We gaan nog niet naar huis…
Leren omgaan met de wisselende situaties in de buitenschoolse opvang
Handleiding bij de gelijknamige cd-rom
Netty Jongepier Pauline van Tienhoven Tine van de Velde
NIZW
2
© 2001 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Deze handleiding en de cd-rom We gaan nog niet naar huis… zijn ontwikkeld door het NIZW, CINOP, ROC Ter Aa en ROC De Friese Poort. De ontwikkeling werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van Senter.
Auteurs Netty Jongepier, Pauline van Tienhoven, Tine van de Velde Ontwerp omslag S104 Nieuwe Media Drukwerk Krips, Meppel ISBN 90-5050-924-X NIZW-bestelnummer E 831871 Deze publicatie is te bestellen bij NIZW Uitgeverij Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 66 07 Fax (030) 230 64 91 E-mail
[email protected]
3
Woord vooraf
En we gaan nog niet naar huis Nog lange niet, nog lange niet En we gaan nog niet naar huis Want moeder is niet thuis En al was m’n moeder thuis Dan gingen we niet, dan gingen we niet En al was m’n moeder thuis Dan gingen we niet naar huis!
De buitenschoolse opvang is aan een ongekende opmars bezig. Nog maar kort geleden bleef de buitenschoolse opvang beperkt tot overblijven en je lunch opeten in een klaslokaal of gymzaal onder de hoede van enkele leerkrachten of overblijfmoeders. De begeleiding bestond voornamelijk uit orde houden en pestende en vechtende leerlingen uit elkaar halen. Niet aantrekkelijk voor de begeleiders en niet aantrekkelijk voor de kinderen. ‘Hoef ik vandaag niet naar de overblijf?’ was in die tijd een veelgestelde vraag van kinderen aan hun ouders. ‘We gaan nog niet naar huis’ is een uitspraak van veel kinderen die nu gebruikmaken van de buitenschoolse opvang. Het is tevens de titel van een cd-rom over de buitenschoolse opvang, die is ontwikkeld door het NIZW, CINOP, ROC Ter Aa en ROC De Friese Poort. Buitenschoolse opvang van nu is veel meer dan alleen opvang. Men probeert een gezellige en uitdagende omgeving te bieden waar ieder kind, ongeacht de leeftijd, aan zijn trekken komt. Met buitenspelen, sport, computers, creatieve activiteiten, en dat alles in soms fantastische gebouwen en ruimtes. En de begeleiding? Die is in handen van professionele leid(st)ers, die een opleiding hebben gevolgd, bijvoorbeeld sociaal-pedagogisch werk of sociaal-cultureel werk. Een brede opleiding gericht op het werken met en begeleiden van kinderen, maar niet specifiek gericht op de buitenschoolse opvang. Wat komt er kijken bij het opvangen en begeleiden van kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar? Hoe onderhoud je contact met ouders? Hoe
4
stem je regels af tussen ‘thuis’ en de BSO? Dit zijn vragen waarmee leid(st)ers in de buitenschoolse opvang worden geconfronteerd. De antwoorden hierop zijn het best te leren in de dagelijkse werkpraktijk. Om die dagelijkse werkpraktijk de opleiding binnen te halen is deze cd-rom ontwikkeld, zodat toekomstige leid(st)ers alvast kunnen ‘droogzwemmen’ en leren omgaan met de wisselende situaties in de buitenschoolse opvang. Bovendien biedt de cd-rom discussie- en oefenmateriaal voor leid(st)ers die al werkzaam zijn in de buitenschoolse opvang. Deze handleiding is ontwikkeld voor docenten sociaal-pedagogisch werk om studenten bij het gebruik van de cd-rom te ondersteunen. Ook andere gebruikers van de cd-rom kunnen in deze handleiding tips en toepassingsmogelijkheden vinden voor gebruik van de cd-rom in de praktijk. Daarmee kan deze cd-rom bijdragen aan een optimaal leerresultaat, met als uiteindelijk doel: een nog professionelere beroepshouding van leid(st)ers in de buitenschoolse opvang en nog meer kinderen die roepen: ‘We gaan nog niet naar huis!’
Ina Bakker Hoofd NIZW / Opleiding en Training
5
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3
Over de cd-rom: waarom, hoe en voor wie? 7 Waarom deze cd-rom? 7 Hoe kun je het beste werken met de cd-rom? 8 Voor wie is de cd-rom bedoeld? 8
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Achtergronden en uitgangspunten 10 De uitgangspunten van de BSO 10 De verschijningsvormen van de BSO 11 SLICE 12 De uitdagingen 12
3 3.1 3.2 3.3 3.4
De indeling van de cd-rom 13 Start, introductie en BSO-plein 13 De studieruimte 13 Samenwerkingspartners 14 Instellingen en uitdagingen 15
4 4.1 4.2 4.3
Suggesties voor gebruik 21 Individueel of in kleine groepjes 21 In de groep 21 Praktijkopdrachten 25 Literatuur en audiovisueel materiaal 28
