BOUWFONDS MAB ONTWIKKELING FEDERATIE WELSTAND 2006
Federatie Welstand Tussen de Bogen 18 1013 JB Amsterdam T 020 412 49 64 F 020 612 13 70 E
[email protected] www.fw.nl
WELSTAND IN ONTWIKKELING
Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V. Displayweg 8, 3821 BT Amersfoort Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken T 033 253 97 00 F 033 253 96 85 E
[email protected] www.bouwfonds.nl
Welstand in ontwikkeling 75 jaar Federatie Welstand
Inhoud
Voorwoord
Verleden
6
Van schoonheidscommissie naar transparant adviesorgaan
Heden
14 16 20 22 24 28 32
Introductie: Welstand in de praktijk Roelof Bleker, VNG Michel Bezuijen, Gemeente Haarlem Jim Schuyt, de Alliantie Jeroen van Schooten, Meyer en van Schooten Architecten Henry Meijdam, VROM Raad
36
Democratiseren, anticiperen en verbreden
Toekomst
Nico Nelissen, welstandcommissies Maastricht en Den Bosch
COLOFON Uitgave Bouwfonds MAB Ontwikkeling en Federatie Welstand, 2006 Productie en coördinatie Rutten Communicatie-advies, Amsterdam Ontwerp en art direction Frissewind visuele_communicatie, Amsterdam Beeld Peter van Breukelen, Reinier Gerritsen, Don Wijns en anderen Drukwerk PlantijnCasparie Capelle a/d IJssel Dit is een uitgave van Bouwfonds MAB Ontwikkeling en Federatie Welstand. U kunt aan deze uitgave geen rechten ontlenen. Kopiëren of citeren van (delen van) de inhoud is toegestaan in overleg met Bouwfonds MAB Ontwikkeling en Federatie Welstand.
Mensen willen wonen, werken en verblijven in een wijk met karakter. In een karaktervolle wijk zijn de architectuur en de stedelijke structuren herkenbaar en van hoge kwaliteit. Ze bieden aanknopingspunten voor identificatie. Daarmee wordt een wijk een dierbare wijk. En als mensen van hun wijk houden, zijn zij bereid er meer verantwoordelijkheid voor te nemen. Dat schrijft Frank Bijdendijk, corporatiedirecteur te Amsterdam, in het boek ‘Heerlijke Stad’, waarin hij afstand neemt van een te zakelijke benadering en pleit voor stedelijk beleid waarin het hart het van het verstand wint. Eigenlijk kunnen we dat wel aardig, met ons hart vormgeven aan de stad. Sinds een jaar of twintig bouwen we gevarieerde nieuwe wijken waarin het individualisme ruimte krijgt, zonder dat ze in anonimiteit vervallen. Alle zure kritiek ten spijt bieden de Vinexwijken een rijkere variatie aan vormen, woningtypen en doelgroepen dan we ooit in de geschiedenis hebben gerealiseerd. Voorzichtig gebeurt hetzelfde bij de herstructurering van de oudere wijken. De architectuurtraditie van Nederland is internationaal altijd hoog gewaardeerd, dat was al in de jaren twintig zo en het is na de oorlog gewoon doorgegaan. Dat ligt aan de uitzonderlijk begaafde architecten die ons land heeft voortgebracht, maar ook aan de omstandigheden waaronder zij hun werk konden doen. Eén van die omstandigheden is het unieke systeem van kwaliteitsbewaking dat
de Nederlandse gemeenten zichzelf met de welstandadvisering hebben verschaft. Overal ter wereld worden door de overheid eisen gesteld aan de kwaliteit van nieuwe gebouwen. Nergens gebeurt dat op dezelfde manier als in Nederland, waarbij de lokale politici hun oordeel over een bouwontwerp baseren op het advies van een externe deskundige commissie. Dat doen we al meer dan honderd jaar zo. De welstand- en schoonheidscommissies die na het Amsterdamse voorbeeld van 1898 overal in het land zijn ontstaan, verenigden zich in 1931 tot de Federatie van organisaties werkzaam in het belang van de schoonheid van stad en land. De Federatie Welstand bestaat dus 75 jaar en dat is de aanleiding tot de publicatie van dit boek over verleden, heden en toekomst van de welstandadvisering. Bouwfonds MAB, dat dit jaar zestig jaar bestaat, heeft dit boekwerk mogelijk gemaakt. Daar is de Federatie Welstand Bouwfonds MAB en met name directeur Friso de Zeeuw zeer erkentelijk voor. En natuurlijk een woord van dank aan al diegenen die de ruimtelijke kwaliteit in Nederland de afgelopen decennia zo liefhebbend gekoesterd hebben.
Flip ten Cate, directeur Federatie Welstand
schoonheid > stedenbouw > toezicht > welstandcommissie >
toetsingskader > openbaarheid >
welstand > architectuur > kwaliteitsbewaking > welstandnota > transparantie >
ruimtelijke kwaliteit > landelijk gebied > helderheid >
beoordeling > welstandbeleid > inzichtelijk >
ontwerpen > advies > woningwet > professioneel >
Verleden Van schoonheidscommissie naar transparant adviesorgaan Het verhaal over het verleden van de Federatie Welstand, en de rol die welstand heeft gespeeld in Nederland, begint 75 jaar geleden. Rustige perioden werden afgewisseld met roerige tijden. In deze terugblik passeert een aantal opvallende ontwikkelingen de revue. Architecten die in het verweer kwamen tegen welstand. Bouwfonds en de Federatie die samen pleiten voor het instellen van een landelijk welstandadvies. Het systeem van kwaliteitsbewaking wordt steeds verder onderdeel van de maatschappij. Welstand is continu in ontwikkeling.
6
Verleden Verleden
Welstand in ontwikkeling Verleden
7
➜
‘De Federatie van organisaties werkzaam in het belang van de schoonheid van stad en land’, kortweg de Federatie Welstand is 75 jaar geleden opgericht.
Tot de vorige eeuwwisseling bemoeide de overheid zich niet met woningbouw. De Amsterdamse, nu zeer populaire en gewaardeerde, wijken De Pijp en de Dapperbuurt werden in de ogen van de eerste schoonheidscommissie in een afgrijselijk tempo uit de grond gestampt. Dit was in hun ogen kenmerkend voor de teloorgang van de bouwkunst.
8
Welstand in ontwikkeling Verleden
Mr. Dirk Hudig was de oprichter en tevens directeur van het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedenbouw, het latere Nirov. Hudig was in die tijd de drijvende kracht achter zo ongeveer alle instellingen en bewegingen op het gebied van volkshuisvesting en stedenbouw. Als sociaaldemocraat zag hij ‘stedenbouw als een onmisbaar wapen in de strijd voor een betere wereld’. Het belang van schoonheid had in de ogen van de Federatieleden dan ook een sociale component. Dat was eind negentiende eeuw nog niet het geval. Tot de eeuwwisseling bemoeide de overheid zich niet met woningbouw. Bouwen was een nering van aannemers en dorpstimmerlieden. Architectuur was van een andere orde. Dat was kunst met een grote K. Voor bouwkunst moest je in de grote stad zijn, en dan vooral in steden in het westen van het land. De groep Amsterdamse architecten die in 1898 de eerste schoonheidscommissie oprichtte, was vooral bezorgd over ontwikkelingen in de eigen woon- en leefomgeving. En over de teloorgang van de bouwkunst. Met afgrijzen hadden ze de Pijp en de Dapperbuurt uit de grond zien stampen. Beunhazen hadden bezit genomen van stadsuitbreiding. Zij vreesden dan ook dat de omgeving van het Museumplein aan wansmaak ten prooi zou vallen. Wie nu ziet wat toen voor beunhazerij doorging, kan zich de bezwaren moeilijk voorstellen. Best aardig toch, die panden 4 tot 10 aan de Jan Luykenstraat in Amsterdam? Deze huizen waren voor
Deze woningen aan de Jan Luijkenstraat in Amsterdam uit eind achttiende eeuw vormden aanleiding voor een groep verontruste Amsterdamse bouwmeesters om de eerste schoonheidscommissie in het leven te roepen. Zij wilden Amsterdam-Zuid behoeden voor de teloorgang. In navolging van deze eerste Amsterdamse adviescommissie, werden begin negentiende eeuw meerdere schoonheidcommissies in het leven geroepen.
Welstand in ontwikkeling Verleden
9
de verontruste Amsterdamse bouwmeesters echter de druppel. Zo kon het niet langer. Echt waar, deze kapitale panden waren de directe aanleiding voor de oprichting van de eerste schoonheidscommissie van het land. Een initiatief dat navolging kreeg in andere steden waar beunhazen het stedenschoon bedreigden.
Woningwet 1901 Vergeleken met uitbraken van ernstige ziektes als cholera was het ongerief van slechte smaak natuurlijk van ondergeschikt belang. De Woningwet van 1901 was in de eerste plaats bedoeld om een einde te maken aan ongezonde woonomstandigheden van de fabrieksarbeiders in de steden. Pas in de loop van de daaropvolgende decennia groeide het besef, dat de Woningwet ook kon worden gebruikt om de bouwkwaliteit te verbeteren. En om bij stadsuitbreidingen uitdrukking te geven aan esthetische waarden. In 1912 nam de gemeente Laren als eerste een welstandbepaling op in de bouwverordening. In 1916 ontstond ook de eerste provinciale welstandorganisatie. Een groep professionals had zich het lot aangetrokken van de bewoners van grote delen van NoordHolland die door overstromingen van de Zuiderzee dakloos waren geworden. Onder de naam ‘Commissie voor herbouwplannen van Noord-Holland’ slaagde deze particuliere instelling erin dat bij de wederopbouw serieuze aandacht werd besteed aan de vormgeving van de bouwplannen. Tevreden over wat er was bereikt, zette de instelling haar werk in Noord-Holland voort als de ‘Adviescommissie voor bouwontwerpen en uitbreidingsplannen’.
