Minirapportage:
inlichtingen: datum: bestelnummer:
Het investeringsgedrag van jonge bedrijven
drs. A. Bruins 28 augustus 2003 M200306
Voor bedrijven die de startfase zijn doorgekomen - zogenaamde jonge bedrijven - heeft het investeringsgedrag een belangrijke invloed op de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Om te kunnen groeien moet er in het bedrijf worden geïnvesteerd, maar investeren is ook van belang voor bedrijven die niet willen of kunnen groeien, want investeringen kunnen eraan bijdragen dat het bedrijf 'bij de tijd' blijft. In deze minirapportage geven we inzicht in het investeringsgedrag van jonge bedrijven. Eerst beantwoorden we de vragen hoeveel bedrijven hebben geïnvesteerd, waarin deze bedrijven hebben geïnvesteerd en hoeveel deze bedrijven hebben geïnvesteerd. Daarna staan we wat uitvoeriger stil bij de vraag waarin bedrijven die hebben geïnvesteerd zich onderscheiden van bedrijven die dat niet hebben gedaan. Daaruit zal blijken dat investerende bedrijven 'ondernemende' bedrijven zijn. De informatie is gebaseerd op onderzoek onder de deelnemers aan het EIM Jongebedrijvenpanel. De belang1 rijkste bron is het onderzoek 2003, aangevuld met informatie uit onderzoek dat is verricht in eerdere jaren .
H oe veel j on ge be d rijv en h eb ben ge ïn ves tee rd? De helft van de bedrijven (50%) geeft aan in de twaalf maanden voor het onderzoek (dat is in de periode zomer 2002 – zomer 2003) investeringen te hebben gepleegd. Daarmee is het aandeel bedrijven die hebben geïnvesteerd lager dan in 2001 (60%), maar hoger dan in 1996 en in 1998 (resp. 34 en 40%). De veronderstelling die naar aanleiding van het hoge aantal investerende bedrijven in 2001 werd geuit, namelijk dat het relatief hoge aandeel investerende bedrijven wellicht veroorzaakt werd door de hoogconjunctuur, lijkt nu dus bevestigd te worden.
Waa ri n he bbe n de bed rijv en geï n ves tee rd ? Net als in voorgaande jaren hebben de bedrijven het vaakst geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen (zoals machines, pc's etc.), maar het hoge niveau van 2001 wordt nu toch niet meer geëvenaard (zie figuur 1). Ook ten aanzien van investeringen in opleiding en productontwikkeling kunnen we nu vaststellen dat in 2001 sprake was van pieken, hoewel het niveau nu altijd nog aanzienlijk hoger ligt dan in de jaren daarvoor.
1
In het onderzoek in 2001 is uitgebreid aandacht besteed aan de achtergronden bij het investeringsgedrag. Zie R.A.J. Kerste en M.J. Overweel, Waarom investeren jonge bedrijven?, EIM, januari 2002.
1
figuur 1 aard van de investeringen (% van de bedrijven die hebben geïnvesteerd; 1996, 1998, 2001 en 2003) productontwikkeling
5 5
18
10
7
marktbewerking
5 opleiding
16 10
12
6
21
15
voorraden 18
20
24 25
26 huisvesting 21
vervoermiddelen
24
24 24
28
28 28 52
46
bedrijfsmiddelen
74 2003
2001
1998
82
1996
Bron: EIM Jongebedrijvenpanel, onderzoek 1996, 1998, 2001 en 2003. De dalende tendens ten aanzien van investeringen in huisvesting en voorraden heeft zich voortgezet, terwijl ten aanzien van investeringen in marktbewerking de stijgende tendens zich heeft voortgezet.
H oe veel heb be n de bed rij ven ge ïn ves tee rd? Een op de vier bedrijven heeft minder dan € 5.000 geïnvesteerd. Daar staat tegenover dat een op de vijf bedrijven meer dan het tienvoudige heeft geïnvesteerd (zie figuur 2).
2
figuur 2 investeringsbedrag (in euro's; 2003)
21% 27%
minder dan 5.000 5.000 tot 10.000 10.000 tot 25.000 25.000 tot 50.000 meer dan 50.000
15%
15%
22%
Bron: EIM Jongebedrijvenpanel, onderzoek 2003. Om de investeringen te financieren hebben de bedrijven het meest gebruikgemaakt van eigen geld. Een grote meerderheid van de bedrijven (72%) heeft de investeringen gefinancierd met uitsluitend eigen geld. Daarnaast heeft 17% van de bedrijven eigen geld én geleend geld gebruikt om de investeringen te financieren. Slechts een op de tien bedrijven (11%) heeft de investeringen gefinancierd met uitsluitend geleend geld. In 2001 financierde een groter aandeel bedrijven, namelijk 19%, de investeringen met uitsluitend geleend geld. Het aandeel van de bedrijven die de investeringen financierden met eigen én geleend geld was toen lager, namelijk 11%. Het aandeel van de bedrijven die de investeringen financierden met uitsluitend eigen geld, was in 2001 met 70% vrijwel gelijk aan het aandeel in 2003. De meeste bedrijven die geld leenden, deden dat bij de bank. In enkele gevallen leenden familieleden van de ondernemer geld voor de investeringen.
