Bijlagen.
[50.
2.]
Tweede Kamer, u
Verkrijging door Landarbeiders van land mei woning in eigendom of van los land in pacht. e.
is het geval lub a niet aanwesig eii slaagt de lub h
bedoelde aankoop niet, dan staat haar de weg der onteigening open. Ifit uiterste middel zal echter wel weinig behoeven te wor-
den gebeaigd; veel grooter acht de Regeering de preventieve Werking van de bepalingen betreffende onteigening. Deze zullen de grondeigenaren nopen hunne medewerking aan liet bereiken van het door de wet l>eoogde doel niet onnoodig te
, (óü. :!.)
onthouden. MEMORIE VAX ANTWOORD. (Ingezonden bfj brief van 14 Augustus 1914.)
AlgCMMM beschouwingen. § 1.
Rij liet samenstellen van het ontwerp is als vast-
staand aangenomen dat bet nemen van wettelijke maatrege-
Men behoeft dus niet te vreezen dat de belangen van andere groepen dan landarbeiders ook maar in «'enigszins l>eteekenende mate door de voorgestelde maatregelen zullen worden geschaad; zij kunnen daardoor integendeel zeer worden gebaat. Wanneer men zou willen onteigenen gronden van eene buitenplaats of overplaats, van eene lMierderij, juist groot genoeg om het daarop ingerichte bedrijf met goeden uitslag uit te oefenen, of van eene kweekerij, warmoezeiij enz., dan zouden deze gronden te duur wenden en dus voor het doel niet geschikt zijn en de eigenaren zich tegen de onteigening er van, gesteld het bijna ondenkbare geval dat deze zou worden gevorderd, met vrui ht kunnen verzetten. In art. ÓS, nieuw 40, (art. 111 der Onteigeningswet) is dit thans uitdrukkelijk bepaald. De financieele gevolgen van de voorgestelde maatregelen zullen bij art. 17 (nieuw 9) worden besproken.
len tot grondverschaffing aan landarbeiders, waartegen blijkene het Yoorloopig Vertlag principieele bezwaren niet werden ingebracht, is eene zaak van algemeen nut. Ware dit niet het geval, zoo zou er voor de Regeering geen aanleiding bestaan om te trachten, den landarbeider door eene regeling als de hier voorgestelde te helpen. Waar het de l>elangen 8 2. De bepalingen van h e t ' X I d e hoofdstuk luidden niet van eene zóó talrijke bevolkingsgroep geldt, daar is de vraag gewettigd of dit op zich zelf niet reeds voldoende is om aan zoozeer ten doel, den arbeider in zijne vrijheid te beperken, te nemen dat het algemeen nut er bij is betrokken. als wel, hem iu de goede richting te leiden. Zij worden ook ])e landarbeiders maken deel uit en vormen als het ware elders aangetroffen. Ondergeteekende sluit zich evenwel aan de onderlaag van de landbouwende bevolking, op wier l>e- bij de bedenkingen, tegen die bepalingen door zeer vele leden houd en krachtige ontwikkeling door ieder prijs wordt ge- aangevoerd. Hij heeft ze dan ook in het hierbijgaand gesteld: met hunne belangen zijn niet alleen die van den boe- wij zigd ontwerp weggenomen. Gebondenheid van den landarbeider aan het stukje grond, renetand, maar is het algemeene volksbelang nauw verbonden. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de groote sociale waarvan hij eigenaar is, voor zoover die gebondenheid voortheteekenis van het zoogenaamde landarbeiderevraagstuk spruit uit gehechtheid aan het eigendomnietje, is een gelukkig schier in alle beschaafde landen wordt erkend en dit verschijnsel. Den landarbeider door wettelijke bepalingen te vraagstuk sterk de aandacht der Regeeringen trekt. willen binden aan den grond, dien hij in eigendom heeft Gelijk ook in het Voorloopig Verslag wordt opgemerkt, is verkregen, komt ook aan ondergeteekende zeer bedenkelijk uit dezen hoofde onteigening, waar zij ter bereiking Tan het voor. Naar zijne overtuiging zal door de gi nndvei si•haffiug kunbeoogde doel noodig is, principieel gewettigd. De gevallen, waarin ter uitvoering van de wet tot onteigening zal moeten nen worden bevorderd dat het den landarbeiders beter giat worden overgegaan, zullen echter vermoedelijk wel tot de en zij daardoor voor het platteland behouden blijven, hetzij dat het hun mogelijk is, als landarbeider een behoorlijk beuitzonderingen behooren. Ondergeteekende stelt zich voor dat het met de verkrijging staan te vinden, hetzij dat zij zich tot kleine-boer kunnen opwerken. Eene normale afvloeiing van het platteland naar van het plaatsje en het losse land als volgt zal gaan. I n vele gevallen zal de landarbeider, die een plaatsje de steden en de fabriekseentra zal daardoor niet worden verwenscht te verkrijgen, over den aankoop daarvan met den hinde] d, maai' wel' kunnen de voorgestelde maatregelen er toe eigenaar in der minne overeenkomen en zich, ter bekoming bijdragen dat arbeiders, die anders noodgedrongen zouden van het benoodigde gedeelte der koopsom, tot de vereeniging wegtrekken omdat bet hun slecht gaat of zij in het geheel of stichting of, waar die er niet is, tot de gemeente wenden. geen kans zien om vooruit te komen, blijven en voorden lnndGelukt hem echter zoodanige aankoop niet, dan zal hij eene bouw niet verloren gaan. Als de wet geen kunstmatige belemmeringen schept, behoeft de eigendom van een plaatsje de aanvrage voor een plaatsje tot liet college richten. De landarbeider, die los land in pacht wenscht te ver- i landarbeiders in hunne vrijheid om weg te trekken niet te beperken. Het zal den arbeider in de groote meerderheid der krijgen, zal daartoe bij het college aanvrage doen. De vereeniging, stichting of gemeente kan 7111 den land- gevallen niet moeilijk zijn het plaatsje voor een behoorlijken arl>eider in de beide laatste gevallen op drieërlei wijze prijs van de hand te doen. Bovendien zal hij. naar mate meer annuïteiten zijn betaald, een grooter bedrag over hebben om li elpen: de voor de verplaatsing noodzakelijke kosten te voldoen en '/. zij kan hem een plaatsje of los land verschaffen, dat zich verder in te richten. haar reeds in eigendom toebehoort. Daartoe is het noódig en voor het welslagen van de onderhavige regeling van groot § •'{. Ondergeteekende meent, na de uitvoerige uiteenl>elang dat zij bij voorkomende gelegenheden voor zoo billijk zetting in de stukken welke op het wetsontwerp betrekking mogelijken prijs aankoopt gronden, welke voor arbeiders gehebben, bier niet te behoeven te treden in beschouwingen schikt zijn; over den privaten grondeigendom in het algemeen en te h. zij kan, bij gebreke van gronden sub n bedoeld, naar kunnen volstaan met er de aandacht op te vestigen dat het aanleiding van de aanvrage langs minnelijken weg voor verlangen naar het hebben van zoodanigen eigendom is een karaktertrek van de landelijke bevolking, welke ten aanzien arl>eiders geschikte gronden aanknopen; Handelingen
der
Sta ten-Generaal.
Bijlagen.
1913—1914.
[50.
2.]
Verkrijging door landarbeider! van land met woning in eigendom <>t' van los land in pacht. van onie landarbeider! door bet onderzoek der 8taatscom-
kennisneming van de daartegen in het Voorloopig Verslag in-
missie voor den Landbouw weer duidelijk is aan hel licht
gebrachte bezwaren. Slechts worde, er nog op gewezen dat door het hebben van een plaatsje de landarbeiders veel meer in de gelegenheid zullen zijn om zich tot kleine boer op te werken dan door het arbeiden in gemeentelijke landbouwbedrijven en dat vele gemeenten voldoende gronden bezitten of kunnen verkrijgen om reeds thans, indien zij zulks wenschen, zonder onteigening tot de vorming van zoodanige bedrijven over te gaan; daartoe is bij haar echter tot nog toe weinig geneigdheid te bespeuren. Overigens wordt ten sterkstfe betwijfeld of het belang bij een goed beheer der gemeentegoederen, liet eergevoel tegenover elkander, de geest van organisatie en de gemeenschapszin bij de landarbeiders even sterke drijfveeren voor eene goede behandeling van den grond zullen "ijn als het besef van te hebben een eigen plaatsje of vastheid van gebruiksrecht van los land en dat de voordeelen, welke zij door eigen vlijt daarvan kunnen trekken, hun selven ten goede komen. In het wetsontwerp is geen gelegenheid gegeven om los land in eigendom te verkrijgen hoofdzakelijk om de navolgende redenen. Dit land vormt met de woning niet één geheel; het behoort niet hij de woning, die meestal is gehuurd. Men heeft zich toch het losse land in hoofdzaak gedacht bij de dorpen, waarin de landarbeiders wonen. Een complex gronden is dan in een aantal arheidersperceelen verdeeld en bet is van belang dat het. in zijn geheel voor zijne bestemming behouden blijve en niet worde versnipperd in allerlei deelen, waarvan sommige aan de landarbeiders in eigendom behooren en andere bij hen in pacht zijn. Voorziening in de enkele gevallen dat bij eene afzonderlijk staande landarbeiderswoning geen grond is, kwam niet noodig voor^ Wat don in het Voorloopig Verslag bedoelden huurkoop betreft, daartegen kan worden aangevoerd dat het den landarbeider aangenamer zal zijn, dadelijk den eigendom van bet plaatsje te verkrijgen en dit hem meer tot arbeidzaamheid en goede behandeling er van zal aansporen. Zoolang hij geen eigenaar is, kan hij het goed ook niet bezwaren. Overigens zouden bij huurkoop toch ook bepalingen behooreu te worden gemaakt voor het geval dat de landarbeider het goed verwaarloost. Evenwel, gelijk bij hoofdstuk X I zal worden besproken, komt het bezwaar, dat de landarbeider uit hoofde van onvoldoende onderhoud van het plaatsje weder van den eigendom ontzet moet worden, te vervallen.
gekomen. Geen Regeering, die daarmede geen rekening houdt!«Het behoeft dan ook geen verwondering te wokken dat hij het
nemen van sociale maatregelen ton behoeve van den land* bouwenden stand overal het verschaffen van den van onroerend goed op den voorgrond staat.
eigendom
Ter beantwoording van de in het Voorloopig Verslag aangevoerde beswaren moge nu het navolgende dienen.