Andere provincies volgden en er ontstond behoefte aan afstemming en aan bundeling van krachten. Dit gebeurde eerst nog in de vorm van jaarlijkse bijeenkomsten en vanaf 21 mei 1931 ging het onder de vlag van de ‘Federatie van organisaties werkzaam in het belang van de schoonheid van stad en land’. Met de beperking dat uitsluitend provinciale organisaties lid konden worden. Gemeentelijke welstandcommissies werden vooralsnog buiten de deur gehouden. Het zou zelfs tot 1961 duren voordat ook stedelijke schoonheidsinstellingen tot de Federatie konden toetreden. Geheel in lijn met haar toelatingsbeleid claimde de Federatie voor haar leden een centrale rol bij de welstandadvisering. Daarvoor moest het welstandadvies wel eerst een wettelijke basis krijgen. Een voorstel daartoe van de staatscommissie Frederiks, week op één punt af van de wensen van de Federatie: gemeentebesturen kregen het laatste woord. Zij mochten van het provinciale advies afwijken. Twee dagen later, Frederiks´ inkt was amper droog, vielen de Duitsers ons land binnen. Na de oorlog kregen alle gemeenten het verzoek om een welstandbepaling op te nemen in hun bouwverordening en zich voor advisering te wenden tot een provinciale schoonheidscommissie.
Nieuw elan Het duurde tot de jaren zestig voordat de bouwproductie pas echt goed op gang kwam. Met het aantreden van een nieuw bestuur, onder voorzitterschap van jonkheer J. de Ranitz uit Zeeland, kreeg
Tot de jaren vijftig was architectuur toch echt iets voor de grote steden. In 1955 introduceerde Bouwfonds 28 standaardtypen voor nieuwbouwwoningen. Voor het eerst werden door echte architecten ontworpen woningen beschikbaar voor mensen buiten de stad. De aanvraag om voor deze woningen een landelijk welstandadvies in te stellen, haalde het niet.
10
Welstand in ontwikkeling Verleden
de Federatie nieuw elan. Inkorting van de naam tot Federatie Welstandtoezicht zette de toon van een nieuwe directe benadering. De Ranitz vond de rol van de Federatie namelijk te beperkt. Ook door de diversiteit van de provinciale organisaties, waar hij op aanstuurde was een fusie van alle welstandorganisaties tot één nationaal welstandinstituut. Een zéér ambitieus plan. Eerste stap was de oprichting van de Commissie van Overleg in 1957, waarin alle provinciale leden zitting hadden. Deze commissie zou zich speciaal gaan bezighouden met het uitbrengen van nationale welstandadviezen over zogeheten herhalingsplannen. Tweede stap was het openstellen van het lidmaatschap voor gemeenten. De Ranitz had bedacht: met de gemeenten erbij zijn alle welstandorganisaties onder één koepel bijeengebracht en ontstaat draagvlak voor een bindend landelijk welstandadvies. In 1961 achtte hij de tijd rijp voor de vervanging van de Commissie van Overleg door de Centrale Commissie voor de Planbeoordeling, waarin dus ook vertegenwoordigers van stedelijke welstandcommissies zitting hadden.
Landelijk welstandadvies Bouwfonds deed in 1955 het eerste verzoek voor een landelijk welstandadvies. De NV Bouwkas Nederlandse Gemeenten – zoals Bouwfonds toen nog heette – had voor mensen met een smalle beurs 28 standaard woningtypen laten ontwerpen. Iets heel bijzonders in die tijd. Voor het eerst kwamen buiten de grote steden op grote schaal goede, door échte architecten ontworpen woningen binnen
De invloed van de stijl van een van de bekendste architecten van Nederland, W.H. Dudok, is nog steeds terug te zien in menig hedendaags ontwerp. Kenmerkend aan zijn stijl zijn de blokvormige bouwvolumes, de asymmetrische opzet en de duidelijke horizontale lijnen.
Welstand in ontwikkeling Verleden
11
bereik van mensen voor wie een eigen huis altijd een droom was geweest. Dit was het soort bouwplan waarvoor De Ranitz in 1957 de Commissie van Overleg in het leven zou roepen. Duidelijker kon het nut van een landelijk advies niet worden aangetoond, want Bouwfonds ondervond dat een ontwerp dat in de ene gemeente aanvaardbaar was, in de andere gemeente werd afgekeurd. Dat deed de geloofwaardigheid van het welstandadvies geen goed. Het was natuurlijk ook voor Bouwfonds geen werkbare situatie. Dankzij de Federatie zijn in de jaren vijftig en zestig vele Bouwfondswoningen van een positief welstandadvies voorzien. Het zwakke punt was dat gemeentebesturen zich het recht voorbehielden van dit federatieve advies af te wijken indien de lokale welstandcommissie van mening was dat het ontwerp niet in de omgeving paste. Die vrijheid betekende een ondermijning van het idee van landelijke welstandadvisering. Ook de bankinstellingen en oliemaatschappijen die aanvankelijk in enthousiaste navolging van Bouwfonds hun standaardontwerpen voor bankfilialen en benzinestations aan de Federatie voorlegden, merkten dat goedkeuring door de Centrale Commissie niet altijd betekende dat het plan tevens de instemming had van de lokale commissie. Het plan van De Ranitz strandde uiteindelijk op de houding van de ‘koninkrijkjes’ in de provincie. Zij konden nog net instemmen met het betrekken van een zwaarwegend oordeel van een centraal instituut bij de uiteindelijke afweging. Daardoor werden steeds minder plannen aan de Centrale Commissie voorgelegd en stierf het plan van De Ranitz in 1975 een stille dood.
Welstand en architecten
Welstand in de maatschappij
Een andere belangrijke gebeurtenis toont de soms wat gespannen verhouding tussen welstand en architecten. De Federatie en de architectenvereniging ‘Architectura et Amicitia’ hadden in 1969 in Arnemuiden een gezamenlijk congres georganiseerd over de toekomst van de welstandsadvisering. Ook tegenstanders van het welstandtoezicht zouden aan het woord komen, zo was tevoren afgesproken. Maar zo’n uitbarsting hadden de organisatoren niet verwacht. Het ging nauwelijks over de aanpassing van het welstandtoezicht aan de veranderde praktijk van het bouwen. Het ging vooral over de vraag: wat moet er gebeuren nadat het welstandtoezicht is afgeschaft? De jonge architect Herman Hertzberger was misschien wel de felste vertolker van de kritiek op het instituut welstandtoezicht, ‘een ondemocratisch bolwerk bij uitstek’. Ir. Niek de Boer, directeur van de Provinciale Planologische Dienst van Zuid-Holland was van mening dat als het welstandtoezicht dan toch zou blijven bestaan, dan moest het ten minste volledig openbaar worden, zodat de burger kon meepraten over wat in zijn wijk voor architectuur werd neergezet. Bouwen was in zijn visie maar ten dele een particuliere activiteit. Een gebouw greep ook in het doen en laten, in de belevingswereld van anderen dan de opdrachtgever in. De voorstanders van het welstandtoezicht waren nauwelijks in staat een weerwoord te spreken. De gebeurtenissen pasten in het tijdsbeeld. De roep om inspraak, democratisering van instellingen en overheidsorganen klonk immers steeds luider.
Het zou toch nog geruime tijd duren voordat er werkelijk iets met de kritiek werd gedaan. Het ontbrak de critici namelijk aan middelen om echt een vuist te maken. De gemeenten vonden het wel best zoals de commissies functioneerden. Begin jaren tachtig zat er net een aantal krachtdadige mensen in het bestuur van de Federatie: Kees van Esch, directeur van het Gelders Genootschap, Wijbrand Havik, directeur van Libau Groningen en Heero Meindertsma van Het Oversticht. Die hebben met heel veel inzet een lobby op gang gebracht die het tij heeft weten te keren. Rijksbouwmeester Tjeerd Dijkstra bracht halverwege de jaren tachtig de kritische geluiden uit Arnemuiden in herinnering. ‘Daar moeten we wel degelijk iets mee doen. Het welstandtoezicht moet professionaliseren en welstandadvies moet in de openbaarheid worden gegeven. De commissieleden moeten worden geschoold. Het welstandtoezicht moet zich verbreden, het moet eerder in het proces aan de orde komen.’ Een volgende Rijksbouwmeester, Wytze Patijn, zou het allemaal nog een keer herhalen in zijn onderzoeksrapport ‘Welstand op een nieuwe leest’. En pas toen ging – wederom onder dreiging van opheffing – de bezem er echt door. Deze keer onder gezag van de toenmalige staatssecretaris Remkes. Het heeft 35 jaar geduurd voordat de eisen die Hertzberger in Arnemuiden aan het welstandtoezicht heeft gesteld werkelijkheid zijn geworden. Met de wijziging van de Woningwet in 2003 is welstand in Nederland duidelijk een nieuwe weg ingeslagen richting transparantie, openbaarheid en helderheid.
Dit type woning is terug te vinden in bijna alle middelgrote steden en dorpen in Nederland. De basisuitstraling van dit ontwerp, met bijna altijd een schuin dak, bepaald het aanzien van veel jaren 70 wijken.
12
Welstand in ontwikkeling Verleden
De architect Herman Herzberger tekende ontwerpen voor veel bekende gebouwen uit de jaren 80. Het Muziekcentrum Vreedenburg in Utrecht is misschien wel een van de bekendste gebouwen van zijn hand.
Welstand in ontwikkeling Verleden
13
Heden Welstand in de praktijk De wijzigingen van de Woningwet in 2003 heeft in Nederland op het gebied van welstand een nieuwe wind doen waaien. Elke gemeente moest een nota opstellen waarin het welstandbeleid staat verwoord. Welstandcommissies adviseren het gemeentebestuur aan de hand van deze nota’s over nieuwbouwontwikkelingen. De weg richting transparant en openbaar advies is duidelijk ingeslagen. Hoe werkt het nieuwe beleid in de praktijk? In dit deel vertellen zes professionals, die in hun dagelijkse werk met welstand in aanraking komen, over hun ervaringen met welstand in de praktijk.