6
7
1 Over de cd-rom: waarom, hoe en voor wie?
1.1 Waarom deze cd-rom? De buitenschoolse opvang (BSO) ontwikkelt zich in een snel tempo. De vraag is de afgelopen jaren sterk toegenomen en medewerkers zijn voortdurend op zoek naar manieren het aanbod aantrekkelijker te maken. Kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar en hun ouders hebben behoefte aan een vorm van opvang die niet alleen zorg en onderdak biedt, maar ook gezelligheid, veiligheid en begeleiding tot zelfstandigheid. Voor de leid(st)ers betekent dit dat zij een balans moeten vinden tussen de wensen en behoeften van kinderen enerzijds en de mogelijkheden en beperkingen van de BSO anderzijds. Leid(st)ers hebben behoefte aan kennis en specifieke vaardigheden waar de reguliere beroepsopleidingen nog niet (voldoende) in kunnen voorzien. Speciaal voor deze groep heeft het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW enkele jaren geleden samen met een aantal regionale onderwijscentra (ROC’s) en vertegenwoordigers uit het werkveld de Basiscursus Buitenschoolse opvang ontwikkeld. Het NIZW heeft enkele tientallen trainers opgeleid die de cursus inmiddels vele malen met veel succes hebben gegeven. Uit reacties van de deelnemers blijkt steeds dat zij erg enthousiast zijn over de inhoud en dat de cursus in een belangrijke behoefte voorziet. Reden om de cd-rom We gaan nog niet naar huis… te ontwikkelen. De cdrom is gebaseerd op een deel van de basiscursus. Het gaat dan vooral om de onderdelen die betrekking hebben op het verwerven van een juiste beroepshouding. Via de cd-rom worden gebruikers in staat gesteld specifieke pedagogische vaardigheden te oefenen waardoor ze beter kunnen inspelen op de wisselende situaties in de BSO. Voor ROC-docenten biedt de cd-rom de mogelijkheid de bestaande lesstof te verdiepen. De voordelen van leren met de cd-rom zijn duidelijk: – gebruikers kunnen ook buiten contacturen aan een lesprogramma werken; – docenten kunnen kwalitatief goed onderwijs verzorgen gericht op het 7
8
werken in de BSO; – gebruikers kunnen op een snelle, aantrekkelijke manier oefenen met wisselende situaties; – gebruikers kunnen oefenen in een veilige experimenteeromgeving; – door het gebruik van beeldmateriaal, gesproken tekst en door de interactieve mogelijkheden biedt de cd-rom een uitnodigende en aansprekende manier van leren. 1.2 Hoe kun je het beste werken met de cd-rom? De cd-rom kan op verschillende manieren gebruikt worden. Het programma is geschikt om zelfstandig te volgen: gebruikers krijgen feedback op de antwoorden die ze geven, zij krijgen uitleg en achtergrondinformatie en er worden samenvattingen gepresenteerd. Bij zelfstandig gebruik bepalen gebruikers uiteraard zelf welke onderdelen ze willen behandelen. Toch is begeleiding door een docent, mentor of coach aan te bevelen. Het is immers goed om terug te blijven koppelen naar de beroepspraktijk en naar elkaar, waardoor gebruikers de beschikking krijgen over aanvullende informatie, meer feedback en meer oefenmogelijkheden. Ook kan een begeleider een bepaalde volgorde adviseren, bijvoorbeeld omdat dit beter aansluit bij de te behandelen lesmodules. Als we in deze handleiding spreken over gebruiker, bedoelen we de student of werker in de BSO. Als we spreken over begeleider, bedoelen we de ROC-docent, de mentor of coach of de begeleider op de werkplek. De tekst in de grijze blokken is bedoeld voor de begeleider. Het gaat dan om leerdoelen, koppeling met eindtermen en tips over gebruik in de groep of klas. De overige tekst is voor zowel de gebruiker als de begeleider bedoeld. 1.3 Voor wie is de cd-rom bedoeld? Het beeldmateriaal biedt een realistische weergave van situaties uit de praktijk. Binnen deze situaties kan de gebruiker zijn of haar beroepshouding en beroepsspecifieke vaardigheden oefenen. Hierdoor is de cd-rom zeer geschikt voor studenten en starters, voor mensen die al langere tijd werkzaam zijn in de buitenschoolse opvang en voor diegenen die vanuit een andere instroom dan ROC’s het werkveld binnenkomen. Tevens is het een prima middel om studenten voor te bereiden op hun stages binnen de BSO en om stagiair(e)s te begeleiden, bijvoorbeeld bij terugkomdagen. Het materiaal leent zich ook goed voor werkoverleggen of discussies in 8
9
BSO-teams. Medewerkers krijgen de gelegenheid zich te verdiepen in een bepaalde materie, zij kunnen bepaalde thema’s uitdiepen en hun meningen en ideeën toetsen. De cd-rom is geen cursus op zich die gebruikers automatisch opleidt tot leid(st)er binnen de BSO, maar hij kan hier wel een bijdrage aan leveren. De cd-rom zal altijd onderdeel moeten zijn van een breder opleidingstraject. Het is een van de mogelijkheden om zowel inhoudelijke informatie te verwerven als te oefenen in beroepshouding en beroepsspecifieke vaardigheden. Het programma dekt grotendeels de eindtermen van de deelkwalificatie WZ 309 begeleiden, WZ 314 differentiatie kinderopvang, WZ 406 begeleiden SCW en een eindterm binnen WZ 407. Bij de verschillende uitdagingen (zie paragraaf 3.4) staat vermeld welke leerdoelen behaald kunnen worden en welke eindtermen in de uitdagingen verwerkt zijn. Hierdoor is het programma geschikt voor studenten SPW niveau 3, differentiatie kinderopvang en studenten SCW niveau 4 en hun docenten. Begeleiders raden wij aan de cd-rom te doorlopen als hierna beschreven, voordat hij wordt aangeboden aan de gebruiker. Voor een optimaal resultaat is de rol van en voorbereiding door de begeleider essentieel.
