Inhoudsopgave
Inleiding
3
Wat betekent de komst van de Wmo? Hervorming van de verzorgingsstaat Solidariteit Wat wil de Wmo? Prestatievelden Wmo Manifest Wmo Wmo: visie en standpunten NPV
Elise Burgerhart R. Seldenrijk bron: VWS Uit: Kerkinactie Elise Burgerhart R. Seldenrijk en Elise Burgerhart
5 7 13 17 21 25 27
Christenen en de Wmo: verantwoordelijkheid voor elkaar Als christen omzien naar onze naaste Alfred Teeuw Roeping van de kerk Ad Heijstek Diaconie en Wmo Wim Drooger
35 37 39 41
Wat betekent de Wmo voor gemeenten? Gemeente Dordrecht Gemeente Hardinxveld-Giessendam
43 45 47
Aaike Kamsteeg Gijs van Brenk
Wat betekent de Wmo voor gebruikers van zorg? Een ervaringsdeskundige Zorgbelang Gelderland Programma VCP Helpende Handen PerSaldo Reliëf
Tiny Kooi Petra Pouwels Robert Boersma en Jan Fousert Kees Hout Hans van der Knijff Paul van Mansum
49 51 53 57 61 65 69
Wat betekent de Wmo voor mantelzorgers en vrijwilligers? Betekenis Wmo voor vrijwilligers Piet van Steenselen Betekenis Wmo voor mantelzorgers Henriette SchaapmanNieuwenhuis
73 75 79
Wat betekent de Wmo voor zorgaanbieders? Curadomi HdS
Dorien Brouwer Tom van de Belt
81 83 87
Wat betekent de Wmo voor de NPV? Activiteiten vanuit NPV-afdelingen Hoe presenteer ik de NPV? Hoe vraag ik een subsidie aan? NPV-afdeling Apeldoorn NPV-afdeling Driebergen, Doorn, Wijk bij Duurstede Way of Life: jongeren en de Wmo
Piet van Steenselen Henrica de Vries Annemarie van de Beek Henk ten Voorde Wim van Vliet Corina van Willigen
1
89 91 93 97 101 103 105
2
Inleiding
U hebt eindelijk het Werkboek WMO in handen! Met veel inzet en toewijding hebben een aantal schrijvers dit boek vormgegeven. Vanuit hun eigen invalshoek schrijven zij over hun betrokkenheid bij de komst van de Wmo. Eigenlijk gaan zij met u in gesprek. Daar begint het mee: kennisnemen van elkaar. Als je iemand kent, vindt je mogelijkheden om met elkaar op te trekken. Bij de Wmo zijn kritische kanttekeningen te plaatsen. Er ligt een definitief afgesloten tijdperk achter ons van een verzorgingsstaat die op veel terreinen zorg voor haar burgers garandeerde. Er breekt een nieuw tijdperk aan. Het zal een spannende tijd worden. Er zal de komende jaren een hernieuwd beroep worden gedaan op allerlei sociale verbanden. Het feit alleen echter dat het overheidsbeleid een duidelijk andere koers vaart en de wet- en regelgeving hierop aanpast, wil nog niet zeggen dat de individuele burger en de samenleving als geheel dit direct een plaats kunnen geven in hun denken en handelen. Christelijke organisaties waaronder de NPV kunnen gezamenlijk met kerken vanuit de boodschap van Jezus Christus concreet invulling geven aan begrippen zoals naastenliefde, rentmeesterschap en verantwoordelijkheid. Dit Werkboek WMO verwoordt de visie van de NPV. Hier werd door veel lokale NPVbestuursleden om gevraagd. Door stil te staan, na te denken en visie te vormen ontstaat de goede grond om de zorg voor elkaar vruchtbaar te laten zijn. In dit Werkboek WMO ontvangt u een wegwijzer om actief mee te doen in een samenleving die zich voorbereidt op de komst van de Wmo. De Wmo nodigt uit tot meedoen, voor iedereen. Vanuit de NPV voelen we ons innerlijk gemotiveerd mee te doen door de liefde van Jezus Christus die ons drijft en de zorg voor het leven die ons motiveert. Wij moedigen u van harte aan om aanwezig te zijn in lokale belangenbehartiging.
Veenendaal, mei 2006 Nederlandse Patiënten Vereniging Afdeling Collectieve Belangenbehartiging
3
4
Wat betekent de komst van de Wmo?
5
6
De Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) sluit aan bij een veranderende verzorgingsstaat. In het onderstaande beschrijft Elise Burgerhart, portefeuillespecialist collectieve belangenbehartiging, de totstandkoming van de verzorgingsstaat en de aanloop naar de Wmo.. Hervorming van de verzorgingsstaat Hoe houden we de sociale zekerheid en gezondheidszorg betaalbaar? Deze vragen houden veel mensen bezig. Dit artikel behandelt een breder terrein dan enkel het terrein van de gezondheidszorg. De vraagstukken van de gezondheidszorg kunnen niet los worden gezien van het grotere geheel van de Nederlandse verzorgingsstaat (de hele breedte van sociale zekerheid, loonpolitiek, onderwijs, integratie en dergelijke). Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa woeden discussies over de hervorming van de verzorgingsstaat. In deze inleiding worden redenen genoemd voor de modernisering van de verzorgingsstaat en de discussie over grenzen van de solidariteit. Rode draad in de nieuwe regelgeving (waarvan de Wmo slechts een onderdeel is) is de nadruk op verantwoordelijkheid, participatie, grotere zelfredzaamheid en voorzorg, zowel bij burgers als bij organisaties. Binnen de protestantse christelijke traditie kennen we het begrip solidariteit. Een groot deel van de Rooms-katholieke achterban van de NPV zal het begrip subsidiariteit ook bekend in de oren klinken. Daarom worden deze twee begrippen allereerst toegelicht. Het zijn belangrijke dragers onder onze verzorgingsstaat. Solidariteit Solidariteit heeft een lange geschiedenis. Zelfs al in het oude Assyrische rijk (2000 v. Chr.) zijn er regels voor minimumloon en noodrantsoenen voor armen. In de joods-christelijke tradities staat het Bijbelse begrip gerechtigheid (Hebreeuws: tzedaka) centraal. Dat houdt de verantwoordelijkheid in voor de medemens - en vooral voor de zwakken onder hen: de vreemdeling, weduwe, wees, arme -. Dit is in tal van concrete voorschriften in de thora uitgewerkt. De rijke - de koning voorop - is verplicht zich hun lot aan te trekken. Want ook de rijke heeft zijn bezit te danken aan zijn Heer. Op zijn beurt is hij verplicht om anderen daarin te laten delen, niet bij wijze van gunst maar als plicht. De rijke die dit nalaat, zal het vroeg of laat slecht vergaan. De joods-christelijke traditie gaat hierin veel verder dan de Grieks-Romeinse traditie. Die heeft een veel beperkter begrip van wat rechtvaardigheid (Latijn: iustitia) inhoudt. Het klassieke begrip van rechtvaardigheid zoals dat voor het eerst is uitgewerkt door de Griekse filosoof Aristoteles (300 v. Chr.), houdt in dat ieder recht heeft op het 'zijne' (suum cuique); ieder heeft de plicht eigendom en rechten van de ander te respecteren en moet zich onthouden van het toebrengen van schade. Als dat niet gebeurt, moet Vrouwe Justitia de verstoorde balans herstellen. Zij moet de ander veroordelen tot schadeloosstelling aan de benadeelde en tot straf naar de gemeenschap. Rechtvaardigheid wordt in deze klassieke invulling vooral een rechtvaardiging van de maatschappelijke status quo; deze opvatting van rechtvaardigheid zal beslist niet leiden tot de verzorgingsstaat zoals wij die nu kennen. Eerder leidt dit tot een 'nachtwakersstaat ' die zich beperkt tot bescherming van de individuele vrijheden van burgers. Over plichten van de rijken naar de armen wordt niet gesproken; dat is puur een zaak van welwillendheid ('grootmoedigheid' in de woorden van Aristoteles). De verzorgingsstaat kan niet los worden gedacht van de joods-christelijke traditie. Dat wordt bijvoorbeeld al duidelijk bij Thomas van Aquino, een theoloog uit de middeleeuwen. In zijn Summa Theologica (13e eeuw) schrijft hij dat het een christelijke eis van caritas (sociale liefde) is dat rijken de behoeftigen steunen. Regeringen hebben volgens Thomas het recht om daarvoor belastingen op te leggen. De theologen uit de reformatie, Luther en Calvijn,
7
zien caritas minder als een plicht, en leggen de nadruk op het vrijwillige, spontane karakter van hulp geven aan anderen. Voor Calvijn is medeleven 'een vrije, persoonlijke gift'. Betekenissen van het begrip solidariteit Het begrip solidariteit (van het Latijnse werkwoord solidare = stevig samenvoegen) wordt voor het eerst gebruikt door 19e eeuwse Franse filosofen. Die zoeken hiermee een verbinding tussen enerzijds individuele rechten en vrijheden en anderzijds cohesie en gemeenschap. Solidariteit moet de verloren sociale integratie herstellen. Solidariteit, zo opgevat, heeft dan minder te maken met de huidige discussies over inkomensverhoudingen of gezondheidszorg, dan met zorgen over het verlies aan sociale cohesie, saamhorigheid en de gevolgen van uitsluiting. In het marxisme krijgt solidariteit een beperkter invulling. Het beperkt zich tot verbondenheid en eenheid binnen de werkende klasse en de arbeidersbeweging. Solidariteit wordt verbonden met klassenstrijd en herverdeling van de eigendom van de productiemiddelen. De sociaal-democratie heeft inmiddels de vrije markteconomie aanvaard, maar benadrukt sterk gelijkheid in inkomens- en eigendomsverhoudingen. Solidariteit betekent vooral dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en dat burgers zo gelijk mogelijk worden behandeld. De Rooms-katholieke sociale leer ontwikkelt als reactie op het socialisme een eigen opvatting van solidariteit, ook al gebruikt de paus het woord solidariteit zelf pas in de encycliek Mater et Magistra (1961). Het Rooms-katholieke solidariteitsbegrip wijst zowel individualisme als collectivisme af. De mens is naar zijn aard betrokken op de samenleving en dus een sociaal wezen. Solidariteit is een betrokkenheid die uitgaat van de menselijke persoon. Zij beperkt zich niet alleen tot de relaties binnen een enkele groep, maar zich strekt zich uit tot iedereen. Solidariteit vormt de basis en het cement van de samenleving. Daarbij wordt wel de metafoor gebruikt van het menselijk organisme. Daarvan spelen de delen elk een eigen rol, hebben elkaar nodig, respecteren en steunen elkaar. Deze vergelijking maakt duidelijk dat mensen onderling van elkaar afhankelijk zijn en onmogelijk op zich zelf kunnen bestaan. Solidariteit is daarom wars van ieder (groeps)egoïsme. Het persoonlijk eigenbelang is altijd ondergeschikt aan het common good (bonum commune), het gemeenschappelijk belang. Dit common good omvat het geheel maar ook alle onderdelen die elk verplicht zijn om bij te dragen aan het geheel. Vertaald in economische termen duidt het common good zowel op de welvaart van het geheel als op de juiste, rechtvaardige verdeling daarvan over de onderdelen. Solidariteit is de basis voor rechtvaardige verhoudingen. Vanuit het bewustzijn van onderlinge verbondenheid ontstaat vanzelf de vraag naar de juiste verdeling tussen mensen. Het leidende beginsel van het common good heeft ook gevolgen voor de visie op privé eigendom. Privé eigendom is een natuurlijk recht, maar is altijd ondergeschikt aan de 'universele bestemming van alle goederen’. Die goederen zijn voor alle mensen bestemd. In de encycliek Mater et Magistra (1961) gebruikt een paus voor de eerste maal expliciet het woord solidariteit, allereerst voor de relatie tussen rijke en arme landen, maar ook als leidend principe voor de relatie tussen werkgever en werknemers. In het christelijk-sociale denken strekt solidariteit zich van oudsher uit tot iedereen. Solidariteit vormt zoals gezegd het cement voor de samenleving. Maar het hoort gepaard te gaan met erkenning van subsidiariteit. Dat wil zeggen respect voor de eigenheid, zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid van de onderdelen - sociale verbanden, de mens zelf -, die samen de maatschappij vormen. Die subsidiariteit kan restrictief of expansief worden uitgelegd als het gaat om de vraag of de overheid een beperkte dan wel een actievere rol moet spelen. De liberale traditie spreekt weinig over solidariteit. Zij benadrukt het welbegrepen eigenbelang van de individuele burgers, zelfgekozen welwillendheid, en aandacht voor menselijke waardigheid. Individuen hoeven zich niet ondergeschikt te maken aan de
8
gemeenschap, die niet veel meer is dan de som der delen. De samenleving is evenmin een organisch geheel, zoals de christelijke traditie vaak voorstelt. Liberalen benadrukken vooral het belang van spontane zelforganisatie en zelfregulering. Burgers hebben allereerst vrijheidsrechten tegenover de staat. Die moeten garanderen dat zij zich vrij kunnen ontplooien. Die mensenrechten omvatten voor sommige liberale denkers ook een aantal sociale grondrechten die tenminste recht geven op een aantal minimumvoorzieningen of gelijke kansen voor individuen moeten garanderen. Samenvattend: solidariteit is in alle politieke en maatschappelijke tradities een uitgangspunt (of tenminste een ingrediënt) geworden. Tegelijkertijd is solidariteit minder vanzelfsprekend dan vroeger. Relaties tussen mensen zijn minder duurzaam geworden. Mensen zijn meer zelfbewust en berekenend, en stellen snel de vraag ‘What 's in it for me?’ en ‘Tot hoever gaat de solidariteit?’. Subsidiariteit, eigen verantwoordelijkheid en participatie Het begrip subsidiariteit werd geïntroduceerd in de pauselijke encycliek Quadragesimo Anno (1931). Het omvat drie grondideeën: 1. een sociaal verband moet niet tot zijn taak rekenen wat een afzonderlijke persoon zelf kan doen; 2. grotere verbanden moeten hun activiteiten beperken tot taken die de kracht en de capaciteiten van de kleinere eenheden te boven gaan; 3. meer omvattende verbanden en speciaal de staat moeten de kleinere eenheden helpen, zodat deze beter in staat zijn zelf te doen waarvoor zij geschikt zijn. Subsidiariteit houdt in dat de onderdelen van elk sociaal organisme een eigen ruimte moeten hebben om te kunnen functioneren en zich te ontplooien. Daarmee kan zij gemakkelijk op gespannen voet komen te staan met het principe van de solidariteit. Het subsidiariteitsprincipe kan restrictief worden uitgelegd en kan de overheid het recht ontzeggen in te grijpen in sociale verhoudingen. Subsidiariteit kan ook expansief worden opgevat en de overheid het recht geven om waar nodig eigen voorzieningen in te richten. In de 60er jaren van de vorige eeuw leggen de KVP ministers Klompé en Veldkamp het subsidiariteitsprincipe breed uit en leggen daarmee de basis voor de verzorgingsstaat. In het laatste decennium vindt de restrictieve uitleg juist weer meer aanhang. Verantwoordelijkheden worden teruggelegd naar personen, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dat is dan ook de leidende gedacht achter de hervorming van de verzorgingsstaat. Solidariteit wordt anders georganiseerd, zodat meer mensen en organisaties - ondernemingen inbegrepen - daarvoor meer persoonlijk verantwoordelijk worden. Meer eigen verantwoordelijkheid kan mede verantwoordelijkheid - en solidariteit naar anderen omvatten. Ook zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid kunnen worden gezien als vorm van subsidiariteit. Burgers horen te participeren in het geheel van de samenleving door hun talenten te ontplooien en in te zetten voor anderen. De verzorgingsstaat hoort daarvoor stimulansen te geven. Solidariteit mag er niet toe leiden dat participatie wordt ontmoedigd. De groei van caritas naar sociale wetgeving In de Middeleeuwen is caritas het uitgangspunt van sociale zorg. Rijken zijn verplicht om goede gaven te geven. Gilden vormen soms steunfondsen voor de 'eigen' armen. Ook ontstaan tal van collectieve liefdadigheidsregelingen: gasthuizen, kerkelijke stichtingen, regelmatige uitdeling van aalmoezen. De bijdragen daaraan van de rijken zijn grotendeels vrijwillig. Bedelarij is een min of meer geaccepteerd maatschappelijk verschijnsel. Vanaf de 16e eeuw wordt bedelarij anders benaderd. Dat hangt samen met het ontstaan van een nieuw, typisch westers arbeidsethos. Arbeid in de Middeleeuwen was gericht op zelfvoorziening en werd nog niet gezien als iets dat op zichzelf moreel waardevol is. Van loonarbeid bestond zelfs lang een vrij algemene afkeer. Uniek voor Europa is dat arbeid een
9
waarde op zich zelf wordt. Bekend zijn de pleidooien van Luther en Calvijn die arbeid voortaan als een roeping voor de mens gaan zien (vandaar het woord 'beroep'; vóór hun tijd was roeping alleen voorbehouden van religieuzen). Maar ook humanisten zoals More en - in Nederland - Coornhert propageren de morele betekenis van de arbeid. Bedelarij wordt steeds meer als last en zonde ervaren. Arbeid wordt een middel om bedelaars en andere randfiguren op te voeden. Armoede is 'eigen schuld' van de armen en wordt beschouwd als een gevolg van luiheid, immoraliteit of gebrek aan spaarzaamheid (tot het einde van de 19e eeuw toe). De persoonlijke caritas van de rijken wordt geleidelijk vervangen door vormen van overheidsbemoeienis. De steden richten armenhuizen op die als opvangcentrum fungeren voor de vele duizenden zwervers, zieken en bedelaars. In een latere fase komen er speciale werkhuizen die tot doel hebben om gezonde armen te heropvoeden en te disciplineren tot werk. Er ontstaan ook andere gespecialiseerde instituten: weeshuizen, tuchtscholen, krankzinnigeninrichtingen, bejaardenhuizen). Deze werkhuizen zijn instituten voor werkverschaffing; er wordt gewerkt in ruil voor een uitkering. Later ontstaan de eerste vormen van armenwetgeving die minder de caritas als uitgangspunt heeft dan wel het welbegrepen eigenbelang van de heersende elites. De gegoede burgerij is op die manier af van bedelarij, criminaliteit en andere vormen van sociale overlast. Immers, verpaupering en banditisme brengen de openbare sociale orde in gevaar, en epidemieën bedreigen ook de gezonden. Met de industriële revolutie en het ontstaan van een grote groep loonafhankelijken ontstaat wat de sociale questie wordt genoemd. De rijken menen lang dat sparen en bezitsvorming de beste voorzorg vormen tegen calamiteiten als ziekte en werkloosheid. Armen moeten daarom worden gemaand en opgevoed tot meer spaarzin. In de loop van de 19e eeuw richten arbeiders - en ook verlichte ondernemers - tal van 'onderlingen' (in het buitenland mutualiteiten) op die de aangesloten leden inkomenssteun geven ingeval van werkloosheid en ziekte, in ruil voor eigen bijdragen. Maar dat systeem blijkt niet dekkend; lang niet iedereen kan zich aansluiten. Dat is een belangrijke reden dat vanaf 1900 de nationale staten zich intensiever gaan bemoeien met de sociale verzekeringen. Geleidelijk ontstaat een wettelijk systeem van sociale zekerheid dat voor iedereen geldt, met verplichte bijdragen, en dat mensen onder geformuleerde condities een uitkering geeft. De opbouw van wat de Nederlandse verzorgingsstaat gaat heten, krijgt vooral na de Tweede Wereldoorlog een sterke impuls. PvdA premier 'vadertje Drees' brengt in 1956 de AOW tot stand. Later werkt KVP minister Veldkamp in de jaren '60 voortvarend aan de WAO, de Werkloosheidswet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. KVP minister Marga Klompé zet de Algemene Bijstandswet op haar naam. In de jaren '60 met zijn vooruitgangsgeloof, concurrentiekracht, hoge economische groei, minieme werkloosheid, jonge beroepsbevolking en flink arbeidsethos lijkt alles mogelijk. Werkloosheid wordt gezien als een tijdelijk verschijnsel ('frictie') dat ieder kan overkomen en waaraan de werkloze zelf weinig kan doen. Oneigenlijk gebruik is een onbekend verschijnsel en migratie is nog nauwelijks op gang gekomen. Gebreken, kleiner draagvlak, individualisering en internationalisering Het beroep op solidariteit is fors toegenomen. Toen de sociale wetgeving, vooral in de 60-er jaren, tot stand kwam, hebben de toenmalige voormannen in politiek en bedrijfsleven (werkgevers inbegrepen) nooit voorzien dat het beroep op de sociale zekerheid zo stormachtig zou groeien. Absolute uitschieter vormt de bijna één miljoen WAO'ers. Deze groei wordt ondanks alle aanpassingen nauwelijks tot stilstand gebracht. Daardoor worden de hoogte en de voorwaarden van de uitkeringen vanaf het begin van de jaren ’80 onvermijdelijk onderwerp van maatschappelijke en politieke discussies. Individualisering vraagt om keuzemogelijkheden, solidariteit vraagt meer variëteit. De sociale zekerheid was lang afgestemd op een standaardhuishouden met witte, werkende man,
10
zorgende vrouw en twee kinderen. Leren, werken, kinderzorg vormden abrupt gescheiden leefperiodes. Dat verandert fors. Enkele voorbeelden daarvan. Het aantal alleenstaanden is sterk toegenomen en blijft ook in de toekomst groeien. Deze groep heeft vaak geen behoefte aan partner- of wezenpensioenen. Door de toename van het aantal werkende vrouwen ontstaat verder behoefte aan het combineren van werken en kinderzorg. De kenniseconomie vraagt om het afwisselen van periodes van werken met periodes van leren. Ouderen zullen langer gaan werken, maar hebben wellicht tegelijk behoefte om hun loopbaan meer geleidelijk en op eigen maat af te bouwen. Het kabinet komt daarom met voorstellen voor fiscale faciliteiten voor verlofsparen (levensloopfaciliteit). Herstel van internationale concurrentiekracht vraagt om grotere arbeidsparticipatie, aldus politici en economen. De concurrentiekracht van Nederland (en de meeste Europese landen) is afgenomen. In landenvergelijkingen komen de Nederlandse loonkosten steevast uit de bus als hoog. De lonen stegen in de afgelopen jaren aanmerkelijk meer dan de groei van de productiviteit toeliet. Niet alleen veel maakindustrie verdwijnt naar goedkope landen, maar ook kennisintensief werk. IJkpunten voor modernisering: voorzorg, zelfredzaamheid en participatie De verzorgingsstaat is gebaseerd op het feit dat mensen niet altijd in staat zijn om voor zichzelf te zorgen of om met eigen arbeid een inkomen te verwerven. Ieder mens is in zijn leven gedurende langere periodes afhankelijk van anderen - als kind van zijn ouders, als leerling van een school, en als oudere van echtgeno(ot)te, familie of zorginstelling -. Zelfs in de actieve arbeidzame fase van hun leven kunnen mensen ziek, arbeidsongeschikt of werkloos worden. In zulke periodes van afhankelijkheid zijn sociale verbanden essentieel om mensen op te vangen - gezin, familie, bedrijf, vakvereniging -. In toenemende mate heeft de staat delen van die zorg op zich genomen en heeft zich de 'verzorgingsstaat' ontwikkeld. Nu is er een beweging terug en worden verantwoordelijkheden teruggelegd bij sociale verbanden en mensen zelf. Daar staat wel een veranderde samenleving tegenover. De samenleving van 2006 is totaal anders dan die van de jaren 60 van de vorige eeuw. Is de hernieuwde nadruk op solidariteit en zelfredzaamheid te rechtvaardigen? Doelstelling van de ‘gemoderniseerde’ verzorgingsstaat is dat mensen de steun en zorg krijgen die zij nodig hebben, maar allereerst dat zij zo veel mogelijk zelfstandig en zelfredzaam worden en blijven. Menszijn betekent: ontwikkelen van eigen talenten, participeren, leveren van een productieve maatschappelijke bijdrage, voorzien in een eigen inkomen en zorgen voor de eigen 'naasten', etcetera. Voor een christen komt daar een extra dimensie bij, God liefhebben en de naaste als zichzelf. Tegelijk mogen mensen van de samenleving verwachten dat zij steun geeft om die opgave van zelfredzaamheid te verwezenlijken. Allereerst gebeurt dit door goede voorzieningen voor onderwijs, bij- en herscholing. Immers de belangrijkste 'sociale zekerheid' in een kenniseconomie is het bezit en zo nodig verwerven van de nodige kwalificaties. Kennis schept kansen. Zelfredzaamheid betekent ook dat mensen eigen arrangementen treffen om de sociale risico's die zij lopen, te dekken. Problemen worden niet afgewenteld, maar zo veel mogelijk zelf gedragen en opgelost. Daarvoor hebben mensen in de afgelopen jaren steeds vaker aanvullende verzekeringsovereenkomsten afgesloten (deels ook als gevolg van het wegvallen van wettelijke sociale zekerheden). Belangrijke vernieuwing in dit verband is het nieuwe concept voor een levensloopregeling, zoals vooral het CDA bepleit en het kabinet nu voorstelt. Dit houdt in dat werknemers voortaan een deel van hun inkomen kunnen sparen (dit deel is fiscaal aftrekbaar) en later kunnen opnemen om te gebruiken voor kinderzorg, volgen van een opleiding of eerdere pensionering. Sociale zekerheid wordt voor een groter deel een kwestie van berekenend eigenbelang. Maar de solidariteit waar het gaat om de basisrisico's, blijft temeer onmisbaar, voer wie niet berekend is of dat kan zijn.
11
Wat blijft er over van de verzorgingsstaat? Een wettelijke uitkering lijkt steeds meer het sluitstuk te vormen in de sociale zekerheid, zowel bij ziekte, arbeidsongeschiktheid als bijstand. Voorop staan de inspanningen van mensen en organisaties gericht op participatie. Grote groepen mensen zijn niet of in verminderde mate zelfredzaam, zoals gehandicapten, schoolverlaters zonder opleiding, thuis- en daklozen, zwervers en verslaafden. Voor deze groepen is een vitale civil society essentieel. Die moet mogelijkheden bieden voor contact, steun en participatie, wanneer betaald werk niet tot de mogelijkheden hoort. Caritas en goedwillendheid alleen volstaan niet. Ook overheidsvoorzieningen blijven noodzakelijk (tenzij men hen volledig aan hun lot zou willen overlaten en laten verpauperen). Binnen de WMO ligt hier een centrale rol voor gemeenten. Zij kunnen ter plaatse samenwerkingsverbanden aangaan met lokale maatschappelijke organisaties, vrijwilligers, clubs en kerken. Plaatselijk ontstaan ook tal van nieuwe tussenvoorzieningen zoals opvanghuizen, begeleide woonvormen, trefpunten en hospices. Wellicht is het zinvol om te spreken van verzorgingsstad in plaats van alleen verzorgingsstaat. Ook al wordt zelfredzaamheid belangrijk, solidariteit blijft een onmisbaar sluitstuk van de participatiestaat. Daarbij is concretisering van uitermate groot belang! Een rol voor NPV-afdelingen in de lokale samenleving Dit Werkboek WMO geeft een aanzet geven tot deze concretisering. Het is geen blauwdruk vanaf het Landelijk Bureau. Dat is ook niet mogelijk en staat haaks op wat de Wmo wil: maatwerk leveren op lokaal niveau. Dat vraagt veel aan inzet, kennis en organisatievermogen van NPV-afdelingen. Dit Werkboek WMO wil deze aanjaagfunctie hebben. In de hoop dat alle NPV-afdelingen een onderdeel vormen van de lokale gemeenschap, de civil society. Uiteindelijk hebben wij vanuit de christelijke traditie waarin we staan oude papieren.
