AthenaSummary Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid – Bachelorjaar 2 Goederenrecht Supplement: -‐ Jurisprudentie
Inhoudsopgave WEEK 1 ALGEMENE INLEIDING, VERKRIJGING EN VERLIES VAN GOEDEREN, EIGENDOM, VERKRIJGING DOOR VERJARING, GENOTSRECHTEN . ..................... 3 HR Ontvanger Rabobank (Portacabin) 1998 ................................................................................. 3 HR Dépex/Curatoren van Bergel 1993 ......................................................................................... 3 HR Prorail/Rijswijk 2013 .............................................................................................................. 3 HR Kuikenbroederij zaaksvorming 1996 ...................................................................................... 3 HR Breda/Nijs 1981 ..................................................................................................................... 4 HR Wandelende wilg 2011 ........................................................................................................... 4 WEEK 2 BEZIT EN HOUDERSCHAP, OVERDRACHT, LEVERING ROERENDE ZAKEN, NIET-‐REGISTERGOEDEREN . .......................................................................... 5 Lease Plan Nederland/ IBM 1988 ................................................................................................. 5 Gielkens-‐Gielkens 1994 ............................................................................................................... 5 Zuidplaspolder 2012 .................................................................................................................... 6 Coface/Intergamma 2014 ............................................................................................................ 6 WEEK 3 LEVERING REGISTERGOEDEREN EN VORDERINGEN, LEVERING IN ANDERE GEVALLEN, LEVERING BIJ VOORBAAT & VERKRIJGING D.M.V. TUSSENPERSOON ....................................................................................... 7 HR Ontvanger/NMB Postbank 1992 ............................................................................................ 7 HR WUH-‐Emmeriq q.q. (Onex) 1987 ............................................................................................ 7 WEEK 4 BESCHIKKINGSBEVOEGDHEID, DERDENBESCHERMING . ....................... 8 HR Coppes/Van de Kolk 2006 ...................................................................................................... 8 HR Autopapieren II 2011 ............................................................................................................. 8 HR Gestolen caravan 1998 .......................................................................................................... 8 HR De Mesdag 2012 .................................................................................................................... 9 HR Centraal Beheer-‐Gritter 1992 ................................................................................................. 9 WEEK 5 RECLAMERECHT EN EIGENDOMSVOORBEHOUD, EIGENDOMSOVERDRACHT TOT ZEKERHEID, BEPERKTE RECHTEN ALGEMEEN, ALGEMENE BEPALINGEN PAND EN HYPOTHEEK . .......................................... 10 HR Hoogovens/Matex 1979 ...................................................................................................... 10 HR Love-‐Love ............................................................................................................................ 10 HR Sogelease ............................................................................................................................. 10 WEEK 6 PANDRECHT, HYPOTHEEK . ............................................................. 12 HR Mulder q.q./CLBN 1996 ........................................................................................................ 12 HR Mulder q.q./Rabobank 2004 ................................................................................................ 12 HR Bannenberg/Mr. J.C.R. Polak q.q. 2006 ................................................................................ 12
WEEK 7 RETENTIERECHT, VERHAAL, VOORRANG, EXECUTIE . ......................... 14 HR Van der Wal/Duinstra 2004 .................................................................................................. 14 HR Rabobank/Fleuren c.s. 2004 ................................................................................................. 14
In ons streven naar perfectie zetten wij alles op alles om een volledige samenvatting beschikbaar te stellen. Mochten wij onverhoopt toch punten over het hoofd hebben gezien of verkeerd hebben genoteerd, schroom dan niet dat terstond te melden. Dit geldt voor alle op-‐ en aanmerkingen. Onze klachtenlijn is te vinden op www.AthenaSummary.nl.