9
10
2 Achtergronden en uitgangspunten
De achtergronden en uitgangspunten van de buitenschoolse opvang worden uitvoerig behandeld op de cd-rom. Omdat dit de pijlers zijn waar de BSO op rust, willen we ze ook in deze handleiding noemen. 2.1 De uitgangspunten van de BSO De uitgangspunten van de buitenschoolse opvang zijn door het NIZW geformuleerd in de Basiscursus Buitenschoolse opvang en liggen ten grondslag aan de cd-rom: – Opvang: zorgen voor onderdak, bescherming maar ook persoonlijke aandacht en gezelligheid. – Vrije tijd: de opvang vindt plaats in de vrije tijd van het kind, er moet dus een goed evenwicht zijn tussen vrij spel en georganiseerde activiteiten. – Mede-opvoeden: de kinderen worden gedurende meerdere dagdelen begeleid, dit betekent dus dat de leid(st)er een deel van de opvoeding overneemt: omgangsregels, huisregels, begeleiden naar zelfstandigheid, dit alles in samenspraak met de ouders. – Inspraak: gezien de leeftijd van de kinderen is het belangrijk dat ze, voor zover mogelijk, medeverantwoordelijk zijn voor regels, ruimte en programma. – Aandacht voor álle kinderen: de leid(st)er heeft te maken met kinderen van verschillende leeftijden en seksen en met verschillende culturele achtergronden, soms ook met gehandicapte kinderen. Hierdoor liggen mogelijkheden en interesses van de kinderen op verschillende terreinen. – Toegankelijkheid voor iedereen: de BSO moet zo zijn ingericht dat het uitnodigend is voor ouders en kinderen uit alle geledingen van de samenleving. – Integratie in de woonwijk: de plaats waar de BSO gevestigd is, is uitermate belangrijk. Kinderen moeten niet geïsoleerd worden van leeftijdgenoten en woonomgeving. – Continuïteit: ouders en kinderen moeten op de BSO kunnen rekenen, op elke doordeweekse dag, na schooltijd en in vakanties, een aantal jaren achtereen. – Gebruik naar behoefte: ouders en kinderen moeten naar behoefte gebruik kunnen maken van de BSO. 10
11
– Geschoolde leiding: van de leiding op een BSO wordt verwacht dat zij geschoold zijn in het begeleiden van kinderen in hun vrije tijd en in het organiseren van activiteiten. Zij zijn deskundig op het gebied van medeopvoeden en zij kunnen daarbij hun eigen talenten aanwenden. Deze uitgangspunten zijn terug te vinden in de verschillende uitdagingen (zie paragraaf 3.4). 2.2 De verschijningsvormen van de BSO De buitenschoolse opvang biedt opvang buiten de schooluren aan kinderen in de basisschoolleeftijd. Meestal ligt het accent op een huiselijke sfeer waarin kinderen op een prettige manier hun vrije tijd kunnen doorbrengen. De groepsleiding van de BSO zorgt voor een aantrekkelijk aanbod aan activiteiten en begeleidt de kinderen. De afgelopen jaren is het aantal voorzieningen sterk uitgebreid, vooral vanwege de groeiende behoefte van werkende ouders. Tegelijkertijd is de BSO op zoek naar manieren om beter tegemoet te komen aan de wensen van ouders en kinderen en om het ook leuk te maken voor de oudere kinderen. Je ziet dan ook BSO’s op diverse locaties en in verschillende verschijningsvormen: als onderdeel van een kinderdagverblijf voor kinderen van 0 tot 4 jaar of als apart gebouw, in een woonhuis in de buurt of op het platteland, in het buurthuis of in een multifunctioneel centrum, bij de speeltuin of bij de sportclub. Hoewel opvang en vrije tijd centraal staan in alle voorzieningen, zijn er wel accentverschillen. Zo is er de reguliere BSO, de traditionele vorm die nog steeds veel te vinden is. Kinderen verblijven er in een vaste groep, de BSO heeft zijn eigen vrijetijdsaanbod, bestaande uit zowel vrij spel als georganiseerde activiteiten. Er zijn ook voorzieningen die vooral als achterwacht of als uitvalsbasis functioneren. Ze hebben een kleinschalige opzet, bijvoorbeeld in een woonhuis. Vanuit deze voorziening kunnen de kinderen vaak dezelfde activiteiten als thuis ontplooien, bijvoorbeeld buitenspelen, naar een vriendje of naar de voetbaltraining gaan. Ze kunnen altijd terugvallen op de BSOgroepsleiding. Andere voorzieningen hebben meer de functie van een club. Hier worden opvang en buitenschoolse activiteiten samen aangeboden. Soms worden die activiteiten op de locatie zelf georganiseerd, soms gaan de kinderen voor een activiteit naar het buurthuis, de techniekclub of de bibliotheek. Er zijn ook BSO-voorzieningen die gekoppeld zijn aan de brede school. De brede school staat voor een geïntegreerd aanbod van voorzieningen en 11
12
activiteiten voor kinderen en hun ouders. De school is de centrale plaats van waaruit de activiteiten door verschillende instellingen worden gerealiseerd. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de verschillende verschijningsvormen die de BSO kan hebben. De BSO is nog volop in ontwikkeling, er zijn ook andere vormen mogelijk. Vaak werken BSO’s samen met andere voorzieningen, zoals het sociaal-cultureel werk, de sportclub of de bibliotheek om het aanbod voor kinderen zo divers en aantrekkelijk mogelijk te maken. 2.3 SLICE Het begrip SLICE is een model van de ontwikkeling van kinderen in de leeftijdsgroep van 4 tot 12 jaar. SLICE is een variant op de meer gebruikelijke indeling in lichamelijke, verstandelijke en sociale ontwikkelingen. De letters staan voor: Sociale, Lichamelijke, Intellectuele, Creatieve en Emotionele ontwikkeling. Op de cd-rom worden de specifieke kenmerken en problemen behandeld van kinderen in de leeftijdsgroep van 4 tot en met 12 jaar, gerelateerd aan bovengenoemde indeling. 2.4 De uitdagingen De groepsleid(st)ers van een BSO worden in de praktijk veel geconfronteerd met situaties waarin zij ‘uitgedaagd’ worden een keuze te maken. Er worden op de cd-rom zes uitdagingen gepresenteerd: – Wanneer kies je voor vrij spelen en wanneer voor georganiseerde activiteiten? – Hoe ga je om met veiligheid / toezicht en vrijheid / zelfstandigheid? – Hoe ga je om met (gewenst/ongewenst) gedrag en met regels? – Hoe ga je om met de combinatie van jonge en oudere kinderen en jongens en meisjes samen? – Hoe en waarover geef je de kinderen inspraak en waar begint de verantwoordelijkheid van de leiding? – Wanneer, hoe en in hoeverre werk je succesvol samen met andere partners? Een uitgebreid overzicht van deze uitdagingen vindt u in paragraaf 3.4.