12
Solidariteit en verantwoordelijkheid zijn begrippen die centraal staan in de inleidende bijdrage van NPV directeur R. Seldenrijk. Als christen bepalen die begrippen ons handelen. Daarvoor is de komst van de Wmo niet nodig. Niet een wet van de Nederlandse overheid, maar de opdracht uit de Bijbel is de uiteindelijke leidraad bij ons handelen. In aansluiting op het vorige hoofdstuk worden hier de begrippen solidariteit en verantwoordelijkheid verder uitgewerkt. Solidariteit en verantwoordelijkheid Het woord solidariteit is een sterk en rijk woord voor zwakke en arme mensen. De gouden munt die keizer Constantijn de Grote (274-337) rond 310 invoerde was een solidus, waarvan ook het woord soldaat afkomt. Om ook deze cirkel rond te maken: middeleeuwse soldaten dienen tegen wedde of soldîe en dan zijn we weer terug bij de gouden munt van Constantijn de Grote. En wat onze zwakkere medemensen betreft: het Latijnse werkwoord solidâre wil zeggen: stevig en vast maken, solderen. Solidariteit was een juridische term voor hoofdelijke verantwoordelijkheid. Solidariteit duidt nu op het bewustzijn van saamhorigheid en de bereidheid om daarvan de gevolgen te dragen. Solidariteit en verantwoordelijkheid hebben dus met elkaar te maken. Het veelgebruikte begrip solidariteit komt in de huidige samenleving steeds meer onder druk te staan. Van oudsher is een samenleving altijd gekenmerkt door bepaalde vormen van solidariteit: het vanuit saamhorigheidsgevoel voor elkaar opkomen, het elkaar de helpende hand toesteken in noodsituaties binnen familieverband of bepaalde samenlevingsvormen heeft altijd bestaan. Door het regulerend optreden van de overheid is het solidariteitsbesef in de welvaartsstaat geleidelijk aan vervangen door een houding van 'recht op solidariteit'. Zo wordt solidariteit een georganiseerd, abstract en anoniem gebeuren, een opdracht aan de overheid om vooral de zwakke burgers te beschermen. Vandaar dat we ons nader moeten bezinnen op het begrip solidariteit. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren vanuit de optiek van de overheid, door de bril van de beroepsbeoefenaar in de zorg, vanuit een benadering van zorgverzekeraar of via een ethisch terrein en levensbeschouwelijke reflectie vanuit patiëntenperspectief. Ik kies nu de laatst genoemde benadering. Solidariteit als normatief concept De begrippen solidariteit en verantwoordelijkheid zijn als een ellips met twee brandpunten. Door onevenredige nadruk op één van deze sleutelbegrippen raken bepaalde elementen van de morele ervaring onder- of onbelicht. Ondanks het veelvuldige beroep dat er op solidariteit is en wordt gedaan, is het solidariteitsidee analytisch gezien nog goeddeels onontgonnen gebied. Wanneer wij het binnen het kader van dit Werkboek Wmo hebben over solidariteit, gebruiken wij het solidariteitsconcept niet in beschrijvende of analytische zin. Het gaat ons om solidariteit als normatief concept. Het is dus een begrip om menselijke houdingen ten opzichte van elkaar te beoordelen. Het gaat om de beoordeling van tussenmenselijke betrekkingen en van daaruit om patronen van samenleven. Deze vorm van humanitaire solidariteit is niet ingegeven door eigenbelang of door een gemeenschappelijke levenstijl en identiteit. Nee, die hangt samen met een opvatting hoe mensen als ménsen met elkaar moeten omgaan. In de kern van de zaak gaat het dus om een eis van humaniteit. Tussenmenselijke relaties verdienen slechts het predikaat humaan, wanneer zij door solidariteit in deze normatieve zin zijn gekenmerkt. De sociale gemeenschap In het domein van de natuur geldt de wet van het existentiële risico. Dat wil zeggen: de wereld moet worden verdragen zoals ze is. Wie ziek ter wereld komt kan zich niet als een gezonde bewegen, en wie in mindere mate verstandelijke gaven heeft, kan geen hamer, maar slechts aambeeld zijn en klappen opvangen. Er bestaat maar één weg om aan deze 13
harde werkelijkheid te ontkomen: de sociale gemeenschap. De volle last die ‘de natuur’ de zieke oplegt, kan dan in zijn gevolgen worden verzacht en de leefomstandigheden van de zieke kunnen worden verbeterd. Het gevaar dat degene die verstandelijk niet zo goed mee kan als aambeeld wordt stukgeslagen, kan worden verminderd. In de sociale gemeenschap gaat het om dingen die 'levensnoodzakelijk' zijn, zowel met het oog op het bestaan als zodanig en op een aanvaardbare kwaliteit daarvan. Het gaat bij humanitaire solidariteit dus om het lenigen van nood, ongeacht de oorzaak daarvan. Die nood kan bij mensen optreden door een aangeboren handicap, een ongeluk, een ernstige ziekte, het als kind al verliezen van een of beide ouders, het psychisch door je fundament gaan of welke andere oorzaak ook buiten het toedoen van die mensen. Kleine en grote solidariteit Nog nader bepaald: humanitaire solidariteit bedoelt niet de veel gebruikte 'kleine' solidariteit, die af- en aanrolt op de golven van ons medelijden en die exclusief is gericht op zogeheten zielige, gebrekkige, zwakke mensen in onze samenleving. Dit soort medelijden komt doorgaans voort uit ons onvermogen om het lijden te accepteren als onvervreemdbaar aspect van het leven. Dat wil het lijden alleen maar uit de wereld helpen, zonder daar ooit in te kunnen slagen. Een gezondheidszorg die is ingebed in uitsluitend deze kleine solidariteit loopt een risico. Het gevaar bestaat dat zij blijft steken in een soft soort empathie die als kleffe gelei van louter goede bedoelingen krachteloos is en krachteloos maakt. Die solidariteit loopt het risico te vervallen in de schadelijke, tegen het leven gerichte bekommernis om zwakken en dat louter en alleen omdat hun zwak-zijn onverdraaglijk zou zijn. Zo kan het leven zinloos lijken en wordt het leven bewust ingeruild voor de dood. Als we een 'verklaring' zouden proberen te geven voor het feit dat er lijden in ons bestaan is, zouden we daardoor het lijden juist het kleiner maken dan het is. Zonder zelfs maar tot een begin van zo’n verklaring te komen en zonder ook het lijden te willen verheerlijken of op een voetstuk te willen plaatsen, kunnen we vanuit de 'grote' solidariteit voor het menselijk bestaan de waarde of de zin van het lijden onder ogen zien. De 'grote' solidariteit is een actieve acceptatie van het tragische leven. Die acceptatie kan worden vertroebeld in onze modern-optimistische beheersingsroes die zich enkel richt op het biologische lichaam en biologische leven. Die kan worden verstrikt door een blind soort helpen, waarbij een scherp oog voor het lijden gepaard is aan een onvermogen om het te verdragen. Het effect hiervan is een 'kleine' gezondheidsopvatting en een 'kleine' gezondheidszorg. Dan zijn leven en welzijn niet veilig. 1 Ongelijkheid, rechtvaardigheid en behoefte Wij zien de ongelijkheid onder de mensen. Dan vragen we ons af, hoe we met die ongelijkheid op een rechtvaardige manier kunnen omgaan. Sinds Aristoteles (384-322) is het gebruikelijk te onderscheiden tussen twee soorten rechtvaardigheid: de ruilende rechtvaardigheid (iustitia commutativa of retributiva) en ieder het zijne (iustitia distributiva: distributieve rechtvaardigheid). Bij ruilende rechtvaardigheid speelt gelijkheid een grote rol: Als a zijn huis verkoopt aan b, mag worden verondersteld dat de verkoopprijs overeenkomt met de waarde van het huis. Bij rechtvaardige toepassing van de strafwet is er voor ieder een gelijke strafmaat, los van de persoon. Daarom wordt Vrouwe Justitia met een blinddoek afgebeeld. Distributieve rechtvaardigheid brengt de ongelijkheid in rekening. Zij hanteert een proportionele maatstaf (a:b=c:d). Maar met de distributieve rechtvaardigheid is nog niet gezegd, welke factoren in rekening moeten worden gebracht bij de verdeling van goederen en diensten.
1
P. Verduin, De vraag naar het lichaam - filosofie van lichamelijkheid in de gezondheidszorg. pag. 40-43 Uitg. Elsevier/De Tijdstroom - Maarssen 1998
14
Ik noem enkele principes van verdeling: a) als we een taart onder tien kinderen rechtvaardig verdelen, krijgt elk kind een tiende part volgens de norm van gelijkheid, of wel: alle mensen mogen rekenen op minstens een basispakket aan gezondheidszorg; b) binnen de gezondheidszorg moeten we ook letten op verdeling naar behoefte: in een spoedgeval gaat iemand lager op de wachtlijst voor; c) omdat met schaarse middelen effectief moet worden omgegaan, is het principe van het nut niet weg te denken uit de gezondheidszorg, maar dit kan conflicteren met de andere principes; 2 d) bij keuzen op grond van de sociale positie hebben rijken bij schaarste meer kans dan armen, soms zelfs als het gaat over leven en dood. Distributieve rechtvaardigheid registreert slechts de 'distributie', zonder dat over 'rechtvaardigheid' nog maar een woord is gezegd. Daarmee zijn wij terug bij het begrip solidariteit. Dit begrip gaat niet in tegen ongelijkheid, maar tegen schrijnende ongelijkheid. Want ongelijkheid kan worden tot onrechtvaardigheid als in de gezondheidszorg niet meer voor iedereen wordt voldaan aan de vervulling van basisbehoeften door gebrek aan solidariteit. Mentaliteitsverandering nodig Tegenwoordig vinden we terecht dat behoefte een belangrijke factor is om te beoordelen wat in de gezondheidszorg rechtvaardig mag heten. De behoeftige is voor zijn gezondheid niet meer overgeleverd aan het medelijden en de barmhartigheid van de meer vermogenden, maar heeft recht op gezondheidszorg ontvangen. De zwakkere burger mag dan ook niet de dupe worden van een kostenbeperkend beleid. Solidariteit blijft geboden, vooral nu het marktmechanisme weer sterker functioneert en er (veelal terecht) wordt aangedrongen op zelfredzaamheid, thuiszorg en mantelzorg. Want daarmee wordt de primaire verantwoordelijk voor de eigen gezondheid gelegd bij de burger en zijn sociale omgeving. Inkomen en rijkdom moeten in dienst worden gesteld ten voordele van de meest benadeelden. Om onze samenleving leefbaar te houden, is mentaliteitsverandering in de zin van versterking van de bereidheid tot daadwerkelijke solidariteit broodnodig. Dat is de conclusie van mijn betoog tot op dit moment. Als we het menen met solidariteit en naastenliefde, moeten we daarvoor de hoge prijs willen betalen die is verbonden aan langdurige 'care'. Want aan dure woorden zoals solidariteit hangt een daarbij passend prijskaartje. De attitude ten opzichte van bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke beperking en andere zwakken in de samenleving zou overigens wel eens een toetssteen kunnen zijn voor de zo hoog geprezen solidariteit in onze samenleving. Er is een verband tussen het 'zijn' en het 'doen' van de mens. Daarin is het 'zijn' primair: het welzijn, het doen en het weldoen van de mens zijn van een volgende orde. Het ontkennen van het ethische denken, van de systematische bezinning op de moraal, op het doen en laten is het ontkennen van ons mens-zijn. Een dier handelt instinctief en gewetenloos, zonder vertraging van het morele overleg. Daarom hebben dieren vaak een zeer snelle reflectie en zijn ze soms 'ongewild' gevaarlijk voor de mens. Een dier kent geen fundering of relativering van zijn eigen instincten, omdat de taal van morele argumentatie simpelweg ontbreekt. Dieren laten overigens zien dat liefdevolle zorg en dienstbetoon eigen zijn aan het leven.
2
Stel dat we moeten kiezen tussen hulp aan 5.000 mensen met het ene middel of aan 50.000 mensen met een ander middel, terwijl het beschikbare bedrag slechts voor een van beide groepen toereikend is. Als we op grond van het nut 50.000 mensen helpen, doen we tegelijk tekort aan de behoefte van 5.000 andere mensen.
15
Als we het leven ontdoen van de moraal, maken we uiteindelijk het leven onmenselijk. Vandaar de lijfspreuk van het Nederlands Artsen Verbond: Vita humana semper verenda (= menselijk leven is altijd eerbied waardig). Prof.dr. Edward W. Keyserlingk van de Canadese Carleton University constateert: "The sanctity of life principle (or an equivalent principle) is basis to our society and its rejection would endanger all human life." 3 Onschendbaarheid van het mensenleven is als basis van de samenleving en het wegvallen van die onschendbaarheid brengt elk mensenleven in gevaar. Daarmee is het bestaansrecht van het individu uitgehold. En dat heeft volgens de humanistische Poolse cultuurfilosoof prof.dr. Leszek Kolakowski (geb. 1927) verstrekkende gevolgen: "Het loslaten van het principe van de absolute en onvervangbare waarde van elk mensenleven is culturele zelfmoord." 4 Vanuit het ook bij Nederlandse filosofen en ethici hoog geprezen Kantiaanse gezichtspunt is er volgens hem geen rechtvaardiging mogelijk om onder welke omstandigheden dan ook te denken dat het leven van mensen minder waard is dan het leven van welk ander mens ook. Deze Kantiaanse zienswijze drijft de gedachtengang naar de spits: onze cultuur staat of valt met de absolute waarde van elk mensenleven; loslaten ervan berooft de mensheid van zijn menselijkheid, aldus de cultuurfilosoof. Vanuit een christelijke levensvisie leidt dit gegeven tot een pleidooi voor zorgzaamheid, zodat mensen niet aan eenzaamheid ten prooi vallen, een pleidooi ook voor het terugdringen van het van tijd tot tijd nijpende tekort aan gezondheidszorgvoorzieningen en medisch en verpleegkundig personeel. En als het om de zin van het leven van psychiatrische patiënten of wilsonbekwame mensen gaat, betreft dit niet de zingéving aan hun leven, maar we moeten zijn gericht op de zinerváring bij dat leven. De waarde van het leven mag niet worden aangetast door kwaliteitoverwegingen en de mening van de omgeving. Wel mag het begrip kwaliteit dienen als dam tegen ontluisterende geneeskunde. Een wilsbeschikking zoals de NPV-Levenswensverklaring dient ter voorkoming van opzettelijk levensbeëindigend handelen en is een verzoek behandeld te worden volgens de regels der geneeskunde. Daarin staat het begrip 'proportionaliteit' centraal. Kortom: solidariteit, verantwoordelijkheid en zorgzaamheid. Ieder mens mag er zijn! Patiëntenverenigingen hebben een belangrijk deel van de menselijke kwaliteitszorg voor hun rekening genomen. Op heel directe wijze door middel van het lotgenotencontact. Op indirecte wijze door bij overheid, verzekeraars en zorgverleners continu op te komen voor de belangen van de patiënt als mens. De zorgverlening is immers een relationeel gebeuren bij uitstek. Dat moet het hart zijn van particulier initiatief in de zorg, ontmoeting rond het levensverhaal van de zorgvrager, sociale minuten zo u wilt. Dan wordt de bereidheid tot daadwerkelijke ‘grote’ solidariteit versterkt. Dan wordt de zorgverlening ook daadwerkelijk opgezet vanuit het oogpunt van de patiënt. Wanneer de zorg wordt gekenmerkt door relationele nabijheid in iedere fase van het leven, kijken zorgvrager en zorgverlener elkaar in de ogen. Dan is er voor iedereen een particuliere keus in alle fasen van het leven. Want ieder mens mag er zijn!
3 E.W. Keyserlingk, Sanctity of life or quality of life in the context of ethics, medicine and law. pag. 18 Uitg. Minister of Supply and Services Canada - Ottawa 1979 4 L. Kolakowski, Het doden van gehandicapte kinderen als het fundamentele probleem van de filosofie. In: ‘Rekenschap, humanistisch tijdschrift voor wetenschap en cultuur’. jrg. 19 pag. 8-15 (1972); vgl. J. Stolk, Geestelijk gehandicapt met het verlangen ook iemand te zijn. In: J. Stolk, M.J.A. Engelberts (red.), 'Tussen verlangen en werkelijkheid - opstellen over de waardigheid van mensen met een verstandelijke handicap'. pag. 11-40 Uitg. Boom - Meppel/Amsterdam 1985
16
Wat is de Wmo, wat wil de Wmo en wie krijgt er te maken met ondersteuning uit de Wmo? Hier leest u de grote lijnen van het wetsvoorstel. De Wet maatschappelijke ondersteuning heeft als doel dat iedereen kan deelnemen aan de samenleving. Maar meedoen is niet voor iedereen even vanzelfsprekend. Ouderdom, beperking, sociaal-economische klasse of 'moeilijkheden thuis' kunnen hindernissen opwerpen om volop in de maatschappij te participeren. De Wmo wil mensen in staat stellen om mee te doen. Zodat mensen zichzelf beter kunnen redden. Bron: VWS
Wat wil de Wmo? De Wmo wil iedereen in staat stellen om mee te doen in de samenleving 1. Het uitgangspunt van de Wmo is dat iedereen in eerste instantie verantwoordelijk is voor zichzelf en zijn familie. Als iemand voldoende draagkracht heeft, kan hij zelf de benodigde ondersteuning inschakelen. 2. De Wmo wil de sociale samenhang in de samenleving versterken, zodat mensen ook een beroep op elkaar kunnen doen voor hulp of ondersteuning. Het gaat om mantelzorg, vrijwilligerswerk, buurthuizen, sportcentra, leefbaarheid in wijken. 3. De Wmo stelt de gemeente verantwoordelijk om ondersteuning te bieden aan mensen die zelf geen ondersteuning kunnen regelen. Het gaat om individuele voorzieningen als huishoudelijke verzorging, rolstoelen, huisaanpassingen, maar ook om collectieve voorzieningen zoals maaltijdservice. De gemeenten kunnen hier keuzen in maken. De Wmo wil ondersteuning dichter bij de burger regelen 1. De Wmo legt de verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke ondersteuning bij gemeenten. Gemeenten weten beter wat er in hun gemeente speelt dan de rijksoverheid. 2. De Wmo wil administratieve lasten voor kwetsbare groepen terugdringen. Dit door het samenvoegen van de Wvg, de Welzijnswet en delen uit de AWBZ, maar ook door de eigenbijdrageregeling Wmo aansluiting te geven op de eigenbijdrageregeling AWBZ. 3. De Wmo stimuleert de samenwerking tussen de verschillende ondersteuning- en welzijnspartijen in de gemeente. Bijvoorbeeld door het opzetten van woonzorgservicecentra in de wijk. 4. De Wmo wil dat gemeenten zorgmijders opzoeken en hulp aanbieden. Met de Wmo kan de langdurige en intensieve AWBZ-zorg gewaarborgd worden voor degenen die het nodig hebben 1. De Wmo neemt de ondersteunende voorzieningen uit de AWBZ over. Het gaat hierbij om huishoudelijke verzorging. De AWBZ wordt zo gereserveerd voor hoge zorgkosten die mensen niet zelf kunnen betalen of kunnen verzekeren. Een volgend kabinet beslist of er ook andere functies vanuit de AWBZ naar de Wmo overgaan. 2. De Wmo werkt preventief. Doordat mensen in een eerder stadium ondersteuning krijgen en hun sociaal vangnet groter wordt, zullen zij minder snel zware AWBZ-zorg nodig hebben.
Wie krijgt te maken met ondersteuning uit de Wmo? Het uitgangspunt van de Wmo is dat iedereen in eerste instantie verantwoordelijk is voor zichzelf en zijn familie. Mensen die te weinig geld of mensen om zich heen hebben om zelf
17
ondersteuning te regelen, kunnen bij de gemeente terecht voor ondersteuning uit de Wmo. Het gaat om mensen met beperkingen door ouderdom of handicap, een chronisch psychisch probleem, een psychosociaal probleem en ouders en kinderen met opvoedproblemen. Ook de opvang van verslaafden en vrouwen valt onder de Wmo. Mensen die langdurige en intensieve zorg nodig hebben, zoals chronisch zieken en zwaar gehandicapten blijven hun zorg én ondersteuning uit de AWBZ ontvangen. Net als nu.
Veranderingen in het wetsvoorstel op een rij Op 14 februari 2006 stemde de Tweede Kamer in met de Wmo. Een overzicht van de belangrijkste veranderingen in het wetsvoorstel: • Invoering per 1 januari 2007 De invoeringsdatum van de Wmo verschuift van 1 juli 2006 naar 1 januari 2007. • Tijdelijke zorgplicht wordt structureel compensatiebeginsel De tijdelijke zorgplicht van 3 jaar wordt in het wetsvoorstel vervangen door een structureel compensatiebeginsel. Het compensatiebeginsel verplicht gemeenten om voorzieningen te treffen voor mensen die zich door hun beperkingen niet zelf kunnen redden of die moeite hebben met het meedoen aan de maatschappij. Het compensatiebeginsel is flexibeler in te vullen dan de zorgplicht. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was een tijdelijke zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht gold alleen voor: scootmobielen, rolstoelen en de huishoudelijke verzorging. • PGB voor alle individuele voorzieningen Gemeenten zijn verplicht om burgers de keuze te bieden tussen een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Dit geldt dan voor alle individuele voorzieningen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel waren gemeenten alleen verplicht om een persoonsgebonden budget aan te bieden voor de voorzieningen waarvoor de zorgplicht gold. Dat waren scootmobiels, rolstoelen en huishoudelijke verzorging. • Volledige huishoudelijke verzorging naar de Wmo De gehele huishoudelijke verzorging wordt vanuit de AWBZ overgeheveld naar de Wmo. Een volgend kabinet besluit of er eventueel nog andere voorzieningen uit de AWBZ naar de Wmo gaan. Dit kan alleen per wetswijziging. • Geen schotten in het ene loket Gemeenten moeten in een verordening vastleggen hoe ze individuele voorzieningen gaan verstrekken. In deze verordening moeten ze ook vastleggen dat cliënten maar één intake krijgen aan het ene loket. Aan het loket mogen mensen niks merken van het onderscheid tussen Wmo en AWBZ. De mensen achter het loket bepalen dan of iemand ondersteuning nodig heeft van de Wmo, zorg uit de AWBZ of beide! • Rol cliënt steviger verankerd De rol van de cliënt is door de amendementen steviger verankerd in de Wmo. Zo geldt de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen ook voor de maatschappelijke ondersteuning. Ook de Wet klachtrecht cliënten zorgsector is met ingang van de Wmo van toepassing op iedere aanbieder van maatschappelijke ondersteuning. Vanaf 2007 is het aan de gemeenten om jaarlijks een tevredenheidsonderzoek uit te voeren onder gebruikers van maatschappelijke ondersteuning. De resultaten van dit onderzoek zijn openbaar. • Ondersteuning van mantelzorgers In de Wmo is nu geregeld dat mantelzorgers en vrijwilligers ondersteuning krijgen als ze tijdelijk niet in staat zijn om te zorgen. Mantelzorgers kunnen bij hun gemeente terecht voor
18
begeleiding bij het vinden van een tijdelijke oplossing. Daarbij is het vooral belangrijk dat respijtzorg snel beschikbaar is en flexibel ingezet kan worden. • Keuzevrijheid De keuzevrijheid voor cliënten die voor ondersteuning in natura kiezen, is beter verankerd. Het oorspronkelijke wetsvoorstel liet volgens de indieners van het amendement nog te veel ruimte voor verwijzing naar slechts één aanbieder. • Motiveringsplicht Gemeenten waren al verplicht om een toewijzing of afwijzing van een Wmo-voorziening te motiveren. Door een amendement wordt die motiveringsplicht verder aangescherpt. Gemeenten moeten hiermee hun besluiten verder motiveren dan waar ze op grond van de Algemene wet bestuursrecht al toe verplicht zijn.
19
20
In de Wmo zijn negen prestatievelden beschreven voor gemeentelijk beleid. Per prestatieveld staan hieronder enkele voorbeelden die duidelijk maken om wie of wat het gaat.
PRESTATIEVELD Wmo
VOORBEELDEN
1
Sociale samenhang en leefbaarheid van wijken, dorpen, buurten
Club- en buurthuizen, inloopcentra, wijkactiviteiten, sport, hangplekken, jeugdhonken, bankjes, hondenuitlaatplekken, speelplekken, sociaal cultureel werk, culturele activiteiten, netwerken voor contacten met mensen in kwetsbare positie, bevorderen van contacten, verenigingsleven, werk met migrantengroepen, welzijnswerk ouderen.
2
Preventie en opvoedingsondersteuning jeugd met problemen
Peuter en kinderopvang buitenschoolse opvang, spijbelen, gezinscoaches, netwerken voor jongeren, trapveldjes, jongeren- en straathoekwerk, algemene jeugdvoorzieningen, jeugdcriminaliteit, buurtvaders, HALT-projecten.
3
Informatie, advies en cliëntondersteuning, waaronder één loket
Eén loket, voorlichtingsmateriaal, buurtwinkels, ouderenadviseurs, slachtofferhulp, rechtshulp. In relatie tot dit prestatieveld: inspraak van burgers, cliëntenraden, afhandeling van klachten.
21
OPMERKINGEN
Het ene loket vormt de toegang tot alle voorzieningen (WMO, AWBZ, wonen, welzijn). Hier wordt ook de indicatiestelling geregeld en de hoogte van de eigen bijdrage vastgesteld met een maximum.
4
Ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk
Vrijwillige hulpdiensten, klussendienst, steunpunt mantelzorg, vrijwilligerscentrale, mantelzorgmakelaar, vacaturebank, gavengericht werken, ouderparticipatie op scholen, cursussen voor vrijwilligers, zelfhulpgroepen, buddy- en maatjesprojecten.
5
Bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking, mensen met een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem
Maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, minimabeleid, voorzieningen voor ouderen, toegankelijkheid openbare ruimte en gebouwen en openbaar vervoer, aangepast en levensloopbestendig bouwen, werkprojecten voor expsychiatrische patiënten en ex-gedetineerden, zorgboerderijen.
Soms zal een relatie gelegd worden met de Wet Werk en Bijstand en is sociale activering een stap in de richting van arbeid.
6
Verlenen van voorzieningen aan mensen met een fysieke of psychosociale beperking, zodat zij zelfstandig kunnen meedoen
Huishoudelijke verzorging, rolstoelen, scootmobielen, vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen, begeleiding zelfstandig wonen, dagbesteding, ouderen, maaltijdvoorziening, sociale alarmering, hulpverlening van maatschappelijk werk.
Zorg kan verleend worden in natura of als persoonsgebonden budget of als combinatie van beide. Deze voorzieningen worden in 2006 nog in de WVG geregeld.
7
Maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang, steunpunten huiselijk geweld
Advies- en steunpunten + opvang ivm huiselijk geweld, dag- en nachtopvang voor dak en thuislozen, zwerfjongeren, crisisopvang, vrouwenopvang.
Deze taak is doorgaans geconcentreerd in een centrumgemeente.
22
8
Openbare geestelijke gezondheidszorg
Meldpunt voor signaleren van crisis, een combinatie van psychiatrische problemen, schulden, verslaving en isolement; sociaal kwetsbaren, verkommerden en verloederden, zorgmijders, draaideurcliënten.
Deze taak is doorgaans geconcentreerd in een centrumgemeente.
9
Ambulante verslavingszorg
Verslavingszorg en preventie, GGD, alcohol, drugs, medicijnen, gokverslaving, activiteiten om overlast te bestrijden, gebruikersruimten.
Deze taak is doorgaans geconcentreerd in een centrumgemeente.
Uit: Wmo projectmap www.kerkinactie.nl, maart 2006
23
24
17 maatschappelijke organisaties van consumenten, patiënten, cliënten, mantelzorgers en de vakbeweging met een achterban van 4 miljoen leden hebben u op 1 december 2004 laten weten aan welke voorwaarden een goede Wmo moet voldoen. Dit aantal is inmiddels gegroeid tot 23 organisaties. Op 17 januari 2006 boden zij opnieuw een Manifest aan. De NPV was één van de betrokken organisaties. WMO? ECHT ALLEEN MAAR ZÓ!!! Vervolg manifest van organisaties van consumenten, patiënten, cliënten, mantelzorgers en de vakbeweging
UITGANGSPUNTEN In een goede Wmo kunnen alle burgers, jong en oud, werkelijk meedoen. De uitgangspunten voor een goede Wmo zijn: • volwaardige participatie en eigen regie over de persoonlijke situatie • vraagsturing, keuzevrijheid en zeggenschap • voldoende en adequate woon-, zorg- en welzijnsvoorzieningen • zorg en ondersteuning verleend door gekwalificeerde medewerkers • behoud kwaliteit en volume van werkgelegenheid voor medewerkers in de zorg • rol CAO partijen bij werkgelegenheidsgevolgen wordt vastgelegd. 10 VOORWAARDEN Een goede Wmo heeft een landelijk wettelijke kader dat voldoet aan deze 10 voorwaarden: 1. Recht op zorg in de vorm van individuele aanspraken op zorg en ondersteuning. 2. Wettelijke verankering van de strekking van de inhoud van het Wvg protocol. 3. Onafhankelijke, objectieve en integrale indicatiestelling op basis van landelijk vastgestelde criteria. 4. Wettelijke verankering van de keuzemogelijkheid voor cliënten voor een verstrekking in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. 5. Garantie op toereikende middelen, die zijn geoormerkt en jaarlijks worden bijgesteld in overeenstemming met de demografische ontwikkelingen binnen het provincie- en gemeentefonds. 6. Kwantitatief en kwalitatief minimumniveau van voorzieningen, zowel op collectief als op individueel niveau, en beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen voor burgers met een minimum inkomen. 7. Toetsbare en uniforme prestatieafspraken door gemeenten, een klachten-, bezwaar- en beroepsprocedure in de Wmo en onafhankelijke en uniforme toetsing van de kwaliteit zorg en ondersteuning vanuit cliëntenperspectief. 8. Wettelijke verankering van medezeggenschap zowel bij aanbieders van Wmovoorzieningen als bij gemeenten van consumenten, cliënten, patiënten en mantelzorgers en hun vertegenwoordigende organisaties. 9. Informatieplicht van gemeenten over het aanbod van zorg en voorzieningen en hun prestaties in dit kader. 10. Voorzieningen ter erkenning, ondersteuning en benoeming van het werk en de diensten van mantelzorgers. HET WETVOORSTEL WMO: MEEDOEN ZÓ NIET MOGELIJK!!! Hoewel er inmiddels een aantal veranderingen in de goede richting zijn aangebracht is er nog steeds een grote kloof tussen dit wetsvoorstel en datgene wat wij verstaan onder een goede Wmo. Het huidige wetsvoorstel voldoet voor het overgrote deel niet aan onze voorwaarden. Dit wetsvoorstel biedt geen goede Wmo want het maakt meedoen zó niet mogelijk.
25
WIJ WILLEN EEN WMO ECHT ALLEEN MAAR ZÓ!!! Wij, 23 maatschappelijke organisaties van consumenten, patiënten, cliënten, mantelzorgers en de vakbeweging met een achterban van ruim 4 miljoen leden, willen een Wmo die voldoet aan de uitgangspunten en voorwaarden. Dus een wet die beleidsvrijheid verbindt met rechtszekerheid; een wet met vrijheid voor gemeenten zodat zij zorg en ondersteuning aan burgers op maat kunnen bieden; een wet met rechten voor burgers zodat zij echt kunnen gaan meedoen.
