Waarom investeren jonge bedrijven? De achtergronden bij het investeringsgedrag
De achtste meting van het Jonge-bedrijvenpanel
drs. R.A.J. Kerste drs. M.J. Overweel
Zoetermeer, januari 2002
ISBN: Bestelnummer: Prijs:
90-371-0837-7 A0111 € 20,-
Dit onderzoek maakt deel uit van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1
Inleiding
7
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding Centrale vraag Aanpak Leeswijzer
7 7 8 9
2
Investeringen nader bekeken
11
2.1 2.2
Investeringsbegrip Nationale investeringsontwikkelingen
11 13
3
Het investeringsgedrag
15
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Inleiding De investerende bedrijven De investeringsmiddelen De omvang van de investeringen Knelpunten bij het investeren De investeringsplannen van jonge bedrijven Samenvatting
15 15 17 22 25 26 28
4
De overwegingen achter het investeringsgedrag
29
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Inleiding Investeringsmotieven Investeringsdoelen Belang van de investeringen Investeringsstrategie Samenvatting
29 29 33 35 36 40
5
Slotbeschouwing
41
5.1 5.2 5.3
Strategische achtergronden van investeringsgedrag Investeringen en groei Implicaties voor beleid
41 42 43
Bijlage I
Verantwoording
45
3
Samenvatting Dit rapport gaat nader in op de gedragsaspecten van jonge bedrijven in het MKB bij het investeren. Het gaat hierbij om het in kaart brengen van de beweegredenen die de ondernemers van jonge bedrijven hebben bij het plegen van investeringen. Daarbij staat de volgende vraag centraal: Wat zijn de overwegingen achter het investeringsgedrag van jonge bedrijven in het MKB? Om de centrale vraag te beantwoorden, is in de eerste plaats het investeringsgedrag van de jonge bedrijven beschreven. Vervolgens is ingegaan op de beweegredenen achter het investeringsgedrag van de ondernemers. De gegevens hiervoor zijn verkregen aan de hand van een meting bij het Jonge-bedrijvenpanel van EIM. Investeringsgedrag Hoe ziet het investeringsgedrag van de jonge bedrijven er in een notendop uit? − De meerderheid van de jonge bedrijven uit het panel heeft in het afgelopen jaar (periode zomer 2000–zomer 2001) geïnvesteerd. − De grotere bedrijven (in personeelsleden) investeren vaker dan de kleinere bedrijven. Daarnaast investeren groeiende bedrijven (in omzet) vaker dan niet-groeiende bedrijven. − De jonge bedrijven uit het panel investeren veelal in materiële activa, met name bedrijfsmiddelen. − Als er geïnvesteerd wordt in immateriële activa, is dat in combinatie met materiële activa, en dan meestal in opleidingen. − Bedrijven investeren relatief kleine bedragen en financieren de investeringen veelal met eigen middelen. − De meeste ondernemers ervaren geen knelpunten bij het investeren. − Betrekkelijk weinig ondernemers hebben plannen om in de toekomst te gaan investeren. De ondernemers met plannen willen hoofdzakelijk gaan investeren in bedrijfsmiddelen. Overwegingen bij het investeringsgedrag De beweegredenen bij het investeringsgedrag kunnen in vogelvlucht als volgt getypeerd worden. − De jonge bedrijven investeren meestal ter vervanging. De overwegingen hierbij zijn doorgaans defensief. − Investeringen in immateriële activa worden volgens zeggen uit offensieve overwegingen gedaan. − Investeringen worden meestal verricht ter ondersteuning van de dagelijkse activiteiten. De investeringen zijn hiermee overwegend operationeel van aard. − Continuïteit van de onderneming bepaalt het belang van investeringen. − Ondernemers hebben vaak geen expliciete investeringsstrategie, en ook een bedrijfsstrategie is in veel gevallen niet aanwezig. Daarbij hebben ondernemers vaak wel een bewuste visie op de richting en ontwikkeling van het bedrijf. In dit geval maken ondernemers echter niet altijd de vertaling van de visie naar benodigde strategische, meer op de lange termijn gerichte investeringen. Ondernemers met een
5
− −
visie of een impliciete bedrijfsstrategie zijn overigens vaak wel bewust en doordacht met investeringen bezig. Slechts weinigen zijn zich bewust van het belang van een langetermijnvisie; dit vindt zijn weerslag in het investeringsgedrag. Daarmee samenhangend: veel investeringen worden op ad-hocbasis genomen. De planhorizon is kort.
Beleidsimplicaties Het beeld dat ontstaat bij het bestuderen van de overwegingen bij het investeringsgedrag van jonge bedrijven, geeft aanleiding tot suggesties voor beleid gericht op het stimuleren van groei van jonge bedrijven. Door het feit dat jonge bedrijven weinig vanuit strategisch oogpunt investeren, is het mogelijk dat groeipotentieel van deze bedrijven onbenut blijft. Er wordt meer geïnvesteerd ten behoeve van de dagelijkse activiteiten en minder in dienst van groei en ontwikkeling op de langere termijn. Als ondernemers gestimuleerd worden om meer strategisch te investeren, kunnen de jonge bedrijven wellicht meer groei realiseren. Daarbij is het van belang dat overheden en intermediairs bedrijven aanzetten tot en begeleiden bij het opzetten van een bedrijfsstrategie en een bijbehorende investeringsstrategie. Een investeringsstrategie kan pas effectief zijn als deze deel uitmaakt van een bedrijfsstrategie.
6
1
Inleiding
1.1
Aanleiding Startende bedrijven Ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (MKB) hebben een belangrijke invloed op de ontwikkeling van de economische groei en de werkgelegenheid. Het is dan ook een goed teken dat de afgelopen jaren het aantal starters jaarlijks is toegenomen. Van deze starters vallen echter nog veel bedrijven af. Het blijkt dat na 5 à 6 jaar nog maar 40 tot 50% van de startende bedrijven bestaat. De bedrijven die de startfase echter overleven, hebben een bestaansrecht opgebouwd en komen in een nieuwe fase van het ondernemerschap terecht: de (door)groeifase. Ondernemers gaan hun bedrijf uitbouwen, waarbij beslissingen moeten worden genomen over de groei van het bedrijf. Wil de ondernemer groeien, en zo ja op welke wijze? Jonge bedrijven De jonge bedrijven die in de groeifase terechtkomen, worden met veel ingrijpende veranderingen geconfronteerd. Dit geldt zowel voor de onderneming als de ondernemer. De onderneming moet professionaliseren, er moet vaak personeel aangenomen worden en er moeten investeringen gepleegd worden, externe financiering is nodig om groeiplannen te kunnen realiseren en er moeten veel belangrijke strategische keuzes voor de toekomst gemaakt worden. Daarbij verandert tevens de rol van de ondernemer. De ondernemer wordt minder pionier en meer manager. Investeringsgedrag van jonge bedrijven Voor de bedrijven die de startfase zijn doorgekomen, heeft het investeringsgedrag een belangrijke invloed op de groei van de onderneming. Om te kunnen groeien moet er in het bedrijf geïnvesteerd worden. De keuzes die de ondernemer maakt over de hoogte van de investeringen en de zaken waarin geïnvesteerd wordt, zijn bepalend voor de omvang en de richting van de groei van het bedrijf. Investeren is uiteraard ook van belang voor de bedrijven die de overlevingsfase doorgekomen zijn, maar niet willen of kunnen (door)groeien. Vaak moeten er toch vervangingsinvesteringen gepleegd worden of wordt groei van de onderneming juist belemmerd door knelpunten bij het investeren. Investeren in immateriële activa Gezien het belang van de huidige kenniseconomie worden investeringen in immateriële activa steeds belangrijker voor kleine en middelgrote bedrijven. Investeren in kennis en kennisontwikkeling bepalen het innovatievermogen van ondernemingen. In die zin spelen investeringen in immateriële activa ook een belangrijke rol bij het investeringsgedrag van jonge bedrijven in het MKB. Het is dan ook van belang het onderscheid tussen investeringen in materiële en immateriële activa te betrekken bij het investeringsgedrag van jonge bedrijven.
1.2
Centrale vraag Dit rapport gaat nader in op de gedragsaspecten van jonge bedrijven in het MKB bij het investeren. Het gaat hierbij om het in kaart brengen van de beweegredenen die de on-
7
dernemers van jonge bedrijven hebben bij het plegen van investeringen. Daarbij staat de volgende vraag centraal: Wat zijn de overwegingen achter het investeringsgedrag van jonge bedrijven in het MKB? Met het beantwoorden van de centrale vraag wordt een beter inzicht verkregen in de strategische achtergronden bij het investeringsgedrag: waarom investeren ondernemers, welke keuzes maken ondernemers, welke doelstellingen hanteren zij daarbij en hoe komen de investeringsplannen voor de toekomst tot stand? Om de ratio achter het investeringsgedrag te kunnen begrijpen, is echter in eerste instantie inzicht nodig in het investeringsgedrag van de jonge bedrijven zelf. Immers om de overwegingen achter het gedrag te kunnen beschrijven, moet eerst het gedrag zelf bekend zijn. In het rapport wordt niet alleen gekeken naar de bedrijven die groeien, maar ook naar de bedrijven die niet willen of niet kunnen groeien. Tevens wordt een onderscheid gemaakt in het investeringsgedrag met betrekking tot materiële en immateriële activa. Om de strategische aspecten van het investeringsgedrag van de jonge bedrijven in kaart te brengen, zal zowel ingegaan worden op de achtergronden van het huidige investeringsgedrag van jonge bedrijven als op de ontwikkeling van het investeringsgedrag door de jaren heen (1994-2001).
1.3
Aanpak Jonge-bedrijvenpanel Het investeringsgedrag van jonge bedrijven en de strategische overwegingen daarbij kunnen in kaart gebracht worden middels de meting van het Jonge-bedrijvenpanel. Het Jonge-bedrijvenpanel bestaat uit ondernemers die in de eerste helft van 1994 met het bedrijf zijn gestart. Door de jaarlijkse metingen van het panel is het mogelijk de ontwikkelingen van de jonge bedrijven te volgen en inzicht te verkrijgen in de drijfveren, afwegingen en keuzes van de betreffende ondernemers. Het panel bevat hierdoor veel informatie over de verschillende aspecten van ondernemerschap. Bij de meting in 2001 1 is, behalve aan het gebruikelijke onderhoud van het panel , specifiek aandacht besteed aan investeringen. De deelnemers zijn door middel van een telefonische enquête benaderd. In de meting van 2001 hebben ruim 600 ondernemers deelgenomen. Hiervan waren 584 ondernemers nog actief met hun bedrijf. In de bijlage is een meer gedetailleerd overzicht opgenomen van de samenstelling van het panel in 2001. Voor de analyse van de ontwikkelingen in het investeringsgedrag sinds de start in 1994, zijn de gegevens naast elkaar gezet van de bedrijven die in 1994, 1996, 1998 en in 2001 deelgenomen hebben aan het Jonge-bedrijvenpanel. Op deze wijze is het mogelijk het investeringsgedrag van eenzelfde groep bedrijven in de genoemde jaren te vergelijken. Om het beeld van de overwegingen achter het investeringsgedrag te verdiepen, zijn aanvullend twaalf diepte-interviews gehouden met ondernemers uit het Jongebedrijvenpanel over het ‘hoe’ en ‘waarom’ van de investeringen. Het betreft hier bedrijven uit verschillende sectoren. De precieze sectorverdeling en de criteria voor de keuze
1
8
Dit zijn de algemene vragen die jaarlijks gesteld worden over de prestaties en ontwikkelingen van de ondernemingen uit het Jonge-bedrijvenpanel.
van de bedrijven zijn opgenomen in de bijlage. We danken de ondernemers die hebben deelgenomen aan de interviews voor hun medewerking. Ten slotte hebben een aantal mensen vanuit de beleidspraktijk het eindrapport meegelezen en becommentarieerd. Het gaat om mevr. Stol, dhr. Biessen en dhr. Waasdorp van het Ministerie van Economische Zaken. We danken deze mensen voor het meelezen en meedenken.
1.4
Leeswijzer In het rapport wordt ingegaan op het investeringsgedrag van jonge bedrijven en de strategische achtergrond bij dat gedrag. Hiervoor wordt in hoofdstuk 2 eerst gekeken naar het investeringsbegrip in het algemeen en de nationale ontwikkelingen van investeringsgedrag. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingezoomd op het investeringsgedrag van jonge ondernemingen in het MKB. De strategische overwegingen achter het investeringsgedrag van jonge bedrijven komen aan bod in hoofdstuk 4. Ten slotte is in hoofdstuk 5 een slotbeschouwing opgenomen. Hierin wordt een samenvattend overzicht van de strategische overwegingen achter het investeringsgedrag gegeven en er worden tevens enige aanzetten gegeven voor beleid gericht op stimulering van het strategisch investeringsgedrag van jonge bedrijven.
9
2
Investeringen nader bekeken
In dit hoofdstuk wordt een introductie gegeven van het investeringsbegrip. Hiermee wordt het kader geschetst waarbinnen het investeringsgedrag van jonge bedrijven plaatsvindt. In de eerste paragraaf (2.1) komt de definitie van investeringen aan de orde en in paragraaf 2.2 wordt een beeld gegeven van de nationale investeringsontwikkelingen.
2.1
Investeringsbegrip Investeringen van belang voor economische ontwikkeling Investeringen zijn een belangrijke grootheid voor bedrijven. Investeringen bepalen de toekomstige productiemogelijkheden en daarmee (mede) de concurrentiepositie van een onderneming. Bedrijven investeren dus om hun voortbestaan te garanderen en toekomstige groei mogelijk te maken. Ook in de economie als geheel spelen investeringen een belangrijke rol. De investeringen door bedrijven bepalen de productiecapaciteit en de productiviteit van het bedrijfsleven. Verder komen door de investeringen (technologische) vernieuwingen bij bedrijven binnen. Dit versterkt het innovatieve karakter van het bedrijfsleven. Ten slotte hebben investeringen een belangrijke invloed in het ont1 staan van conjunctuurcycli (het zogenaamde bestedingseffect) . Begripsvorming rondom investeren Investeren is een algemeen bekend begrip. Iedereen weet wel wat investeringen zijn. Hierdoor worden investeringen nogal eens in brede zin uitgelegd: ‘alles waar een bedrijf geld aan uitgeeft is een investering.’ Vanuit een economische invalshoek wordt het investeringsbegrip doorgaans enger gedefinieerd. Zo worden in de Nationale Rekeningen investeringen opgevat als: alle geproduceerde goederen die langer dan een jaar worden 2 gebruikt in het productieproces . Van belang bij investeringen is dat het gaat om goederen van een meer duurzaam nut voor het bedrijf. Op basis hiervan kan de volgende omschrijving van het begrip investeringen worden gehanteerd: De verwerving van producten waarvan het gebruik zich over meerdere productiegangen uitstrekt. Daarbij worden de investeringen veelal ingedeeld in vaste en vlottende activa. De vaste activa bestaan onder andere uit gebouwen, machines en transportmiddelen. Bij de vlottende activa gaat het om zaken als grondstoffen, voorraden en onderhanden werk. De investeringen in vaste activa kunnen worden ingedeeld in vervangings- en uitbreidingsinvesteringen. De uitbreidingsinvesteringen dienen om de kapitaalgoederenvoorraad te vergroten, terwijl vervangingsinvesteringen worden gepleegd om de door slijta3 ge kleiner geworden kapitaalgoederenvoorraad weer op peil te brengen . 1
2
3
W. Vosselman, Investeringen in immateriële vaste activa door bedrijven, Economisch Statistische Berichten, vol. 77, afl. 3850, 1992. CBS, Nationale Rekeningen 2000, Voorburg/Heerlen, 2001. R. Schöndorff, J. Pleus en F. de Kam, Economie: 1500 termen van A tot Z, Het Spectrum, Utrecht, 2000.
11
Investeringen in immateriële activa steeds belangrijker Bij investeringen in vaste activa wordt traditioneel vooral gedacht aan de aanschaf van goederen, de tastbare, materiële activa. De laatste jaren neemt de aandacht voor investeren in kennis meer en meer toe. Het gaat dan om de uitgaven die gedaan worden om kennis te verkrijgen en ideeën te ontwikkelen en toe te passen in (nieuwe) producten. Zeker in de huidige kenniseconomie zorgen de immateriële, kennisgerelateerde activa voor concurrentievoordeel. Daarmee zijn investeringen in de niet-tastbare, immateriële vaste activa zeker zo belangrijk als die in materiële activa. 1 Bedrijven kunnen investeren in verschillende soorten immateriële activa : −
−
−
(technologische) kennis, waaronder: R&D (product- en procesontwikkeling) patenten en licenties engineering en ontwerp marktbewerking en marktpositie, waaronder: marktonderzoek marktbewerking productcertificering klantenbestanden marketing & reclame versterking van de (interne) organisatie, waaronder: opleiding, training en andere investeringen in human resources informatie-infrastructuur organisatiestructuur automatisering, het gaat dan met name om software.
De verschillende soorten investeringen die hier zijn besproken, zijn weergegeven in figuur 1. figuur 1
onderverdeling investeringsbegrip
Investeringen
Vaste activa Materiële
Immateriële
activa
activa
uitbreiding
Vlottende activa - grondstoffen - voorraden - onderhanden werk
vervanging
Bron: EIM, 2001.
1
12
Naar: A. Bruins en J.M.P. de Kok, Het belang van immateriële investeringen, EIM, Zoetermeer, 1998.
Investeringen: perceptie versus definitie Uit de verdiepende gesprekken met enkele ondernemers uit het Jonge-bedrijvenpanel valt op dat ondernemers geen eenduidig beeld hebben over het begrip investeren. Ondernemers beschouwen zaken die volgens het investeringsbegrip uit de literatuur niet aangemerkt worden als investeringen toch als zodanig. Zo is voor een klusbedrijf de aanschaf van een boormachine een noodzakelijk hulpmiddel. De ondernemers ziet dit niet echt als een investering, hoewel het volgens definitie van investeringen wel als investering wordt beschouwd. Iets vergelijkbaars geldt voor bijvoorbeeld een interieurarchitect. Voor dit bedrijf is een lasergestuurde afstandsmeter een stuk handgereedschap en iets heel anders dan de server met vijf werkstations inclusief software die ze ook gekocht hadden. De server wordt gezien als een investeringsmiddel en de afstandsmeter niet. Verder worden voorraden door ondernemers in het MKB vaak ook niet als investering beschouwd. In dit geval ziet een ondernemer van een speelgoedwinkel de winkelvoorraad niet als investeringen, terwijl er toch continu voor meer dan ƒ 100.000 aan kapitaal in is geïnvesteerd.
2.2
Nationale investeringsontwikkelingen Afgelopen jaren is fors geïnvesteerd door bedrijven Eind jaren negentig is door bedrijven fors geïnvesteerd in vaste activa. Zo zijn de investeringen van het totale bedrijfsleven in 1999 met 9,4% gegroeid ten opzichte van 1 1998 . In 2000 heeft het particuliere bedrijfsleven voor 107,1 miljard gulden aan inves2 teringen gepleegd. Het aandeel van het MKB bedraagt met 46,8 miljard zo’n 44% . Ook in 2001 en 2002 blijft het investeringsvolume naar verwachting stijgen, hoewel de groei wel afzwakt. In 2001 nemen de investeringen van bedrijven met 4,25% toe. In 2002 is de investeringsgroei nog maar 3,5%. Zoals tabel 1 laat zien, geldt dit ook voor het MKB, hoewel de afzwakking van de groei daar iets minder is. De schaarste aan personeel en aanzienlijke loonstijgingen zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de aanhoudende toename van de investeringen. De hoge loonstijgingen stimuleren bedrijven bijvoorbeeld tot het doen van arbeidsbesparende investeren. Daarnaast zorgen proces- en productvernieuwingen, vooral door de toepassing van ICT, voor een investeringsimpuls. Verder hebben onder andere het op peil blijven van de winstgevendheid van de marktsector en de daling van de rente tot gevolg dat de financiering van de investeringen in het algemeen geen grote problemen oplevert. De afzwakkende groei van de investeringen voor de komende jaren wordt bepaald door de 3 vertraging in de productiegroei in 2001 . tabel 1
ontwikkeling van de investeringen in vaste activa (mutaties in % per jaar) 2000
2001
2002
Totale investeringen particuliere bedrijven
6
4,25
3,5
Totale investeringen MKB
5,25
4,5
3,75
Bron: EIM, Kleinschalig Ondernemen, 2001.
1
2 3
CPB, Centraal Economisch Plan, Voorburg/Heerlen, 2001. EIM, Kleinschalig Ondernemen 2001, Zoetermeer, 2001. CPB, Centraal Economisch Plan, Voorburg/Heerlen, 2001.
13
Het belang van het investeren in immateriële activa neemt toe In de laatste decennia zijn de uitgaven aan investeringen in immateriële activa in Nederland een steeds groter deel van de totale investeringen uit gaan maken. Zo hebben de investeringen in immateriële activa van bedrijven een sprong gemaakt van 8,4 miljard gulden in 1970 naar 28,9 miljard in 1990. Dit is een jaarlijkse toename van 8,5%, terwijl de gemiddelde jaarlijkse toename in deze periode van de investeringen in materiële 1 activa 5,4% bedroeg . Recente cijfers van het CBS geven aan dat het belang van immateriële activa ook sinds 1990 alleen maar verder is toegenomen. Zoals tabel 2 laat zien, zijn de totale uitgaven aan immateriële activa (private en publieke sector) in 1997 ten opzichte van 1990 met 31% gestegen. tabel 2
totale investeringen in immateriële activa in Nederland in 1990 en 1995-1997 van de private en publieke sector (in mld. gld., in index: 1990 = 100) 1990
1995
1996
1997
mld. gld.
1990
1995
1996
1997
119
123
131
index
Totale investeringen in immateriële activa
51,1
60,8
63,1
66,9
100
Bron: CBS, Kennis en economie 2000, 2000.
1
14
A. Bruins en J.M.P. de Kok, Het belang van immateriële investeringen, EIM, Zoetermeer, 1998.
3
Het investeringsgedrag
3.1
Inleiding Zoals in het inleidende hoofdstuk is gezegd, is het noodzakelijk eerst het investeringsgedrag op zich (het ‘wat’) te beschrijven om vervolgens iets te kunnen zeggen over de overwegingen (het ‘waarom’) achter dat gedrag. Het investeringsgedrag van bedrijven kan worden beschreven aan de hand van de verschillende indicatoren van het gedrag. Zoals weergegeven in figuur 2, komen de volgende indicatoren in de verschillende paragrafen van dit hoofdstuk aan bod. figuur 2
indicatoren van investeringsgedrag
Investeringsgedrag
Kenmerken inves-
Investeringsplannen
terende bedrijven (§3.2)
(§3.6)
Aard van investeringen
Omvang van
Knelpunten bij
(§3.3)
investeringen (§3.4)
investeringen (§3.5)
Bron: EIM, 2001.
− − − − −
Bedrijfskenmerken: welke bedrijven investeren en hoe zien deze bedrijven eruit? Aard van de investeringen: in welke activa investeren bedrijven, zowel materieel als immaterieel? Omvang van de investeringen: voor hoeveel geld wordt geïnvesteerd en hoe financieren bedrijven de investeringen? Knelpunten bij het investeren: ondervinden bedrijven problemen bij het investeren, en zo ja, welke dan? Investeringsintenties: welke plannen hebben ondernemers om in de toekomst te gaan investeren?
In de enquête van het Jonge-bedrijvenpanel zijn deze indicatoren van investeringsgedrag aan de orde gekomen. Met de resultaten van de enquête kan het investeringsgedrag van de jonge bedrijven uit het panel dan ook in kaart worden gebracht. Om daarbij een beeld te krijgen van de ontwikkelingen in het investeringsgedrag van de jonge bedrijven zijn ook de eerdere metingen van het panel geanalyseerd.
3.2
De investerende bedrijven Meerderheid van de jonge bedrijven heeft geïnvesteerd Investeringsgedrag komt in eerste instantie tot uitdrukking in de vraag of ondernemers investeren of niet. Uit de meting van het Jonge-bedrijvenpanel blijkt dat 60% van de ondervraagde bedrijven het afgelopen jaar (zomer 2000-zomer 2001) heeft geïnvesteerd. Dit relatief hoge aandeel investerende bedrijven wordt wellicht veroorzaakt door
15
de hoogconjunctuur van de afgelopen jaren. Investeringen hebben namelijk een sterk cyclisch karakter: als het goed gaat, investeren bedrijven meer. Door de economische groei gaan bedrijven meer investeren, enerzijds omdat door de toegenomen vraag naar goederen en diensten meer capaciteit nodig is en anderzijds omdat bedrijven door hogere winsten meer middelen vrij kunnen maken om te investeren. Sinds de start in 1994 zijn jaarlijks meer bedrijven gaan investeren. In figuur 3 zijn de investeringspercentages van de bedrijven uit het panel weergegeven voor de jaren 1994, 1996, 1998 en 2001. In 1994 investeerde slechts 21% van de panelleden, terwijl in 2001 60% van de jonge bedrijven heeft geïnvesteerd. figuur 3
investerende bedrijven sinds 1994 (in procenten)
1994
21
1996
34
1998
40
2001
60 0
20
40
60
80
100
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, metingen 1994, 1996, 1998 en 2001.
Er zijn overigens maar betrekkelijk weinig bedrijven uit het panel die in alle vier de jaren (1994, 1996, 1998 en 2001) investeerden; slechts 7% van de bedrijven deed dit. Daarentegen heeft 39% van de bedrijven slechts in één van de vier jaren investeringen gepleegd. In tabel 3 is de investeringsfrequentie sinds de start opgenomen. Blijkbaar is investeren voor de jonge bedrijven geen periodieke activiteit. tabel 3
investeringsfrequentie voor de jaren 1994, 1996, 1998 en 2001
Aantal jaren geïnvesteerd
% bedrijven
1 jaar
39
2 jaren
37
3 jaren
17
4 jaren
7
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Grotere bedrijven investeren vaker Een andere verklaring voor het hoge aandeel van 60% investerende bedrijven in de periode zomer 2000-zomer 2001, kan verband houden met de levensfase waarin de bedrijven zich bevinden. De ondernemingen zijn acht jaar actief en zijn veelal toe aan het vervangen van apparatuur en/of het aanpassen of uitbreiden van de bedrijfsruimte. Vooral bij de (door)groeiende bedrijven zal de noodzaak voor nieuwe investeringen groter zijn om de (voorgenomen) groei te kunnen realiseren. Zo zal voor deze bedrijven veelal de bedrijfsruimte die bij de start is betrokken niet meer voldoen. Dit geldt zeker voor de bedrijven met een toename van het aantal personeelsleden.
16
Het is dan ook niet verwonderlijk dat er naar verhouding meer bedrijven met personeel investeren dan bedrijven zonder personeel. Van de bedrijven die werknemers in dienst hebben, heeft 72% in de afgelopen 12 maanden geïnvesteerd. Bij de bedrijven zonder personeel ligt dit aandeel met 53% een stuk lager. Verder blijkt dat de grotere bedrijven ook relatief vaker investeren dan de kleinere bedrijven. Van de bedrijven met 10 tot 20 werknemers investeert 84% en van de bedrijven met 1 werknemer doet 62% dat. Groeiende bedrijven investeren vaker Zoals gezegd, zullen vooral de jonge bedrijven die verder (willen) groeien meer gaan investeren. Dit wordt bevestigd door de omzetgegevens van het panel. Van de bedrijven die in 2000 ten opzichte van 1999 een omzetstijging hebben gerealiseerd, heeft 71% in de periode zomer 2000-zomer 2001 geïnvesteerd. De bedrijven die in 2000 niet in omzet gegroeid zijn, hebben in 43% van de gevallen geïnvesteerd. Voor de bedrijven met een gedaalde omzet was dit aandeel 41%. Bedrijven met omzetgroei investeren dus vaker dan bedrijven die geen groei in omzet realiseren. Daarbij zijn investerende bedrijven ook positiever over toekomstige omzetgroei. De meerderheid van de bedrijven die het afgelopen jaar hebben geïnvesteerd, verwacht voor 2001 een omzetstijging te realiseren. Van de investerende bedrijven heeft 58% de verwachting dat de omzet in 2001 stijgt, terwijl 41% een gelijkblijvende of dalende omzet verwacht. Vooral de bedrijven in de groothandel en de dienstverlening investeren In tabel 4 is de verdeling van de investerende bedrijven over de sectoren weergegeven. De sectoren met relatief veel investerende bedrijven zijn de groothandel (70%) en de dienstverlenende sectoren. In de zakelijke en overige dienstverlening heeft 63% geïnvesteerd en in de overige dienstverlening 64%. In de dienstverlening wordt relatief vaker geïnvesteerd dan in de industrie en bouw, waar 54% van de bedrijven investeert. tabel 4
aandeel van de investerende bedrijven per sector (in procenten)
Sector
% investerende bedrijven
Industrie en bouw
54
Groothandel
70
Detailhandel
49
Horeca/reparatie/vervoer
68
Zakelijke en financiële dienstverlening
63
Overige dienstverlening
64
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
3.3
De investeringsmiddelen Jonge ondernemers investeren vooral in bedrijfsmiddelen Aan de investerende ondernemers is gevraagd waarin zij hebben geïnvesteerd. Het investeringsmiddel dat verreweg het meest wordt genoemd is bedrijfsmiddelen. Zoals figuur 4 laat zien, heeft maar liefst 82% van de ondernemers hierin geïnvesteerd. De verdiepende gesprekken met enkele panelleden geven aan dat het bij investeringen in bedrijfsmiddelen om zeer verschillende en uiteenlopende zaken kan gaan. Zo investeert een groothandelsbedrijf in een geheel nieuw computernetwerk met diverse werkstations, terwijl een adviesbureau voor softwareontwikkeling in een nieuwe laserprinter investeert en een staalkabelhandel in machines om staalkabels te bewerken. Andere veel-
17
voorkomende investeringsmiddelen zijn huisvesting (door 24% van de ondernemers genoemd) en vervoermiddelen (door 28% genoemd). Bij de investeringen in huisvesting is het overigens niet zo dat al deze ondernemers in een nieuwe bedrijfsvestiging hebben geïnvesteerd. Het gaat bij investeren in huisvesting ook om investeringen in het bestaande pand, zoals verbouwingen en uitbreidingen. figuur 4
investeringsmiddelen in het afgelopen jaar (% genoemd door ondernemers, meerdere antwoorden mogelijk)
bedrijfsmiddelen
82
vervoermiddelen
28
huisvesting
24
opleiding
21
voorraden
20
marktbewerking
18
productontwikkeling
10 0
20
40
60
80
100
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
De bedrijfsmiddelen zijn voor de ondernemers ook door de jaren heen het favoriete investeringsmiddel. Dit is af te lezen uit figuur 5, waar de ontwikkeling van de investe1 ringsmiddelen voor de jaren 1996, 1998 en 2001 is weergegeven . Het aandeel ondernemers dat investeert in huisvesting, voorraden en vervoermiddelen blijft vanaf 1996 vrij constant rond de 25%.
1
18
In 1994 is overigens niet aan de deelnemers van het panel gevraagd waarin ze hebben geïnvesteerd.
figuur 5
investeringsmiddelen in 1996, 1998 en 2001 (% genoemd door ondernemers, meerdere antwoorden mogelijk)
26 28 24
huisvesting
52 bedrijfsmiddelen
46 82 24 25
voorraden 20
24 24
vervoermiddelen
28 5 5
productontwikkeling
18 16 marktbewerking/reclame
7 10 5 6
opleidingen
21 0
20
40 1996
60 1998
80
100
2001
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 1996, 1998 en 2001.
Het blijkt overigens dat in 2001 43% van de ondernemers slechts in één activum investeert (zie tabel 5). Daarbij zijn er relatief veel bedrijven met een hogere investeringsin1 tensiteit , aangezien de overige 57% in meerdere activa investeert. 14% investeert zelfs in vier of meer verschillende activa. Als ondernemers investeren, doen ze dat blijkbaar in veel gevallen in meerdere zaken tegelijk. Hierbij zal het meestal gaan om complementaire investeringen. De uitbreiding van de bedrijfsruimte gaat bijvoorbeeld gepaard met investeringen in nieuwe machines. tabel 5
aantal verschillende activa waarin ondernemers hebben geïnvesteerd
Aantal activa waarin bedrijven investeren
Percentage ondernemers
1
43
2
30
3
13
4 of meer
14
Bron: EI M, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
1
Investeringsintensiteit betekent in dit geval het aantal soorten activa waarin wordt geïnvesteerd.
19
Ondernemers investeren in immateriële activa Een belangrijke indeling van investeringen die in het vorige hoofdstuk al aan de orde is gekomen, is die in investeringen in materiële en immateriële activa. De investeringsmiddelen die vermeld zijn in figuur 4 kunnen ook onderverdeeld worden in materiële en immateriële activa. Huisvesting, bedrijfsmiddelen, voorraden en vervoermiddelen vallen onder de materiële activa. De investeringen in marktbewerking, productontwikkeling en opleidingen zijn van immateriële aard. Daarbij gaat het in geval van investeringen in marktbewerking om zaken als reclame en marketing. Zeker een derde van de ondernemers (33%) heeft aangegeven in immateriële activa te hebben geïnvesteerd. Van deze ondernemers heeft 64% geïnvesteerd in één immaterieel activum, bijvoorbeeld alleen in opleidingen. Daarnaast heeft 36% geïnvesteerd in een combinatie van immateriële activa. Deze bedrijven investeren dan niet alleen in de opleidingen, maar ook in productontwikkeling en/of marktbewerking. De bedrijven zijn met de tijd ook meer gaan investeren in immateriële activa. In 1996 gaf 20% van de ondernemers aan te hebben geïnvesteerd in immateriële activa, terwijl dit in 2001 33% is. Wanneer de bedrijven ouder zijn, neemt de behoefte aan immateriele activa kennelijk toe. Zoals figuur 4 aangeeft, betreffen de investeringen in immateriële activa in de eerste plaats opleidingen (door 21% van de ondernemers genoemd). Verder hebben ondernemers in 18% van de gevallen in reclame en marketing geïnvesteerd en 10% in productontwikkeling. De investeringen in opleidingen stijgen vanaf 1996 gestaag en maken een relatief grote sprong in 2001. Het is aannemelijk dat de bedrijven in 2001 meer investeren in opleiding aangezien de jonge bedrijven zich vaker in een groeifase bevinden, meer personeel hebben en wellicht vaker nieuwe activiteiten ontplooien waarvoor opleiding noodzakelijk is. Ondernemers zijn meer gaan investeren in marktbewerkin g Opvallende ontwikkelingen zijn waar te nemen bij de investeringen in marktbewerking. In zowel 1996 als 2001 investeren relatief veel ondernemers in marktbewerking (16% resp. 18%), terwijl in 1998 maar 7,5% van de ondernemers hierin investeert. Een mogelijke verklaring is dat de ondernemers in de eerste jaren van de start flink hebben moeten investeren in het inwerken in een markt. Na enige jaren van ondernemen wordt deze noodzaak minder en daalt de behoefte om te investeren in marktbewerking. Als de ondernemers in een groeifase komen, wordt marktbewerking echter weer meer van belang en stijgen de investeringen hierin. Een ondernemer over investeren in marktbewerking: ‘In het begin hebben we meer aan marketing gedaan dan nu, we gaan nu voor mondtot-mondreclame en aanbevelingen. Overigens is in de startfase investeren in reclame inderdaad gezien als investering, later is het folderen en flyers ronddelen meer onderdeel van de dagelijkse gang van zaken geworden.’ Investeringen in immateriële activa zijn complementair aan die in materiële activa Opvallend is dat praktisch alle bedrijven die investeren dat in ieder geval doen in materiële activa. Uit figuur 6 blijkt dat van deze bedrijven 66% alleen in materiële activa investeert en 34% zowel in materiële als in immateriële activa.
20
figuur 6
investeringen in materiële en immateriële activa door bedrijven (in %)
34
66
alleen materiële activa materiële en immateriële activa
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Dit geeft aan dat de ondernemers praktisch niet investeren in alleen immateriële activa. Als jonge bedrijven investeren in immateriële activa is dat dus altijd in combinatie met investeringen in materiële activa. Dit is in zekere zin wel logisch. Investeringen in immateriële activa staan niet op zichzelf. Ze zijn vaak nauw verbonden of complementair met de investeringen in materiële activa. Een goed voorbeeld hiervan vormen opleidingen die nodig zijn bij investeringen in automatisering of nieuwe machines. Daarnaast kunnen investeringen in immateriële activa een voorwaarde zijn voor die in materiële activa. Dit is het geval bij uitgaven aan R&D, die voorafgaan aan bijvoorbeeld investeringen in nieuwe machines om een ver1 nieuwde productlijn te kunnen voortbrengen . Ook uit de verdiepende gesprekken met ondernemers blijkt dat investeringen in immateriële activa vaak gepleegd worden ten behoeve van die in materiële activa. Het groothandelsbedrijf dat geïnvesteerd heeft in een nieuw computernetwerk investeert ook in opleidingen voor de medewerkers om met het netwerk te kunnen werken.
1
W. Vosselman,’Investeringen in immateriële vaste activa door bedrijven’, Economisch Statistische Berichten, vol. 77, afl. 3850, 1992.
21
Immateriële activa Uit de verdiepende gesprekken met enkele ondernemers uit het panel komt naar voren dat het bij de investeringen in immateriële activa vooral om opleidingen gaat. Het soort opleidingen waarin wordt geïnvesteerd is overigens wel erg breed. Zo investeren bedrijven in trainingen om personeel te kunnen laten werken met nieuwe computersystemen of software. En behalve om vakinhoudelijke opleidingen, gaat het bijvoorbeeld ook om een training bedrijfshulpverlening of een cursus administratie, waardoor de ondernemer de eigen administratie kan bijhouden. Verder blijkt dat vooral voor de dienstverlenende bedrijven investeren in immateriële activa van belang is. Voor deze bedrijven is kennis vaak een belangrijk onderdeel van het ‘product’, zij verkopen kennis. Doorgaans opereren deze bedrijven ook in een kennisintensieve markt of branche. Een ondernemer van een adviesbureau voor softwareontwikkeling geeft aan dat het bedrijf in een ‘kennisbusiness’ zit, waardoor investeren in kennisontwikkeling en opleiding noodzakelijk is voor behoud van de concurrentiepositie.
3.4
De omvang van de investeringen Meerderheid van de jonge ondernemers investeert minder dan 25.000 gulden Niet alleen de aard van de investeringen zegt iets over investeringsgedrag, ook de omvang van de investeringen is een indicator van investeringsgedrag. De enquêteresultaten geven aan dat jonge bedrijven veelal kleine bedragen investeren. Zoals tabel 6 weergeeft, investeert meer dan de helft van de bedrijven uit het panel (53%) op jaarbasis voor minder dan ƒ 25.000. Dit heeft uiteraard ook te maken met het feit dat veel van de jonge bedrijven nog betrekkelijk klein zijn. De kleinere bedrijven zullen minder financiële middelen kunnen aanwenden voor investeringen dan de grotere, veelal kapitaalkrachtiger bedrijven. Opvallend is wel dat toch nog ruim één vijfde van de panelleden (21%) tussen zomer 2000 en zomer 2001 meer dan ƒ 100.000 investeert. Hierbij gaat het vaak om investeringen in (een combinatie van) dure machines en vervoermiddelen (bijvoorbeeld een nieuwe heftruck). Ook investeringen in huisvesting vragen doorgaans om hogere investeringsbedragen (bijvoorbeeld een ingrijpende verbouwing van een fabriekspand). tabel 6
investeringsomvang (% door ondernemers genoemd)
Investeringsbedrag (ƒ)
% genoemd
minder dan 10.000
32
10.000-25.000
21
25.000-50.000
15
50.000-100.000
11
meer dan 100.000
21
totaal
100
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Om iets te kunnen zeggen over de ontwikkeling van de investeringsomvang zijn de gegevens van investeringsbedragen sinds 1994 naast elkaar gezet. De gegevens over de investeringsbedragen van de panelleden sinds 1994 geven echter een enigszins verte-
22
kend beeld. In 1994, 1996 en 1998 is gevraagd naar het geleende bedrag ten behoeve van de investering, terwijl in 2001 het investeringsbedrag zelf aan de orde is gekomen. Toch kan hiermee wel iets gezegd worden over de financiële middelen die sinds de start gemoeid zijn met de investeringen. In figuur 7 zijn de investeringsbedragen sinds 1994 opgenomen. Bij de start in 1994 zijn er opvallend veel bedrijven die minder dan ƒ 10.000 lenen om te investeren, maar liefst 61%. Daarnaast heeft in 1994 slechts 3% van de bedrijven meer dan ƒ 100.000 geleend voor investeringen. Dit kan betekenen dat bedrijven weinig investeren of dat ze weinig lenen om te investeren. Het aandeel bedrijven dat meer geld investeert neemt jaarlijks toe. figuur 7
investeringsomvang voor 1994, 1996, 1998 en 2001* (in %)
61 25 27
minder dan 10.000
32 20 31
10.000 tot 25.000
27 21 15 27 24
25.000 tot 50.000 15 2 9
50.000 tot 100.000
11 12 3 9
100.000 of meer
11 21 0
20
40 1994
*
60 1996
1998
80
100
2001
De percentages voor 1994, 1996 en 1998 slaan op geleende investeringsbedragen. In 2001 gaat het om bestede investeringsbedragen.
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 1996, 1998 en 2001.
Grotere bedrijven investeren meer De bedrijven die meer omvangrijke investeringen plegen, zijn ook de grotere bedrijven. Zoals figuur 8 aangeeft, hebben de investeringen van bedrijven met personeel vaker een grotere omvang dan die van bedrijven zonder personeel. Van de bedrijven met personeel investeert 36% voor ƒ 100.000 of meer, terwijl de bedrijven zonder werknemers dit maar in 8% van de gevallen doen. Daarentegen investeert 47% van de bedrijven zonder personeel voor minder dan ƒ 10.000; bij de bedrijven met werknemers is dat 15%. Hieruit blijkt dat bedrijfsgrootte van invloed is op de omvang van de investeringen.
23
figuur 8
omvang van de investeringen bij bedrijven met en zonder personeel investeringsbedrag x 1.000 gulden 15
minder dan 10
47 20
10 tot 25
21 16
25 tot 50
14 13
50 tot 100
10 36
100 of meer
8 0
20
40 60 percentage ondernemingen werknemers in dienst
80
100
geen werknemers in dienst
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Branche medebepalend voor omvang van de investeringen Uit de diepte-interviews blijkt overigens dat de hoogte van de investeringsbedragen ook in het perspectief van de branche waarin het bedrijf actief is, moet worden gezien. Sommige branches vereisen een grotere investeringsintensiteit van bedrijven dan andere. Zo hoeven bedrijven in dienstverlenende branches vaak relatief weinig te investeren. In industriële branches zijn vaak wel veel en kostbare investeringen nodig om te kunnen concurreren. Een adviesbureau voor softwareontwikkeling hoeft bijvoorbeeld relatief weinig te investeren. Een bureau en een PC zijn al voldoende om de bedrijfsactiviteiten te kunnen ontplooien. Het staalkabelbehandelingsbedrijf moet hiervoor voortdurend investeren in veelal kostbare machines, heftrucks, vrachtwagens, etc. De bedrijven financieren investeringen hoofdzakelijk met eigen geld Als gekeken wordt naar de wijze waarop de jonge bedrijven de gepleegde investeringen financieren, valt op dat de investeringen het meest uit eigen zak worden betaald. Maar liefst 70% van de bedrijven financiert de investeringen met eigen geld en slechts 19% van de bedrijven leent geld om te kunnen investeren. Ten slotte is er nog een groep van 11% die een combinatie van eigen en geleend geld gebruikt om de investeringen te financieren. Het hoge aandeel bedrijven dat investeringen zelf financiert, is voor een deel gerelateerd aan het grote percentage bedrijven dat minder dan ƒ 25.000 investeert. Bedrijven die relatief lage bedragen investeren, zijn ook beter in staat om dit zelf te bekostigen. Verder kan hierbij ook een conjunctuurelement meespelen. Door de sterke economische groei van de laatste jaren zijn bedrijven ook kapitaalkrachtiger geworden, waardoor ze makkelijker investeringen met eigen geld kunnen financieren.
24
De bedrijven uit het panel blijven door de jaren heen de investeringen relatief vaak financieren met eigen geld. In 1994 gebruikt in ieder geval 64% van de ondernemers eigen middelen om te investeren. Voor 1996 en 1998 zijn deze percentages met 52% respectievelijk 54% iets minder, terwijl in 2001 maar liefst 71% de investeringen financiert uit eigen middelen. Investeren op twee snelheden Tijdens de verdiepende gesprekken bleek dat veel bedrijven huiverig zijn voor inmenging van de bank. Het idee leeft dat wanneer met de bank een andere relatie aangegaan wordt dan alleen het hebben van een rekening of een hypotheek, men de zeggenschap over de eigen onderneming geheel of gedeeltelijk kan verliezen. Om deze reden verkiest een groot deel van de jonge bedrijven om eerst de gelden die nodig zijn voor een investering te sparen. Dit gedrag is overigens voor een deel veroorzaakt door het feit dat ze in de opstartfase geen gehoor bij de bank hebben gevonden. Resultaat van het een en ander is dat het investeren op twee snelheden plaatsvindt. Enerzijds zijn daar de bedrijven die eerst investeren en daarna sparen (lenen dus). Anderzijds zijn er bedrijven die eerst sparen en dan investeren. De tweede groep bedrijven heeft een vertraging bij het investeren. Het is mogelijk dat de eerste groep bedrijven hierdoor eerder en misschien wel sneller groeit dan de tweede groep bedrijven. ‘En ja hoor, daar had je de bank. Na drie jaar konden ze aan mijn rekening zien dat we een gezond bedrijf waren. Of we een lening wilden hebben. Ik heb aan mijn adviseur gevraagd of dat handig was en hij zei: niet doen joh, als er even wat mis gaat heeft de bank het voor het zeggen. Daarbij kwam dat ze in het begin geen boodschap aan me hadden, want ik was te klein.’
3.5
Knelpunten bij het investeren Ondernemers ervaren weinig knelpunten bij het investeren Ondernemers kunnen diverse problemen ondervinden bij het aanschaffen van een investeringsgoed en de implementatie ervan in het bedrijf. Een bedrijf kan bijvoorbeeld niet het investeringsmiddel vinden dat aan de voor het bedrijf benodigde kwalificaties voldoet, zoals een kunststofspuitgietmachine die in de productlijn van het kunststofbedrijf moet passen. Ook het rond krijgen van de financiering voor de investering of het gebruik van een investeringsmiddel door de medewerkers (de nieuwe spuitgietmachine is niet gebruiksvriendelijk, waardoor medewerkers extra trainingen moeten gaan volgen) kan problemen veroorzaken. Ruim driekwart van de ondernemers uit het Jonge-bedrijvenpanel (76%) geeft echter aan dat zij weinig of geen problemen hebben ondervonden bij het investeren. Bedrijven die wel knelpunten hebben ervaren, geven aan dat de financiering het grootste knelpunt was. Dit knelpunt wordt genoemd door 22% van de bedrijven die knelpunten hebben ervaren. Ook het vinden van een geschikte leverancier (18%) en de wet- en regelgeving (16%) leveren de ondernemers de nodige knelpunten op (zie tabel 7).
25
tabel 7
knelpunten die ondernemers ervaren bij het investeren (% door ondernemers genoemd)
Ervaren knelpunt
% genoemd
Financiering
22
Geschikte leverancier
18
Wet- en regelgeving
16
Bekwaam personeel
14
Toepassing investeringsmiddel in bedrijf
13
Geschikt investeringsmiddel
8
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Uit de diepte-interviews blijkt dat vooral de kleinere bedrijven knelpunten ondervinden bij het investeren in opleidingen. Kleinere bedrijven die willen investeren in opleidingen worden vaak geconfronteerd met een gebrek aan tijd en capaciteit om de ondernemer of medewerkers opleidingen te laten volgen. Bij een bedrijf met maar 1 of 2 werknemers is het relatief een grote belasting om de ondernemer of een medewerker één of meer dagen een opleiding te laten volgen. Dit kost te veel directe tijd. MKB-ondernemers ondervinden knelpunten bij het investeren in ICT Volgens een deskundige van de werkgeversorganisatie MKB-Nederland hebben ondernemers in het MKB doorgaans wel sterke voornemens om te investeren in ICT, de realisatie blijft echter vaak achterwege. Ondernemers hebben nogal eens te weinig kennis van ICT en de kansen en mogelijkheden die ICT bieden voor het bedrijf. Er is ook weinig zicht op de verborgen en vervolgkosten van ICT. Het gaat hier om extra kosten die het bedrijf moet maken nadat het geïnvesteerd heeft in ICT, zoals extra opleidingen, licenties of helpdeskkosten. Daarnaast zijn investeringen in ICT voor MKB-ondernemers de laatste jaren veel complexer geworden. ICT wordt niet meer aangewend voor kostenbesparingen, maar voor het verhogen van opbrengsten. Hierdoor zijn investeringen in ICT veel ingrijpender en hebben ze veel meer een strategisch karakter gekregen. Deze toegenomen complexiteit van ICT-investeringen leidt nogal eens tot problemen bij ondernemers; het gaat tenslotte niet meer om de aanschaf van een ‘softwarepakketje’, maar bijvoorbeeld om een compleet e-business-systeem dat in het gehele bedrijf ingrijpt.
3.6
De investeringsplannen van jonge bedrijven De keuzes die ondernemers maken voor toekomstige investeringen bepalen het investeringsgedrag van de ondernemers op de langere termijn. Van de ondervraagde ondernemers geeft 35% aan dat ze plannen hebben om de komende twee jaar te gaan investeren. Hoewel sinds de start steeds meer bedrijven zijn gaan investeren, daalt opvallend genoeg het aantal bedrijven met investeringsplannen vanaf 1994 voortdurend. Is in 1994 55% van de panelleden van plan te investeren, in 2001 is dit nog maar 35%. Ondernemers willen vooral gaan investeren in bedrijfsmiddelen Zoals uit tabel 8 blijkt, zijn deze ondernemers vooral van plan om de komende twee jaar te gaan investeren in bedrijfsmiddelen (door 57% genoemd) en huisvesting (door 40% genoemd). Dit is op zich niet vreemd, aangezien bedrijfsmiddelen noodzakelijk zijn voor de dagelijkse bedrijfsvoering. Daarbij zullen bij de jonge bedrijven in de nabije toekomst
26
steeds meer machines afgeschreven zijn. Verder zullen, gezien de levensfase van de jonge bedrijven, ook steeds meer bedrijven uit hun jasje gaan groeien, wat investeren in huisvesting meer en meer noodzakelijk maakt. tabel 8
plannen van ondernemers voor investeringsmiddelen (% genoemd door ondernemers met investeringsplannen, meerdere antwoorden mogelijk)
Gepland investeringsmiddel
% genoemd
Bedrijfsmiddelen
57
Huisvesting
40
Vervoermiddelen
20
Opleiding
19
Marktbewerking
16
Voorraden
14
Productontwikkeling
13
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Als gekeken wordt naar het onderscheid in investeringsplannen voor materiële en immateriële activa, dan blijkt dat 73% van de ondernemers met investeringsplannen zegt te willen investeren in materiële activa en 27% in immateriële activa. Vrij veel ondernemers zijn dus van plan om in de toekomst te gaan investeren in immateriële activa. Vooral opleidingen hebben een belangrijk aandeel in de investeringsplannen voor immateriële activa; 19% van de ondernemers met plannen wil hierin gaan investeren. Vaak hebben ondernemers voor hun personeel opleidingstrajecten voor meerdere jaren opgezet. Worden de investeringsplannen onderschat? Dat 35% van de ondernemingen investeringsplannen heeft, is wellicht een onderschatting, omdat velen de investeringen in voorraden niet als investering zien, maar meer als verbruikspost. Bij de investeringsplannen wordt hier dan ook geen rekening mee gehouden. Investeren doet investeren De bedrijven die van plan zijn de komende twee jaren te gaan investeren hebben relatief vaker ook in het afgelopen jaar geïnvesteerd. Van de bedrijven met investeringsplannen heeft 75% ook in de periode zomer 2000–zomer 2001 geïnvesteerd, terwijl van de bedrijven zonder plannen 53% dat heeft gedaan. Bedrijven die investeren, zetten dit dus veelal door in de toekomst. Dit kan voortkomen uit het feit dat bepaalde investeringen over een langere periode uitgesmeerd worden of dat investeringen volgtijdelijk plaats moeten vinden. Bijvoorbeeld een compleet nieuwe inrichting van het productieproces gebeurt niet ineens, maar stap voor stap. Groeiende bedrijven maken eerder investeringsplannen De gerealiseerde groei is van invloed op het maken van investeringsplannen. Van de bedrijven die in 2000 een omzetstijging hebben gerealiseerd, wil 40% de komende twee jaar gaan investeren. Voor de bedrijven waarbij de omzet in 2000 gelijk is gebleven ten opzichte van 1999 is dat percentage 26 en bij een afgenomen omzet 27. Bedrijven met omzetgroei zien dus meer mogelijkheden voor toekomstige investeringen.
27
Hierbij speelt ook de verwachting voor toekomstige groei een rol. Bedrijven die omzetgroei verwachten, hebben vaker investeringsplannen (44%) dan bedrijven die verwachten dat de omzet gelijk zal blijven (25%) of dalen (19%). Hieruit blijkt dat er een relatie is tussen omzetgroei van het bedrijf en het hebben van investeringsplannen. Het is inderdaad logisch dat bedrijven die verwachten in omzet te groeien meer middelen vrij kunnen en willen maken voor toekomstige investeringen.
3.7
Samenvatting Hoe ziet het investeringsgedrag van de jonge bedrijven er in een notendop uit? − De meerderheid van de jonge bedrijven uit het panel heeft in het afgelopen jaar (periode zomer 2000–zomer 2001) geïnvesteerd. − De grotere bedrijven (in personeelsleden) investeren vaker dan de kleinere bedrijven. Daarnaast investeren groeiende bedrijven (in omzet) vaker dan niet-groeiende bedrijven. − De jonge bedrijven uit het panel investeren veelal in materiële activa, met name bedrijfsmiddelen. − Als er geïnvesteerd wordt in immateriële activa, is dat in combinatie met materiële activa, en dan meestal in opleidingen. − Bedrijven investeren relatief kleine bedragen en financieren de investeringen veelal met eigen middelen. − De meeste ondernemers ervaren geen knelpunten bij het investeren. − Betrekkelijk weinig ondernemers hebben plannen om in de toekomst te gaan investeren. De ondernemers met plannen, willen hoofdzakelijk gaan investeren in bedrijfsmiddelen.
28
4
De overwegingen achter het investeringsg edrag
4.1
Inleiding Nu het investeringsgedrag in kaart is gebracht (wát doen de ondernemers) is het van belang in te gaan op de vraag wáárom ondernemers dat gedrag vertonen. Welke motieven hebben ondernemers bij de gepleegde investeringen, welke doelen willen ze ermee bereiken en waarom hebben ondernemers bepaalde plannen om te investeren? Het gaat hier om de overwegingen die bedrijven hebben om te investeren. Deze overwegingen zijn namelijk bepalend voor het investeringsgedrag. De verschillende overwegingen achter het investeringsgedrag die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn weergegeven in figuur 9. figuur 9
overwegingen achter het investeringsgedrag
Investeringsmotieven (§4.2)
Investeringsdoelen Overwegingen achter
(§4.3)
investeringsgedrag Belang van investeringen (§4.4)
Investeringsstrategie (§4.5)
Bron: EIM, 2001.
4.2
Investeringsmotieven Bedrijven investeren veelal ter vervanging Bij de meting van het Jonge-bedrijvenpanel in 2001 is aan de investerende bedrijven gevraagd waarom ze in de genoemde activa hebben geïnvesteerd. In tabel 9 zijn de verschillende motieven weergegeven met het aandeel ondernemers dat dit motief genoemd heeft.
29
tabel 9
investeringsmotieven die genoemd zijn door ondernemers (in %)
Investeringsmotief
% genoemd
Vervanging
64
Efficiëntie verbeteren
53
Capaciteitsuitbreiding
46
Nieuwe activiteiten ontplooien
26
Voldoen aan wettelijke bepalingen
9
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Door de investerende ondernemers is vervanging het meest genoemd als motief voor de investeringen. Dit gaf bijna tweederde van de ondernemers die geïnvesteerd hebben aan. Verder zijn ook het verbeteren van de efficiëntie (53%) en het uitbreiden van de capaciteit (46%) vaak als argument aangegeven. Het plegen van een investering om nieuwe activiteiten te kunnen ontplooien is met 26% minder vaak genoemd. Investeren om te voldoen aan wettelijke bepalingen is het minst aan de orde bij de jonge bedrijven, dit werd door 9% als motief genoemd. Dat vervanging het meest genoemde motief is, ligt in de lijn van de verwachtingen. De bedrijven bestaan inmiddels een jaar of acht en hebben zo langzamerhand te maken met economische en technische slijtage van de kapitaalgoederen, dus een zeker deel van de investeringen is onvermijdelijk met het oog op de continuïteit van het bedrijf. De bedrijven hebben de startfase, waarbij het bedrijf bezig was met het opzetten en inrichten van het bedrijf, het verwerven van een positie in de markt, en de eerste, meestal onstuimige, groei achter de rug. Vaak is het dan tijd voor consolidatie, waarbij de nadruk ligt op het efficiënter en effectiever inrichten van bedrijfsprocessen en kostenbesparing. Hierbij speelt ook het aanpassen van het bedrijf aan de reeds opgedane groei een belangrijke rol. Het opzetten van nieuwe activiteiten wordt hierdoor meer naar de achtergrond geplaatst. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het verbeteren van efficientie en uitbreiding vaker genoemd worden als motief voor investeringen dan het ontplooien van nieuwe activiteiten. Ondernemers die investeren om nieuwe activiteiten te ontplooien d o e n dat vooral in immateriële activa Jonge bedrijven die investeren ten behoeve van nieuwe activiteiten, plegen relatief vaak investeringen in immateriële activa. Van de bedrijven die dit als investeringsmotief noemen, heeft 68% geïnvesteerd in immateriële activa. Dit geeft aan dat immateriële activa belangrijk zijn voor bedrijven die met vernieuwing bezig zijn. Zo vraagt het opzetten van een nieuwe productlijn vaak om investeringen in productontwikkeling en marktbewerking, en is opleiding nodig om medewerkers met nieuwe manier van orderafhandeling te kunnen laten werken. Uit de diepte-interviews bleek overigens dat de investeringen in immateriële activa van jonge bedrijven niet altijd gekoppeld hoeven te zijn aan het ontplooien van nieuwe activiteiten. Bij de bedrijven die bijvoorbeeld investeren in cursus of opleiding, gaat het vaak om het opleiden van een pas aangetrokken personeelslid. Het is hierbij niet altijd duidelijk of het gaat om personeelsleden die binnengekomen zijn ter vervanging van een vertrokken kracht of dat het gaat om de uitbreiding van de formatie ten behoeve van nieuwe activiteiten van het bedrijf. Verder hoeven de investeringen in marktbewerking ook niet altijd in het kader van nieuwe activiteiten plaats te vinden. Er zijn ook ondernemers die in reclame en marketing investeren ten behoeve van de huidige activiteiten. Het gaat dan om het behouden van een bepaald marktgebied.
30
‘Ik ben begonnen zonder klantenkring, heb dus veel gefolderd en advertenties in de plaatselijke pers en huis-aan-huisblaadjes geplaatst. Nu ben ik inmiddels zo ver dat ik klanten die niet op verwijzing van andere klanten binnenkomen, liever niet heb’. (assurantiebedrijf) Motivatie voor investeringen overwegend defensief Zoals uit tabel 9 al bleek, zijn efficiëntieverbetering en vervanging vanwege het einde van de technische of economische levensduur de belangrijkste motivaties voor investeringen. Dit zijn meer defensief getinte motivaties. Bij deze motieven gaat het niet zozeer gericht om het verbeteren van de huidige positie, maar om het behouden van de bestaande positie. Defensieve motieven zijn meer gericht op overleven, het volgen van en bijblijven bij ontwikkelingen en concurrenten. Daarentegen zijn motieven als uitbreiding en vernieuwing offensief van aard en juist wel gericht op het verbeteren van de eigen positie. Het gaat dan om zaken als zelf het heft in handen nemen, voor blijven op ontwikkelingen en concurrenten, en het oppakken van nieuwe zaken. Waar een defensief ingestelde onderneming zich doorgaans reactief opstelt, is een offensieve onderneming proactief van aard. Uit het voorgaande zou men makkelijk de conclusie kunnen trekken dat jonge ondernemingen niet bijster offensief ingesteld zijn. Aan de hand van tabel 10 kan hier de nodige nuancering in aangebracht worden. In deze tabel zijn de belangrijkste motieven per investeringsmiddel opgenomen. Daarbij is tevens bij elk investeringsmiddel het karakter van het meest genoemde motief aangegeven. Op deze wijze kan per investeringsmiddel aangegeven worden of de ondernemer er voornamelijk vanuit een defensieve of vanuit een offensieve motivering in heeft geïnvesteerd. tabel 10
belangrijkste motieven bij de investeringsmiddelen (% door ondernemers genoemd)
Investeringsmiddel
Belangrijkste motief
Aard van het motief*
% genoemd
Huisvesting
Efficiëntie verbeteren
D
48
Bedrijfsmiddelen
Ter vervanging
D
53
Voorraden
Capaciteitsuitbreiding
O
35
Vervoermiddelen
Ter vervanging
D
65
Marktbewerking
Nieuwe activiteiten
O
41
Productontwikkeling
Nieuwe activiteiten
O
38
Opleiding
Nieuwe vaardigheden aanleren
O
55
* D = defensief motief; O = offensief motief. Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
De investeringen in huisvesting kunnen vanuit verschillende motivaties worden g edaan Investeringen in huisvesting bestaan uit een aantal categorieën. Het plegen van onderhoud aan een gebouw is een investering in huisvesting, evenals verbouwingen en uitbreidingen aan de bestaande vestiging. Ten slotte zijn verhuizingen naar een andere bedrijfslocatie de meest ingrijpende investeringen in huisvesting. Investeringen in onderhoud zorgen voor het behoud van het gebouw en staan zelfs los van het productieproces dat in het gebouw plaatsvindt. Onderhoud valt hiermee in de categorie defensief. Verbouwingen hebben vaak betrekking op efficiencyverbeteringen (defensief),
31
maar kunnen ook plaatsvinden ten behoeve van uitbreiding van de capaciteit. In dat geval is de investering in huisvesting meer offensief van aard. Als een bedrijf naar een andere locatie verhuist, is dat doorgaans om bestaande activiteiten uit te breiden of nieuwe activiteiten op te kunnen zetten. Bedrijven die op deze wijze in huisvesting investeren doen dat meer vanuit offensieve overwegingen. Investeringen in bedrijfsmiddelen vaak ter vervanging Investeringen in bedrijfsmiddelen worden vaak uit vervangingsoogpunt gedaan. Wanneer het eind van de technische levensduur van een apparaat bereikt is, ligt vervanging voor de hand. Immers, wanneer een machine het niet meer doet en reparatie geen optie is, moet er vervangen worden, anders hapert het productieproces. In dit geval zijn de vervangingsinvesteringen vooral defensief van aard. Bij vervanging van bedrijfsmiddelen spelen zaken als efficiëntieverbetering en capaciteitsuitbreiding echter ook vaak een belangrijke rol. Als een bedrijf een machine vervangt, wordt meestal meteen een modernere en betere machine aangeschaft. Zo zijn alleen al door technologische ontwikkelingen nieuwe, betere versies van machines beschikbaar. De nieuwe machine is dan vaak efficiënter dan de oude of heeft meer productiecapaciteit. Als een ondernemer bij het vervangen van machines bewust rekening houdt met een grotere productiecapaciteit spelen ook offensieve overwegingen een rol bij de investering. Dit is zeker het geval als de ondernemer investeert in extra machines om de productiecapaciteit uit te kunnen breiden. Investeringen in voorraden uit offensieve motivatie? Het belangrijkste argument dat wordt gegeven om in voorraden te investeren, is om de productie of de omzet te vergroten. Blijkens tabel 10 vindt bij 35% van de in voorraad investerende bedrijven dit uit offensieve argumenten plaats. Gelet op de gesprekken met ondernemers is dit een verrassend resultaat. Tijdens de diepte-interviews kwam vooral het idee naar voren dat het investeren in voorraden in feite ‘business as usual’ is. Met andere woorden, ondernemers vinden investeringen in voorraden de gewoonste zaak van de wereld en vinden deze een integraal onderdeel vormen van het bedrijfsproces. Dit is een meer defensief getint motief. Ook investeringen in transportmiddelen voornamelijk defensief gemotiveerd Transportmiddelen worden in hoofdzaak ter vervanging aangeschaft. Dit ligt voor de hand omdat veel transportmiddelen een beperkte levensduur hebben. Echter, vrijwel iedere vernieuwing van het transportmaterieel houdt ook een verbetering van de efficiency of een uitbreiding in. In de transportwereld volgen vernieuwingen en verbeteringen elkaar immers snel op. Marktbewerking kan als offensief gekarakteriseerd worden Investeringen in marketing en reclame dienen vaak offensieve doelen. De ondernemer treedt hiermee naar buiten en probeert op een proactieve manier klanten te werven. Uit tabel 10 blijkt dat het ontplooien van nieuwe activiteiten het hoofdmotief is om in marktbewerking te investeren. Een andere reden die door ondernemers veel genoemd is bij investeringen in marktbewerking is het vergroten van de naamsbekendheid. Investeringen in productontwikkeling bijna altijd offensief gemotiveerd Het belangrijkste motief om in productontwikkeling te investeren is het ontplooien van nieuwe activiteiten; door 38% genoemd. Deze investeringen zijn vrijwel altijd op groei en uitbouw van de onderneming gericht en dus overwegend van offensieve aard. Een
32
minderheid van de investeerders zegt dat zij investeren in productontwikkeling om ‘oude’ producten te vervangen, of dat ze door (veranderingen in) de wet- en regelgeving ‘gedwongen’ worden om aan productontwikkeling te doen. In sommige branches of sectoren wordt relatief veel aan productontwikkeling gedaan. Dit zijn met name de branches waar men zich bezighoudt met de productie van software en ander automatiseringsmateriaal. De bedrijven in deze branches zijn wel verplicht zich bezig te houden met productontwikkeling, anders raken ze achterop. Als men deze investeringen op hun merites beschouwt, zijn de investeringen in productontwikkeling eigenlijk vervangingsinvesteringen en daarmee zijn deze investeringen wellicht meer defensief gemotiveerd. Opleiding om nieuwe vaardigheden aan te leren Bedrijven investeren voornamelijk in opleiding om nieuwe vaardigheden in de onderneming te krijgen. Het gaat dan om een offensieve investering. Wanneer nader gekeken wordt naar de resultaten uit de diepte-interviews, lijkt dit type investeringen meer te volgen uit het feit dat het nieuwe personeel geschoold moet worden om zijn functie te kunnen vervullen. Wellicht dat de krapte op de arbeidsmarkt hier een rol bij speelt. In het geval de investering in opleidingen het gevolg is van een uitbreiding van de formatie, is er sprake van een offensieve investering. Gaat het echter om een vervangingsplaats, dan is het meer een defensief gemotiveerde investering.