12
13
3 De indeling van de cd-rom
3.1 Start, introductie en BSO-plein Na het starten van de cd-rom volgt een introductie op de buitenschoolse opvang. Wanneer u het programma voor de eerste keer doorloopt, kunt u zich hier verdiepen in de uitgangspunten en verschijningsvormen van de BSO (zie ook hoofdstuk 2, Achtergronden en uitgangspunten). U maakt kennis met de ontwikkelingen in BSO-instellingen en krijgt daardoor een beeld van de veelzijdigheid. Vervolgens worden de meningen en wensen van ouders, kinderen en leiding gepresenteerd. Door met deze drie onderdelen te starten bent u goed voorbereid op de vragen die bij de uitdagingen gesteld worden en hebt u de benodigde basiskennis om verder te gaan. Vervolgens komt u terecht in het hoofdmenu, het zogenoemde BSO-plein. Op het BSO-plein kunt u kiezen uit drie opties die hierna verder worden toegelicht: – de studieruimte: een digitale studeerkamer; – de samenwerkingspartners: voorbeelden van instellingen waar de BSOvoorziening mee kan samenwerken; – een bezoek aan zes BSO-instellingen met daaraan (willekeurig) gekoppelde uitdagingen. 3.2 De studieruimte De studieruimte is een soort digitale studeerkamer. Hier vindt u alle extra informatie om het programma goed te kunnen doorlopen. Vanuit elk ander onderdeel van het programma kunt u op elk gewenst moment terugkeren naar de studieruimte. Wat u in de studieruimte kunt vinden: – een begrippenlijst: op alfabetische volgorde worden de begrippen uit het programma uitgelegd; – een aantal relevante artikelen uit tijdschriften; – een lijst met titels van relevante literatuur en audiovisueel materiaal (zie ook achter in deze handleiding); – verwijzingen naar interessante websites; 13
14
– een toelichting op SLICE (zie paragraaf 2.3); – aanvullende inhoudelijke informatie: • BSO en vrije tijd; • contact tussen leid(st)er en kind: hoe bevorder je het spel van kinderen?; • uitdagen in een veilige omgeving; • hoe kun je goed communiceren met kinderen?; • programma’s maken in de BSO; • waarom kinderparticipatie?; • samenwerken met andere instellingen; – een voorbeeld van een participatieproject. Ten slotte biedt de studieruimte gelegenheid voor het maken van verslagen en het opslaan van de antwoorden op open vragen. 3.3 Samenwerkingspartners Op het BSO-plein vindt u voorbeelden van mogelijke samenwerkingspartners. Let wel: dit is slechts een greep uit de vele mogelijkheden. 1. De sportclub Sommige kinderen zijn al lid van een sportclub, maar ook voor de andere kinderen kan het aantrekkelijk zijn om samen te werken. Een voetbalclub verzorgt niet alleen trainingen voor de leden, maar soms ook sport- en spelmiddagen. Voor veel kinderen wordt de BSO leuker als zij van dit aanbod gebruik kunnen maken. Zo komen ze in contact met andere kinderen uit de buurt en kunnen ze hun blik verbreden. 2. Het sociaal-cultureel werk Het sociaal-cultureel werk heeft vaak een veelzijdig vrijetijdsaanbod voor kinderen, variërend van knutselclubs tot computercursussen. Soms kunnen de kinderen meedoen met de activiteiten die het buurthuis organiseert, soms ook kan de BSO-instelling gebruikmaken van hun praktijklokaal. Samenwerking kan zelfs zo ver gaan, dat de BSO-instelling en het buurthuis samen activiteiten organiseren waar zowel de kinderen van de BSO als andere kinderen uit de buurt aan meedoen. 3. De politie Oudere kinderen worden zelfstandiger, ook als het gaat om deelnemen 14
15
aan het verkeer. De politie (de wijkagent) kan deze kinderen voorlichting geven, bijvoorbeeld door een verkeerstraining te geven; veilige routes aan te leren en te leren omgaan met verschillende verkeerssituaties. De wijkagent kan ook met de kinderen in gesprek gaan over veiligheid en omgaan met elkaar in het algemeen: wat doe je als een wildvreemde je aanspreekt of als je ziet dat iemand zomaar iets vernielt? Zo worden de kinderen meer vertrouwd met de gang van zaken in de wijk en met de rol van de politie. 3.4 Instellingen en uitdagingen Op het BSO-plein vindt u zes verschillende BSO-instellingen, u kunt zelf kiezen in welke volgorde u deze instellingen bezoekt. Wanneer u een keuze gemaakt hebt kunt u een oriëntatie volgen. U kunt de volgende instellingen bezoeken: – BSO binnen een multifunctioneel centrum: kinderen kunnen hier allerlei soorten activiteiten doen, veelal met een creatief karakter; – BSO in een woonhuis: hier staan vooral de achterwachtfunctie en de kleinschaligheid centraal; – BSO bij een kinderdagverblijf: de BSO is hier een onderdeel van een groter kindercentrum met alle leeftijden en heeft daardoor de mogelijkheid om ook gebruik te maken van hun ruimtes en deskundigheden; – BSO op het platteland: de kinderen hebben hier meer ruimte en mogelijkheden om andere dingen te ontdekken dan bij een BSO in de stad, maar er zijn natuurlijk ook beperkingen; – BSO in het buurthuis: hier vinden activiteiten plaats voor allerlei verschillende groepen, ook voor kinderen uit de buurt; – BSO in de speeltuin: hier staan recreatie en ontmoeting centraal. In elke BSO-instelling staat een bepaald thema centraal. Dit thema wordt gepresenteerd in de vorm van een uitdaging. U doorloopt een vragenreeks en geeft aan hoe u met de gepresenteerde uitdaging om zou gaan. De antwoorden op de open vragen kunt u opslaan en/of uitprinten om bij een groepsbijeenkomst uit te wisselen. De gepresenteerde uitdagingen zijn willekeurig gekozen en kunnen zich bij elke denkbare BSO-locatie voordoen. De koppeling die op de cd-rom gemaakt is, is dus toevallig. De uitdagingen De uitdagingen bieden feitelijk de leer- en oefenstof en vormen daarmee de kern van deze cd-rom. Op de cd-rom wordt een deel van de leerdoelen 15
16
en eindtermen van de SPW- en SCW-opleidingen behandeld. Hier geven we een korte beschrijving van de gepresenteerde uitdagingen met belangrijkste leerdoel(en) en eindtermen. 1. Wanneer kies je voor vrij spelen en wanneer voor georganiseerde activiteiten? Op de BSO komen kinderen van verschillende leeftijden, die in hun vrije tijd graag vrij, zonder leiding willen spelen. Soms willen ze wel activiteiten of ideeën aangereikt krijgen, maar dan zo dat ze zich niet verplicht voelen. LEERDOEL :
De gebruiker kan op creatieve wijze programmeren, inspelend op de wensen van kinderen.