Welstand in ontwikkeling Heden
15
Meer vrijheid is niet gelijk aan welstandvrij Roelof Bleker, voorzitter Commissie Bouwen en Wonen VNG, lid van het dagelijks bestuur van VNG en wethouder in Enschede
➜
➜
‘Welstand heeft niet zo’n goede naam en dan is het natuurlijk heel liberaal om het maar helemaal te willen afschaffen. Dit is niet de richting die we op moeten.’
‘Minister Pechtold van D66 wil een museum voor overbodige regelgeving oprichten en welstand moet daarin een ereplaats krijgen. Ook VVD-kamerlid Jelleke Veenendaal houdt een pleidooi voor de afschaffing van welstand. Ik vind dit onzin,’ zegt Roelof Bleker, voorzitter Commissie Bouwen en Wonen, lid van het dagelijks bestuur van VNG en PvdA-wethouder in Enschede. ‘Een modern welstandbeleid is niet alleen nodig, maar heeft ook echt draagvlak in de samenleving. Uit landelijke peilingen blijkt dat maar heel weinig mensen vóór afschaffing van welstand zijn.’ ‘Welstand is ons kwaliteitsoog,’ vindt Bleker. ‘Het oog dat kijkt of bouwprojecten passen in de omgeving, of de historische componenten niet worden aangetast én of de overgangen van private naar openbare ruimten kloppen. Een goede welstandcommissie doet dat zonder de vernieuwing te stagneren en niet met enkel een historiserend oog. Nieuwbouw mag namelijk best confronterend zijn, als het maar kwaliteit heeft.’ De wijziging van de Woningwet is volgens Bleker een goede ontwikkeling geweest. Het draagt bij aan een positiever imago en heeft gemeenten aangespoord eens goed na te denken over de koers die ze willen varen op het gebied van ruimtelijke ordening en woningbouw. ‘Welstand stond bekend als een elitair clubje grijze heren die bepaalden wat mooi en lelijk was. De wetswijziging heeft de kans geboden om het beleid niet alleen expliciet maar vooral ook democratischer te maken. Het heeft meer draagvlak voor welstand gecreëerd, waardoor de commissies met meer gezag hun werk kunnen doen.’
16
Welstand in ontwikkeling Heden
Beleid op maat Doordat de gemeenten sinds 2003 moesten nadenken over hun eigen welstandbeleid, is welstand bijna overal specifieker geworden; beleid op de maat van de te toetsen plek. ‘Iedere gemeente is anders, maar elke gemeente heeft ook weer uiteenlopende gebieden die om een andere toetsing vragen. Het ene gebied vraagt om een strak en gedetailleerd beleid. Andere gebieden, zoals bijvoorbeeld dorpslinten, kennen veel meer variatie in de bouw, waardoor een andere, vaak lossere aanpak hier beter past. Meer vrijheid kan de kwaliteit hier soms juist verhogen, maar meer vrijheid is wel iets anders dan welstandvrij. Ook voor deze gebieden schets je namelijk duidelijke kaders, maar dan veel minder gedetailleerd.’ Een ander positief effect van de wetswijziging is de bewustwording binnen de gemeenten, vindt Bleker. ‘Om een beleid te formuleren moet je in debat met deskundigen en bewoners en op zoek gaan naar kwaliteit. Je moet je daarbij afvragen wat je wilt behouden en welke richting je op wilt met nieuwbouw. Dit soort debatten bevorderen de betrokkenheid en het herkennen van kwaliteit. En als dat proces goed is gegaan dan zie je dat in het beleid verankerd.’
Welstand in Enschede Als wethouder in Enschede heeft Bleker Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting, Stedelijke Vernieuwing en Kunst- en Cultuurbeleid in zijn portefeuille. ‘Kortom, van ruimtelijke ontwikkeling tot aan kwaliteit. Het hele spectrum van welstand raakt mijn
Welstand in ontwikkeling Heden
17
Erica Prins is burgerlid van de welstandcommissie in Den Haag: ‘Als geboren en getogen Haagse vind ik het leuk om op deze manier nauw bij mijn stad betrokken te zijn. Enerzijds ben je heel erg betrokken bij grote projecten die in de stad plaatsvinden. En anderzijds is het contact met de aanvragers van een bouwvergunning bij het kleinere werk heel persoonlijk. Ik vind het – in mijn rol als burger – heel belangrijk dat de besluiten van de commissie voor iedereen te begrijpen zijn.’
portefeuille.’ Over de manier waarop het welstandbeleid in zijn gemeente vorm heeft gekregen, is Bleker heel tevreden. ‘We hebben eerst een cultuur- en architectonische analyse van de gemeente gemaakt en deze vervolgens opgedeeld in gebieden die zich op een bepaalde manier kenmerken. Voor gebieden met een zelfde bouwstijl of een historische opbouw, hebben we specifieke criteria opgesteld. Zo kregen sommige gebieden een heel strikt beleid en andere delen van de stad weer veel meer vrijheid. Daarmee waren wij vrij uniek. Veel meer gemeenten hebben weliswaar een verdeling in gebieden gemaakt, maar zij hanteren allemaal voor alle gebieden dezelfde criteria. Uit een analyse van de Federatie Welstand kwam naar voren dat Enschede een gemeente is waar welstand veel enthousiasme uitstraalt en een echte kwaliteitsambitie laat zien. Daar zijn we best trots op.’
Bleker heeft gemerkt dat het Enschedese beleid ook bij bewoners meer begrip kweekt. ‘Als iemand bij ons een bouwvergunning aanvraagt, krijgt hij een folder mee van zijn eigen gebied. Hierin staat precies de opbouw van de wijk uitgelegd en worden de gemaakte keuzes in het welstandbeleid nader toegelicht. Hierdoor snapt de aanvrager ook veel beter hoe de stad in elkaar zit en waarom we dingen zo bepaald hebben. Dit leidt tot meer begrip voor de kwaliteit in zijn eigen omgeving en voor het advies van de welstandcommissie.’ Recent is het welstandbeleid in Enschede geëvalueerd, en ‘daaruit blijkt dat het positief wordt bevonden in onze gemeente,’ sluit Bleker af. ‘We scherpen naar aanleiding van deze evaluatie het beleid op sommige punten wat aan. Zo worden “sneltoets”-criteria vereenvoudigd, ook weer voor het vergroten van de duidelijkheid en daarmee het begrip voor welstand.’
Kwart van de gemeenten deels welstandvrij Bijna een kwart van de Nederlandse gemeenten is gedeeltelijk welstandvrij of welstandluw. Meer dan 450 gemeenten hebben de richtlijnen omtrent bouwen – na de invoering van de nieuwe Woningwet – vastgesteld in de gemeentelijke welstandnota. Slechts twee gemeenten (Boekel en Jacobswoude) stellen helemaal geen welstandeisen meer en hebben de welstandcommissie afgeschaft. In welstandvrije gebieden mogen sinds juli 2004 in het kader van de nieuwe Woningwet geen eisen gesteld worden aan het uiterlijk van de gebouwen. Soms gaat het om experimenten met architectuur of krijgen burgers optimale vrijheid bij het bouwen van hun eigen huis.
18
Welstand in ontwikkeling Heden
Welstand in ontwikkeling Heden
19
Grote lijnen in plaats van details Michel Bezuijen, wethouder Ruimtelijke Ordening Gemeente Haarlemmermeer
➜
➜
‘Dat op nieuwbouw een vorm van toezicht moet zijn, is overduidelijk. De manier waarop en in welke mate is nog wel een discussiepunt.’
Aan het woord is Michel Bezuijen, wethouder Ruimtelijke Ordening in de gemeente Haarlemmermeer. Vorig jaar vierde de gemeente Haarlemmermeer haar honderdjarig bestaan. Een relatief jonge gemeente waar nog volop wordt gebouwd. ‘Hoe met welstand om te gaan is een actuele vraag binnen Haarlemmermeer,’ zegt Bezuijen. Na de wijziging van de Woningwet in 2003 moesten alle gemeenten een eigen welstandbeleid formuleren. ‘In Haarlemmermeer hebben wij ervoor gekozen om een notitie op te stellen in de vorm van een ‘Welstand groeiboek’. De Haarlemmermeer’, licht Bezuijen toe, ‘is een gemeente met grote tegenstellingen. Het karakteristieke polderlandschap houdt het agrarische verleden tastbaar. Het steeds verder groeiende Schiphol en de vernieuwingen van Hoofddorp tonen de moderne ontwikkeling. Het welstandbeleid voor de Haarlemmermeer moest daarom niet alleen voldoende verfijnd zijn om ondanks deze tegenstellingen vlekkeloos te kunnen functioneren, maar ook voldoende flexibel om de voortdurende stroom van nieuwe plannen in te passen. Dit heeft geresulteerd in een vrij lijvig boekwerk, waar nu meer dan honderd gebieden in beschreven staan. Om de werkbaarheid van het groeiboek te toetsen zijn we nu bezig met de evaluatie ervan.’
