11 Wallander was verontwaardigd. Daarom ging hij over op een voor zijn doen ongebruikelijke aanval. Hij voelde zich voor de gek gehouden door de familie waarvan twee leden waren verdwenen en een nieuw lid net was ontdekt. Hij bedacht dat hij het slachtoffer was van de gebruikelijke leugens van de bovenklasse, familiegeheimen die tot elke prijs verborgen moesten blijven voor een waarschijnlijk ongeïnteresseerde buitenwereld. Na zijn gesprek met Atkins en de lange avond, waarin hij was teruggeschakeld om opnieuw, in een soort bezeten razernij, alles door te nemen wat er sinds de viering van Håkan von Enkes vijfenzeventigste verjaardag was gebeurd en gezegd, had hij diep geslapen. Even na zevenen de volgende ochtend belde hij Linda al. Hij had gehoopt Hans te pakken te krijgen, maar die was net deze ochtend al om zes uur vertrokken. ‘Wat doet hij zo vroeg?’ informeerde Wallander geïrriteerd. ‘Er is nu toch nog geen bank open en geen mens die aandelen wil kopen en verkopen?’ ‘Probeer Japan eens’, antwoordde Linda. ‘Of waarom Nieuw-Zeeland niet? De economie slaapt nooit. Er is blijkbaar veel beweging op de beurzen in Azië. Het is niet ongebruikelijk dat hij zo vroeg vertrekt. Maar jij belt nooit om zeven uur. Reageer je niet op mij af. Is er iets gebeurd?’ ‘Ik wil het over Signe hebben’, zei Wallander. ‘Wie is dat?’ ‘De zus van je man.’ Hij hoorde haar ademen in de hoorn. Met elke ademtocht een nieuwe gedachte. ‘Hij heeft toch geen zus?’ 165
‘Weet je dat wel zeker?’ Linda kende haar vader en besefte meteen dat het ernst was. Hij zou haar ’s ochtends niet zo vroeg opbellen om een slechte grap met haar uit te halen. Klara begon in haar bedje te dreinen. ‘Je moet maar hiernaartoe komen’, zei Linda. ‘Klara is wakker. De ochtenden zijn altijd lastig. Heeft ze dat misschien van jou?’ Een uur later bracht Wallander zijn auto tot stilstand op het grindpad voor het huis. Klara had haar buikje inmiddels vol en was tevreden, Linda was uit bed en aangekleed. Wallander vond nog steeds dat ze er bleek en landerig uitzag, en hij vroeg zich af of ze zich wel goed voelde, maar daar informeerde hij natuurlijk niet naar. Ze leek op hem en hield er niet van als iemand zich met haar zaken bemoeide. Ze gingen aan de keukentafel zitten. Wallander herkende het kleed dat daarop lag. Dat kwam uit zijn ouderlijk huis en was daarna met zijn vader meeverhuisd naar Löderup en nu hiernaartoe. Als kind had hij vaak met zijn vinger het ingewikkelde patroon van rode bomen langs de zoom van het kleed gevolgd. ‘Leg eens uit wat je bedoelt’, zei Linda. ‘Ik herhaal wat ik al gezegd heb: Hans heeft geen zus.’ ‘Ik geloof je wel’, zei Wallander. ‘Jij kent geen zus, zoals ik dat ook niet deed. Tot nu.’ Hij vertelde over zijn telefoongesprek met Atkins en diens plotselinge opmerking over het meisje dat Signe heette. Waarschijnlijk was het puur toeval dat de geheime zus genoemd was. Als het telefoongesprek een heel klein beetje anders was verlopen was Signe nog steeds volslagen onbekend geweest. Linda luisterde gespannen naar wat hij zei, ondertussen haar wenkbrauwen steeds meer fronsend. ‘Tegen mij heeft hij niets gezegd over een zus’, zei ze toen 166