EINDTERM :
309.06 en 314.06, de student kan activiteiten organiseren 406.04, de student kan deelnemers begeleiden tijdens activiteiten
2. Hoe ga je om met veiligheid/toezicht en vrijheid/zelfstandigheid? Kinderen willen graag zelf keuzes maken, eropuit trekken, ontdekken en experimenteren. Maar wat kunnen ze aan? Hoe staat het met de verantwoordelijkheid van de BSO? Hoe stel je grenzen vast en hoe ga je om met afspraken? LEERDOEL :
De gebruiker kan omgaan met de eigen verantwoordelijkheid in relatie tot die van de kinderen en hun ouders en kan over afspraken communiceren. Hij/zij kent (het belang van) verschillende protocollen.
EINDTERM :
406.01, de student kan de behoefte aan begeleiding van cliënten typeren, de student kan een eigen visie op opvoeden ontwikkelen
3. Hoe ga je om met (gewenst/ongewenst) gedrag en met regels? Soms is gedrag van kinderen hinderlijk voor andere kinderen en soms vind je als leiding bepaald gedrag niet acceptabel. Wat laat je kinderen onderling oplossen en wanneer grijp je in? Hoe ga je om met eigen regels en die van ouders en kinderen en hoe spreek je kinderen hierop aan? Welke houding is belangrijk in het omgaan met kinderen?
16
17 LEERDOEL :
De gebruiker kan met behulp van verschillende strategieën omgaan met (ongewenst) gedrag en kan vaardigheden toepassen die noodzakelijk zijn voor het opbouwen van een goede relatie met het kind en tussen de kinderen onderling.
EINDTERM :
309.09, de student kan cliënten begeleiden bij vorming en beleving van waarden en normen 406.07, de student kan groepsprocessen hanteren
4. Hoe ga je om met de combinatie van jonge en oudere kinderen en jongens en meisjes samen? Op de BSO komen kinderen met verschillen in leeftijd, sekse en culturele achtergrond. Hoe ga je hiermee om en hoe kun je activiteiten aanbieden die aansluiten bij de interesses en mogelijkheden van alle kinderen? LEERDOEL 1 :
De gebruiker kan activiteiten aanbieden die aansluiten op ontwikkelingsbehoeften en interesses van jonge en oudere kinderen, van jongens en meisjes. Dit zowel voor de doelgroepen afzonderlijk, als in combinatie. LEERDOEL 2 : De gebruiker leert om inzicht in de leeftijdfasen en daaraan gekoppelde behoeften en interesses aan te laten sluiten bij activiteiten, waarbij zowel jonge als oudere kinderen, jongens als meisjes uitgedaagd worden. Hierbij wordt geleerd hoe je de groepen afzonderlijk kunt begeleiden, maar ook wordt nadruk gelegd op het gezamenlijke groepsgerichte aspect. EINDTERM :
309.01 en 309.03, de student kan begeleidingsbehoeften beschrijven en in kaart brengen 309.08, de student kan het functioneren in de groep optimaliseren
5. Hoe en waarover geef je de kinderen inspraak en waar begint de verantwoordelijkheid van de leiding? Hoe betrek je kinderen bij het opstellen van regels en de invulling van het programma? Hoe ga je om met de wensen van de kinderen in relatie tot die van de ouders, en hoe geef je grenzen aan?
17
18 LEERDOEL :
De gebruiker oefent in mogelijkheden en methoden waarmee je kinderen kunt laten participeren. Hierdoor kan hij/zij nog beter aansluiten op wensen en behoeften van kinderen doordat zij verantwoordelijkheid krijgen. De gebruiker leert hoe dit afgestemd kan worden met ouders en verwerkt kan worden in het pedagogisch beleid.
EINDTERM :
309.07 en 314.04, de student kan kinderen in hun ontwikkelingsproces begeleiden 314.09, de student kan communiceren met kinderen en ouders/verzorgers
6. Wanneer, hoe en in hoeverre werk je succesvol samen met andere partners? De BSO kan niet voldoen aan alle wensen en behoeften die kinderen hebben over de invulling van hun vrije tijd, de accommodatie heeft grenzen. In de buurt zijn veel andere instellingen en organisaties actief op het gebied van vrijetijdsbesteding voor kinderen. Wanneer en hoe ga je samenwerkingsverbanden aan en wat heeft dat voor consequenties voor de begeleiding en de verantwoordelijkheid? LEERDOEL :
De gebruiker leert hoe samenwerking met andere organisaties gerealiseerd kan worden en welke meerwaarde dit kan opleveren. Ook oefent hij/zij hoe die samenwerking tot een succes gemaakt kan worden, met zo min mogelijk onduidelijkheden over begeleiding en verantwoordelijkheid.