Namens: Astma Patiënten Vereniging VbbA/LCP, Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad), Cliëntenbond in de Geestelijke Gezondheidszorg, Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO), De Alliantie voor Sociale Rechtvaardigheid (Sociale Alliantie) , De Vereniging Nederlands Astma Fonds, Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), Federatie van Ouderverenigingen (FvO) Landelijk Federatie Belangenverenigingen Onderling Sterk, Landelijk Platform Cliënten- en Familieorganisaties in de GGz, Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC), Landelijke Organisatie Regionale Patiënten Consumenten Platforms (LOREP), Lot, vereniging van mantelzorgers en Xzorg, vereniging van Steunpunten Mantelzorg en organisaties voor Vrijwillige Thuishulp en Buddyzorg, Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), Nederlandse Woonbond, Stichting Hoofd Hart en Vaten (SHHV), Stichting LPR, belangenorganisatie cliënten GGz, Stichting Pandora, Vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel (MHP), Vereniging van budgethouders Per Saldo, VOICE Nederland
26
De komst van de Wmo vraagt om een standpunt vanuit de NPV. Naast eigen verantwoordelijkheid staat verantwoordelijkheid voor elkaar centraal. Een lokale samenleving is in de visie van de NPV een plek waar eenzaamheid niet voorkomt en waar saamhorigheid en verantwoordelijkheid voor elkaar de norm is. In deze bijdragen beschrijven NPV directeur dr. R. Seldenrijk en Elise Burgerhart vanuit de afdeling Collectieve belangenbehartiging welke accenten bij belangenbehartiging kunnen worden gelegd. De toekomst van de zorg De komst van de Wmo heeft alles te maken met onze toekomstige gezondheidszorg. De feiten die bij de aankondiging van de Wmo worden gepresenteerd, zijn niet onomstreden. De overheid stelt dat de AWBZ, waaruit langdurige zorg gefinancierd wordt, in de toekomst onbetaalbaar te dreigt te worden. De toenemende vergrijzing en het groeiende pakket van verzekerde aanspraken zullen – zonder ingrijpen – de AWBZ premies de komende 15 jaar laten verdubbelen. Toch is over de houdbaarheid van de AWBZ nog veel te zeggen. Grondig onderzoek ontbreekt tot nu toe. Daarom hebben ook een aantal lidorganisaties onder leiding van de NPCF het voortouw genomen zich in het vraagstuk van de AWBZ te verdiepen vanuit patiëntenperspectief. De NPV vindt dat keuzes voor de toekomst van langdurende zorg moeten worden gemaakt op inhoudelijke gronden en niet vanuit een systeembenadering. Het belangrijkste doel daarbij is dat de burger die ondersteuning behoeft daadwerkelijk het vertrekpunt voor de inrichting van zorg en ondersteuning gaat vormen. Dit geldt voor landelijk beleid maar evenzeer voor lokaal beleid. Om een en ander te realiseren verschuift met de WMO de verantwoordelijkheid. Het idee dat de overheid verantwoordelijk is voor het regelen van zorg en ondersteuning, waarbij de burger bijspringt via een eigen bijdrage in de kosten, wordt bijgesteld. Onder de WMO zal de burger zelf als eerste verantwoordelijk zijn voor het dragen van de kosten van maatschappelijke ondersteuning. Alleen als de burger dit niet kan betalen, zal de overheid in de toekomst bijspringen. We zitten in een omslagtijd. De politiek geregisseerde solidariteit, die vijftig jaar geleden gebruikelijk was, maakt plaats voor een geëmancipeerde samenleving. Het individu wordt meer op zijn verantwoordelijkheid aangesproken. Die omslag zie je duidelijk terug in de discussie rond de WMO. Oproep tot debat De NPV ziet graag dat er eerst een integrale visie komt over de toekomst van de AWBZ en langdurige zorg voor chronisch zieken, ouderen, gehandicapten en mensen met een chronische psychiatrische stoornis. Een helder gedefinieerd einddoel maakt de weg daar naar toe immers makkelijker en eenduidiger. Om de veranderingen in de gezondheidszorg te legitimeren is een integrale visie van de overheid nodig. De overheid dient aan te geven hoe zij de zorg wil organiseren en hoe de vermaatschappelijking van de zorg vorm kan krijgen worden ook in relatie tot de toekomst van de AWBZ. Daarbij dient samenhang duidelijk te zijn tussen de Zorgverzekeringswet, de AWBZ en de WMO en over ieders taken en verantwoordelijkheden. Het is van groot belang om evenwicht te vinden tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheden. Dat vereist een politiek debat over de grenzen van de verzorgingsstaat. De christelijke partijen kunnen daarin een belangrijke rol spelen. Op grond van de Bijbel maken zij zich zowel sterk voor zorg voor de medemens als voor eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt in het bijzonder voor de SGP omdat die destijds bij de totstandkoming van de AWBZ bezwaren naar voren heeft gebracht die anno 2006 meer weerklank lijken te vinden dan toen. Pas ná dat debat weten partijen wat zij moeten doen om de uitvoering van deze wetten te doen slagen en weten burgers hoe zij hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. De NPV constateert echter dat het aan die helderheid in het voorliggende wetsvoorstel ontbreekt. De overheid presenteert de WMO onder een bepaalde sturingsfilosofie: iedereen moet kunnen meedoen en eigen verantwoordelijkheid dragen. Tegelijkertijd wordt er een beroep gedaan op omstanders om elkaar te ondersteunen. Duidelijk moet zijn wie voor deze 27
mensen met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zouden kunnen zorgen en wat er gebeurt als deze mensen geen medemensen hebben waar ze op kunnen terugvallen. De verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij burgers en maatschappelijke organisaties, daarna pas bij de overheid. Wat de samenleving nodig heeft De samenleving wint aan samenhang en kracht door recht te doen aan familieverbanden, de gemeenschap en de onderlinge betrokkenheid. De mens is niet geschapen voor zichzelf, maar wordt geroepen tot dienstbaarheid en naastenliefde. Sociale samenhang betekent dat burgers hun verantwoordelijkheden nemen in het werk, binnen het gezin, voor de buurt en ten aanzien van de natuurlijke omgeving. De overheid heeft daarbij een voorwaardenscheppende taak. Ze moet erop toe zien dat de verhouding tussen betaald werk, zorg, maatschappelijke taken en verplichtingen, vrije tijd en vrijwilligerswerk, in balans blijven en dat mensen niet vast draaien. Ouders van kinderen moeten in staat worden gesteld, ook in financiële zin, keuzes te maken tussen de verdeling van arbeid en zorg. Als NPV maken we ons zorgen of iedere Nederlander zijn verantwoordelijkheid in deze zal voelen en verstaan. Vooral die Nederlanders die zelf niet in hun directe omgeving te maken hebben met een zorg- of hulpbehoevende. En toch zullen we het met elkaar moeten gaan doen, juist om te zorgen dat die mantelzorgers en vrijwilligers, het volhouden. Als dat niet gebeurt, vallen degenen die zorg en aandacht behoeven, buiten de boot. De absolute vraag naar zorg en ondersteuning zal naar verwachting blijven groeien. De NPV vraagt zich af in hoeverre een nieuw stelsel als oplossing fungeert. Wat de Nederlandse samenleving nodig heeft, is niet allereerst een wetswijziging maar eerder een mentaliteitsverandering. Van landelijk naar lokaal In de ogen van het kabinet is het maken van de slag naar een stelsel van zorg en maatschappelijke ondersteuning dat meer privaat wordt gefinancierd onvermijdelijk, wenselijk en mogelijk. Door meer eigen verantwoordelijkheid bij burgers te leggen en door tegelijkertijd marktwerking bij de uitvoerders te realiseren, verwacht het kabinet in de toekomst meer kwaliteit te kunnen realiseren tegen lagere – publieke – kosten. De WMO weerspiegelt het beleid dat specifieke beslissingen over zorgverlening niet in Den Haag maar dicht bij mensen – in de gemeente – moeten worden genomen. Dat werkt alleen als gemeentes het goed oppakken. Lokale belangenbehartigers hebben de taak gemeenten scherp te houden. Uitgaande van dit scenario is een eerste vereiste dat daarbij iédereen in de toekomst profijt zal hebben van de gestegen kwaliteit. Ook diegenen zonder ruime eigen financiële middelen zullen gebruik moeten kunnen maken van voorzieningen, dienstverlening en zorg van goed niveau. Daartoe is een efficiënt en adequaat (basis)pakket noodzakelijk, waarvan niemand wordt uitgesloten. Er zullen ook mensen kunnen investeren in duurdere, kwalitatief betere pakketten. De verschillen die daardoor ontstaan, zijn alleen dan acceptabel, zolang ook het (basis)pakket van basale zorg van goede kwaliteit is. Gemeentelijk beleid hoeft in deze context niet alléén te zijn gericht op het vast houden aan het bestaande stelsel. Natuurlijk moet worden gekeken waar inhoudelijke vooruitgang mogelijk is (kansen). Het perspectief van de burger dient daarbij voorop te staan, gevolgd door financiering. En niet omgekeerd. Verschillen tussen gemeenten Al veel is gesproken over verschillen tussen gemeenten die zullen ontstaan. Iedere gemeente heeft een andere startpositie. De financiële situatie, de bevolkingsopbouw (veel ouderen of juist veel jongeren), de bestaande voorzieningen en het bestaande
28
kwaliteitsniveau van voorzieningen, de grootte en de mogelijkheden van een gemeente enzovoort spelen allemaal een rol. Het wordt dus maatwerk. Wat is nu nodig om de Wmo lokaal zó vorm te geven als bedoeld wordt? Dat is mogelijk wanneer: • de vergrijzing later start en minder heftig verloopt dan landelijk • het bestaande zorg en welzijnsaanbod al van een hoog niveau is • er een gezamenlijke verantwoordelijkheid door gemeente, zorgkantoor, zorgverzekeraar en aanbieders van wonen, zorg en welzijn wordt gevoeld én wordt vertaald in daden. U ziet dat dit factoren zijn waar aan de ene kant menselijke inzet van belang is (het voelen van een gezamenlijke verantwoordelijkheid). Tegelijkertijd ziet u ook dat er zaken een rol spelen waar u de burger geen invloed op heeft (hoeveel ouderen er in een gemeente wonen). Maar wanneer kan het heel erg moeilijk zijn om de Wmo in een gemeente vorm te geven? Dat wordt problematisch als: • een gemeente te kampen heeft met specifieke problematiek als een vergrijzende bevolking, weinig lokale samenhang, enzovoort. • het bestaande zorg en welzijnsaanbod al van een laag niveau is • Gezamenlijke verantwoordelijkheid door gemeente, zorgkantoor, zorgverzekeraar en aanbieders van wonen, zorg en welzijn ontbreekt. De inzet van burgers door inspraak, belangenbehartiging en de bereidheid tot vrijwillige inzet is dus van groot belang. Maar daarmee alléén slaagt deze wetswijziging niet. Andere zaken waar individuele burgers weinig invloed op hebben, spelen ook een rol. Dit is bijvoorbeeld de financiële situatie in een gemeente of de bereidheid tot samenwerking tussen alle partijen. Accent op de kwaliteit van leven In onze visie wordt de kwaliteit van het leven mede bepaald door de manier waarop mensen inhoud aan hun leven geven. Geloofsbeleving, dagbesteding, ondernemen van activiteiten, contacten hebben, relaties aangaan enzovoort dragen daar aan bij. Hierbij is ons uitgangspunt dat ieder mensenleven bescherming verdient, ongeacht de kwaliteit van leven. Als NPV willen we ons inzetten voor en een bijdrage leveren aan die kwaliteit van leven. Daarbij zijn allerlei individuele verstrekkingen zoals rolstoelen, woningaanpassingen en hulp in de huishouding slechts (hoewel niet onbelangrijk!) randvoorwaarden. Dit geldt ook voor de kwaliteit van de eigen woning en de nabijheid van voorzieningen zoals winkels en zorg. Deze zaken moeten zijn geregeld, maar maken op zichzelf alléén het leven niet kwalitatief goed. Van directe invloed op de kwaliteit van leven is de mogelijkheid om relaties aan te gaan en deze contacten te onderhouden. Om deel uit te maken van een gemeenschap of een verband en in die gemeenschap verantwoordelijkheid te nemen en te dragen. En daarbovenuit stijgend, om God te dienen en lief te hebben. Het toekomstige stelsel van maatschappelijke ondersteuning zal hierbij moeten aansluiten om burgers in de gelegenheid te stellen hun leven inhoud te geven. Dat is werkelijk investeren in kwaliteit. Investeren in kwaliteit Investeren in kwaliteit betekent dat vanuit publieke middelen 1. wordt gezorgd voor een efficiënt, adequaat (basis)stelsel aan individuele hulpmiddelen voor mensen die dat zelf niet kunnen financieren (vervullen randvoorwaarden); 2. naar een samenhang in wonen, zorg en welzijn wordt gestreefd; 3. een omvangrijk pakket aan daginvulling en stimulering en ondersteuning van sociale contacten en netwerken wordt geboden waarvan iedereen gebruik kan maken.
29
1. Efficiënt, adequaat (basis)stelsel aan individuele hulpmiddelen Het aanbod aan van gemeentewege verstrekte individuele hulpmiddelen mag zo efficiënt en adequaat mogelijk ingericht worden. Daarbij mag gestimuleerd worden dat mensen zelf de (financiële) verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen welbevinden. Als dat lukt, kan gemeentelijk geld worden ingezet voor die zaken, die de kwaliteit van het leven in de lokale gemeenschap gunstig beïnvloeden, zoals collectieve voorzieningen of ondersteuning aan vrijwilligers en mantelzorgers. Een gemeente moét daarom garanderen dat niemand om financiële redenen moet afzien van een bepaalde categorie hulpmiddelen. Dat kan zij doen door een efficiënt en adequaat (basis)stelsel van voorzieningen, waarvan niemand wordt uitgesloten. Het is belangrijk dat een gemeente haar beleidsdoelen vastlegt, zodat deze na verloop van tijd ook te evalueren zijn. Daarnaast dient een gemeente haar burgers te ondersteunen bij het verhelderen van hun vraag en hun oriëntatie op en organisatie van het aanbod. 2. Wonen, zorg en welzijn De NPV steunt het streven om mensen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Daarvoor is nodig dat er een op de behoefte van de doelgroepen afgestemd aanbod aan (aangepaste) woningen is en er een veelzijdig pakket aan diensten geboden wordt. Deze lopen van ‘echte’ zorg tot service- en comfortdiensten. En mensen kunnen op een voor hen makkelijk bereikbare locatie terecht voor allerhande commerciële en (semi-) publieke voorzieningen. 3. Maatschappelijke participatie en sociale samenhang Voor sociale samenhang gebruikt de overheid het woord civil society. Dit begrip (wat al heel oud is) betekent niets anders dan ‘de gemeenschappelijke samenleving’. Die krijgt vorm in gemeenten en lokale gemeenschappen. Een lokale samenleving is in de visie van de NPV een plek waar eenzaamheid niet voorkomt en waar saamhorigheid en verantwoordelijkheid voor elkaar de norm is. De rol van de gemeente is hier bescheiden. De rol van de familie en de (kerkelijke) gemeenschap is hierin veel groter. Om het wat scherper te stellen, de meeste activiteiten die mensen ondernemen liggen op drie terreinen: 1. het familieverband 2. de civil society, de gemeenschappelijke samenleving 3. het private en publieke terrein De verhouding tussen familieleden hoort niet tot het domein van de civil society. Ook kan de overheid per definitie de civil society niet maken, omdat ze daarmee de vrijheid van burgers zou aantasten. Vrijheid heeft ook een keerzijde. Niet alles is als recht opeisbaar; vrijheid betekent ook dat er altijd anderen zijn die meer hebben. Dit alles heeft echter niets te maken met wat zich tussen familieleden afspeelt. De burgers van de civil society zijn vrij, omdat ze een zakelijke verhouding tot elkaar innemen en daarmee ook de vrijheid om geen zaken met elkaar te doen. Deze vrijheid hebben familieleden ten opzichte van elkaar niet. De verantwoordelijkheid die zij voor elkaar hebben, vloeit eerder voort uit een soort onvrijheid: uit de onverbrekelijkheid van de familieband. Waar het gaat om de zorg voor afhankelijke individuen (zoals kinderen en mensen met een lichamelijke handicap, maar vooral ook mensen met verstandelijke beperkingen die hun hele leven van anderen afhankelijk blijven) heeft het geen enkele betekenis om daar de vrijheid en de (beperkte) maakbaarheid van de samenleving bij te halen. Die zorg moet onvoorwaardelijk worden gegeven. Daar verandert een wetswijziging niets aan. De sociale verbanden van mensen bevinden zich dus gedeeltelijk bij mensen zelf en gedeeltelijk bij de civil society. Wel kan de gemeente een rol spelen in het scheppen van de
30
randvoorwaarden voor vitale verbanden. De gemeente zal via haar subsidiebeleid zorgen dat goede initiatieven voor activiteiten en sociale samenhang, waaraan aantoonbaar behoefte bestaat, aanwezig en voor mensen gratis of tegen een lage bijdrage te gebruiken zijn. Daarbij zal een gemeente meewegen in hoeverre initiatieven daadwerkelijk bijdragen aan een vergrote of verbrede samenhang. (Thuishulp)projecten van de NPV dienen zich dan ook te kenmerken door hun gerichtheid op het gehéél van de lokale samenleving. Werkpunten vanuit de NPV Er komt een grote en omvattende taak op lokale cliëntenorganisaties af. Dat betekent dat het onmogelijk is om op alle onderwerpen/prestatievelden als NPV in te zetten. Om maar een greep uit de voorbeelden van discussie te noemen: individuele of collectieve aanspraken gericht op zorg en ondersteuning, indicatiestelling, thuissituaties, compensatiebeginsel, Persoonsgebonden Budget (PGB), mantelzorgers, vervoer, centraal loket, gemeenschapszin, kwaliteit, klachten, bezwaar en beroep, evaluatie, communicatie, zeggenschap, prestatie-afspraken enzovoort. Het is daarom onvermijdelijk en ook noodzakelijk om keuzen te maken. Dit betekent de keuze voor een of enkele specifieke onderwerpen, die ook raken aan het hart van de NPV. Om goed beslagen ten ijs te komen bij belangenbehartiging, is het belangrijk kennis daarover in huis te hebben. Alléén handelen vanuit een ideologisch of economisch standpunt is niet voldoende. Anderzijds, oprechte bewogenheid wordt ook opgemerkt. Daarnaast is het belangrijk van de zijlijn te volgen hoe andere thema’s te worden behartigd worden. Het lokale niveau blijft echter de keuzebepaler, omdat in iedere gemeente weer andere knelpunten kunnen spelen. Er wordt dus een behoorlijke zelfstandigheid van het lokale niveau gevraagd. De volgende thema’s benadrukt de NPV in belangenbehartiging. Het gaat niet specifiek om het noemen van één of enkele prestatievelden, omdat een aantal punten overstijgend zijn: 1 Het benadrukken van keuzevrijheid Dit is een van de speerpunten in de wettekst. Maar hoe krijgt die lokaal vorm? Gemeenten gaan contracten aan met zorgaanbieders (thuiszorgorganisaties) voor het leveren van huishoudelijke zorg. Hierbij is goede kwaliteit allereerst van belang. Daarnaast is het behoud van keuzevrijheid een belangrijk uitgangspunt. Dit geldt voor iedere burger. Voor NPV-leden is dit actueel, omdat zij vaak gebruiken maken van landelijk werkend, identiteitsgebonden zorgaanbieders. Breng dit belang van NPV-leden daarom onder de aandacht van gemeentelijke beleidsmakers! U kunt dat doen gesteund door uw achterban (betrek een ervaringsdeskundige bij het gesprek, geef aan namens hoeveel leden u praat bij de gemeente). De macht van het getal is niet onbelangrijk en in veel gemeenten is de NPV een grote lokale patiënten vertegenwoordiging. 2 Het belang van een PGB Keuzevrijheid tussen Zorg in Natura en een PGB is wettelijk verplicht. Mensen kunnen met behulp van een PGB bij een zorgaanbieder die zorg inkopen, die zij willen (en dus ook bij een zorgaanbieder buiten de eigen gemeente). Een PGB is echter vaak alleen aantrekkelijk voor mensen die ook de kennis en capaciteiten hebben om er mee om te kunnen gaan. Het brengt een stuk ‘werkgeverschap’ met zich mee. Attendeer uw lokale achterban op de mogelijkheden van het PGB. 3 Thuishulpprojecten V(T)TH Het onder de aandacht brengen bij de gemeente van een thuishulpproject van de V(T)TH. Veel van deze projecten ontvingen een subsidieregeling vanuit de CVTM (Coördinatie
31
Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg) gelden. Er is nogal wat onduidelijkheid over de subsidie vanuit de CVTM regeling. Door de invoering van de Wmo moeten de subsidiegelden voor de ‘gewone’ thuishulp bij de gemeenten worden aangevraagd. De subsidieaanvraag voor de terminale thuishulp moet nog wel worden aangevraagd bij de zorgkantoren. 4 Ondersteuning van mantelzorg Mantelzorgtaken zijn enorm belangrijk. Willen deze mensen ‘in de benen’ blijven, dan zal de gemeente hier goede vormen van ondersteuning aan moeten bieden. Deze financiering zal grotendeels verstrekt worden via de steunpunten mantelzorg. Is er zo’n steunpunt mantelzorg aanwezig? Hebben NPV leden daar voldoende bekendheid mee/toegang tot? laat in het beleidskader duidelijk omschreven oplossingen opnemen voor het geval de mantelzorg haar grenzen bereikt. Werk de term vangnet concreet uit. 5 Presenteer een nieuw project bij de gemeente Naast thuishulpprojecten zijn er ook andere projecten denkbaar om onderlinge samenhang te versterken. Een idee waar u als NPV-afdeling aan kunt meewerken, is het in contact brengen van een jongere met een ziekte of handicap met een jongere die ervoor voelt, zich vrijwillig in te zetten: een maatjesproject. Deze jongeren worden ‘maatjes’ door bijvoorbeeld tweewekelijks samen een activiteit te ondernemen: winkelen, wandelen, zwemmen, of gewoon een uurtje kletsen. Dergelijke contacten zijn voor jongeren met een klein sociaal netwerk van onschatbare waarde en kunnen hen helpen, hun zelfvertrouwen te vergroten. Kijk eens rond in uw afdeling of u jongeren ziet die hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen. In het kader van de Wmo en de prestatievelden gaan nieuwe subsidiestromen verdeeld worden. Bij een lokaal project in het kader van de Wmo waarbij graag financiële ondersteuning wordt ontvangen, dient dat project voor inwerkingtreding van de wet onder de aandacht te worden gebracht. 6 Aandacht voor mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische handicap Mensen met een verstandelijke beperking of een psychiatrische handicap moeten voor zorg, begeleiding en ondersteuning ook bij de eigen gemeente aankloppen. Gemeenten worden aangespoord om zoveel mogelijk zorg, begeleiding en ondersteuning bij familie en vrijwilligers te leggen. Het is van belang vanuit de NPV oog te hebben voor deze doelgroepen.
32
Welke stappen kan een NPV afdeling zetten in verband met de Wmo? Hieronder ziet u een stappenplan voor NPV-afdelingen in belangenbehartiging. Veel van deze handvatten verschenen eerder al in het blad Bestuurszorg voor NPV-bestuurders. Dit Werkboek WMO is in de eerste plaats bedoeld voor NPV-bestuursleden Collectieve Belangenbehartiging. Bij de onderstaande punten is het hele bestuur betrokken. Hier kunnen bestuursleden elkaar ook versterken. Niet alles is nieuw, heel veel zaken zijn al jaren praktijk in NPV-afdelingen! Met het oog op de Wmo is het wellicht helpend een aantal zaken voor het voetlicht te halen.
Stap 1 Informatie verzamelen over de Wmo in uw lokale situatie • • • • • •
Zie eerdere artikelen in ZORG en Bestuurszorg Verzamel krantenknipsels uit de lokale krant Bezoek de website van de gemeente Lees dit Werkboek WMO Wissel informatie uit in een bestuursvergadering Praat met gezinsleden, uw buren of kennissen over hun ervaringen in contact met de gemeente en met zorgaanbieders.
Stap 2 Wat is uw visie op de lokale samenleving? • • • • • • •
Denk na over uw visie op de lokale samenleving. Welke rol kan de NPV-afdeling spelen of wat kunnen NPV-leden betekenen in uw woonplaats? Denk na over uw lokale situatie. Verzamel ontbrekende informatie. Ga na welke lokale organisaties (steunpunt mantelzorg, welzijn- en zorginstellingen enz.) met het oog op de Wmo belangrijk zijn. Bespreek welke aanknopingspunten u ziet in de prestatievelden om met de gemeente in gesprek te gaan; laat u adviseren door dit Werkboek WMO. Bedenk of u als NPV-bestuur voldoende mogelijkheden in huis hebt en zo niet, wie u kunt benaderen. Benader als bestuur NPV-leden die ervaringsdeskundige zijn. Wanneer u ze niet persoonlijk kent, kunt u een oproep in uw nieuwsbrief plaatsen. Neem een besluit en werk dit zonodig uit in een werkplan.
Stap 3 Zoek samenwerking met anderen De noodzaak tot samenwerking met vrijwilligersorganisaties, kerken en patiëntenplatforms bestaat al langere tijd, maar zal in het kader van de Wmo zeker belangrijker worden. • • • • •
Benader andere patiënten- en cliëntenvertegenwoordigers Benader andere vrijwilligersorganisaties Benader diaconieën Beleg een gezamenlijke bijeenkomst of vorm een gezamenlijke werkgroep Sluit u aan bij een (langer bestaand) platform
33
Stap 4 Organiseer een informatiebijeenkomst of bezoek er één Laat u informeren over de lokale stand van zaken door zelf een informatiebijeenkomst te organiseren. Of bezoek een informatiebijeenkomst die georganiseerd wordt door anderen. • •
•
Beslis of u deze bijeenkomst organiseert voor uw lokale NPV-afdeling, in gezamenlijkheid met diaconieën óf voor een breder publiek. Vraag de plaatselijke wethouder (en betrokken ambtenaar) tijdens de bijeenkomst te vertellen wat de gemeente op dit moment doet. Heeft de gemeente een beleidskader of startnotitie? Zijn ze al bezig met een zorgverordening? Hoe gaan zij uitvoering geven aan indicatiestelling, persoonsgebonden budget, eigenbijdrageregeling, organisatie en inrichting van het ene zorgloket, betrokkenheid van cliënten en informatievoorziening aan burgers? Nodig ook de plaatselijke belangenorganisaties uit en vraag hen de knelpunten en de positieve kansen aan te geven die zij zien. Vraag hen om zo concreet mogelijk te zijn en dat te doen met voorbeelden.
Stap 5 Maak een keuze Kies als NPV-afdeling met welke onderdelen van de Wmo u aan de gang wilt gaan. • • • •
Koppel de visie op de lokale samenleving en op de rol van de NPV rond de Wmo aan de aangrijpingspunten die uit de informatieverzameling voortkomen. Maak de keuze mede op basis van de afweging of u een bijdrage kunt en wilt leveren aan wat er al door anderen gedaan wordt. Bedenk dat u met sommige zaken al bezig bent maar dat het kader door de Wmo verandert. In die zin zullen er vele zaken ook niet nieuw zijn. Beperk u, stel prioriteiten, en formuleer daarbij zo concreet mogelijke doelen.
Stap 6 Blijf samenwerken • • • •
Werk samen met plaatselijke organisaties die op het gekozen onderwerp actief zijn. Bouw contacten op met organisaties in uw eigen gemeente; maak gebruik van de gemeentegids of de eigen sociale kaart. Bepaal telkens hoe ver samenwerking gaat: elkaar informeren, activiteiten op elkaar afstemmen of iets gezamenlijks opzetten. Stel uw eigen doelen zo nodig bij in het licht van de samenwerking.
Een paar algemene aandachtspunten • • • •
Maak voor alle activiteiten een taakverdeling, een tijdschema, een draaiboek en zorg voor financiering en publiciteit. Maak zichtbaar in de lokale pers wat u doet. Informeer uw achterban over de Wmo. Laat zien wat u doet, bijvoorbeeld via een nieuwsbrief. Neem bij vragen contact op met het Landelijk Bureau in Veenendaal.
34
Christenen en de Wmo: verantwoordelijkheid voor elkaar
35
36
‘Als verpleeghuisarts kom ik in eerste instantie als arts bij mensen. Wanneer het levenseinde in zicht komt, hebben de contacten soms een pastoraal karakter. Sommige gesprekken worden mede ingegeven, doordat ouderen me ook wel eens hebben horen preken Het pastoraat speelt wel een grote rol wanneer ik als ouderling bij ouderen kom’. Deze betrokkenheid tekent de bijdrage van NPV-bestuurslid en verpleeghuisarts dr. A.A. (Alfred) Teeuw. Naast zijn baan als arts studeerde hij theologie en heeft hij preekbevoegdheid binnen de PKN.
Meedoen In een informatiefolder van de overheid wordt het doel van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) met één kernwoord samengevat: meedoen. Iedere burger mag meedoen of, beter gezegd, wordt erbij betrokken. Vanaf 1 januari 2007 zullen wij – alle burgers van Nederland – steeds meer naar elkaar moeten omzien en zullen we de zorg met en voor elkaar moeten delen. Uiteindelijk hoopt de wetgever dat er in de toekomst per gemeente een duidelijk en samenhangend beleid komt, waarin de zorg voor zwakken en kwetsbaren op een verantwoorde wijze invulling krijgt. Als NPV willen we daar graag ons steentje aan bijdragen. Dat willen we niet alleen omdat de Wmo ons daartoe oproept, maar ook omdat het voortkomt uit onze algemene doelstelling. Al vanaf haar oprichting voert de NPV de slogan: ieder mens mag er zijn. Dat geldt niet alleen de beschermwaardigheid van het leven, maar heeft ook betrekking op de zorg voor elkaar. Zorg voor elkaar heeft bijbelse gronden. Dat begint al bij de Schepping, waarin God Adam en Eva verantwoordelijk stelt voor het beheren en bewaren van deze aarde. We zijn als rentmeester aangesteld. We zijn geen eigenaren, maar beheren en bewerken de aarde in opdracht van onze Schepper. Die opdracht impliceert dat we ook zorg voor elkaar moeten dragen. Als Kaïn, na de moord op zijn broer Abel, op de vlucht is, vraagt God hoe het is met zijn broer. Bits antwoordt hij: ‘Ben ik mijns broeders hoeder?’ Oftewel: ‘Ik heb met Abel niets te maken, hij moet maar voor zichzelf zorgen’. Nee, zegt de Heere God, jij bent wel de hoeder van broeder! Met andere woorden: wij dienen dus voor elkaar te zorgen en elkaars nood te lenigen. Binnen de christelijke traditie wordt deze onderlinge zorgzaamheid vaak weergegeven met het woord verantwoordelijkheid. We zijn verantwoordelijk voor elkaar. In onze westerse samenleving is het woord verantwoordelijkheid steeds meer verdwenen. In de plaats daarvan kwam het begrip zelfbeschikking of autonomie. Zelfbeschikking betekent dat we zelf bepalen wat goed en wat niet goed is. Dat we zelf bepalen hoe we ons leven inrichten. Dat we zelf invulling geven aan ons bestaan, zoals we zelf vinden dat het moet gaan. Het verstrekpunt is dus ‘ik’. Zelfbeschikking is ik-gericht. Wat ik vind is norm. De ontwikkeling en opkomst van het zelfbeschikkingsrecht zijn goed verklaarbaar. Een van de oorzaken is de toenemende ontkerkelijking. Door het verdwijnen van allerlei kerkelijke kaders en bijbelse principes ontstond er een moreel vacuüm. Want als de Bijbel geen zeggingskracht meer heeft, wie moet dan nog zeggen wat goed of kwaad is? Dan ontbreekt een hogere autoriteit (zoals God), en blijft er maar één oplossing over, namelijk ikzelf. Ik bepaal mijn eigen norm en bepaal hoe ik leef. Het zal duidelijk zijn dat, wanneer wordt uitgegaan van het zelfbeschikkingsrecht, de zorg voor de naaste afhankelijk wordt gemaakt van de opvattingen van die persoon. Sommige mensen zullen er voor kiezen om zieken en gehandicapten te verzorgen, anderen zullen dit niet doen. De keuze daartoe wordt eenvoudigweg bepaald door de betrokkene zelf. Hij of zij beslist immers zelf.