De landarbeider, die een plaataje krijgt, zal voor de exploitatie daarvan slechts zeer weinig bedrijfskapitaal behoeven en dit, zoo noodig, gemakkelijk bij de boerenleenbanken kunnen opnemen. Het kwam niet noodig voor, ten aanzien van het hem verschaffen van dit kapitaal bijzondere wettelijke voorzieningen te treffen. Wanneer hij echter zijn bedrijf wil uitbreiden dan zal hij voorzichtig te werk moeten gaan en is het voor hem van groot belang, de wenken ter harte fe nemen, voorkomende in het rapport betreffende liet landt>oiiwcrediet in Nederland, door de Staatscommissie voor den Landbouw uitgegeven. Het is in dit verband dat op blz. 2 en 3 der Memorie van Toelichting wordt gezegd dat de wet vordert, dat hetgeen de landarbeider kan overleggen niet eertt worde besteed voor uitbreiding van zijn bedrijf (het woord ,,eerst" komt niet voor op blz. 2 van het Voorloopig Verslag waai' overigens de zin is overgenomen). De bedoeling is dat bij niet dadelijk met die uitbreiding zal beginnen maar daarmede zal wachten tot hij voldoende kapitaalkrachtig is geworden. Men vergete daarbij niet dat hij meer bedrijfskapitaal zal kunnen opnemen naarmate hij meer annuïteiten heeft betaald (vgl. evengenoemd rapport blz. 46—50). Verder kan veilig worden verwacht dat, wanneer een landarbeider op zijn ouden dag eigenaar van een onbeswaard plaatsje is geworden, hij zich niet om onderstand tot armbesturen of particulieren zal behoeven te wenden. Zeer waarschijnlijk zal dit plaatsje, waarop hij meestal nog wel eenigen arbeid zal kunnen verrichten, hem in staat stellen, ook zonder veel in te teren voort te leven. Aangezien men zich den grond, behoorende bij een plaatsje, van geen groeten omvang heeft gedacht, zal de bewerking er van geen overmatige inspanning van den landarbeider vorderen. Hij zal daarbij, hetgeen gebruikelijk is, voor het lichtere werk door zijn gezin worden bijgestaan. Vrouw en kinderen zullen bij huis blijven en dit is een voordeel te achten van de onderhavige regeling, waardoor de arbeid in loondienst van bet gezin zal afnemen, gelijk de ondervinding elders heeft geleerd. < hidergeteekende vereenigt zich verder geheel met het in het Voorloopig Verslag geleverde betoog dat, in het licht van het wetsontwerp l>ezien, het risico, aan den eigendom van een plaatsje verbonden, voor den landarbeider niet te zwaar is en vestigt dienaangaande de aandacht op het voorbeeld in § 4 hierna. Indien gelijk in liet Voorloopig Verslag wordt 'opgemerkt — het ontwerp er toe zal bijdragen dat de landarbeiders, als zij eigenaars zullen zijn geworden, afkeerig zullen worden van deelneming aan den klassenstrijd, kan ondergeteekende daarin voor het algemeene volksbelang geen nadeel zien. In het Voorloopig Verslag worden verder verschillende maatregelen aan de hand gedaan om verbetering van de positie der landarbeiders te verkrijgen als: vorming van gemeentelijke landbouwbedrijven, bevordering van het vormen van coöperatieve vereenigingen van landarbeiders, verschaf f ing van goedkoope woningen, vaststelling van een wettelijk minimumloon en bevordering van deugdelijk onderwijs. Hoe gewichtig deze punten ook zijn, meent ondergeteekende daarop hier niet te kunnen ingaan, aangezien zij in geen rechtstreeks verband staan met de hier voorgestelde regeling en elk op zich zelf eene breedvoerige behandeling zouden eisehen. Hij acht dit ook, inzonderheid wat de vorming van gemeentelijke landbouwbedrijven betreft, overbodig na
§ 4. Gelijk reeds werd opgemerkt, ligt het niet in de hedoeling van ondergeteekende, den landarbeider te dwingen landarbeider te blijven. Trouwens ook bij zijn ambtsvoorga nger zat dit oogmerk niet voor. Integendeel, de voorgestelde regeling beoogt, de oeconomische positie van den landarbeider krachtiger te maken en hem daardoor in de gelegen-. beid te stellen, zich op te werken en een'kleine-boerenbedrijf op solieden grondslag te beginnen. De landarbeider zal, wanneer hij vooruitgaat, bij zijn plaatsje trachten grond aan te knopen of te pachten en, naarmate de bewerking van zijn eigen bedrijf meer inspanning vordert, den arbeid in loondienst opgeven. Zoo zal de onderhavige regeling een geleidelijken overgang van landarbeider tot kleine-boer bevorderen. Op het voetspoor van de Staatscommissie voor den Landbouw is de Regeering echter niet verder gegaan, omdat bij de beantwoording der vraag, hoe de oprichting van kleine-hoerenbedrijven van Staatswege ware te steunen en welke maatregelen behooren te worden genomen om den oeconomischen toestand der kleine-boeren te verbeteren, zich geheel andere factoren doen gelden dan bij pogingen tot verbetering van den oeconomischen toestand der landarbeiders. Bij de indiening van het wetsontwerp was die vraag door de commissie nog niet onderzocht, maar sedert is haar rapport, betreffende den oeconomischen toestand der kleine boeren en de maatregelen om daarin verbetering te brengen, verschenen. Door dat
L50. 2.1
15
Verkrijging door landarbeider! van land met woning in eigendom of van [M land in pacht. rapport, waarnaar hier wordt eerweien, wordt bevestigd, dat men goed had gezien hel landarbeideisviaagsl uk afgescheiden
ir houden van liet kleine-boerenvreagstuk. In hel rapport wordt, evenals in het Voorlonpig Verslag,
§ ">. Ondergeteekends sluit zich aan bij het oordeel van de leden die meenden dat de Landarbeiderscoinmissies kunnen worden gemist. In het oorspronkel ijk ontwerp Was aan die
oommissies in hoofdsaak eene adviseerende taak gagevan.
eene geionde grondpolitiek van gemeenten aanbevolen on de
Het valt niet te ontkennen, dat het voor een landarbeider,
kleine
die een plaatsje verkrijgen wil, veelal van belang sal zijn, dat
boeien
te helpen, maai oudergctcckcnde vermeent
hierop en op hetgeen voor de uitbreiding van volkstuinen u aangeroerd niet verder te moeten ingaan, aangezien deze punten buiten het kader van het wetsontwerp vallen. Ten einde het verschil tusschen het bevorderen van de oprichting van een plaatsje en van eene kleine boerderij duidelijk te maken, moge het navolgende Voorbeeld worden gesteld en tevens verwezen worden naar het meergenoemde rapport dar Staatscommissie voor den Landhouw betreffende
het landbouwcrediet in Nederland. Een landarbeider van pi. m, 26 jaar wenscht te huwen en dan een plaatsje van t' 2000 te verkrijgen. ])e aanstaande
echtgenooten hebben te samen f 600 overgeapaard. Hij moet nu f' 800 dadelijk voor het plaatsje betalen en heeft f 400 over voor zijne inrichting. Komt hij nog bed rij f skapitaal te kort dan zal dit geen hoog bedrag zijn en zonder
beswaar hij een boerenleenbank kunnen worden opgenomen. De landarbeider zal nu jaarlijks te betalen hebban: gedurende de twee eerste jaren 'ih pet. over, f 1800 — f 63 en daarna gedurende dertig jaren oA pet. over f 1800 = f 99. Bovendien moet hij c.q. een gering bedrag betalen voor rente en aflossing van bedrijfscrediet. Hij heeft nu het voordeel dat zijn inkomsten uit loondienst niet verminderen en hij met zijn gezin de opbrengst van zijn land geniet. Aangezien hij dit land wel in hoofdzaak zal betelen niet hetgeen hij zelf behoeft, verschillende groenten. aardappelen enz., aan welke teelt, wat het mislukken van den oogst betreft, niet zooveel risico is verbonden als aan de teelt van één of meer handelsartikelen, en hij bovendien on ifhankelijk is van de marktprijzen, zal hij oecononiisch vrij sterk staan eri, gaat het hem goed, langzamerhand zijn bedrijf kunnen uitbreiden. Maar stel nu het geval, dat dezelfde landarbeider een boerderijtje wenscht te verkrijgen, groot genoeg om zonder hulp van arbeiders te worden geëxploiteerd, dan zou hij, de koopsom laag, op f 4000, gesteld, dadelijk moeten betalen f 400; voorts, met kans van niet te zullen slagen, moeten pogen zoowel vast als los bedrijfscrediet tot een vrij belangrijk bedrag te verkrijgen. Hij zal jaarlijks te betalen hebben : gedurende de twee eerste jaren S\ pet. over f 3600 = f 126 en daarna gedurende dertig jaren 5 i pet. over f 3600 = f 198. Bovendien moet bij een voor hem belangrijk bedrag betalen voor rente en aflossing van bedrijfscrediet. Dit alles en eigen onderhoud moet hij vinden uit de opbrengst van zijn bedrijf, want zijn loondienst heeft opgelnmden, en die opbrengst is afhankelijk van het slagen van den oogst en de marktprijzen. Voornamelijk in de eerste jaren zal de geringste tegenslag hem met ondergang bedreigen, omdat hij oeconomiscli veel te zwak staat. Dienaangaande worde hier in herinnering gebracht hetgeen de Staatscommissie voor den Landbouw op blads. 60 van haar rapport betreffende het landbouwcrediet vermeldt: ..De Staatscommissie meent dus een waarschuwend woord te moeten doen hooien om niet lichtvaardig van rrediet gebruik te maken en geen landbouwbedrijf te beginnen, dat niet op een solieden oecononiischen grondslag berust." Het kan van de Begeering niet worden verwacht, dat zij de oprichting van landbouwbedrijven, als het hierboven geschetste, zal bevorderen. Dit ware alléén mogelijk, wanneer verlangd wordt, dat de landarbeider een kapitaal bezit, groot genoeg om zoodanig bedrijf op goeden grondslag te beginnen, maar zóó vermogend zal hij wel zeer zelden zijn en dan rijst nog de vraag, of bij niet verstandiger doet. wat kleiner te beginnen.
