Welkom op deze site over de Engelse (Show)Grasparkiet Zoals de meeste vogelkwekers, ben ook ik jàren geleden begonnen met het houden van een gemengde volière. Zowat elke vogel die in gevangenschap kan gehouden worden, passeerde de revue. Sinds een jaar of 6 heb ik daar een lijn onder getrokken en heb ik resoluut gekozen voor de Engelse Grasparkiet. Alle andere soorten die ik in de vluchten had, heb ik van de hand gedaan. Aan grasparkieten is een dermate grote diversiteit gekoppeld, zowel qua kleur, uitzicht, bevedering, houding, dat dit voor mij en vele anderen de interessantste vogel is om te houden, te kweken en tentoon te stellen. U vindt er alles over op deze website, waar slechts in beperkte mate ruimte is gemaakt voor het tonen van eigen vogels, maar waar vooral een zo ruim mogelijke voorstelling van de hobby het opzet is. Mijn eerste vogels kocht in gewoon in de handel, waarmee ik enige ervaring opdeed. Een jaar later kreeg ik een duwtje in de rug door Herman Van Thielen, voorzitter van de BGC en van Harry Van Genechten. Met deze vogels als basis probeer ik, door strenge selectie en veel geduld, jaar na jaar een betere en bredere stam uit te bouwen. Beroepshalve ben ik werkzaam in de grafische sector bij Drukkerij CrescoVandevelde te Oudenaarde, waar ik verantwoordelijk ben voor de pre-press. Hopelijk straalt dit ook een beetje af op deze site. Verder ben ik gehuwd met Kathleen en heb een zoon, Jeroen (opvolging verzekerd?). We zijn woonachtig in de historische gemeente Oudenaarde-Ename, gelegen in het hartje van de Vlaamse Ardennen, vooral gekend omwille van zijn archeologische site van een oude Benedictijnerabdij. Oudenaarde is vooral bekend van de Ronde van Vlaanderen, Oudenaards bruin bier en de daarmee gepaard gaande Bierfeesten. Via onderstaande links brengt u een bezoek aan mijn streek. Ruime informatie over Engelse (Show)Grasparkieten en het bijhorende showen en keuren van deze dieren, vindt je op deze webstek. Hier en daar is informatie te downloaden in pdf-formaat. Alleen heb je hiervoor “Acrobat Reader” nodig, dat je hier kan downloaden. Veel plezier en hopelijk heb je er iets aan.
Bezint voor je begint... Een woordje tot alle mensen die zich aangesproken voelen om met deze fascinerende hobby te beginnen. Iets onbekend roept altijd wat vragen op. Wat is er plezierig aan Engelse Grasparkieten kweken en wat zijn de minder aangename kanten? Wat zal het mij kosten? Heb ik wel het gepaste karakter en kan ik een tegenslag verwerken? En misschien wel de belangrijkste vraag van allemaal: wat vindt mijn partner van mijn plannen? En uiteindelijk: welke kleurslag(en) zou ik willen kweken? Principes Misschien ben je geïnteresseerd geraakt na het bezoeken van een show of ben je toevallig in contact gekomen met een kweker. Feit is dat deze
mensen, vaak de bezielers van een uitgebreid showsysteem, niet veel kaas gegeten hebben van marketing. Typische kanalen om naambekendheid aan de hobby te geven, worden vaak over het hoofd gezien, waardoor men ijverig en met de beste bedoelingen weliswaar, eigenlijk op een eiland bezig is. Op dat eiland worden echter uitstekende showvogels gekweekt. Het puur kweken van die vogels is voor de meesten de grootste drijfveer. Er zijn er die prachtige vogels kweken, maar zich niet geroepen voelen om die te showen. Anderen daarenentegen nemen elke gelegenheid te baat om hun vogels te tonen en te laten keuren. Eén van de minder aangename kanten van het werken met dieren, is dat die kunnen sterven. Daarmee kunnen omgaan hangt af van uw karakter en soms ook van uw financiële ingesteldheid. Een vogel die je misschien (duur) aangekocht hebt, kan de volgende dag dood zijn. Daarom is ook een positieve ingesteldheid van de partner van groot belang, die dergelijke tegenslagen eveneens moet aanvaarden. Een tweede punt is tijd en inzet. Al snel zul je merken dat je toch een 30-40 vogels moet aanhouden om vlot te kunnen paren en vooruitgang te boeken. Maar dergelijke hoeveelheid vogels optimaal onderhouden, daar kruipt tijd in. Om nog niet te spreken van vakantieperiodes, waarbij een grote hoeveelheid vogels niet zomaar ergens kunnen ondergebracht worden, omdat het baasje wil gaan zonnen. De hobby maak je zo duur of goedkoop als je zelf wilt. Het aantal rijke lui dat zich met open portefeuille op de hobby gestort hebben, maar nooit een degelijke vogel gekweekt hebben, loopt in de honderden. Anderzijds zijn er een heleboel die met een heel beperkt budget, maar via optimale paring, ervaring en “fingerspitzengefühl”, jaar na jaar topvogels weten te kweken. Indien je besluit er aan te beginnen, wat dan? Het goede nieuws is dat je de eerste zes maanden niks hoeft uit te geven. Die tijd zou je moeten gebruiken om zoveel mogelijk kwekers te bezoeken, jouw oor te luisteren te leggen en de ogen de kost te geven. Zo spaar je meteen een pak geld en veel ontgoochelingen uit. De eerste stap die meteen verkeerd is, moet in elk geval vermeden worden. Specialisatie Wanneer het over kleurslagen of mutaties gaat, is het gamma zeer uitgebreid. Op een show zie je ze allemaal de revue passeren en dit is een ideale gelegenheid om ze te leren kennen en te bekijken. Jammer genoeg is het fout om die kleurslag(en) te kiezen die je “graag ziet”. Beginnende liefhebbers spenderen dan vaak veel geld aan die kleurslag, zonder dat ze doorhebben dat ze ook andere vogels nodig hebben om goede resultaten te boeken in de keuze die ze gemaakt hebben. Conclusie Het kweken van engelse grasparkieten is een enorme uitdaging. Denk in jaren, niet in weken en maanden. Geduld, vakmanschap, kennis en ervaring zijn dingen die tijd in beslag nemen. Een tikkeltje geluk hoort er ook bij. En wanneer je verliest, doe het dan waardig en maak geen scene wanneer je al eens het onderspit moet delven. Misschien dat de keurder van volgende week, jouw vogel wel op de eerste plaats zet. Vrienden in de hobby zijn belangrijker dan een wimpeltje onder of boven.
Grasparkieten en ... Engelse (show)Grasparkieten Iedereen kent ongetwijfeld het huis-, tuin- en keukengrasparkietje dat qua formaat en uitzicht nog het dichtst aanleunt bij de wildvorm: de felgroene grasparkiet met geel masker (het “aangezicht” van de vogel), ongeveer 16 à 18 cm lang die zijn natuurlijke biotoop heeft in Australië: de Melopsittacus Undulatus, waarvan er ook nog enkele ondersoorten bestaan. De eerste melding van dit vogeltje dateert van rond 1805 door Shaw en Nodder en de eerste exemplaren werden in Europa ingevoerd door John Gould in 1840. Men vindt ze in Australië vooral terug in de omgeving van grasvlakten met hier en daar een waterpartij en nestelen vooral in holle (Eucalyptus)bomen. Het zijn echte kuddedieren die daar soms in zwermen van enkele duizenden exemplaren kunnen gezien worden en hebben een nomadisch bestaan. Ze volgen de regen met het daaraan gepaarde voedsel. Ze voeden zich vooral met allerlei graszaden, planten zich zeer gemakkelijk voort, alhoewel in Australië de weersomstandigheden erg wisselvallig en extreem kunnen zijn, waardoor duizenden vogels tegelijk de dood kunnen vinden door extreme droogte, warmte, koude enz. De Engelse Grasparkiet Je voelt het aankomen: die vindt zijn oorsprong in Engeland, waar Ken Farmer uit Luton in de jaren ‘50 van de vorige eeuw de eerste stappen zette om van de hierboven beschreven wildvorm zowat een andere vogel te maken. Hij besteedde als eerste aandacht aan de bevedering, formaat, houding, kleur enz. van de grasparkiet en ontwikkelde zo de moderne Engelse Grasparkiet waar kwekers na hem zijn werk hebben voortgezet en de grasparkiet hebben gebracht tot wat hij nu is. Er werd door de Budgerigar (Nl.: grasparkiet) Society een standaard opgesteld waaraan deze showparkieten dienen te voldoen en dat is een stuk meer dan de wildvorm. Om de voornaamste punten even snel op een rijtje te zetten: • algemene conditie van de vogel moet optimaal zijn (geen ziektes, geen ontbrekende veren, geen overgewicht, heldere ogen) • lengte: beetje afhankelijk van de kleurslag, maar toch moet de vogel wat dat betreft een goede verhouding hebben met de kop en schouderbreedte. Algemeen kan men stellen dat een lengte tussen 150 mm en 240 mm een minimum is. • De vorm van vogel moet gracieus zijn, de rug lichtjes hol en van kop tot staart een sierlijke lijn vormen. Als men een lijn door de vogel zou kunnen trekken moet die een hoek van 30° vormen (11u25). De bek moet goed ingetrokken zijn tussen de veren en de vogel moet liefst een klein beetje naar beneden kijken. • De kop moet rond en breed zijn vanuit elke hoek met een duidelijke welving van de kopveren vanuit de washuid naar boven die naadloos moeten overgaan in de nekpartij. Ook verstaat de Engelse grasparkiet de kunst om de kopveren te fronsen (blow). • De vleugels moeten strak op de rug liggen en de toppen mogen elkaar niet kruisen • Het masker (de zone vanaf de washuid tot net onder de keelstippen) moet laag op de borst vallen zonder een split onder de punt van de bek • De keelstippen (spots) moeten rond, groot en egaal verdeeld het masker afzomen. Hoe groter de spots, hoe meer indruk de vogel zal maken.