2 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
WEEK 1 ALGEMENE INLEIDING, VERKRIJGING EN VERLIES VAN GOEDEREN, EIGENDOM, VERKRIJGING DOOR VERJARING, GENOTSRECHTEN HR Ontvanger Rabobank (Portacabin) 1998 Hier ging het om de vraag of een Portacabin onroerend kan zijn in de zin van art 3:3 lid 1 BW. De Hoge Raad geeft in dit arrest gezichtspunten om te beoordelen of een gebouw onroerend is in de zin van dit artikel (R.o. 3.3): -‐ Het gebouw is naar aard en inrichting bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven; hierbij is niet van belang dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen. -‐ Bij beoordeling of een gebouw/werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven gaat het om de naar buiten kenbare bedoeling van bouwer/opdrachtgever. HR Dépex/Curatoren van Bergel 1993 Dépex heeft aan Bergel een installatie verkocht en geleverd, met een eigendomsvoorbehoud (3:91 & 3:92), waardoor Bergel pas bezitter wordt na betaling van de koopprijs. Bergel gaat echter failliet, waarop Dépex de installatie terugeist op grond van het eigendomsvoorbehoud (revindicatie). De curatoren vinden dat de installatie eigendom is van Bergel door natrekking (art. 3:4 lid 1 BW). Het gaat in dit arrest om de vraag of een installatie naar verkeersopvattingen bestanddeel is van een fabrieksgebouw. De Hoge Raad noemt twee aanwijzingen: 1. Het fabrieksgebouw en de installatie zijn in constructief opzicht op elkaar afgestemd. 2. Het fabrieksgebouw is zonder de installatie als fabrieksgebouw onvoltooid. De functie van de installatie in het productieproces is daarbij niet van belang. Een liftschacht valt dus wel onder de criteria, maar de installatie van een bepaald proces in de fabriek, zoals hier, dus niet. HR Prorail/Rijswijk 2013 In opdracht van Prorail is nabij station Rijswijk een tunnelbak gerealiseerd. Ter stabilisatie werden groutankers aangebracht in een aan de woningstichting toebehorend perceel grond. De woninginrichting stelt dat de groutankers eigendom zijn van Prorail, gezien zij een bestanddeel zijn van de aan Prorail toebehorende tunnelbak en wil de groutankers verwijderd hebben. Het gaat in dit arrest om bestanddeelvorming bij tijdelijke hulpconstructies (art. 3:4 BW). De Hoge Raad bevestigt de aanwijzingen uit het arrest Dépex/Curatoren van Bergel ter bepaling van de vraag of een zaak bestanddeel is van een hoofdzaak. Daarnaast bepaalt de HR dat hoewel de omstandigheid dat een zaak t.o.v. een andere zaak een tijdelijke hulpfunctie vervult t.b.v. een andere zaak in beginsel een aanwijzing oplevert dat (naar verkeersopvatting) géén sprake is van één bestanddeel. HR Kuikenbroederij zaaksvorming 1996 Een leverancier van broedeieren, Euribrid, heeft zich bij overeenkomst met Hollander’s Kuikenbroederij de eigendom van door haar afgeleverde eieren voorbehouden. De
3 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
kuikenbroederij gaat failliet en de bank verkoopt hennen van de kuikenbroederij. Euribrid, dat nog openstaande vorderingen heeft op de kuikenbroederij, meent dat het eigendomsvoorbehoud zich mede uitstrekt over de uit de geleverde eieren voortgekomen kuikens en daaruit opgegroeide hennen. Hij stelt namelijk dat de eieren vruchten van de kippen zijn o.g.v. art. 3:9 BW en hij daarom eigenaar van de eieren is (art. 5:1 lid 3 BW). HR: Kuikens die geboren zijn uit eieren die zijn afgeleverd aan Hollander’s kuikenbroederij en daar in het kader van haar bedrijfsvoering kunstmatig zijn uitgebroed, kunnen naar verkeersopvattingen niet als vruchten worden aangemerkt van de kippen die de eieren gelegd hebben. Een kunstmatig uitgebroed kuiken is dus te zien als een werkelijk nieuwe zaak en niet meer als vrucht van de kip. Hollander’s kuikenbroederij is dus door zaaksvorming eigenaar geworden van de kuikens. HR Breda/Nijs 1981 De gemeente Breda levert gas, elektriciteit en water aan krakers die in het huis van Nijs zitten. De gemeente maakt hierbij gebruik van de leidingen van Nijs, terwijl Nijs duidelijk kenbaar heeft gemaakt dit niet toe te staan. De vraag is of de gemeente, door tegen Nijs’ wil gebruik te maken van zijn eigendom, een inbreuk maakt op het absolute eigendomsrecht van Nijs (art. 5:1 BW). HR: Niet elk gebruik dat een ander tegen de wil van de eigenaar van diens zaak maakt, kan als een inbreuk op diens eigendomsrecht worden gezien. Of er sprake is van een zodanige inbreuk, kan niet los worden beoordeeld van de vraag of er onzorgvuldig gehandeld is (in dit geval door de gemeente). De gemeente mocht niet ieder belang van de afnemers verwaarlozen, maar had ook de belangen van openbare orde en veiligheid in acht te nemen, met name de veiligheid van de aanliggende panden, die door het staken van de levering aan de krakers en de mogelijkheid dat deze zich op andere, illegale wijze van energie zouden voorzien, in gevaar konden worden gebracht. HR Wandelende wilg 2011 Het gaat hier om de vraag wie eigenaar is van een op de grens tussen twee erven staande boom. De stam van de boom staat voor het grootse deel op het perceel van de eisers, maar vanaf zes meter hoogte bevindt de stam zich uitsluitend boven het perceel van verweerster. HR: De in art. 5:20 lid 1 sub f BW gegeven regel dat de eigendom van de grond mede omvat met de grond verenigde beplantingen, brengt mee dat bomen waarvan de stam op een erfgrens staat, als ‘met de grond verenigde beplantingen’ toebehoren aan de onderscheidene eigenaren van de buurpercelen gezamenlijk. Dat geldt ook voor bomen die ooit geplant zijn in de grond van het ene perceel, maar waarvan de stam later over de erfgrens heen is gegroeid. Omdat de stam van de boom verenigd is met de grond van beiden erven, behoort de boom toe aan de eigenaren van beide erven gezamenlijk.
