Waardestelling Keizersgracht 406 Status: Rijksmonument Objectnummer: 2595 Redengevende omschrijving: “In de kern vermoedelijk vroeg 17e eeuws, in het 1e kwart van de 18e eeuw verbouwd en in het 3e kwart van de 19e eeuw voorzien van de huidige gevel onder rechte lijst met consoles.” Inleiding Keizersgracht 406 is een Rijksmonument, maar de redengevende omschrijving is, zoals vaak, beknopt. Het betreft volgens de omschrijving een “in de kern vermoedelijk vroeg zeventiende-eeuws, in het eerste kwart van de achttiende eeuw verbouwd en in het derde kwart van de negentiende eeuw voorzien van de huidige gevel onder rechte lijst met consoles”. Volgens de huidige opvattingen in de monumentenzorg is elke periode in de bouwgeschiedenis belangrijk, niet alleen de oorspronkelijke bouwmassa, ook de verbouwingen daarna gelden als de neerslag van de geschiedenis. Volgens de jurisprudentie over de monumentenwet is in principe dan ook het gehele gebouw beschermd en niet alleen de in de redengevende omschrijving expliciet vermelde onderdelen. Van de achttiende-eeuwse verbouwing van dit pand resteert vrijwel niets meer. Bij de negentiende-eeuwse verbouwing maakten de achttiende-eeuwse gevel en interieurs plaats voor eigentijdse, maar de zeventiende-eeuwse kern bleef behouden. Deze waardenstelling is opgesteld in opdracht van de eigenaar van één van de twee appartementen. Aanleiding vormt het recente verdwijnen van historische interieurelementen door een wijziging van de indeling van de tweede verdieping en de zolder van het achterhuis. De vraag is of hierbij monumentale waarden verloren gingen. Het door Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) opgestelde advies van 22 april 2009 noemt de volgende gevolgen voor de monumentale waarde: “De werkzaamheden zijn (met uitzondering van de trap, die nu ook niet nader op tekening staat aangegeven) al jaren geleden uitgevoerd. Voor zover nu in te schatten zijn daarbij geen ernstige monumentwaarden verloren gegaan.”1 Het betrof hier dus een beoordeling achteraf: de oorspronkelijke situatie is niet beoordeeld zoals dat had gemoeten. Vandaar dat het advies de nuancering maakt: “voor zover nu in te schatten.” Het is niet duidelijk of men de afkomende materialen heeft bekeken die door onze opdrachtgever zijn bewaard. Ook voor ons geldt uiteraard dat het moeilijk is een monumentale waarde te beoordelen van een toestand die niet meer aanwezig is. Er is echter veel af te leiden van de huidige toestand en wij hebben de vrijgekomen onderdelen goed bestudeerd. In deze waardenstelling is niet het gehele huis beschreven, maar alleen de onderdelen die van belang zijn voor onze onderzoeksvraag, uiteraard voor zover dat achteraf nog mogelijk was. Stedenbouwkundige context Keizersgracht 406 is het derde perceel op de Keizersgracht voorbij de Runstraat in het bouwblok begrensd door de Runstraat, Keizersgracht, Molenpad en Prinsengracht. Het maakt deel uit van de ʻDerde Uitlegʼ, het uitbreidingsplan van Amsterdam waartoe in 1613 werd besloten en waarin de grachtengordel tussen Brouwersgracht en Leidsegracht en tevens de Jordaan tot stand kwam.2 Aanvankelijk was er een plan voor een veel grotere 1
Advies Bureau Monumenten & Archeologie ten behoeve van de behandeling door de Commissie voor Welstand en Monumenten, d.d. 22 april 2009. 2 De volgende uiteenzetting is gebaseerd op: Abrahamse 2010. 1
stadsuitleg, rondom de gehele stad, maar dit plan kwam om praktische, vooral financiële redenen slechts gedeeltelijk tot uitvoering. Het was van begin af aan de bedoeling van het stadsbestuur om een luxueuze woonomgeving voor de stedelijke bovenlaag te creëren. De Heren- en Keizersgracht hadden daarom een ander karakter dan de Prinsengracht. Niet alleen werden er stenen boogbruggen in plaats van houten wipbruggen gebouwd, ook trachtte het stadsbestuur door regelgeving bedrijvigheid die overlast bezorgde aan de bewoners te weren. In de aangrenzende Jordaan waren deze activiteiten wel toegestaan. De bouwblokken tussen de Keizersgracht en de Prinsengracht vormden de overgang tussen deze twee regiems. Het waren geen ʻkeurblokkenʼ zoals die tussen de Herengracht en Keizersgracht. In 1617 werden de percelen in het blok begrensd door de Runstraat, Keizersgracht en Molenpad, geveild. Het uitgiftekaartje, getekend door opmeter Lucas Jansz. Sinck,3 laat zien dat de eerste drie kavels, vanwege de daarachter gelegen kavels van de Runstraat, nog niet de volledige diepte hebben van de grachtenhuizen verderop en daardoor geen diepe tuinen konden hebben, maar mogelijk wel een achterplaatsje. Gebouwtype en bouwgeschiedenis in hoofdlijnen De eerste drie kavels aan de Keizersgracht na de Runstraat zijn volgens het uitgiftekaartje gekocht door Bartolomeri van Kocken. Hij liet op de drie kavels omstreeks 1620 vier woonhuizen bouwen: het hoekhuis had de normale breedte, maar op de twee kavels daarnaast werden drie huizen gebouwd (afb. 1 en 2). De uitgegeven kavels waren 20 x 150 voet groot (5,66 m x 42,45 m). Het gevolg van de smaldeling van de volgende twee kavels is dat de hierop gebouwde drie huizen elk ca. 3,7 m in plaats van 5,66 m breed waren. Smaldelen was toegestaan, mits er geen stegen kwamen. Vooral nabij de hoeken kwam smaldelen vaak voor.4
Afb. 1. Uitgiftekaartje van het bouwblok tussen Runstraat, Keizersgracht, Prinsengracht en Molenpad uit 1617 (detail).