Wallander er het zwijgen toe deed. ‘Dit is een volslagen absurde situatie.’ Wallander wees naar de telefoon. ‘Bel hem en stel een eenvoudige vraag. Waarom heb je me niet verteld dat je een zus hebt?’ ‘Is ze ouder of jonger?’ Wallander dacht na. Daar had Atkins niets over gezegd. Toch meende hij zeker te weten dat het een oudere zus moest zijn. Als ze na Hans was geboren zou het al te moeilijk zijn geweest om het geheim te verbergen. ‘Ik wil niet bellen’, zei Linda. ‘Ik heb het er wel met hem over als hij thuiskomt.’ ‘Nee’, zei Wallander. ‘We hebben hier met twee verdwenen personen te maken. Dit is geen privézaak, maar een politiezaak. Als jij niet belt, doe ik het.’ ‘Dat is misschien het beste’, zei ze. Terwijl zij de cijfers van het nummer in Kopenhagen opnoemde, toetste hij ze in. De telefoon ging over en er klonk klassieke muziek. Linda boog voorover om te luisteren. ‘Dat is zijn directe lijn’, zei ze. ‘Ik heb die muziek uitgekozen. Hiervoor had hij tamelijk vreselijke Amerikaanse country. Iemand die zich Billy Ray Cyrus noemt. Ik heb hem gedwongen om andere muziek te nemen door te dreigen dat ik hem anders nooit meer zou bellen. Hij zal zo wel opnemen.’ Ze was nog niet uitgesproken of Wallander hoorde de stem van Hans. Hij klonk gejaagd, bijna ademloos. Wat gebeurt er eigenlijk op die Aziatische beurzen? dacht Wallander bij zichzelf. ‘Ik heb een vraag die niet kan wachten’, zei hij. ‘Ik zit hier nu trouwens aan jouw keukentafel.’ ‘Louise’, zei Hans. ‘Of Håkan? Zijn ze gevonden?’ ‘Ik zou willen dat het zo was, maar het gaat over heel iemand anders. Kun jij je voorstellen wie?’ 167
Wallander voelde dat Linda geïrriteerd raakte over wat ze waarschijnlijk als een onnodig kat-en-muisspelletje beschouwde. Hij realiseerde zich dat ze gelijk had. Hij moest er geen doekjes om winden. Zoals hij had beloofd. ‘Het gaat om je zus’, zei hij. ‘Je zus Signe.’ Het werd stil in de hoorn en het duurde een poosje voordat Hans weer wat zei. ‘Ik begrijp niet waar je het over hebt. Is dit een grap?’ Linda had zich over de tafel gebogen; Wallander hield de hoorn omhoog zodat zij het ook kon horen. Hij besefte dat Hans de waarheid sprak. ‘Het is geen grap’, zei hij. ‘Bedoel je serieus dat je er niets van weet dat je een zus hebt die Signe heet?’ ‘Ik heb geen broers of zussen. Mag ik Linda alsjeblieft?’ Wallander gaf zwijgend de hoorn aan Linda, die herhaalde wat haar vader had verteld. ‘Toen ik klein was, vroeg ik mijn ouders altijd waarom ik geen broertje of zusje had’, zei Hans. ‘Ze antwoordden altijd dat ze één kind voldoende vonden. Ik heb nooit over iemand gehoord die Signe heet, nooit foto’s van haar gezien. Ik ben altijd enig kind geweest.’ ‘Dat is moeilijk te geloven’, zei Linda. Heel even ging Hans door het lint en hij schreeuwde in de hoorn: ‘Hoe denk je dat het voor mij is?’ Wallander pakte Linda de hoorn af. ‘Ik geloof je’, zei hij. ‘En dat doet Linda ook. Maar je moet begrijpen dat het belangrijk is om uit te zoeken hoe het allemaal in elkaar zit, of er überhaupt een verband is. Je ouders zijn verdwenen. En nu duikt er een onbekende zus op.’ ‘Ik vind het onbegrijpelijk’, zei Hans. ‘Ik ben er misselijk van.’ ‘Wat de verklaring ook is, ik zal die vinden.’ Wallander overhandigde de hoorn weer aan Linda. Hij 168