4 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
WEEK 2 BEZIT EN HOUDERSCHAP, OVERDRACHT, LEVERING ROERENDE ZAKEN, NIET-‐REGISTERGOEDEREN Lease Plan Nederland/ IBM 1988 IBM leverde onder eigendomsvoorbehoud computers aan CHC die de computers vervolgens aan StorkData verhuurde. De computers werden daarna verkocht aan Lease Plan Nederland (LPN). De computers bleven bij Storkdata staan, dat zou gaan huren van LPN. CHC heeft echter niet betaald aan IBM, waardoor IBM zegt eigenaar te zijn gebleven. Door het eigendomsvoorbehoud werd CHC immers slechts houder. IBM stelt zich op het standpunt dat een houder niet longa manu bezit kan verschaffen en als dat wel kan, dan in ieder geval niet bij voorbaat. De vraag die in dit arrest centraal stond is of een houder longa manu in de zin van art. 3:115 lid 1 sub c bezit kan verschaffen. HR: Een houder kan longa manu bezit verschaffen. Het is ook mogelijk dat een vervreemder goederen waarover hij niet de macht heeft ‘bij voorbaat’ levert. Een vervreemder kan dus bij voorbaat longa manu leveren. Gielkens-‐Gielkens 1994 Het gaat om een geschil tussen broer en zus. De zus heeft een auto gekocht, omdat zij haar zoon in het ziekenhuis wil kunnen opzoeken. Zij beschikt zelf niet over een rijbewijs, maar haar broer wel. Haar broer mag daarom de auto gebruiken, als hij haar in ruil daarvoor af en toe naar het ziekenhuis zal rijden. Broer en zus krijgen ruzie en de zus eist de auto terug. De broer zegt echter dat zij de auto aan hem heeft geschonken. In principe volgt uit de wet dat de zus de bewijslast heeft. Het is echter haast ondoenlijk te bewijzen dat er geen sprake was van schenking. HR: Uitgangspunt is dat degene die een goed houdt, vermoed wordt dit goed voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn (art. 3:109), voorts dat de bezitter van een goed vermoed wordt de rechthebbende te zijn (art. 3:119 lid 1). Het staat de rechter die over de feiten oordeelt echter vrij om op grond van hetgeen over en weer is gesteld en de verdere omstandigheden van het geval te oordelen dat het vermoeden dat de bezitter eigenaar is, zodanig is weerlegd dat de bezitter zijn gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen. Pye: EHRM 2007 Projectontwikkelaar Pye heeft een stuk grond in eigendom met de bedoeling dit op een zeker moment te bebouwen. Pye had zijn buurman, een agrariër, toestemming verleend om vee op de grond te laten grazen. Toen de termijn van de afspraak afliep weigerde Pye de afspraak te verlengen omdat hij nu een bouwvergunning wilde gaan aanvragen. De boer ging ondertussen gewoon door met het laten grazen van zijn vee op het stuk grond, met als juridische gevolg dat hij niet langer als houder maar als ‘adverse possessor’ moest worden gezien, m.a.w.: bezitter te kwader trouw. Na 12 jaar verjaarde Pye’s bevoegdheid om het stuk grond nog te revindiceren van de bezitter, met als gevolg dat deze, ondanks zijn kwade trouw, de eigendom verkreeg zonder daarvoor ook maar een vergoeding te hoeven betalen. Pye stapte naar de rechter, maar verloor in hoogste nationale instantie. Daarna stapte hij naar het EHRM in Straatsburg, met als argument dat de toepasselijke Engelse wetgeving een
5 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