Afb. 2. Waarderingskaart van het beschermd stadsgezicht (detail)
Dit verklaart waarom Keizersgracht 406 en de buurpanden aan weerszijden, zo smal zijn. Op de kaart van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625 zijn de direct na de perceeluitgifte gebouwde huizen met de in die tijd gebruikelijke trapgevels te zien (afb. 3). Het huis bestond zoals gebruikelijk in die tijd uit een begane grond, een verdieping en een kap met een zolder en mogelijk een vliering.
3 4
GAA: Thesaurien Ordinaris, archiefstuk 5039, inv. nr. 176C; kaartboek C. Abrahamse 2010: p. 62, 64. 2
Afb. 3. De hoek Keizersgracht / Runstraat op de stadsplattegrond van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625 (detail).
Over de bouw- en bewoningsgeschiedenis van Keizersgracht 406 meldt de literatuur weinig. De kaart van Balthasar Florisz. toont een relatief ondiep huis met een achtererf. (Periode 1.) Het huis was in 1634 in eigendom van Henrick Jansz van der Cley. Het woonhuis werd omstreeks 1712 verbouwd door Johannes Schraat. (Periode 2.) Het huis kreeg toen een nieuwe voorgevel. In het Grachtenboek van Caspar Philips uit 1770 staat deze afgebeeld (afb. 4). De verhoogde kroonlijst die de gevel afsloot had een siervaas bovenop en een versiering met acanthusbladeren rondom de hijsbalk. Het buurhuis op nummer 404 bezit in het Grachtenboek nog de zeventiende-eeuwse trapgevel zoals nummer 406 die oorspronkelijk ook moet hebben gehad. Mogelijk verrees in deze periode ook het huidige achterhuis waardoor het achtererf verloren ging. De hoofdstructuur van voor- en achterhuis bleef in stand bij de verbouwing omstreeks 1875. (Periode 3.) Het huis is in deze bouwperiode verhoogd met een tweede verdieping. Op de extra verdieping kwam een nieuwe kap met een zolder en een vliering. De voorgevel onderging een wijziging. Er kwam een indeling met twee in plaats van drie vensterassen. De gevelbeëindiging bestond nu uit een rechte houten kroonlijst met twee consoles, waarboven een hoog schilddak uitstak (afb. 5).
3
Afb. 4. Keizersgracht 410, 408, 406, 404 en 402 in het Grachtenboek van Caspar Philips (1768-1770).
Afb. 5. Keizersgracht 406 (foto Walther Schoonenberg)
Interieur Het bestaande grachtenhuis heeft een souterrain, een beletage, twee verdiepingen en een zolder met vliering. De plattegrond kent de traditionele opzet van een grachtenhuis, bestaande uit voorhuis, tussenlid aan binnenplaats en achterhuis. De achtergevel is blind omdat deze tegen de zijgevel van een huis aan de Runstraat is gebouwd. De oorspronkelijke stookplaatsen bevinden zich aan de rechterzijde van het huis. De ingang en de gang langs de voor- en achterkamer van het voorhuis bevinden zich aan de linkerzijde.
Afb. 6. Zeventiende-eeuwse balkenlaag op de eerste verdieping met sleutelstukken met renaissance profiel.
Afb. 7. Negentiende-eeuws stucwerkplafond van de gang.