hij daartoe geen stappen doet zonder eerst deskundige v.iorÜchting te hebben verkregen. Kr mag echter, naar onderga* toekende vertrouwt, wel op worden gerekend, dat, als het ontwerj) blijkt in eene behoefte te voorzien, particuliere
lichamen dien voorlichtingsdienst we] vrijwillig op zich sul* len nemen. Hij denkt hierbij inzonderheid ook aan de in art. 0 bedoelde vereenigingen en stichtingen die wel een
adviseerend orgaan in hunne inrichting sullen opnamen. \ oor dit doel schijnt hem het in het leven roepen van officieele commissies niet noodig. In de Memorie van Toelichting is er «ub IV op geweien, dat, zal de grondversohaffing ten volle effect kunnen hebben, den landarbeider, die aan de gestelde eischen voldoet, de waarborg dient te worden gegeven dat hij, wanneer geschikt onroerend goed aanwezig is, dit ook werkelijk kan verkrijgen. Zonder dezen waarborg ware het te vreezen dat, in het bijzonder daar, waar nog geen vereenigingen of itioh* tingen ingevolge de wet werkzaam zijn, allerlei invloeden zich zouden doen gelden, die het liereiken van hef doel in den weg zouden staan. XTit dien hoofde is van de besluiten omtrent de aanvragen' voor de landarbeiders beroep bij Gedeputeerde Staten open* gesteld. Het is mogelijk, dat in deze besluiten, waarin ook de voorwaarden worden opgenomen die voor de geldleen ing of de verkrijging van het onroerend goed gesteld worden, met de bedoeling der wet en de belangen der landarlieiders voldoende rekening is gehouden en dan zal het wel bijna nooit tot een beroep, dat toch zou worden afgewezen, komen. Maar het is ook mogelijk en zelfs niet onwaarschijnlijk dat, inzonderheid zoolang nog niet overal vereenigingen of stichtingen overeenkomstig de wet zijn opgericht, men den landarbeider niet helpt sooals dit in de bedoeling van den wetgever heeft gelegen. Allerlei omstandigheden kunnen'daarop van invloed zijn, bijv. d a t e e n e gemeente vestiging van land* arl>eiders liever niet aanmoedigt, dat zij niet gaarne gronden aan hen afstaat en nog minder gaarne pogingen wil doen om arbeidersgronden te verkrijgen en dergelijke meer. In deze gevallen zou de landarbeider geheel machteloos zijn en de wet niet de uitwerking kunnen hebben, welke de Kegeering er van verwacht. Er moest dus in het stelsel der wet voor den arbeider de gelegenheid open staan om zijne beswa* ren tegen het besluit te doen gelden, en Gedeputeerde Staten scheen het aangewezen College om over deze bezwaren te beslissen. Ingevolge de bepalingen van hoofdstuk X is aan de vereenigingen, stichtingen of gemeenten wel een recht toegekend, doch niet de verplichting opgelegd, om tot onteigening over te gaan. Zoodanige verplichting op te leggen, kwam voor de bereiking van bet beoogde doel niet noodig voor en zou zoowel op theoretische als op praktische moeilijkheden stuiten. Met een en ander hangt samen de bevoegdheid van bet bestuur der vereeniging of stichting om tegen het l>esluit van den gemeenteraad betreffende het verstrekken van rentegevende voorschotten op te komen. Ook de landarl>eider moet, bij gebreke van eene vereeniging of stichting, ter verkrijging van het door hem benoodigde bedrag, zich tot de gemeente wenden. Kon deze zich van de aanvrage afmaken door eenvoudig te weigeren, voorschot aan te vragen, dan ware bet overbodig den landarbeider verder nog eenig beroep op Gedeputeerde Staten te geven. Beroep op dit College, zoowel wat het verstrekken van voorschotten als wat de Insluiten op de aanvragen betreft, is in bet stelsel der wet onmisbaar. De opvatting dat de bepaling, dat de aanvrager tegen een
[Me AClkiijjiinji door landarbeider! van Land me besluit van den rand betreffend* hei verleenen van een tour* I schot beeweren kan Inbrengen bij Gedeputeerde Staten, die alsdan uitspraak doen, in strijd /.mi zijn met de gemeentelijke autonomie, wordt niet gedeeld, lift, betreft bier een /aak vim algemeen Etijksbelang, l>ij «eiker uitvoering gebruik \ wordt gemaakt van de diensten dez organen van gemeente i en provincie. Do bezwaren tegen een Raadsbesluit moeien worden ingediend l>ij bei orgaan, (lat ook volgens de l'rovineiale* en Gemeentewei ie belast met bet toezicht op de gemeentebesturen. Het ontwerp sluit iioh dus te (Wen aan* zien gebeel aan hij de bestaande organisatie van den Staat. De vrees, dat er onder deze regeling geen vereenigingen of stichtingen zullen worden opgericht', kan öndergeteekende niet d e e l e l l .
S (i. (tok öndergeteekende is van meening, dat het verschaften van goed en goedkoop gronderediet voor landarheiders en kleine hoeren van zeer groot belang is. In het wetsontwerp is daarmede door verschillende bepalingen teu opzichte van de eersten rekening gehouden. In hoever verder verlaging van de liooge kosten van hypotheekakten en eigen* donisoverdrachten, 'alsmede hypotheekverleening bij onderhandaohe akte waren te verkrijgen, eiaoht nadere overweging en overleg met zijn amhtgenooten van Financiën en van Jtutitie. Daaromtrent kan hier geenerlei toezegging worden gedaan. Hij verwijst wat dit punt betreft naar het ten vorigen jare verschenen eerste gedeelte van het verslag der Staats•commissie, ingesteld hij Koninklijk besluit van •'{() Juli 1906 n ü . 75. Hoewel de bespreking van de vrijheid tot het heschikken bij uitersten wjl over landelijk grondbezit van eene zekere waarde ten einde het verkrijgen en in stand houden van een stand van kleine boeien te beVDT* deren, valt buiten het kader van het wetsontwerp, kan die vrijheid ook ten opzichte van de plaatsjes belang hebben, lieeds is er in de Memorie van Toelichting op blad*. 15 ad artt. 62—67 met een enkel woord op gewezen, dat het niet raadzaam voorkwam, de vrijheid van den landarbeider te dezen opzichte te beperken. Sedert is de zaak uitvoeriger besproken in de Ilapporten en Voorstellen der Staatseom* missie voor den Landbouw betreffende den oecononiischea toestand der landbouwers in Nederland, blad*. 57 en 187. '•]) de aldaar aangevoelde gronden vermeent öndergeteekende dal bier te luide zoodanige beperking geen aanbeveling zon verdienen. De beantwoording van de door den heer DS BKAIFOBT ingediende en aan het Yoorloopig Verslag toegevoegde Nota zal aan het einde dezer Memorie geschieden.
Artikelen. Art. 1. Voor de duidelijkheid en onj het raadplegen van de artikelen te vergemakkelijken, wordt er de voorkeur aan gegeven, de opschriften der hoofdstukken te behouden. Naar aanleiding van den wensch van eenige leden zijn de'definities van artt. 4 en 0 naar art. 2 overgebracht. In verband hiermede zijn de hoofdstukken I , I I en I I I gewijzigd en hunne opschriften veranderd. Het komt. ook wegens de wijziging in art. 3fi aangebracht, niet noodig voor. hier nog eene om* schrijving op te nemen van hetgeen voor de toepassing dezer wet onder vereenigingen en stichtingen is te verstaan. In art. 1 is bepaald, dat den landarbeider, die aan de gestelde vereischten voldoet, ..overeenkomstig de bepalingen dezer wet"' gelegenheid wordt gegeven om land met woning in eigendom of los land in pacht te verkrijgen. De erkenning van een recht der landarbeiders op grondverkrijging strekt zich dus niet verder uit dan tot hetgeen daaromtrent nader in de wet is geregeld. Het is niet duidelijk, welke moeilijk-
woning in eigendom of van los land in pacht. held daaruit hij de invoering eenei adniinislrat ieve recht Spraak zou kunnen voortspruiten. Voorts worde, naar aanleiding Van de Opmerking, dat bij de uitvoering der wet niet op de belangen der grondeigenaars zal worden K-elet, verwezen naar hetgeen daaromtrent hiervóór aan het slot van $ 1 der algemeens beschouwingen is gezegd. Anderen dan landarbeiders, niet name zoons van kleine boeren, in de roordeelen der wet te doen deelen en zoodoende de vorming van (en stand van kleine hoeren in de hand te werken zou, gelijk meermalen gezegd, met het systeem deiwet in strijd zijn (vgl. hierboven S 1 der Algemeens beschou* wingen). Indien deze zoons echter van landarbeid in loon*. dienst hun hoofdberoep maken, hetgeen veelvuldig voorkomt, is de onderhavige regeling op hen toepasselijk. Volgens art. 36 moet de landarbeider gedurende ten minste twee jaren, aan de aanvrage onmiddellijk voorafgaande, geWOond hebben binnen den kring van de verecniging of stich* ting of in de gemeente of eene daaraan grenzende gemeente, waar hij onroerend goed wenscht te verkrijgen. Het is, naar het wil voorkomen, haast niet denkbaar, dat aldaar niet is na ie gaan of de aanvrager al dan niet schijnbaar van het in loondienst verrichten van landarbeid zijn hoofdberoep heeft gemaakt. Hij twijfel, zal de aanvrager moeten bewijzen, op gevaar van te worden in het ongelijk gesteld. Art. 2. Öndergeteekende erkent dat de wet niet uitdruk* keiijk tot mannelijke landarbeiders behoort te worden beperkt, al zal zij ten aanzien van vrouwelijke wel weinig toepassing vinden. Het verrichten van het eigenlijke taakwerk in den landbouw geschiedt in dienst van den werkgever en valt dus niet. onder aanneming van werk. Veelal wordt ei' nu eens in taak* werk, dan weder tegen dagloon gewerkt. Overigens verdient het aanbeveling, hier aan de terminologie van art. 10-'<7 a Burgerlijk Wetboek aan te sluiten. Art. 3-. Het komt niet raadzaam voor om het artikel, welks bepalingen duidelijk zijn en dat zoowel geldt voor de verkrijging van (en plaatsje als van los land. uiteen te halen en naar de hoofdstukken VI en V I I (nieuw V en VI) over te brengen. Letter h. Om aan de hier gemaakte bedenking, betreffende de uitdrukking ,,het privaatrechtelijk lichaam" te gemoet te komen, is eene wijziging aangebracht. Verder is voorzien in het geval dat de arbeider onroerend goed wenscht te verkrijgen in eene gemeente, grenzende aan die zijner woonplaats. Letter c. De uitdrukking ..bekwaam voor zijn werk" is gebruikelijk en moeilijk door eene betere te vervangen. Als zoodanig schijnt niet aan te merken ,,het bezit eener ter plflatse normale geschiktheid'", welke uitdrukking door de betrokken personen niet zou worden begrepen en bovendien veel twijfel openlaat, wat onder zoodanige geschiktheid is te verstaan. Letter il. Volgens artt. 23, 2de lid. 29. Iste lid-fl, en 36, lste lid a, moest de landarbeiderscommissie onderzoeken of de arbeider van goed zedelijk gedrag is, hetgeen op het platteland gemakkelijk is na te gaan. Thans zal ingevolge artt. 15, 19 en 20 zoodanig onderzoek door het college geschieden. De landarbeider kan tegen het besluit, waarbij zijne aanvrage wordt afgewezen op grond dat hij niet van goed zedelijk gedrag is. opkomen. Voor zijn belangen is dus zorg gedragen. Verder worde opgemerkt, dat door het gestelde vereischte allen, die eens strafreclftelijk veroordeeld zijn, nog niet zijn uitgesloten; het zal van de omstandigheden afhangen of zij beschouwd kunnen worden, van goed zedelijk gedrag te zijn. Letter e.. Het heeft inderdaad in de bedoeling geleden, het aangaan van vroegtijdige huwelijken niet in de hand te werken. Bovendien zal het den landarbeider niet gemakkelijk
Bijlagen.