inbreuk vormt op zijn in Art.1 eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht. Uiteindelijk kreeg Pye van het Hof ongelijk. Het Hof stelde voorop dat de Staten een ruime vrijheid hebben om sociaal en economisch beleid te voeren, en dat het Hof de keuzes die de wetgevers op dit punt maakt respecteert, behalve wanneer daar geen redelijke grondslag voor is. Daarbij kwam dat de gewraakte Engelse verjaringsregel wél redelijke grondslag had, want het Hof vond dat deze een legitiem doel nastreeft in het algemeen belang. Het belang van Pye is dat nu vaststaat dat ook art 3:105 BW niet i.s.m. de eigendomsbescherming van het EVRM is. Zuidplaspolder 2012 De Zuidplaspolder kocht een perceel grond en kreeg direct het gebruik hiervan. Het perceel grond was echter nooit geleverd. De verkoper verkocht en leverde het perceel grond aan een derde. De vraag rees of de Zuidplaspolder eigenaar van het perceel was geworden via art. 3:105, ondanks dat er geen levering had plaatsgevonden. Art. 3:105 stelt dat de bezitter, eventueel te kwader trouw, na twintig jaar verjaring alsnog eigenaar van het goed kan worden. De feitenrechter besloot dat de Zuidplaspolder het bezit van het perceel grond had verworven, conform de afspraken met de verkoper. Bezitsverwerving had plaatsgevonden door inbezitneming. De Zuidplaspolder was meer dan twintig jaar bezitter en dus via art. 3:105 jo 3:306 eigenaar geworden. De HR liet dit oordeel in stand. Coface/Intergamma 2014 Het ging bij dit arrest om de overdraagbaarheid van vorderingen. Art. 3:83 lid 2 bepaalt dat de overdraagbaarheid van vordering contractueel mag worden uitgesloten. Dit werd in de parlementaire geschiedenis uitgelegd alsof de onoverdraagbaarheid altijd verbintenisrechtelijke en goederenrechtelijke werking had. Dit arrest nuanceert deze onoverdraagbaarheid. HR: Als men wil dat een vordering onoverdraagbaar wordt, moet dit ondubbelzinnig uit het contract blijken. Er moet dus heel expliciet staan dat er met deze overeenkomst goederenrechtelijke werking wordt beoogd.
6 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
WEEK 3 LEVERING REGISTERGOEDEREN EN VORDERINGEN, LEVERING IN ANDERE GEVALLEN, LEVERING BIJ VOORBAAT & VERKRIJGING D.M.V. TUSSENPERSOON HR Ontvanger/NMB Postbank 1992 HR: In geval van vervreemding bij voorbaat van toekomstige vorderingen op een derde onder wie na deze vervreemding derdenbeslag wordt gelegd, kan het beslag niet worden tegengeworpen aan degene die de vorderingen verkrijgt krachtens de voor het beslag verrichte levering die voor die vervreemding vereist is. Andersom geldt ook: als eerst beslag is gelegd en daarna bij voorbaat wordt gecedeerd, kan de cessie niet meer aan de beslaglegger worden tegengeworpen. HR WUH-‐Emmeriq q.q. (Onex) 1987 Onex is eigenaar van een aantal onroerende goederen die zij verhuurt. De huurvorderingen draagt zij over aan de WUH. Onex gaat failliet en de curator is van mening dat de huur vanaf het faillissement niet aan WUH maar aan de curator moet worden betaald, omdat de huurvorderingen op het moment van faillietverklaring nog toekomstige vorderingen waren, zodat de overdracht van die vorderingen aan WUH niet is voltooid. HR: Als het ontstaan van vorderingen afhankelijk is van een toekomstige onzekere omstandigheid, dan is de vordering toekomstig. Of huurvorderingen ontstaan, is afhankelijk van de vraag of aan de huurder het huurgenot wordt verschaft, wat een toekomstige omstandigheid is. Onex was over die toekomstige vorderingen niet beschikkingsbevoegd en ze zijn dus niet aan WUH overgedragen.