EINDTERM :
406.06, de student kan cliënten die deelnemen aan educatie- en vormingsprogramma’s activeren, de student kan samenwerken met andere disciplines
18
19
De opbouw van de uitdagingen Het doorlopen van de uitdagingen gebeurt in twee fasen. Oriëntatie U bekijkt de presentatie over de gekozen instelling. Daarna krijgt u de gelegenheid hierover na te denken / een mening te vormen / een eerste mening te geven. Gebruikers kunnen hun bevindingen op papier zetten en/of uitspreken in de groep, waarbij zij elkaar kunnen aanvullen. Vragenreeks – Vragen over de kindertijd U beantwoordt een aantal vragen over de gekozen uitdaging. Het is daarbij de bedoeling dat u terugdenkt aan uw eigen kindertijd (zich verplaatst in de belevingswereld van het kind) en daarna de antwoorden geeft. Deze antwoorden worden op het scherm ingetypt, waarna ze worden opgeslagen in de studieruimte. Ze kunnen dan aan het einde van de uitdaging voor of na de samenvatting nog een keer opgeroepen worden. U kunt de antwoorden dan nog een keer kritisch bekijken. Hierbij is het vooral belangrijk dat u zich realiseert dat u in uw kindertijd anders tegen de uitdaging (en de opvoeding van kinderen) aan gekeken zou hebben dan nu het geval is. Het bespreken van deze ‘terug naar de kindertijd’-antwoorden geeft vaak verhelderende inzichten in hoe de gebruiker tegen deze uitdaging aan kijkt nu hij zelf (jong)volwassen is en niet meer als kind, maar vanuit een bepaalde verantwoordelijkheid voor kinderen naar de uitdaging kijkt. – Analyse- en oefenvragen U doorloopt de hele serie analyse- en oefenvragen. Bij de analysevragen is het de bedoeling dat u de vraag analyseert met behulp van de theoretische kaders (zie paragraaf 2.1). Voorbeeld: Wanneer zijn kinderen oud genoeg om mee te beslissen over regels binnen de BSO en hoe laat je ze dan meebeslissen? (Terug te vinden in de SLICE-theorie, zie paragraaf 2.3.) Bij de oefenvragen wordt een reactie gevraagd op een situatie. Voorbeeld: Wat doe je als een kind tegen de afspraken in toch met een vriendje naar de BSO komt? 19
20
Er zijn verschillende soorten analyse- en oefenvragen: – Meerkeuzevragen met een inleidende tekst, waarbij één antwoord goed is. Bij een fout antwoord wordt aangegeven waarom u beter niet voor deze optie had kunnen kiezen. Vervolgens kunt u opnieuw kiezen. – Meerkeuzevragen met een inleidende tekst, waarbij naar eigen meningen en ervaringen gevraagd wordt en waarbij u ook weer feedback krijgt. – Meerkeuze-videovragen, na het antwoord / de reactie krijgt u het vervolg van de video te zien, waardoor duidelijk wordt of de reactie goed was. Er volgt ook weer feedback. – Open vragen, u typt onder de vraag op het scherm het antwoord in, slaat het op in de studieruimte en u kunt aan het einde van de reeks nog een keer terugkijken op uw antwoorden. Na de vragenreeks volgt een samenvatting, waarin de belangrijkste zaken uit de uitdaging op een rijtje worden gezet en worden toegelicht.
20
21
4 Suggesties voor gebruik
Na het doorlopen van de vragen en de samenvatting kunt u op verschillende manieren oefenen en verdiepen. 4.1 Individueel of in kleine groepjes De gebruiker doorloopt een vraag of enkele vragen individueel. Hij of zij krijgt feedback, daarnaast kan hij of zij extra activiteiten uitvoeren. Laat hem of haar bijvoorbeeld in eigen woorden weergeven: – wat de kern van de vraag is; – hoe hij of zij als leid(st)er zou reageren en waarom (hier meerdere reacties vragen); – wat zijn of haar mening is over de gegeven feedback. Laat de gebruikers met elkaar overleggen en vervolgens een gezamenlijke keuze maken. Bij verschil van mening proberen ze elkaar met argumenten te overtuigen tot ze tot één reactie komen. Voor verdieping van de stof kunnen de volgende opdrachten nuttig zijn: – houd de eigen ervaringen met een bepaald onderdeel van de uitdagingen bij in voortgangsverslagen; – diep een bepaald onderdeel van de uitdagingen uit door literatuur, vakbladen en sites te bestuderen en er een verslag/werkstuk over te maken; – stel persoonlijke leerdoelen op aan de hand van bepaalde onderdelen van de uitdaging. – Voer opdrachten uit die door de begeleider worden gegeven naar aanleiding van onderdelen uit de uitdaging. – Voer door de begeleider of de groep/gebruiker zelf geformuleerde stageof praktijkopdrachten uit aan de hand van bepaalde onderdelen van de uitdaging.
21
22
4.2 In de groep De begeleider kan: – de discussie op gang brengen over reacties op de oefensituaties; – de uitdagingen in rollenspelen na laten spelen; – oefensituaties die gebruikers en begeleider ingebracht hebben na laten spelen; – informatie over de bij paragraaf 4.1 genoemde voorbeelden plenair laten uitwisselen. Hierna noemen we enkele werkvormen die waardevol kunnen zijn bij het verkennen en uitwerken van de uitdagingen in de groep. Mijn verhaal DOEL : Reflecteren op ervaringen uit de eigen jeugd. WERKWIJZE:
Gebruikers schrijven voorafgaand aan de bijeenkomst een brief over een bepaalde ervaring uit hun jeugd. Dit moet een ervaring zijn die zij als kind met een volwassene hadden en waar zij nu anders tegenaan kijken dan toen. Zij beschrijven de ervaring en in een P.S. vertellen ze wat hier nu hun mening over is. Het kan zijn dat zij nu begrip hebben voor de houding van de volwassene of dat zij het juist totaal anders aangepakt zouden hebben. De brief eindigt met een aantal tips die de schrijver aan de volwassene in het verhaal mee wil geven. Tijdens de bijeenkomst lezen de gebruikers hun verhaal voor aan de groep. Vervolgens kan de groep reageren.
Begrijpen en begrepen worden DOEL : Aan kunnen sluiten bij het niveau en de belangstelling van de luisteraar / het kind en het belang hiervan inzien. WERKWIJZE 1:
22
Een van de deelnemers krijgt een tekening die de anderen niet mogen zien. De anderen moeten deze tekening natekenen aan de hand van de uitleg die ze krijgen. Hierbij wordt duidelijk dat het moeilijk is je te verplaatsen in het begripsvermogen en de belevingswereld van de ander.
23
De volgende soorten tekeningen zijn hiervoor goed te gebruiken:
WERKWIJZE 2:
Dilemma’s DOEL :
WERKWIJZE :
Kies een term uit de begrippenlijst van de BSO of zomaar een moeilijk woord. Vervolgens moeten de deelnemers deze term uitleggen aan verschillende (denkbeeldige) personen, dus deelnemer 1 legt uit aan zijn/haar oma, deelnemer 2 aan een kind van 9, deelnemer 3 aan iemand die net in Nederland is komen wonen, deelnemer 4 aan een bewoner van een andere planeet et cetera. Deelnemers mogen van tevoren 2 minuten nadenken en vervolgens de uitleg in steekwoorden noteren en voorlezen.
Reflecteren op normen en waarden en dit bespreekbaar maken. Deelnemers bedenken een dilemma en schrijven dit op kaartjes (bijvoorbeeld: ‘Laura neemt voor de derde keer tegen de afspraken in haar vriendje mee naar de BSO’ of ‘Peter wil net als alle kinderen op de fiets naar het zwembad, maar zijn ouders vinden dit te gevaarlijk’). Vervolgens trekken ze om de beurt een kaartje uit de bak en vertellen zij hoe zij met dit dilemma zouden omgaan. Deelnemers lichten hun eigen dilemma toe of worden regisseur in het regiespel (zie onder).