37
Wanneer we echter uitgaan van het bijbelse verantwoordelijkheidsbeginsel, en dat doen we als NPV, dan is het geen vrijblijvende keus of we zorg willen bieden. De Bijbel roept ons er toe op. De bijbelse vraag is niet ‘Wat wil ik?’ maar ‘Wie ben ik voor mijn naaste?’ De zieke en hulpbehoeftige medemens doet namelijk een appèl op onze verantwoordelijkheid. Denk aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Daar zien we heel duidelijk hoe deze man, in tegenstelling tot de priester en leviet, omziet naar een zwaar gewonde, die op straat ligt. De toepassing die de Heere Jezus bij deze gelijkenis maakt is duidelijk: zijn wij ook van die bewogen en barmhartige naasten voor hen, die zorg nodig hebben? Of heel persoonlijk: ben ik ook een zorgzame naaste voor mensen, die mijn zorg kunnen gebruiken? Vanuit dat beginsel willen we als NPV werken. Dat we meedoen in de hele Wmo-regelgeving komt dus niet voort uit een wettelijke verplichting, maar omdat de Bijbel ons daartoe oproept. Ik moet het beter formuleren. Als NPV doen we niet alleen mee omdat de Bijbel er ons toe oproept, maar omdat de Heere Jezus Zelf heeft omgezien naar mensen in nood. Zijn bewogenheid en barmhartigheid gingen zelfs zo ver, dat Hij Zijn leven voor zondaren gaf. Dat is ons het diepste motief, de ‘imitatio Christi’, de navolging van Christus. Daarom doen we mee met de Wmo.
38
Wat de Wmo betekent voor kerken wordt belicht door drs. A. (Ad) Heystek, werkzaam als diaconaal consulent in de Christelijke Gereformeerde Kerk en als docent psychologie in het hoger onderwijs in Ede en Apeldoorn. Tevens is hij (kerkenraads)lid van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Veenendaal. Roeping van de kerk Het diaconaat is de roeping van de kerk. Diaconaat, het omwille van de liefde van Christus omzien naar de medemens, is zelfs een van de kerntaken van die kerk. Wanneer we in Handelingen zien hoe de eerste christengemeenten zich ontwikkelden, merken we op dat de Heilige Geest deze gemeenten liet groeien, (grotendeels) doordat de eerste christenen hun diaconale roeping verstonden. Zij namen allen iets mee van wat zij over hadden en deelden dit uit aan hen die niets hadden. Ze stonden in de gunst bij het hele volk, zodat ook de heidenen voor het evangelie gewonnen werden. Ook in latere tijden en op andere plaatsen zien we dat de uitbreiding van de kerk vaak samenhing met diaconaal actieve christenen. We moeten hierbij bedenken dat niet zozeer de diakenen de uitvoerders van de diaconale roeping zijn maar de gemeenteleden zelf. Ieder lid zal zijn/haar gaven in dienst van God en zijn medemens moeten/mogen inzetten. Het is correct, zoals Paulus zegt, dat we eerst de zaken in onze eigen gemeente op orde moeten hebben, maar dit kan niet in mindering gebracht worden op het goed doen aan allen. Deze “allen” zijn niet alleen de mensen ver weg in de derde wereld maar ook de medeburgers in onze eigen samenleving. Diakenen Diakenen hebben de taak de diaconale roeping van de gemeenteleden te stimuleren en vooral ook te coördineren. Wanneer er in het kader van de Wmo een beroep op de kerken wordt gedaan, is het een goede zaak als diakenen dit signaal opvangen, zich erop bezinnen en vervolgens in actie komen. Zij hoeven zelf geen uitvoering te geven aan praktische hulpverlening of deel te nemen aan Wmo-overlegplatformen, maar zij hebben er wel op toe te zien dat dit door de kerk wordt gedaan. Er zijn vast wel mensen in hun gemeente die begaafd zijn op dit punt en hun gaven op verzoek en in overleg met diakenen kunnen inzetten. Wmo overlegraden In de Wmo staat dat de uitvoerder van de wet (de wethouder) regelmatig zijn/haar beleid moet opstellen en ter toetsing voorleggen aan de afnemers (de burgers). Deze toetsing gebeurt hier op een andere wijze dan zoals die plaatsvindt in de politiek. De gemeenteraad heeft de taak het beleid van de wethouder op grote lijnen te toetsen en tot besluitvorming te brengen. Ik kan me overigens goed voorstellen dat deze politieke fracties regelmatig contact onderhouden met patiëntenverenigingen en kerken om hun ervaringen te vernemen en adviezen in te winnen. Naast dit politiek gebeuren zal er dus door elke gemeente een overlegorgaan in het leven geroepen worden waarin een representatieve afvaardiging van de burgers (de afnemers) zijn vertegenwoordigd. Ongetwijfeld zullen patiëntenverenigingen deel uitmaken van dit platform maar ook voor de kerken zullen er een of meer plaatsten ingeruimd worden. Samenwerkende diaconieën Lastig is dat er in veel plaatsen meerdere, soms zelfs vele, kerken zijn. Deze plaatselijke kerken doen er goed aan hun diaconieën te laten samenwerken in een eigen platform of raad van kerken o.i.d. Dit platform kan dan een lid afvaardigen naar het burgerplatform en op deze wijze invloed uitoefenen op het beleid m.b.t. de Wmo. De ene wethouder zal een dergelijk overleg veel en een ander weinig bevoegdheden toekennen, dit staat de gemeente vrij. Wat betreft het platform zouden de gezamenlijke diaconieën goed kunnen samenwerken met de NPV of zich misschien zelfs door elkaar laten vertegenwoordigen. Vooralsnog ga ik
39
er vanuit dat zij beiden bij de wethouder aan tafel komen en dat lijkt me alleen maar een versterking van de inbreng. Bijbelse roeping Het deelnemen van diaconieën aan een dergelijk toezicht in beleidsbepalende lichamen is volop in overeenstemming met de bijbelse diaconale roeping. Het opkomen voor de zwakken is niet alleen een uitvoerende taak van diaconale barmhartigheid - dat zeker ook - maar ook een taak van diaconale gerechtigheid. Het opkomen voor de weduwen en wezen is een zaak waar veel profeten, koningen over hebben vermaand. Taak overheid of taak kerk? Een lastige vraag is of de zorg voor de zwakken een taak van de kerk of een taak van de overheid is. Ik denk dat er in deze vraag een valse tegenstelling zit. Zowel de kerk als de overheid hebben die taak. De overheid draagt haar verantwoordelijkheid naar alle burgers. Zij zal er dan ook zorg voor moeten dragen dat niemand vergeten wordt en indien wel dan zal de kerk de overheid daarop aan mogen spreken. In onze democratie laten we deze taak vooral aan de politiek over en handelt de kerk slechts in schrijnende gevallen. Als de overheid haar zorgtaak verwaarloost, moet de kerk de overheid daar zeker op aanspreken. Wanneer er structureel zaken wijzigen (zoals dat nu in het brede kader van de afbraak van de verzorgingsstaat gebeurt) en de overheid door middel van de Wmo mogelijkheden creëert om toe te zien op haar zorgtaak, moet de kerk m.i. niet schromen om haar plaats aan die tafel in te nemen. De kerk, zo zou ik aan de andere kant willen zeggen, werkt vanuit het ‘barmhartigheidmotief’: hen helpen die geen helper hebben. Allen die op hun weg komen, zijn het voorwerp van diaconale zorg. De kerk moet zich hierbij niet de verantwoordelijkheid voor de héle samenleving laten aanpraten, dit is de verantwoordelijkheid van de overheid. De kerk heeft haar eigen verantwoordelijkheid, namelijk om het evangelie te geloven en met woord en daad uit te dragen naar buiten, naar de samenleving, toe. Samengevat zou ik willen zeggen dat • diaconieën zich bewust moeten worden van hun verantwoordelijkheid in het participeren in daartoe gecreëerde (Wmo-)overlegorganen. Hierin moeten ze niet schromen samen te werken met andere kerken en ook aanverwante christelijke belangenbehartigers, bijvoorbeeld de NPV. • In voorkomende gevallen zullen diaconieën ook creatief mee moeten denken om het vrijwilligerswerk in welzijn en zorg te bevorderen door de leden van de gemeente te stimuleren hun diaconale roeping actief in te zetten. Diaconieën moeten daar eveneens coördinerend in bezig gaan. • Het is belangrijk samen te werken met anderen. (Denk aan de NPV maar ook aan christelijke zorgaanbieders). Deze samenwerking moet wel gebeuren vanuit de eigen verantwoordelijkheid en de eigen motieven: de liefde van Christus die dwingt.
40
De heer W. (Wim) Drooger is algemeen secretaris van het deputaatschap DMZ (Diaconale en Maatschappelijke Zorg) van de Gereformeerde Gemeenten. Vanuit deze functie verzorgt hij de toerusting voor ambtsdragers binnen dit kerkverband en volgt de ontwikkelingen in de maatschappij op diaconaal en maatschappelijk gebied.
Diaconie en Wmo De komst van de Wmo betekent ook voor diaconieën een grote verandering. Terugziend zijn in de twintigste eeuw steeds meer taken van de diaconieën overgenomen door de overheid. Waar vroeger bij de zorg voor zieken, armen, weduwen en wezen de diaconie een belangrijke plaats had, zijn deze taken in de twintigste eeuw vrijwel volledig door de overheid overgenomen. Door velen wordt het aannemen van de Algemene Bijstand Wet in 1963 als afronding van deze ontwikkeling gezien, en daarmee was de verzorgingsstaat een feit. In de achterliggende jaren was de praktijk van het diaconale werk, dat diakenen in veel gevallen doorverwezen naar de overheid. De taak van een diaken was vaak niet meer dan ‘verwijzer’ of ‘begeleider naar het juiste loket’. Met de invoering van de Wmo wordt rigoureus gebroken met deze beschreven praktijk. In plaats van diaconieën die naar de overheid verwijzen, zullen burgers nu juist omgekeerd naar diaconieën worden verwezen. Deze ontwikkeling vraagt een omslag in het denken van burgers, kerkleden en diaconieën. Bewustwording Om deze omslag in het denken te bewerkstellingen wordt veel gedaan aan voorlichting en bewustwording. Zo zijn door DMZ conferenties belegd en worden informatieavonden georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten wordt uiteengezet wat de gevolgen van de invoering van de Wmo voor diaconieën zullen zijn. Verder worden diaconieën gestimuleerd om op plaatselijk niveau zoveel mogelijk te participeren in het overleg met de gemeentelijke overheid. Diakenen moeten nu het mogelijk is, zoveel mogelijk invloed uitoefenen op het toekomstige Wmo-beleid. Samenwerking Bij de voorlichting maar ook bij de uitvoering is het van groot belang dat waar dit mogelijk is wordt samengewerkt. Zo kunnen kerken, maatschappelijke organisaties en zorginstellingen bijvoorbeeld gezamenlijk voorlichtingsbijeenkomsten beleggen. Met bundeling van krachten wordt versnippering voorkomen en wordt geen onnodig beroep gedaan op de schaars beschikbare tijd van mensen. Wat geldt voor voorlichting aan diakenen en gemeenteleden, geldt ook voor het inhoudelijk bezig zijn met de Wmo op plaatselijk niveau. Ook hier is het van groot belang dat samenwerking wordt gezocht tussen diaconieën, zorginstellingen en maatschappelijke organisaties zoals de NPV. Als bijbelgetrouwe christenen zo gezamenlijk het gesprek over de Wmo met de gemeente aangaan, zal dit meer invloed hebben dan dat elke kerk of organisatie haar eigen belangen behartigt. Van nog veel groter belang dan invloed op het gemeentelijk beleid is, dat alle burgers van ons land zien dat er een groep christenen is, die vanuit een innerlijke bewogenheid, omziet naar medemensen. Laten christenen deze mogelijkheid aangrijpen om net als de christenen in Rome in het begin van onze jaartelling door onze daden te laten zien wat ons beweegt. NPV-afdelingen en plaatselijke besturen kunnen vanwege hun deskundigheid en contacten een belangrijke rol vervullen. NPV-bestuurders, neem het initiatief en benader diaconieën om zo gezamenlijk een platform te creëren dat mee kan en mag praten over het toekomstige Wmo-beleid in uw gemeente. Toekomst Wat de gevolgen van de Wmo daadwerkelijk zullen zijn, blijft ook nu nog gissen. Dit zal afhankelijk zijn van hoe gemeenten de Wmo inrichten. Wat al wel duidelijk is, is dat de gevol41
gen groot zullen zijn. Dit wordt nu al ervaren door mensen die te maken hebben met de verscherpte normen die het CIZ bij indicatiestellingen hanteert. Diaconieën moeten voorbereid zijn om -in deze soms schrijnende gevallen- hulp te verlenen. Hierbij past wel de aantekening dat het een illusie is dat diaconieën zoals vroeger weer alle zorg kunnen verlenen en hiervan de kosten kunnen dragen. Juist omdat dit onmogelijk is, is het meepraten op plaatselijk niveau van grote waarde. Woerden, 11 mei 2006
42
Wat betekent de Wmo voor gemeenten?
43
44
In de Tweede Kamer werd de WMO een ‘participatiewet’ genoemd: een wet die tot stand gekomen is in intensief onderling overleg met de betrokkenen. Een product van het Nederlandse poldermodel. Uiteindelijk kreeg de Wmo kamerbrede steun. Is het dan uiteindelijk toch nog allemaal één grote succesgeschiedenis? Die conclusie gaat te ver. We spraken hierover met de Wethouder Welzijn van de gemeente Dordrecht, dhr. A.T. (Aaike) Kamsteeg. Onderstaande tekst is een samenvatting van een artikel uit het NPV Nieuws- en verenigingsblad ZORG 24e jaargang, nr. 1 – maart 2006 Onsamenhangend De heer Kamsteeg start met de verzuchting dat het nu pas echt één non-coherente wettekstbrij is geworden. Dit komt door al die amendementen, waarvan hij zich afvraagt of de parlementariërs en de bewindspersonen er de (ook financiële) consequenties van doorzien. Overigens zullen de gemeenten de wet gewoon gaan uitvoeren. “Hopelijk biedt de Eerste Kamer uitkomst, om hier nog fatsoenlijk reparatiewerk te verrichten. Dit betreft niet inhoudelijk reparatiewerk maar tekstueel, hoewel het twijfelachtig is of dit het geval zal zijn.” De heer Kamsteeg noemt als voorbeeld de plicht om voor alle zaken die in de Wmo geregeld worden ook de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget aan te bieden. “Waar leidt dat toe? Voor huishoudelijke verzorging is dit niets nieuws, want daar bestaat die mogelijkheid al. Maar moet je nu als gemeente ook ruimte gaan geven aan burgers die zijn aangewezen op vervoer, en die hiervoor een PGB willen? We hebben hier in Dordrecht met veel inspanningen een duur en uitstekend functionerend collectief vervoersysteem opgezet. Als je veel mensen voor het vervoer een PGB geeft, wordt het collectieve vervoer uitgehold en daardoor waarschijnlijk duurder (omdat er minder mensen gebruik van maken), terwijl het individuele vervoer wordt bevorderd. Van dat individuele vervoer hadden we nu juist afscheid genomen – behoudens in geval van een bijzondere indicatie - omdat dit te hoge kosten voor de gemeente met zich meebrengt. Juist daarom was het collectieve vervoer in het leven geroepen. Als je voor vervoer een PGB gaat geven, help je het collectieve vervoersysteem mogelijk om zeep.” En passant noemt dhr. Kamsteeg ook nog het systeem van eigen bijdragen: “Moet je dat nu ook, volgens amendement van mevrouw van Miltenburg, gaan toepassen op dit soort regelingen? Moet je eigen betalingen gaan innen, bij het aanvragen van vervoer?” Wat wilt u met deze opmerkingen zeggen? “Ik bedoel aan te geven dat ik me zorgen maak over de zwakste pijler van de Wmo, en dat is het Welzijnsonderdeel. Tot mijn grote verbazing is in de parlementaire behandeling nauwgezet gedebatteerd over soms woordelijke tekstfragmenten in de Wmo, waarbij zaken als compensatieplicht, keuzevrijheid e.d. terecht uitvoerig voor het voetlicht kwamen. Maar de Wmo was bedoeld als alomvattende wet die moest zorgen voor sociale samenhang en leefbaarheid. Het enkele feit dat de Welzijnswet wordt opgeheven en opgaat in de Wmo is in het hele debat sterk onderbelicht gebleven. Het is mijn taak te zorgen voor vrouwenopvang, daklozen, zwervers en het is mijn taak als wethouder om een goed verslavingsbeleid uit te voeren. Daarvoor moet ik te rade bij de Wmo. Die organiseert van alles op het gebied van leefbaarheid en sociale samenhang. Maar in het hele debat is niets gezegd over deze zojuist door mij genoemde moeilijke groepen. De Wmo gaat toch ook om het leefbaar houden van buurten en wijken? Maar geen aandacht hiervoor vanuit het parlement.” U geeft inderdaad uw ervaringen en zorgen rond de Wmo treffend weer. Toch willen we u graag laten weten, dat we als zorgvragers blij zijn met de Wmo in deze vorm… Kamsteeg: “Dat begrijp ik goed. Voor zorgvragers is er veel ten goede veranderd. Er zijn zaken vastgelegd zoals het compensatiebeginsel en keuzevrijheid tussen PGB en zorg in natura. Met een PGB kun je de zorgaanbieder kiezen die je wilt. Daar sta ik overigens van harte achter! Bovendien is deze wet voor de NPV een grote uitdaging.” De grootste 45
problemen voor gemeenten zijn echter de beperking van de gemeentelijke beleidsvrijheid, de ontstane onduidelijkheid over de reikwijdte van de wet én de daarmee gepaard gaande toename van de kosten voor de gemeente. Daar zal in de bekostiging terdege rekening mee moeten worden gehouden! Eerste Advies: doe mee!! “Mijn eerste advies aan al jullie afdelingsbesturen is op grond van deze wet: bel het gemeentehuis, vraag naar de medewerker Wmo en meld je bij haar/hem. Ik weet uit ervaring dat nog niet alle afdelingsbesturen dit al hebben gedaan. Zorg dat je erbij bent, bij de Wmo. Deze wet geeft zoveel kansen voor een vereniging als de NPV, die graag haar gedachtegoed wil laten horen en invloed wil uitoefenen. Er komen in heel veel gemeenten straks “Wmo-platforms”, of een zogenaamde “Wmo-raad”. Hierin zitten de gesprekspartners van de uitvoerders van de Wmo. Hier in Dordrecht hebben we uitstekende ervaringen met het werken met klantenpanels. Die zullen door de Wmo alleen maar belangrijker worden. Zorg dat je er namens de NPV in zit. We hebben onze les geleerd met het debâcle indertijd van de Wvg: die introductie liep op verschillende plaatsen helemaal mis. Overigens is de invoering ervan in Dordrecht goed verlopen. Daarop reagerend hebben we toen een intensieve cliëntenparticipatie georganiseerd, waarover we inmiddels buitengewoon goed te spreken zijn. Die houden we natuurlijk overeind, nu met de komst van de Wmo. Wat ik maar wil zeggen tegen de NPV: de Wmo roept een grote behoefte op aan formele en informele participatie. Maak je bekend en meld je aan. Doe mee.” Tweede advies: steun je kader “De Wmo vereist inzet in het maatschappelijk middenveld vanuit het kader binnen je vereniging. Dat moet je trainen. Als vereniging mag je blij zijn met leden die zich belangeloos inzetten voor de grote (goede?) zaak. Die leden moet je koesteren. Zij zijn voor je in de weer, steken hun nek voor je uit, komen voor de verenigingsbelangen op. Dan moet je als vereniging ervoor zorgen, dat dit kader op jou kan terugvallen, indien ze dat nodig achten. Je moet er voor je kader zijn. Er is ook binnen de NPV natuurlijk veel verschil tussen de diverse afdelingen. Maar dat ga je met de Wmo nu heel duidelijk merken. De goede afdelingen worden beloond, de slechte gepasseerd”. Loon naar werken Er komt nu een beloning voor die afdelingen die steeds actief zijn geweest, en overal en onophoudelijk ernaar hebben gestreefd het NPV-geluid te laten horen. Die mensen zijn bekend. Zij worden nu gezocht: er komt door de Wmo immers een groeiende behoefte aan insprekers. Als NPV-lid wil je weten, dat je vertegenwoordigd wordt door je afdelingsbestuur. Als dat afdelingsbestuur inactief is geweest in de achterliggende jaren, is het onbekend bij de bestuurders en wordt het niet gevraagd mee te doen. Kijk maar naar de rol van de kerken: die hebben het in het Wmo-debat bijna geheel laten afweten. Ze hebben zich niet in de kijker gespeeld. Ze bleven daarmee buiten beeld en werden vergeten. Er moest zelfs een motie van de ChristenUnie aan te pas komen, om duidelijk te maken aan de burgerlijke gemeenten dat ze bij het Wmo-beleid ook gebruik moeten maken van de mogelijkheden binnen de kerken en andere geloofsgemeenschappen. Zo gaat het ook bij de NPV-afdelingen: als die zich afzijdig opstellen, gaat het geheel gewoon door, maar zonder inspraak van de NPV. Dat moet je niet willen. Wat dat betreft kun je ook als individuele NPV-ers je afdelingsbesturen kritisch bevragen op de behaalde successen in het kader van de Wmo.
46
De heer G. (Gijs) van Brenk was wethouder te Zeist en Hardinxveld-Giessendam en is op dit moment kringvoorzitter van de NPV-kring Utrecht. Vanuit zijn ervaringen als wethouder geeft hij adviezen aan NPV-bestuursleden.
Aanleiding voor de Wmo De staatssecretaris (VWS) mevrouw Ross-van Dorp verwacht met de invoering van deze wet kostenbeheersing te bereiken. De betaalbaarheid van ons zorgstelsel staat op het spel. Uit onderzoek blijkt dat mensen steeds sneller en vaker beroep doen op de zorg. En eenmaal geïndiceerd voor zorg, worden sociale en welzijns problemen gemedicaliseerd. Het bekende voorbeeld is de eenzame oudere, zie zich met psychosomatische klachten bij de huisarts meldt, gaat het medische circuit in, terwijl door aandacht en deelname aan dagbestedingactiviteiten de klachten zullen verbleken of verdwijnen. Dat is één van de oorzaken van de sterk stijgende zorg uitgaven in het afgelopen decennium. De andere oorzaak is de zogenoemde dubbele vergrijzing. Meer mensen worden steeds ouder. Bovendien hebben we volgens demografische gegevens straks te weinig mensen beschikbaar om te werken in de zorg. De staatssecretaris zegt als we niet ingrijpen, dan zou over 15 á 20 jaar 22 % van de beroepsbevolking in de gezondheidszorg moeten werken om aan de vraag naar zorg te kunnen voldoen. Bovendien zouden de kosten voor de AWBZ stijgen van 20 miljard Euro in 2003 tot 48.5 miljard Euro in 2020. De AWBZ premie zou in diezelfde periode stijgen van 12.3 % van het gemiddelde brutoloon naar ruim 24 % kortom: de sterk stijgende zorg uitgaven zijn met recht reden om het beroep op zorg af te remmen. Gemeente gaat Wmo uitvoeren In de Wmo visie van de regering krijgt de gemeente nu als opgave de rem op zorg te bewerkstelligen. Het is aan de gemeente voorzieningen te treffen en arrangementen te ontwerpen die de zelfstandigheid van burgers zullen versterken. De basisfilosofie deel ik, onder de voorwaarde dat we als gemeente voldoende armslag en ruimte krijgen om de diensten op het brede domein van welzijn, wonen en zorg op elkaar af te stemmen. Staatssecretaris Ross heeft bij het aanbieden van de wet gezegd dat het volgens de regering absoluut noodzakelijk is dat gemeenten de nodige beleidsvrijheid krijgen. Met deze toezegging zijn we als gemeente Hardinxveld-Giessendam aan de slag gegaan om aan de taak die ons zal worden toevertrouwd inhoud te geven. Als wethouder met Welzijn en Zorg in de portefeuille een enorme uitdaging. Het gebeurt niet zo vaak dat je als gemeente zo’n omvangrijke taak krijgt overgedragen. Er zouden ook voldoende financiële middelen beschikbaar komen om op lokaal niveau daaraan inhoud te geven. Ook dat gebeurt maar zelden. Meestal krijg je als gemeente te maken met kortingen op het budget voor het uitvoeren van taken. Belangrijkste motivatie om de Wmo op lokaal niveau gestalte te geven was voor mij dat je nu de gelegenheid krijgt om integraal beleid te ontwikkelen op het terrein van welzijn en zorg. Als gemeente ben je de bestuurslaag die het dichtst bij de burgers staat en daarom vaker maatwerk kan leveren. Dat is voor mij de belangrijkste motivatie bij de start van het Wmo traject. Een ander belangrijk punt is dat de Wmo gekleurd mag worden. Dat is te bereiken door het beleid interactief, binnen de gemeente of regio te ontwikkelen. Hiermee kan de basis gelegd worden voor draagvlak van het beleid.
47
Participatie gewenst In bijna alle gemeenten is wel één of andere vorm van adviesraad ontwikkeld bij de invoering van de Wmo. Bij totstandkoming van lokaal beleid • Meldt u daarvoor aan en blijf niet wachten tot u gevraagd wordt. • Als u nog niet deelneemt, maak dan een afspraak met één of meerdere gemeenteraadsleden of met de wethouder die belast is met de voorbereiding van de Wmo. • De behoefte aan mantelzorg zal toenemen daarin zal de NPV afdeling door middel van een thuiszorg project een belangrijke bijdrage kunnen leveren door vervangende mantelzorg te bieden. Daarvoor is bij alle gemeenten extra geld beschikbaar. • De Wmo middelen komen niet geoormerkt naar de gemeenten d.w.z. dat ze ook voor andere doelen gebruikt kunnen worden. Alleen de gemeenteraad kan besluiten om alle middelen te oormerken. Beoordeling vindt plaats op grond van de prestatievelden. Probeer dat te bevorderen door uw politieke vrienden in de gemeenteraad te adviseren dat te bewerkstelligen. • De wet voorziet dat de cliënt na indicatie de zorg in natura of d.m.v. een persoonsgebonden budget (PGB) aangeboden moet krijgen. Dat is een belangrijk gegeven voor de identiteitsgebonden zorg. Als de wet eenmaal praktijk is • De gemeente is verplicht cliënten participatie te organiseren. Moedig de NPV leden die een Wmo voorziening krijgen aan daaraan deel te nemen. • Diaconieën of NPV-afdelingen zouden beschikbaar moeten zijn om bijvoorbeeld de PGB cliënten te ondersteunen bij het vervullen van de werkgeversrol van de cliënt t.o.v. de zorgverlener. • Diaconieën zouden mogelijk een bijdrage kunnen leveren als de eigen bijdrage die een cliënt moet betalen en hun middelen ontoereikend zijn of een te grote aanslag op hun inkomen doet. Organiseer als NPV eventueel in samenwerking met diaconieën een voorlichtingsavond voor leden en belangstellenden. Ik kan u verzekeren dat daar veel belangstelling voor is zowel binnen NPV afdelingen als vanuit het diaconaat.
48
Wat betekent de Wmo voor gebruikers van zorg?
49
50
De familie Kooi heeft 4 kinderen. Tiny en de knderen hebben allen FSDH, een erfelijke vorm van spierdystrofie. Voor dit Werkboek WMO vertelt Tiny over de veranderingen die op stapel staan en haar verwachtingen over de Wmo. Zij sluit af met een oproep aan lokale belangenbehartigers en NPV-besturen. U en uw gezin ontvangen zorg. Welke stappen hebt u daarvoor gezet? Om zorg te ontvangen en te gebruiken is het van belang dat je een indicatie hebt. Deze ontvang je via het CIZ (centrum indicatiestelling zorg). Als gezin maken wij gebruik van het persoonsgebonden budget (PGB). Ik werd hierop gewezen door andere gebruikers van PGB, ook had ik van deze mogelijkheid gelezen in het nieuwsblad van VSN (vereniging spierziekten). Na het invullen van een aanvraagformulier, kwam er iemand van het CIZ om de indicatie te doen. Je vertelt dan je verhaal en je moet aangeven of je daar hulp bij nodig hebt. Tijdens het doen van dit verhaal kwamen bij mij ook emoties boven, want je kijkt op dat moment van een afstand naar je eigen situatie. Je moet ook vertellen wat je wel of niet kunt. Ik kwam erachter dat je dit heel zwart-wit vertelt. Ik schrok ervan, want ik werd me ervan bewust dat ik nog zo weinig kan. Bij ons gaat het ook over de kinderen en je ziet dan ook dat deze zo weinig kunnen en je zelf zoveel voor hen moet doen. Je wordt je bewust dat je ook heel veel dingen doet die je niet zomaar kunt noemen. Duizend dingen die geen naam hebben, maar die wel energie kosten. Welke hulpmiddelen gebruik je, hoe komt de wasmand boven, even dat bakje koffie zetten? Tijdens zo’n gesprek komt alles in een ander daglicht te staan. Heel confronterend. Met deze gegevens gaat de indicatiesteller naar kantoor om te beoordelen hoeveel hulp je krijgt. Dit wordt toegekend op verschillende onderdelen. In het geval van ons gezin geldt dit voor de volgende onderdelen: persoonlijk verzorging, huishoudelijke verzorging, ondersteunende begeleiding algemeen, ondersteunende begeleiding dagactiviteit, verblijf kortdurend. • Ondersteunende begeleiding algemeen betekent in mijn situatie dat ik iemand kan vragen die met mijn zoon wil wandelen of winkelen. Ik kan haar of hem er een ‘klein’ bedrag voor geven. Dit moet ik wel verantwoorden. Er zijn standaardcontracten die ik samen met de hulpverlener invul. • Ondersteuning dagactiviteit is een middagje bij iemand een spelletje doen, of naschoolse opvang, of verblijf in een logeerhuis. • Persoonlijk verzorging, in mijn geval helpt iemand met het douchen van mijn zoon. Voor het geld dat ik krijg voor dit onderdeel, heb ik een contract afgesloten met iemand. In mijn geval heb ik dit privé gedaan. We bekijken samen hoe vaak ze komt. • Verblijf kortdurend: Overnachten in een logeerhuis, woonvorm. Dit kan ik combineren met het onderdeel ondersteuning dagactiviteit. In de praktijk betekent dit dat hij vrienden ontmoet en gestimuleerd wordt in zijn zelfredzaamheid. • Huishoudelijke verzorging: spreekt voor zich. Nadat het CIZ heeft beslist, krijg ik een vaste indicatie toegewezen. Als je hier niet mee eens bent, kun je binnen zes weken reageren met een bezwaarschrift. Het CIZ stuurt naar het zorgkantoor de indicatie en het zorgkantoor stuurt het budgetbedrag toe. Het PGB wordt verminderd met een inkomensafhankelijke bijdrage. Dan kun je op zoek naar hulp. Van het persoonsgebonden budget kan ik zelf de hulp inkopen die ik wil. Dit is een groot voordeel. Als ik bij een zorgorganisatie zorg in natura vraag en een hulpgever is ziek, heb ik niet de garantie dat er iemand anders komt. Nu ik zelf de regie in handen heb, kan ik iemand anders vragen. Nadeel van dit is wel dat het een hoop administratieve rompslomp met zich meebrengt. Naar gelang van de grootte van het budget moet je verantwoorden. Voor het ene kind (met het hoogste budget) moet ik elke maand verantwoorden. Voor het andere kind per kwartaal en voor één kind per jaar. Voor mezelf twee maal per jaar.