7 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
WEEK 4 BESCHIKKINGSBEVOEGDHEID, DERDENBESCHERMING HR Coppes/Van de Kolk 2006 De regel is dat de verkrijger van een tweedehands auto, wil hij te goeder trouw in de zin van art. 3:86 BW zijn, ten minste de autopapieren moet hebben onderzocht met het oog op de beschikkingsbevoegdheid van zijn voorman. Er is hier dus sprake van een onderzoeksplicht. Deze regel hoeft niet beperkt te worden tot het geval dat de eigenaar van de auto het bezit ervan heeft verloren door diefstal of verduistering. De regel geldt ook indien de verkoper/eigenaar zich op het recht van reclame beroept. Beoordeling van het middel r.o. 3.4. HR Autopapieren II 2011 Van Strien krijgt auto’s geleverd door Ownsworth en die leveringen worden gefinancierd door DMF. Ownsworth heeft zich bij voorbaat een bezitloos pandrecht op voorbehouden op de door haar aan Van Strien te leveren auto’s. Dat pandrecht komt te vervallen als Van Strien aan haar verplichtingen jegens Ownsworth en DMF heeft voldaan. Van Strien mag de auto niet vervreemden zolang daarop het bezitloos pandrecht rust. Van Strien heeft de auto verkocht en geleverd aan Mobiel Lease. Mobiel Lease stelt zich op het standpunt dat zij te goeder trouw de auto heeft gekocht. Mobiel Lease had deel I van het kentekenbewijs gezien en onderzocht of de auto op naam van Van Strien stond. HR: Voor een geslaagd beroep op goede trouw in de zin van art. 3:86 lid 1 en 2 is vereist dat degene die een tweedehands auto verkrijgt, de autopapieren heeft onderzocht, waaronder ook kentekenbewijs deel II. De tenaamstelling van het kentekenbewijs kan namelijk alleen worden overgeschreven met dit bewijs, dat speciaal door de wetgever in het leven is geroepen om de niet rechtmatige vervreemding van motorvoertuigen tegen te gaan. Dit is eigenlijk een bevestiging van het vorige arrest, zoals de HR zelf ook zegt. Mobiel Lease had niet mogen aannemen dat Van Strien beschikkingsbevoegd was en heeft niet aan haar onderzoeksplicht voldaan. Beoordeling van het middel r.o. 3.4. HR Gestolen caravan 1998 Het ging in dit arrest om de vraag of Wolterink, die een caravan van de beschikkingsonbevoegde Koster verkreeg, zich kan beroepen op de bescherming van art. 3:86 BW. Koster had een onderneming die handel dreef in tweedehandse caravans. Zij gebruikte een caravan, die niet duurzaam met de grond was verenigd, als kantoor. HR: Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat particuliere kopers, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, bescherming verdienen indien zij een zaak hebben gekocht in de voor dergelijke zaken normale handel, waarbij met name is gedacht aan koop in een winkel of ander bedrijf met een duurzame en op een vaste plaats gevestigde bedrijfsruimte. Gezichtspunten bij bepalen ‘normale handel’: verkoopruimte oogde op eerste gezicht als een houten bouwwerk, niet aannemelijk dat de kantoorruimte (hier: caravan) eenvoudig kan worden weggevoerd en zekere mate van continuïteit van de handel. In dit geval werd Wolterink beschermd door art. 3:86, omdat het niet uitmaakte dat de caravan niet duurzaam met de grond verenigd was en niet verondersteld werd dat hij kon weten dat er sprake was van gestolen goederen. Beoordeling van het middel r.o. 3.3-‐3.5.