Nadelen Deze evaluatie is niet alleen belangrijk voor de gemeente, maar ook voor de gebruikers oftewel de professionals en de bewoners. Bezuijen merkte dat gebruikers welstand vaak als te ‘belemmerend’ en te ‘beklemmend’ ervaren. ‘Het nadeel van zo’n groeiboek is dat het uitnodigt heel gedetailleerd te zijn, waardoor er eerder meer
20
Welstand in ontwikkeling Heden
dan minder regels ontstaan. Het gebeurt wel eens dat wij als college een welstandadvies niet overnemen, omdat de commissie een plan op te gedetailleerd niveau afwijst. Discussies op dat schaalniveau moet je volgens mij juist zien te voorkomen. Ze kosten tijd en wekken onbegrip, terwijl met de nieuwe Woningwet welstand juist inzichtelijker en adequater moest worden.’ Een ander nadeel van het groeiboek, vindt Bezuijen, is dat er te veel gebieden in beschreven staan. ‘Voor meer dan honderd gebieden zijn nu aparte criteria uitgewerkt en er komen steeds weer nieuwe gebieden bij. Terwijl je voor een heleboel gebieden dezelfde criteria zou kunnen opstellen. Een optie zou bijvoorbeeld kunnen zijn de gemeente op te delen in bouwstijlen of bouwjaren.’
Deregulering De evaluatie van het ‘Welstand groeiboek’ past in de Haarlemmermeer binnen een bredere discussie. ‘Voor sommigen is welstand een doorn in het oog. Er gaan binnen onze gemeente zelfs stemmen op om welstand helemaal af te schaffen.’ Dat zou betekenen dat de Haarlemmermeer een welstandvrije gemeente zou worden. Maar zo ver wil wethouder Bezuijen het niet laten komen. ‘Ik vind het wel van belang dat je als gemeente de verantwoordelijkheid neemt over de manier waarop Ruimtelijke Ordening zich manifesteert. Maar dat kan een stuk minder regulerend dan nu. Welstand moet volgens mij een aanvulling zijn op wat er al is en niet nog meer regels toevoegen aan de vele stappen die men al moet nemen bij het verkrijgen van een bouwvergunning. Door middel van het welstandbeleid zou je als gemeente je koers moeten bepalen. Met andere woorden, je zet de lijnen uit en dat gaat niet wanneer je te veel verzandt in details.’
Welstand in ontwikkeling Heden
21
De stijl van de stad centraal Jim Schuyt, directeur van woningcorporatie de Alliantie
➜
➜
Mijn verhouding met welstand is er een waar velen zich in zullen herkennen: een haat-liefdeverhouding.’
Aan het woord is Jim Schuyt, directeur van de Alliantie, een corporatie met ongeveer 60.000 woningen in Amsterdam, Almere, de Gooi- en Vechtstreek en in Amersfoort en omgeving. ‘Liefde omdat welstand er voor zorgt dat Nederland mooier wordt en dat we wat mooi is, mooi houden. Haat vanwege het karakter dat welstand toch ook heeft van smaakpolitie die zich met allerlei zaken bemoeit.’ De tegenstrijdigheid in deze verhouding – haat versus liefde – zal volgens Schuyt altijd blijven bestaan. ‘Welstand afschaffen is een compleet verkeerde gedachte, daarvoor is het te belangrijk. Maar de vraag is vervolgens wel: hoe gaan we met welstand om, op zo’n manier dat welstand meer dan een hinderlijke verplichting is?’ Schuyt is van mening dat de tegenstanders van welstand momenteel de discussie domineren. Hij zou daarom wel een pleidooi willen houden voor de liefde. ‘Maar om de liefdekant de welstanddiscussie te laten domineren, moet welstand loskomen van het imago van normerende, toetsende instantie die zich vooral op detailniveau beweegt.’ Het debat zou volgens Schuyt niet moeten gaan over de strijd per pand, maar zou nadrukkelijker op hoofdlijnen moeten worden gevoerd. ‘Daarvoor is het essentieel dat het schaalniveau waarbinnen welstand opereert, wordt vergroot. Alleen dan kan een breder debat worden gevoerd. Er zijn al pogingen in deze richting gedaan, maar dit is mij betreft nog onvoldoende in gang gezet.’
De ‘wat vraag’ Welstand eerder in het ontwikkelingsproces een rol geven, klinkt Schuyt dan ook goed in de oren. Elke stad of regio zou wat hem betreft een heldere visie moeten ontwikkelen op de stijl van de stad. ‘Welstandcommissies zou je daar vroeg in het proces, tijdens het nadenken over die stijl, bij moeten betrekken,’ aldus Schuyt. ‘In de welstandnota’s die alle gemeenten verplicht moeten opstellen, omschrijven gemeenten hun visie op welstand. Maar daarin wordt zeker niet ver genoeg ingegaan op wat ik noem “de stijl van de stad”. In Nederland hebben we vaak de neiging om veel te investeren in het proces. Bij het opstellen van de welstandnota’s is dit
22
Welstand in ontwikkeling Heden
ook gebeurd. Deze nota’s staan vol met wat ik noem ‘hoe en wie vragen’; procesafspraken en randvoorwaarden voor de wijze van toetsen en verantwoording afleggen. Terwijl de essentiële vraag, de ‘wat vraag’, onvoldoende aan bod komt. Dat is natuurlijk ook een lastiger te beantwoorden vraag: wat is de stijl van een stad?’
Gebiedsontwikkeling Nadenkend over het ontwikkelen van ‘de stijl van een stad’ zou de discussie, als het aan Schuyt ligt, dus breder moeten worden getrokken. ‘Ik noem het gebiedsontwikkeling. Laat niet alleen deskundigen vanuit de esthetiek maar ook deskundigen met een visie op steden meedenken in het proces. Op deze manier kan welstandbeleid meer worden dan alleen een visie op vormgeving van steden. Tot nu toe is welstand toch wel een monopolie van vormgevers. Door andere professies eerder in het proces te betrekken, kan een goede slag worden geslagen in de richting van het omschrijven van een lange termijnvisie voor een stad of gebied.’
Hoog op de agenda Welstand is een onderwerp waarover Schuyt, zo blijkt, een heldere mening heeft. Ook binnen de Alliantie staat het onderwerp hoog op de agenda. ‘Welstand en ruimtelijke kwaliteit zijn voor ons uitermate belangrijk. Wij ontwikkelen woningen en gebouwen die vervolgens ons bezit blijven. Logisch dat we naar een optimale kwaliteit streven als we decennialang deze gebouwen exploiteren. Een voorbeeld van hoe we dat doen: in Amersfoort en omgeving hebben we al ons bezit geïnventariseerd. Alle kenmerkende kwaliteiten in termen van welstand en architectuur zijn in beeld gebracht. Ingrepen aan de woningen worden alleen uitgevoerd aan de hand van deze inventarisatie. Zo moeten nieuwe balkonhekjes bijvoorbeeld passen bij de kwaliteit van een pand, geen prefabhekjes aan een gebouw met historische kwaliteiten. Hierdoor proberen we te voorkomen dat we ingrepen doen waar we later spijt van krijgen. Dat is in het verleden in Nederland al teveel gebeurd. Onze ingrepen moeten passen bij de bestaande kwaliteiten, dat is weer de liefdekant.’
Welstand in ontwikkeling Heden
23
Verantwoordelijkheid waar die hoort Jeroen van Schooten, architect bij Meyer en van Schooten Architecten en voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten
➜
➜
In een stedelijke omgeving moet je dingen op elkaar afstemmen, kloppend maken. En daarvoor is een vorm van welstand nodig. Zijn voorganger Carel Weeber wilde welstand helemaal afschaffen. Zo ver wil de huidige voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), Jeroen van Schooten, niet gaan. ‘Als de opdrachtgever en de architect daar zelf de verantwoordelijkheid niet voor nemen, moet je toch kunnen ingrijpen. Maar het blijft natuurlijk een soort smaakpolitie, en niemand houdt echt van de politie.’ Van Schooten is zelf ook lid geweest van een welstandcommissie en geeft toe dat het niet altijd een dankbare taak is. ‘De slechte dingen zeeft welstand eruit en die krijgt het publiek dus nooit te zien. Dat maakt je positie soms moeilijk te verdedigen, het publiek ziet niet wat je doet. Om die reden is het wel goed dat welstand nu wat transparanter is geworden.’ Maar het echte probleem van welstand gaat volgens Van Schooten niet over transparantie maar over kwaliteit en verantwoordelijkheid. ‘Welstand zeeft niet alleen de hele slechte uitzonderingen eruit, maar soms ook de hele goede. Waardoor je blijft zitten met de middelmaat. En dat is kwalijk.’
Negatief advies Ongeveer 22 jaar geleden begon Van Schooten samen met zijn studievriend Meyer het gelijknamige architectenbureau. Al bladerend door een boek komt hun gehele oeuvre voorbij. Hij toont een paar van hun eerste ontwerpen die niet door welstand zijn gekomen. ‘Over een aantal hebben we ook flink discussie moeten voeren, maar uiteindelijk kwamen de meeste ontwerpen wel door de toetsing,’ zegt Van Schooten. ‘Soms kan een negatief welstandadvies ook een verademing zijn. Het kan je helpen om je opdrachtgever van repliek te dienen, om de kwaliteit en het ambitieniveau een beetje op te krikken. Opdrachtgevers zijn er soms op uit om zo goedkoop mogelijk te bouwen en als architect moet je dan stevig in je schoenen staan om dat niet te laten gebeuren. Het belangrijkste is dat je als architect de
24
Welstand in ontwikkeling Heden
verantwoordelijkheid voor je eigen ontwerp neemt. Je moet staan voor de kwaliteit en díe moet je verdedigen.’
Uitstekend werk Helaas gebeurt dat te weinig, vindt Van Schooten. De manier waarop welstand is georganiseerd, werkt dat alleen maar meer in de hand. ‘Het neemt de eigen verantwoording van opdrachtgevers en architecten weg. Als we een zes-min hebben gehaald, dan is het dus goed, dan krijgen we het stempeltje dat we voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Maar een vakman moet niet willen voldoen aan redelijke eisen, een vakman moet uitstekend werk willen leveren.’ Volgens Van Schooten speelt dit probleem al heel lang. Maar de verandering van de Woningwet van 2003 is, vanuit deze optiek bekeken, een ontwikkeling in de verkeerde richting. ‘De gemeentelijke nota’s maken het geheel nog strikter. Het opstellen van nog meer criteria is de dood in de pot voor een echt innovatieve oplossing, want die ligt niet verscholen in criteria. Het gevolg is dat je als architect met meer handboeien om moet ontwerpen. Meer regels zorgen alleen maar voor meer vervlakking. We moeten eerder zoeken naar een manier om de verantwoordelijkheid terug te krijgen op de plek waar die hoort te liggen; en dat is niet bij de wethouder van een gemeente en ook niet bij de welstandcommissie. Dat zou hetzelfde zijn als je niet de specialist, maar de minister van Volksgezondheid verantwoordelijk maakt voor een operatie.’