Dit zijn dan nog maar de voornaamste punten waar bij de keuring rekening zal gehouden worden. Zo heeft iedere mutatie zijn eigen standaard waaraan de vogels dienen te voldoen. Meer uitleg over de verschillende mutaties vind je in een apart artikel op deze stek. Voor elke fout worden strafpunten aangerekend. De kweker van Engelse grasparkieten heeft dus steeds de standaard voor ogen, maar moet ook beseffen dat de ideale vogel niet bestaat. We proberen er alleen zo dicht mogelijk bij te komen. Deze website wil alleen een bondige inleiding zijn voor geïnteresseerden die het willen proberen en kan uiteraard niet op elk detail uitgebreid ingaan. Een goede basiskennis is het uitgangspunt.
Accommodatie Hoe beginnen? Korte vraag maar het antwoord is omgekeerd evenredig. Het is duidelijk dat als men begint met iets op te bouwen, men eerst een goede fundering moet hebben. D.w.z. goede vogels en een degelijke accomodatie om vogels te houden, te laten kweken, te laten opgroeien en zich te laten ontwikkelen tot gezonde, forse dieren. Het is duidelijk dat als men naar een doel toekweekt, het niet zal lukken als men niet selectief kweekt. Engelse grasparkieten kweekt men dus in kweekkooien, waarbij de kweker bepaalt welke vogel aan welke vogel gepaard wordt, dit in tegenstelling tot koloniekweek, waarbij de vogels hun eigen partner uitkiezen. Men heeft dus kweekkkooien nodig, eventueel een babykooi waar opgroeiende jongen zelfstandig worden vooraleer ze naar de grote vluchten gaan, waar de vogels samen, net als in een kolonie, kunnen kwetteren en sociaal zijn. Men kan er niet omheen dat dit alles ruimte inneemt, wat niet wil zeggen dat klein en eenvoudig beginnen nog steeds het beste is. Men doet ervaring op, leert elke dag bij. Alleen kan men indien mogelijk reeds rekening houden met het feit dat later een uitbreiding van de infrastructuur zal volgen. Niet dat men het niet klein kan houden, maar dan zal men zich ook moeten neerleggen bij het feit dat men met pakweg vier kweekkooien moeilijk vooruitgang zal boeken. Dan is er van selectie en kiezen niet veel sprake. Dan is men al blij dat men vogels heeft om volgend jaar verder mee te gaan. Met alle gevolgen vandien. Kweekkooien zijn te koop in alle maten en gewichten, men kan ze ook zelf in elkaar timmeren. Wat je maar wilt. Afmetingen: min. 60b x 40h x 40d. Dit is wel het minimum. Iets groter is beter, maar dit kan nog net. Ik spreek uit ervaring. Deze worden voorzien van een bodemschuif voor eenvoudige reiniging, twee zitstokken die stevig verankerd zijn om een vlotte paring te garanderen en uiteraard een broedblok. De laatste twee punten (de stokken en het broedblok) zijn iets waar in de grasparkietenhouderij nogal eens een boompje over opgezet wordt. Zo verkiest men al eens i.p.v. ronde stokken, vierkante stokken, omdat de pop dan een betere grip zou hebben tijdens de paring (het trappen). Ik zeg altijd: alle beetjes helpen om een goede bevruchting te verkrijgen, maar de bereidheid van de vogels is duizend keer belangrijker dan een ronde of vierkante stok. Vogels die niet broedbereid mag je van alles onder de poten schuiven, paren zullen ze niet. Broedblokken bestaan
in alle uitvoeringen en vormen. Ook hier hetzelfde liedje: een paar dat écht wil nestelen, nestelt in alles wat hen aangeboden wordt. Zijn ze niet bereid, dan zal een lang, breed, hoog, diep, zacht, donker nestblok niets uithalen. Nestblokken kunnen aan de voorkant, zijkant of binnen in de broedkooien bevestigt worden. Maakt niets uit, als het voor de kweker maar handig is om nestcontroles en algemeen onderhoud vlot uit te voeren. Een babykooi is een uit de kluiten gewassen kweekkooi, die qua formaat afhankelijk is van hoeveel jonge vogels per keer mogen verwacht worden. Ook kan men twee vluchten van 3x2 m voorzien, één voor jonge vogels en één voor de volwassen dieren. De beschikbare ruimte zal uiteraard moeten verdeeld worden en de opgegeven afmetingen zijn richtinggevend. Als men maar voor ogen houdt dat een vlucht dient om te vliegen. Dus liever lang en smal, bv. 2 hoog, 1 breed en 3 lang (=6 kubieke meter) i.p.v. een kubus met dezelfde inhoud, maar waarin de vogels geen behoorlijke afstand kunnen overbruggen. Ik ben ook nogal voorstander van vluchten in open lucht, waar de vogels een beetje onderhevig zijn aan de natuurelementen en kunnen genieten van zowel zon als regen. Vluchten binnen in een kweekruimte zullen wellicht handiger zijn en het koloniegevoel met de vogels in de broedkooien verhogen. Maar alles is dan moeilijker gezond te houden als te veel dieren zo kort bij elkaar in een kleine ruimte gehuisvest worden. Alles heeft zijn vooren nadelen en ook hier zal men dus moeten kiezen. Dat men daarbij nog voederschalen en waterfonteinen nodig heeft is duidelijk. Een stofzuiger, ventilator, verwarming, verlichting (al dan niet met timers), hygrometer (luchtvochtigheid), thermometer, broedmachine, hakmolentje, vangnet, pincetten, schaar, watervernevelaar enz. zijn zaken die handig kunnen zijn. Als men al snel zijn vogels wil showen heeft men tentoonstellingskooitjes nodig (TT-kooien) die standaard aan bepaalde eisen dienen te voldoen. Ze zijn te koop in de betere vogelhandel. Wel erbij zeggen dat het gaat om Engelse grasparkieten, want elke vogel heeft zowat zijn eigen TT-kooi. Verder zal de kweker zelf ontdekken wat hij nodig denkt te hebben volgens zijn eigen behoeften.
Boekhouding De kweker die controle en een overzicht wil hebben over zijn vogels, de paringen en de resultaten, zal genoodzaakt zijn om een soort boekhouding van zijn vogels bij te houden. Of je dit nu op papier doet of via de computer, maakt in principe niet zoveel uit. Een combinatie van beide is het meest voor de hand liggend, omdat een kweekruimte nu eenmaal niet ideaal is om een computer te installeren, of je zou over een stofvrij hoekje moeten beschikken. Vandaar dat een map met kweekkaarten op die plaats handiger is. Op regelmatige tijdstippen kan alles dan op computer overgezet worden. Vogels quoteren Belangrijk voor een kweker is het zelf beoordelen van zijn eigen vogels. Elke vogel kan op een puntenschaal van 10x10 een totaal aantal punten krijgen: 1. Lengte 2. Schouderbreedte 3. Houding
4. Kleur en tekening 5. Frontale hoogte 6. Kopbreedte 7. Nekvulling 8. Masker 9. Spots en vorm van de spots 10. Type vogel Het bekomen totaal wordt genoteerd en geeft in een oogopslag een beeld van uw beste vogels. Ook kan men op die manier gemakkelijker paren samenstellen die elkaars fouten compenseren. Bv. een vogel met een slecht cijfer voor ‘masker’ kan men paren aan een vogel met een uitstekend cijfer voor ‘masker’. Objectiviteit en een goede kennis van de standaard is uiteraard een noodzaak. Paringen Het gebruik van twee soorten fiches voor het bijhouden en controleren van de verschillende paringen per kweekseizoen, is de beste en handigste manier. Vooreerst is er de broedkaart die op elke kweekkooi of broedblok gehangen wordt, met daarop alle informatie die voor uzelf belangrijk is. Wat er zeker moet opstaan is kleur en ringnummer van beide vogels, datum van de paring, datum waarop het eerste jong kan verwacht worden, aantal eieren, bevruchte/onbevruchte eieren, aantal jongen met hun ringnummer, enz. Dit is dus eerder een fiche van klein formaat (A6). Een tweede fiche die in een map bijgehouden wordt (mapkaart), vertelt ongeveer hetzelfde, alleen is de afstamming van het kweekkoppel meer in detail uitgewerkt. Tot twee generaties ver is op een eenvoudige manier bij te houden. Deze fiche vervangt dus eigenlijk de kleine, nadat het koppeltje uit de kweekkooi verwijderd wordt. Formaat A4 is het gemakkelijkst onder te brengen in een standaardmap. Van beide kaarten is hieronaast een voorbeeld beschikbaar in pdf-formaat.
Kweken Geduld Als men de standaard voor Engelse grasparkieten even snel doorneemt, heb je meteen door dat het kweken naar die standaard niet eenvoudig is. Duizend en één zaken mogen niet aan het oog ontsnappen, men moet eindeloos kritisch zijn op zijn eigen vogels en soms moet men al eens beslissingen nemen die pijn doen aan het hart. Keuzes kunnen en durven maken en eindeloos geduld aan de dag leggen zijn de voornaamste eigenschappen van een goed kweker. Keuzes op het gebied van kleur, type vogel, hoeveel vogels, welke houden, welke wegdoen, wie aan wie paren en waarom en ga zo maar door. Geduld omwille van het feit dat vogels oud genoeg moeten zijn om ze voor de kweek in te zetten (min. 10 maanden), geen jonge vogels verkopen maar wachten tot ze volledig uitgegroeid zijn (men zou er wel eens spijt kunnen van krijgen), wachten tot ze willen paren, wachten op eieren, wachten op jongen, wachten om te zien hoe de jongen uitgroeien en de kweekvogels regelmatig en gedurende lange tijd op krachten laten komen. Dieren zijn tenslotte geen machientjes. Maar de voldoening is des te groter als al het wachten en geduldig zijn tot betere resultaten leiden.