51
Hoe bent u geïnformeerd over de komst van de Wmo? Door de plaatselijke en landelijke media en het blad Contact van VSN werden wij geïnformeerd over de komst van de Wmo. Ook via mijn hulp, want die was op een avond in januari 2006 van de Christen Unie. Daar was iemand die de vraag stelde of het geld dat de gemeente ontvangt in het kader van de Wmo wordt geoormerkt. Een wethouder wist hierop geen antwoord en kon nog niets beloven. Al met al was de informatie tot nu toe veel te weinig. De echte goede informatie haal ik zelf van het Internet. Dit heb ik gedaan ook gedaan om me te verdiepen ter voorbereiding op deze bijdrage aan het Werkboek Wmo van de NPV. Wat denkt u dat door de komst van de Wmo gaat veranderen? Dat ik voortaan afhankelijk ben van de gemeente. Ik ben dan heel benieuwd wat de gemeente straks over heeft voor mijn PGB. Wordt dit minder? De zorgvraag wordt voor mij groter, maar ik ben bang dat het totale budget voor mij minder wordt. Ook omdat we het met zijn allen moeten delen. Nu had ik de garantie dat ik voor een periode van twee jaar recht had op een vast bedrag. Nu is het maar afwachten wat ik van de gemeente krijg. Op dit moment moet ik bijna alle hulpmiddelen (rolstoelen, scootmobiel en aanpassingen in huis) die we nodig hebben al via de gemeente aanvragen. Ook voor kilometervergoeding moeten we bij de gemeente zijn. Enkele andere hulpmiddelen (aangepast bed, trippel stoel en rollator) worden door het ziekenfonds vergoedt. Dit zijn vergoedingen voor aangepast bed, trippel stoel en rollator. Het UWV verstrekt hulpmiddelen zoals een laptop. Wij zijn voor de gemeente nu al een hele intensieve aanvrager. Bij diezelfde gemeente, waarover we op dit moment geen klagen hebben, moet je straks nog meer aanvragen. Ze zien ons al aankomen. De vraag is wat de gemeente aanbiedt. Zijn ze vrij of wordt het van hogerhand opgelegd? Voor mij wordt de toekomst anders. Het is nu allemaal erg onzeker. Op dit moment loopt alles goed en ik weet waar ik de dingen kan vinden. Straks verandert alles en moet ik me weer helemaal verdiepen in de nieuwe situatie. Misschien moet ik dan weer helemaal mijn verhaal vertellen. Daar zie ik erg tegenop. Kunt u op dit moment terecht bij één loket? Zoals eerder in dit gesprek aangegeven is dat nu niet zo, maar in de toekomst is ons voorgesteld dat dit wel gaat gebeuren. Dit moet één van de voordelen zijn van de Wmo. Ik kom bij dat loket voor alles, dus dat is direct wel heel veel. Dan komt in beeld hoeveel zorg wij in totaal nodig hebben. Dit maakt ons zo kwetsbaar, in ieder geval voel ik mij kwetsbaar. Welk advies hebt u aan lokale belangenbehartigers? Hier in de woonplaats hebben we een groep die bezig is met een loketformatie. Laten belangenbehartigers naar de gemeente gaan om de garantie te krijgen dat de hulp voor alle prestatievelden niet minder gaat worden. Voor alle hulpvragers die nu hulp en ondersteuning krijgen moet de garantie worden afgedwongen dat dit geld heel breed wordt ingezet. Ik zou pleiten voor een apart loket voor gehandicapten en hulpmiddelen. Nu heb je daarvoor de Wvg. Hoe gaat dat straks? Ook moeten lokale belangenbehartigers er op toezien dat de gemeenten kwalitatief goede krachten aanstellen. Het is belangrijk dat de gemeenten niet zomaar een ambtenaar aanstellen, maar dat er mensen komen die de materie van binnenuit kennen en deskundig zijn op dit gebied. Graag zou ik ook een aanspreekpunt willen waar ik terecht kan wanneer er iets misgaat in de relatie met de gemeente. Graag zou ik dan individuele hulp ontvangen. Maar wanneer het iets is waar meerdere mensen tegen aanlopen, hoop ik dat ze aan collectieve belangenbehartiging doen. De NPV zou ook mensen die deskundig zijn kunnen koppelen aan mensen die de weg nog niet weten met betrekking tot het aanvragen van hulp en hulpmiddelen. Nu de gemeente nog weinig inzicht heeft en ik nog onvoldoende weet, zou ik het fijn vinden wanneer de NPV dicht bij het vuur (blijft) zitten. Om privacyredenen is de naam van Tiny Kooi gefingeerd.
52
Petra Pouwels is projectleider ‘belangenbehartiging in gemeenten’ bij Zorgbelang Gelderland. Zorgbelang Gelderland is een provinciale belangenorganisatie voor gebruikers van zorg en welzijn. Bij Zorgbelang Gelderland zijn meer dan 400 patiëntenverenigingen, gehandicaptenorganisaties, ouderenbonden en cliëntenraden aangesloten. Cliëntenperspectief op de Wmo De invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) biedt in principe een uitgelezen kans voor lokale belangengroepen die opkomen voor mensen met een beperking. Cruciale vraag daarbij is wel of de lokale belangenbehartigers op een zodanige manier kunnen worden toegerust dat zij extra vermogen krijgen om hun rol ten opzichte van de gemeente te vervullen. Zowel belangenbehartigers als gemeenten zijn nog op zoek naar hun rol in het nieuwe krachtenveld dat door de Wmo wordt geschapen. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van een groot aantal prestatievelden. Hun regie moet er voor zorgen dat meer mensen kunnen meedoen aan de samenleving. Op dit moment zijn ambtenaren nog zoekende bij het formuleren van het beleid, wethouders hebben vooral oog voor de wettelijke en financiële kaders en gemeenteraadsleden zijn nog niet of nauwelijks op de hoogte. Belangenbehartigers – vrijwilligers die opkomen voor mensen met een functiebeperking beginnen kennis te krijgen van wat de Wmo inhoudt, wat de Wmo voor hen kan betekenen en wat deze van hen zal eisen wat betreft belangenbehartiging en cliëntenparticipatie. Twijfels Vanuit belangenorganisaties wordt gemengd gekeken naar de Wmo. Enerzijds ziet men de mogelijkheid die deze wet biedt om de ondersteuning in het dagelijks leven dichter bij de burger te regelen, waardoor creatieve oplossingen op lokaal niveau en meer lokaal maatwerk mogelijk zijn. Anderzijds is het nog zeer onduidelijk hoe gemeenten met de compensatieplicht binnen de Wmo om zullen gaan. Hoe de indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging zal verlopen én of de gemeente eigen bijdragen gaat heffen en hoe hoog zijn die dan? Kortom de vele vragen die nog beantwoordt moeten worden roepen twijfels op. Veel werk te verzetten In de wettekst is nadrukkelijk meegenomen dat gemeenten op lokaal niveau belanghebbenden moeten betrekken onder andere bij het formuleren van het Wmo-beleid. Daar liggen dus onze kansen. Nu moet de inbreng van de lokale belangenbehartigers en dus ook van de leden van de NPV plaats vinden. Veel gemeenten organiseren diverse bijeenkomsten rondom de Wmo waarbij zij de mening van velen vragen. Ons advies is dat het wenselijk is aan dergelijke bijeenkomsten deel te nemen én dat het verstandig is om vanuit de bestaande cliëntenraden in de gemeenten pro-actief te zijn. Pro-actief in het hebben van een mening over het lokale cliëntenperspectief op het lokale Wmo-beleid. Én pro-actief in het bundelen van de krachten, het samen optrekken van de bestaande raden, het samen zoeken naar de verbreding van de belangenbehartiging. In veel gemeenten zijn specifieke doelgroepen namelijk (nog) niet betrokken die in het kader van de Wmo dat wel zouden moeten zijn. Denk daarbij aan mantelzorgers, mensen met een verstandelijke of psychische beperking en vrijwilligersorganisaties. Toerusting Er wordt in de komende jaren veel verwacht van belangenbehartigers. Zij moeten kennis opdoen van de verschillende prestatievelden, een eigen visie formuleren op de invulling van het gemeentelijk beleid, hun krachten combineren en met andere groepen samenwerken. Vooral voor groepen die traditioneel niet of nauwelijks met de gemeente in aanraking komen wordt dat een grote uitdaging.
53
Vanuit haar reguliere taken heeft Zorgbelang Gelderland al diverse initiatieven ondernomen om burgers toe te rusten. Daarbij komt een extra impuls van het ministerie van VWS voor de toerusting van lokale belangenbehartigers. Die toerusting van lokale belangenbehartigers komt neer op een aantal kernpunten; • kennis van doelgroepen, • beleidsadvisering vanuit cliëntenperspectief, • cliëntenparticipatie, • deskundigheidsbevordering en • monitoring van gemeentelijk beleid. Onderstaand omschrijven we een aantal voorbeelden van de acties die genomen zijn en worden. Uiteraard gaat het om voorbeelden en omschrijft het niet alles wat er gebeurt. Kennis van doelgroepen Goede voorbeelden van die kennis zijn de ‘verklaring van mensen met een verstandelijke beperking hun ouders en belangenbehartigers’ én het ‘Manifest van Allochtone zorgvragers en de Wmo’. In die verklaringen wordt omschreven wat voor deze groep mensen nodig is om aan de samenleving mee te kunnen doen. Beide notities worden door vertegenwoordigers uit de doelgroep aangeboden aan wethouders en beleidsmedewerkers van gemeenten. Voor deze groepen geldt dat gemeenten vaak weinig idee hebben over wie het gaat, wat de groep nu zo bijzonder maakt en hoe je daar met gemeentelijk beleid aan tegemoet kunt komen. Beleidsadvisering vanuit cliëntenperspectief In het duale stelsel van de gemeentelijke politiek is het aan de gemeenteraad om de kaders van het beleid vast te stellen. Het college van burgemeester en wethouders moet vervolgens het beleid binnen die kaders uitwerken. De politiek speelt dus een belangrijke rol in de totstandkoming van de Wmo. Wij zijn daarom actief om énerzijds onze achterban te verduidelijken hoe de politiek werkt en hoe je daar gebruik van kunt maken. Zo hebben we recent nog de verkiezingsprogramma’s van 50 lokale politieke partijen bekeken op hun aandacht voor het cliëntenperspectief. Anderzijds proberen we bij de gemeentelijke partijen het cliëntenperspectief te verduidelijken. Ook zijn er diverse prestatiecriteria gemaakt vanuit cliëntenperspectief over onderwerpen die in de Wmo aan de orde komen zoals ‘informatie, advies en ondersteuning’, ‘mantelzorg’ en de ‘leefbare wijk’. Er wordt nu hard gewerkt aan prestatiecriteria indicatiestelling. Al deze prestatiecriteria komen tot stand in nauwe samenwerking met klankbordgroepen samengesteld uit diverse vertegenwoordigers van onze lidorganisaties. De prestatiecriteria kunnen door belangenbehartigers gebruikt worden als inbreng op lokaal niveau. Cliëntenparticipatie Het betrekken van de mensen om wie het gaat bij het tot stand komen van het (Wmo) beleid in de voorbereidende en in de besluitvormende fase waarbij ook aandacht is voor kwetsbare groepen in de samenleving staat voor ons voorop. Die participatie kan op velerlei wijzen vorm krijgen. Enerzijds door een formele betrokkenheid van de mensen om wie het gaat middels een cliëntenraad, anderzijds via vele vormen van raadpleging. We hebben daarvoor onder andere een handreiking lokale participatie geschreven en de prestatiecriteria lokale participatie en een achtergrondnotitie over vormen van lokale participatie komen eraan. In de praktijk blijkt dat de cliëntenparticipatie vele variaties kent aansluitend bij de bestaande situatie in een gemeente. Deskundigheidsbevordering De Nieuwsbrief Wmo/AWBZ waarvan inmiddels 6 exemplaren zijn verschenen zorgen er voor dat iedereen van de belangrijkste ontwikkelingen op de hoogte is. Daarnaast zijn er diverse bijeenkomsten waar belangenbehartigers bijgepraat worden over de actuele
54
ontwikkelingen. Ook worden er trainingen en cursussen georganiseerd waar de deelnemers zowel kennis kunnen vergaren als vaardigheden kunnen aanleren. Monitoring gemeentelijk beleid In een aantal gemeenten zijn we actief betrokken bij het realiseren van o.a. de informatie, advies en ondersteuningsfunctie van de gemeente. Dat betekent dat we goed de ‘vinger aan de pols’ kunnen houden voor wat betreft de totstandkoming van beleid en soms zelfs al de uitvoering daarvan. Daarnaast ontwikkelen we een methodiek die het mogelijk maakt de prestaties van gemeenten binnen de Wmo te toetsen en met elkaar te vergelijken. Die toetsing doen we uiteraard vanuit het cliëntenperspectief. De NPV en Zorgbelang Gelderland De betrokkenheid en de inzet van lokale belangenbehartigers is cruciaal bij het vormgeven van het lokale beleid binnen de kaders van de Wmo. Ik zou er dan ook voor willen pleiten dat de (bestuurs)leden van de NPV afdelingen - nog meer dan nu al het geval is - pro-actief meewerken aan dat vormgeven. Door aan te sluiten bij de bestaande lokale cliëntenraden, door de eigen achterban te informeren over de ontwikkelingen, door deel te nemen aan de activiteiten die Zorgbelang Gelderland of de voor u relevante Regionale Patiënten Consumenten Platforms (RP/CP’s) organiseren. De samenleving op het lokale niveau bepaald in sterke mate of alle mensen kunnen meedoen. Wij willen daar graag naar streven maar zonder uw hulp lukt dat niet.
Zorgbelang Gelderland Postbus 5310 • 6802 EH Arnhem IJsselburcht 4 • 6525 BP Arnhem Telefoon 026 384 28 22 Fax 026 384 28 23 www.zorgbelanggelderland.nl
[email protected] directe email:
[email protected]
55
56
Programma Versterking CliëntenPositie (VCP) stimuleert op lokaal niveau de belangenbehartiging van mensen met een handicap of chronische ziekte. Programma VCP is een gezamenlijk instrument van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (CG-Raad) en de Federatie van Ouderverenigingen (FvO). Robert Boersma is programmamanager van Programma VCP en collega Jan Fousert is regiomanager Noord. Gezamenlijk stellen zij programma VCP voor in dit Werkboek WMO. Het belang van lokale belangenbehartiging Programma Versterking Cliënt Positie (VCP) is een programma van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) en de Federatie van Ouderverenigingen (FvO). De brede achterban van deze organisaties wordt gevormd door mensen met een chronische ziekte, een (lichamelijke en/of verstandelijke) beperking en hun ouders/verwanten. Programma VCP wordt door het Ministerie van VWS (via fonds PGO) gefinancierd uit de Meerjarengelden Gehandicaptenbeleid. De financiering is structureel van aard. Doel van Programma VCP Doel van Programma VCP is om de lokale, collectieve belangenbehartiging van mensen met een beperking te versterken om zo een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke participatie en de kwaliteit van leven van mensen met een beperking of chronische ziekte. Kerntaken van Programma VCP Programma VCP ondersteunt mensen uit de achterban (over het algemeen vrijwilligers) op lokaal niveau. Daarbij zijn 3 kerntaken te onderscheiden: 1. Opbouwen: in gemeenten waar nog geen collectieve belangenbehartiging van mensen met een beperking bestaat, ondersteunen we mensen die belangenbehartiging willen opstarten. 2. Verbreden: als lokale belangenbehartiging vraagt om verbreding van doelgroepen, ondersteunen we bij het vinden van mensen uit specifieke doelgroepen. Als lokale belangenbehartiging vraagt om verbreding van onderwerpen, ondersteunen we bij het vergroten van inzicht op (nieuwe) beleidsterreinen. 3. Vergroten effectiviteit: Als er behoefte is aan het vergroten van de invloed van de lokale belangenbehartiging op het beleid van gemeenten, ondersteunen we ter plekke met coaching, training, informatie en advies of actie. Typerend voor Programma VCP Typerend voor Programmam VCP is een houding van bekrachtiging (empowerment) van mensen uit onze achterban. Mensen die actief zijn of (willen) worden in de lokale, collectieve belangenbehartiging. Wij doen dit letterlijk en figuurlijk bij mensen’ thuis’: in de eigen gemeente. VCP-consulenten maken daarbij gebruik van netwerken, themabijeenkomsten, handreikingen, coaching, training, actie, informatie en advies. Dàt wat nodig is om mensen te motiveren en te stimuleren, zodat zij in staat zijn om dat te doen wat nodig is om daadwerkelijk invloed te hebben op lokaal beleid. Programma VCP werkt waar mogelijk samenwerk met anderen die onze doelstelling deelt. Er is meer dan genoeg te doen. Samenwerking met lokale NPV-afdelingen Lokale (en regionale) organisaties van en voor mensen met een handicap of een chronische ziekte kunnen bij het Programma VCP ondersteuning vragen bij het opzetten, ontwikkelen en verbeteren van de lokale belangenbehartiging. NPV-afdelingen worden uitgenodigd hiervan gebruik te maken. Er is een aantal voorwaarden waaraan de aanvraag voor ondersteuning moet voldoen. Zo vindt het Programma VCP het belangrijk dat lokale en regionale organisaties vanuit verschillende invalshoeken (sectoroverstijgend) doelgericht samenwerken. Dat er levenslang en levensbreed wordt ingezet. En dat mensen elkaars kennis en ervaringen benutten.
57
Het belang van lokale belangenbehartiging en de Wmo Programma VCP ondersteunt lokale belangenbehartigers zodat zij invloed kunnen uitoefenen op een levensbreed terrein: van aangepast wonen tot vervoer, van onderwijs tot toegankelijkheid. De Wmo is vanzelfsprekend één van de belangrijke onderwerpen voor belangenbehartiging op lokaal niveau. Ook al is de Wmo nog niet in werking getreden, nu al wordt er een beroep gedaan op de lokale belangenbehartiging. Duidelijk mag zijn dat de wet ingrijpende gevolgen zal hebben voor het leven van mensen met beperkingen. De Federatie van Ouderverenigingen (FvO) en de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (CG-Raad) hebben er tot nu toe alles aan gedaan om te zorgen dat de gevolgen van de WMO niet negatief zullen uitpakken. Handreikingen Wmo en Programma VCP Programma VCP ontwikkelt voortdurend schriftelijke informatie voor belangenbehartigers. Dus ook voor de NPV. Dit doet VCP in de vorm van handreikingen, waarmee in overleggen met de plaatselijke gemeente krachtig opgetreden kan worden. Hieronder volgt een overzicht van verschenen en nog te verschijnen handreikingen: Op korte termijn worden de volgende handreikingen uitgegeven: • Verordening cliëntenparticipatie Wmo • Wmo en modellen voor cliëntenparticipatie Voor de zomervakantie verschijnen stukken over: • Wmo en Persoons Gebonden Budget (PGB), aangepast aan de wijzigingen in het wetsvoorstel • Compensatiebeginsel • Het prestatieveld informatie, advies en cliëntenondersteuning • Het prestatieveld ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers • Pilots Wmo • Indicatiestelling Wmo • Juridische stappen als de aanvrager het oneens is over het besluit van de gemeente over de Wmo • De Wmo in relatie tot de Wet Werk en Bijstand (WWB) • Wmo en strategie richting gemeente Na de zomervakantie verschijnen bij Programma VCP • Civil society • Huishoudelijk reglement cliëntenparticipatie • Evaluatie van de Wmo Er zijn al een aantal handreikingen verschenen. Al deze handreikingen zijn op te vragen via
[email protected] . Handreiking ‘WMO? Echt alleen maar zo!’ In deze handreiking staan de tien punten van het Manifest 'Wmo? Echt alleen maar zo!' uitgelegd en worden ze voorzien van strategische tips. De standpunten in de handreiking zijn geformuleerd vanuit cliëntenperspectief. Deze handreiking is een bijgestelde versie van de eerste Wmo handreiking over het Manifest. De wetswijzigingen zijn in deze handreiking verwerkt. Handreiking 'Cliëntenparticipatie en de Wmo' voor lokale belangenbehartigers De meeste gemeenten hebben al overleg met belangenbehartigers over de Wmo. Deze handreiking ondersteunt lokale belangenbehartigers voor mensen met een handicap of chronische ziekte bij cliëntenparticipatie in de gemeente.
58
Handreiking 'De Wmo en het PGB' voor lokale belangenbehartigers Met deze handreiking kunnen lokale belangenbehartigers zich voorbereiden op de gesprekken met de gemeente over het persoonsgebonden budget (PGB) in de Wmo. Deze handreiking is gemaakt in samenwerking met Per Saldo. Overgangsprotocol Huishoudelijke Verzorging (HV) De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft voor gemeenten een voorlopige tekst opgesteld voor een overgangsprotocol huishoudelijke verzorging. De volledige tekst is te vinden op www.vng.nl. Programma VCP heeft een samenvatting gemaakt van de belangrijkste punten uit de brief en daarbij opmerkingen aangegeven voor uw overleg met de gemeente. De samenvatting kunt u downloaden via de website www.programmavcp.nl. Modelverordening cliëntenparticipatie integraal gehandicaptenbeleid Nu de Wmo definitief is aangenomen is het belangrijk dat u via een verordening de cliëntenparticipatie integraal gehandicaptenbeleid regelt met uw gemeente. De Wvg wordt opgenomen in de Wmo. Daardoor verdwijnt het wetsartikel dat de inspraak regelde van belangenorganisaties over de Wvg en het integrale gehandicaptenbeleid. Het is daarom van belang dat u uw gemeente adviseert om via een verordening de inspraak over het integrale gehandicaptenbeleid te regelen. Dit kan heel simpel door het aanpassen van de huidige verordening cliëntenparticipatie Wvg. De Wmo Nieuwsbrief Met informatie voor lokale belangenbehartigers: nieuws, veelgestelde vragen, praktijkvoorbeelden, achtergrondinformatie, agenda en contactgegevens. U kunt de nieuwsbrief ontvangen door een e-mail te sturen naar
[email protected]. Aanvragen van ondersteuning Heeft u een vraag voor ondersteuning bij lokale belangenbehartiging? Neem dan contact op met één van de regiomanagers van Programma VCP. Zij bespreken de vraag met u en brengen u eventueel in contact met de betreffende consulent. Verordening individuele voorzieningen Wmo De CG-Raad en FvO hebben een modelverordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geschreven. In deze modelverordening is de compensatieplicht (artikel 4 van het wetsvoorstel) uitgewerkt.
De regiomanagers zijn: • Jan Fousert – regio Noord (Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland) – 06 525 40 644,
[email protected] • Astrid van Koppen – regio West (Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht Zeeland) – 06 461 66 297,
[email protected] • Jan van den Baard – regio Zuid Oost (Gelderland, Noord-Brabant, Limburg) – 06 467 33 073,
[email protected]. Ook kunt u contact opnemen met het landelijk bureau van Programma VCP in Utrecht,
[email protected], (030) 29 16 678.
59
60
Helpende Handen is de vereniging gehandicaptenzorg van de Gereformeerde Gemeenten. De vereniging stelt zich ten doel de geestelijke en materiele welstand van mensen met een handicap en/of hun ouders of andere wettelijke vertegenwoordigers te bevorderen. Ze tracht haar doelstelling te verwezenlijken door actief en vernieuwend bij te dragen aan een goed bestaan in kerk en maatschappij van mensen met een handicap en hun ouders/verwanten. De heer C.F. (Kees) Hout is sinds 1 mei 2000, parttime, als beleidsmedewerker in dienst van Helpende Handen en schreef de onderstaande bijdrage voor het Werkboek WMO. Lokale belangenbehartiging voor mensen met een verstandelijke handicap Uitgangspunten Als schepsel van God zijn alle mensen gelijkwaardig en is elk leven waardevol. De volwaardigheid van de mens veronderstelt, onder anderen, zijn intentie om de afhankelijkheid van anderen - als het om de inrichting van het eigen leven gaat - tot het minimaal noodzakelijke te beperken. In het maatschappelijke leven betekent dit onder meer, dat de overheid gehouden is • de voorwaarden te scheppen, waaronder elk mens de hem geschonken gaven en talenten kan inzetten tot eer van God en tot heil van zijn naaste. Mensen worden in staat gesteld op betekenisvolle wijze deel te nemen aan de maatschappij als zij hun eigen keuzes kunnen maken ten aanzien van de ondersteuning die ze voor hun maatschappelijk functioneren nodig hebben; • haar informatieplicht niet te beperken tot het tijdig en geordend aanbieden van informatie aan haar burgers, maar tevens voor de structuur te zorgen om tijdig relevante informatie, waarover haar burgers beschikken, te verzamelen ter ondersteuning van haar eigen taken en verantwoordelijkheden; • de financiële maatregelen te treffen die nodig zijn om haar burgers in staat te stellen om tot verantwoorde keuzes te komen; • te stimuleren dat haar burgers naar elkaar omzien. Overheidsmaatregelen die tot individualisme in de maatschappij leiden, zijn per definitie onvruchtbaar. Belangenbehartiging Om landelijke, provinciale en lokale overheden op deze onopgeefbare uitgangspunten aan te spreken, en te bewerkstelligen dat alle beleid hieraan voldoet, is belangenbehartiging en beleidsbeïnvloeding van cruciaal belang. In tegenstelling tot mensen met lichamelijke beperkingen, die in staat zijn de belangen van de eigen doelgroep te behartigen, moeten mensen met een verstandelijke handicap zich veelal laten vertegenwoordigen. Het spreekt voor zich dat ervaringsdeskundigheid van hun vertegenwoordigers van groot belang is, reden waarom vrijwilligers voor deze taken in de eerste plaats gezocht worden in de directe omgeving van de mens met een verstandelijke handicap. In toenemende mate worden ook mensen met een verstandelijke beperking, als ‘self-advocates’, bij de belangenbehartiging betrokken. Het is absoluut noodzakelijk dat er bij beleidsmakers en uitvoerders oog is voor de specifieke problemen die gepaard gaan met een verstandelijke beperking. Dit wordt het best bevorderd door een representatieve inspraak. Wmo Het wetsvoorstel voor de Wmo vormt de trigger waardoor lokale belangenbehartiging van mensen met een verstandelijke handicap in een stroomversnelling is gekomen. Tot voor kort werden voorzieningen voor hen veelal bovenlokaal - zowel regionaal als provinciaal aangeboden, reden waarom de belangenbehartiging vooral op landelijk en regionaal niveau plaatsvond. Specifieke lokale voorzieningen, in de regel voortvloeiend uit de Wvg, betroffen veelal de lichamelijke beperkingen van mensen met een verstandelijke handicap. De gemeentelijke Wvg platforms, als inspraakorgaan, bewaakten de belangen van alle mensen met een handicap.
61
Tegelijkertijd richtten de cliëntenorganisaties voor mensen met een verstandelijke beperking zich meestentijds op de landelijke overheid om door beleidsbeïnvloeding gewenste verbeteringen in de wetgeving gerealiseerd te krijgen. Ook ten aanzien van de Wmo wordt deze insteek gevolgd. Dit heeft al vruchten afgeworpen, in zoverre dat het nu voorliggende wetsvoorstel aanzienlijk verbeterd is op punten die vanuit cliëntenperspectief onopgeefbaar zijn. En zolang de Wmo nog niet is ingevoerd, blijft de druk door middel van politieke lobby en beleidsbeïnvloeding om verdere verbeteringen door te voeren. Tegelijkertijd is er op lokaal niveau een grote bedrijvigheid te bespeuren rondom de Wmo. Mensen met verstandelijke beperkingen krijgen met de komst van de Wmo veel meer te maken met de gevolgen van besluitvorming van de lokale overheid. Specifieke aandachtspunten voor mensen met een verstandelijke beperking, zijn ondermeer: o
Geen categoriale ondersteuning: Ontkenning van de (groeiende) maatschappelijke achterstand en kwetsbaarheid van mensen met een verstandelijke beperking
o
Groeiende afhankelijkheid van de omgeving: Naastenzorg is positief te waarderen maar mag nooit leiden tot een afhankelijkheidssituatie van mensen met een handicap, omdat er geen alternatieven zijn. Emancipatie van mensen met een verstandelijke beperking is nauwelijks begonnen en de consequenties van de Wmo betekenen een terugval naar versterkte afhankelijkheid;
o
Onvoldoende samenhang in beleid: Ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking moet levenslang en levensbreed van toepassing zijn, wat om een geïntegreerd beleid vraagt.
Omdat gemeenten zich inmiddels intensief met de invoering van de Wmo bezig houden, moet de lokale belangenbehartiging actief worden gepositioneerd en ondersteund, voor zover die nog niet of onvoldoende functioneert. In de Federatie van Ouderverenigingen (FvO) werken de vijf landelijke ouderverenigingen samen. Middels het programma Versterking Cliënten Positie (VCP) is een manifest ‘WMO? Alleen maar zo!’ geschreven als handreiking voor lokale belangenbehartiging. De belangrijkste tips kunnen als volgt worden samengevat: 1. Werk samen Het Manifest is het resultaat van de samenwerking van landelijke belangenorganisaties. Werk ook op lokaal niveau zoveel mogelijk samen met andere belangenbehartigers. Zeker omdat de Wmo over zoveel verschillende doelgroepen gaat. 2. Neem initiatief Veel belangenbehartiging vindt plaats in reactie op plannen van de gemeente. Soms in een eerder stadium, soms pas aan het eind. Het beste is om zo vroeg mogelijk invloed te krijgen op de besluitvorming. Kies daarom een proactieve en constructieve houding. Bepaal samen met uw samenwerkingspartners wat de belangrijkst zorgpunten, criteria en eisen zijn rondom de Wmo. Schrijf een eigen lokaal manifest. Bespreek de invulling van dat gezamenlijke manifest als onafhankelijke, gelijkwaardige partner met uw gemeente. 3. Zorg voor kwaliteit Als uw gemeente u ervaart als goed adviseur worden uw adviezen sneller overgenomen. Wilt u serieus genomen worden, zorg dan dat de gevraagde en ongevraagde adviezen van goede kwaliteit zijn. Wees op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Laat u scholen in het lezen van begrotingen en beleidsplannen of in het onderhandelen en presenteren. En als er in uw organisatie kwaliteit ontbreekt, ga dan op zoek naar goede mensen. 62
4. Bepleit een verordening voor de cliëntenparticipatie Wmo Een gemeentelijke verordening is de beste verankering voor de rechten van de cliëntenparticipatie. Hierin dienen afspraken te worden vastgelegd ten aanzien van: o o o o
de inhoud van de inspraak; de wijze van inspraak; representativiteit van de deelnemers aan de inspraak; de inhoud en wijze van facilitering van belangenbehartigers.