[50.
2.]
Tweede Kamer, n
Verkrijging door Landarbeider* vim tand mei woning in eigendom of van los land in pacht. ;
Met verwijiing naar hetgeen in de Memorie van Toelich-
liij noodig heeft om te beginnen) ra is liet in het algemeen niet raadzaam ham neer vroeg aan liet hoofd van een, /ij liet dan nok klein, bedrijf te stellen. Heter is liet, dat hij wat meer e r v a r i n g opdoet, nog; een i ge jaren blijft sparen en oe
(ing, sub I I I , en ook hiel boxen onder de A Igcnicciic besohott*
vallen spoedig, bijv. vóór lijn 2lsie jaar, te sparen hetgeen
wingen in § 4 is geaegd, merkt ondergeteekende op, dat de waardegréna van f 2500 ruim. is gesteld om den l a n d a r b e i d e r
de gelegenheid ie geven, ook in streken, «aar de grondprijseo en bouwkosten hoog zijn, een plaatsje overeenkomstig de bedoeling van de r e g e l i n g te verkrijgen. In s o m m i g e gedeelten van ons land, inzonderheid op het z a n d , zal die g r e n s meestal niet behoeven te « o r d e n bereikt, m a a r het scheen bijna ondoenlijk en ter b e r e i k i n g van het beoogde doel ook niet noodig, in elk bijzonder geval in v e r b a n d met plaatselijke
omstandigheden te laten vaststellen, hoever de landarbeider
bij den aankoop m a g g a a n . Hier m a g , n a a r het voorkomt, zonder het wetsontwerp in zijn g r o n d s l a g e n aan te tasten, We] eenige r u i m t e worden g e l a t e n . Overleg tusschen den l a n d a r b e i d e r en het college, opdat r e k e n i n g worde g e h o u d e n inzonderheid met de financieele d r a a g k r a c h t van den eerste, kan bij de u i t v o e r i n g van dit gedeelte der r e g e l i n g vim groot nut zijn. De Staatscommissie voor den L a n d b o u w heeft er reeds op gewezen, dat in D e n e m a r k e n gansch a n d e r e o m s t a n d i g h e d e n dan hier voorliggen en a l d a a r meer het verdeelen van den L e t t e r / . W a n n e e r m e n in a a n m e r k i n g n e e m t , d a t , n a a r g r o o t - g r o n d e i g e n d o m en het vormen van kleine-boerenbedi ijde bedoeling der o n d e r h a v i g e r e g e l i n g , de a r b e i d e r s doorven op den voorgrond s t a a n ; ook vergete men niet, d a t d a a r gaaiM een plaatsje zullen v e r l a n g e n wanneer zij g a a n h u w e n , geen o n t e i g e n i n g is t o e g e l a t e n . De l a n d a r b e i d e r , wien het en dus de spaargelden van de toekomstige eehtgenooten bij I vrijstaat om bij te koopen en bij te p a c h t e n , zal, als het hem elkaar worden gelegd, d a n kan liet hier gevorderde b e d r a g goed g a a t , wel altijd t r a c h t e n zijn bedrijf u i t te b r e i d e n : zooniet te hoog worden g e a c h t . De l a n d a r b e i d e r s en boerendienstdoende zal het kleinbedrijf zich op n o r m a l e wijze ontwikkelen boden genieten reeds zoodra zij volwassen zijn de volle lnonen en v e r s n i p p e r i n g van den g r o n d e i g e n d o m worden tegengeen k u n n e n d a a r v a n , inzonderheid als zij aan h u n n e ouders I g a a n . E e n e g r e n s n a a r de o p p e r v l a k t e te stellen schijnt niet te niet veel behoeven af te geven, vrij gemakkelijk o p s p a r e n . verkiezen o m d a t de « a a r d e en de b e w e r k i n g van v e r s c h i l l e n d e H e t is w a a r , d a t de s p a a r g e l d e n na het huwelijk, als het : gronden zoozeer uiteen loopen. Men vergelijke bijv. de w a a r d e gezin grooter w o r d t , vaak geheel of gedeeltelijk moeten WOTen de b e w e r k i n g van 1 hectare z a n d g r o n d met die van den opgeteerd, m a a r dan valt het den l a n d a r b e i d e r , d i e , n i e t s 1 hectare t u i n g r o n d in het W e s t l a n d . Te b e p a l e n , dat de of bijna niets meer heeft, ook zwaarder om hoogere a n n u ï t e i oppervlakte van het plaatsje niet grooter m a g zijn d a n noodig ten te betalen en zich in deze voor hem zoo moeilijke levensis ter voorziening in d e behoeften van den l a n d a r b e i d e r , die periode te h a n d h a v e n op een tot de volle of bijna volle w a a r d e het wenacht te v e r k r i j g e n , zou niet goed zijn. o m d a t die bebelast plaatsje. Heeft hij nog bijv. f 150 dan schijnt het hoeften a f h i n g e n van de grootte van het g e z i n , d a t zich voor hem beter d a t hij een plaatsje van f 1500 koopt waaróp tijdens de v e s t i g i n g kan u i t b r e i d e n . f 150 moet worden b e t a a l d , d a n een van f 2500 waarop hij Volgens art. 42. j " . art. 88 (nieuw 33, j°. 29) doen Gedepuf 2360 moet s c h u l d i g blijven. E n heeft hij niets meer of teerde Staten u i t s p r a a k o m t r e n t alle bezwaren, die de a a n v r a slechts een te klein b e d r a g , dan biedt de wet hem n o g de gelegenheid om los l a n d te p a c h t e n , hetgeen voor den oe
weggelaten.
v e r s t a a n , kan niet worden gemist evenmin als wat onder ..los l a n d " is ie b e g r i j p e n . Heide begrippen staan niet zóó vast d a t zij / o n d e r n a d e r e o m s c h r i j v i n g in de wet kunnen worden o p g e n o m e n . N a a r a a n l e i d i n g van de g e m a a k t e o p m e r k i n g e n zijn echter de definities v e r a n d e r d en o v e r g e b r a c h t n a a r a r t . 2. n i e r b i j hlijve niet onvermeld, dat a l d a a r een feitelijk en niet een oecoiiomisch geheel wordt bedoeld.
men de t o e l i c h t i n g bij a r t . 4. Ook d e g r e n s van den p a c h t prijs is r u i m g e n o m e n . D a a r g e l a t e n de v r a a g , of de g r o n d h e l a s t i n g in gevallen als de o n d e r h a v i g e wel een juisten m a a t s t a f kan o p l e v e r e n , worde er d e a a n d a c h t op gevestigd dat de v e r e e n i g i n g , s t i c h t i n g of g e m e e n t e bij het bepalen der p a c h t p r i j z e n in den regel zal moeten r e k e n i n g houden met h e t g e e n zij zelve voor den g r o n d heeft b e t a a l d . De r e n t e van den koopprijs van den grond en de kosten worden omgeslagen over de perceel en ; een a n d e r v e r b a n d is moeilijk aan te n e m e n .
Art. 5 ( n i e u w 4 ) . Men zie het a a n g e t e e k e n d e bij a r t . 1 hierboven. H e t kwam raadzaam voor. t h a n s de hoofdstukken I l en I I I tot één hoofdstuk t e vereenigen.
Artt. S- 13 ( o u d ) . O v e r e e n k o m s t i g het hierboven o n d e r § 5 der Algemeene beschouwingen medegedeelde zijn de bep a l i n g e n van hoofdstuk I V g e s c h r a p t .
Art. 4 (oud). Eene bepaling, wat onder ,,plaatsje" is te
H a n d e l i n g e n d e r S t a t e n - G e n e r a a l . Brjlagen.
1913—1914.
50.