Transparantie Wel een verbetering vindt Van Schooten de versoepeling van de kleine aanvragen. Dat deze nu gewoon via het loket geregeld kunnen worden, is voor de burgers veel prettiger. Waarom zou je zo’n hele mallemolen door moeten voor één dakkapel. Dat is voor niemand te begrijpen. Het streven naar transparantie pakt op die manier beter uit. Ook het feit dat er nu burgerleden zitting mogen nemen in de commissie, draagt bij aan het opheffen van de mist.
Welstand in ontwikkeling Heden
25
Maartje Lammers, architect en voorzitter van de welstandcommissie van de gemeente Haarlemmermeer: ‘In mijn ogen is het van maatschappelijk belang dat de ruimtelijke kwaliteit bewaakt wordt. Daarom is het goed dat welstand geregeld wordt. Ik ben echter wel van mening, als mens en als architect, dat de discussie in een eerdere fase moet worden aangegaan. De regelgeving gaat zo ontzettend ver in Nederland. Volledig uitgewerkte plannen zouden in een vroeger stadium kunnen worden bijgestuurd. Dit zou voor de welstandcommissie, maar zeker ook voor de indieners van bouwplannen een hoop werk en teleurstelling kunnen voorkomen.’
Al vind ik dan wel weer dat je eisen moet stellen aan het profiel van die burger. Je kunt niet met iedereen een inhoudelijke discussie over architectuur voeren. Alle leden moeten vakinhoudelijk kunnen meepraten.’
Verantwoordelijkheid Er gaan stemmen op dat welstand eerder in het proces betrokken moet worden. Om de ruimtelijke kwaliteit te kunnen waarborgen zou een toetsingsmoment helemaal aan het einde van het traject veel te laat zijn. Van Schooten is het hier niet mee eens. ‘Ik zou het juist
willen omdraaien. Laat het eerst maar bouwen, met daarbij de kans dat het vervolgens alsnog kan worden afgekeurd. Ik weet dat dát onmogelijk is, maar daar zou wel een veel grotere dreiging vanuit gaan. Zorg maar dat je het goed doet en anders zijn de kosten alsnog voor jou. Dan móet je je verantwoordelijkheid wel nemen. En dan zijn we weer terug bij waar we begonnen: als iedereen zijn verantwoordelijkheid zou nemen, dan zouden we geen welstand meer nodig hebben. Maar net als een maatschappij zonder politie niet mogelijk is, zullen we ook altijd een vorm van welstand nodig hebben.’
Verandering in het welstandbeleid In januari 2003 is de nieuwe Woningwet in werking getreden. Hiermee is welstand in Nederland voortaan transparant, voorspelbaar en democratisch geregeld. Welstand maakt nu deel uit van de aanvraag tot een bouwvergunning. Dit betekent voor gemeenten – indien ze welstandbeleid willen voeren – dat zij verplicht zijn een welstandnota op te stellen waarin wordt vastgelegd wat het beleid voor het gemeentelijk grondgebied betekent. Deze nota is – evenals de vergaderingen van de commissie – openbaar. De welstandcommissie legt verder jaarlijks verantwoording af in de vorm van een jaarverslag. Tot slot kunnen ook burgers als gevolg van de wetswijziging plaatsnemen in de commissie.
26
Welstand in ontwikkeling Heden
Welstand in ontwikkeling Heden
27
Welstand is op de goede weg Henry Meijdam, voorzitter van de VROM Raad
➜
➜
‘Mijn relatie met welstand is, net als welstand zelf, aan veranderingen onderhevig. Welstand in Nederland is zeker op de goede weg.’ Meijdam is sinds ruim een jaar voorzitter van de VROM Raad. Ruimtelijke kwaliteit is een thema waar de VROM Raad zich momenteel over buigt. Maar daar kan hij nog niet op vooruitlopen. Meijdam wil dan ook vooral putten uit zijn ervaringen met welstand uit zijn periode als gedeputeerde bij de Provincie Noord-Holland. Deze provincie loopt volgens hem voorop als het gaat om beleid ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal. ‘Een voorstander van welstand in de traditionele zin van het woord ben ik zeker niet,’ trapt Meijdam het gesprek af. ‘Ik ben uiterst kritisch, maar mijn mening heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld in positieve zin.’ De wijziging van de Woningwet – die onder andere gemeenten verplicht stelt een welstandnota op te stellen – markeert het begin van een nieuwe fase waarin welstand in Nederland zich bevindt. Meijdam: ‘De welstandcommissies zijn geëvolueerd en ik juich de nieuwe ontwikkelingen dan ook van harte toe. In mijn periode als lokale bestuurder merkte ik dat mensen echt last konden hebben van welstand. Een ontwerp voor een dakkapel werd afgekeurd, terwijl de voorgestelde alternatieven onbetaalbaar waren voor de indieners. Welstand had soms dramatische gevolgen voor individuen. Langs de weg van schoonheid mensen in lastige situaties brengen; dat kan toch niet de bedoeling zijn?’
microniveau noem, zou ondergeschikt moeten zijn aan welstand op macroniveau. Er moet meer worden uitgegaan van totale concepten, waardoor we welstand op een hoger niveau brengen. Dit kan ook door zwaarder in te zetten op bijvoorbeeld beeldkwaliteit. De lijn hiervoor is ingezet, dat is positief.’
Actieve en meedenkende welstand Het opstellen van welstandnota’s is in veel gemeenten gepaard gegaan met interactieve processen, waarin inwoners en belanghebbenden een duidelijke rol toebedeeld hebben gekregen. Meijdam is een voorstander van deze aanpak. ‘Welstand is per definitie een onderwerp dat ons allen aangaat en daarom is het goed om te investeren in actieve trajecten met inwoners. Gezamenlijk kan de vraag worden beantwoord hoe we komen tot een betere ruimtelijke kwaliteit. Vanuit deze optiek vind ik het een goede zaak, dat nu ook burgers lid kunnen worden van welstandcommissies. Zoveel mogelijk zou ik zeggen.’ Een andere verbetering waar Meijdam enthousiast over is, is het naar voren halen van welstand in planontwikkelingen. ‘Nadenken over ruimtelijke kwaliteit moet niet achteraf, bij de toetsing, maar bij uitstek juist vóór in het traject plaatsvinden. Dit vereist een actieve en meedenkende rol van welstandcommissies.’
Beeldkwaliteitplan Hoger schaalniveau Welstand in Nederland functioneert in de ogen van Meijdam nog niet optimaal. Wel vindt hij aandacht voor ruimtelijke kwaliteit in planontwikkelingen onontbeerlijk. ‘Goede ruimtelijke kwaliteit zorgt immers voor aantrekkelijke gebieden waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Aandacht voor dit thema is van maatschappelijk belang. Welstand zou de komende jaren nog functioneler moeten worden en in elk geval zouden kleine aanpassingen aan de woning anders te regelen moeten zijn. Welstand op wat ik het
28
Welstand in ontwikkeling Heden
De provincie Noord-Holland heeft de visie op ruimtelijke kwaliteit vormgegeven in nieuw beleid. In het kort komt het erop neer dat elke gemeente voor nieuwe ontwikkelingen verplicht is een beeldkwaliteitplan op te stellen. De gedachte hierachter is dat unieke kenmerken en kwaliteiten van het landschap worden vastgelegd en daarmee in de planvorming een plek krijgen. Meijdam: ‘Elk beeldkwaliteitplan moet passen in de kaders die op provinciaal niveau zijn gesteld. Elk plan geeft aan hoe nieuwe ontwikkelingen verantwoord worden ingepast, waardoor wordt
Welstand in ontwikkeling Heden
29
Mark van Sambeek, eigenaar van een varkenshouderij, heeft als consument enkele malen met de welstandcommissie van de Friese gemeente Lemsterland te maken gehad: ‘Mijn plan om er een grote stal bij te bouwen is pas in de schetsfase. Door overleg met de gemeente en “hus en hiem”, zoals de welstandcommissie hier genoemd wordt, lijkt het plan te voldoen aan de gestelde eisen. Ik ben zeer te spreken over deze samenwerking. Wij zijn in het hele traject ook goed geadviseerd. Welstand werkt op deze wijze heel prettig, al vind ik het moeilijk te zien waar de grens ligt tussen wat wel en niet mag.’
voorkomen dat nieuwe plannen inbreuk maken op de specifieke identiteit van een gebied.’ Er loopt een aantal pilots in NoordHolland en de eerste ervaringen zijn volgens de oud-gedeputeerde positief.
Samenhang is de kracht De welstandnota’s van gemeenten richten zich meer op architectuur, terwijl juist het beeldkwaliteitplan zich op een ander schaalniveau beweegt en daarmee meer ontwikkelingsgericht is. Daarbij ging Meijdam (grondlegger van dit beleid) uit van het principe dat ‘kwaliteiten in het landschap vanuit een bepaalde spontaniteit zijn gegroeid. Er moeten dingen mogelijk zijn, de visie is verre van beschermend. Natuurlijk is een beeldkwaliteitplan ook bedoeld om bepaalde bijzondere en kwetsbare natuurgebieden te beschermen.