Samenwerking NPV Maatschappelijke verantwoordelijkheid vraagt om een proactieve houding van de cliëntenorganisaties. Een ontoereikende infrastructuur hindert de oudervereniging Helpende Handen om haar verantwoordelijkheid op lokaal niveau breed op te pakken. Naast samenwerking met de categoriale belangenbehartigers, wordt samenwerking gezocht met identiteitsgelijke organisaties. De samenwerking die tot op heden tot stand is gekomen met de NPV toont aan dat omwille van wederzijdse herkenning in de grondslag en parallel lopende belangen, de NPV voor Helpende Handen een attractieve partner is. Tegelijkertijd kan de oudervereniging, vanwege haar specifieke kennis, voor belangenbehartigers van de NPV een toegevoegde waarde betekenen. De organisatiestructuur van de oudervereniging met 13 regionale afdelingen, waarborgt vooral een regionale betrokkenheid. Lokale belangenbehartiging begint op beperkte schaal onder de regionale afdelingen een plaats te krijgen.
63
64
In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning die ingaat op 1 januari 2007, komt een persoonsgebonden budget (PGB) voor alle individuele voorzieningen. Collectieve voorzieningen passen niet in een persoonsgebonden budget. Hans van der Knijff beschrijft hieronder het persoonsgebonden budget in relatie tot de Wmo. Hij is werkzaam bij Per Saldo, de belangenvereniging van mensen met een persoonsgebonden budget. Het persoonsgebonden budget (PGB) in de Wmo Indicatiestelling De burgerlijke gemeente mag onder de nieuwe Wmo zelf bepalen wie de indicatiestelling gaat doen. Dat mag het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zijn, maar bijvoorbeeld ook de GGD of een onafhankelijke instelling als Argonaut. De gemeente kan ook zelf indicatiestellers aanwijzen of de indicatiestellers voor de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg) de indicatiestelling voor huishoudelijk werk laten doen. De Wmo gaat er vanuit dat de burger meer verantwoordelijkheid op zich neemt. Dat betekent dat mensen hun vraag om hulp eerst in eigen huis moeten zien op te lossen. Daarna kunnen zij zich wenden tot vrienden, kennissen en buren. Bovendien zou ook de wijk oog moeten krijgen voor kwetsbare buurtgenoten. Men moet weer oog krijgen voor de nood en daarbij de helpende hand bieden, is het idee. Pas als laatste is de gemeente aan zet voor het inzetten van individuele voorzieningen. Keuzevrijheid voor de burger De burger die huishoudelijke hulp of een hulpmiddel nodig heeft, kan kiezen tussen levering ‘in natura’ of een ‘persoonsgebonden budget (PGB)’. Zorg in natura kennen we al uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De thuiszorg die bij iemand huishoudelijk werk komt leveren, levert de hulp in natura. Dat betekent dat iemand daadwerkelijk (‘in natura’) langskomt en het werk doet, terwijl men daar niet voor hoeft te betalen. Er is wel sprake van de ‘eigen bijdrage’. Het persoonsgebonden budget kennen we al vanuit de AWBZ. Wat is een persoonsgebonden budget (PGB)? Een PGB is een hoeveelheid geld waarmee mensen zelf de hulp en/of het hulpmiddel kunnen organiseren en inkopen. Zij bepalen zelf waar, bij wie en wanneer zij de hulp of het hulpmiddel inkopen. Hoe dat PGB eruit komt te zien en onder welke voorwaarden wordt bepaald door de gemeente. Dat kan een eenvoudig of een ingewikkeld PGB worden. Belangrijk is om te pleiten voor een eenvoudig PGB dat voor de hulpvragers of hun vertegenwoordigers goed te hanteren is. Collectieve en individuele voorzieningen Collectieve voorzieningen zijn bijvoorbeeld opvanghuizen voor vrouwen, hangplekken voor ouderen en jongeren, en buurthuizen. Collectieve voorzieningen passen niet in een persoonsgebonden budget. Individuele voorzieningen kwamen al voor in de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg). Ze zijn daarom bij diakenen veelal bekend. De Wvg wordt nu opgenomen in de Wmo.
65
Individuele voorzieningen zijn: a) Huishoudelijk werk b) Rolstoelen c) Scootmobielen d) Vervoersvoorzieningen e) Woningaanpassingen f) Tafeltje-dek-je g) Personenalarmering. a) Huishoudelijk werk Het huishoudelijke werk wordt overgeheveld uit de AWBZ naar de gemeente (Wmo). De thuiszorgorganisaties kunnen het huishoudelijke werk niet meer leveren via de AWBZ en het zorgkantoor. Dat gaat in de Wmo via het zorgloket van de gemeente. Huishoudelijk werk is voor iemand persoonlijk bedoeld en wordt geïndiceerd door de gemeente. Er komen criteria die door de gemeente worden vastgesteld, waardoor mogelijk minder mensen huishoudelijke hulp krijgen dan nu het geval is. Er wordt namelijk een groter beroep gedaan op de naaste omgeving, partners, buren en kennissen. De gemeenten gaan contracten sluiten op grond van (Europese) aanbesteding. Concreet betekent dit dat gemeenten organisaties laten inschrijven voor huishoudelijk werk. Dat mogen thuiszorgorganisaties, maar ook schoonmaakbedrijven zijn. Gemeenten mogen zelf bepalen met hoeveel aanbieders ze een overeenkomst willen sluiten. Dat kunnen er twee, maar het mogen er ook wel meer dan vijf zijn. Iemand die voor huishoudelijke hulp in aanmerking komt, kan kiezen uit één van de gecontracteerde aanbieders en die zal dan het huishoudelijke werk gaan leveren. Dat is wel gebonden aan de eisen die gesteld worden in de kwaliteitswet. Identiteitgebonden zorg Als een gemeente geen contracten sluit met een identiteitsgebonden thuiszorgorganisatie, dan kan zo’n organisatie geen huishoudelijk werk verrichten vanuit de Wmo. Identiteitgebonden hulp is wel mogelijk vanuit het PGB. Als de hulpvrager tijdens de indicatiestelling aangeeft voor een PGB te kiezen dan ontvangt de hulpvrager een geldbedrag van de gemeente. De hulpvrager kan met dat bedrag een organisatie of een particulier persoon inhuren die aansluit bij de eigen geloofsbeleving. b en c) Rolstoelen en scootmobielen Rolstoelen en scootmobielen kunnen na 1 januari 2007 ook met een PGB worden gefinancierd. Met andere woorden: je krijgt geld om een rolstoel te kopen waar je wilt. In dat geldbedrag moet een deel gereserveerd zijn voor specifieke aanpassingen, onderhoud, verzekering en ergonomisch advies. Is de gewenste rolstoel duurder dan het bedrag uit het PGB, dan kan de rolstoelgebruiker de rolstoel aanschaffen en het resterende deel zelf bijbetalen. Het PGB-bedrag moet wel toereikend zijn om redelijkerwijs een rolstoel van te kunnen betalen. d) Vervoersvoorzieningen Mensen die een indicatie voor vervoer hebben, kunnen met een PGB-bedrag vervoer inkopen bij de vervoerder die zij willen. Zij zijn niet meer verplicht om gebruik te maken van de regiotaxi of belbus. Zij kunnen nu geld ontvangen om het vervoer te regelen zoals zij dat zelf willen. Het bedrag kan ook gebruikt worden voor bijvoorbeeld een autoaanpassing. e) Woningaanpassingen Hierbij is te denken aan trapliften, aangepaste aanrechten, beugels en sanitair voor mensen met een handicap. Alleen mensen met een eigen woning kunnen een PGB krijgen voor woningaanpassingen.
66
Mensen die een huurhuis hebben kunnen geen PGB krijgen om het huis te verbouwen of aan te passen. De huiseigenaar bepaalt uiteindelijk wie de aanpassing gaat realiseren. Uiteraard blijven mensen met een huurwoning wel aanpassingen ontvangen. Daarbij blijft bij huur- en koopwoningen gelden dat de eerste keus blijft liggen bij verhuizen naar een aangepaste woning. f) Tafeltje-dek-je De gemeente mag een PGB vaststellen voor de maaltijdvoorziening. Voor bovenstaande zaken is de gemeente verplicht om een PGB beschikbaar te stellen als de aanvrager dat wil. Voor maaltijdvoorzieningen mag de gemeente een PGB beschikbaar stellen, maar het is niet verplicht. De gemeente zou naast tafeltje-dek-je ook bijvoorbeeld €5,- per dag beschikbaar kunnen stellen zodat PGB-gebruikers bij de maaltijden bij de plaatselijke horeca kunnen inkopen en laten bezorgen. Op die manier kunnen betrokkenen ook ’s avonds een verse warme maaltijd eten. g) Personenalarmering In de WMO bestaat de mogelijkheid van een PGB voor personenalarmering voor mensen thuis. Intussen ontwikkelen zich de eerste mogelijkheden om te alarmeren via de mobiele telefoon. Voor ouders van verstandelijk gehandicapte kinderen bestaat al de mogelijkheid van een mobiele telefoon met maar één knop voor een noodgeval. Als die geactiveerd wordt, worden ouders gebeld en bovendien kunnen ouders ook zien waar hun kind zich bevindt. Het PGB zorgt op deze wijze voor nieuwe creativiteit en probleemoplossingen. Meer informatie over PGB Per Saldo Postbus 19161 3501 DD Utrecht www.pgb.nl
Maart 2006
67
68
Traditiegetrouw bestaat goede zorg uit lichamelijke zorg, psychosociale zorg en geestelijke zorg. Deze bijdrage gaat over de gevolgen van de Wmo voor de geestelijke verzorging. In het bijzonder over de geestelijke verzorging die - gericht is op ouderen, chronisch zieken en/of mensen met een (verstandelijke) beperking die niet in een instelling, maar thuis wonen en - verricht wordt vanuit een verzorgingshuis of een instelling voor mensen met een (verstandelijke) handicap. M.-Paul van Mansum is als stafmedewerker bij Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders, maar ook als Voorzitter van een Regionaal Netwerk Ouderen en Gehandicapten betrokken bij de invoering van de Wmo. Hij beschrijft wat er verandert, waarom dat zorgen baart en wat belangenbehartigers daarmee aan moeten of kunnen.
Geestelijke verzorging en de Wmo Geestelijke zorg bij mensen thuis? In het nieuwe overheidsdenken over zorg wordt de zorg binnen de muren van een verzorgingshuis of zorginstelling steeds vaker vervangen door zorg bij mensen thuis. Dit verschijnsel heet ‘vermaatschappelijking’ van de zorg. In de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking is ook al lange tijd een proces van vermaatschappelijking gaande, waarbij deze mensen steeds vaker in kleine groepen in al dan niet aangepaste woningen ‘in de wijk’ komen wonen in plaats van in grote instellingen ‘in de bossen’. Lange tijd werd door de overheid niet getornd aan het principe dat goede zorg bestaat uit goede lichamelijke, psychosociale en geestelijke zorg. Logisch te denken dat wanneer de verzorgingshuiszorg verplaatst wordt naar de woning van een oudere in de wijk (eigen woning, serviceflat, aanleunwoning) geestelijke verzorging nog steeds deel uitmaakt van die goede zorg. Staatssecretaris Ross denkt daar helaas anders over. Ze heeft over geestelijke verzorging voor zelfstandig wonende ouderen gezegd dat zij zelf in hun behoefte aan geestelijke verzorging moeten voorzien.” Zoals je weet dat je voor een brood naar de bakker gaat, ga je voor groente naar de groenteboer en voor je geestelijke verzorging naar de kerk”. Ook de geestelijke verzorging voor mensen met een verstandelijke beperking dreigt in de knel te komen. Een geestelijk verzorger, verbonden aan een grote instelling, kan onmogelijk alle locaties in de woonwijken die een instelling onder beheer heeft, bewerken en bedienen. En niet alle begeleiders van deze woongroepen e.d. oog hebben voor de levensbeschouwelijke aspecten van zorg, ondanks de vaak levensbeschouwelijke identiteit van de hoofdorganisatie! Het is een misverstand te denken dat kerken de geestelijke verzorging van instellingen kunnen overnemen in de situatie dat ouderen of verstandelijk gehandicapten ‘thuis’ wonen: - ten eerste is geestelijke verzorging een specialisatie, waarvoor niet elke predikant of priester geschikt en toegerust is; - ten tweede omdat goede geestelijke verzorging veel tijd vraagt, die bij veel krimpende kerken niet voorhanden is. - Een derde argument: geestelijke verzorging behoort een integraal onderdeel van de zorg te zijn, die aangeboden wordt aan alle patiënten en cliënten van een instelling, óók aan hen die geen lid zijn van een kerk. De doelgroep is dus veel groter dan die van de wijkpredikant! Patiënten- en belangenverenigingen en geestelijke verzorging Per 1 januari 2007, als de Wmo in werking treedt, wordt de burgerlijke gemeente verantwoordelijk voor ‘goede zorg’, in de thuissituatie. Veel zorg (zowel vanuit de AWBZ als de Wmo) speelt zich af in de thuissituatie. Geestelijke verzorging is namelijk een onderdeel van de AWBZ-functie ‘verblijf’, die steeds vaker in de thuissituatie ingevuld wordt. Dat wil
69
zeggen dat ouderen, die geïndiceerd zijn voor verzorging met verblijf, ook in een thuissituatie recht hebben op geestelijke verzorging. De gemeenten worden, dankzij een motie van de Christen Unie in de Tweede Kamer, opgeroepen de direct betrokkenen en hun vertegenwoordigers actief te betrekken bij het invoeringstraject van de Wmo. Het is daarom belangrijk dat deze belangenbehartigers in die gesprekken met de gemeente over de Wmo het belang van goede geestelijke verzorging benadrukken. Geestelijke verzorging is immers lang zo vanzelfsprekend niet als huishoudelijke hulp! Ga ook in gesprek met zorginstellingen die zorg-aan-huis bieden én met (thuis-) zorginstellingen die integrale thuiszorg willen bieden. In den lande zijn reeds voorbeelden bekend van zorginstellingen, die ook geestelijke verzorging aanbieden. In een aantal gemeenten zijn reeds experimenten met zg. extramurale geestelijke verzorging gestart o.a. op initiatief van geestelijke verzorgers van een ziekenhuis, die vonden dat met de snelle uitplaatsing uit het ziekenhuis niet automatisch een einde kon komen aan geestelijke begeleiding 5 Mantelzorg en geestelijke verzorging Een ander punt betreft de mantelzorg. In de uitwerking van de Wmo zijn de mantelzorgers heel belangrijk. De zorgvrager zal als zorgconsument immers eerst moeten kijken wie in de directe omgeving mantelzorg kan bieden vóór gekeken wordt naar professionele hulp. In het kader van de Wmo krijgt mantelzorgondersteuning een extra accent in de rol van de gemeenten. Mijn advies aan patiënten en hun organisaties is om in gesprekken met de gemeente geestelijke verzorging van begin af aan te noemen als belangrijk onderdeel van mantelzorgondersteuning. Immers: veel mantelzorgers zullen vroeg of laat met zingevingsen andere levensvragen worden geconfronteerd. Zij moeten voor zichzelf op goede ondersteuning kunnen rekenen en een beroep moeten kunnen doen op een geestelijk verzorger voor degene aan wie zij mantelzorg verlenen én wellicht soms ook zichzelf. Voorkómen moet worden dat de geestelijke zorg in de thuissituatie van een veel mindere kwaliteit is dan de zorg aan degenen die binnen de muren van een instelling verblijven en werken. In mijn ogen zullen verzorgingshuizen een unieke positie kunnen verwerven in de ondersteuning van mantelzorgers. Zij hebben de deskundigheid al goeddeels in huis en kunnen bijvoorbeeld samen met hun vrijwilligers ‘respijtzorg’ organiseren. Respijt zorg, die de mantelzorgers tijdelijk ontlast en haar/hem zo in staat stelt de opgenomen taak vol te houden. Veel verzorgingshuizen op christelijke grondslag hebben banden met de kerken, vaak ook via kerkelijk meelevende vrijwilligers. In dat netwerk moet het goed mogelijk zijn geestelijke verzorging in te weven in een ondersteuningstructuur voor mantelzorgers, zo dicht mogelijk in hun buurt! Uniek netwerk Benadruk in gesprekken met de gemeente ook het belang en het onderscheidende van het bezoekwerk door de kerken. Immers, in tegenstelling tot professionele hulpverleners, is dit bezoekwerk erop gericht een blijvende (tot het einde toe) relatie aan te gaan. En zo zijn deze vrijwilligers in een unieke positie om eventuele veranderingen in de situatie bij de betrokkene tijdig te signaleren en/of te bespreken met de hulp- en zorgverleners. Daarbij kan het belang van het (informele) kerkelijk netwerk, in het licht van participatie als een van de pijlers onder Wmo, niet genoeg benadrukt worden!
5
Bij Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders, is daarover meer informatie te verkrijgen. t: (030) 26 10 454, e :
[email protected]
70
Niet vergeten De conclusie van dit alles: het belang van geestelijke verzorging is boven alle twijfel verheven, maar is daarmee vaak ook geen onderwerp van gesprek meer. Patiënten- en cliëntenvertegenwoordigers moeten dit gevaar onder ogen zien en geestelijke verzorging ter sprake brengen in hun contacten met de gemeente, met zorgaanbieders zowel aan ouderen en chronisch zieken als aan mensen met een (verstandelijke) beperking. Het gaat immers om het realiseren van goede zorg, waar dan ook, en daar is geestelijke verzorging en levensbeschouwelijke begeleiding een onmisbaar onderdeel van.
April 2006 M.-Paul van Mansum
71
72
Wat betekent de Wmo voor mantelzorgers en vrijwilligers?
73
74
Dienstbaar zijn zoals Jezus Christus dienstbaar was is de toegevoegde waarde het handelen van christen-vrijwilligers. Over het belang van vrijwilligerswerk schrijft Piet van Steenselen. Hij werkt bij de NPV als leidinggevende Verenigingszaken en houdt zich bezig met het ontwikkelen, implementeren en voeren van beleid voor de afdeling Verenigingszaken. Daarnaast faciliteert en ondersteunt hij vrijwilligers binnen de vereniging in het land. Het belang van vrijwilligerwerk Vrijwilligers en mantelzorgers gaan straks een belangrijke rol spelen in de Wmo. Juist de komst van de Wmo geeft de NPV gelegenheid om samen met de kerken en andere organisaties de sociale samenhang in de samenleving te versterken door christelijk vrijwilligerswerk. Ruim 4 miljoen mensen zijn in ons land, op verschillende manieren en in verschillende sectoren actief als vrijwilliger. Ook in de zorg zetten honderdduizenden vrijwilligers zich in om zieken, ouderen, mensen met een handicap of beperking en mantelzorgers te ondersteunen. Vrijwilligers zijn dan ook onmisbaar in onze samenleving. De zorg kan niet meer zonder de inzet van vrijwilligers. Deze inzet lijkt vanzelfsprekend maar staat toch onder druk. Het ‘vinden en binden’ van vrijwilligers wordt steeds moeilijker. Groepen nieuwe vrijwilligers zoals jongeren en allochtonen zetten zich relatief minder vaak in als vrijwilliger. De gemiddelde tijd die door vrijwilligers wordt geïnvesteerd neemt af. Een groeiend aantal mensen neemt deel aan betaalde arbeid. De overheid stimuleert mensen om langer te laten werken. Twee op de vijf vrijwilligersorganisaties hebben te weinig vrijwilligers (bron SCP). Tegelijkertijd wonen meer mensen steeds langer zelfstandig thuis. Tenslotte worden gemeenten door de komst van de Wmo aangespoord om zoveel mogelijk zorg, begeleiding en ondersteuning bij de vrijwilligers en mantelzorgers te leggen. Vrijwilligers en mantelzorgers (over mantelzorgers vindt u meer in de bijdrage van Henriet Schaapman-Nieuwenhuis) gaan straks een belangrijke rol spelen in de Wmo. Het kabinet wil de vrijwillige inzet en informele zorg beter verankeren in de Nederlandse samenleving. De nieuwe wet geeft vrijwilligerswerk en mantelzorg voor het eerst een wettelijke basis. Met de Wmo kunnen gemeenten mantelzorgers of vrijwilligers beter en gerichter ondersteunen. Om de vrijwillige inzet op peil te houden schenkt de regering de komende jaren extra aandacht aan het weghalen van belemmeringen in wet- en regelgeving, het verbeteren van ondersteuning voor mantelzorgers en het werven van nieuwe vrijwilligers, vooral onder jongeren en allochtonen. Ook komen er landelijke kenniscentra om deskundigheid over mantelzorg en vrijwilligersbeleid te bevorderen. NPV lokaal Het werk van de NPV-afdelingen vormt de kern van de NPV. De afdelingsbestuurders hebben (persoonlijk) contact met de lokale leden en beheren de functies op lokaal niveau. Andere belangrijke taken zijn: het vertegenwoordigen van de leden en het werven van vrijwilligers/leden en fondsen. De komende periode wordt er vooral van het lokale niveau veel inspanning vereist om van de Wmoin de lokale praktijk een functionerend geheel te maken. Ook de NPV wil haar bijdrage hieraan leveren. De Wmo geeft de gemeenten negen werkterreinen, zogenaamde prestatievelden, voor lokaal beleid. Een van de prestatievelden waarop de NPV zich richt is de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Voorbeelden van ondersteuning zijn bijvoorbeeld: vrijwillige hulpdiensten, steunpunt mantelzorg, vrijwilligerscentrale, mantelzorgmakelaar, gavengericht werken, cursussen voor vrijwilligers, buddy- en maatjesprojecten en NPV-Vrijwillige (Terminale) Thuishulp. Daarnaast benadrukt de NPV het behoud van keuzevrijheid.
75
Christelijk vrijwilligerswerk De NPV prijst zich gelukkig dat bijna 3.000 vrijwilligers zich inzetten om de doelstelling van de vereniging te verwezenlijken. Toch valt het niet altijd mee om, vooral bestuurlijke, vrijwilligers te vinden voor de kringen en afdelingen en NPV-vertegenwoordigers in regionale en lokale platforms. De NPV mag echter een beroep doen op de belangrijkste motivatie om vrijwilligerswerk te doen. De roeping als vrijwilliger in de zorg vinden we toch als het goed is in de Bijbel. Naastenliefde vormt toch een wezenlijk onderdeel van het ‘ambt of de roeping van alle gelovigen’. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Luk. 10) en het doen van de werken van barmhartigheid (Matth. 25) getuigen daarvan. Ook de eerste christenen zijn ons tot een voorbeeld. Christen-vrijwilligers die met gevaar voor eigen leven bij epidemieën zieken verzorgden, hongerigen te eten gaven, barmhartigheid verleenden tegenover vreemdelingen en zorgdroegen voor het begraven van de doden. Bovendien verlichtten zij de noden óók van hen die niet bij de christelijke gemeente behoorden. Christelijk vrijwilligerswerk heeft een toegevoegde waarde. Niet dat christelijk vrijwilligerswerk van een hogere kwaliteit is. Het leveren van kwaliteit behoort vanzelfsprekend te zijn. Maar een toegevoegde waarde die door de vrijwilliger wordt ervaren als een bron van inspiratie en door hen die hulp ontvangen juist kan worden ervaren als een kwaliteitsverhogende factor. Deze toegevoegde waarde is het uitgangspunt, de inspiratiebron, van het handelen van christen-vrijwilligers. Dienstbaar zijn zoals Jezus dienstbaar was. Oog hebben voor de noden en zorgen van mensen en vooral voor hen die het meest ondersteuning nodig hebben. Zorg en hulp verlenen vanuit waarden en normen die gebaseerd zijn op de Bijbel. Zorg en hulp verlenen vanuit een levensbeschermende mensvisie. Juist de komst van de Wmo biedt voor de NPV kansen om samen met de kerken en andere organisaties gebruik te maken van het verbeteren van ondersteuning voor mantelzorgers en het werven van nieuwe vrijwilligers. Iedereen móet als het aan de Wmo ligt meedoen. Christen-vrijwilligers mógen meehelpen. Christelijk vrijwilligerswerk versterkt de sociale samenhang en is het onmisbare cement van de samenleving! Kortom: de Wmo biedt de NPV, de kerken en andere organisaties volop mogelijkheden om de sociale samenhang in de samenleving te versterken door christelijk vrijwilligerswerk. Laten we gezamenlijk deze verantwoordelijkheid nemen en deze geboden gelegenheid benutten.
76
Succesrecept voor het werven van vrijwilligers
Een lokale afdeling van Humanitas vond een succesvolle methode. De afdeling liet een personeelsadvertentie zetten in het plaatselijk huis-aan-huisblad. Die leverde zoveel reacties op dat de afdeling kon kiezen uit kandidaten. Toen de afdeling in juni 2000 op heel korte termijn een vrijwilligerscoördinator zocht, besloot het bestuur tot een nieuwe aanpak: “We hadden een noodsituatie. We moesten een oplossing vinden.” Er werd een keurig opgestelde personeelsadvertentie geplaatst in het plaatselijk weekblad. Tot grote verbazing van de afdeling leverde die zelfs vier reacties op. Allemaal schriftelijke reacties, met een keurige CV erbij. Alsof het een gewone sollicitatie was. Leden van het bestuur dachten dat de functie echt iets was voor mensen in de VUT. Maar er reageerde ook actieve dertigers, die fulltime werkten. Toen had de afdeling een nieuw probleem: wie moesten ze kiezen? Alle kandidaten werden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en de functie werd uiteindelijk opgevuld door twee kandidaten die zo samen een duobaan betrokken. De beide kandidaten hadden hun voorkeur voor een duobaan duidelijk laten blijken: “Dat is toch prettig, als er iets is kun je het bespreken en je kunt de taken verdelen.” Ook het bestuur van de afdeling is tevreden, omdat het goed loopt, ook als een van de coördinatoren op vakantie is. De kandidaten vonden het helemaal niet gek dat er zo’n officiële advertentie stond. “Ik denk dat je hoge eisen mag stellen aan zo’n functie. Het was eigenlijk net een gewone sollicitatie. Ik vond het juist prettig. Het was heel duidelijk: dit wordt er gevraagd, zo werkt het. Dan heb je een heel duidelijke functie.” Een paar maanden later, toen de afdeling (opnieuw met spoed) een nieuwe secretaris zocht, kwam er weer een advertentie in het weekblad. Met hetzelfde resultaat. Hoe is dit succes te verklaren? Een van de bestuursleden van de afdeling: “We hebben de advertenties geplaatsts in het huis-aan-huisblad , vol plaatselijk nieuws, dat iedere week gratis wordt verspreid. Zulke bladen worden waanzinnig goed gelezen.” Daarnaast heeft de afdeling veel aandacht bestaat aan de tekst van de advertentie. Zo wisten de mensen die reageerden precies waar ze aan toe waren: “Het was een serieuze advertentie. Daar reageer je alleen op als je een serieus persoon bent. Niet als je zo’n houding hebt van ‘ik heb wat tijd over, laat ik wat vrijwilligerswerk doen.’ Zorgvuldig somt het bestuurslid op wat er in de advertentie stond: ”We hebben eerst uitgelegd wat Humanitas is en doet, landelijk en hier lokaal. Met het logo erbij. Ook dat is belangrijk, omdat Humanitas wel een bekende naam is, maar veel (jongere) mensen niet precies weten wat Humanitas doet.” Lees voor ‘Humanitas’ eens ‘NPV’. Uit: Succesrecept uit Delft (2002) Van mens tot mens, door K. van Kooten.