2-]
Verkrijging door landarbeider! van land met woning in eigendom of van los land in pacht. .l/f. 14 (nieuw ti). 1)<- redactie ran dan aanhef van bat lste lid is, naar aanleiding van de hier gemaakte opmerking,
pleegd, het gevoelen ingewonnen van den Minister vau Financien. Deze beeft ten aanzien van het door sommige leden ge-
eenigesine gewijzigd. Het doel der wet is in de eoneiderana uitgedrukt. •
opperde beswaar, tegen «Ie wijze, Waarop de Staat zijne
])e vennootschappen zijn, gelijk in de Memorie van Toelichting is vermeld, uitgesloten omdat zij het behalen en
naai zijne tneeaingean onderwerp ran overweging zal moeten
tussi henkomst zou verleenen, te kennen gegeven, dat liet
rerdeelen van winst beoogen, hetgeen met het karakter der
uitmaken, of de wijze, waarop plaatsing van nieuwe Staals-
wet in strijd is. Het doet dus hier njet ter zake of men de
sohuld wordt gesoont en de regeling der amortisatie we] de
naantlooae vennootaohap al of niet als de eenige vennoot» scha]) met rechtspersoonlijkheid beschouwt. He vereeniging of stichting zelve kan bepalen tot \yelke gemeenten haar
meeste wenschelijke zijn en dat daarbij tevens behoort ie
worden nagegaan, of liet denkbeeld aanbeveling verdient om
door middel van een Staatsvoorschotbank te voorzien in de kapitaalbehoeften van den Staat, welke voortvloeien uit zijne dat de kringen van v e r e n i g i n g e n of stichtingen zullen werkzaamheden als bankier. Evenwel werd hieraan de opsamenloopen ; daarop zal bij de toelating ingevolge het 3de merking toegevoegd, dat het twijfelachtig mag heeten, of lid kunnen worden gelet. Door het vervallen van hoofdstuk een voordeelige plaatsing van de door de bank uit te geven ' I V was het verder noodig, het 2de lid te wijzigen. Daaruit schuldbrieven zou zijn te verkrijgen en of dé geregelde uitzijn, mede naar aanleiding van de in het Voorloopig Verslag gifte dezer schuldbrieven den minder gunstigen invloed, gemaakte opmerking, de woorden ,,in dezelfde provincie ge- welke de vermeerdering van Staatsschuld op de koersen der legen gemeenten" weggelaten ; verder is, aangezien het raad- bestaande schuld uitoefent, wel geringer zoude maken. Dat 2;I;IIII voorkwam de kring eener vereeniging of stichting niet de voorschotten van den Staat voor verschillende doeleinden, te uitgebreid te maken, deze evenals in het oorspronkelijk Woningwet, Tiendwet enz. door de begroot ing loopen — betontwerp tot het rechtsgebied van een kantongerecht beperkt. geen trouwens een uitvloeisel is van een grondwettig voor1 it het 1ste lid u in verband met het 2de lid blijkt dat schrift — is van weinig beteekenis, aangezien die voorhet geval zich kan voordoen, dat Gedeputeerde Staten van schotten tot den buitengewone!! dienst worden gerekend, meer dan ééne provincie moeten worden gehoord. welke in de laatste jaren in toenemende mate een officieel • karakter krijgt in dien zin, dat slechts aan de verhouding Art. 15 (nieuw 7). F i t de redactie van het artikel valt tusschen de gewone inkomsten en uitgaven beteekenis wordt niet af te leiden dat aan alle gemeenten voorschotten uit 's Kijks kas moeten worden verstrekt. Zoodanige verstrekking gehecht voor de bepaling van de financieele politiek. De Minister van Financiën handhaaft verder de bezwaren, l>ehoeft slechts te geschieden als zij ter bevordering van de welke in de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk I verkrijging van onroerend goed door landarbeiders noodig is en dan onder bij algemeenen maatregel van bestuur te weiden ontwikkeld tegen het op ruime schaal ter beschikking regelen voorwaarden. (Men vergelijke dienaangaande art. voor verschillende sociale doeleinden stellen van het goed18a van het Koninklijk besluit van 28 J u l i 1902, Staatsblad koope staatacrediet, en waarschuwt er tegen, daarmede te n°. 160, zooals het is gewijzigd bij besluit van 10 November ver te gaan. Dat hij in deze zijne medewerking verleent, geschiedt op grond dat de landarbeider zonder finan1903, Staatsblad n°. 274.) Met verwijzing naar de considerans en naar art. 1 worde cieelen Staatssteun niet kan worden geholpen en het overigens medegedeeld dat de woorden ,,ter bevordering van de ver- te verwachten is dat de voorschotten, die krachtens deze wet krijging van onroerend goed" zien zoowel op de verkrijging zullen worden gegeven, van betrekkelijk bescheiden grootte zullen zijn. in eigendom als op die in pacht. Een en ander heeft er mede toe geleid dat deze Minister, Art. 16 (nieuw 8). Aangezien het hier niet betreft een hoewel de voorkeur gevende aan eene bepaling, dat de rente ingrijpen in de belangen van particulieren is niet bepaald, telkenmale voor den tijd van een jaar of een half jaar vóóraf dat het bedoelde l>eroep schorsende werking zal hebben. Dit bij Koninklijk besluit zal worden vastgesteld overeenkomstig is ook niet noodig, want moeilijkheden zijn niet te vreezen; den koers van de Nederlandsche Staatsschuld, zich tegen den immers alleen van geheel of gedeeltelijk afwijzende besluiten in het ontwerp opgenomen vasten rentevoet van 31 pet. niet zal l>eroep worden ingesteld. heeft verzet. Hiertoe heeft ook bijgedragen de overweging, Het laatste lid van het artikel is overgenomen uit art. 30 dat door het vervallen der landarbeiderscommissiën en het der Woningwet. Aangezien het in de l>edoe.ling ligt om, even- intrekken van de bepalingen van art. 18«, laatste zin, en b, ala zulks naar aanleiding van die wet is geschied, eene rege- de geldelijke opofferingen, welke de Staat zich zou moeten Iing omtrent het opvorderbaar worden van het verschuldigde getroosten, niet onbelangrijk zijn verminderd. op te nemen in den algemeenen maatregel van bestuur, ge> Ondergeteekende meent voorts, ter verdediging van den noemd in de artt. 11 en 12, is dit lid weggelaten. in het ontwerp gehandhaafden rentevoet, na hetgeen in de Het hooren van het Rijkscollege van bijstand, bedoeld in Memorie van Toelichting is opgenomen ,nog het navolgende art. 35 der Woningwet, zou alleen kunnen geschieden voor te moeten opmerken. Gelijk ook in de Algenieene beschouwinzoover de voorschotten de arl>eiderswoningen betreffen. De gen en in het antwoord op de Xota van den heer DS BEAUFORT zaak is hier van veel minder financieel belang dan bij de is uiteengezet, ligt het uithoofde van het algemeen belang, Woningwet. Ook zou het hooren van dat College de zaak dat bij de zaak is betrokken, in de bedoeling, den landarbeider onnoodig ingewikkelder maken en hare afdoening vertragen. voor de verkrijging van een plaatsje of los land de behulpDe in het tweede lid gestelde termijn van eene maand is zame hand te bieden, waarop hij te meer aanspraak heeft omwel kort, maar zulks is van veel belang voor den landarbei- dat de Staatszorg voor den landbouw zich hier te lande tot der, die spoedig moet worden geholpen. Hierbij komt dat nog toe voornamelijk heeft bepaald tot het nemen van maathet voorlvereidend onderzoek van burgemeester en wethou- regelen waarbij de landbouwer» baat vinden. ders, waar dit noodig is, wel niet omvangrijk zal zijn en Ook wanneer het mocht blijken dat de Staat eenig finanop het platteland niet lang z«l behoeven te duren. cieel nadeel zou lijden door het verstrekken van geld tegen 31 pet.., ware dit te rechtvaardigen door de overweging dat Art. 17. (nieuw 9 ) . Naar aanleiding van de in het Voor- het algemeen nut er mede is gediend en men den weinig loopig Verslag gemaakte opmerkingen heeft ondergetee- kapitaalkrachtigen landarbeider, die zich bovendien tijdens kende omtrent de bepaling van dit artikel, •waarover reeds de betaling der annuïteiten in de moeilijkste periode zijns vroeger tusschen de betrokken Departementen overleg is ge- levens bevindt, te hulp mag komen. Wel is het mogelijk, hoewel niet waarschijnlijk, dat de rente der Staatsschuld binnen
kring zich uitstrekt. Echter ligt het niet in de bedoeling
[5©.
2.]
\u
Verkrijging door landarbeider! van land met woning in eigendom of van los land in pacht. afiienbaren tijd beneden 3£ pot. zal dalen, maar dan zou nog
(nieuw 17) altijd het verzoek om aanWijting van een plaatsje
kannen worden overwogen Of nadere voorzieningen waren te treffen. ])e landarbeider kan overigens niet op een gunstigen rentevoet wachten en moet meestal het plaatsje verkrijgen bij het aangaan van zijn huwelijk, wijl later liet opgespaarde geld weg is. Hij zou dan, bij een hoogen rentestand, wel gedwongen zijn dezen te aanvaarden. Men voere tegen dit bezwaar niet aan dat, als de rente'later daalt, de landarbeider daarvan kan profiteereu door de annuïteiten af te lossen metgeld van Particulieren en voor de afkoopsom hypotheek op het plaatsje te geven, want behalve dat de rente, die gewoonlijk bij geldleening onder hypothecair verband wordt bedongen, honger is dan de rente der Staatsschuld, zoude de aflossing meestal voor den arbeider niet zoo gemakkelijk geregeld worden en "liij vrij belangrijke kosten moeten betalen. Overigens leert de ondervinding dat men niet gauw tot het nemen van een anderen hypothecairen schuldeischer overgaat. In verband met het bovenstaande worde er ten slotte nog de aandacht op gevestigd, dat men elders ook een vast percentage, althans als maximum, heeft aangenomen, (/weden 3,0 pet., Noorwegen niet meer dan 3,5 pot., Denemarken 3 pet., de Rentengüter in Pruisen niet meer dan 3 pet.).
