Beste ouder(s), verzorger(s), We gaan binnenkort starten met blok 2 van taal, spelling en begrijpend lezen. Hieronder een overzicht van wat uw kind gaat leren.
Het thema van dit blok is: natuur
taal
Bij woordenschat leren de kinderen: Op een tekening worden verschillende dingen uitgelegd: over wie het gaat, hoe iets eruit ziet en wat er gebeurt. Tekeningen helpen vaak bij het begrijpen van woorden. Er zijn verschillende soorten tekeningen. Bijvoorbeeld een kijkplaat, waarop je ziet wat er allemaal tegelijk gebeurt, of een strip waarin getekend is wat er na elkaar gebeurt. Een pictogram is een plaatje om iets uit te leggen. Op een pictogram kun je zien: waar je bent, wat je moet doen, waar je naartoe moet of hoe je iets moet doen. Bij spreken/luisteren komt aan de orde: Je kunt op verschillende manieren aan informatie komen: o Bedenk wat je al weet; o Ga zelf op onderzoek uit; o Zoek informatie in boeken of op de computer; o Vraag informatie aan iemand anders. Met informatie kun je verschillende dingen doen: een tekening maken, een woordweb maken, zinnen maken of aan iemand vertellen. Als je informatie geeft, kun je verschillende plaatjes laten zien. Elk plaatje vertelt iets anders. Bij taalbeschouwing gaan we aan de slag met; Een naamwoord is een woord voor een mens, die, plant of ding. Voor naamwoorden kun je de, het of een zetten. Voor een naamwoord kunnen ook andere woorden staan. Die woorden zeggen iets over het naamwoord. Naamwoorden kunnen verschillende vormen hebben. Een vorm die vertelt dat het er één is. Een vorm die vertelt dat het er meer zijn en een vorm die vertelt dat het klein is. Bij schrijven komt aan bod: Teksten vind je overal. Niet alleen in boeken en kranten, maar ook op straat of in een winkel. Op bijna alle voorwerpen staan teksten. Al die teksten vertellen je iets. Een aparte tekst bij een plaatje is een bijschrift. In het bijschrift staat wat je op het plaatje ziet.
Elke tekst heeft zijn eigen plek. Het nieuws staat in de krant of op het internet. Een verhaal staat in een leesboek. Reclame vind je op plaatsen waar veel mensen het kunnen lezen en wat in een pot pindakaas zit, staat op het etiket.
woorden die de kinderen gaan leren : de fazant de kudde de manen (paard) de neushoorn de panter de prooi het ravijn het roofdier verscheuren verslepen
de bult de chimpansee de dromedaris in het wild de jeuk de kameel op jacht slingeren (zwaaien) tam verhongeren
week van 23 september Woorden met een dubbele woorden met ou medeklinker. Wat hoor je aan het eind van de klankgroep? Hoor je een korte klinker? Dan schrijft je daarna twee dezelfde medeklinkers.
Schrijf je ou of au? Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden.
Korte klinkers zijn /a/, /e/, /i/, /o/ en /u/
Er zijn veel meer woorden met ou dan woorden met au.
het dons het gaas het ijzerdraad de opmerking de ren het stro de tralie verzorgen het voer weigeren
spelling week van 30 september Woorden met een dubbele woorden met ou medeklinker. Schrijf je ou of au? Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden.
Er zijn veel meer woorden met ou dan woorden met au.
week van 7 oktober woorden met ng en nk Je hoort /ng/. Je schrijft ng: bang. Je hoort /ngk/. Je schrijft nk: bank.
bang – bank Ik ben bang. Daar komt /k/
Na de stomme e komt geen dubbele medeklinker. trommelen
de bakker de vlammen de stemmen de komma liggen bukken grappig
hebben trillen stoppen drukken bibberen bestellen de getallen
Onthoud de woorden Onthoud de woorden met au. met au. Deze woorden kinken Deze woorden kinken (bijna) hetzelfde, maar (bijna) hetzelfde, maar je schrijft ze anders. je schrijft ze anders. Omdat het iets anders Omdat het iets anders is. kou van vriezen, ik is. kou van vriezen, ik kauw van eten kauw van eten woorden die de kinderen gaan leren schrijven de schouder de auto het gebouw de klauw bouwen de pauze koud augustus goud lauw trouwen kauwen
bij, maar je schrijft bank. De g gaat dus weg.
de jongen springen zingen de winkel drinken donker de dingen
de hengel brengen jonger links denken zinken de zangeres
begrijpend lezen Basis van onze methode is het werken met sleutelwoorden. Aan de kinderen wordt dit als volgt uitgelegd: Sommige teksten snap je niet meteen. Soms zit de tekst “op slot”. Gebruik je sleutelkaart om “de tekst te openen” Nadere informatie over sleutelkaarten kun u downloaden via de volgende link: http://dl.dropbox.com/u/1871088/sleutels%205.doc
inhoud van de lessen Je leert wat een register is. Een register is een lijst met trefwoorden. De trefwoorden staan op alfabetische volgorde. Er zijn meer woorden die met dezelfde letter beginnen. Kijk daarom ook naar de tweede of de derde letter. Zie je een tekst? Begin dan niet meteen met lezen. Bedenk waar de tekst vandaan komt. Kijk naar de titel en de illustraties. Lees enkele zinnen. Vaak kun je dan voorspellen waar de tekst over zal gaan.
Elk kind heeft een eigen leesdoel. Elk kind is op zoek naar andere informatie. Die staat vaak in een klein stukje van de tekst. Dan is het niet handig om de hele tekst te lezen! Waar moet je dan kijken? Let op de kopjes in de tekst. De kop vertelt waar het stukje over gaat. Kijk naar de illustraties. Lees de eerste zinnen van de stukjes tekst. Zie je een stukje dat jou geschikt lijkt? Lees het dan helemaal. Kijk of je vraag beantwoord wordt.
woorden woordenschat begrijpend lezen de afdruk de das het gedrag het insect de merel de otter de ree de spitsmuis de troep de wezel
Klik op de knop rechts voor meer informatie.
Namens alle leerkrachten van de unit, Vriendelijke groet, Adri Keijzer
het akkerland het gazon het grasland het kenmerk de knol de larve het meer de vijand de woestijn het zoogdier
het dagboek het gevaar het harnas kraken tegen het lijf lopen het oerwoud de schubben de teek de vacht het voederhuis