8 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
HR De Mesdag 2012 Van der Plas c.s. zijn door vererving eigenaar geworden van een schilderij van Mesdag. Zij hebben aan Dieriks verzocht dit schilderij voor hen te verkopen. Dieriks heeft het schilderij aan L. gegeven o.g.v. een consignatieovereenkomst, om het te verkopen. Afgesproken was daarbij dat de verkoopprijs minimaal €135.000 moest zijn en voor de verkoop overleg tussen Dieriks en L. moest plaatsvinden. Janssens c.s. hebben de vennootschap waarin L. kunsthandel dreef gekocht van A. Zij hebben het schilderij geleverd gekregen voor €80.000. Van der Plas c.s. vorderen dat zij eigenaar zijn van de Mesdag en willen dat het schilderij door Janssens aan hen wordt afgegeven. HR: A. was niet de rechthebbende van de Mesdag en kon de beschikkingsbevoegdheid t.a.v. het schilderij slechts ontlenen aan de in de consignatieovereenkomst opgenomen opdracht tot verkoop. De in die overeenkomst opgenomen clausuleringen, die de verkoopbevoegdheid van A. begrenzen, zijn rechtstreeks van invloed op de beschikkingsbevoegdheid van A. Overschrijding van die grenzen door A. brengt mee dat A. aan de overeenkomst geen beschikkingsbevoegdheid kon ontlenen. Beoordeling van het middel 3.3.1-‐3.3.4. HR Centraal Beheer-‐Gritter 1992 Het gaat om de derdenbescherming van art. 3:86 BW. Art. 3:86 lid 3 maakt een uitzondering op de bescherming van lid 3 in geval van diefstal. Dus ongeacht dat de derde persoon de in dit geval auto te goeder trouw heeft ontvangen, kan de bestolene hem alsnog revindiceren. HR: Art. 3:86 lid 3 stelt niet het vereiste van onachtzaamheid. Dus onachtzaamheid van de bestolene brengt niet mee dat hij het recht op terugvordering van art. 3:86 lid 3 BW verliest. De bestolen eigenaar mag ook revindiceren wanneer hem bij de diefstal onachtzaamheid te verwijten valt. De bijzondere bescherming van verkrijgers te goeder trouw van een gestolen zaak als bedoeld in art. 3:86 lid 3 onder a leent zich niet voor anticipatie. Beoordeling van het middel 3.2-‐3.3.
9 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
WEEK 5 RECLAMERECHT EN EIGENDOMSVOORBEHOUD, EIGENDOMSOVERDRACHT TOT ZEKERHEID, BEPERKTE RECHTEN ALGEMEEN, ALGEMENE BEPALINGEN PAND EN HYPOTHEEK HR Hoogovens/Matex 1979 VNW heeft aan Swarttouw verschillende hoeveelheden staal verkocht en geleverd. Een deel hiervan was nog niet betaald toen Swarttouw failliet ging. Swarttouw was niet beschikkingsbevoegd wegens het eigendomsvoorbehoud. Desondanks heeft zij platen verkocht en geleverd aan Matex. Als middel wordt gesteld dat Matex rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de leveranciers van Swarttouw onder eigendomsvoorbehoud aan Swarttouw hadden geleverd, wat meebrengt dat Matex op die grond al had moeten twijfelen aan de bevoegdheid van Swarttouw om over het voormelde materiaal te beschikken en dat Matex nader onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid van Swarttouw had moeten doen. HR: Er was voor Matex geen reden tot nader onderzoek aangezien Swarttouw een goede reputatie genoot en niet bekend stond als een bedrijf met financiële problemen. Het hof heeft geen onjuiste maatstaf aangelegd door betekenis toe te kennen aan het verkeersbelang dat bescherming vereist van hem die geen reden heeft te twijfelen aan het normaal tot afwikkeling komen van koopovereenkomsten, waarbij het hof er kennelijk van uit is gegaan dat bij een normale afwikkeling van zulke overeenkomsten de koper, ondanks een eigendomsvoorbehoud, niet onbevoegd is tot doorlevering, hetzij omdat hij zijn leverancier tijdig heeft betaald, hetzij omdat de leverancier geen reden heeft zich te verzetten tegen een doorlevering. HR Love-‐Love Van der Werff & Visser bouwde het casco van het schip ‘Love Love’. Dit casco verkocht zij aan Classic Yacht. Classic Yacht heeft vervolgens het casco naar een bedrijf laten verhalen, hierdoor verkreeg Classic Yacht de feitelijke macht over het casco. Van der Werff & Visser bleef eigenaar van het casco, vanwege het eigendomsvoorbehoud dat tussen haar en Classic Yacht gold en de uitblijving van de betaling van de koopprijs. Classic Yacht verkocht en leverde het schip aan Hinck, die een groot deel van de koopprijs heeft voldaan en het overige niet heeft betaald wegens gebreken. De vraag is of Van der Werff & Visser nog steeds eigenaar is. HR: Of en in hoeverre een aan een eigendomsvoorbehoud gebonden partij bevoegd is het voorwerp van dit voorbehoud in eigendom over te dragen aan derden, moet in beginsel worden afgeleid uit de uitleg van de overeenkomst waarbij het eigendomsvoorbehoud is gemaakt. De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud is beschikkingsbevoegd indien dit uitdrukkelijk is afgesproken in het koopcontract of impliciet blijkt uit het koopcontract. De enkele omstandigheid dat het voorwerp voor doorlevering is bestemd, leidt niet tot zo’n bevoegdheid. HR Sogelease Het ging in dit arrest om het fiduciaverbod (art. 3:84 lid 3): een rechtshandeling die ten doel heeft het goed over te dragen tot zekerheid of de strekking mist het goed na overdracht in
10 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
het vermogen van de verkrijger te doen vallen is geen geldige titel voor overdracht van dat goed. HR: De maatstaf voor ‘overdracht tot zekerheid’ moet worden gezocht in het antwoord op de vraag of de rechtshandeling ertoe strekt de wederpartij in dier voege een zekerheidsrecht op het goed te verschaffen dat deze in zijn belangen als schuldeiser t.o.v. andere schuldeisers wordt beschermd. Dit is zo als de schuldeiser de bevoegdheid krijgt om zich met voorrang boven andere schuldeisers op een goed te verhalen. Verboden is dus een overdracht onder de afspraak dat een verkrijger bij wanprestatie enkel een sterke verhaalspositie krijgt. Werkelijke overdracht waarbij de verkrijger meer krijgt dan alleen een sterke verhaalspositie mag wel.
11 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
WEEK 6 PANDRECHT, HYPOTHEEK HR Mulder q.q./CLBN 1996 Mulder is curator van het failliete CT BV. CT had haar bestaande en toekomstige vorderingen verpand aan CLBN. Na het faillissement deelt CLBN haar pandrecht mede aan de debiteuren van de verpande vorderingen. Er ontstaat een geschil tussen Mulder en CLBN over de vorderingen die voor mededeling van CLBN zijn voldaan. Mulder vindt dat de pandrechten zijn vervallen, nu de vordering voldaan is. Het gaat om de vraag of de door debiteuren betaalde bedragen in de periode na het faillissement, maar voor de mededeling, in de boedel vallen of aan de pandhouder toekomen. HR: Na faillissement van de pandgever krijgt de curator de bevoegdheid om te eigen behoeve nakoming van stil verpande vorderingen te eisen en betaling daarvan in ontvangst te nemen zolang geen mededeling van de verpanding aan de schuldenaar van de verpande vordering is gedaan (3:246 lid 1). Door betaling van een stil verpande vordering aan degene die bevoegd is de betaling in ontvangst te nemen, gaat de vordering teniet en daarmee ook het op de vordering rustende pandrecht. Uit het beginsel van faillissementsrecht dat door het intreden van het faillissement de rechtspositie van alle bij de boedel betrokkenen onveranderlijk wordt, kan niet worden afgeleid dat in het geval van het na faillietverklaring tenietgaan van een verpand goed van rechtswege pandrecht komt te rusten op hetgeen geacht kan worden voor het tenietgegane goed in de plaats te zijn getreden. De pandhouder behoudt echter voorrang op het geïnde. Hij moet weliswaar wachten tot faillissement is afgewikkeld en moet meebetalen aan faillissementskosten, maar hij heeft aanspraak erop bij de uitdeling overeenkomstig zijn aan het pandrecht ontleende voorrang te worden voldaan. HR Mulder q.q./Rabobank 2004 HR: Bij verpanding van vorderingen op naam moeten de vorderingen in voldoende mate door de in art. 3:239 lid 1 bedoelde akte worden bepaald (3:84 lid 2 jo. 3:98). Voldoende is dat de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. Een generieke omschrijving kan tot een overdracht of verpanding leiden. Een generieke omschrijving kan voldoen aan het vereiste van voldoende bepaaldheid in de zin van art. 3:84 lid 2. In casu kan aan de hand van de generieke omschrijving worden bepaald welke vorderingen zijn verpand, namelijk alle ten tijde van de ondertekening van de pandakte bestaande vorderingen en alle vorderingen die uit op dat moment bestaande rechtsverhoudingen rechtstreeks zullen voortvloeien. Dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever doet niet af aan de voldoende bepaaldheid van de vorderingen. HR Bannenberg/Mr. J.C.R. Polak q.q. 2006 Het ging in deze zaak om de vraag of aan het in art. 3:239 lid 1 neergelegde voorschrift van registratie van onderhandse akte van verpanding van vorderingen op naam ook is voldaan indien de desbetreffende akte bij een notaris is gedeponeerd en daarvan een notariële akte van depot is opgemaakt. HR: De strekking van de eis van registratie is in hoofdzaak dat komt vast te staan dat de onderhandse akte tot stand is gekomen uiterlijk op de dag van de op het geregistreerde stuk
12 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
aangetekende, registratie, zodat antedatering wordt tegen gegaan. Dit doel zou ook kunnen worden bereikt door het opmaken van een notariële akte van depot van de onderhandse akte. Hierin kan echter geen rechtvaardiging worden gevonden om te aanvaarden dat een stil pandrecht ook kan worden gevestigd door het opmaken van een dergelijke akte. Aan het belang van de aanbieder om zelf het tijdstip van vestiging van een stil pandrecht te bepalen wordt voldoende tegemoetgekomen door het feit dat in het geval van een onderhandse akte de dag waarop de akte ter registratie wordt aangeboden geldt als vestigingstijdstip en door het feit dat in het geval van vestiging bij authentieke akte dat tijdstip wordt bepaald door de in de akte op te nemen verklaring van de notaris omtrent het jaar, de maand en de dag waarop deze is verleden.
13 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary
WEEK 7 RETENTIERECHT, VERHAAL, VOORRANG, EXECUTIE HR Van der Wal/Duinstra 2004 De eigenaar van een gestolen boot ziet deze vier jaar later in de loods van de houder staan en doet aangifte van diefstal. De OvJ besluit dat de boot wordt afgegeven aan de eigenaar. De strafzaak tegen de houder wordt geseponeerd wegens onvoldoende wettig bewijs. De houder vordert betaling van de stallingkosten door de eigenaar op grond van art. 3:120 jo. 3:124 BW en afgifte van de boot op grond van art. 3:295 BW. HR: De goede trouw van de houder in de zin van art. 3:120 jo. 3:124 moet niet op dezelfde wijze worden beoordeeld als de goede trouw van de bezitter in de zin van art. 3:118 lid 1. De goede trouw van de houder wordt beoordeeld naar hetgeen hij wist of behoorde te weten omtrent de bevoegdheid t.a.v. het goed van degene voor wie hij het goed houdt. De goede trouw moet worden beoordeeld naar het tijdstip van het ontstaan van de rechtsverhouding waarop het houderschap berust. Bij toepassing van art. 3:291 lid 2 moet worden beoordeeld wat de houder wist of behoorde te weten omtrent de bevoegdheid van zijn wederpartij tot het sluiten van de overeenkomst met betrekking tot het goed. De goede trouw dient niet te worden verondersteld. Zowel bij toepassing van art. 3:124 als 3:291 lid 2 BW rust op de houder de stelplicht en bewijslast ter zake van de feiten en omstandigheden die de gevolgtrekking wettigen dat hij te goeder trouw is. HR Rabobank/Fleuren c.s. 2004 Het ging in dit arrest om de vraag of een aannemer zijn retentierecht op een golfterrein kan inroepen tegen de hypotheekhouder met een ouder recht of dat hij dit recht heeft verloren, omdat hij het terrein heeft ontruimd of omdat zijn feitelijke macht over dat terrein niet voor derden kenbaar was. HR: Een schuldeiser kan slechts een retentierecht op een zaak uitoefenen indien hij houder van die zaak is, in dier voege dat afgifte nodig is om de zaak weer in macht van de schuldenaar of rechthebbende te brengen. Het houderschap van de schuldeiser eindigt niet zolang de zaak niet in de macht van de schuldenaar of rechthebbende komt. Deze regels gelden ook bij een retentierecht op een onroerende zaak. De afgifte geschiedt dan door te ontruimen. Een retentierecht op een onroerende zaak is naar zijn aard niet kenbaar uit de openbare registers en kan dus een bron van onzekerheid opleveren voor derden. Zo’n retentierecht zal jegens een derde, die recht op de zaak heeft verkregen nadat het retentierecht is ontstaan, slechts kunnen worden ingeroepen, als de schuldeiser op een ook voor een zodanige derde voldoende duidelijke wijze de feitelijke macht over de betrokken zaak uitoefent. Het kenbaarheidsvereiste beoogt een derde slechts tegen het retentierecht te beschermen in die zin dat deze derde op het moment dat hij een recht op de betrokken onroerende zaak wil verkrijgen, bedacht kan zijn op het bestaan van een retentierecht en aldus het verkrijgen van dit recht kan afwegen tegen de mogelijkheid dat een retentierecht aan dit recht in de weg komt te staan. Ratio van het kenbaarheidsvereiste brengt mee dat derden met een ouder recht zich er niet op kunnen beroepen: zij worden beschermd door art. 3:291 lid 2.
14 Studieboeken te dik? AthenaSummary biedt kwalitatief hoogwaardige samenvattingen aan! Like ons op Facebook om op de hoogte te blijven: facebook.com/athenasummary