hoorde haar kalmerend tegen Hans praten. Hij wilde niet luisteren naar wat ze tegen elkaar zeiden. Omdat het gesprek nog wel even leek te kunnen gaan duren, schreef hij een paar woorden op een briefje en legde dat voor haar op tafel neer. Ze knikte en pakte een sleutelbos van de vensterbank, die ze aan hem gaf. Hij verliet het huis nadat hij Klara, die op haar buik in haar bedje lag te slapen, had bestudeerd. Voorzichtig streek hij met een vinger over haar wangetje. Er ging een schokje over haar gezicht, maar ze sliep door. Eenmaal op het bureau aangekomen, had Wallander zijn jas nog niet uitgetrokken of hij belde meteen Sten Nordlander op. Hij kreeg direct de gewenste bevestiging. ‘Er is inderdaad nog een kind’, zei Sten Nordlander. ‘Een meisje, dat vanaf haar geboorte zwaar gehandicapt was. Totaal hulpeloos, als ik Håkan goed heb begrepen. Ze konden haar niet thuishouden, ze had vanaf de eerste dag al speciale zorg nodig. Ze hadden het nooit over haar en ik vond dat je dat natuurlijk moest respecteren.’ ‘Heet ze Signe?’ ‘Ja.’ ‘Weet je wanneer ze is geboren?’ Sten Nordlander dacht na voordat hij antwoordde. ‘Waarschijnlijk is ze bijna tien jaar ouder dan haar broer. Volgens mij was de schok toen zij geboren werd zo groot, dat het lang heeft geduurd voordat ze nog een kind durfden te nemen.’ ‘Dan is ze nu in de veertig’, zei Wallander. ‘Weet je waar ze woont? In welk verpleeghuis of in welke inrichting?’ ‘Volgens mij heeft Håkan zich een keer laten ontvallen dat het in de buurt van Mariefred lag, maar een naam heb ik nooit gehoord.’ Wallander beëindigde snel het gesprek. Hoewel hij eigenlijk helemaal niets met de zaak te maken had, had hij het gevoel 169
dat hij haast had. Hij realiseerde zich dat hij om te beginnen contact met Ytterberg moest opnemen, maar zijn nieuwsgierigheid dreef hem in een andere richting. Hij keek in zijn hopeloos kliederige telefoonboekje en vond het mobiele nummer dat hij zocht. Het was van een vrouw die bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Ystad werkte. Ze was de dochter van een vroegere collega die op het politiebureau bij de administratie had gewerkt. Wallander had haar leren kennen in verband met een ingewikkelde pedofiliezaak van enkele jaren geleden. Ze heette Sara Amander en nam meteen op. Ze wisselden enkele woorden over het bestaan en het weer, en daarna vertelde Wallander waarvoor hij belde. ‘Een overheidsinstelling voor gehandicapten in de buurt van Mariefred? Misschien zijn er meerdere mogelijkheden? Ik heb adressen en telefoonnummers nodig.’ ‘Kun je er iets meer over zeggen? Heb je het over aangeboren hersenletsel?’ ‘Vooral lichamelijk letsel, volgens mij. Een kind dat vanaf de geboorte zorg nodig had. Maar het kan natuurlijk zijn dat ze ook een geestelijke beperking heeft. Dat lijkt me een voordeel voor iemand die zo gehandicapt is, dat je niet al te goed weet hoe ellendig het leven is dat je leidt.’ ‘We moeten voorzichtig zijn met uitspraken over het leven van andere mensen’, zei Sara Amander. ‘Er zijn zwaar gehandicapte mensen die verbazingwekkend veel blijdschap in hun leven kennen. Maar ik zal zien wat ik kan vinden.’ Wallander beëindigde het gesprek en ging koffie halen bij de automaat, waar hij een paar woorden met Kristina Magnusson wisselde. Ze herinnerde hem eraan dat ze de volgende avond met de collega’s een geïmproviseerd zomerfeest zouden houden bij haar in de tuin. Dat was Wallander ontschoten, maar hij zei dat hij uiteraard zou komen. Hij liep terug naar zijn kamer en om het niet te vergeten schreef hij het op een 170