bevatten. <)f den landarbeider behalve het plaatsje nog geld
Art. 18 (nieuw 10). Uit deze bepaling moge niet worden opgemaakt, dat daarin eene bevoegdheid ligt opgesloten om buiten medewerking van den begrootingswetgever gelden uit 's Rijks kas te verstrekken. Het spreekt vanzelf dat een bedrag, als hier bedoeld, alleen beschikbaar kan worden gesteld als het op de begrooting is uitgetrokken. Ondergeteekende erkent, dat de bepaling, dat uit 's Rijks kas eene vergoeding van geleden schade in het geval van art. 44, kan worden verleend, kan worden gemist. Als er aanleiding is eenig uitstel te verleenen kan het college dat doen, ook zonder dat het daartoe bij de wet uitdrukkelijk wordt bevoegd verklaard. Verleent het zulk een uitstel, dan moet het dit doen voor eigen rekening. Groote financieele schade is daarbij trouwens niet te duchten. Vandaar dat art. 44 kan woiden gemist en dat artikel tot de beschikbaarstelling van bedragen voor de uitvoering van onteigeningsplannen kan worden beperkt. Vereenigingen en stichtingen die niet eens haar eigen, toch wel zeer geringe, administratiekosten kunnen betalen, zullen aan eene krachtige uitvoering der wet weinig bijdragen. Als het particulier initiatief voor bet bevorderen der zaak niet eens die kosten over heeft, zal er van de uitvoering niet Veel terecht komen. Art. 19. (nieuw 11). Er schijnt geen reden te bestaan om, waar de grondverscliaffing aan landarbeiders geregeld is bij de wet, de ter uitvoering daarvan plaats, hebbende verknopen van aan het Rijk toebehoorende onroerende goederen van f 500 of daarboven telkens nog weer aan de wettelijke goedkeuring te onderwerpen. Zulks zou ook leiden tot eene vertraging welke voor eene' goede afwikkeling der zaak zeer schadelijk zou kunnen zijn. •
HOOFDSTUK VI (nieuw V ) . De woorden ,,langs den gewonen contractueelen weg" zijn als overbodig geschrapt. Omtrent de wijze, waarop aan den landarbeider het benoodigde geld zal worden verstrekt, is in de wet geene bepaling opgenomen. Vele gevallen kunnen zich voordoen en de vereeniging, stichting of gemeentq, die bet risico draagt, zal daarin moeten voorzien evenals een particulier die geld uitleent. Zij zal er wel voor zorg dragen, dat het geld in handen van den verkooper of den aannemer komt. Uit den aard der zaak zal de aanvrage, bedoeld in art. 26
moet worden verschaft, zal uit de omstandigheden moeten blijken. In het formulier voor de aanvrage, bedoeld in het 2de lid, liehoort daarmede rekening te worden gehouden. Overleg met den landarbeider, wiens gegoedheid uit de in artikel 27 (nieuw 18) l>edoelde stukken blijkt, zal hier van groot nut zijn, vgl. ook artikel 31 (nieuw 22). Wanneer uu een plaatsje is aangewezen en, zoo noodig, overleg met den landarbeider tot eene gunstige uitkomst heeft geleid, dan zal een besluit worden genomen en verder de akte van overdracht kunnen worden opgemaakt. Met verwijzing naar artikel 00 (nieuw 42) worde opgemerkt dat zoowel de akten van aankoop door vereenigingen, stiditingen en gemeenten als die van verkoop aan de landarbeiders vrij zijn van overdrachtsrechten. TTit het verband tusschen de artt. 2c, 13, 14e, 17 en 21, 2de volzin, blijkt dat men zich het plaatsje zoodanig moet voorstellen dat de landarbeiderswouing aanwezig kan zijn of wel dat zij nog moet worden gebouwd. Art. ^ 1 (nieuw 12). Wat de verkrijging in erfpacht van plaatsjes betreft, moge worden verwezen naar hetgeen dienaangaande voorkomt op bil. 174 177 van de Rapporten en Voorstellen der Staatscommissie voor den Landbouw betreffende den oeconomischen toestand der landbouwers in Xederland, en voorts het navolgende worden opgemerkt. Zij is niet die van bouwterreinen in de steden niet op ééne lijn te stellen omdat het er juist om te doen is, den landarbeider het blijvend genot van een plaatsje te verschaffen en hem te laten profiteereu van de waardevermeerdering, welke dit in hoofdzaak wel altijd aan zijn arbeid zal hebben te danken. Groote moeilijkheden zouden zich bij het eindigen van het erfpachtsrecht kunnen voordoen en eene regeling, om daarin te voorzien, zou niet mogen ontbreken. Als vorm van grondcrediet lijkt de erfpacht ook niet noodig naast de bepalingen, welke in de artt. 34 en 35 (nieuw) van het wetsontwerp voorkomen. Overigens zou zij ook wel in strijd zijn niet de l>edoeliiig om den arbeider tot spaarzaamheid aan te sporen, aangezien de geheel bezitslooze landarbeider dan een plaatsje, zij het ook slechts in erfpacht, zou kunnen verkrijgen. Over de verkrijging onder den last eener grond rente handelt artikel 45 (nieuw 36). Art. 21 (nieuw 13). Het kan geen aanlieveling verdienen de oude artikelen 26 en 27 te combineeren met de artikelen 21 en 22, aangezien zij van elkaar geheel verschillende gevallen behandelen. Xog minder kan het raadzaam zijn de hoofdstukken VI en V I I (nieuw V en VI) te combineeren; de verkrijging van een plaatsje in eigendom is niet samen te koppelen met die van los land in pacht. De in het slot van het 1ste lid aangebrachte redactiewijziging sluit zich aan bij die van art. 36. Tevens is hier bepaald, wat onder „college" is te verstaan, welk woord verder wordt gebezigd. Art. 22 nieuw 14) letter d. Zie art. 3 letter / . Een landarbeider, die het benoodigde bedrag moet leenen, is zeker niet voldoende gegoed om een plaatsje te verkrijgen. Art. 28 (nieuw 20). De hier bedoelde aanwijzing is als eene voorloopige te beschouwen. Daarna geschieden de handelingen, aangegeven in de volgende artikelen. Het besluit van artikel 37 (nieuw 28) kan eerst dan volgen. Het ligt niet in de bedoeling, dat de vereenigingen, stichtingen of gemeenten kunnen worden gedwongen, tot aankoop of onteigening van vast goed over te gaan. Zulks ware praktisch moeilijk uitvoerbaar en is voor het bereiken van het lieoogde doel ook niet noodig te achten. Door het schrappen
[50. 2.] Verkrijging dooi landarbeider! van land mat woning in eigendom of van los land in pacht. van bet tweede 1 i«1 en van bat tweede lid van art. 35 (oud) is eener g-rondrente is in de Memorie van Toelichting ad artt. aan den h i e r o m t r e n t
gerezen t w i j f e l een e i n d ^••tMii:mkt.
Artt. 80 en •>! (oud). Door het weglaten van de land* arbeideracommistiën komen de bier gemaakte opmerkingen te vervallen.
Art. 37 (nieuw 28) De meening, dat als grondslag voor de bepaling der koop- en pachtprijzen beboort te worden aangenomen de kostende prijs van bet onroerend goed vermeerderd met enkele kleine kosten, is juist. Reeds is er op
43—48 op bladiz. 14 gegeven. Zij kan voor den landarbeider het verkrijgen van het plaatsje vergemakkelijken en is een credietvorni die voor gevallen, als hier aanwezig, wel aan» lieveling verdient. De vestiging van de grond reu te gaat met verlaging van de annuïteit gepaard. Ken geldschieter van den landarlieider zal rekening houden met de op het plaatsje rustende hypotheek en niet den afkoopprijs der grondrente, maar hierin is geen befwaar gelegen, Afkoop der grondrente kan eenvoudig en bijna zonder kosten tot stand worden gebracht (art. GO, 42 nieuw).
geweien dal inconderheid de vereenigingen en stichtingen, door liij voorkomende gelegen lieden gronden geschikt voor uitgifte aan landarbeideis voor billijken prijs aan te koopen, ter bereiking van het doel der wet zeer nuttig werkzaam kunnen zijn. Maar aangezien, gelijk ook in § 4 der Algenieene be-
•ehouwingen hierboven is uiteengeaet, in hei systeem van het ontwerp den landarbeider geen Staatsliulp wordt verleend om hij te koopen of bij te pachten, wordt daaromtrent hier niets geregeld. Het ligt niet in de bedoeling oin den landarbeider, die leeds een plaatsje bezit, uit te sluiten van de voordeden die de onderhavige regeling biedt. Als het plaatsje niét of weinig bezwaard is, zal hij er wel geen gebruik van maken, en is het boog l>elast, dan kan het voor hem van belang zijn inzonderheid van de gemakkelijke aflossing, in hoofdstuk I X (nieuw
VIII) opgenomen, te profiteeren. liet derde lid van het artikel is, in verband met het wegvallen van de landarbeiderseomniissiën. vervallen. De opmerking, hier aangaande onteigening gemaakt, zal worden besproken bij het desbetreffend artikel (108) in hoofdstuk X.
Art. 46 (nieuw 36). De gegrondheid van het hier in de eerste plaats geopperde l>ezwaar wordt erkend. De eerst voorgestelde afwijking van het burgerlijk recht op dit punt is vervallen. Door art. 43 (nieuw) wordt gewaakt tegen te hooge kosten. Het stellen der bedingen, waaronder de hypotheek wordt verleend, kan veilig aan het geldschietende college worden overgelaten. Art. 47 (nieuw 37). De opmerkzaamheid worde er op gevestigd, dat hier het woordje ,,behoeft" staat. Als de landarl>eider werkelijk, na eenmaal in staat te zijn gesteld een plaatsje te verkrijgen, nog verdient geholpen te worden, dan zal het college daartoe medewerking wel niet weigeren. Maar het gaat niet aan, hem de bevoegdheid te laten om altijd weer van voren af aan te beginnen en het geheele raderwerk der regeling in werking te stellen. Verhuist de landarbeider naar eene andere gemeente of naar den kring Van-eene andere vereeniging of stichting, dan moet hij daar toch twee jaren gewoond hebben om weer een plaatsje te kunnen aanvragen (art. 3/>).
Art. 42 (nieuw .'M). Het kwam, ten einde de afdoening. Art. 48 (oud). Dit artikel en art. 51 (oud) zijn, naar der aanvragen niet nnodeloos te vertragen en omdat het hier aanleiding van de gemaakte opmerking, vervallen. bijna altijd beslissingen omtrent feitelijke omstandigheden zal betreffen, niet raadzaam voor, van de uitspraken van GedeArt. 49 (nieuw 38). I n de Memorie van Toelichting is puteerde Staten beroep op de Kroon toe te laten.. uitvoerig uiteengezet, waarom het raadzaam is. de bepaling van het tweede lid op te nemen, ü i t vrees voor allerjei moeiArt. 43 (nieuw 34). De voorgestelde annuïteit van 5) pet. lijkheden en chicaneuse processen kan den landarbeider geen houdt velband met de in art. 9 bepaalde rente van 31 pet. rcclit om weder in te huren worden gegeven (v.g.1. ook de 's jaart en de aflossing der schuld in dertig jaren. Dat daar- Rapporten en voorstellen der Staatscommissie voor den Landdoor de grondprijzen zouden stijgen is niet te duchten, omdat bouw betreffende den oeconomischen toestand der landbnuweis deze onbelangrijke factor daarop in het algemeen niet van in Xederland, bladz. 147 en 148). Maar het kan wel van invloed kan zijn. Men kan ook beweren, dat door de onder- nut zijn — zulks is in de praktijk herhaaldelijk gebleken — havige regeling de grondprijzen zullen dalen, bijv. omdat de en wordt door den pachter op prijs gesteld, dat hem,eene groote mededinging der landarbeiders bij het pachten van toezegging, om weder te kunnen inhuren, wordt gedaan. nabij dorpen gelegen pcrceelen zal ophouden. Men moet aannemen dat het formuleeren der regeling en De annuïteit hooger te stellen en, in verband daarmede, de uitvoering daarvan veilig aan de goede trouw van de conden duur te l>ekorten, kan geen aanbeveling verdienen, omdat tracteerende partijen kan worden overgelaten. I n verband de landarbeider, die juist gedurende den aflossingstermijn de met de bepaling van art. 28, 1ste lid, j°. 29, (nieuw), zou de zwaarste jaren doormaakt, niet te veel moet worden belast. landarbeider er tegen kunnen opkomen, indien omtrent Gaat het hem goed, dan kan hij ingevolge het 3de lid meer wederinhuring niets of iets onbillijk! werd bepaald. dan het verschuldigde betalen. De regeling der betaling van de annuïteiten is aan het overleg tusschen partijen overArt. 50 (nieuw 39). Eene redactiewijziging is hier aangelaten. Het zou, naar het voorkomt, van de colleges te veel gebraoht. AYanneer door toedoen van den pachter geen wedergevergd zijn, hen te dwingen om wekelijksche afbetalingen inhuring plaats heeft, behoort hem niet dadelijk gelegender annuïteiten aan te nemen. beid te worden gegeven om ander los land te pachten. In de redactie van het 3de lid il eene wijziging aangebracht waardoor de regeling van vervroegde afbetaling en terugHOOFDSTUK X I (oud). neming van liet bedrag daarvan niet geschiedt bij Koninklijk besluit, maar bij de tusschen partijen gesloten Overeenkomst. Tn verband niet de toezegging, in § 2 der Algenieene beschouwingen gedaan, is dit hoofdstuk vervallen. Mochten Art. 44 (oud) is vervallen. Het staat het college vrij den bijzondere regelingen noodig zijn, bvb. dat het plaatsje niet landarbeider uit.-tel van betaling te verleenen als het dit mag worden verhuurd, dan kunnen deze worden overgelaten wenschélrjk acht. Die bevoegdheid l>ehoeft niet uitdrukkelijk aan de overeenkomst tuaschen den landarbeider en zijn Bcbuldte worden bepaald. Overigens vergelijke men de toelichting, eischer. bij art. 10 (nieuw). AVanneer de landarbeider het plaatsje niet behoorlijk onderhoudt, zal hij wel spoedig in gebreke blijven, de Art. 45 (nieuw 35). Een voorbeeld van de vestiging annuïteiten te betalen, en het verliezen. Voor het onderhoud
Bijlagen.