Maar nieuwbouw,’ voegt Meijdam toe, ‘is niet per definitie een vijand van het landschap. De kracht is de samenhang tussen landelijke kenmerken en bebouwing te benoemen. De meest aantrekkelijke plekken in Nederland zijn immers die plekken waar stad en land samenkomen.’ Verantwoording afleggen in een beeldkwaliteitplan kan leiden tot meer kwaliteitsbewustzijn bij gemeenten. ‘Nogmaals,’ benadrukt Meijdam, ‘zonder defensief te zijn en zonder dat het provinciebestuur alles vast wil leggen. Het aardige van deze aanpak is nu juist dat gemeenten vrij zijn om – met uitzondering van bijzondere en kwetsbare natuurgebieden – te bouwen zonder bovengrens. Als het maar binnen de provinciale visie op ruimtelijke kwaliteit past. De provincie schept die voorwaarden, waarbij het waarborgen van kwaliteit centraal staat, maar vernieuwing óók mogelijk is.’
Groot draagvlak voor welstand Nederlanders vinden het erg belangrijk dat er richtlijnen zijn en toezicht bestaat op het ontwerp van nieuwe bouwplannen in hun omgeving. Bijna vier op de vijf mensen weet het werk van de gemeentelijke welstandcommissies – in hun huidige rol – op waarde te schatten. Dit is gebleken uit een onderzoek van de Federatie Welstand, uitgevoerd onder indieners van een bouwvergunning. Uit dit onderzoek bleek overigens ook dat ongeveer veertig procent van de ondervraagden onvoldoende op de hoogte was van welstandcriteria en het welstandbeleid. Ongeveer driekwart gaf aan tevreden te zijn over de behandeling van het ingediende bouwplan en de uitslag van de welstandcommissie.
30
Welstand in ontwikkeling Heden
Welstand in ontwikkeling Heden
31
Nieuwe rol van welstandcommissies Nico Nelissen, voorzitter welstandcommissies Maastricht en Den Bosch
➜
➜
Het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit in veranderende landschappen en steden is van alle tijden. Steden staan nooit stil.
Professor Nico Nelissen is al jaren betrokken bij welstand en architectuur in Nederland. De recente gevolgen van de wijzigingen in de welstandzorg, ervaart hij, als voorzitter van de welstandcommissies in Maastricht en Den Bosch, aan den lijve. ‘De omgeving van welstand is altijd in ontwikkeling. De kunst is dat de welstandzorg die ontwikkelingen niet negeert, maar er juist in meegaat. En daarmee zelf ook in ontwikkeling blijft.’ Het vakgebied van professor Nelissen is bestuurskunde en sociologie, maar zijn interesses beperken zich zeker niet hiertoe. Hij heeft een bijzondere band met architectuur en bekleedt al jarenlang tal van functies in de welstandzorg. Zo is hij voorzitter van het Gelders Genootschap en voorzitter van het Architectuur Centrum Nijmegen. Als docent aan de Academie van Bouwkunst in Maastricht heeft hij generaties architecten voorbij zien komen en opgeleid. Over welstand en architectuur kan hij dan ook boeiend vertellen. ‘Het oorspronkelijke doel van welstand, namelijk ervoor waken dat er geen plannen goedgekeurd worden die afbreuk doen aan de kwaliteit van de gebouwde omgeving, staat nog steeds overeind. Wel is welstand voortdurend aan veranderingen onderhevig.’ In Maastricht en Den Bosch zijn de commissies waar Nelissen voorzitter van is, gecombineerd: welstand- en monumentencommissie in één. Deze combinatie werkt goed, aldus Nelissen: ‘Zo kunnen we in deze historische steden vernieuwing de kans geven en tegelijkertijd de oude kwaliteiten beschermen. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille en kwaliteit vormt de bindende factor.’
Nut van welstand ‘Bij elke verandering in de welstandzorg ontstaat discussie over het nut van welstand,’ zegt Nelissen. ‘Dat is altijd al zo geweest.
32
Welstand in ontwikkeling Heden
De welstandcommissies zijn dankbaar onderwerp van menig discussie.’ Welstandcommissies worden volgens hem toch vaak gezien als elitaire clubjes van architecten die ontwerpen van anderen dwarsbomen. ‘Maar’, voegt hij daaraan toe, ‘dat imago is langzaam aan het verschuiven. Er is een algemene tendens in Nederland; de maatschappij roept om openheid en transparantie. Ook in de welstandzorg is dat aan de orde van de dag. Het proces is de afgelopen jaren democratischer gemaakt.’
Collectief geheugen Met de wijziging van de Woningwet is een aantal veranderingen in gang gezet. De belangrijkste is dat de basis waarop een welstandcommissie oordeelt, een door de gemeente vastgestelde welstandnota is. Daarnaast kunnen niet meer alleen vakgenoten, maar ook burgers lid worden van een welstandcommissie. Andere verschillen zijn de openbaarheid van de commissievergaderingen en de gelimiteerde periode van lidmaatschap voor de leden. Nelissen: ‘Het grootste verschil is het werken met de nieuwe welstandnota’s. Deze bieden het kader voor de toetsing. Aan de hand van een welstandnota beoordelen, betekent consequent handelen. De nota ligt letterlijk op tafel en wordt er tijdens het beoordelingsproces vaak bij gepakt om duidelijk te krijgen welke criteria zijn opgesteld. We werken er naar toe dat de criteria collectief in het geheugen van de commissie zijn gegrift.’
Maximale zittingsduur Met het collectieve geheugen snijdt Nelissen een andere belangrijke verandering aan, namelijk de maximale zittingsduur die is ingesteld. Leden worden voor drie jaar aangesteld, met de mogelijkheid om deze maximaal met één termijn te verlengen. Nelissen merkt dat dit in de praktijk lastig is. ‘Het behouden van de continuïteit in de commissies is een constant punt van aandacht. We kunnen niet in een situatie terechtkomen dat in een keer een
Welstand in ontwikkeling Heden
33
groot deel van de commissieleden afscheid moet nemen, daar gaat je collectieve geheugen... Dus hanteren we schema’s waarin staat wanneer leden moeten af- en toetreden.’ Ook het openbaar vergaderen en het toetreden van burgerleden zijn wijzigingen waarvan de gevolgen duidelijk merkbaar zijn. Nelissen: ‘Vergaderen met publiek is nu eenmaal anders. Die openbaarheid dwingt om scherper te formuleren. In mijn beide commissies zit een burgerlid. Dit lidmaatschap vergt enorme inspanning, juist van deze leden. Zij missen toch de beroepservaring. Gelukkig zijn zij enthousiast en leergierig, want dat heb je wel nodig.’
Ontsnappingsclausules Een laatste verandering die Nelissen aanstipt, is het vergemakkelijken van het afwijken van het gekwalificeerde advies van de commissie door gemeentebesturen. ‘Er zijn nieuwe “ontsnappingsclausules” ingebouwd, waarmee de colleges af kunnen wijken van het welstandadvies. Het gevaar bestaat dat colleges op andere
gronden dan op welstandgronden hun oordeel vellen. En dit wordt dan lastig te controleren. Ik heb de indruk dat in de praktijk vaker wordt afgeweken van het advies van de commissie dan voorheen. Het is zaak dit openhartig in de gaten te houden.’
Bondgenootschappen Richting de toekomst ziet Nelissen vooral een kans in het vormen van bondgenootschappen op lokaal niveau. ‘Daarmee bedoel ik dat alle partijen die een rol spelen bij de ontwikkeling van steden elkaar meer moeten opzoeken, zodat een chemie tussen verschillende disciplines kan ontstaan. Het gaat erom elkaar te informeren, te attenderen en gebruik te maken van elkaars kennis. Dat betekent voor welstandcommissies dat ze actief contact moeten leggen met verschillende disciplines. Alleen dan wordt de welstandcommissie ervaren als kwalitatief hoogwaardige partner. En dat heb ik veel liever dan gezien te worden als een commissie “waar je langs moet omdat het moet”.’
Welstand in het buitenland Al sinds het begin van de vorige eeuw bestaan er in Nederland initiatieven om de stedelijke en landschappelijke schoonheden zoveel mogelijk te bewaken en reguleren. Maar ook in het buitenland bestaat een dergelijk toezicht op de kwaliteit van het bouwen. In vrijwel alle WestEuropese en geciviliseerde landen blijken vormen van bouwtoezicht te zijn ontstaan en vooral in historisch waardevolle gebieden wordt vaak streng opgetreden tegen nieuwbouwontwikkelingen. In tegenstelling tot in Nederland – waar de adviezen afkomstig zijn van een onafhankelijke en deskundige commissie – gebeurt dit overal op basis van ambtelijke en politiek-bestuurlijke besluitvorming.
Welstandadviezen in de praktijk Sinds de oprichting van de Federatie Welstand is welstandbeleid in Nederland onderwerp van kritiek geweest. Er zijn in het verleden stemmen opgegaan dat welstandtoezicht afgeschaft moest worden. Sinds in 2003 de nieuwe Woningwet in werking is getreden, is de storm gaan liggen. In de praktijk blijkt dat circa 75 tot 85 procent van de bouwaanvragen door de commissie in eerste instantie positief wordt beoordeeld. De rest van de bouwplannen voldoet na een aanpassing alsnog aan de redelijke eisen van welstand. Slechts een klein aantal plannen krijgt een negatief welstandadvies.
34
Welstand in ontwikkeling Heden
Welstand in ontwikkeling Heden
35
Toekomst Democratiseren, anticiperen en verbreden Welstand is een veelbesproken onderwerp. Uit de ontwikkeling van welstand de afgelopen decennia blijkt dat welstand ook voortdurend aan verandering onderhevig is. Nederland kent een uniek systeem van kwaliteitsbewaking. De eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van nieuwe gebouwen zijn omschreven in nota´s en lokale bestuurders baseren hun oordeel op advies van een externe commissie van deskundigen. De meningen over dit systeem blijven verdeeld, dat blijkt wel uit de interviews die in deze publicatie zijn opgenomen. De een vindt dat welstand op de goede weg is, de ander is van mening dat er nog veel moet gebeuren. Hoe denken de Federatie Welstand en Bouwfonds MAB Ontwikkeling, initiators van deze publicatie, over de toekomst van welstand? Zijn we op de goede weg?