4.3
Investeringsdoelen De doelstelling van een investering kan operationeel of strategisch van aard zijn. Een operationele investering is gericht op de korte termijn. Er wordt dan geïnvesteerd om de dagelijkse activiteiten uit te kunnen blijven voeren. Investeringen met een strategisch doel zijn doorgaans bedoeld om de langetermijnvisie van de onderneming te ondersteunen. De investeringen staan in dienst van het realiseren van de langetermijndoelen van de onderneming. De ondernemers uit het panel is gevraagd met welk doel ze hebben geïnvesteerd: het uit kunnen voeren van de dagelijkse activiteiten of ter ondersteuning van de langetermijnvisie van de onderneming. Ondernemers investeren het meest ten behoeve van de dagelijkse activitei ten Het uitvoeren van de dagelijkse activiteiten wordt met 59% het vaakst genoemd als doel voor de investering. Ondersteunen van de langetermijnvisie als doel van de investeringen is door 40% van de ondernemers genoemd. Op zich hoeft het geen wonder te zijn dat de meeste investeringen met het oog op de korte termijn worden gedaan. Dit heeft te maken met het gaande houden van de bedrijfsvoering van de onderneming. Het geeft echter wel aan dat de ondernemers weinig investeren met het oog op de toekomst en dat de investeringen in veel gevallen niet strategisch van aard zijn. Ondernemers hebben niet zozeer een richting of pad uitgestippeld voor de investeringen, er wordt juist meer gereageerd op het moment. Hiermee zijn de investeringen van jonge bedrijven veelal reactief van aard. ‘Zonder korte termijn geen lange termijn, hoor. Dat is toch logisch! Dus beginnen we aan de korte termijn.’ (winkelier)
33
In tabel 11 zijn per investeringsmiddel de doelen opgenomen die het vaakst zijn genoemd. Hieruit blijkt dat het uit kunnen voeren van de dagelijkse activiteiten als belangrijkste doel voor investeringen wordt genoemd bij bedrijfsmiddelen, voorraden en vervoermiddelen. Dit is niet verrassend, aangezien deze investeringen ook doorgaans meer een operationeel karakter hebben. tabel 11
belangrijkste doel bij de investeringsmiddelen (% door ondernemers genoemd)
Investeringsmiddel
belangrijkste doel
% genoemd
Huisvesting
Langetermijnvisie
52
Bedrijfsmiddelen
Dagelijkse activiteiten
70
Voorraden
Dagelijkse activiteiten
75
Vervoermiddelen
Dagelijkse activiteiten
88
Marktbewerking
Langetermijnvisie
79
Productontwikkeling
Langetermijnvisie
62
Opleiding
Langetermijnvisie
77
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Langetermijnvisie vooral bij investeringen in immateriële activa Ondersteuning van de langetermijnvisie wordt met name als belangrijkste doel voor investeringen genoemd bij de immateriële activa: marktbewerking, productontwikkeling en opleidingen. Voor de ondernemers zijn deze investeringen meer strategisch van aard. Er wordt dan geïnvesteerd in immateriële activa ten behoeve van de langeretermijndoelen van de onderneming. Dit ligt voor de hand, immers bij dit type investeringen verstrijkt enige tijd tussen het nemen van de beslissing om te investeren en het uiteindelijke effect van de investering. Zeker bij investeringen in productontwikkeling zijn de resultaten pas op de langere termijn zichtbaar. Opleidingen mogelijk ook op het operationele vlak Op basis van de diepte-interviews blijkt overigens dat de investeringen in immateriële activa ook vanuit operationele doeleinden kunnen worden gepleegd. Dit is met name het geval bij de investeringen in opleidingen. Dit wil zeggen dat de opleidingen niet altijd ten dienste staan van toekomstige taken en/of activiteiten van het bedrijf, maar ook van het zo goed mogelijk uitvoeren van de dagelijkse bedrijfsactiviteiten. Het bleek dat in een aantal gevallen de opleidingsactiviteiten afgedwongen werden door de installatie van een nieuw softwarepakket of de upgrade van een bestaand pakket. De opleiding was dan ook direct gekoppeld aan een investering in materiële activa. De investering in opleiding is bedoeld om het dagelijks gebruik van de nieuwe software door de medewerkers mogelijk te maken. Daarnaast waren de investeringen in opleidingen en cursussen vaak het directe gevolg van een personeelsuitbreiding of vervanging. De uitbreiding wordt meestal gedaan omdat men het werk niet meer aankan (reactief) en de vervanging omdat er een kwalitatieve discrepantie is tussen het personeelsaanbod en de -vraag. In dat geval is eigenlijk sprake van een operationele investering. Enigszins bevreemdend blijft het dan ook dat de meeste ondernemers in eerste instantie stelden dat de investeringen in opleiding vooral een langetermijndoel dienen. Wellicht is dit slechts een schijnbare tegenstelling. Wanneer een personeelslid of de eigenaar een opleiding volgt, dan wordt verwacht dat het bedrijf daar voor langere tijd gebruik van kan maken. Wellicht is de aanleiding voor de investering wel puur reactief en soms kor-
34
te termijn, maar de effecten van de investering zullen over een langere tijd voelbaar zijn.
4.4
Belang van de investeringen Bedrijfsmiddelen zijn van groot belang De ondervraagde panelleden hebben aangegeven dat zij het meeste belang hechten aan de investeringen in bedrijfsmiddelen. Een overzicht van de belangrijkste investeringen volgens de ondernemers is opgenomen in tabel 12. Hieruit blijkt dat 41% van de ondernemers de investering in bedrijfsmiddelen de belangrijkste vindt. De ondernemers houden zich hiermee eigenlijk hoofdzakelijk bezig met de dagelijkse gang van zaken. De bedrijfsmiddelen zijn immers noodzakelijk voor het draaiend houden van het bedrijf. Op de tweede plaats volgen de investeringen in huisvesting (22%) en op de derde plaats die in vervoermiddelen (16%). Het feit dat ondernemers tevens de meer strategisch gerichte investering in huisvesting belangrijk vinden, heeft wellicht te maken met het sterk ingrijpende karakter van deze investeringen. Zeker het betrekken van een nieuwe bedrijfslocatie heeft een grote invloed op het bedrijf. tabel 12
belangrijkste investeringsmiddel volgens de ondernemer (% door ondernemers genoemd)
Belangrijkste investeringsmiddel
% genoemd
Bedrijfsmiddelen
41
Huisvesting
22
Vervoermiddelen
16
Voorraden
7
Opleiding
5
Productontwikkeling
4
Marktbewerking
3
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Aan investeringen in immateriële activa wordt door de ondernemers veel minder belang gehecht. Over het geheel genomen noemt maar 13% van de ondernemers een immaterieel activum als belangrijkste investering. Dit is opvallend, daar het doel van dit type investeringen voor de ondernemers de ondersteuning van de langetermijnvisie is. Van investeringen met het oog op de toekomst zou verwacht kunnen worden dat deze voor het bedrijf ook belangrijk zijn. Hieruit blijkt dat ondernemers van jonge bedrijven meer belang hechten aan operationele, materiële investeringsmiddelen. Continuïteit van de onderneming bepaalt het belang van de investering In tabel 13 zijn de motieven opgenomen die ondernemers gegeven hebben voor de keuze van de belangrijkste investering. De meeste ondernemers (44%) geven de noodzaak voor de continuïteit als motivatie op voor de keuze. Dit is een defensief gericht argument. Ondernemers hechten belang aan investeringen om de (huidige) bedrijfsactiviteiten te waarborgen. Het hoogste investeringsbedrag is met 17% ook een belangrijk argument. De meeste bedrijven (87%) die de omvang van de investering in eerste instantie niet aangehaald hadden als argument voor de keuze van de belangrijkste investering, bleken toch het meeste geld uitgegeven te hebben aan het genoemde investe-
35
ringsmiddel. Ook indirect is de omvang van de investering van belang bij de keuze voor de belangrijkste investering. ‘Natuurlijk kijk ik naar de omvang van de investering. Ik zit sinds kort in een nieuw pand. Ik moest wel, want ik kon de vraag niet bijbenen. Maar als je ziet wat het gekost heeft, dan snap je dat ik nu even niet meer investeer.’ (winkelier). Bij het belang dat ondernemers aan investeringen hechten, spelen ook zaken als het behalen van een groter marktaandeel (door 15% genoemd) en toename van omzet en/of winst (door 13% genoemd) een belangrijke rol. Dit zijn overigens meer offensieve motieven. Opvallend daarbij is dat voorblijven op concurrenten juist weer laag scoort als motief: dit wordt met 3% het minst genoemd. Bij het plegen van belangrijke investeringen wordt meer naar de afzetmarkt gekeken dan naar de concurrentie. Ten slotte is het opvallend dat defensieve motieven als bijblijven (8%) en kostenbesparing (4%) weinig invloed schijnen te hebben op de keuze van de belangrijkste investering. Wellicht zijn zaken als kostenbesparing zo gemeengoed voor ondernemers dat het niet toe te schrijven is aan het belang van één specifieke investering. tabel 13
motivatie voor de keuze van de belangrijkste investering (% door ondernemers genoemd, meerdere antwoorden mogelijk)
Motief
% genoemd
Noodzakelijk voor de continuïteit
44
Hoogste investeringsbedrag
17
Groter marktaandeel behalen
15
Verwachte omzet/winst/groei
13
Kwaliteitsverbetering producten/diensten
13
Bijblijven
8
Betere benutting medewerkers
4
Kostenbesparing
4
Voorblijven op concurrenten
3
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
4.5
Investeringsstrategie Strategie is het samenstel van keuzes die een bedrijf of een ondernemer maakt teneinde een bepaald doel te bereiken. In de strategie wordt besloten over de essentie van het bedrijf, de match tussen bedrijf en omgeving en de inzet van mensen en middelen om 1 de gekozen doelstellingen te bereiken . De strategie mondt uiteindelijk uit in een bepaald gedrag. Investeringen spelen daarbij een belangrijke rol, zij zijn vaak een uiting of gevolg van de strategische keuzes die een ondernemer maakt. De investeringen die de ondernemer doet in het bedrijf zijn van invloed op de toekomstige ontwikkeling van het bedrijf en dus op het realiseren van gestelde doelen. Ondernemers met een bedrijfsstrategie hebben vaak ook een specifieke investeringsstrategie.
1
36
TNO, Syntens, Strategievorming in het MKB, 2001.
4.5.1 De aanwezigheid van een investeringsstrategie Het blijkt dat bij de jonge bedrijven niet of nauwelijks sprake is van een expliciete investeringsstrategie. Zelfs de plannen om in de toekomst te gaan investeren zijn veelal niet vastgelegd. Van de bedrijven met investeringsplannen voor 2001 en 2002, heeft 25% deze plannen niet op schrift gezet. Dit geeft aan dat bij het merendeel van de ondernemers de plannen impliciet zijn. Daarbij kan het overigens ook zo zijn dat de investeringsplannen van bedrijven deel uitmaken van de algemene bedrijfsplanning tot en met 2002. Ondernemers leggen in dit geval mogelijk niet ook nog eens apart de investeringsplannen vast. Dit wil echter niet zeggen dat deze ondernemers ook een expliciete investeringsstrategie hebben. ‘Ja je hebt gelijk. Ik had tijdens de enquête aangegeven dat ik geen investeringsplannen had, maar inmiddels is dat gewijzigd. Ik heb al een heel proces in beweging gezet en trouwens, als ik terugkijk heb ik altijd wel wat geïnvesteerd, ieder jaar weer. Er is dus geen aanleiding om te zeggen dat ik bijvoorbeeld komend jaar niet ga investeren. Ik weet zeker dat ik ga investeren. Ik weet alleen nog niet waarin.’ (softwarehouse) Ook van de bedrijven die deelgenomen hebben aan de verdiepende gesprekken gaven er maar weinig aan dat er sprake was van een investeringsstrategie. Daarvan had slechts een enkele deze strategie ook daadwerkelijk op papier vastgelegd. In deze expliciete investeringsstrategieën zijn investeringen in productontwikkeling, marktbewerking en opleiding opgenomen. Dit zijn duidelijk meer offensieve investeringen, die niet zozeer op de operationele gang van zaken gericht zijn, maar juist op de toekomst. Wel bleek uit de gesprekken dat veel bedrijven een impliciete investeringsstrategie hebben. De ondernemer heeft in deze gevallen wel nagedacht over de investeringsstrategie, maar deze niet op schrift gesteld. Dit wil in een aantal gevallen zelfs zeggen dat de ondernemer zich er niet eens van bewust is dat hij of zij een strategie heeft. De meeste bedrijven zijn reactief en sterk operationeel (ad hoc) gericht bezig, en daar speelt strategie niet direct een rol bij. ‘Elk jaar kijken we weer wat er aan investeringen nodig is’. (industriële handelsonderneming)
4.5.2 Plaats van investeringen in de bedrijfsstrategie Voor het hebben van een investeringsstrategie moet aan een belangrijke voorwaarde voldaan zijn: er moet een bedrijfsstrategie zijn. Deze bedrijfsstrategie moet erop gericht zijn om bepaalde bedrijfsdoelen voor de middellange en lange termijn te bereiken. Kortom, zonder bedrijfsstrategie is een investeringsstrategie minder effectief. De investeringsstrategie moet niet op zichzelf staan, maar onderdeel zijn van de strategie voor het gehele bedrijf. Jonge bedrijven op punt van strategische herbezinning Een aantal ondernemers gaf in de gesprekken aan dat er bij de start van het bedrijf duidelijke plannen waren, maar dat die plannen en bedrijfsdoelen nu, acht jaar later, vervaagd of niet meer relevant zijn. Bedrijven hebben bij de start doorgaans wel een bepaalde strategie. Meestal heeft de ondernemer een duidelijke en doelbewuste visie over de vorm en de ontwikkeling van de onderneming. Strategie wordt vaak ook expliciet gemaakt middels bijvoorbeeld het ondernemingsplan. Met behulp van die visie gaat de ondernemer aan de slag. De visie beslaat doorgaans maar vijf tot tien jaar. Na een jaar of acht ondernemen hebben de jonge bedrijven de oorspronkelijke doelen gerealiseerd of zijn ze er door tussentijdse ontwikkelingen zo ver van afgeweken, dat de oor-
37
spronkelijke doelen niet meer relevant zijn. De bedrijven zijn in veel gevallen ook gegroeid en de ondernemer moet hierdoor omgaan met nieuwe zaken als personeelsuitbreiding, afdelingen, gezagshiërarchie, werkverdeling, etc. In deze fase na de start moeten ondernemers zich gaan herbezinnen op de positie van het bedrijf en waar het be1 drijf in de toekomst naartoe moet groeien . De jonge bedrijven hebben dan geen weloverwogen en doelbewuste bedrijfsstrategie meer. Het is zaak opnieuw duidelijke doelen te ontwikkelen en een (nieuwe) koers voor de toekomst uit te stippelen. De ondernemers moeten de bedrijfsstrategie gaan herijken. In dit geval moeten ook de investeringen opnieuw een plaats krijgen in de strategie. Door het gebrek aan een bedrijfsstrategie hebben de ondernemers veelal ook weinig strategische overwegingen bij de investeringen. ‘Ik geef eerlijk toe, ik ben enthousiast begonnen met grote plannen en een duidelijk idee over hoe ik de plannen moest realiseren, maar na al die tijd is het enorme enthousiasme er uit. Het heeft plaatsgemaakt voor realisme en realisme is de dagelijkse gang van zaken’. (softwarehouse). Andere bedrijfsstrategie vraagt om andere investeringsstrategie Nu heeft ieder bedrijf wel een impliciete of expliciete strategie. Immers, overleven en continuïteit van bedrijfsactiviteiten kan ook een bedrijfsstrategie zijn, met een daaraan verbonden investeringsstrategie. Een ondernemer kan de strategische keuze maken dat hij niet meer (verder) wil groeien met het bedrijf. Zo bleek uit de meting onder het Jonge-bedrijvenpanel in 2000 dat 75% van de bedrijven groei niet als eerste prioriteit had 2 staan . De overlevingsstrategie is meer onbewust of impliciet aanwezig en de bijbehorende investeringsstrategie is meestal defensief van aard. De ondernemer wil niet meer (verder) groeien met het bedrijf en voor het voortzetten van de continuïteit zijn investeringen ten behoeve van vervanging en efficiëntieverbetering meer toepasselijk. Daarnaast kan groei van de onderneming een strategie zijn. Voor deze strategie wordt doorgaans een bewuste en expliciete keuze gemaakt. De investeringsstrategie die hieraan verbonden is, heeft een meer offensief karakter. Om te kunnen groeien ligt de nadruk op investeringen gericht op uitbreiding en vernieuwing. Meestal zijn de ‘geplande’ investeringen van een bedrijf met een expliciete groeistrategie jaarlijks wat meer verdeeld over verschillende soorten investeringsmiddelen dan de investeringen van een bedrijf dat de impliciete strategie heeft om te overleven. Overigens geldt voor beide typen dat de investeringen weloverwogen en uit rationele motieven gedaan worden. Velen zijn zich niet bewust van de noodzaak van langeretermijndoel e n Tijdens de interviews werd de ondernemingen de vraag voorgelegd wat het middellan3 getermijndoel van de onderneming is . Het bleek dat bijna alle ondernemers een middellangetermijndoel hadden, maar daar zelden bij hadden stilgestaan. Ook hadden ze er nauwelijks bij stilgestaan hoe dit doel bereikt moest worden. Kortom, men had zich niet of nauwelijks afgevraagd, met behulp van welke investeringen het doel bereikt kon worden. Daarbij kwam nog eens dat slechts in een beperkt aantal gevallen de doelstellingen echt meetbaar waren.
1
2 3
38
R.L. Daft, Organisatietheorie en -ontwerp, Academic Service, Schoonhoven, 1998. H. Hulshoff, R. Kerste en D. Snel, Jonge ondernemingen in 2000, EIM, Zoetermeer, 2001. De middellange termijn bestaat hier uit 3 tot 5 jaar.
Investeringsbeslissingen vaak op ad-h o c b a s i s Doordat er geen meetbare doelen zijn, worden investeringsbeslissingen doorgaans op een soort ad-hoc-achtige basis genomen. Het argument dat hiervoor wordt gegeven, is dat anders de continuïteit in gevaar komt. Dat er sprake is van ad-hoc-achtige investeringen komt omdat de ondernemers zich, zoals zojuist is uiteengezet, vaak in een fase van herbezinning bevinden. Een aantal heeft dit moment achter de rug en heeft een strategie (expliciet) geformuleerd. Andere bedrijven zijn nog niet zo ver. Ter illustratie wordt in het volgende kader van beide gevallen een voorbeeld gegeven. 1
2
‘We hebben zitten dubben een tijdje geleden. We hadden na drie jaar de verhuizing gerealiseerd. We zaten goed in onze opdrachten en eigenlijk ging het wel lekker. We waren tevreden, maar om nu op onze leeftijd achterover te gaan hangen. Nee! We hebben besloten naar een zekere omvang te groeien en wel binnen vijf jaar. De noodzakelijke investeringen hebben we voor het grootste deel al gedaan.’ (ontwerpbureau) ‘Ik weet het niet, ik sta nu op een dood punt, of ik ga iets totaal anders doen, of ik ga personeel in dienst nemen of ik houd de zaak zoals die is. Elke keuze die ik maak is van belang voor de verdere investeringen.’ (softwarehouse).
De planhorizon is dikwijls kort Een ad-hoc-achtige wijze van investeren is vaak het gevolg van een korte planningshorizon van investeringen. Tijdens de gesprekken met de ondernemers bleek dat de planhorizon van de meeste bedrijven vrij kort is, hooguit één tot twee jaar. Dat betekent dat veel ondernemers ieder jaar opnieuw plannen maken voor benodigde investeringen. ‘Natuurlijk, de grotere investeringen plannen we wel. Je moet er immers geld voor hebben, hoewel we er ook vaak tegenaan lopen, zoals laatst met de aanschaf van een nieuwe trekbank.’ (toeleverancier) Dit heeft gevolgen voor de wijze waarop geïnvesteerd wordt. Een korte planhorizon leidt tot investeringen in de dagelijkse gang van zaken en niet tot strategische, meer op de lange termijn gerichte investeringen. Door de korte planningshorizon, zijn de investeringsplannen van ondernemers ook sterk gericht op de operationalisering van de investering. Anders gezegd, zodra de ondernemer heeft besloten dat de investering er moet komen, ligt de nadruk op het plannen van de manier waarop de investering plaats moet vinden. Hierdoor zijn de ondernemers dus minder bezig met de strategische planning: het waarom van de investering. Soms bepaalt de markt het investeringsgedrag en de strategie van de onderneming Er wordt wel gesproken over de tucht van de markt. In zeker opzicht bepaalt de markt in een aantal gevallen de te volgen investeringsstrategie. In sommige sectoren is sprake van een min of meer autonome groei. Een goed voorbeeld hiervan is de verzekeringssector of de ICT-sector. Bedrijven zien uit zichzelf, meestal via mond-tot-mondreclame, wekelijks nieuwe klanten op zich afkomen. Zij blijven deze nieuwe klanten bedienen. Op een gegeven moment is dan de grens aan de productiecapaciteit bereikt. ‘Iedere week krijg ik er anderhalve nieuwe klant bij. Dit betekent dat ik eens in de twee jaar een extra kracht aan kan trekken. Ik investeer dan in een nieuw bureau, een nieuwe terminal en in de meeste gevallen in een opleiding en dan wachten we maar weer de komende twee jaar af.’ (assurantietussenpersoon)
39
Sommige bedrijven gaan als gevolg van deze marktvolgende strategie sterk reactief investeren. Ondernemers van dergelijke bedrijven wachten met investeren tot het capaciteitsgebrek door de toegenomen vraag zo groot wordt dat investeren noodzakelijk wordt. Zo gaf een aantal bedrijven aan dat zodra de vraag te hoog werd voor de eigen productiecapaciteit, er eerst nog capaciteit ingehuurd wordt. Pas als huren absoluut niet meer rendabel is, wordt er geïnvesteerd. ‘Voor het meeste werk konden we onze oude truck nog wel gebruiken, maar de eenheden die we moesten afzetten werden steeds groter. We hebben dus in eerste instantie telkens een grotere truck gehuurd, totdat het huren te duur werd. Toen hebben we een nieuwe truck gekocht. Ik geef toe, meer risicomijdend kan je niet zijn.’ (klusbedrijf)
4.6
Samenvatting De overwegingen bij het investeringsgedrag kunnen in vogelvlucht getypeerd worden als: − De jonge bedrijven investeren meestal ter vervanging. De overwegingen hierbij zijn doorgaans defensief. − Investeringen in immateriële activa worden volgens zeggen uit offensieve overwegingen gedaan. − Investeringen worden meestal verricht ter ondersteuning van de dagelijkse activiteiten. De investeringen zijn hiermee overwegend operationeel van aard. − Continuïteit van de onderneming bepaalt het belang van investeringen. − Ondernemers hebben vaak geen expliciete investeringsstrategie, ook een bedrijfsstrategie is in veel gevallen niet aanwezig. Daarbij hebben ondernemers vaak wel een bewuste visie over de richting en ontwikkeling van het bedrijf. In dit geval maken ondernemers echter niet altijd de vertaling van de visie naar benodigde strategische, meer op de lange termijn gerichte investeringen. Ondernemers met een visie of een impliciete bedrijfsstrategie zijn overigens vaak wel bewust en doordacht met investeringen bezig. − Slechts weinigen zijn zich bewust van het belang van een langetermijnvisie; dit vindt zijn weerslag in het investeringsgedrag. − Daarmee samenhangend: veel investeringen worden op ad-hocbasis genomen. De planhorizon is kort.
40
5
Slotbeschouwing
5.1
Strategische achtergronden van investeringsgedrag Ondernemer investeert vooral vanuit operatio nele overwegingen Op het eerste gezicht zijn de ondernemers van jonge bedrijven vooral operationeel bezig met investeringen. Belangrijke reden voor de ondernemers om te investeren is vervanging van bestaande middelen. Hierdoor hebben de investeringen veelal een reactief karakter. Anders gezegd: de meeste investeringen worden uit operationele noodzaak gedaan. Zonder de investering kan de onderneming niet draaien. Het doel van investeren is dan ook in veel gevallen het uit kunnen voeren van de dagelijkse activiteiten. Hierdoor zijn de investeringen in sterke mate gericht op de korte termijn: ondernemers bekijken jaarlijks wat er aan investeringen nodig is. Het gevolg is dat de investeringen ook een overwegend defensief karakter hebben. Jonge bedrijven investeren om de bestaande bedrijfsactiviteiten voort te kunnen zetten. Dit geldt echter met name voor de investeringen in materiële activa. Bij de investeringen in immateriële activa ontstaat een ander beeld. Investeringen in immateriële activa hebben een sterker strategisch karakter Investeringen in immateriële activa hebben volgens de jonge bedrijven meer een strategisch, langetermijnkarakter. Deze investeringen worden hoofdzakelijk gepleegd ter ondersteuning van de langetermijnvisie van de onderneming. Dit geeft aan dat investeren in kennis voor ondernemers van jonge bedrijven strategische waarde heeft. Deze investeringen staan veelal in het teken van het realiseren van de langeretermijndoelstellingen van het bedrijf. Daarbij worden de investeringen in immateriële activa door de ondernemers echter meestal niet los gezien van de materiële activa, sterker nog: ze zijn dikwijls complementair aan of facilitair met de investeringen in materiële activa. De investering in productontwikkeling gaat bijvoorbeeld gepaard met het aanschaffen van machines om de nieuwe producten ook te kunnen maken. Hierbij leiden de strategische investeringen in immateriële activa tot meer operationele investeringen in materiële activa. Het omgekeerde is overigens ook mogelijk. Als de investering in opleiding bijvoorbeeld wordt gedaan ten behoeve van een betere benutting van een (nieuwe) machine, is de investering in opleiding meer operationeel van aard. Ondernemers hebben wel visie over het bedrijf, maar geen bewuste i nvesteringsstrateg i e Hoewel de meeste ondernemers doorgaans een vrij duidelijk beeld hebben over waar het heen moet met het bedrijf, een visie dus, is er dikwijls geen expliciete investeringsstrategie aanwezig. Dit heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de korte planningshorizon. Daarbij denken ondernemers bij ‘plannen’ van investeringen meestal aan operationele planning en niet aan de strategische planning. Anders geformuleerd: de ondernemers houden zich meer bezig met hoe ze de investering gaan doen en niet met waarom ze een investering doen. Bij investeringen wordt dus vaak niet vooruitgekeken door de ondernemers. De visie over de (in)richting van het bedrijf naar de toekomst wordt niet doorvertaald naar de gevolgen voor de investeringen (lees: ‘welke investeringen moet ik doen om mijn visie te ondersteunen?’). Het blijkt overigens dat ondernemers die wel een expliciete bedrijfsstrategie hebben (en dat zijn er maar weinig) vaker
41
ook een bewuste investeringsstrategie hanteren. De investeringsstrategie is dan onderdeel van de bedrijfsstrategie.
5.2
Investeringen en groei Investeringen zijn noodzakelijk voor groei en ontwikkeling van een bedrijf. Door te investeren kan een bedrijf capaciteit uitbreiden en vernieuwingen realiseren. Ondernemers kunnen met hun keuze voor bepaalde investeringen groei bevorderen of juist belemmeren. Financiering van investeringen van invloed op groei De meeste ondernemers houden er een, wat ze zelf zeggen, ‘calvinistisch’ investeringsgedrag op na. Dat wil zeggen dat ze eerst de middelen bij elkaar sparen en vervolgens pas investeren. Dit gedrag is onder andere het gevolg van een bepaalde houding richting banken. Allereerst worden banken in het algemeen gewantrouwd, omdat men denkt dat men door het aangaan van een lening van de bank, anders dan een hypotheek, de zeggenschap over de eigen onderneming op zijn best moet delen of zelfs helemaal kwijtraakt. Daarnaast denken ondernemers dat ze te klein zijn en daarmee niet interessant zijn voor de bank. De keuze om investeringen zelf te financieren kan vertraging van investeringen opleveren. Ondernemers moeten na het nemen van een investeringsbeslissing eerst de middelen vrijmaken. Zij stellen de investering dan uit, of de investering vindt in afgeslankte vorm plaats. Ook kunnen ondernemers de keuze eerder laten vallen op operationele, op korte termijn noodzakelijke, investeringen in plaats van investeringen met een meer strategisch, langetermijnkarakter. Deze zaken kunnen tot gevolg hebben dat de groei van de ondernemingen wordt geremd. Het type onderneming bepaalt het investeringsgedrag Op basis van de resultaten van het onderzoek is een drietal verschillende groepen jonge bedrijven te onderscheiden: 1 Bedrijven die groei nastreven. 2 Bedrijven die zich herbezinnen op de toekomst. 3 Bedrijven die niet willen groeien. Deze drie typen jonge bedrijven hebben ieder hun eigen overwegingen bij het investeringsgedrag. Ad.1 De bedrijven die geïnteresseerd zijn in groei, doen in het algemeen meer offensief gerichte investeringen, zoals investeringen in huisvesting, marktontwikkeling, productontwikkeling etc. Investeringen in bedrijfsmiddelen en dergelijke zijn hierbij flankerend en ondergeschikt aan de investeringen die gedaan worden met het oog op (toekomstige) groei. Dit wil overigens niet zeggen dat de bedrijven die willen groeien ook altijd een expliciete groeistrategie hebben met een daaraan gekoppelde bewuste investeringsstrategie. Ad.2 Daarnaast is er de groep bedrijven die op het punt van herbezinning staan. Deze bedrijven zitten wat betreft het ontwikkelen van een investeringsstrategie in een impasse. De bedrijven hebben de eigen ‘span of control’ bereikt, of de oorspronkelijke doelen zijn al dan niet gehaald. Er volgt dan een periode van overdenking over de toekomst. De verwachting is dat deze bedrijven gedurende korte tijd alleen maar investeren in het operationele proces, totdat de keuze gemaakt is tussen groeien (en hoe te groeien) en consolideren.
42
Ad.3 De laatste groep ondernemingen, de handhavers, investeert in feite alleen in het operationele proces. Er wordt overwegend geïnvesteerd in voorraden en andere bedrijfsmiddelen. Ze zullen waarschijnlijk met de markt meegroeien, in die zin dat de vervanging van machines en transportmiddelen altijd een zekere kern van modernisering en efficiency met zich meebrengt. De investeringen in huisvesting bestaan bij dit type ondernemingen vooral uit het plegen van onderhoud en hoogstnoodzakelijke verbouwingen.
5.3
Implicaties voor beleid Stimuleren van strategisch investeringsgedrag Jonge bedrijven hebben vaak veel groeipotentie. Het investeringsgedrag heeft een belangrijke invloed op de realisatie van de groei. Om de groei ook daadwerkelijk te kunnen realiseren is het van belang dat ondernemers niet alleen operationeel investeren, maar ook op een meer strategische manier investeren. Overheden en intermediairs kunnen hier mogelijk een rol bij spelen, door strategisch investeringsgedrag van jonge bedrijven te bevorderen. Daarbij is het overigens van belang de aandacht in eerste instantie te richten op de aanwezigheid van een bedrijfsstrategie bij de onderneming. Een investeringsstrategie kan pas effectief zijn als deze deel uitmaakt van een expliciete bedrijfsstrategie. Daarbij verdient ook de koppeling tussen bedrijfsstrategie en investeringen de nodige aandacht. Als ondernemers wel een bepaalde visie of strategie hebben, maar hiervoor niet de juiste investeringen plegen, kan de realisatie van de visie of strategie minder effectief zijn. Bij het bevorderen van strategievorming door jonge bedrijven zou de overheid niet in de eerste plaats een directe ondersteunende rol hoeven te spelen. De taak van de overheid ligt hierbij mogelijk meer in bijvoorbeeld informatievoorziening over het belang van bedrijfs- en investeringsstrategie voor groei en het scheppen van gunstige randvoorwaarden voor bedrijven om te kunnen komen tot strategievorming. Bij gunstige randvoorwaarden kan dan gedacht worden aan zaken als het inzichtelijker maken van de voorlichtings- en adviesinfrastructuur voor MKB-bedrijven, zodat deze bedrijven makkelijker hun weg kunnen vinden naar eventuele externe hulp bij strategievorming. De daadwerkelijke stimulering en ondersteuning bij het vormen en opstellen van een bedrijfs- en investeringsstrategie zou echter juist het beste kunnen komen van partijen die bekend zijn met jonge bedrijven. Het gaat dan om intermediaire organisaties als brancheverenigingen, Kamers van Koophandel, accountants en Syntens. Beïnvloeden van houding ten opzichte van banken Het feit dat jonge bedrijven minder geneigd zijn banken te benaderen om investeringen te financieren, kan ertoe leiden dat de bedrijven minder investeren en wellicht ook minder groeien dan mogelijk is. Door het verbeteren van de houding ten opzichte van banken, kunnen bedrijven mogelijk gestimuleerd worden investeringen sneller met geleend geld te financieren. Hierin ligt mogelijk een taak van banken om meer voorlichting te geven over mogelijkheden en voordelen van externe financiering bij investeringen. In dit kader is overigens tevens de houding van banken ten opzichte van jonge bedrijven relevant. Ook de banken moeten voldoende kennis van de omstandigheden en (groei)mogelijkheden van jonge bedrijven hebben om deze groep bedrijven als potentieel interessante doelgroep te kunnen zien. Bij het opheffen van dergelijke informatieassymetrieën tussen banken en de jonge bedrijven zou de overheid mogelijk ook een rol kunnen spelen. De overheid zou zich hierbij wel meer moeten richten op informatievoorziening en het wegnemen van mogelijke belemmerende factoren, dan op het direct ingrijpen in de relatievorming tussen banken
43
en jonge bedrijven. Verder zijn ook intermediairs, zoals de Kamer van Koophandel en de accountant, van belang bij het verbeteren van de houding van jonge bedrijven ten opzichte van externe financiering en banken. Deze organisaties kunnen de jonge bedrijven vaak ook wijzen op andere bronnen, zoals de zogenaamde informele investeerders en ‘venture capitalists’, om investeringen te financieren. Stimuleren van groei door beïnvloeden investeringsgedrag In de vorige paragraaf is aangegeven dat er een relatie is tussen het groeitype van de onderneming en het investeringsgedrag. Hierbij zijn drie verschillende groepen jonge bedrijven onderscheiden met elk een eigen houding ten opzichte van groei en een bijbehorend investeringsgedrag. Bij het stimuleren van groei van jonge bedrijven zou rekening gehouden moeten worden met de verschillen in investeringsgedrag van de drie groepen. − Bedrijven die groei nastreven: hierbij is het vooral van belang de aandacht te richten op de jonge bedrijven die wel willen groeien, maar geen expliciete groeistrategie hebben. Door deze bedrijven te ondersteunen bij het vormen van een doelbewuste groeistrategie en de plaats van investeringen daarbij, kan meer richting gegeven worden aan de groei en kan wellicht ook meer groei gerealiseerd worden. Daarnaast zijn er jonge bedrijven die wel een bedrijfsstrategie hebben die is gericht op groei, maar niet de vertaling hebben gemaakt naar investeringen. Bij deze bedrijven is het van belang dat zij de investeringen in dienst stellen van de beoogde groeidoelstellingen. Mogelijke begeleiding zou zich bij deze bedrijven dan ook moeten richten op het vormen van een investeringsstrategie. − De bedrijven in de herbezinningsfase: deze bedrijven hebben mogelijk veel groeipotentie, maar hebben hier nog geen richting aan gegeven. Als de ondernemers ondersteuning krijgen van externe partijen bij het nadenken over en vastleggen van de (nieuwe) visie en/of bedrijfsstrategie en de daarbij behorende investeringsstrategie, kunnen deze bedrijven naar verwachting (beter) gebruikmaken van de groeipo1 tenties . − Bedrijven die geen groei beogen: bij de bedrijven die niet willen groeien zijn twee groepen te onderscheiden. Enerzijds is er een groep ondernemers die niet willen groeien, omdat ze allerlei belemmeringen en valkuilen zien voor groei. Bij deze bedrijven is vaak wel een zekere mate van groeipotentie aanwezig. Om deze groep bedrijven toch te kunnen laten groeien, is het van belang allereerst het negatieve beeld van groei weg te nemen. Pas dan is de weg vrij om daadwerkelijk te groeien. Daarbij is het van belang dat de aandacht zich ook bij deze bedrijven eerst richt op de vorming van een groeistrategie met bijbehorende investeringsstrategie. Bij de mogelijke ondersteuning van dit soort bedrijven zou hier dan ook rekening mee gehouden moeten worden. Anderzijds is er een groep ondernemers die absoluut niet willen groeien. Deze ondernemers kiezen er bewust voor om niet te groeien, maar kiezen voor het handhaven van de bestaande situatie en bedrijfsgrootte. Het is niet zinvol om deze bedrijven een bedrijfs- en investeringsstrategie gericht op groei op te leggen.
1
44
Zo kunnen MKB -ondernemingen bijvoorbeeld gebruikmaken van de Subsidieregeling Kennisoverdracht Ondernemers MKB (SKO). Deze regeling stimuleert ondernemers om nieuwe technologieën toe te passen in de werkprocessen, producten of diensten van hun onderneming. Zij kunnen subsidie krijgen om een strategieplan te laten opstellen door een deskundige derde, een haalbaarheid sstudie te laten uitvoeren, of een vernieuwingsplan te laten opstellen door een aan te stellen hoger opgeleide medewerker.
Bijlage I
Verantwoording Verantwoording telefonische enquête In tabel 14 is de samenstelling van het panel in 2001 weergegeven. tabel 14
ontwikkeling Jonge-bedrijvenpanel 1994 in de periode 2000-2001 Respondenten totaal Aantal
Actieve ondernemingen in 2001 Stoppers in 2001
Percentage
584
95
31
5
w.v. actief in een andere onderneming
9
Totaal
615
1 100
Bron: EIM, Jonge-bedrijvenpanel 1994, meting 2001.
Verantwoording diepte-interviews De 12 bedrijven voor de diepte-interviews zijn geselecteerd op basis van de volgende criteria. In tabel 15 zijn de criteria met de verdeling in aantallen interviews weergegeven. − Investeren: bedrijven die in de periode zomer 2000-zomer 2001 wel geïnvesteerd hebben en bedrijven die dat niet hebben gedaan. − Bedrijfsgrootte: kleine MKB-bedrijven (minder dan 5 werknemers) en de grote MKB-bedrijven (5 werknemers of meer). − Aard van de activa: bij de investerende bedrijven is een onderscheid gemaakt in de bedrijven die geïnvesteerd hebben in materiële activa en in immateriële activa. tabel 15
verdeling diepte-interviews over de verschillende criteria (in aantallen)
Criterium: investeren Wel investeren
Criterium: aard Aantal
van investering
Aantal
Materieel
4
Totaal
grootte
Aantal
Klein
2
Groot
2
Klein
3
Groot
2
9
Immaterieel
Niet investeren
Criterium: bedrijfs-
5
3 12
Bron: EIM, 2001.
45
De geïnterviewde bedrijven zijn verdeeld over de volgende sectoren: − Industrie & bouw (2 bedrijven) − Detailhandel (2 bedrijven) − Horeca/reparatie/vervoer (4 bedrijven) − Zakelijke & financiële dienstverlening (2 bedrijven) − Overige dienstverlening (2 bedrijven).
46