77
78
De NPV biedt (terminale) thuishulp aan mensen die zorg of ondersteuning behoeven. Door het vrijwilligerswerk wat vanuit de NPV verricht wordt, worden mantelzorgers ontlast. In onderstaand artikel legt Henriët Schaapman-Nieuwenhuis, portefeuillespecialist van de afdeling Vrijwillige (Terminale) Thuishulp uit wat mantelzorg is, wat de NPV in mantelzorgondersteuning kan betekenen en wat er verandert met de komst van de Wmo . Wat is mantelzorg? Mantelzorg is die zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meer leden uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit ui de sociale relatie. Nederland telt ongeveer 2,4 miljoen mensen die op één of andere manier hulp en zorg bieden aan partner, kind, ouder, vriend of vriendin, familielid of buren. Mantelzorgers worden ze genoemd. In ons land verlenen zo’n 750.000 mensen intensieve mantelzorg (meer dan 8 uren per week, langer dan drie maanden). Mantelzorgers nemen in de Nederlandse gezondheidszorg een belangrijke plaats in. Ongeveer 75 % van de zorg die aan mensen thuis wordt geboden, komt voor rekening van mantelzorgers. Zonder mantelzorgers is het zorgsysteem in ons land failliet. Meestal zijn mantelzorgers afkomstig uit de directe omgeving van de zorgvrager. De manier waarop zorg wordt verleend is heel divers. Het kan gaan om verpleging, maar ook om emotionele ondersteuning, hulp bij allerlei dagelijkse levensverrichtingen of boodschappen doen. Wat mantelzorgers gemeen hebben, is dat ze niet voorbereid zijn op hun taken en dat deze vaak moeilijk zijn in te passen in het dagelijkse leven, zodat ze vaak kampen met stress. Ongeveer 200.000 mantelzorgers zijn overbelast. Mantelzorg verlenen is niet hetzelfde dan het bieden van vrijwilligerswerk. Vrijwilligers verlenen de zorg vanuit een organisatie en krijgen hiervoor een onkostenvergoeding. Ze worden in hun werk ondersteund door coördinatoren. Voor vrijwilligerswerk kiezen mensen vaak bewust, maar mantelzorgers hebben die keuze vaak niet. Veel mantelzorgers geven aan dat ze wel moeten omdat er niemand anders is die kan zorgen. Dit kan dus iedereen overkomen. Ieder mens kan op een dag voor de keuze komen te staan. Wat zijn de gevolgen van de Wmo voor de mantelzorg? De invoering van de Wmo zal ook voor mantelzorgers grote consequenties hebben. Het kabinet Balkenende-II ziet zich geconfronteerd met de dilemma’s van de vergrijzing, de toenemende zorgvraag en de noodzaak tot beheersing van de oplopende zorgkosten. De Wmo, die in januari 2007 ingaat, beoogt de verschuiving van een groot deel van de collectief gefinancierde zorg naar de privé-sector. Binnen de Wmo krijgen de gemeenten de regie over een dienstenstelsel waarin AWBZ-voorzieningen, zoals huishoudelijke hulp en ondersteunende begeleiding, zijn opgenomen. Hulpbehoevenden zullen voor zij aanspraak kunnen maken op die voorzieningen, eerst moeten nagaan of zij zorg uit de eigen omgeving kunnen betrekken. Juist het inzetten van de professionele thuiszorg, gaf voor de mantelzorger een gedeeltelijke verlichting van de taak. Deze verlichting valt voor een groot gedeelte weg. De mantelzorger zal ook die taak erbij moeten doen. Dit zal een nog grotere last betekenen voor de al overbelaste mantelzorger. Wat is respijtzorg? Respijtzorg is de tijdelijke overname van zorg door vrijwilligers of beroepskrachten en is bedoeld om de mantelzorger te ontlasten. Juist voor dit terrein moeten lokale NPV besturen aankloppen bij de gemeenten en opkomen voor de belangen van de mantelzorger. De NPV maakt het binnen ruim 75 afdelingen mogelijk om de mantelzorger daadwerkelijk te ontlasten. Bij de gemeenten kan gevraagd worden om subsidie te verstrekken voor dit vrijwilligerswerk. NPV afdelingen en mantelzorgondersteuning De NPV afdelingen die nog geen vrijwillige (terminale) thuishulp (V(T)TH) verlenen, kunnen op dit moment besluiten dat ze deze mogelijkheid wel willen aanbieden. Vanuit het Landelijk 79
Bureau kan men helpen met het opzetten van een afdeling. Afdelingen kunnen gebruik maken van een handleiding voor het opzetten en onderhouden van een V(T)TH afdeling. De consulent V(T)TH wil dit proces graag begeleiden. Samenwerking met kerken De NPV streeft ernaar om het opzetten van nieuwe thuishulpprojecten samen met de kerken te doen. De staatssecretaris heeft de burgerlijke gemeenten opgeroepen om de kerken te betrekken bij het invoeren van de Wmo. De kerken zoeken hierbij de hulp van de NPV, die veel expertise heeft op dit gebied. De kennis en ervaring die de NPV heeft opgedaan wil zij graag delen met de kerken. Deskundigheidsbevordering voor thuishulpprojecten De NPV kan de volgende diensten aanbieden: • Cursussen voor coördinatoren en vrijwilligers: De NPV kan op dit moment een zestal cursussen aanbieden. Er wordt veel aandacht besteedt aan de positie van de vrijwilliger, de patiënt en de mantelzorger. • Informatievoorziening: Zesmaal per jaar verstuurt de NPV het blad Bestuurszorg. In dit blad komen alle ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg en de NPV aan de orde. Daarnaast verstrekt de NPV een Handleiding Vrijwillige Thuishulp. In deze handleiding wordt onder andere beschreven hoe thuishulp kan worden georganiseerd. Daarnaast zijn er diverse formulieren in de handleiding opgenomen onder andere formulieren voor het verwerken van gegevens, etc. • Thema-avonden en lezingen • Jaarlijkse vrijwilligersdag • Ondersteuning. V(T)TH consulenten bezoeken de afdelingen en geven ondersteuning daar waar nodig. Ook voor vragen zijn deze personen tijdens kantooruren bereikbaar. • Verzekering. Vrijwilligers kunnen aanspraak maken op de collectieve ongevallenverzekering, aansprakelijkheidsverzekering en inzittendenverzekering. Wat kan de portefeuillehouder CBB doen voor de V(T)TH? Het is belangrijk om met de gemeenten in gesprek te gaan en om verschillende redenen. Hieronder zullen we er twee noemen: • De portefeuillehouder CBB moet in contacten met de gemeente ook de V(T)TH onder de aandacht brengen. Het is goed wanneer de V(T)TH daar ook bekend is. • In het verleden kregen afdelingen met V(T)TH subsidie via de zorgkantoren. Men kon dan via de zorgkantoren gebruik maken van de zogenaamde CVTM regeling. Deze regeling zal met de komst van de Wmo vervallen voor de ‘gewone’ thuishulp. Voor de terminale thuishulp zal de oude regeling blijven bestaan. Voor de ‘gewone’ thuishulp zal straks subsidie aangevraagd moeten worden bij de gemeenten.
80
Wat betekent de Wmo voor zorgaanbieders?
81
82
Dorien Brouwer is medewerker Communicatie en Marketing bij Curadomi thuiszorg. Curadomi is een van de grootste christelijke organisaties voor thuiszorg in Nederland. Diverse zorg wordt geboden van licht huishoudelijk werk tot intensieve verzorging of verpleging. Het personeel heeft een christelijke identiteit, maar iedere cliënt krijgt de zorg die hij of zij verdient, ongeacht geloofsovertuiging. Inleiding Met de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning komt er verandering voor een gedeelte van de thuiszorg. Om u als lokale belangenbehartiger te ondersteunen treft u in deel 1 informatie aan over de thuiszorg en de financiering van de thuiszorg. In deel 2 vindt u punten die voor de lokale NPV van belang zijn rondom de WMO. Deel 1:
Achtergrond informatie over thuiszorg
Thuiszorg Het kan zijn dat iemand thuis hulp nodig heeft. Gelukkig zijn er dan de mensen van de thuiszorg die iemand zorg kan geven in zijn of haar eigen omgeving. In de thuiszorg zijn er de volgende soorten zorg: Huishoudelijke verzorging: Persoonlijke verzorging Verpleging Ondersteunende begeleiding Activerende begeleiding
Bijvoorbeeld opruimen en schoonmaken lichamelijke verzorging zoals hulp bij douchen en aankleden Bijvoorbeeld wondverzorging en toediening van injecties en medicijnen Bijvoorbeeld leren organiseren van eigen huishouding bijvoorbeeld gesprekken om gedrag te veranderen
Zorgaanbieder Curadomi Curadomi is een christelijke organisatie voor thuiszorg die zorg geeft aan iedereen die dat nodig heeft. Vanuit de christelijke levensvisie verlenen de medewerkers van Curadomi graag zorg. Veel christelijke cliënten stellen het erg op prijs om mensen in hun eigen huis binnen te laten die dezelfde achtergrond hebben. Ook kan het veel voor cliënten betekenen als zij geloofzaken kunnen delen met de thuiszorgmedewerkers. Curadomi geeft zorg in grote delen van Nederland. Voor meer informatie zie www.curadomi.nl Indicatie Thuiszorg wordt door de overheid betaald uit de AWBZ. Men heeft daarvoor een indicatie nodig van het Centrum Indicatiestelling Zorg (www.ciz.nl). Men betaalt alleen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage aan het CAK (www.cak-bz.nl). Bij het stellen van de indicatie wordt er bekeken welke zorg men nodig heeft en voor hoeveel uren per week. Ook wordt er rekening mee gehouden of de huisgenoten of vrijwilligers kunnen meehelpen (mantelzorg). De verwachting is dat in de toekomst steeds meer een beroep wordt gedaan op de mensen rondom iemand die zorg nodig heeft: de civil society (zorgzame samenleving) wordt aangesproken. Sommige thuiszorg organisaties, waaronder Curadomi kunnen zelf ook indicaties stellen. PGB of zorg-in-natura? Als iemand een zorgindicatie heeft voor langer dan 3 maanden kan men ook kiezen voor een Persoons Gebonden Budget (PGB). Men krijgt dan geld in handen waarmee men de eigen zorg kan organiseren. Men gaat dan zelf op zoek naar hulpverleners, maakt met hen afspraken, betaalt ze uit en houdt een financiële administratie bij. Het voordeel van een PGB is dat men zelf kan bepalen van wie en wanneer men de zorg krijgt. Ook een vriendin of partner kan betaalde zorg thuis geven. Het nadeel van een PGB is dat men veel regelwerk en papierwerk zelf moet doen. Dit kan natuurlijk ook een vrijwilliger van de NPV doen. Men moet het geld kunnen verantwoorden. Op de site www.persaldo.nl is meer informatie te 83
vinden. Als men zelf niet te veel wil regelen kiest men voor zorg-in-natura van een thuiszorg organisatie. Keuzevrijheid Wie een indicatie heeft kan zelf kiezen van welke thuiszorgorganisatie men zorg wil ontvangen. Er zijn ook thuiszorgorganisaties die zorg verlenen vanuit de christelijke levensvisie. Er zijn een aantal punten waarop men kan letten bij de keuzen van een thuiszorgorganisatie: - welke identiteit heeft de thuiszorgorganisatie? - Wat is de kwaliteit van de zorg die gegeven wordt? - Kan ik direct zorg krijgen of is er een wachtlijst? - Heb ik vaste hulpverleners of komt er iedere week iemand anders? - kan ik ergens terecht met vragen of opmerkingen? Als men niet tevreden is over de diensten van de thuiszorgorganisatie kan men overstappen naar een andere organisatie. Veranderende wetgeving Per 1 januari 2007 gaat de huishoudelijke verzorging (één onderdeel van de thuiszorg) uit de AWBZ naar de Wmo. Dit betekent dat niet meer het Rijk de huishoudelijke verzorging organiseert en betaalt maar de gemeente. Vanaf 2007 kan men voor huishoudelijke verzorging aankloppen bij de gemeente. Veel gemeentes zullen een informatieloket of zorgloket gaan instellen waar mensen terecht kunnen met vragen over zorg. Iemand met een indicatie voor huishoudelijke verzorging die geldig is na 1 januari 2007 krijgt ook in 2007 nog huishoudelijke verzorging. In de loop van 2007 krijgt iedereen een nieuwe indicatie zodat per 1 januari 2008 alle huishoudelijke zorg door de gemeente wordt georganiseerd. Men hoeft hiervoor niets te doen, cliënten van de thuiszorg krijgen vanzelf bericht van de gemeente. Ook in de Wmo kan men kiezen voor het PGB of zorg-in-natura. Wat het precies voor de cliënt betekent (hoogte eigen bijdrage, krijg ik nog wel zorg?) is op dit moment niet bekend. Per gemeente zal het verschillen hoe een en ander geregeld gaat worden. De andere onderdelen van de thuiszorg (persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding) blijven in de AWBZ. Deel B:
NPV en de Wmo: huishoudelijke verzorging
Voor de NPV zijn er vier belangrijke punten rondom de Wmo: - belangenbehartiging - identiteit - vrijwilligers - kwaliteit van de zorg Belangenbehartiging De NPV is de grootste niet-categoriale belangenvereniging van patiënten. En dus een belangrijke gesprekspartner voor gemeenten. Gemeenten moeten het beleid gaan vorm geven over de Wmo. In de wet is vastgelegd dat gemeenten om tafel moeten met belangenverenigingen. Zorg dat u als NPV deelneemt aan de rondetafelgesprekken, informatierondes en debatten die uw gemeente organiseert. De gemeente is graag bereid om te luisteren naar de meningen van patiënten en burgers! Identiteit De NPV vindt identiteitsgebonden zorg een goede zaak. In de Wmo vastgelegd dat burgers keuzevrijheid hebben als zij kiezen voor zorg-in-natura. Dit betekent dat gemeenten contracten moeten sluiten met minimaal twee zorgaanbieders voor de huishoudelijke verzorging. U als NPV kunt deze keuzevrijheid bewaken bij de gemeenten. 84
Als NPV kunt u benadrukken bij de gemeente dat u de keuzemogelijkheid voor identiteitsgebonden zorg belangrijk vindt. Vrijwilligers Binnen de Wmo wordt de rol van vrijwilligers belangrijk: zorgzame samenleving. Het wordt de taak van gemeenten om vrijwilligers te vinden en in te zetten bij hulpvragen. De NPV heeft veel ervaring met vrijwilligers. elangrijk bij vrijwilligerswerk is de grens tussen vrijwilligerswerk en professionele zorg. Als vrijwilligers organisatie moet de NPV bewust zijn van haar grenzen. Dan is een goede samenwerking en overleg mogelijk tussen professionals, mantelzorgers, vrijwilligers en uiteraard de zorgvrager. Informeer de gemeente over uw potentieel aan vrijwilligers. Neem contact op met het zorgloket en maak uw sterke punten als NPV bekend.
Breng in kaart welke zorgaanbieders in uw gemeente actief zijn. En of zij bereidt zijn om u als NPV te informeren over zaken die een vrijwilliger op zich kan nemen. De vrijwilliger van de NPV is dan ook in staat om zaken die niet onder vrijwilligerswerk vallen (bijvoorbeeld steunkousen aantrekken) onder te brengen bij professionele zorgaanbieders. Kwaliteit van de zorg De NPV vindt de kwaliteit van de zorg heel belangrijk. Ook bij zorgorganisaties wordt hier steeds meer aandacht aan besteedt. Vragen die gesteld kunnen worden aan zorgaanbieders: Is men aangesloten bij een brancheorganisatie (BTN of Z-org), is er een kwaliteitsmerk (bijvoorbeeld ISO 9002 of HKZ). AWBZ zorg wordt ingekocht door het zorgkantoor. Op hun website is te vinden wat hun toporganisaties zijn. Uiteindelijk is de mening van de cliënt het belangrijkst. De stichting Cliënt en Kwaliteit doet veel cliënttevredenheidspeilingen bij zorgorganisaties. Vraag de zorgaanbieders uit de regio hoe zij kwaliteit waarborgen. U kunt ook door een eenvoudig enquête onderzoeken wat de ervaringen zijn van gebruikers van thuiszorg in uw gemeente.
Curadomi, organisatie voor thuiszorg www.curadomi.nl april 2006
85
86
Wat de Wmo voor de lokale samenleving kan betekenen, beschrijft drs. Th. (Tom) van den Belt, directeur HdS zorg en welzijn in Barneveld. Daarbij bepleit hij een goede samenlevingsvisie die onder gemeentelijk beleid ligt. De NPV kan binnen de lokale samenleving een belangrijke rol spelen bij dit maatschappelijk debat. De WMO-samenleving in Barneveld De HdS te Barneveld is een christelijke organisatie voor zorg en welzijn. Zij heeft als missie geformuleerd: ‘De HdS levert diensten op het gebied van zorg en welzijn vanuit een christelijke identiteit met als doel cliënten en medewerkers optimaal tot hun recht te laten komen.’ Deze missie is gebaseerd op de Bijbel en wordt verder uitgewerkt als volgt: ’De HdS heeft als basis de bijbelse opdracht tot het liefdevol dienen van de naaste. Deze opdracht vloeit voort uit de hoogste opdracht voor de mensen om boven alles God te dienen en te eren; en door het dienen van de naaste wordt de medemens geholpen bij het volbrengen van zijn of haar hoogste opdracht’ Met de bovenstaande beschrijving is de HdS bij uitstek een organisatie die ‘klaar’ is voor de uitvoering van de taken die horen bij de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Wmo. Deze wet is in principe een wet die een appèl doet op alle inwoners van onze samenleving, waarbij solidariteit, harmonie en eigenheid van de mensen kernbegrippen zijn. De Wmo wil daarmee werken aan de menswaardigheid van de samenleving, waarbij alle burgers tot hun recht kunnen komen. Hoewel de Wmo niet gebaseerd is op de christelijke levensbeschouwing passen de doelstelling wel heel goed bij die van de HdS. De HdS is al meer dan vijftig jaar actief binnen de gemeente Barneveld en kent de moeilijkheden en mogelijkheden van de inwoners als geen andere organisatie. Zij heeft hulp en zorg aan iedereen, ongeacht hun opvattingen en levensbeschouwing. De HdS heeft een bijdrage te geven aan de leefbaarheid van de Barneveldse samenleving. De Wmo heeft een groot aantal prestatievelden (aandachtsgebieden), die gezien kunnen worden als detaillering van de kerngedachte: een leefbare samenleving. In dit verband is een uitwerking van de mogelijkheden van de HdS bij de verschillende prestatievelden niet zo nuttig. Het gaat er vooral om hoe de organisatie zich presenteert binnen het geheel van de samenleving, naar het gemeentebestuur, de inwoners en de overige organisaties en belangenbehartigende organisaties op het gebied van zorg, welzijn en samenlevingsvraagstukken. De HdS is daarbij een ‘gesprekspartner’ van veel organisaties binnen het werkgebied. De NPV is daarbij een belangrijke partner als het gaat om twee aspecten: signalering en vormgeving van de zorgverlening. De NPV heeft een zetel in de cliëntenraad van de HdS. De HdS vindt het belangrijk dat er door veel organisaties en het gemeentebestuur niet in eerste instantie gezocht wordt naar mogelijkheden voor uitvoering van allerlei taken en activiteiten binnen de Wmo. Het is veel belangrijker om eerst met elkaar te komen tot een formulering van een samenlevingsvisie. Daarmee is men dan ook gericht op de kern van de Wmo. Het benoemen, bespreken en beschrijven van een visie kan en mag veel tijd kosten, waardoor op langere termijn grote winst behaald kan worden. Als men vanuit een gemeenschappelijke visie vorm en inhoud kan geven aan de Wmo kan men bij veel beslissingen een samenlevingseffectrapportage maken. Daardoor is het mogelijk om de effecten van besluiten te beoordelen en kunnen keuzes voor activiteiten op een meer verantwoorde wijze genomen worden. De NPV kan binnen de lokale samenleving een belangrijke rol spelen bij dit maatschappelijk debat. In veel voorlichtingsbijeenkomsten en maatschappelijk discussie-bijeenkomsten gaat het voornamelijk over incidenten, activiteitenbekostiging en verdeling van de ‘zorgmarkt’. Dit is een verschijnsel dat wel past bij het huidige systeem van regeren van ons land, met ADHD-
87
achtige trekjes. Hoewel de NPV zich niet uit de markt moet laten prijzen, ligt hier een kans om de discussie naar fundamentele niveaus te halen. De HdS is daar ook steeds op gefocust in Barneveld, waarbij zij de lokale NPV als partner ervaart. Een groot gevaar voor de vaak kleine christelijke thuiszorgorganisaties is de vergelijking van de aanbiedingen van huishoudelijke zorg op grond van de prijs die men ervoor vraagt. Als gemeenten deze zorg willen inkopen tegen het laagste tarief, bestaat de kans dat de christelijke organisaties niet gekozen gaan worden als leverancier. De NPV heeft landelijk en de HdS, evenals andere christelijke zorgaanbieders, plaatselijk de kans om te pleiten voor christelijke zorgaanbieders aan (mede) leverancier. Ook de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget biedt een belangrijke kans om te kiezen voor de zorgorganisatie van eigen keuze. Zie ook www.hds.nl
88
Wat betekent de Wmo voor de NPV?
89
90
Piet van Steenselen werkt bij de NPV als leidinggevende Verenigingszaken en houdt zich bezig met het ontwikkelen, implementeren en voeren van beleid voor de afdeling Verenigingszaken. Daarnaast faciliteert en ondersteunt hij vrijwilligers binnen de vereniging in het land. In onderstaande bijdrage schrijft hij over de inzet vanuit de NPV. Lokaal meepraten, meehelpen en meedoen De Wmo raakt aan de taken van alle portefeuilles binnen de NPV-afdelingen. Echter voordat op lokaal niveau actief kan worden meegepraat, meegeholpen en meegedaan om van de Wmo een functionerend geheel te maken, is het nodig om aan een aantal randvoorwaarden te voldoen. • Verdiep u in de Wmo, wat zijn mogelijke gevolgen van de Wmo en voor uw gemeente? Verzamel actuele informatie over de Wmo en wees bekend met de laatste ontwikkelingen rond de Wmo in uw gemeente. Laat u informeren over de stand van zaken of organiseer zelf informatiebijeenkomsten met relevante partijen in uw gemeente. • Bepaal op welke wijze u vrijwilligerswerk en mantelzorg het beste kunt ondersteunen en op welke wijze u zich kunt inzetten voor het behoud van keuzevrijheid voor de gewenste zorgaanbieder. Bepaal uw eigen punten van aandacht, breng ze onder de aandacht bij uw samenwerkingspartners en uw gemeente. Stel hierbij prioriteiten en formuleer daarbij zo concreet mogelijke doelen. • Denk na over mogelijke samenwerking met kerken en andere organisaties. Met welke organisatie(s) kunnen uw doelen het best worden bereikt? Leg contacten met betreffende organisaties en presenteer de NPV. • Zorg voor kwaliteit. Ga daarom indien nodig op zoek naar deskundige bestuursleden of NPV-vertegenwoordigers in uw gemeente die de NPV op een goede wijze kunnen vertegenwoordigen, kunnen netwerken en in staat zijn de belangen op een bekwame wijze te behartigen. • Maak een beleidsplan waarin uw visie, doelen en hoe u deze wilt bereiken staan beschreven. Zorg voor een evenwichtige taakverdeling, voldoende financiën en denk aan de nodige publiciteit. Taken portefeuillehouder Individuele Belangenbehartiging (IBB) rond de Wmo: • Opzetten van een lokale sociale kaart met instellingen en organisaties op het gebied van zorg, welzijn en hulpverlening. (Informatiebronnen zijn bijvoorbeeld Internet, telefoongids, gemeentegids, Patiënteninformatiegids etc.) • Zicht houden op de kleur en kwaliteit van de lokale hulpverleners. • Nagaan welke lokale en/of regionale organisaties (bijvoorbeeld steunpunt mantelzorg, welzijn- en zorginstellingen, RPCP’s) met het oog op de Wmo belangrijk zijn. Zij kunnen vaak informatie, advies en ondersteuning bieden. Taken portefeuillehouder Collectieve Belangenbehartiging (CBB) rond de Wmo: • (Laten) participeren in overleg- en adviesorganen binnen de gemeente. De gemeenten hebben de plicht om vrijwilligers en mantelzorgers te ondersteunen. Daarom is het van belang dat deze hun belangen naar voren (laten) brengen op lokaal niveau. De NPV kan juist de belangen behartigen voor doelgroepen die hierbij ondersteuning nodig hebben. • Contacten leggen, netwerken en samenwerken met kerken en andere organisaties met welke de doelen het best kunnen worden bereikt • Het presenteren van de NPV. • Onder de aandacht brengen van eigen doelen bij samenwerkingspartners en de gemeente. Bijvoorbeeld de verankering van keuzevrijheid voor een de gewenste zorgaanbieder in het beleidsplan van de gemeente. Taken portefeuillehouder Vrijwillige (Terminale) Thuishulp (V(T)TH) rond de WMO: • Onderhouden van contacten met kerken, de professionele thuiszorg en het bekend maken van de afdeling V(T)TH.
91
•
•
Werven van V(T)TH-vrijwilligers in samenwerking met coördinator(en) en de portefeuillehouder V&PR eventueel met ondersteuning van de portefeuillehouder VZ. Niet alleen bijdragen aan hen die aanvullende hulp op de betaalde zorg nodig hebben maar ook het ondersteunen van de mantelzorg. Zorgdragen voor het verwerven van subsidiegelden waar de NPV aanspraak op kan maken.
Taken portefeuillehouder Voorlichting en PR (V&PR) rond de Wmo: • Verstrekken van informatie over de NPV in het algemeen en vooral over de lokale NPVafdeling. • Ondersteunen met voorlichtingsmateriaal van de portefeuillehouders CBB en V(T)TH bij het presenteren van de NPV en de afdeling V(T)TH bij kerken en andere organisaties en de gemeente. • Onderhouden van contacten met de lokale en regionale media en zichtbaar maken in de media en eigen burgerlijke gemeente wat de NPV-afdeling lokaal doet. Taken portefeuillehouder Verenigingszaken (VZ) rond de Wmo: • Zorgdragen voor facilitaire voorzieningen voor activiteiten zoals het verwerven van voldoende gelden en bijvoorbeeld subsidiegelden waar de NPV aanspraak op kan maken. • Organiseren van werving van V(T)TH-vrijwilligers in overleg met andere portefeuillehouders. • Stimuleren en coördineren van het werven van bestuursleden. Zorg voor kwaliteit. Ga daarom indien nodig op zoek naar deskundige bestuursleden of NPVvertegenwoordigers in uw gemeente die de NPV op een goede wijze kunnen vertegenwoordigen, kunnen netwerken en in staat zijn de belangen op een bekwame wijze te behartigen. Bestuurders van NPV-afdelingen, NPV-vertegenwoordigers in platforms, coördinatoren en vrijwilligers worden door het Landelijk Bureau op verschillende wijzen ondersteund: • Door gerichte cursussen en scholing over zowel de organisatie van de NPV, de rol en taken van de NPV op regionaal en lokaal niveau als het geven van thuishulp en het behartigen van belangen. • Door een compleet stappenplan voor het opzetten van een thuishulpproject V(T)TH. • Door het project 1+1=3 ter ondersteuning van kerken en hulpverleningsinstanties voor het opzetten van thuishulpprojecten. • Door het afhandelen van individuele vragen en het geven van instructie aan de lokale portefeuillehouders. • Door het Werkboek Wmo met praktische informatie, aangeboden op de ALV 2006. • Door facilitaire ondersteuning door de vrijwillige kringconsulent in de regio.
92
Henrica de Vries, portefeuillespecialist Voorlichting & PR bij de NPV, beschrijft in deze bijdrage enkele basisprincipes die gelden bij het voorbereiden van een presentatie. Het gaat om enkele algemene tips. Er is een ander artikel beschikbaar dat specifiek ingaat op de verschillende accenten die bij representatie vanuit de NPV kunnen worden gelegd.
Hoe presenteer je je? – Enkele eenvoudige basistips Het leggen van contacten, het uitbreiden van uw netwerk. In het kader van de Wmo is dit belangrijker dan ooit. Elke presentatie – mondeling of schriftelijk – staat of valt met een goede voorbereiding. Stel uzelf vooraf drie vragen:
•
Wie bent u?
•
Wie vertegenwoordigt u?
•
Wie heeft u voor u?
De laatste vraag is eigenlijk de belangrijkste. Neem niet uzelf of de organisatie die u vertegenwoordigt als uitgangspunt, maar begin er mee u af te vragen wie uw toehoorder is. Pas als u dat weet, kunt u verder met de voorbereidingen van uw presentatie. We lichten de drie vragen één voor één toe, om te beginnen met de laatste vraag:
Wie heeft u voor u? •
Waar gaat u naartoe? (1) –
Verdiep u in de persoon en/of de organisatie
–
Wat is zijn/haar belang van uw komst, uw boodschap of uw product?
–
Pas uw boodschap aan!
Verdiep u in de persoon en/of de organisatie! Gaat u bijvoorbeeld op bezoek bij een wethouder, zorg er dan voor dat u weet van welke partij hij is. Ook is het handig om te weten of een zorginstelling die u bezoekt, bijvoorbeeld algemeen christelijk is of uitgaat van één bepaalde kerkelijke gezindte. Wat is zijn/haar belang van uw komst, uw boodschap of uw product? Maak duidelijk dat u iets te bieden hebt, of het nu kennis is over een bepaald onderwerp, een mogelijk artikel voor in de krant of een gastles die u wilt verzorgen. Ga uit van wat ontvanger wil horen, niet van wat u wilt vertellen! Pas uw boodschap aan! Als u een lezing gaat houden voor jongeren, dan mag u dat best een beetje anders aanpakken dan bij ouderen. U hoeft niet ineens populair te gaan doen – blijf vooral uzelf – maar u kunt uw boodschap wel ‘verpakken’. Varieer met uw toon, net zo als u tegen uw kinderen anders praat over uw werk dan tegen uw partner of de buurvrouw.
93
Wie heeft u voor u? •
Waar gaat u naartoe? (2) –
Weet – ook letterlijk! – waar u moet zijn
–
Denk aan zaken zoals een telefoonnummer voor onderweg (mobiel nummer?) parkeergeld…
Neem een routebeschrijving mee. (En vergeet niet het adres op te schrijven.) Met een telefoonnummer bij de hand kunt u even bellen als u de weg kwijt bent of melden dat u wat later komt als u in de file staat… ‘Denk aan parkeergeld’ lijkt misschien een flauwe opmerking, maar u wilt de professionals de kost niet geven die hun presentatie tot in de puntjes hebben voorbereid maar te laat komen omdat ze geen kleingeld bij zich hebben.
Wie vertegenwoordigt u? •
De NPV… –
Leg altijd uit dat die letters staan voor Nederlandse Patiënten Vereniging…
–
en zeg daar direct bij dat de meeste leden gelukkig gezond zijn!
–
Probeer kort te schetsen hoe de organisatie van de NPV eruit ziet
Gebruik in uw presentatie zo min mogelijk afkortingen. ‘LB’ (van Landelijk Bureau, HdV) zegt een buitenstaander bijvoorbeeld niets. Ook afkortingen voor portefeuilles kunt u beter niet gebruiken (zoals CBB, IBB en VPR). De afkorting VTH is nog wel eens bekend bij mensen, maar de rest nauwelijks. (Zelfs het woord portefeuille probeer ik meestal te vermijden; klinkt zo ambtelijk!) Maak altijd duidelijk namens welk onderdeel (welke portefeuille of welke ‘laag’ in de NPVorganisatie) u spreekt. Het is altijd goed om daarbij aan te geven hoe de NPV eruit ziet en wat haar kerntaken zijn. Zo krijgt uw toehoorder een beeld van de volle breedte van waaruit u uw punt naar voren brengt. Wellicht kan de nu volgende definitie u daarbij behulpzaam zijn.
Wie vertegenwoordigt u? •
De NPV…
is een algemene patiëntenvereniging, met bijna 80.000 leden door het hele land; verdeeld over 133 lokale afdelingen en 17 regionale kringen. 94
De NPV gaat uit van Bijbelse waarden en normen en vindt dat ieder mensenleven vanaf het begin tot het einde bescherming verdient.
Een ‘algemene’ patiëntenvereniging wil in dit geval zeggen: niet bedoeld voor één specifiek ziektebeeld (zoals de diabetesvereniging etc.). Dat noemen we ‘categoriale’ verenigingen (voor één specifieke categorie mensen). De NPV is een niet-categoriale patiëntenvereniging.
Wie vertegenwoordigt u? •
U komt namens de NPV… maar in welke rol? –
Leg uit wat uw (bestuurs)functie is
–
Waarom neemt u contact op?
Nadat u hebt geschetst hoe de NPV-organisatie eruit ziet, kunt u goed duiden wie u vertegenwoordigt. Leg duidelijk uit van de reden is van uw bezoek of (schriftelijke) presentatie.
Wie bent u? •
Stel uzelf voor! –
Noem uw naam
–
Noem uw functie
–
Laat ‘iets’ achter
De tip om uzelf voor te stellen lijkt misschien weer zo’n open deur, maar sta er eens bij stil hoe vreemd het is dat mensen zonder zich voor te stellen een heel verhaal tegen u afsteken, terwijl u niet weet met wie u van doen heeft. Dit gebeurt in de (werk)praktijk regelmatig! Laat iets bij uw contactpersoon achter, een visitekaartje, folder, jaarverslag, en op z’n minst, EEN GOEDE INDRUK! Tot slot stelt u genoemde vragen natuurlijk ook aan degene die u bezoekt. Noteer zijn of haar naam en functie, vraag een folder of jaarverslag mee en tip uw collega-bestuurders de naam van uw contactpersoon. Zo bouwt u aan een nieuwe schakel in het netwerk van contactpersonen dat u kan helpen bij uw activiteiten als belangenbehartiger.