Welstand in ontwikkeling Toekomst
37
‘Welstand kan een anticiperende bijdrage leveren, door van tevoren over een ontwikkelingsrichting na te denken’
➜
➜ Om te overleven zal welstand zijn scoop moeten verbreden. Rijksbouwmeester Tjeerd Dijkstra heeft daar in de eerste architectuurnota, vijftien jaar geleden, al voor gepleit.
‘Welstand zal zich niet alleen moeten bezighouden met gevelarchitectuur’, stelt Flip ten Cate, directeur van de Federatie Welstand, ‘maar ook met de locatiekeuze. Is de locatiekeuze verantwoord? Is die massa daar op z’n plaats? Past het ontwerp bij het stedenbouwkundig beleid van de gemeente?’ Bemoeienis met de locatiekeuze gaat Friso de Zeeuw, directeur nieuwe markten van Bouwfonds MAB Ontwikkeling, te ver. ‘De vraag waar wel en niet gebouwd gaat worden, is geregeld in de wet op de ruimtelijke ordening. Daar gaat het streekplan van de provincie en het projectbesluit over. Daar komt geen welstandcommissie aan te pas. Ik heb geen moeite met de manier waarop het nu is geregeld.’ De toon is gezet, de discussie over de toekomst van welstand tussen Flip ten Cate en Friso de Zeeuw is geopend. Dat De Zeeuw zich kan vinden in de manier waarop welstand nu geregeld is, betekent niet dat er geen ontwikkelingen mogelijk en nodig zijn. Als het gaat over de beeldkwaliteit van een stedenbouwkundig plan ziet hij wel een taak voor welstand. ‘Op dit niveau kan welstand een anticiperende bijdrage leveren door van tevoren over een ontwikkelingsrichting na te denken. Deze lijn die in welstandsnota´s is weergegeven, is een goede poging om het klassieke gat tussen stedenbouw en de toetsing van het individuele pand te overbruggen.’ Ook kan De Zeeuw zich de situatie voorstellen dat de initiatiefnemer van een bouwplan – bijvoorbeeld de projectontwikkelaar – denkt een beter voorstel te hebben dan de beeldkwaliteit voor dat gebied aangeeft. De Zeeuw zegt het te zullen accepteren wanneer welstand daar niet in meegaat, ‘maar het moet wel mogelijk zijn daar een discussie over te hebben’.
Structuurvisie Ten Cate nuanceert de rol van welstand bij de locatiekeuze. ‘Welstand moet in een vroeg stadium over stedenbouwkundige ontwikkelingen worden geïnformeerd en daar zijn zegje over kunnen doen, zonder daar een zwaarwegende lading aan te geven.’ Hij zou graag zien dat gemeenten worden verplicht een structuurvisie op te stellen, ‘een soort welstandsnota, maar dan op stedenbouwkundig en landschappelijk niveau, waarin de gemeente zijn visie geeft op zijn hele grondgebied. Waar concentreer je de agrarische sector, waar zijn de mogelijke verstedelijkingsrichtingen, hoe ga je daarmee om? Aan die visie zou je plannen van initiatiefnemers moeten toetsen. In principe is daar de gemeenteraad voor, maar aan een werkelijk inhoudelijke toets komt de gemeenteraad zelden toe doordat de discussie al snel wordt overstemd door belangen van buren of van ontwikkelaars. Daarom ben ik er voorstander van als de gemeente daarvoor een externe commissie vraagt. Is het door ons vastgestelde publieke belang met dit plan gediend? Op die vraag kan de welstandcommissie het antwoord geven. De gemeenteraad heeft het laatste woord, maar zij beschikt dan in ieder geval over een deskundig oordeel.’
Ongewenste ontwikkelingen tegengaan Ten Cate voert de slecht aangelegde bedrijventerreinen aan als onderbouwing van zijn stelling dat gemeenteraden vaak niet de power hebben om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Maar De Zeeuw betwijfelt of welstandcommissies hier veel tegen kunnen uitrichten. ‘Ik zie in Friesland allerlei bedrijventerreinen waarover welstand advies heeft uitgebracht. Weliswaar niet over de locatie-
Debat over de toekomst van welstand Eind maart was kasteel Hoevelaken van Bouwfonds MAB Ontwikkeling decor voor een debat over de toekomst van welstand. De Federatie Welstand en Bouwfonds MAB Ontwikkeling hebben een aantal kenners van welstand uitgenodigd, om een gesprek te voeren over welstand. Welke kant gaan de ontwikkelingen op sinds de wijziging van de Woningwet in 2003? Welke rol moet welstand spelen in de toekomst? Is een uitbreiding van welstand van stedelijk gebied richting landelijk gebied gewenst? Dit soort vragen passeerden de revue. In dit deel van de publicatie staan de deelnemers van het debat met elk een bijzondere uitspraak over welstand opgenomen.
38
Welstand in ontwikkeling Toekomst
‘Het vastleggen van historiserende waarde, betekent niet hetzelfde als ze kopiëren.’
➜
Cees van Esch, directeur Gelders Genootschap
Welstand in ontwikkeling Toekomst
39
‘Gemeenten hebben geen goed antwoord op de verrommeling van het landelijk gebied’
➜
keuze, maar wel in relatie tot de beeldkwaliteit van de plannen. De nieuwe ontwikkelingen langs snelwegen zijn stuk voor stuk ruimtelijke ordeningsbeslissingen die de hele weg hebben gevolgd van bestemmingsplan, artikel 19 of projectbesluit. Die ontwikkelingen zijn allemaal geaccordeerd door de provincie. Ik zie niet dat welstand daar veel aan kan bijdragen. Het heeft in essentie te maken met de manier waarop wij ruimtelijke ordening bedrijven.’ Het kan anders, weet Ten Cate, en hij noemt als voorbeeld het project Routeontwerp A12. Onder regie van het atelier van de Rijksbouwmeester is een toekomstvisie neergelegd voor de ontwikkeling van de A12. Het bijzondere van deze weg is dat hij elf verschillende landschappen doorkruist. Buiten Nederland moet je bij wijze van spreken tot ver voorbij Moskou rijden om eenzelfde verscheidenheid aan landschappen te zien langs de route. De ontwikkelingsvisie op de inrichting van de A12 gaat heel ver. Veel verder dan de keuze voor een bepaald type geluidsscherm. De ontwerpers willen zich ook met de omgeving van de weg bemoeien, tot maar liefst driehonderd meter vanaf beide zijden van de rijbaan. ‘En toen kwam welstand om de hoek kijken’, vertelt Ten Cate. ‘De vraag was hoe we ervoor kunnen zorgen, dat er in het groene gebied tussen de weg en de bedrijventerreinen een groenstrook komt. En hoe kunnen we bereiken dat het dynamische stedelijk gebied zich ook met hoogbouw op de bedrijventerreinen aan de weggebruikers presenteert? Wij denken dat je daarvoor de welstandnota’s zou kunnen gebruiken, door daarin beschrijvingen van de omgeving van de snelweg op te nemen. Het is een experimenteel project. We zijn erover in gesprek met gemeenten, want het betekent dat wij gaan bepalen
wat al die gemeenten in hun welstandnota’s over hun relatie met die weg vastleggen. Gemeenten zijn er blij mee, zo blijkt, want zij hadden er zelf nog niet zo over nagedacht. Vaak staan zij met hun rug naar de weg gekeerd. Zij krijgen nu de kans met hun gezicht naar de weg te gaan staan.’
‘Er moet meer aandacht zijn voor communicatie van de commissies’
➜
– waarbij nieuwbouwontwikkelingen op enigerlei wijze aansluiten op de historisch zo gegroeide langgerekte dorpsbebouwing – ligt op het snijvlak van stedenbouw en beeldkwaliteit. Hoe kunnen we dat doen? Advies van welstand zou ik daarbij op prijs stellen.’
Geen onderonsjes, maar helder communiceren Nieuwbouw in landelijk gebied Waar gemeenten geen goed antwoord op hebben, is de verrommeling van het landelijk gebied. Particuliere initiatieven die sluipenderwijs de buitenruimte aantasten. Welstand is vooral gericht op beheer en ontwikkelingen in bestaande stedelijke gebieden. Het instrumentarium van de ruimtelijke ordening is hoofdzakelijk gebaseerd op geplande ontwikkelingen. ‘Vroeger waren het de boeren die ervoor zorgden dat het landschap open bleef’, zet Ten Cate uiteen. ‘Gemeenten hoefden daar nauwelijks beleid op te voeren.’ Nu de agrarische bedrijvigheid snel afneemt, ontstaat een situatie dat landelijke gebieden verrommelen. Welstand kan volgens De Zeeuw weliswaar niets doen tegen de verkoop en herbestemming van losse agrarische percelen, maar wat welstand wel kan doen is adviseren hoe de herbestemde objecten eruit komen te zien. ‘Wat ook groene zoden aan de dijk zet, is aandacht voor nieuwbouwontwikkelingen in het landelijk gebied. Welke beeldkwaliteit krijgen de nieuwe woonbuurtjes in het buitengebied? Hoe worden ze ingepast in de groene omgeving? Welstand kan bijdragen aan het vinden van een antwoord op deze vragen. Bijvoorbeeld bij het zoeken naar aansluiting op bestaande, vanuit de historie gegroeide lintbebouwing. Doorbouwen op dit thema
De Zeeuw en Ten Cate zijn het eens over de noodzaak van het vermaatschappelijken van het welstandbeleid. Geen onderonsjes meer van ‘geleerden’ in achterkamertjes. Bewoners moeten over de schouder van de welstandcommissie mee kunnen kijken naar de plannen voor hun stad. Commissies zullen voor hun oordeel ook rekening moeten houden met wat er onder de bevolking leeft. Daarom is het volgens De Zeeuw belangrijk dat er geen ‘schoolmeesters’ in de commissie zitten. ‘Of nog erger: gefrustreerde architecten.’ Het schort veel architecten aan communicatieve vaardigheden. ‘Het komt nog wel eens voor dat aanvragers van een bouwvergunning verrast zijn over de brief die ze krijgen’, zegt Ten Cate. ‘Tijdens de bespreking hadden ze de indruk gekregen dat er een heel andere conclusie was getrokken. Er zal dan ook meer aandacht moeten zijn voor communicatie van de commissies. Gemeenten moeten beseffen dat het niet voldoende is om enkel de leden van de commissie aan te wijzen. Ze zullen er ook een budget naast moeten leggen om de leden te scholen.’