Het regiespel DOEL :
Lastige situaties oefenen en zicht krijgen op het effect van bepaald gedrag.
WERKWIJZE :
Een deelnemer brengt een lastige situatie in, anderen spelen dit na in een rollenspel. De deelnemer die de situatie bedacht heeft, is regisseur. De regisseur geeft tips en aanwijzingen aan degene die de rol van de leid(st)er speelt. Ook 23
24
kun je afspreken dat de regisseur de rol overneemt of dat andere deelnemers in mogen springen. Het stellingenspel DOEL : Door prikkelende stellingen ontdekken wat de betrokkenheid en inbreng van ouders betekent en hoe leid(st)ers daar in de praktijk mee omgaan. WERKWIJZE :
De begeleider bedenkt een aantal prikkelende stellingen (bijvoorbeeld: ‘mijn kind hoeft niet aan tafel te blijven zitten bij het eten’ of ‘mijn kind mag geen varkensvlees eten’). Deelnemers krijgen een groen of rood kaartje. De begeleider leest een stelling voor, iedereen houdt een kaartje omhoog. Groen: je doet wat de ouder wil Rood: je doet in geen geval wat de ouder wil Deelnemers die het niet met elkaar eens zijn, moeten elkaar met argumenten proberen te overtuigen. Vervolgens moeten ze bedenken hoe ze de stelling zo zouden kunnen formuleren dat iedereen (ouders, kinderen, leiding) het ermee eens kan zijn.
Het Lagerhuis DOEL :
Inzicht krijgen in de belevingswereld en beweegredenen van het kind.
WERKWIJZE :
De begeleider bedenkt een aantal stellingen (bijvoorbeeld: ‘je moet voor het eten je handen wassen’ of ‘als je afspreekt dat je naar de BSO komt mag je niet met een vriendje meegaan’). De groep wordt in tweeën verdeeld, aan de ene kant de leid(st)ers, aan de andere kant de kinderen. De groepen moeten elkaar met argumenten proberen te overtuigen. De discussie verloopt als een echt debat en wordt geleid door de begeleider. Elke partij krijgt 5 minuten om de argumenten te presenteren en toe te lichten. Daarna mogen ze 3 minuten op elkaar inpraten.
24
25
Etiketten DOEL :
WERKWIJZE :
Bewust worden van vooroordelen en stigmatisering; van de sterke invloed die dat heeft op de manier waarop je naar iemand kijkt, hoe je met iemand omgaat en hoe je met iemand spreekt. De begeleider maakt een aantal stickers met daarop een oordeel zoals: eigenwijs, lui, schijnheilig, opschepperig of agressief. De begeleider plakt een sticker op het voorhoofd van de deelnemers zonder dat zij zelf weten wat op hun sticker staat. Deelnemers worden verdeeld in groepjes van maximaal zes en krijgen een simpele opdracht, bijvoorbeeld een gesprek voeren of samen een tekening maken. De deelnemers moeten zich daarbij gedragen alsof de beschrijving die ze bij een mededeelnemer lezen hun eigen oordeel over deze deelnemer is. Dit moet subtiel gebeuren, zodat de deelnemer het niet meteen doorheeft. Zij mogen niet aan elkaar verraden wat er op de sticker staat. Hierna volgt een nabespreking/discussie: hoe voelde het om bevooroordeeld en gestigmatiseerd te worden? Welke invloed had het op je gedrag? Hoe reageerden deelnemers op het gedrag van anderen? NB Het verdient aanbeveling deze werkvorm alleen uit te voeren in groepen waarin iedereen zich veilig voelt. Deze werkvormen zijn ontleend aan het Intercultureel Spelenboek (Leuven: Centrum Informatieve Spelen, 1999) de Learning Toolkit (’s-Gravenhage: Elsevier bedrijfsinformatie, 1999) en medewerkers van NIZW / Opleiding en Training
4.3 Praktijkopdrachten De cd-rom is uitermate geschikt om te gebruiken voor studenten die stage lopen. De begeleider kan naar aanleiding van (onderdelen van) uitdagingen opdrachten meegeven en de resultaten hiervan bespreken tijdens terugkombijeenkomsten.
25
26
Gebruikers kunnen straatinterviews afnemen of enquêtes houden om te kijken hoe ‘Nederland’ denkt over bepaalde onderwerpen. Het is dan belangrijk om zowel ouder als jong Nederland te bevragen. Laat gebruikers vragen samenstellen en eventueel eerst ‘droog’ oefenen. Geef de tip mee om gebruikers te laten doorvragen. Gebruikers kunnen de opdracht krijgen in speelgoedwinkels kritisch rond te kijken, of fabrikanten van ontwikkelingsmaterialen en meubilair voor kindercentra te benaderen voor informatie: – welke materialen zijn er? – voor welke leeftijden is het geschikt? – is het geschikt voor een combinatie van leeftijden? – wat zijn de kosten? Gebruikers kunnen instellingen voor sociaal-cultureel werk bezoeken, zich oriënteren op de mogelijkheden die zij hebben voor kinderen in de leeftijdsgroep van de BSO en informatie vergelijken. Maak een sociale kaart van het gebied waarin de BSO-instelling zich bevindt, en bekijk: – welke mogelijkheden zijn er voor de verschillende groepen? – hoe is de inschrijving geregeld? – zijn er kosten aan verbonden? – is er al samenwerking met een BSO? – zo ja op welk gebied en wat zou dat voor de leid(st)ers betekenen? Gebruikers kunnen mogelijke samenwerkingspartners bezoeken en informatie uitwisselen. Afsluitend kunnen gebruikers de opdracht krijgen hun eigen BSOvoorziening in te richten: zij maken een plan van aanpak waarin rekening gehouden moet worden met budgetten, visie, werving, netwerken, eventueel sponsoring et cetera. Ook als u geen stage loopt, kunt u aan de hand van (onderdelen van) uitdagingen opdrachten uitvoeren door in het veld te zoeken naar antwoorden / aanvullende informatie. U kunt zelf een BSO-instelling benaderen om: – via voorbereide, gerichte vragen informatie te krijgen over hoe wordt omgegaan met bepaalde uitdagingen; 26
27
– te gaan kijken hoe hun ruimtes zijn ingericht; – te kijken welke ontwikkelingsmaterialen en speeltoestellen er zijn; – te vragen hoe contacten met ouders verlopen; – zich te verdiepen in regels en protocollen die ze naleven.