Waar je moet op letten Dit onderdeel ‘kweken’ in deze hobby is zodanig uitgebreid en gecompliceerd dat men er een boek over kan schrijven. Dus ook hier zal ik mij beperken tot een aantal vuistregels. • start met zo goed mogelijke vogels. Kijk geduldig uit naar een goede kweker die bereid is u een paar goede vogels te verkopen. Zoek eventueel een tweede kweker die u nog een paar koppeltjes bezorgd. Maar maak u geen illusies: hun beste vogels zullen ze niet van de hand doen. Hou het betaalbaar, alhoewel dat natuurlijk voor iedereen anders is. Maar kwaliteit is voor iedereen gelijk. Die is er, of die is er niet. Laat je dus niet in de luren leggen door een mooiprater die alleen op geld uit is. • Probeer een paar ronden te kweken met die vogels, dit gedurende een paar jaar, waarna beide lijnen gekruist kunnen worden, waarbij je op die manier een “eigen vogel” kunt distilleren, hopelijk een type dat u bevalt. • Indien niet tevreden kan men proberen vers bloed aan te trekken. Koop dan alleen vogels die iets aan uw eigen vogels kunnen bijbrengen, een surplus zijn voor hetgeen ze zelf mankeren. Anders heeft het geen zin. • Dan komt het verwant kweken om de hoek kijken. Delicate zaak. Dit wordt gedaan om de goede eigenschappen van de vogels stevig in uw stam te verankeren. Het is duidelijk dat dit alleen gedaan wordt, als er reeds een goede kwaliteit in uw vogels zit. Verwant paren kan wel eens problemen geven met de vruchtbaarheid. Dus hier de gulden middenweg bewandelen. Want mooie vogels die geen nakomelingen geven, daar ben je ook niet mee geholpen. Maar af en toe is het nodig. • Paar uw beste pop aan uw beste man. Uw tweede beste pop aan uw tweede beste man, enz. Kweek om te beginnen niet op kleur. Het is zonder dat al moeilijk genoeg om een goede vogel te kweken. Dat aspect kan er later bijkomen als uw stam voldoende niveau haalt op alle andere punten. • Probeer ook verschillende types vogels aan elkaar te paren: verschillend kleur, verschillend formaat, verschil in spots, vederlengte enz., zodanig dat de pop de fouten van de man kan corrigeren en omgekeerd. Twee gelijke types geven hetzelfde als resultaat en zo boek je geen vooruitgang. • De pop is het belangrijkste bij de paring. Een goede pop is altijd nodig, zij heeft het meeste invloed op de nakomelingen, wat niet wil zeggen dat mannetjes te verwaarlozen zijn. • Plaats alleen vogels die in broedconditie zijn in een broedkooi. De pop moet actief zijn, knaagziek, openstaan voor de avances van de mannetjes en geïnteresseerd zijn in het broedblok. Het mannetje moet alles wat in de buurt komt het hof te maken, doet druk, vliegt heen en weer en tikt met de snavel alles aan wat volgens hem bruikbaar is, op het agressieve af. Vogels in die conditie krijgen kan alleen door een goede verzorging en optimale voeding het jaar rond. Uiteraard speelt hier ook een soort conjunctuur een rol, bepaald door de hormonen. Als de vogels in de rui zitten, zal het niet lukken bijvoorbeeld. • Kweek niet met vogels die jonger zijn dan 10 maanden.
Praktisch De praktische uitvoering van het inkooien van de paartjes kan op een paar manieren gebeuren. Ook hier is geen vaste regel in en zal de bereidheid van de vogels van groter belang zijn dan de “techniek” die je toepast. Het uitkiezen van de koppeltjes is iets wat eigenlijk het ganse jaar lang door
het hoofd van de kweker speelt. Welke vogels aan elkaar paren en waarom? Als je daar uit bent en de vogels zijn in broedconditie, kan men aan de slag. Ik doe het zo. Ik maak vooraf de broedkooien in orde en breng alle nodige zaken op zijn plaats. Water, voederschaal, sepia, jodiumblok en grit. Een broedkaart met daarop alle informatie van de paring: wordt ingevuld: ringnummers van de vogels, datum paring, nr. broedkooi, enz. Beide vogels worden samen op hetzelfde moment in de broedkoooi geplaatst. Voor alle duidelijkheid: er is nog géén sprake van een broedblok. Dan is het even uitkijken en in de buurt blijven om te zien of alles goed gaat tussen die twee. Het kan wel eens voorvallen dat het helemaal niet klikt en het zal niet lang duren vooraleer dat duidelijk is. Dat de pop de man eerst afwijst of wat afstandelijk is, is normaal. Maar er mogen geen ‘brokken’ vallen, dan kan men beter voor een andere partner zorgen. Zijn er geen problemen, dan kan men beter de vogels voorlopig zoveel mogelijk met rust laten. Vanaf dat moment begin ik dagelijks FertiVit aan het water toe te voegen, geef ik wat meer zachtvoer en wat extra gepelde haver. Al die zaken helpen om de broedconditie aan te scherpen. Dit blijft zo gedurende minstens 14 dagen, waarna de broedblokken gehangen worden. Deze zijn gevuld met een flinke laag houtkrullen en fijn zand en worden om de dag toegankelijk en afgesloten gemaakt met een vers stokje. De pop wil zich op de gesloten dagen een weg naar binnen knagen, terwijl ze door de man te benaderen is. Dit wekt haar broeddrift enorm aan. Ook worden de vogels nu rond de geslachtsopening geplukt. Na een weekje wordt het blok niet meer afgesloten. Men kan daarna na een dag of tien het eerste eitje in het nestblok verwachten. Variaties op deze manier van werken zijn talrijk: bv. eerst de man plaatsen en pas na een paar dagen de pop erbij. Zo heeft de man de bovenhand, wat soms belangrijk kan zijn wanneer het een dominante pop betreft. De pop legt tussen de vier en acht eieren (elke twee dagen een ei), waarvan er hopelijk een aantal bevrucht zijn en waarvan men dus 18 dagen later jongen kan verwachten. Men moet tevreden zijn (het is zelfs best) met 3 à 4 jongen per nestblok. Meer jongen geeft meestal minder goed doorvoede jongen en minder jongen wil wel eens verveling bij de ouders veroorzaken, wat ook niet goed is. Soms worden jongen herlegd naar een ander blok waar minder jongen zijn (liefst nadat ze geringd zijn, wat gebeurt na een goede week). De jongen een beetje verdelen dus. En hierbij komt de broedkaart goed van pas, waarop men kan bijhouden naar waar welk jong gegaan is. Dit kan men doen zolang de jongen niet in de veren zitten. Van zodra de pop haar eigen jongen herkent, zal ze een ‘indringer’ niet meer aanvaarden. Een dagelijkse controle van de nestblokken en de jongen is zeker nodig. Kijk of de jongen goed gevoed worden, de ringen geplaatst moeten worden en of reeds geringde jongen hun ring niet verloren hebben. Controleer of er geen andere problemen zijn. Vogels die dagelijks intensief verzorgd worden zijn dit ritueel gewoon en maken er (op een beetje verbaal protest of een hapje in uw vinger na) geen probleem van. De broedperiode is op zijn zachtst gezegd een spannende periode. Vele vragen dienen zich aan: zal het klikken tussen de twee, zullen de eieren bevrucht zijn, komen de jongen uit (wat wel eens wil tegenvallen), zullen de ouders goed zorgen, welke kleur hebben de jongen, zijn de jongen kwalitatief goed of valt het tegen enz. Een kweker die met zijn dieren begaan is, loopt
in die tijd op de toppen van zijn tenen. Alle vragen van hierboven kunnen ook een negatief antwoord krijgen. Problemen dus. Wat is de oorzaak daarvan? Daar valt in dit kader zomaar in één, twee, drie niet op te antwoorden en is meestal geval per geval te bekijken. De oorzaken kunnen duizendvoudig zijn. Veel succes!
Broedblokken Iets waar wel vaker vragen over gesteld worden is het broedblok. Wat zijn de eisen waaraan het broedblok moet voldoen? - het blok moet ruim genoeg zijn. Engelse grasparkieten zijn geen kleine parkietjes! Niet zelden moeten daar 6 of meer vogels in passen (bv. 4 jongen en de beide ouders, want ook mannetjes verblijven vrij frequent in het blok). - het blok moet gemakkelijk toegankelijk zijn voor kontrole en onderhoud - het moet duurzaam zijn - het moet aangepast zijn aan de kweekruimte (ingebouwd of vrijhangend). Wanneer de kweekkooien in een eerder smalle gang staan, dan zal inbouwen beter zijn vanwege de beperkte ruimte. Vroeger was het algemeen ingeburgerd dat de nestblokken ingebouwd werden. Dat lijkt netjes en makkelijk, maar dit gaat eigenlijk tegen de natuur van de grasparkiet in, die een diep hol in een boom verkiest. De pop zal zich meer op haar gemak voelen in een donkere en diepe ruimte. Nu zijn het wat dat betreft zeker geen kieskeurige vogels, maar wanneer het vrijhangend kan, zou ik toch daar de voorkeur aan geven. Bijkomend voordeel is dat het invlieggat van het licht weggedraaid is, wat de noodzaak van een donker en diep hol alleen maar ten goede komt. Laten we dus wat deze materie betreft, het broedinstinct en broedeisen van de vogels primeren en daarna het gemak van de kweker. Zoals je op de tekeningen en foto’s hieronder kan zien, is er dan nog een gans gamma aan modellen en formaten te bedenken. De grootte van de kweekkooien (vooral de hoogte) zal een rol spelen, om te bepalen hoe diep het blok gemaakt kan worden. In principe hoe dieper hoe beter, want hoe langer de jongen in het nest verblijven, hoe beter. Jongen worden zo beter en langer optimaal gevoed, zijn nagenoeg zelfstandig wanneer ze uiteindelijk uitvliegen, meestal ook rustiger en dus betere showvogels. Uit ervaring (niet alleen van mijzelf, maar van de meeste kwekers) is een model box-in-box het beste, een systeem waarbij een tweede binnendoosje in het broedblok voorzien wordt, dat gemakkelijk te hanteren is voor kontrole en indien gewenst gemakkeijk kan vervangen worden door een vers kistje halverwege de opfokperiode van een nest jongen, zonder risico dat de pop het nest in de steek laat, want de buitenzijde van haar nest blijft indentiek zodat ze weinig of geen argwaan krijgt. Verder zal de kweekruimte zoals gezegd een rol spelen in het bepalen van het model. 3 of 4 rijen hoge kweekkooien? Zowel de bovenste als de onderste rij moeten eenvoudig te bereiken zijn. Misschien is een verschillend model voor onder en boven wel aangewezen. Als richtlijn voor de bodemoppervlakte zou ik durven + 16 x 16 cm voorop stellen. Dat is de gulden middenweg tussen te groot, waardoor de pop zich
ongemakkelijk voelt en minder goed zal broeden. Eieren en jongen worden van hot naar her verplaatst, wat zeker de resultaten niet ten goede komt. Te klein anderzijds, belemmert een goede voeding en optimale ontwikkeling van de jongen. Broedblokken kunnen makkelijk zelf gemaakt worden naar uw eigen wensen. Opteer voor multiplex in een dikte van min. 7 of 9 mm. Het ontsmetten van deze materie is optimaal na het broedseizoen, omdat het hout het ontsmettingsmiddel in zich opneemt. Ikzelf was mijn broedblokken in warm water met Dettol. Zonder spoelen worden ze te drogen gezet. De geur van het ontsmettingsproduct is na een paar dagen verdwenen en de blokken zijn net en bacterievrij voor het volgende kweekseizoen. Kunststof broedblokken zullen wel duurzamer zijn, maar is uiteraard minder natuurlijk en het ontsmetten lijkt alleen maar makkelijker en beter. Het product dringt echter niet door, maar loopt er gewoon af. Nu ja, alles heeft zijn voor- en nadelen. Dezelfde argumentatie gaat ook op voor broedkooien in het algemeen, die na een broedseizoen eveneens ontsmet dienen te worden.
Onvruchtbaarheid Een feilloos kweekseizoen zonder enig probleem bestaat niet. Iedere keer zijn er wel een aantal zaken die verkeerd lopen. Niet zelden is het krijgen van onbevruchte eieren één van de belangrijkste ontgoochelingen en frustraties. Vandaar dit hoofdstuk. Mogelijke oorzaken 1. Paren of niet De sexuele activiteit is bij iedere vogel verschillend. Bepaalde individuen zijn levendig, jagen op alles wat hen onder de ogen komt, anderen zijn eerder schuchter en teruggetrokken. Maar welk type je ook in handen hebt, allen zijn onderhevig aan onvruchtbaarheid als vit. A en D in onvoldoende mate in de voeding aanwezig zijn. Het is de taak van de kweker om vruchtbaarheid in de stam in te bouwen, door het selecteren van vruchtbare vogels en het geven van een uitgebalanceerde voeding. 2. Onvruchtbare stellen Algemeen wordt aangenomen dat poppen minimum 10 maand en mannetjes 9 maand oud moeten zijn om voor de kweek in te zetten. Door het gebruik van buff vogels en steeds grotere poppen, worden door sommige kwekers deze leeftijden naar omlaag gehaald, omdat ze vinden dat grote buff vogels op latere leeftijd vaak problemen geven. Dit houdt een risico in, omdat te jonge poppen niet voldoende ‘volwassen’ eieren kunnen produceren. Jonge mannetjes kunnen wel vruchtbaar zijn, maar vaak te onervaren om de jongen op een goede manier groot te brengen. Er is geen enkele reden waarom grote poppen niet zouden kweken. Ook hier is het probleem vaak terug te brengen tot een onevenwichtige voeding. Doe er iets aan, waarna dergelijke poppen zonder probleem zullen paren, broeden en jongen zullen grootbrengen.
3. Stokken Het is evident dat de stokken in kweekkooien stevig verankerd moeten zijn om een goede paring te garanderen. Het gebruik van vierkante stokken kan de grip van de pop verbeteren, om zo een vlotte paring te garanderen. 4. Overgewicht Bij poppen ouder dan 2/3 jaar komt niet zelden overgewicht voor; vet dat zich vaak afzet in de omgeving van de eileider en het voortplantingsstelsel. Ook kunnen tumoren in dezelfde omgeving ervoor zorgen dat een goede bevruchting en/of aanmaak van eieren belemmerd wordt. 5. Mannelijke onvruchtbaarheid Ook mannetjes kunnen voor problemen zorgen. Het niet produceren of het produceren van zwak sperma, de juiste “handeling” van het paren niet onder de knie hebben, ongezonde mannetjes of mannetjes die er niet in slagen in voldoende mate de pop het hof te maken. Vandaar dat ik pleit om mannen en poppen samen in de vluchten te houden, zodat jongere mannetjes van de oudere kunnen leren. 6. Genetisch Het nauw verwant kweken met als doel een aantal goede eigenschappen in de stam vast te leggen, kan er eveneens toe bijdragen dat men gelijklopend onvruchtbaarheid inkweekt. Altijd de vruchtbaarheid bij dergelijke werkwijze in het oog houden en op tijd ingrijpen indien nodig. 7. Vermoeide vogels Opletten met vogels die regelmatig geshowd worden. Niet zelden zijn dergelijke dieren gestresseerd en soms ook ondervoed doordat ze in die periodes in een vreemde omgeving verblijven. Laat deze dieren voldoende herstellen en tot rust komen vooraleer voor de kweek in te zetten. 8. Geluid Aangezien grasparkieten kuddedieren zijn, is het noodzakelijk dat kuddegevoel op te roepen indien men wil kweken. Zorg dus voor voldoende paren en eventuele ‘lawaaimakers’ in de omgeving van de broedkooien. Hoe meer gekwetter, hoe beter. Sommige kwekers laten overdag een radio aanstaan om voor voldoende levendigheid in de kweekruimte te zorgen. Elkaar horen is belangrijker dan elkaar zien. 9. Nestgebonden poppen Soms zijn poppen met geen stokken uit hun broedblok te houden, waardoor een paring uiteraard onmogelijk wordt. Dit gedrag kan men doorbreken door het blok 24 uur af te sluiten (met een stokje of zo), opnieuw een dag open, een dag gesloten, enz. Doe dit een week lang ongeveer, waarbij de pop en de man verplicht worden tijdens de ‘gesloten’ dagen bij elkaar te zijn, waarbij niet zelden tot paring overgegaan wordt. 10. Buff Door het steeds frequenter gebruik van buff vogels in de kweek, kan de langere bevedering van deze dieren een goede bevruchting in de weg staan. Het sperma van de man moet nu eenmaal de eileider van de pop bereiken, maar een te lange en intense bevedering kan dit verhinderen. Het wegknip-
pen of plukken van de veren die de geslachtsopening afdekken kan helpen. Doe dit bij zowel de man als de pop zodat de geslachtsopening goed zichtbaar wordt. 11. Leeftijd Poppen van meer dan twee jaar oud, beginnen vanaf dan hun ‘terugweg’. Niet dat dergelijke poppen geen nest jongen meer kunnen grootbrengen, maar problemen zullen vanaf dan steeds frequenter voorkomen. Mannetjes kunnen wat langer voor de kweek ingezet worden, maar drie à vier jaar lijkt mij een goede limiet. 12. Conditie Vogels inzetten die in de rui zijn of waarvan één of beide partners niet in goede broedconditie zijn, is om problemen vragen. Het is de taak van de kweker om voldoende geduld aan de dag te leggen en te wachten met kweken totdat de vogels eraan toe zijn en niet totdat de kweker eraan toe is. Het manipuleren van licht en warmte om de vogels te ‘misleiden en zo te stimuleren’ is een vaak toegepaste praktijk, maar persoonlijk ben ik daar allerminst voorstander van.
Het ei Eieren van vogels in het algemeen hebben allemaal dezelfde interne en externe structuur. Ze bestaan uit de schelp, het membraan, een luchtzak, eiwit, eierdooier en de ‘kiemschijf’. ‘De kiemschijf’ Als we een eitje open maken, zal je meer dan waarschijnlijk een wit vlekje zien op de eierdooier, de plaats voorzien voor het samensmelten van een cel van het mannetje, het sperma, met een cel geproduceerd door de eierstok van de pop. Op die plaats vindt dus de ‘bevruchting’ plaats. Man en pop leveren bij de bevruchting elk de helft van de chromosonen. Wanneer de cellen samensmelten in het lichaam van de pop, zal deze ene cel gaan splitsen. Op hun beurt gaan deze cellen weer splitsen tot ze een duidelijk zichtbare vlek op de eierdooier gaan vormen, die de ‘kiemschijf’ genoemd wordt, nog vóór het ei gelegd wordt. Eenmaal gelegd en bebroed, zullen deze cellen groeien en verder splitsen, om op deze manier het kuiken-embryo te vormen, dat langzaam de eierdooier absorbeert als voedselvoorraad. De schelp De schelp van een grasparkieten-ei is wit, met een licht conische vorm zoals de meeste eieren van vogels. De schelp bestaat uit calcium en met het blote oog lijkt die ondoordringbaar. Dit is echter allerminst het geval. De schelp is geperforeerd met duizenden miniscule gaatjes, waardoor die eigenlijk poreus wordt. Het merendeel van die gaatjes vindt men op de bolle zijde van het ei, de plaats waar de luchtzak zich bevindt. Deze poriën dienen om koolzuur en zuurstof uit te wisselen. Ze controleren ook de vochthuishouding van het ei. Dat een ei op die manier ook vatbaar is voor bacteriën die via deze poriën kunnen binnen dringen is evident. Natte eieren en/of eieren verkleefd met
uitwerpselen zijn daarom te vermijden. Deze bacteriën kunnen de inhoud van het ei doden en zo krijgen we bedorven eieren die na verloop van enige tijd een diepgrijze kleur krijgen. Het membraan en de luchtzak Er zijn 2 schelp-membranen. De eerste hangt vast aan de schelp zelf, en laat uiteraard gassen door voor de uitwisseling. Het tweede membraan omgeeft het eiwit, met daarin het eigeel dat een eigen membraan heeft. Wanneer de inhoud van het ei door het ontwikkelende embryo geabsorbeerd wordt, komen de beide membranen los van de bolle zijde van het ei, om alzo de luchtzak te vormen, die de mogelijkheid biedt aan het embryo om te ‘ademen’. Eiwit Dit is de hoofdvoorraad aan voedsel en water. Het wordt volledig opgebruikt tijdens het broeden en de ontwikkeling van het jong. 10% bestaat uit eiwitten en de rest is water. Het eiwit heeft een variabele densiteit. Bepaalde delen vormen een string die verbonden is met het eigeel om dit zo op zijn centrale plaats te houden in het ei. Niettegenstaande dit, als het ei niet regelmatig gedraaid wordt, zal de dooier toch naar 1 zijde van het ei wegzakken en zal die gaan verkleven met de schelp. Het is belangrijk om weten dat deze beide eiwitstringen gedraaid zijn in tegengestelde richting. Wanneer een ei door de pop gekanteld wordt, windt de ene strook op en de andere af. De eieren moeten gedraaid worden in afwisselende richting, of het jong is ten dode opgeschreven. Eigeel Het eigeel wordt gevormd in de eileider van de grasparkiet en bevatten de vrouwelijke chromosonen. Het eigeel is een enorme en rijke voorraad van voedsel, bestaande uit 50% water, 30% vet en 20% eiwitten. Het merendeel van het eigeel wordt echter niet geabsorbeerd tijdens het broeden, maar door het jong naar binnen gewerkt kort voor het uitkomen. Zo kan het jong enkele uren overleven op die voorraad na het kippen. Eileiders De eileiders bevinden zich vrij hoog in de buikholte, zowat in het midden van de vogel. Eén eileider is meestal actief, merendeel de linkse, de andere is vrij onderontwikkeld. De onderontwikkelde eileider, bevat delen die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, en wanneer die ‘wakker’ worden, kunnen ze zowel mannelijk als vrouwelijk hormonen gaan produceren. Zulke vogels, die bij grasparkieten niet zeldzaam zijn, lijken van geslacht te veranderen. Zulke vogels zijn altijd onvruchtbaar. Buiten de broedperiode, verkleint de eileider en gaat in een soort rusttoestand. Wanneer vogels in de juiste omstandigheden komen tot broeden, groeien de eileiders verbazend snel, om zo eierdooiers te gaan ontwikkelen. Deze worden elk afzonderlijk door de eileider geleid. Bevruchting Bij een geslaagde paring, wordt het sperma van de man wordt via de cloaca naar binnen gezogen. Er is een uitgesproken ‘zuigende’ werking van de spieren rond de cloaca bij de pop merkbaar tijdens het paren. Het sperma zoekt zijn weg door de eileider naar elk afzonderlijk beschikbare eigeel dat in de
eileider voorradig is. Sperma kan actief zijn werk doen voor zowat 11 dagen. Te zwak sperma kan echter de eierdooiers niet bevruchten. Leggen Zowel bevruchte als onbevruchte eierdooiers worden nu eerst omgeven door het eiwit. Naarmate de reis vordert door de eileider worden dan ook de membranen en de schelp gevormd (eveneens in 2 lagen, het zachter binnendeel en het vastere buitendeel bedoeld als bescherming en sterkmaker). Licht Als men weet dat de stimulering van de eileiders voor een groot deel afhankelijk is van de lichtintensiteit en lichtduur, dan is dit zeker iets dat een kweker in de gaten moet houden. Minimaal 10 uur goed licht is wel een vereiste om deze stimulus op gang te brengen. Bij gebrek aan natuurlijk licht, wordt dan beroep gedaan op kunstlicht. Temperatuur Uiteraard speelt ook de temperatuur een rol. Grasparkieten zullen wat dat betreft geen problemen geven vanaf 15°C. Warmte, licht en sexuele stimulans door een actieve man, zullen de ontwikkeling van de eileider in gang zetten. Wanneer de pop dan ook een donker hol (broedblok) kan opzoeken, zal de nodige hormonale activiteit in gang gezet worden die de eierdooiers produceert. De man Bij de man zijn beide teelballen actief. Ze bevinden zowat op dezelfde hoogte als de eileiders bij de pop, dus vrij hoog tegen de rug. Als er niet gebroed wordt, zijn ook bij de man de teelballen klein, maar tijdens de broedperiode kunnen ze wel 10x in omvang toenemen. Beide feiten, zowel bij de man als pop, geven aan dat men een paar best zijn tijd geeft om tot ‘ontwikkeling’ te komen, vooraleer ze toegang krijgen tot een broedblok. Temperatuur, licht, verhoogde eiwitgift, hun beider gezelschap, eventueel de aanwezigheid van een ‘gesloten’ broedblok, zal de ontwikkeling van de eileiders en de teelballen in gang zetten. Vandaar ook dat een ‘eerste ronde’ vaak minder succesrijk is wanneer de voorbereidende periode niet lang genoeg werd genomen. Vruchtbaarheid De leeftijd van de vogel(s) heeft een directe invloed op hun vruchtbaarheid. Jonge vogels kunnen perfect geslachtsrijp zijn, maar toch niet in staat zijn om een vol legsel af te leveren. De man is meestal niet dominant genoeg om vaak genoeg en succesvol te paren. Oudere vogels van 4-5-6 jaar oud kunnen nog perfect kweken als ze gezond zijn en niet overdaan geweest zijn. De beste jaren kunnen echter gesitueerd worden rond 2-3 jaar. Gezondheid is uiteraard het belangrijkste element in vruchtbaarheid, maar ook dan kan er een en ander mislopen. Stress, opschrikken, ongedierte, storende nachtelijke verlichting zijn een paar voorbeelden. Grasparkieten zijn ook kuddedieren, die zich dus pas optimaal voelen wanneer ze omringd zijn door soortgenoten. Dus is het horen en/of zien van soortgenoten tijdens de kweek zeker aan te raden. Uitkomen van de eieren Bevruchte eieren kunnen om verscheidene redenen toch niet uitkomen. Ze
kunnen verkwanseld worden door te veelvuldig behandeling en verplaatsing door de kweker. Zoals hierboven aangegeven is de schelp poreus, dus kunnen bacteriën via de vingers doorgegeven worden. Ook kunnen eieren op die manier ‘verdraaid’ geraken, waardoor het embryo afsterft. Wanneer men dan ook nog weet dat oudere bevruchte eieren door de pop naar de buitenzijde van het legsel gebracht worden voor een goede uitwisseling van koolzuur en zuurstof, dan is het duidelijk dat de boodschap is: raak eieren en legsels zo weinig mogelijk aan. Eieren zullen ook niet uitkomen wanneer de basisvoorraad aan voedingsstoffen in het ei onvoldoende is. Wanneer het embryo afsterft, wordt het ei grijs. Leeftijd en voeding van de pop speelt in deze materie een grote rol. Te jong - te oud... Verwant kweken waardoor de kwaliteit van de eierdooiers achteruit gaat, het weer (te lage luchtvochtigheid) en te lage of te hoge temperatuur kunnen er eveneens voor zorgen dat een ei niet uitkomt. Het min of meer onder controle houden van de netheid van de broedblokken kan veel voorkomen. Natte eieren en klevende uitwerpselen vormen niet de ideale omgeving om alles goed te laten verlopen. Doch, blijf voorzichtig als men handelingen uitvoert. Een pop draait haar eieren instinctief, vooral de eerste dagen na het leggen wanneer de dooier nog een dooier is... Ze houdt de eieren niet alleen warm, maar haar veren geven een natuurlijke olie af die de eieren beschermt en desinfecteert. Deze lysozyme, die de basis vormde voor penicelline, beschermt de eieren en bevordert dus een goede ontwikkeling.
Bevedering Een ander aspect bij de kweek van Engelse Grasparkieten is de vorm, lengte en breedte van de veren die een bepaalde vogel draagt. Sinds begin de jaren ‘90 wordt er meer en meer aandacht besteed aan de verschillende types bevedering die grasparkieten kunnen hebben, vooral omdat een diep masker (een masker dat laag op de borst valt) en grote, ronde spots een absolute noodzaak werden om op de shows in de prijzen te vallen. Voor de verschillende types bevedering zijn er een aantal termen die vaak uit het Engels zijn overgenomen: Yellow en Buff 1. Yellow: dit heeft niets met de kleur ‘geel’ te maken, maar is een term voor vogels met korte, fijne veren van goede kwaliteit die de vogel een strak, glanzend pak geeft wanneer hij in conditie is. Vaak krijgt de vogel daardoor een kleine indruk. Ook de kop en de spots zijn niet indrukwekkend, maar de vogel heeft zeker veel elegantie en een mooie tekening op de vleugels. 2. Buff: daar tegenover staat deze ‘grotere’ vogel, alhoewel het vaak een indruk is die men krijgt doordat de vogel een langere, bredere en lossere verendracht heeft. De kop en de spots hebben daardoor een grotere omvang, alhoewel de spots meestal qua vorm niet ideaal zijn. De staart en de vleugelpennen kunnen ook in verhouding zeer lang uitvallen. De tekening op de vleugels laat te wensen over en de vogel kan soms een slordige indruk geven.