50.
2.]
Tweede Kamer. 21
Verkrijging door landarbeiders van land niet woning in eigendom of van los land in pacht. van liet losse land gelden de liepalingen van het H. W. en
dan het veertigvoud van de belastbare opbrengt volgeus de
bovendien zal de toesegging lot wederinhuring, bedoeld in art. 38, 2de. Lid, (nieuw), een krachtige prikkel zijn on hei naar beboortn te gebruiken.
schatting voor de beffing der grondbelaeting, bevoegd zijn,
aan bet gemeentebestuur schriftelijk het bedrag op te geven, waarmede die waarde naar zijne schatting dat veertigvoud Venvacht kan worden, dat overeenkomstig de bedoeling overschrijdt. het land toch wel voornamelijk zal worden beteeld niet de Do vraag daargelaten, of dat veertigvoud dikwijls niet te vruchten die de arbeider voor zich en zijn gezin noodig heeft. hooi/ zou zijn, worde opgemerkt, dal het niet aangaat voorde Het staat voort* den landarbeider vrij om zondei' maohti- enkele gevallen, waarin liet volgens de bepalingen van liet ging van liet college andet onroerend goed
eider niet beperkt in het bezwaren aldaar voorgestelde belasting van den grond naar de waarde, van zijn plaatsje niet grondrente of hypotheek. door den eigenaar zelf te bepalen. Maar zoodanig verband is niet aanwezig en aan het opleggen van eene verplichting aan HOOFDSTUK X I I (nieuw X ) . alle eigenaren, om met het oog op eene mogelijke onteigening de waarde van hun grond op te geven, kan, gelijk reeds uit De grondwettige bezwaren, tegen onteigening voor het j het voorafgaande volgt, hier niet worden gedacht. doel van het wetsontwerp aangevoerd, zijn bij § 1 der AlgeTer tegemoetkoming aan het beswaar van onteigening van nieene beschouwingen behandeld. De hier verder nog tegen gedeelten van eigendommen, met name van boerderijen die zoodanige onteigening' gemaakte bedenking kan, naar het de eigenaar moeilijk kan missen, is aan art. 111 een tweede voorkomt, niet zwaar wegen. Immers de vereeniging, stich- lid toegevoegd. Hij art. 107 is verdei' eene aanvulling aanting of gemeente zal, als zij voorzichtig is, niet overgaan gebracht. tot onteigening van gronden, waarvan de waarde moeilijk is Ter beantwoording van hetgeen hier en ook bij het slot van vast te stellen en van allerlei bijzondere omstandigheden art. 37 ten aanzien van art. 108o is opgemerkt, moge het afhangt. Dit i« haar ook geraden, want aangezien de land- navolgende dienen. arbeider, die eene aanvrage heeft gedaan, niet gedwongen Het lag niet in de bedoeling, dat het enkele bestaan van kan worden om een plaatsje of los land te aanvaarden als aanvragen hier beslissend zou zijn. Uit de bepaling, dat de dit hem te duur voorkomt, zou de onteigenaar met den grond verklaring moet inhouden dat geene aanwijzing van een blijven zitten en gevaar loopen de verplichtingen, die hij plaatsje of los land heeft hunnen geschieden, valt op te maken tegenover zijn geldschieter heeft, niet te kunnen nakomen. dat de aanvrager aan de vereischten, hem door de wet gesteld, Dit mag eer als een voordeel dan als een nadeel van de regemoet hebben voldaan. Zulks is door eene gewijzigde redactie ling worden lveschouwd, omdat er een waarborg in is gelegen dat niet lichtvaardig stappen tot onteigening zullen worden van het artikel nog verduidelijkt. Het is waar, dat door het afleggen der verklaring de vraag, of de aanwijzingal dan niet gedaan. mogelijk is, wordt onttrokken aan het oordeel van hen, die over de onteigening hebben te beslissen, maar deze vraag Art. 58 (nieuw 40). Eene herziening der Onteigenings- schijnt in de praktijk zóó moeilijk op te lossen dat het geen wet ligt nog in het verre verschiet en de onderhavige rege- aanbeveling kan verdienen om vrij te laten, haar te stellen. ling, die geheel voorbereid en gereed is, kan daarop niet Men vreeze overigens niet dat het college den zóó moeilijken wachten. Men was du« wel genoodzaakt, in navolging van en kostbaren weg der onteigening zal inslaan wanneer liet den hetgeen bij de Woningwet is geschied, eene speciale regeling landarbeider op andere wijze kan helpen. omtrent onteigening in het ontwerp op te nemen. Uit hoofde van de termijnen, in de volgende artikelen geGelijk reeds herhaaldelijk is uiteengezet, komen ter be- steld, schijnt het overbodig, in art. 109 nog eene bepaling reiking van het l>eoogde doel in de eerste plaats de toegelaten omtrent eene nieuwe nederlegging op te nemen. In dat artikel vereenigingen en stichtingen in aanmerking. Waar deze wor- zijn de woorden ,,en grondteekeningen" doorgehaald. I it den opgericht, treden de gemeenten op den achtergrond hoofde van het vervallen der landarbeiderscoinmissiën is (art. 13). I n het stelsel der wet zou dus het toelaten van art. 112 weggelaten. onteigening enkel ten name van de gemeenten niet passen. De opmerking is juist, dat door de tnepasselijkverklaring Overigens kan het niet in de bedoeling liggen, hier uit- van art. 41 der Onteigeningswet geregeld is het geval dat de voerig terug te komen op hetgeen is voorafgegaan aan en eigenaar moet worden schadeloos gesteld voor de waardevergevolgd op de indiening van het voorstel van mr. VAN mindering, welke uit de onteigening van een gedeelte van zijn HoriEX in de Zitting 1892- 1893, (Gedrukte Stukken n°. grond voor de niet onteigende gedeelten kan voortvloeien. 119), hetwelk ook uitvoerig besproken is in de Rapporten Hij het beoordeelen van de bepaling van art. 121 (thans en Voorstellen der Staatscommissie voor den Landbouw be120) boude men wel in het oog, van welke gronden de onttreffende den oecoiiomischen toestand der landbouwers in Xederland, bladz. 92 v. Volgens dat voorstel zou de schade- eigening ten bate van het beoogde doel zal worden gevorderd. loosstelling, behoudens bijzondere bepalingen, berekend wor- Gronden, die reeds in pereeelen aan landarbeiders zijn verden op het veertigvond der l>elastbare opbrengst volgens de huurd voor moesgrond, zullen voor onteigening wel nimmer schatting voor.de heff ing der grondbelasting, en zou binnen in aanmerking komen; het doel, waarvoor de onteigening gezes maanden n a het in werking treden der wet ieder aan- schiedt, zou trouwens op de bepaling van hunne verkoopwaargeslagene in de grondbelasting, die van meening is, dat de de dan van geen invloed zijn. Maar voornamelijk zal het hier werkelijke waarde van eenig perceel, waarvoor hij is aan- aankomen op het verkrijgen van grootere complexen die oregeslagen, ongerekend enkele verhoogingen, meer bedraagt i schikt zijn om in pereeelen te worden verdeeld of van enkele Handelingen
der
Sta ten-Generaal.
Bijlagen.
1913—1914.
[50.
3.]