Welk e bed rij ve n heb ben g eïn ves tee rd? Personeel Evenals in 2001 blijkt nu dat bedrijven met personeel vaker investeren dan bedrijven zonder personeel. In 2003 heeft 61% van de bedrijven met personeel geïnvesteerd. In 2001 deed 72% van deze bedrijven dat. In 2003 heeft 43% van de bedrijven zonder personeel geïnvesteerd. In 2001 deed 53% van deze bedrijven dat. We kunnen dus concluderen dat de bedrijven zonder personeel relatief vaker terughoudend zijn geworden ten aanzien van het doen van investeringen dan de bedrijven met personeel. Omzetontwikkeling Bedrijven die de omzet hebben zien toenemen hebben vaker geïnvesteerd (60%) dan bedrijven waar de omzet gelijk is gebleven (40%) of waar de omzet is afgenomen (42%). Opvallend is dat juist onder de bedrijven die de omzet hebben zien toenemen het aandeel bedrijven die hebben geïnvesteerd vergeleken met 2001 is afgenomen (toen 71%) en dat dit aandeel onder de beide andere categorieën vrijwel gelijk is gebleven (toen resp. 43 en 41%). Behalve met de gerealiseerde omzet is er ook samenhang met de verwachte ontwikkeling van de omzet. Van de bedrijven die een stijging van de omzet verwachten, heeft 62% geïnvesteerd. Van de bedrijven die verwachten dat de omzet gelijk zal blijven of zal dalen, heeft resp. 46 en 36% geïnvesteerd.
3
Doelstellingen Investeren of niet heeft niet alleen samenhang met de feitelijke personeelsomvang en met de feitelijke omzet, maar ook met de doelstellingen ten aanzien van personeel en de omzet voor de toekomst. Bedrijven die op de middellange termijn streven naar het aantrekken of uitbreiden van personeel en bedrijven die streven naar het vergroten van de omzet hebben vaker geïnvesteerd dan bedrijven die deze doelstellingen niet hebben.(zie figuur 3). Dat geldt ook voor verschillende andere groeidoelstellingen: nieuwe markten bewerken, verhuizen naar een andere bedrijfsruimte en uitbreiding van de bedrijfsruimte. Wel aanwezig, maar minder sterk, is de samenhang tussen investeren en de doelstelling om de kwaliteit van het product of de dienst van het bedrijf te verbeteren. figuur 3 aandeel bedrijven (%) die hebben geïnvesteerd naar al dan niet nastreven van bepaalde doelstellingen 80
70
60
50
40
30
20
10
0 aantrekken/uitbreiden personeel
nieuwe markten bewerken
verhuizen naar andere bedrijfsruimte streeft na
uitbreding bedrijfsruimte vergroten van de omzet
kwaliteit product/dienst verbeteren
streeft niet na
Bron: EIM Jongebedrijvenpanel, onderzoek 2003. Markt en concurrentie De situatie ten aanzien van de markt en de concurrentie in de branche waarin de bedrijven opereren vertoont ook samenhang met het al dan niet investeren (zie figuur 4). Bedrijven hebben vaker geïnvesteerd naarmate er volgens hen meer sprake is van: − sterke veranderingen in de voorkeuren van afnemers; − snelle wijzigingen in de toegepaste technologie; − sterke concurrentiedruk van veel bedrijven; − een paar grote aanbieders die de markt beheersen. Wat de concurrentie betreft zijn het met name de zittende bedrijven die het investeringsgedrag positief beïnvloeden; als er meer sprake is van groeimogelijkheden voor startende bedrijven, is het aandeel bedrijven die hebben geïnvesteerd juist lager dan wanneer daarvan minder sprake is.
4
figuur 4 aandeel bedrijven (%) die hebben geïnvesteerd naar situatie t.a.v. markt en concurrentie 70
60
50
40
30
20
10
0 sterke veranderingen in de voorkeuren van afnemers
snelle wijzigingen in de toegepaste technologie
sterke concurrentiedruk van een paar grote aanbieders die veel bedrijven de markt beheersen sterk
deels
sterke groeimogelijkheden voor startende bedrijven
geheel niet
Bron: EIM Jongebedrijvenpanel, onderzoek 2003. Andere bedrijven beïnvloeden niet alleen als concurrenten het investeringsgedrag van jonge bedrijven, ook het al dan niet samenwerken met andere bedrijven pakt verschillend uit voor het investeringsgedrag. Tweederde (67%) van de bedrijven die samenwerken met een of meer andere ondernemingen heeft geïnvesteerd, terwijl nog niet de helft (45%) van de niet-samenwerkende bedrijven dat heeft gedaan. Investeringsplannen In 2001 werd geconstateerd dat investeren voor jonge bedrijven geen periodieke activiteit is. Toch zien we nu dat bedrijven die hebben geïnvesteerd bijna twee keer zo vaak ook concrete investeringsplannen hebben voor de komende twee jaar als bedrijven die niet hebben geïnvesteerd (44 tegenover 24%). Andersom geldt dat tweederde (65%) van de bedrijven die concrete investeringsplannen hebben de afgelopen twaalf maanden ook al heeft geïnvesteerd.
5