95
96
Binnen de Wmo verschuiven verantwoordelijkheden van de landelijke overheid naar de gemeentelijke overheid. Dit geldt ook voor sommige subsidie stromen. Veel NPV-afdelingen en thuishulpprojecten maken gebruik van bestaande subsidies. Annemarie van de Beek, projectmedewerker bij de afdeling V(T)TH, noemt aandachtspunten.. Subsidie Subsidie kan aangevraagd worden bij iedere gemeente. Ieder gemeente werkt echter wel op een verschillende manier en hanteert andere normen. Een verandering die op dit moment van belang is rond thuishulpprojecten van de NPV wordt veroorzaakt rond de invoering van de Wmo. Het gaat om zogenoemde CVTM gelden. In de toekomst moeten de subsidiegelden voor de ‘gewone’ thuishulp bij de gemeenten worden aangevraagd. De subsidieaanvraag voor de terminale thuishulp moet nog wel worden aangevraagd bij de zorgkantoren. Hieronder wordt uitgelegd hoe subsidie voor een project aangevraagd kan worden. Waar aanvragen? Bij de gemeente in uw regio. Waarvoor subsidie aanvragen? Enkele voorbeelden waarvoor u als NPV-afdeling subsidie aan kunt vragen: Premies voor verzekering van wettelijke aansprakelijkheid van vrijwilligers. (Dit zal voor u als afdeling niet nodig zijn, omdat het Landelijk Bureau de verzekering regelt). Reiskosten van vrijwilligers. Kosten voor de werving en training van vrijwilligers. Kantoorkosten ten behoeve van de coördinatiepunten voor de V(T)TH (We kunnen hierbij denken aan bijvoorbeeld het aanschaffen en gebruiken van een mobiele telefoon door de coördinatoren). Criteria Gemeenten hanteren bij de beoordeling van de subsidieaanvraag onder andere de volgende criteria: De subsidie is voor ondersteuning van de mantelzorgers en de vrijwilligers bij zorg voor, ouderen, gehandicapten, dementerenden, langdurig zieken in de thuissituatie en in een thuisvervangende situatie. Bereik van het project (hulp voor iedereen, samenwerking met andere organisaties enz.) Het rendement (effectiviteit en doelmatigheid) van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. De totale financiering voor het project. Hoe kunt u subsidie aanvragen? Er is voor de subsidieaanvraag geen standaardformulier voor alle gemeenten. Er zijn gemeenten die een eigen formulier hebben ontwikkeld. Er zijn ook gemeenten die geen formulier hebben, maar waarbij u zelf door middel van de brief een aanvraag moet doen. Hieronder wordt aangeven welke elementen er in de brief moeten worden opgenomen en waar u rekening mee moet houden. Hierbij is gebruik gemaakt van het referentiemodel 2003 ‘ondersteuning informele zorgverlening’ geschreven door de organisatieadviseurs van het bureau Hoeksma, Homans & Menting. Het is goed om een aanvraag zo kort mogelijk te houden. Degene die de aanvraag beoordeeld moet snel kunnen zien waar het om gaat en hoeveel u vraagt. Achtergrondinformatie over de NPV en het project kunnen beter als bijlage meegestuurd worden. Dat geldt ook voor een gedetailleerde begroting. Houd bij het schrijven van een aanvraag rekening met het volgende:
97
Het project moet vallen binnen de bestaande subsidieregelingen en beleid, maar schrijf de aanvraag niet op een overdreven manier daarop toe. Het is niet verstandig te overvragen onder het mom ‘je krijgt toch minder dan je vraagt’. Subsidieverstrekkers weten uitstekend hoeveel iets kost en kunnen een begroting goed beoordelen. Geef duidelijk aan wat uw eigen bijdrage is. Dat hoeft geen geld te zijn. Ook de tijd die u er extra in gaat stoppen, het gebruik van de reguliere voorzieningen voor het project en het hele ontwikkelingstraject zijn een eigen bijdrage. Vermeld waar u nog meer een aanvraag hebt ingediend.
Begeleidend schrijven De aanvraag dient vergezeld te gaan van een begeleidende brief. Hierin moet in ieder geval genoemd worden: Naam organisatie en contactpersoon (uiteraard van de plaatselijke afdeling NPV) Verwijzing naar de aanvraag Waarvoor u subsidie vraagt en hoeveel De meegestuurde bijlagen Ondertekening door de eindverantwoordelijke van uw afdeling (voorzitter van het bestuur) NB: Er zijn gemeenten die werken met een standaardformulier waarin deze gegevens gevraagd worden. Structuur van de aanvraag Schrijf een aanvraag in een beperkt aantal blokken die de structuur aangeven: Korte inleiding; Doelgroep waarop de aanvraag is gericht; Doel van de aanvraag en/of omschrijving van het knelpunt (beschreven vanuit de doelgroep) dat de aanleiding vormt voor het project; Verwachte resultaten (bereik / output) bij realisering van de voorstellen en/of oplossing van het knelpunt (doel, werkwijze, fasering); Het subsidiebedrag dat wordt aangevraagd; Begroting. Tips bij het schrijven Houd rekening bij het schrijven van de aanvraag met de volgende aandachtspunten: Beschrijf wat u wilt doen vanuit de doelgroep; Leg onbekende termen uit; Gebruik korte zinnen en eenvoudig taalgebruik; Let op het verband tussen alinea’s; Voorkom jargon en afkortingen; Beschrijf bij het aangeven van de oplossing niet opnieuw het probleem; Onderstrepingen werken als een magneet als ze met mate gebruikt worden; Een P.S. wordt vaak als eerste en als laatste gelezen. Indienen van de aanvraag Houd bij het indienen van de aanvraag rekening met het volgende: Laat de begeleidende brief kort en zakelijk. Noem project en het benodigde bedrag en verwijs verder naar de aanvraag en de bijlagen. Kijk de begroting na. Staan zowel uitgaven als inkomsten vermeld en kloppen deze met elkaar? Vervolg Als u na 3-4 weken nog niets gehoord hebt is het verstandig te bellen of uw aanvraag aangekomen is. Tevens kunt u dan horen wanneer u een antwoord kunt verwachten.
98
Als u geen subsidie aanvraagt? Subsidie aanvragen is natuurlijk niet noodzakelijk. Er zijn afdelingen die het goed zonder subsidie redden. Bedenk wel dat de subsidiegelden er zijn en wanneer we deze niet gebruiken zal het budget dat de overheid beschikbaar stelt voor vrijwilligersorganisaties minder worden. Bij het vaststellen voor het subsidiebedrag wordt namelijk gekeken wat het voorgaande jaar gevraagd is door de organisaties. Wanneer u geen subsidie aanvraagt is het verstandig om toch uw afdeling aan te melden bij een gemeente. Om in de toekomst wel een beroep te kunnen doen op subsidie is het nodig dat het project geregistreerd staat. Hulp nodig? Wanneer u nog vragen hebt over deze regeling neem dan eerst contact op met de portefeuillehouder van een afdeling of de portefeuillehouder van de kring. U mag natuurlijk ook contact met het Landelijk Bureau opnemen.
99
100
Vanuit de lokale NPV-afdeling Apeldoorn doet Henk ten Voorde verslag. Henk is 48 jaar oud en werkzaam in de ICT-sector. Sinds februari 2005 is hij bestuurslid van de NPVafdeling Apeldoorn, en heeft hij de portefeuille Collectieve Belangenbehartiging opgepakt. Start Wmo Allereerst is gewerkt aan een plaatselijk beleidsplan, en al snel werd duidelijk data de Wmo een grote invloed zal hebben op het zorgbeleid in de gemeente Apeldoorn. Daarom is In het afgelopen jaar vanuit de portefeuille Collectieve Belangenbehartiging prioriteit gegeven aan de voorbereiding van de invoering van de Wmo binnen de gemeente Apeldoorn. Dit is gebeurd in nauwe samenwerking met de portefeuillehouder Vrijwillige (Terminale) Thuishulp. Zorgbelang Om snel thuis te raken in de Wmo-materie heb ik een aantal landelijke websites geraadpleegd (bijvoorbeeld www.invoeringWmo.nl) en gebruik gemaakt van de diensten van de regionale cliëntenfederatie “Zorgbelang” (www.zorgbelanggelderland.nl). Zorgbelang heeft veel expertise en adviseert cliëntenorganisaties bij het behartigen van belangen in de politiek en tijdens overleg met ambtenaren en cliëntenraden. Zorgbelang levert veel materiaal t.a.v. de Wmo waarmee men op lokaal aan de slag kan, zoals een beoordeling van de gemeentelijke prestatiecriteria voor de Wmo-beleidsvelden vanuit cliëntenperspectief, een checklist voor het toetsen van Wmo beleidsplannen, etc. Participatie in cliëntenraad Vervolgens ben ik via een raadslid geïntroduceerd bij de wethouder Onderwijs, Zorg en Welzijn. Zij gaf aan bezig te zijn met de vorming van een nieuwe brede cliëntenraad. Dat is in Apeldoorn een langdurig en moeizaam proces omdat de bestaande cliëntenorganisaties het moeilijk vinden om in één cliëntenraad tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Alle nieuwe organisaties moeten wachten op deelname totdat er een nieuw reglement voor cliëntenparticipatie is opgesteld. In een grote gemeente zoals Apeldoorn kan niet iedereen rechtstreeks vertegenwoordigd zijn. De gemeente wil slechts een beperkt aantal vertegenwoordigers in de nieuwe cliëntenraad, dus moet de NPV nagaan of het mogelijk is om een directe vertegenwoordiger in de cliëntenraad te verkrijgen of dat samenwerking met verwante organisaties moet worden gezocht om zich te laten vertegenwoordigen. Werkgroep ‘Invoering WMO’ Vanuit de NPV-afdeling Apeldoorn is met een aantal leden die vanuit hun werkkring betrokken zijn bij de zorgverlening een werkgroep ‘Invoering Wmo’ gevormd, waarin wordt nagedacht hoe we als NPV de belangen van onze leden kunnen behartigen tijdens invoering van de Wmo. Velen, ook buiten de NPV houden zich bezig met de invoering van de Wmo. Daarom moeten we als NPV enkele specifieke aandachtsgebieden kiezen waar door anderen minder de nadruk op wordt gelegd. De volgende speerpunten zijn door de werkgroep gedefinieerd: 1. Bieden van identiteitsgebonden zorg • Nagaan welke zorgverleners binnen de regio Apeldoorn bereid zijn om zorg vanuit een christelijke identiteit te leveren. Met een aantal zorgverleners zijn daarover gesprekken gevoerd. • Nagaan of de gemeente Apeldoorn ook contracten met christelijke zorgverleners wil afsluiten. • Nagaan hoeveel burgers uit de gemeente Apeldoorn gebruik zouden willen maken van christelijke zorgverleners. • De vraag naar identiteitsgebonden zorg en mogelijke aanbieders onder de aandacht van het college van B&W en de politieke partijen brengen.
101
2. Versterken van kerkelijke vrijwilligersorganisaties • Nagaan welke kerken en gemeenten al beschikken over een vrijwilligersorganisatie en in hoeverre deze zijn voorbereid op meer hulpvragen als eenmaal de Wmo is ingevoerd • Nagaan of de kerken en gemeenten bereid zijn om elkaar onderling te helpen als er geen vrijwilliger binnen de eigen gemeente beschikbaar is • Nagaan of de vrijwilligers van de kerken en gemeenten behoefte hebben aan voorlichting en scholing Om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie t.a.v. kerkelijke vrijwilligersorganisaties is een bezinnings- en voorlichtingsavond over de Wmo georganiseerd met de diaconieën van de verschillende kerken, en is een enquête gehouden om de behoefte aan samenwerking en ondersteuning te peilen. 3. Vormen van een diaconaal overlegplatform met de gemeente Apeldoorn • Nagaan of de kerken behoefte hebben aan een gezamenlijk overleg met de gemeente Apeldoorn. Deze vraag was ook in de bovengenoemde enquête opgenomen. • Nagaan of de gemeente Apeldoorn bereid is met de plaatselijke kerken en het NPV om tafel te gaan zitten. 4. Gemeentelijk beleid t.a.v. zorgindicatie Momenteel wordt de zorgindicatie verzorgd door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg). Straks kan de gemeente zelf de criteria bepalen. De commissie wil in kaart brengen of de gemeente gaat afwijken van de landelijke normen en de leden voorlichten en adviseren over de gevolgen. Ook dient de NPV bereid te zijn om leden te ondersteunen tijdens het indicatiestellingtraject. Aanvragen van subsidie voor de opzet en versterken van vrijwilligershulp Tot slot brengen we in overleg met het landelijk NPV-kantoor de mogelijkheden in kaart om op landelijk of plaatselijk niveau subsidie te verkrijgen voor het opzetten van vrijwilligersorganisaties en begeleiden en opleiden van vrijwilligers. Er wordt ook gekeken naar de aanpak in Den Helder, waar een initiatief van plaatselijke kerken en christelijke politici is gestart, met als thema ‘Kerk en barmhartigheid in de stad Den Helder’. De notitie bevat de visie van de werkgroep op de vraag hoe omzien naar zwakkeren in de samenleving weer een kenmerk van de kerk kan worden. De NPV in Apeldoorn zou iets vergelijkbaars kunnen opzetten. Tussentijdse evaluatie Actief meedenken en deelnemen aan overleg met verschillende instanties kost nogal wat tijd. Veel vergaderingen vinden overdag plaats. Dit maakt het voor werkende NPV-leden bezwaarlijk om frequent deel te nemen aan dit overleg. Vaak zal een beroep moeten worden gedaan op gepensioneerde (bestuurs-)leden. en ander punt is dat de vaststelling van de wet Wmo in de Tweede Kamer meerdere malen is uitgesteld. Dit heeft voordelen, omdat er meer tijd is om de invoering voor te bereiden. Anderzijds was er wel een aandachtspunt om alle betrokkenen in de Wmo-werkgroep te blijven motiveren. en heel belangrijk punt is om de mening van de achterban te kennen, om te kunnen beoordelen welk standpunt in de Wmodiscussie moet worden ingenomen. Het is wenselijk dat het landelijk bureau ook wat meer specifieke richtlijnen en aandachtspunten meegeeft die in de standpuntbepaling kunnen worden meegenomen. Dit Werkboek WMO is daar een voorbeeld van. Tot slot Een actieve en deskundige belangenbehartiger ondervindt in het algemeen een positief onthaal op de verschillende bijeenkomsten. Er is zeker ruimte om als NPV onze inbreng te leveren.
102
Mr. W. (Wim) van Vliet is in het dagelijks leven fiscaal directeur van Van Ree Accountants te Doorn en Barneveld. Hij is 4 jaar bestuurslid van de NPV afdeling Doorn, Driebergen en Wijk bij Duurstede. Hij startte als penningmeester en kreeg de portefeuille VTH. Na bestuurswisseling werd hij voorzitter en sinds de Wmo wisselde hij de portefeuille VTH in voor Collectieve Belangenbehartiging. WMO en NPV afdeling Doorn, Driebergen en Wijk bij Duurstede Werkgebied en activiteiten afdeling Onze afdeling is werkzaam binnen een tweetal gemeenten. We zijn werkzaam binnen de gemeente Wijk bij Duurstede waaronder ook Cothen en Langbroek vallen en hebben hierin 152 leden. Daarnaast vertegenwoordigen we 322 leden uit Doorn en Driebergen in de nieuwe gemeente Utrechtse Heuvelrug. Naast onze afdeling zijn binnen deze gemeente de afdelingen Woudenberg met de plaatsen Maarn en Maarsbergen en de afdeling Amerongen, Leersum, Overberg werkzaam. Samen met de twee naastliggende afdelingen vertegenwoordigen we binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug 589 leden. Schrijver dezes is voorzitter van de afdeling en behartigt tevens de portefeuille collectieve belangenbehartiging. Uit dient hoofde is hij lid van de klachtencommissie van het Zonnehuis in Doorn en neemt hij deel aan Wmo-cliëntparticipatie binnen Wijk bij Duurstede en Utrechtse Heuvelrug. Onze afdeling heeft daarnaast een actieve Vrijwillige Thuishulp, waarin we met ongeveer 20 vrijwilligers over 2005 ca. 600 uur hulp verleenden. Daarnaast verzorgen we een á twee maal per jaar een thema-avond; vorig jaar over “palliatieve zorg in christelijk perspectief” en “eenzaamheid en media”. Wat doen we als afdeling met de WMO Vanuit de media werd ons duidelijk, dat de via de Wmo zorggelden worden overgeheveld van een AWBZ-Rijksvergoeding naar een Wmo-gemeentevergoeding en dat dit een forse inpakt kan gaan hebben op de burger. Door decentralisatie kan er verschil tussen gemeenten gaan ontstaan. Onze zorg was en is: gaat de gemeente zorgvuldig om met deze nieuwe taak en worden overgehevelde Wmo-gelden die niet zijn geoormerkt wel gebruikt voor het doel waarvoor ze bestemd zijn. Natuurlijk is er binnen gemeenten een gemeenteraad die door de burger is gekozen en haar belangen behartigt, maar meedenken als NPV leek ons een goede zaak. Door nu aanwezig te zijn kan de NPV-afdeling zich binnen de gemeente profileren en op de kaart zetten. Een belangrijk punt van zorg van ons is de vraag vanuit leden: kunnen we binnen de gemeente straks nog een beroep doen op identiteitsgebonden zorg, met andere woorden: houden we keuzevrijheid zoals nu wordt geboden. Thans kan bij geïndiceerde huishoudelijke hulp, hulp die vanaf 1 januari 2007 overgaat naar de Wmo, zelf worden aangegeven van welke erkende instelling deze hulp wordt gevraagd. Een aantal identiteitsgebonden zorgaanbieders werkt landelijk of binnen veel gemeenten. Als de gemeente via een aanbesteding zorg uitbesteed bestaat de kans, dat deze instellingen niet meer kunnen worden ingeschakeld door de burger. Binnen de gemeenten wordt nogal eens geroepen: dan kiest zo iemand toch voor een PGB (persoonsgebonden budget), maar vergeet hierbij niet de extra administratieve rompslomp voor de burger en het feit, dat vaak via een PGB minder uren kunnen worden ingekocht dan uren worden verstrekt bij zorg in natura. WMO Gemeente Wijk bij Duurstede Hoe kregen wij contacten in de gemeente Wijk bij Duurstede? In de Wijkse Courant werd in de gemeenterubriek aangekondigd, dat er informatiebijeenkomsten werden georganiseerd, de eerste op 22 maart 2005. We hebben ons hiervoor aangemeld. Het eerste deel van de avond was een informatief deel. Het tweede deel werden de aanwezigen over deelsessies verdeeld, waarin van belang zijnde zaken konden worden uitgewisseld. Tijdens deze sessie werkten we samen met de PCG (samenwerking SGP/CU), we verdeelden ons over de 103
groepen, zodat we bijvoorbeeld overal konden aangeven dat we keuze vrijheid voor de burger voor identiteitsgebonden instellingen belangrijk vonden. In een later stadium is een kadernotitie in commissievergaderingen behandeld. Toen is door ons tijdens de commissievergadering gebruik gemaakt van de mogelijkheid in te spreken. De kadernotitie is door de Raad aangenomen op 13 september 2005. Naar aanleiding van onze betrokkenheid in het voortraject kregen we van de gemeente een uitnodiging deel te nemen aan de themabijeenkomst “cliënt en burgerparticipatie” op 21 maart j.l. Hier kwam aan de orde: Hoe kunnen we participatie het beste vorm geven, wie zouden daarbij betrokken moeten zijn en wat komt bij die participatie aan de orde. Op 29 april gaan we met een tiental betrokkenen doorpraten over de uitkomst van de sessie van 21 maart. De opzet van de cliënt- en burgerparticipatie staat hier in de steigers en we zijn er als NPV bij betrokken. WMO gemeente Utrechtse Heuvelrug Onze afdeling kreeg in mei 2005 een uitnodiging voor deelname aan een startbijeenkomst Wmo op 9 juni 2005. Wij hebben toen de afdeling Amerongen/Leersum/Overberg geïnformeerd, waarna deze afdeling ook aan de bijeenkomst deelnam. Tijdens deze bijeenkomst werd gediscussieerd over mogelijke participatievormen – de participatieladder voor cliëntparticipatie (informeren – raadplegen – adviseren – coproduceren – meebeslissen). Na deze bespreking zijn we benaderd door de gemeente om als NPV aan de voorbesprekingen over cliëntparticipatie deel te nemen. De gemeente wilde graag één vertegenwoordiger van de NPV zodat onze afdeling ook optreedt voor de andere NPV afdelingen met leden binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In 2005 hebben 3 vergaderingen plaats gevonden. Tijdens deze vergaderingen werd vooral gediscussieerd over het hoe vormgeven van cliëntparticipatie. De vergaderingen bleven nog redelijk vaag. Eind december is door de deelnemers van de vergaderingen een enquête georganiseerd, waarin werd gevraagd wat de hulpbehoevende burger waardeerde, waar hij last van had, en wat hij prettiger zou vinden. We konden 12 goede enquêteformulieren inleveren bij de cliëntparticipatie groep. (Amerongen/Overberg 6, Doorn 3, Driebergen 3). De opmerkingen die bleken uit de enquête zijn meegenomen in een door de gemeente opgestelde vraag- en aanboddocument. Dit vraag- en aanboddocument is in maart 2006 uitgebracht. Hierin is door instellingen in samenspraak met de gemeente in kaart gebracht welke vraag en aanbod er binnen de gemeente is. Curadomi was binnen de Wmo-gespreksgroepen vertegenwoordigd en zorgde zelf voor vermelding als aanbieder. We hebben als NPV een aantal andere identiteitsgebonden instellingen aangeleverd, die ook in het document zijn opgenomen. Momenteel wordt een visiedocument opgesteld, waarin wordt opgenomen hoe de gemeente om wil gaan met de Wmo. Dit document zal ook aan onze cliëntparticipatiegroep ter beoordeling worden aangeboden. Over de wijze van vormgeving van de cliëntparticipatie is nog steeds geen duidelijkheid. Hierbij speelt wisseling van betrokken ambtenaren door de gemeentelijke herindeling een negatieve rol. Tenslotte Deelname aan Wmo-cliëntparticipatie is een zaak van lange adem. Er wordt niet met deelname aan een paar bijeenkomsten resultaat geboekt. Het is belangrijk er te zijn en actief en positief mee te denken, zodat er waardering ontstaat. Het is een gemiste kans als een NPV-afdeling hier niet op inspeelt.
104
De NPV kent sinds 2004 haar eigen jongerenorganisatie, Way of Life. Corina van Willigen werkt als voorlichter voor deze jongerenbeweging en zet in deze bijdrage uiteen waarom ook jongeren niet om de WMO heen kunnen. Way of Life Sinds december 2004 kent de NPV een eigen jongerenbeweging: Way of Life. Hierin zijn jongeren tot en met 25 jaar verenigd, die hun schouders willen zetten onder een actieve jongerenorganisatie met een eigen geluid als het gaat om de beschermwaardigheid van het leven. Een beweging als deze is broodnodig: veel (ook christelijke!) jongeren hebben op bepaalde gebieden het besef van beschermwaardigheid van het leven verloren. Tegelijk bemerkt de NPV een enorme behoefte onder jongeren om hun mening over deze onderwerpen te toetsen aan de bijbel. Toerusting op medisch-ethische thema’s staat bij Way of Life dan ook hoog in het vaandel. Dit gebeurt bijvoorbeeld door informatiepakketten en debatavonden. Maar jongeren kunnen zich ook actief inzetten in drie werkgroepen: - Mission4Life: promotie, door bijv. het helpen ontwikkelen van promotiematerialen; - Words4Life: communicatie, door bijv. het verzorgen van de jongerenpagina in het NPV-verenigingsblad ZORG of het schrijven van toerustende artikelen; - Hands4Life: praktisch de handen uit de mouwen in de zorg, structureel of door kortdurende-eenmalige acties. De activiteiten van de werkgroepen verkeren nog in een beginstadium, maar de leden leggen een groot enthousiasme aan de dag om zich actief in te zetten. Een gouden kans met het oog op de Wmo! Way of Life en afdelingen In het verleden is er bewust voor gekozen, de jongerenleden rechtstreeks onder te brengen bij Way of Life en (nog) niet bij de NPV-afdelingen. Dit heeft te maken met het feit, dat het aantal jongerenleden nog te gering is om per afdeling activiteiten te kunnen beleggen. Uiteraard wil dit niet zeggen dat jongeren geen activiteiten kunnen ontplooien in samenwerking met NPV-afdelingen. Integendeel, door samenwerking zal eerder synergie ontstaan! Way of Life heeft jongeren die vol enthousiasme en bevlogenheid hun handen ineen willen slaan, ook met de NPV-afdelingen, om op deze manier een optimale samenwerking te realiseren waar iedereen profijt van heeft. Om deze samenwerking te realiseren zijn een vijftal componenten van belang: • Binnenhalen: jongeren werven binnen uw afdeling; • Binden: als afdeling laten zien wat u te bieden heeft; • Begeleiden: waar dat nodig is, i.s.m. het Landelijk Bureau; • Belonen: niet per se materieel, maar vrijheid bieden om eigen projecten op te zetten en erkenning geven voor het werk dat zij voor de NPV verrichten; • Behouden: blijvend investeren in de jongeren, o.a. door eigen evenementen en activiteiten of door aandacht voor jongeren bij bestaande activiteiten. Het opbouwen en onderhouden van een relatie is essentieel. Jongeren en de Wmo Jongeren die ziek zijn of een handicap hebben, zullen te maken krijgen met de gevolgen van de nieuwe wet. Voor jongeren die niet te maken hebben met ziekte of handicap, heeft de Wmo echter ook betekenis. Way of Life wil jongeren stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen en zich in hun eigen omgeving in te zetten als vrijwilliger. Samenwerking tussen jongeren en NPV-afdelingen is hierbij van cruciaal belang. Jongeren in actie: eenmalige, kortdurende acties De jongeren van Hands4Life hebben inmiddels een start gemaakt met het op poten zetten van een lokale actie waarbij zorgvragers in het zonnetje worden gezet. Dergelijke initiatieven kunnen in veel meer plaatsen worden ontplooid. Samenwerking met de NPV-afdelingen, die
105
vaak contacten hebben met lokale zorgaanbieders én daar bekendheid hebben gekregen door de NPV-Zorgestafette, is erg belangrijk. Jongeren zijn enthousiast en kunnen zelfstandig veel organiseren, maar hebben vaak net dat beetje extra steun en reflectie nodig die NPV-afdelingen kunnen bieden. Sla daarom de handen ineen. Als afdeling kunt u ook zelf het initiatief nemen en in kerken of op scholen op zoek gaan naar jongeren die bijvoorbeeld een leuke middag in het zorgcentrum om de hoek willen organiseren. De ervaring leert dat veel jongeren tegenwoordig te vinden zijn voor kortdurende acties. Jongeren in actie: structureel V(T)TH-werk Sommige jongeren geven aan, structureel vrijwilligerswerk te willen doen. De NPV-Vrijwillige (Terminale) Thuishulp biedt hiertoe alle mogelijkheden. Ouderen of zieken kunnen ervan genieten, als een jonge vrijwilliger op bezoek komt of hen ergens mee naar toe neemt. Misschien kan een jongere wel computerles geven aan een oudere die dit leuk vindt… Kijk eens rond in uw omgeving of vraag eens of u op de JV of op een school een gastles mag geven, waarin u vertelt wat de V(T)TH is en hoe u jongeren kunt gebruiken. Bekendheid is het begin van samenwerking. Jongeren in actie: maatjesproject Een ander idee waar u als NPV-afdeling aan mee zou kunnen werken, is het in contact brengen van een jongere met een ziekte of handicap met een jongere die ervoor voelt, zich vrijwillig in te zetten: een maatjesproject. Deze jongeren worden ‘maatjes’ door bijvoorbeeld tweewekelijks samen een activiteit te ondernemen: winkelen, wandelen, zwemmen, of gewoon een uurtje kletsen. Dergelijke contacten zijn voor jongeren met een klein sociaal netwerk van onschatbare waarde en kunnen hen helpen, hun zelfvertrouwen te vergroten. Kijk eens rond in uw afdeling of u jongeren ziet die hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen. Jongeren in actie: maatschappelijke stage Vindt u het moeilijk om vrijwilligers te werven onder jongeren? Een middel dat hierbij kan helpen, is de maatschappelijke stage. Dit is een (nieuwe) vorm van leren binnen of buiten de school, waarbij leerlingen vanuit de school door vrijwilligersactiviteiten kennismaken met het dragen van verantwoordelijkheid voor maatschappelijke belangen. Het biedt uw afdeling de mogelijkheid, (NPV-)vrijwilligerswerk aantrekkelijk te maken voor jongeren. Een gewone stage bereidt voor op het beroep wat de leerling heeft gekozen, maar een maatschappelijke stage heeft als doel een jongere te laten ervaren wat de betekenis is van vrijwilligerswerk voor de samenleving. Hierbij moet een goede balans gevonden worden tussen de dienst die de leerling verricht voor de samenleving en datgene wat hij ervan opsteekt. Jongeren krijgen door een maatschappelijke stage de kans een belangrijke kant van onze samenleving te ontdekken en daarvan te leren. Wanneer zij na afloop van de stage vrijwilligerswerk blijven doen, helpt dit het vrijwilligersbestand te verjongen. De regering heeft het voornemen om in 2007 maatschappelijke stages op minimaal een kwart van de scholen in het voortgezet onderwijs mogelijk te maken. Het opzetten van een maatschappelijke stage vereist voorbereiding. Kijk voor een gedegen voorbereiding op www.maatschappelijkestages.nl. Hier vindt u onder andere voorwaarden om het plan te doen slagen, stappenplannen, informatie over financiering, enzovoort. Het aanbieden van een maatschappelijke stage vraagt een tijdsinvestering, maar is zeer zeker de moeite waard! Tot slot Wij hebben u een aantal ideeën aan de hand gedaan om in het kader van de WMO samen te werken met jongeren. Jongeren houden uw afdeling een spiegel voor en laten een frisse wind waaien. De NPV beschikt over een gedachtegoed dat het waard is om uit te dragen en praktisch vorm te geven, juist in een tijd van toenemende individualisering waarin tegelijk een beroep wordt gedaan op vrijwilligers. Gaat u de uitdaging aan?
106