Verkrijging door landarbeider! van land met woning in eigendom of van los land in pacht. afKinderlijk liggende kleinere stukken, die voorde oprichting
door de in vele streken gebruikelijke openbare verpachtingen
van plaatsjes kunnen dienen. En nu ware liet te vreezen, dat
van losse arbeiderspeieeelen de noodige vastheid van gebruik onthouden. Deze hinderpalen kunnen door hen. zelven *niet worden uit den weg geruimd en daarom is het de plicht der lvegeering, hen te helpen. Kan ook in dit verband worden ingestemd met veel van hetgeen in den aanvang der Nota voorkomt, zoo mogen niet onweerlegd blijven de bedenkingen, daarin verder tegen de in het wetsontwerp opgenomen regeling ingebracht. Deze bedenkingen richten zich hoofdzakelijk tegen het verschaf feu van plaatsjes aan landarbeiders, waarvan de meest sombere gevolgen worden voorspeld. Daardoor zoude de vestiging van arbeidersgezinnen kunstmatig worden bevorderd en dooi' dwang bestendigd; de landarbeiders zouden als het ware glebae adscripti worden en eenigermate komen in een toestand van hoorigheid of lijfeigenschap; zij zouden gedwongen zijn te blijven waar zij eenmaal wonen, hun plaatsje niet mogen verlaten, aan hun woonplaats zijn geketend en daarenboven zou gevaar bestaan dat, wanneer de bewoner oud en ziekelijk wordt, het huis meer en meer in verval zou geraken. Waren deze gevolgen te duchten, dan zou er inderdaad alle reden bestaan om van het verschaffen van plaatsjes aan landarbeiders af te zien. Ondergeteekende vertrouwt echter, dat na de in het wetsontwerp aangebrachte veranderingen door den geachten steller der Nota een gunstiger oordeel over de daarvan te verwachten gevolgen zal worden geveld. Diens verwachting wordt trouwens niet bevestigd door de ondervinding, opgedaan in de landen waar een analoge regeling reeds bestaat, en het verdient opmerking, dat zoodanige regeling ook in schier alle andere beschaafde landen in voorbereiding is of wordt aangeprezen; wèl een bewijs, dat men ei' {ïoede resultaten van te gemoet ziet. Men verlieze toch niet uit het oog, dat men hier te doen heeft met spaarzame, oppassende landarbeiders, die bekwaam zijn voor hun werk en op voor hen voordeelige wijze en tegen niet te hoogeu prijs in staat worden gesteld den eigendom van een plaatsje te verkrijgen. Wanneer het hun niet zou gelukken, zich te handhaven en vooruit te komen, dan rijst de vraag, hoe het wel met den landbouwersstand moet gaan en of ook deze niet zal geraken in een toestand, als in de Nota geschetst. Uit de aangebrachte wijzigingen blijkt voldoende, d a t oogmerken, om den landarbeider in zijne vrijheid te beperken, aan dit wetsontwerp vreemd zijn. In de Nota wordt verder de wenschelijkheid besproken om zoowel de landarbeiderscommissiën als de vereenigingen en stichtingen te doen vervallen. Aan dien wensch is, wat de eerste betreft, voldaan. De vereenigingen en stichtingen kunnen echter, ook in verband met het verschaffen van den eigendom van plaatsjes, niet worden gemist. Juist zij kunnen bij uitstek werkzaam zijn om liet doel der wet te bevorderen en ondergeteekende vreest geenszins dat zich bij de uitoefening van haar taak de moeilijkheden zullen voordoen, in de Nota opgesomd. Tevens worde bij het bovenstaande niet vergeten dat het geschetste risico, hetwelk nu indirect op de gemeenten zou rusten, door deze bij ontstentenis van andere lichamen onmiddellijk zou moeten .worden gedragen, en dat de gemeenten recht van verweer hebben indien naar haar oordeel door de vereenigingen of stichtingen te veel wordt gevraagd. In het tweede gedeelte der Nota (bladz. 24 en 25) wordt aangegeven eene wijze, waarop de landarbeider zich los land in pacht zou kunnen verschaffen. Ondergeteekende meent, nu hij het verkrijgen in eigendom van plaatsjes niet kan prijs geven, hier niet uitvoerig te moeten wijzen op de bezwaren verbonden aan de procedure, aldaar te berde gebracht. Hij moet echter de aandacht vestigen op een voornaam verschil tusschen de door hem voorgestelde en de in de Nota aanbevolen regeling. Volgens deze laatste zou de landarbeider zelf de gronden kunnen aanwijzen die hij tegen den aanvankelij-
juist de onutandigheid, dat de onteigening er van ingevolge de bepalingen der wet wordt gevraagd door eene vereeniging, stichting of gemeente, aanleiding zou kunnen geven om als Waarde aan Ie nemen niet de werkelijke verkoopwaarde van
de gronden aooali zij daar liggen, maar hunne verkoopwaarde als in peroeelen verdeelde arbeidersgronden, m, a. w. als gronden die juist door de uitvoering der wet in waaide zouden stijgen. Dan echter zouden de landarbeiders door onteigening weinig kunnen worden gebaat en den grondeigenaren voordeelen worden verschaft, waarop zij naar billijkheid geen aanspraak kunnen maken. Op het behoud van het artikel moet dus worden prijs gesteld omdat het eene bepaling bevat, die kan beletten, dat den grondeigenaren eene bate ten deel valt, waarop zij zonder het bestaan van de onderhavige regeling niet zouden kunnen rekenen. Art. 4
notarisambt. Waar de akte van overdracht ook ondershands kan worden opgemaakt, is eene verplichting tot kostelooze dienstverlee„ ning, indien er de voorkeur aan wordt gegeven, overdracht en hypotheek in één akte te regelen, niet noodig. De notaris zal in zulk een geval voor de akte van overdracht wel geen bovenmatig salaris verlangen en partijen kunnen daaromtrent met hem vooraf tot overeenstemming komen. Ten slotte is in het afkondigingsforniulier de noodige aanvulling aangebracht.
Ondergeteekende is thans genaderd tot de beantwoording van de Nota van den heer DE BEAUFORT, welke aan het Voorloopig Verslag ia toegevoegd. Het wil hem voorkomen, dat door de wijzigingen, welke het wetsontwerp heeft ondergaan, aan menig bezwaar van den geÉchten steller der Nota is te genioet gekomen. Op enkele punten echter blijft verschil van gevoelen bestaan, waaromtrent het navolgende nog ter opheldering moge dienen. De Staat behoort hij het bepalen zijner agrarische politiek zich rekenschap er van te geven welke belemmeringen aan den vooruitgang der landbouwende bevolking in den weg staan en op welke wijze deze belemmeringen kunnen worden weggenomen. Het is niet alleen het recht maar ook de plicht van eiken Staat om, waar zulks noodig mocht blijken, dienaangaande de behulpzame hand te bieden. De Staatszorg voor den landbouw heeft zich echter hier te lande tot nog toe voornamelijk bepaald tot het nemen van maatregelen waarbij de landbouwer! baat vinden. De bevordering van het landbouwondeiwijs en van de paarden- en rundveefokkerij, de instelling van den veeartsentjkundigen dienst, de aanleg van proefvelden en het oprichten van E ij kslandbouwproef stations, alle voor den landbouw uiterst nuttige zaken, strekken in de eerste plaats ten voordeele van de landbouwers en komen slechts indirect aan de landarbeiders ten goede. Nu was het bekend en is het inzonderheid door de enquête, ingesteld door de Staatscommissie voor den Landbouw, aan het licht gekomen, dat aan den oeconoinischen vooruitgang onzer landarbeiders in hoofdzaak drie hinderpalen in den weg staan, welke ook in de Memorie van Toelichting zijn opgesomd. In de eerste plaats is het hun in den regel niet in voldoende mate mogelijk onroerend goed te verkrijgen; verier kan deze verkrijging veelal slechts op voor hen veel te bezwarende voorwaarden plaats hebben en eindelijk wordt hun
[50.
2-3.]
Verkrijging door landarbeider* van land met woning in eigendom of van los land io pacbt. ken wil van den eigenaar wenscht te pachten, en daarna zullen ongeveer alle autoriteiten in eene gemeente in beweging worden gebracht om over de aanwijzing een oordeel te vellen, terwijl, naar het schijnt, de grondeigetuuir zelfs zou kunnen U-orden gedwongen, een landarbeider als pachter aan te nemen. Dat eene zoodanige procedure niet zoo eenvoudig is als zij wordt voorgesteld, meestal niet veel resultaat zal hebben en tot zeer ongewenschte gevolgen zou kunnen leiden, schijnt ondergeteekende niet twijfelachtig. De Minister van Landbouw, .Xijverheid en Handel,
ontbreekt in de gemeente of eene daaraan
e. bekwaam voor Kijn werk zijn; d. van goed zedelijk gedrag zijn; t, den leeftijd van vijf en twintig jaren bereikt en, zoo
h\) een plaataje wenaebt te verkrijgen, dien van vijftig Jaren niet overschreden hebben; /'. zoo hij een plaatsje wenscht te verkrijgen, voldoende gegoed zijn om ten minste '•ai tiende van de in artikel 4 bedoelde kosten te betalen.
HOOFDSTUK 111,
TREUB. (50.
8.)
Van de vereischten waaraan het plaatsje en het losse land moeten voldoen.
GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET. W I J W I L H E L M I N A , BIJ DE GRATIE GODS, KONINOIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.
Allen, die deze zullen zien of hooien lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de verkrijging door landarbeiders van land met woning in eigendom of van los land in pacht by de wet behoort te worden bevorderd; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel f. Het plaatsje moet voor het doel geschikt zijn eri mag, met inbegrip van de eerste noodige verbeteringen aan bestaande gebouwen en land, niet meer dan f 2500 kosten. Artikel 5. Het losse land moet in de nabijheid van de landarbeiderswoning gelegen en ook overigens voor het doel geschikt zijn. De jaarlijksche pachtprijs mag niet meer dan f 30 bedragen.
HOOFDSTTK IV.
H O O F D S T U K I.
Van de vereen igingen, stichtingen en semeenten, en van den ueldeiyken steun van Rijkswege.
Inleidende bepalingen. Artikel 1. Den landarbeider, die aan de gestelde vereischten voldoet, wordt overeenkomstig de bepalingen dezer wet gelegenheid gegeven om land met woning in eigendom of los land in pacht te verkrijgen. Artikel 2. In deze wet wordt verstaan onder: a. „landarbeider" ieder persoon die van het in loondienst verrichten van landarbeid zijn hoofdberoep maakt; b. „landarbeid" alle werkzaamheden in den landbouw, den tuinbouw, den boschbouw, de veehouderij of de veenderij; e. „plaatsje" land met landarbeiderswoning, zoodanig vereenigd, dat zij één geheel vormen; d. „los land" land dat geen geheel vormt met de landarbeiderswoning. HOOFDSTUK
II.
Van de vereischten waaraan de landarbeider moet voldoen. Artikel 3. Om van de voordeelen dezer wet te kunnen gebruik maken moet de landarbeider: a. ingezeten des Rijks zijn, tevens Nederlander, en niet b\) onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over zijne goederen verloren hebben; b. gedurende ten minste twee jaren, aan de in de artikelen 13, 17 of 24 bedoelde aanvrage onmiddellijk voorafgaande, gewoond hebben binnen den kring van de in artikel 6 bedoelde vereeniging of stichting — of waar zoodanig lichaam
grenzende gc-
tneente — waar hij onroerend goed wenscht te verkrijgen;
Artikel 6. 1. Ter bereiking van het door deze wet beoogde doel wordt medegewerkt door: u. rechtspersoonlijkheid hebbende vereenigingen én stichtingen, uitsluitend ter • bevordering van de verkrijging van onroerend goed door landarbeiders werkzaam, mits zij als zoodanig door Ons, Gedeputeerde Staten gehoord, toegelaten zijn; b.
de gemeenten.
2. De kring eener vereeniging of stichting strekt zich uit over een of meer gemeenten, doch niet verder dan het rechtsgebied van een kantongerecht. 3. De vereischten voor toelating worden bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. Artikel 7. 1. Aan gemeenten worden door Ons, ter bevordering van de verkrijging van onroerend goed door landarbeiders, onder bij algemeenen maatregel van bestuur te regelen voorwaarden rentegevende voorschotten uit 's Rijks kas verstrekt. 2. Onze besluiten worden met redenen omkleed en in de Staatscourant openbaar gemaakt. Artikel 8. 1. Bij besluit van den gemeenteraad kunnen onder by algemeenen maatregel van bestuur te regelen voorwaarden rentegevende voorschotten verstrekt worden aan de vereenigingen of stichtingen. 2. Het besluit, waarbij een voorschot toegestaan of gewei* getrd wordt, is met redenen omkleed en wordt binnen eene maand na de aanvrage om voorschot genomen. 3. Afschrift van dit besluit wordt binnen acht dagen aan het bestuur van de vereeniging of de stichting gezonden.