groot vel, dat hij naast de telefoon legde. Na een paar uur belde Sara Amander terug. Ze had twee opties voor hem. De ene was een particulier verpleeghuis dat Amalienborg heette en vlak aan de rand van Mariefred lag. De andere was een overheidsinstelling, Niklasgården, die in de buurt van kasteel Gripsholm lag. Wallander noteerde adressen en telefoonnummers en wilde net het eerste nummer bellen toen Martinson in de deuropening verscheen. Wallander legde de hoorn neer en knikte dat hij kon binnenkomen. Martinson vertrok zijn gezicht. ‘Wat is er?’ ‘Een uit de hand gelopen pokerpartij. Een ambulance heeft net een man met messteken naar het ziekenhuis gebracht. We hebben een wagen ter plekke, maar jij en ik moeten er eigenlijk ook heen.’ Wallander greep zijn jas en liep achter Martinson de kamer uit. Het kostte de rest van de dag en een gedeelte van de avond voordat ze erin waren geslaagd uit te zoeken wat er was gebeurd tijdens de pokerpartij die in grof geweld was ontaard. Pas toen Wallander tegen achten op het bureau terugkeerde, kon hij de nummers bellen die hij van Sara Amander had gekregen. Hij begon met Amalienborg. Een vriendelijke vrouw nam op. Terwijl Wallander zijn vraag over Signe von Enke stelde, rea liseerde hij zich al dat hij een denkfout maakte. Natuurlijk zou hij geen antwoord krijgen. Een inrichting die zwaar zieke mensen verzorgde, kon natuurlijk niet zomaar aan iedereen namen van haar patiënten doorgeven. Dat was ook de reactie die hij kreeg. Op een van zijn andere vragen, of ze patiënten van verschillende leeftijd hadden of dat het alleen maar volwassenen waren, kreeg hij ook geen antwoord. De vriendelijke vrouw bleef geduldig vermelden dat ze niets mocht zeggen. Ze kon hem helaas niet helpen, hoe graag ze dat ook wilde. Wallander legde de hoorn neer en bedacht dat hij nu eigenlijk 171
Ytterberg moest bellen, maar hij liet het achterwege. Er waren geen redenen om hem nu te storen. Het gesprek kon wachten tot de volgende dag. Omdat het een mooie avond was, warm en stil, at hij buiten in de tuin de maaltijd die hij had bereid toen hij thuiskwam. Jussi lag aan zijn voeten de stukjes op te happen die van Wallanders vork gleden. Op de akkers die hem omringden, schitterde nu het gele koolzaad. Om de een of ander onduidelijke reden had zijn vader hem ooit geleerd dat koolzaad in het Latijn Brassica napus heette. De woorden waren bij hem blijven hangen. Met onbehagen dacht hij terug aan vele jaren geleden, toen een wanhopige jonge vrouw zichzelf in een koolzaadveld in brand had gestoken. Hij verdreef die gedachte echter. Hij wilde nu gewoon van de zomeravond genieten. Ook al werd zijn leven omringd door mensen die het slachtoffer waren geworden van geweld, die vernederd of omgebracht waren, hij had er behoefte aan zichzelf een avond te gunnen zonder pijnlijke herinneringsbeelden. De gedachte aan Hans’ zus liet hem echter niet los. Hij probeerde de stilte die haar omringde te interpreteren, probeerde zich ook te verplaatsen in wat Mona en hij zouden hebben gedaan als ze een kind hadden gekregen dat vanaf de eerste dag de zorg van vreemde mensen nodig had gehad. Hij rilde bij de gedachte, waar hij zich eigenlijk onmogelijk iets bij kon voorstellen. Hij zat verzonken in gepeins dat alle kanten op ging, toen er gebeld werd. Jussi spitste zijn oren. Het was Linda. Ze praatte zacht en legde uit dat Hans sliep. ‘Hij is er helemaal kapot van’, zei ze. ‘Het ergste is, zegt hij, dat er nu niemand is aan wie hij vragen over haar kan stellen.’ ‘Ik ben bezig haar op te sporen’, zei Wallander. ‘Binnen een paar dagen moet ik wel hebben kunnen uitzoeken waar ze zich bevindt.’ 172