Daar tussenin kan men een aantal tussentypes bepalen: medium-buff, double-buff enz. Mensen hebben haar, de meeste dieren een vacht, vogels hebben veren. Eenmaal volgroeid is het dode materie, waarbij onderliggend steeds voorbereidingen gemaakt worden om die dode materie af te stoten en te vervangen door nieuwe. Dit mechanisme bij vogels is de rui. Een mechanisme dat geregeld wordt door de hormonenhuishouding, een delicaat iets. Slechte en onevenwichtige voeding en daaruit voortvloeiend een slechte hormonenspiegel, kan leiden tot slechte vederdracht en ruiperiodes op een tijdstip dat men dit niet verwacht of niet wenst (showperiode).
Kweken van yellow en buff Het principe van het kweken van zowel yellow als buff vogels is reeds lange tijd gekend bij de kweek van Engelse Grasparkieten. Een aantal basisregels dienen wel in het oog gehouden te worden. Laten we aannemen dat een aantal typische buff vogels beschikbaar zijn: 1. Buff x buff: geeft grote, zwaar bevederde en vormeloze vogels die voor showdoeleinden niet bruikbaar zijn. 2. Yellow x yellow: geeft kleine vogels met ondiep masker en kleine spots 3. Buff x yellow: brengt de grovere verenstructuur over op de fijne yellowbevedering, in de hoop een vogel te krijgen met diep masker, goede spots en een algemeen goed formaat en houding. Elke kweker zou beide types vogels in zijn bezit moeten hebben, en zou er moeten voor zorgen dat ze ook beschikbaar blijven. Dus het af en toe paren van yellow x yellow en buff x buff is geen uitzondering, ook al krijgt men daardoor geen showvogels op stok, maar wel goede stockvogels, waarmee te kweken valt. Alles bij elkaar genomen komt het er eigenlijk op neer, om vogels te verkrijgen die lange, brede veren hebben, met afgeronde toppen zodanig dat ze niet te sprietig gaan openstaan. Ook de hoeveelheid donsveren en de densiteit ervan is van groot belang. Het moge duidelijk zijn dat dit alles niet zo maar in 1, 2, 3 te realiseren is. Komt daar nog bij dat de richting waarin de veren groeien, vooral net boven de washuid en de kop, voor een groot deel het beeld van een vogel uitmaken. De moderne grasparkiet verkrijgt op die manier het buffeleffect. Deze veren dienen net boven de washuid eerder in de breedte dan naar boven uit te groeien, zodanig dat de ogen van de grasparkiet, van vooraan bekeken, niet zichtbaar zijn. Dit maakt voor een groot deel de breedte van de kop uit, want laten we wel wezen, puur op het skelet gemeten is er in de breedte van de kop van grasparkieten niet meer dan 1 à 2 mm verschil mogelijk. Dus de ‘brede kop’ moet ergens anders vandaan komen en daar is de groeirichting van de veren verantwoordelijk voor. Ook is er een verschil tussen de verschillende mutaties en kleurslagen wat het type veren betreft. Zo zijn cinnamons bekend om hun zachte, fijne ver-
enstructuur, terwijl andere kleurslagen eerder weerbarstige, grove veren tentoon spreiden. Het komt er dus op aan ook aan de veren de nodige aandacht te schenken wanneer men zijn paartjes samenstelt. Altijd proberen we goede showvogels te verkrijgen en daarbij is de verenstructuur vandaag de dag zeer belangrijk geworden.
Voeding Een basiskennis van voeding, voedingsstoffen, spijsvertering, vitamines en mineralen is onontbeerlijk wil men tot goede resultaten komen. Er worden allerlei produkten op de markt aangeboden die voorgesteld worden als zijnde onontbeerlijk en het wondermiddel bij uitstek, om een paar jaar later in het niets te verdwijnen. Laten we eerst even kijken naar wat ons grasparkietje eet in de natuur. Zijn voeding daar bestaat voornamelijk uit halfrijpe graszaden, allerlei soorten millet, vormen van wilde haver enz. Aangenomen wordt dat de wildvorm geen insecten eet, maar dit is moeilijk te geloven daar de grasparkiet in gevangenschap vlot allerlei dierlijke eiwitten tot zich neemt. Ze kunnen lange tijd zonder water (de grasparkiet heeft geen zweetklieren) en kunnen lange tijd leven van het vocht op en in de halfrijpe zaden die ze eten. Ook moeten we het formaat van de Engelse grasparkieten en de wildvorm in het oog houden. Het is door het gebruik van een uitgebalanceerde voeding en het selectief kweken dat we er ondertussen in geslaagd zijn een grotere, forsere vogel te kweken vergeleken met zijn natuurlijke voorouders. Koolhydraten Koolhydraten zorgen voor de energievoorziening in het voedsel. Ze kunnen onderverdeeld worden in suikers, zetmeel en cellulose. Suikers (glucose) vindt men terug in bladeren van planten, wortels enz. waarna ze door het lichaam omgezet worden in fructose, dat een snelle energiebron is voor het gestel waar en wanneer dit nodig is. Zetmeel is terug te vinden in zaden allerlei, voornamelijk in het gedeelte dat de kiem omhult. De vogels pletten het zaad en door de lichaamswarmte komen de zetmeeldeeltjes vrij die zo verteerbaar worden. Het hele proces maakt dat dit een trage leverancier is van energie voor de dieren. Cellulose is een koolhydraat dat eerder op planten van toepassing is, gebruikt voor de opbouw van cellen.
Proteïnen (eiwitten) Eiwitten zijn stoffen waarmee het lichaam is opgebouwd, die zorgen voor groei, herstel van letsels en opbouw van de veren. Er zijn twee soorten eiwitten: dierlijke en plantaardige. Dierlijke eiwitten vind men in melk, vis, eieren, vlees en afgeleide produkten. Plantaardige eiwitten vind men terug in zaden, noten, groenvoer, bonen. Eiwitten worden in de spijsvertering afgebroken tot voor het lichaam bruikbare aminozuren. Zo kunnen in een bepaald eiwit wel twintig verschillende ami-
nozuren voorkomen. Nu is het zo dat het lichaam alle aminozuren nodig heeft voor een goede werking en een goede gezondheid. Plantaardig eiwit alléén kan niet instaan voor alle aminozuren die een vogel nodig heeft. Dierlijk eiwit is hierbij onontbeerlijk. Wanneer alleen plantaardige eiwitten ter beschikking staan, kan het lichaam onmogelijk alle nodige aminozuren aanmaken. Dus is het verstrekken van vlees, eieren of melk aan onze vogels onontbeerlijk. Men moet goed inschatten hoeveel eiwit een opgroeiend jong nodig heeft om goed en mooi uit te groeien. Men ziet een jong van amper 15 mm groot bij het uitkomen in 5 weken tijd uitgroeien tot een vogel van 20 cm, goed in de veren van kop tot teen. Dit vraagt een immense hoeveelheid eiwit en dan nog in de juiste dosering en vorm. Een eiwitgehalte in de voeding van ongeveer 22%, waarvan 70% dierlijk en 30% plantaardig, is zowat het ideale.
Vetten Vetten en oliën zijn de meest geconcentreerde vorm van koolhydraten en energie in de voeding. Sommige planten (zonnebloempitten, lijnzaad enz.) hebben een voorraad energie in die vorm die nog compacter is dan zetmeel en suikers. Vogels (net als mensen) hebben de mogelijkheid om overmatige koolhydraten om te zetten in vet en op te slaan in het lichaam. Vogels kunnen dus ook zwaarlijvig worden als het percentage koolhydraten en olierijke zaden te hoog is in de voeding. Minerale zouten Naast de koolhydraten, eiwitten en vetten, zijn er nog een aantal stoffen die onmisbaar zijn daar zij zowat 6% van een vogel uitmaken. De voornaamste zijn calcium (kalk), fosfor, ijzer, koper, magnesium, zink, jodium, kobalt en fluor. Het skelet van de vogel bestaat voor 99% uit calcium, waarbij fosfor een belangrijke rol speelt om het calcium op de juiste plaats te brengen in het lichaam. Bij grasparkieten in het bijzonder speelt jodium een vooraanstaande rol. Jodiumblokjes (te koop in de handel) en allerlei soorten visoliën zijn een goede bron van jodium, waar de grasparkiet zeker moet van voorzien worden om problemen met de schildklieren te voorkomen.
Vitamines Dit is een groep van onmisbare elementen in de voeding, alhoewel er meteen moet bijgezegd worden dat de laatste jaren veel te veel de nadruk op vitamines is komen te liggen. Men vergeet vaak dat vitamines reeds in ruime mate voorkomen in de normale dagdagelijkse voeding. Wat niet wil zeggen dat geen extra vitamines dienen gegeven te worden, maar enige voorzichtigheid is hier zeker op zijn plaats, want een overdaad kan serieuze problemen veroorzaken. Zich strikt aan de dosis houden zoals is aangegeven op de verpakking is hier zeker op zijn plaats. Veel kwekers mengen onder het zachtvoer geraspte wortel of mengen het zaad met levertraan, wat in beide gevallen een goede bron is van vit. A. en voor levertraan ook voor vit. D. Verder is de vit.B groep vrij belangrijk voor een goede gezondheid van de grasparkiet. Het is een in vet oplosbare vitamine, terug te vinden in bv. tarwekiemolie en zonnebloempitten.
Voeding in de praktijk Een voedingsschema zomaar op tafel leggen en zeggen: doe het zo en het zal lukken is moeilijk en ook niet echt nodig. Laat ons zeggen dat als de vogels gezond, actief en goede broedresultaten halen, het wellicht met de voeding wel snor zit. Hier geldt: ‘never change a winning team’. Als alles goed gaat, waarom dan allerlei nieuwigheden willen proberen of veranderingen doorvoeren? Nee dus, houden zo!!! Uit al het voorgaande kan men toch een paar vuistregels concluderen: • geef de vogels een eiwitrijke zaadmengeling met minstens 50% kanariezaad (platzaad) die rijk is aan eiwitten, aangevuld met verschillende soorten millet (de Japanse millet niet vergeten, de meest eiwitrijke), gepelde haver. Deze samenstelling is duidelijk anders dan de gewone grasparkietenmengeling die men in de dierenhandel vindt, die vaak te veel millets bevat en niet eiwitrijk genoeg is. • geef uw vogels grit, sepia (kalk), water (liefst flessenwater) en jodiumblokken • verder dagelijks(!) zachtvoer/eivoer verstrekken. Tijdens de broedperiode meer dan buiten de broedperiode. Dit is volgens mij nodig om een zekere consistentie in de voeding te houden. Vogels die het ganse jaar door geen zachtvoer krijgen en plots, als er jongen in het nest liggen, het voor de neus gezet krijgen, zijn eerder van slag dan geholpen. Dan mag men niet verwonderd zijn dat er amper van opgenomen wordt en - nog erger - er niets aan de jongen doorgegeven wordt. De samenstelling van het zachtvoer kan erg variëren, maar de nadruk op dierlijk eiwit mag zeker gelegd worden. Plantaardig eiwit halen de vogels uit de zaadmengeling, dierlijk eiwit uit het zachtvoer. Ikzelf meng onder het zachtvoer geraspte wortel en biergist. De zaadmengeling wordt dagelijks gemengd met een kleine hoeveelheid levertraan, dat 24 uur doorheen het omhulsel van het zaad trekt en dan verstrekt wordt. De aangemaakte hoeveelheid is perfect aangepast aan wat de vogels dagelijks gebruiken, omdat het gevaar bestaat dat levertraan na verloop van tijd ranzig wordt. Ik heb er goede resulaten mee, maar het is een arbeidsintensief werkje. • een vitaminesupplement is zeker op zijn plaats, maar pas op voor overdaad • geef uw vogels groenvoer (vooral vogelmuur), dat zeer op prijs gesteld wordt. Doe dit dagelijks in geringe hoeveelheden. Daarbuiten kan men gekiemde zaden en verse wilgentakjes of takjes van fruitbomen geven, waar de vogels graag aan knagen en ook allerlei nuttige voedingsstoffen uithalen. Gekiemd zaad is nuttig, maar het is arbeidsintensief daar het vrijwel dagelijks aangemaakt moet worden omdat het snel slecht wordt. Voor grote hoeveelheden vogels is dit bijna niet doenbaar. Gulden regel: probeer uw vogels niet met alles en nog wat vol te proppen. Het zijn geen vuilbakjes waar je alles in kwijt kan en dan maar hopen dat het goed gaat. Stel een eigen schema op dat haalbaar is, dat zo ruim mogelijk de behoefte van uw vogels dekt en dat haalbaar is voor uw tijdsbestek. Lukt het? Houden zo!!! Hou liefst een overzicht bij van wat je geeft en in welke hoeveelheid enz. Zo is het achteraf makkelijker om iets bij te sturen en eventuele voedingsfouten eruit te halen.
Besluit Het moge duidelijk zijn dat voeding zeer belangrijk is. In bijlage kan je zien hoe ik het doe (voedingsschema.pdf), wat niet wil zeggen dat dit de enig mogelijke manier is om het goed te doen. Ik geef het maar ter informatie. Andere voedingsschema’s van gereputeerde kwekers kan je vinden het boek ‘The Challenge’ van Gerald Binks. In goede voeding kruipt veel tijd. Maar van één ding kan je zeker zijn: u wordt er dubbel en dik voor vergoed door uw vogels.
Genetica Inleiding Bij het hoofdstuk ‘boekhouding’ was het reeds duidelijk dat het bijhouden van aantekeningen een belangrijk iets is. Maar als men doorgaat naar het niveau van kleurkweek is dit echt onontbeerlijk. Veel vogels zijn dragers van mutante genen (genen die er voor zorgen dat andere kleuren en kleurslagen tevoorschijn komen in gedomesticeerde vogels), die in de loop der jaren wijd verspreidt werden. Mendel De Oostenrijkse monnik Gregor Mendel (1822-1884) was de eerste die erfelijkheid van bepaalde kenmerken, waaronder kleur, onderzocht en zo ontdekte dat die van generatie op generatie kunnen doorgegeven worden. Zijn aantekeningen zijn vandaag de dag nog steeds een uitstekende handleiding voor kwekers. Genen Elke nakomeling heeft een set genen van zowel de vader als de moeder (pop) meegekregen. Deze genen komen voor op chromosonen, waarbij elk kenmerk bestaat uit twee genen, die niet noodzakelijk identiek hoeven te zijn. Veranderingen of afwijkingen in die genen zijn de oorzaak dat zich wijzigingen (mutaties) voordoen in het uitzicht van de vogel. Deze mutaties zijn meestal recessief ten opzichte van de normale vorm, wat wil zeggen dat wanneer men deze mutatie paart aan de normale vorm, de nakomelingen er zullen uitzien als de normale vorm. Wel zullen een percentage jongen drager zijn van het recessief gen (split zijn voor... of heterozygoot). In de vererving onderscheiden we verder ‘autosomale recessieve mutaties’, de ‘geslachtsgebonden recessieve mutaties’ en de ‘dominante mutaties’. Dit alles hier van naaldje tot draadje uitleggen zou te uitgebreid zijn. Ik kan voor kwekers die zich echt in deze materie willen verdiepen, verwijzen naar het boek ‘Genetics for Budgerigar Breeders’ van Taylor en Warner, uitgebracht door de Budgerigar Society, Engeland. De website en het contactadres van de BS is terug te vinden op de ‘links’-pagina. Besluit Kleur en erfelijkheid is het meest ingewikkelde aspect van de hobby. Voor het verkrijgen van dominante mutaties is niet veel kennis nodig, maar voor het kweken en op peil brengen van recessieve mutaties, is enige kennis van erfelijkheid een absolute noodzaak. Gespecialiseerde literatuur kan dan in de boekenkast van deze kwekers niet ontbreken.
Kleur Algemeen Dit onderdeel van het kweken van grasparkieten hangt uiteraard nauw samen met de genetica. Indien men zich in één of een paar kleurslagen wil specialiseren, dan zal men ook wat van genetica of vererving moeten weten. Een van de meest vooraanstaande personen die op dit vlak weet mee te spreken is Ghalib Al-Nasser, een ervaren kweker van vooral normale vogels, geslachtsgebonden variëteiten alsook spangles. Aan de hand van zijn tabel die hij opmaakte op basis van de standaard van de Budgerigar Society, krijgt men een prima overzicht van de verschillende mutaties bij grasparkieten en waaraan die dienen te voldoen. De tabel is hier te downloaden. De donker-factor Bij elke kleur die bij grasparkieten voorkomt, onderkennen we de lichte, medium en donkere getinte vogels. Dit zijn geen verschillende kleuren, maar een factor in de genen die de diepte van de kleuren bepaald. Bijvoorbeeld de groenen: er zijn lichtgroene, donkergroene en olijfgroene grasparkieten. Bij de lichtgroene is de donker-factor afwezig, bij de donkergroene is hij wel aanwezig, als enkele dosis (Dd). Paart men een lichtgroene met een olijfgroene, dan krijgen we 100% donkergroene vogels, wat er meteen op duidt dat de donkerfactor niet dominant is, anders hadden we 100% olijfgroene nakomelingen verkregen. Deze wetenschap is op alle kleuren van toepassing, behalve als het over paarse vogels gaat. DD (dubbele dosis) bv. olijfgroen en mauve Dd (enkele dosis) bv. donkergroen en kobalt dd (geen donker-factor) bv. lichtgroen en hemelsblauw 1. 2. 3. 4. 5. 6.
DD x DD DD x Dd DD x dd Dd x Dd Dd x dd dd x dd
= = = = = =
100% DD 50% DD / 50% Dd 100 % Dd 25% dd / 50% Dd / 25% DD 50% dd / 50% Dd 100 % dd
Paren Hoe men nu het best bepaalde kleuren paart om te verkrijgen wat de kweker wilt, is een zeer uitgebreide materie, die van kleurslag tot kleurslag dient bekeken te worden. Lutino’s bijvoorbeeld kweekt men op een andere manier dan hemelsblauwe normale vogels. Ook hier ben ik genoodzaakt om te verwijzen naar gespecialiseerde literatuur, waar van naaldje tot draadje uitgelegd wordt hoe men het best een bepaalde kleurslag benaderd. In het boek ‘The Challenge’ (engelstalig) van Gerald S. Binks is een zeer ruim hoofdstuk gewijdt aan deze materie. Het boek verscheen origineel in 1996 en heeft in 2006 een herwerkt vervolg gekregen. Wie een exemplaar wil, moet er snel bij zijn. Maar wellicht zijn de meesten onder ons al tevreden als ze in staat zijn een vogel op een correcte manier naar kleur te benoemen, eventuele fouten of tekortkomingen op dat vlak te zien en hopelijk slagen we er ook in die tekortkomingen door toekomstige paringen te elimineren.
Shows Sociaal Het sociale aspect aan het kweken van grasparkieten zit hem in de shows die georganiseerd worden door vogelverenigingen. Iedereen die aan een show wil deelnemen, zal ook lid moeten zijn van een vereniging, want enkel en alleen via verenigingen kan men officiële ringen verkrijgen met uw eigen stamnummer die u toegang geven tot de inschrijving. Vogelverenigingen zijn er eigenlijk in twee soorten: men heeft de gewone vogelvereniging waar elke liefhebber, welke vogel hij ook kweekt, terecht kan voor een lidmaatschap en men heeft de speciaalclubs, waar enkel en alleen één soort vogel in de belangstelling staat. Het is duidelijk dat wanneer men naar een show van een speciaalclub gaat het aantal vogels voor die soort, de concurrentie en de kwaliteit een stuk groter zal zijn dan in een gewone vereniging. Dergelijke speciaalclub is de BGC (Belgische Grasparkieten Club) Niemand belet u echter zowel van een gewone vereniging èn van een speciaalclub lid te zijn. Praktisch Grasparkieten worden geshowd in een TT(tentoonstellings)kooi, zoals u er een ziet op de foto. Deze kooitjes moeten voldoen aan standaardmaten en -eisen, zodanig dat een uniformiteit ontstaat waardoor alle vogels op dat vlak gelijke kansen hebben en dat de kooitjes ook anoniem worden op die manier. Uiteraard wordt er voedsel en water voorzien en meestal loopt een show over één dag. Er zijn baby-shows (voorbehouden aan jonge vogels met ringen van het lopende kweekseizoen) en gewone shows, waar alle vogels kunnen aan deelnemen. Deelnemende vogels worden ingedeeld volgens kleurslag of mutatie. Men heeft dus een vrij groot aantal categorieën, want bij grasparkieten hebben we nu eenmaal een zeer groot aantal mutaties, die allemaal een andere puntenverdeling hebben volgens de standaard waar ze moeten aan voldoen. Ze allemaal opsommen zou ons hier wat te ver voeren. Vogels van dezelfde kleurslag komen dus in dezelfde categorie uit. Wel wordt uiteindelijk een vogel verkozen als ‘best in show’ en ‘beste tegengeslacht (wat wil zeggen dat als de beste vogel van de show een mannetje is, het beste vrouwtje als beste tegengeslacht geplaatst wordt). Daarnaast kunnen de beste jonge vogel, overjarige vogel enz. een prijs uitgereikt kriigen. Daarnaast worden ook vier categorieën voorzien bij de kwekers zelf: Beginners (B), Kwekers (K), Gevorderden (G) en Champion Breeders (C). Naarmate de uitslagen op de shows zich beginnen te manifesteren, kan men in een hogere categorie terecht komen. De keurder neemt elke vogel één voor één bij zich en probeert zo objectief mogelijk een oordeel te vormen over hoever de vogel aan de standaard voldoet. De standaard zijn de geschreven ‘wetten’ van de BS (Budgerigar Society) waarin nauwkeurig voor elke mutatie beschreven staat hoe die mutatie er moet uitzien. Elke afwijking daarop, dient de keurder te bestraffen. Dat dergelijk iets voor discussie vatbaar is, is duidelijk. Maar elke keurder legt de nadruk wellicht een beetje anders. De ene heeft een zwak voor een goede kop, voor de ander is de grootte van belang, voor nog een ander is het type vogel als geheel heel belangrijk. Maar meestal zijn toch gewoon de beste vogels die met de prijzen gaan lopen.
Dat men niet zomaar met de eerste de beste vogel naar een show trekt, lijkt mij duidelijk. Vooreest moet de kweker er van overtuigd zijn dat de vogel die hij wil inzetten, kwaliteiten heeft. Niemand wil met een driewielertje beginnen tegen een bolide, als ik het zo mag uitdrukken, alhoewel deelnemen toch belangrijker is dan winnen. Het is de enige manier om te vergelijken met andere kwekers, om te weten hoever je zelf staat. Als je het goed wil doen, dan moeten showvogels een aantal weken van tevoren geprepareerd worden. Ze moeten er op de dag van de waarheid zo goed mogelijk uitzien. Ze moeten in ‘showconditie’ gebracht worden. Dit betekent dat de vogel optimaal in de veren moet zitten, volledig moet uitgeruid zijn; kortom hij moet blaken van gezondheid. Vandaar dat vogels enige tijd gesprayed worden (nat maken met een nevelspuit) om een nagenoeg waterdicht pak te krijgen, dat glanst en glad ligt als een sneewtapijt. Overtollige spots worden weggetrimt, waarbij alleen de primaire grote spots overgehouden worden (3 langs beide zijden), evenwichtig verdeeld over het masker. Ook moet de vogel gewoon gemaakt worden aan de TT-kooi, anders loop je het risico dat hij in een hoekje wegduikt en zo maak je geen indruk op de keurder. Ze moeten mooi en fier op één van de beide stokjes gaan zitten. Dus regelmatig de vogels vooraf een paar uur per dag laten wennen is aan te bevelen, dat doe je liefst van jongs af aan, zo zullen ze het op volwassen leeftijd de normaalste zaak van de wereld vinden. Ook moeten ze mensen, drukte en beweging voor de kooi e.d. gewoon zijn of gewoon gemaakt worden. Het sociale contact op dergelijke dagen tussen bevriende kwekers, waar meestal over niets anders dan over grasparkieten gesproken wordt, vormt een prima tegengewicht voor de soms wel eenzame dagdagelijks verzorging van uw vogels. Grasparkieten kweken doe je nu eenmaal niet met constant honderd man over de vloer... een show is daar de uitzondering op.
Ziekten Inleiding Jammer genoeg moeten we het ook even hebben over deze minder aangename kant van het houden en kweken van grasparkieten. Levende wezens zijn nu eenmaal overhevig aan infecties, parasieten en andere ongemakken die zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben. Als dit dan gebeurt bij een stam uitstekende en/of dure vogels is dit niet zelden de aanleiding dat een kweker er compleet ontgoocheld de brui aan geeft. Onderzoek Het regelmatig (zoniet dagelijks) controleren van uw vogels kan veel onheil voorkomen. Hoe sneller een probleem ontdekt wordt, hoe gemakkelijker te genezen en hoe sneller de zieke vogel vantussen de andere vogels gehaald kan worden vooraleer verdere besmetting kan gebeuren. Kijk regelmatig of uw vogels volgende symtomen vertonen: • gewichtsverlies (mager) • sporen van braken • vuile, natte veren rond de aars • kortademigheid of happen naar adem • gesloten of bevuilde ogen
• • • • • •
bevuilde of vochtige neusgaten taaie brokken in de krop verlies van veren gezwellen op de vleugels of op de romp aanwezigheid van luizen en/of mijten stippen of vlekken op de tong of in de keel
Warmte Vogels die last hebben van een of andere aandoening, zullen snel gewicht verliezen, vooral als het gaat om inwendige aandoeningen. De lichaamsreserves van vogels worden in minder dan geen tijd opgebruikt. De vogel gaat meteen met de veren rechtop in elkaar kruipen in een poging om warmte tot zijn lichaam toe te laten. Warmte is inderdaad een eerste hulpmiddel bij zieke vogels. Plaats een zieke vogel bij een warmtebron (infraroodlamp of een warmtemat bv) en je bent meteen al een heel stuk op de goede weg om de vogel te genezen. Uiteraard opletten dat de vogel voldoende vocht tot zich krijgt in die omstandigheden, vocht dat meestal zal moeten toegediend worden, daar een zieke vogel uit zichzelf niet tot drinken zal overgaan. Virale infecties Virale infecties kunnen meestal niet te lijf gegaan worden met medicatie. Preventief kan men dieren laten inenten. 1. Vogelpest Grasparkieten kunnen dragers zijn van vogelpest. Kijk uit voor: - zwakke ademhaling en/of piepende adem - groen- of geelachtige diarree - rillingen - opgezette veren - sterfte binnen de paar dagen! Grasparkieten kunnen best zo ver mogelijk van ander pluimvee gehouden worden om wederzijdse besmetting te voorkomen. 2. Franse rui Dit is het vroegtijdig verliezen van primaire- en staartveren tussen de leeftijd van 4 en 8 weken na het uitkomen uit het ei. Na uitgebreid onderzoek blijkt het te gaan om een virale infectie. Het uitgebreid en intensief ontsmetten van kweekkooien, kweekruimte, broedblokken enz. voor de aanvang het het nieuwe seizoen is een must. Uiteraard speelt voeding een rol, maar dit geldt voor elke ziekte. Vogels die bepaalde voedingsstoffen ontberen, zijn vatbaar en hebben minder weerstand. Bacteriële infecties 1. Salmonella Incubatietijd: 8-48 uur. Symptomen: buikpijn, diarree en braken. Vaak wordt de infectie veroorzaakt door onvoldoende hygiëne in de voeding. Proper water, geen voedselresten laten rondslingeren en regelmatig schoonmaken van de vluchten en kooien in het algemeen kan veel leed voorkomen. 2. Streptococcen Groene diarree kan wijzen op de aanwezigheid van streptococcen. Als het
echt om een infectie gaat, is een antibioticum het enige middel en dan zal men er snel moeten bijzijn, want dieren met diarree gaan razendsnel achteruit. Fungale infecties (schimmels) Schimmels en sporen kunnen bij grasparkieten eveneens een aantal aandoeningen veroorzaken, vooral in de mond, keel en krop. Ook hier is een gebrekkige hygiëne en/of vochtigheid waar schimmels welig kunnen tieren, de oorzaak. Parasieten Verder zijn er nog de parasieten, zowel inwendige (protozoa, trichomonas, coccidiosis) als uitwendige (mijten, rode mijt, veermijten, luizen). Ook wormen die zowel in de krop als in de darmen kunnen voorkomen zijn parasieten. Vogels regelmatig ontwormen is geen overbodige luxe en tegen inwendige en uitwendige parasieten bestaat goede medicatie. Verder moeten we oog hebben voor allerlei gezwellen en een slecht werkende schildklier bij gebrek aan jodium. Het overdrijven bij het geven van vitamines of anderzijds een gebrek aan bepaalde vitamines, vooral A en D kunnen vogels eveneens onbehaaglijk maken. Besluit Gezonde vogels zijn en blijven niet zomaar gezond. Een goede hygiëne, een uitstekend uitgebalanceerde voeding, voldoende ruimte en beweging dragen bij tot een gezonde en levendige stam. Nieuw aangekochte vogels plaatst men best een paar weken in quarantaine. Regelmatig uw vogels controleren en snel ingrijpen is heel belangrijk. Een basispakket van voorzieningen om zieke vogels op te vangen is altijd handig in geval van nood, alsook het telefoonnummer van een dierenarts die met grasparkieten vertrouwd is.