Van toezicht naar serviceverlener Ten Cate signaleert een tendens waarbij het traditionele welstandtoezicht verschuift in de richting van een soort serviceverlener. ‘Bij Het Oversticht, een van onze leden in Overijssel, hebben ze een
ervenconsulent aangesteld. Iemand die specifiek verstand heeft van de historische rangschikking van gebouwen op een erf. Die is in Twente anders dan in Salland en in de kop van Overijssel weer anders. Als je bijvoorbeeld weet dat de mooie kamer altijd aan de straatzijde was gesitueerd en dat daarachter werd gewoond met daar weer achter de bedrijvigheid, dan kan het een aardig idee zijn om bij een niet-agrarische herbestemming op het erf toch dezelfde indeling aan te houden. Als je niet over die kennis beschikt, dan kun je grote fouten maken. Ervan afwijken kan, maar dat moet wel gemotiveerd gebeuren.’
Functie versus ontwerp Nog even terug naar het landelijk gebied. Er moeten daarnaast keuzes gemaakt worden tussen agrarische productie en nostalgisch boeren. Bij een moderne agrarische bedrijfsvoering past een functionele vormgeving. Ten Cate is het niet met De Zeeuw eens dat dergelijke keuzes niet aan welstand zijn gebonden. ‘Als een welstandcommissie een aanvraag krijgt voor een ‘varkensflat’ dan kunnen ze twee kanten op’, legt hij uit. ‘Wordt het een industrieel complex? Of moet het in de vormgeving nog iets met varkentjes te maken hebben?’. De Zeeuw: ‘Jij wilt helderheid over de context waarbinnen je die aanvraag moet beoordelen. Daarvan zeg ik, het is aan anderen om die context te bepalen. Wat wil je met het landschap? Dat is de kernvraag. Het wemelt in het landelijk gebied van de halve keuzes. Het is een menging van landschap en productie. Toegegeven, in die onduidelijke context kan welstand geen helder oordeel geven.’ Het is niet aan welstand te bepalen of een agrarisch gebied toekomst heeft.
‘Welstandnota’s zijn vooral beschreven vanuit bestaand gebied, voor nieuwe ontwikkelingen is het lastiger om welstandbeleid op te stellen.’ Flip ten Cate, directeur Federatie Welstand
➜
‘In de aard van het wezen heeft welstand iets beschermends.’
➜
Ruud Brouwers, architectuurcriticus en lid welstandcommissie Rotterdam en Middelburg
40
Welstand in ontwikkeling Toekomst
Welstand in ontwikkeling Toekomst
41
‘Provincies die zeggen ambities te hebben moeten echt uitrukken’
‘We moeten voorkomen dat de welstandnota aan de juristerij ten prooi valt’
➜
➜
Volgens De Zeeuw ligt hier ook een taak voor de provincie. ‘De provincies zijn budgethouder van het ILG (het nieuwe Investeringsbudget Landelijk Gebied van zo’n 700 miljoen euro per jaar). Ze beschikken over de planologische instrumenten. Ze besturen mee in het Nationaal Groenfonds. Als je bovendien ambities zegt te hebben op landelijk gebied, dan zullen zij op dit punt echt moeten uitrukken. Hun keuzes zijn vaak slap; zo geven ze marginale agrarische bedrijven nog toestemming om een paar kassen te bouwen. Een paar jaar later stopt het bedrijf en dan zit je met de troep.’
er meteen aan toegevoegd dat zij dat niet zelf gingen toetsen. Terwijl dat eigenlijk wel zou moeten gebeuren. Het is nog niet zo ver, maar in Noord-Holland wordt erover gedacht om de beeldkwaliteitplannen te laten toetsen door de welstandcommissies.’ VROM zit op een andere lijn. Het ministerie wil onderzoeken of de welstandnota niet een onderdeel zou moeten zijn van het bestemmingsplan. Ten Cate zegt er op zich voorstander van te zijn dat welstand ‘een eindje richting stedenbouw opschuift. Maar het nadeel van het bestemmingsplan is dat het zo’n vervelend juridisch document is geworden. Ik wil voorkomen dat de welstandnota aan juristerij ten prooi valt. In een debat kun je een ontwerp verbeteren, maar dat kan niet aan de hand van juridische regeltjes.’ Het zal niemand verbazen dat Friso de Zeeuw het hier hartgrondig mee eens is.
Overheidsvisies
Concluderend
Ten Cate ziet dat provincies meer belangstelling krijgen voor welstandcommissies. Vooral voor welstandnota’s, om te onderzoeken in hoeverre zij dat instrument kunnen gebruiken om hun eigen plannen te laten landen. Naar de mening van de Federatiedirecteur ‘moeten gemeenten ervoor oppassen zich niet voor het karretje van de provincie te laten spannen. De provincie kan en mag wel eisen dat de gemeente zijn instrument inzet.’ In het Streekplan NoordHolland Noord is door de vorige gedeputeerde van ruimtelijke ordening Meijdam bepaald dat voor iedere stap buiten de zogenaamde rode contour een beeldkwaliteitplan moet worden gemaakt. Ten Cate: ‘De vraag is wat er in dat beeldkwaliteitplan moet komen te staan. De provincie heeft daar een paar dingen over gezegd, maar
Duidelijk is dat het Nederlandse welstandtoezicht ook in de toekomst niet stil zal staan. Het huidige welstandbeleid lijkt vooral gericht te zijn op ontwikkelingen in bestaande stedelijke gebieden. Dit staat goed in de steigers. Voor ontwikkelingen in het landelijk gebied daarentegen is het debat gaande. De rol van welstand in het landelijk gebied is in ontwikkeling. Op de verrommeling van het landelijk gebied hebben gemeenten vooralsnog geen antwoord. Er zijn veel particuliere initiatieven die sluipenderwijs de buitenruimte aantasten. Door velen zal worden beaamd dat deze ontwikkelingen aandacht verdienen. En dat een passend antwoord moet worden gevonden op de vraag welke rol die welstand daarin kan spelen. Dit zal een belangrijk onderwerp voor de toekomst van welstand zijn.
‘Maar welstand wordt wel met ontwerpen geconfronteerd waarvan je denkt: in aanmerking genomen wat de toekomst van de agrarische sector in ons land is, kun je je afvragen waarom men niet met een ander ontwerp komt’, zegt Ten Cate op zijn beurt.
‘Welstand gaat ook om het reguleren van gekkigheid. Bepaalde regels zijn essentieel, maar maak ze wel zo dat ze goed toepasbaar zijn.’ Friso de Zeeuw,
➜
directeur nieuwe markten Bouwfonds MAB Ontwikkeling
‘Welstand is voor velen een toegankelijk en aaibaar onderwerp, en is daarom een uitermate geschikt thema om breed over te debatteren.’
Welstand in ontwikkeling Toekomst
Om te overleven zal welstand zijn scoop moeten verbreden, niet alleen richten op gevelarchitectuur maar meer richting stedenbouw. Op het niveau van beeldkwaliteitplannen kan welstand een anticiperende bijdrage leveren door van tevoren over een ontwikkelingsrichting na te denken. Welstandcommissies moeten in een vroeg stadium over stedenbouwkundige ontwikkelingen worden geïnformeerd. En welstandcommissies kunnen hierover advies geven, zonder daar direct een zwaarwegende lading aan te geven. De ingezette vermaatschappelijking van het welstandbeleid is noodzakelijk. Geen onderonsjes meer, bewoners moeten over de schouder van de welstandcommissie mee kunnen kijken naar de plannen voor hun stad. Welstandcommissies zullen in hun advies ook rekening moeten houden met wat er onder de bevolking leeft.
Op de verrommeling van het landelijk gebied hebben gemeenten vooralsnog geen antwoord. Welstand kan weliswaar niets doen tegen de verkoop en herbestemming van losse agrarische percelen, maar wat welstand wel kan doen is adviseren hoe de herbestemde objecten eruit komen te zien. Voor het landelijk gebied is het ruimtelijke ordeningsbeleid diffuus. Wat willen we met het landschap? Het wemelt in het landelijk gebied van de halve keuzes, vaak een menging van landschap en productie. In deze onduidelijke context is het onmogelijk voor welstand om een helder oordeel te geven. Er ligt hier een taak voor de provincies. Zij zijn budgethouder van het ILG (het nieuwe Investeringsbudget Landelijk Gebied van zo’n 700 miljoen euro per jaar) en beschikken over de planologische instrumenten. VROM onderzoekt of welstand onderdeel van het bestemmingsplan kan worden. Er moet worden voorkomen dat de welstandnota aan juristerij ten prooi valt.
➜
Marja van der Tas, oudwethouder Apeldoorn en lid VROM Raad
42
Samengevat, een blik op welstand in de toekomst
‘De toegevoegde waarde van welstand zou zijn dat het ook gaat over de omgeving van de individuele woning.’
➜
Rob Budding, architect en vice voorzitter van de BNA
Welstand in ontwikkeling Toekomst
43