27
28
Literatuur en audiovisueel materiaal
Hiernavolgende titels zijn enkele voorbeelden van relevante literatuur en audiovisueel materiaal die goed te gebruiken zijn als naslagwerk of achtergrondinformatie. Over (het werken in) de buitenschoolse opvang Bois-Reymond, M. du, J. Belt e.a. Samenwerken aan opvang buiten schooltijd. Kinderen, ouders en professionals aan het woord Assen: Van Gorcum, 1998 Een boek over dagindeling van schoolgaande kinderen en hun ouders, en hun ervaringen met buitenschoolse en tussenschoolse opvang. Het boek is gebaseerd op een onderzoek onder kinderen, ouders en voorzieningen voor opvang. Jongepier, N. Het gaat om jou! Leidsters als spil van pedagogische vernieuwing Utrecht: NIZW, 2000 Een boekje over manieren waarop je stil kunt staan bij je dagelijkse werk met kinderen. Meijvogel, M.C. en E.T. Schreuder De kinderclub, een open voorziening voor buitenschoolse opvang Utrecht: NIZW, 1997 Een boekje over de mogelijkheden voor het opzetten van buitenschoolse opvang als club of kinderactiviteitencentrum voor alle kinderen in de wijk. Een combinatie van buitenschoolse opvang en buurthuis. Meijvogel, M.C. en E.T. Schreuder Buitenschoolse opvang op de basisschool Utrecht: NIZW, 1997 Een boek over mogelijkheden voor samenwerking tussen basisschool en buitenschoolse opvang.
28
29
Meijvogel, M.C. en E.T. Schreuder De huiskamer. Buitenschoolse opvang als achterwacht Utrecht: NIZW, 1997 Een boekje over de mogelijkheden om buitenschoolse opvang als kleinschalige voorziening in woonwijken te vestigen. Rijnen, J.A.M. en E.T. Schreuder Geef ze de ruimte! Kinderparticipatie in de buitenschoolse opvang Utrecht: NIZW, 1997 Een boek voor leidsters in de buitenschoolse opvang waarin alle aspecten van kinderparticipatie behandeld worden. Schreuder, E.T. Tieneropvang Utrecht: NIZW 1997 Een boek over de opvang van oudere schoolkinderen (10 tot 16 jaar). Somers, A. (eindredactie) De school is uit! Een handboek voor medewerkers buitenschoolse opvang Gent: Vormingscentrum voor de Begeleiding van het Jonge Kind, 1998 Een boek met praktijkinformatie over omgang met kinderen en ouders, organiseren van activiteiten, begeleiden van vrij spel, inrichten enzovoort. Werkboek Buitenschoolse opvang. Bewegen Spelen Ontdekken. Activiteiten voor kinderen van 4 tot 14 jaar Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1997 Een ringband met beschrijvingen van allerlei spelen en activiteiten die op de buitenschoolse opvang uitgevoerd kunnen worden. Over (omgaan met) kinderen Gabeler, J., W. Weeda en J. van Wieringen Kinderen zijn zichzelf. Werken met kinderen volgens Thomas Gordon Utrecht: SWP, 1996 Gordon, T. Luisteren naar kinderen. Baarn: Trion, 1992
29
30
Kohnstamm, R. Kleine ontwikkelingspsychologie 2. De schoolleeftijd Deventer: Van Loghum Slaterus, 1997 Petrie, P. en A. Meyer Communiceren met kinderen en hun ouders Nijkerk: Intro, 1992 Over de inrichting van binnen- en buitenruimte Hoekstra, E., I. van Liempd en F. de Vos Vrijbuiten, buitenspeelruimten voor 4- tot 12-jarigen. Werkboek voor buitenschoolse opvang en basisscholen. [Z.pl.]: VOG/Elsevier bedrijfsinformatie, 2000 Van Liempd, I. en E. Hoekstra De tafelronde. Ruimten inrichten voor buitenschoolse opvang Utrecht: NIZW, 2000 Vakbladen Kinderopvang (met het supplement School-kinderopvang) Elsevier Bedrijfsinformatie Postbus 1110 3600 BC Maarssen Telefoon (0346) 57 75 77 Fax (0346) 55 42 87 Kiddo SWP Amsterdam i.s.m. Kind en Gezin, Brussel en VBJK, Gent Postbus 257 1000 AG Amsterdam Telefoon (020) 330 72 00 Fax (020) 330 80 40 Ruif Programmablad met ideeën voor activiteiten met kinderen PJ Partners, (010) 436 21 66
30
31
Audiovisueel materiaal Mag ik naar de BSO? Utrecht: NIZW, 1999 Een video van 45 minuten waarin zes verschillende voorbeelden van goede buitenschoolse opvang te zien zijn. Bij de video hoort een handleiding. Achtergrondinformatie voor begeleiders/docenten Oenen, S. van en F. Hajer (red.) De school en het echte leven. Leren binnen en buiten school Utrecht: NIZW, 2001 Oenen, S. van Starten met de brede school Utrecht: NIZW, 1999
31
32
Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhankelijke organisatie die zich door middel van informatie, innovatie en ondersteuning richt op vernieuwing en verbetering van de sector zorg en welzijn. In deze sector werken ruim 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan mensen met een handicap. Ook instellingen buiten de sector die zorgen welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals opleidingen, provincies, gemeenten en woningbouwcorporaties, doen regelmatig een beroep op het NIZW. De werkzaamheden van het NIZW zijn geclusterd rond de thema’s informatie en infrastructuur, jeugdzorg en -welzijn, zorgen en verplegen, organisatie van zorg en lokaal sociaal beleid. Binnen deze kaders houden de medewerkers van het NIZW zich bezig met de ontwikkeling en implementatie van nieuwe methodieken en informatieproducten, met afstemmingsvraagstukken en expertiseontwikkeling. Dat resulteert onder meer in congressen, trainingen, boeken, brochures, almanakken, databestanden, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn.