bij voorkeur minimaal 2,00 meter teruggelegen van de uitwendige scheidingsconstructie (pui). Aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie (pui), mits: 1. voor minimaal 70% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen, en; 2. ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met interieur/gevel. Aan de buitengevel, mits: 1. plaatsing aan de binnenzijde niet mogelijk is, en; 2. voor minimaal 90% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen, en; 3. rolkasten, geleidingen en rolhekken in de gevel worden ingepast. Ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met de gevel.
en kleur
4. Materiaal 1. Plaatsing
• •
Geen gebiedsgerichte loketcriteria
BIJLAGE D: ALGEMENE LOKETCRITERIA
(aanvullend op de algemene loketcriteria)
26