Direct achter de negentiende-eeuwse voordeur troffen we de restanten aan van de omstreeks 1875 verbouwde gang. De muur tussen de gang en de kamers is verdwenen, maar een deel van het negentiende-eeuwse stucplafond van de gang was nog aanwezig (afb. 7). Het riet onder het stucwerk hangt aan de zeventiende-eeuwse balklaag. Op de 4
eerste verdieping bleven de balklagen in het zicht. Daar bevinden zich onder de balkkoppen zeventiende-eeuwse sleutelstukken met een profilering in renaissancestijl (afb. 6). Dit wijst er op dat de kern van het zeventiende-eeuwse pand nog aanwezig is. In het tussenlid tussen voor- en achterhuis bevond zich een restant van het trappenhuis: een houten trap tegen de muur aan de binnenplaats (trapdeel A). Het restant betreft het onderste deel van de trap die doodloopt tegen de dichtgemaakte vloer van de eerste verdieping en daarom niet meer gebruikt kan worden (afb. 8). Het geheel vormt met de vensters aan de binnenplaats een aardig historisch onderdeel van het grachtenhuis. De houten trap stamt, gezien de geornamenteerde balusters, de in Amsterdam vaak voorkomende gietijzeren stijlen met knobbels en middenornament, uit de negentiende eeuw.5 De houten treden zijn erg uitgesleten en later met opleggers verbeterd. Het profiel van de houten treden kan achttiende- of negentiende-eeuws zijn.6 Het is dus mogelijk dat trapdeel B zelfs achttiende-eeuws is, waaraan in de negentiende eeuw een nieuw hekwerk is toegevoegd. De gedraaide beginbaluster heeft echter een vormgeving die eerder op circa 1900 kan worden gedateerd en bij de glas-in-lood ramen van de binnenplaats past.
Afb. 8. Onderste deel van de trap in het tussenlid tussen voor- en achterhuis en een interessant venster. (Trapdeel A.) Foto W.Schoonenberg, 26 april 2011.
5
Afb. 9. De trap bestaat uit achttiende- of negentiende-eeuwse traptreden en een negentiende-eeuwse gietijzeren baluster. Foto W. Schoonenberg, 26 april 2011.
Zie: Zantkuyl 2003: afb. 1623, p. 464. Zie: Zantkuyl 2003: afb. 1619, p. 463. Het gaat bij Keizersgracht 406 om profiel D. Enige voorzichtigheid is wel op zijn plaats hier. Het gaat om ambachtelijk werk waarbij oudere vormen gelijktijdig bleven voortbestaan. 5 6
Via een andere recent gemaakte trap enkele meters vóór de historische trap op de hoofdverdieping wordt de vloer van de eerste verdieping bereikt, waar het daarboven gelegen deel van de trap is te zien (trapdeel B). Deze trap heeft hetzelfde profiel en dezelfde balusters als de eerder genoemde trap, maar een beter bijpassende achthoekige houten beginbaluster, waarschijnlijk behorend bij de negentiende-eeuwse balusters. Deze trap is ter hoogte van de tweede verdieping bruut afgezaagd en beëindigd (afb. 10 en 12). Het oorspronkelijk open trappenhuis, waar het licht van de binnenplaats niet alleen de trap maar ook de overloop verlichtte, is daardoor veranderd in een gesloten trappenhuis, die nauwelijks groter is dan de trap zelf.
Afb. 11. Oude situatie toont horizontaal doorlopende reling. Foto D.E. Jabbour, mei 2007.
Afb. 10. Restant van de trap van de eerste naar de tweede verdieping. (Trapdeel B.) Foto W. Schoonenberg, 26 april 2011.
Afb. 12. Afgezaagde reling (detail van de situatie in afb. 10).
De trapreling maakte op de tweede verdieping een scherpe bocht om horizontaal door te lopen ter afsluiting van de open overloop tussen voor- en achterhuis op de tweede verdieping (ter plaatse van de huidige gipsplaten) (afb. 11). Daar bevond zich volgens de heer Jabbour nog een vergelijkbare trap van de tweede naar de zolderverdieping (trapdeel C). Van de verdwenen trap heeft de heer Jabbour resten bewaard, zoals spijlen, delen van de houten reling en een identieke achthoekige beginbaluster als boven genoemd (afb. 13 en 14). Hoe de trap precies gelopen heeft is niet geheel duidelijk, omdat het ons niet was toegestaan hier waarnemingen te verrichten.
6
Waardestelling ten aanzien van de verdwenen onderdelen en conclusies Het in oorsprong zeventiende-eeuwse grachtenhuis is bouw- en architectuurhistorisch als waardevol te bestempelen. In de kern is het huis nog zeventiende-eeuws, zoals de balklagen met sleutelstukken bewijzen. Het gebouw behoort typologisch tot het standaard grachtenhuis met een indeling bestaande uit voorhuis, tussenlid met binnenplaats en achterhuis. De structuur is bij de negentiende-eeuwse verbouwing ongewijzigd gebleven. Het is daarom des te zeer te betreuren dat het historische trappenhuis ernstig is aangetast door het plaatsen van wanden en het verwijderen van het grootste deel van de trap. Er is daardoor monumentale waarde verloren gegaan en een nog aanwezige fase uit de geschiedenis van het huis aangetast.
Afb. 13. Bewaard gebleven beginbaluster van de gesloopte trap op de tweede verdieping. Foto W.Schoonenberg, 26 april 2011.
Afb. 14. Gietijzeren balusters en delen van de houten reling. Foto D.E. Jabbour, 24 september 2009.
Het is verbazingwekkend dat BMA in een ultrakort advies stelt dat “geen ernstige monumentwaarden verloren gegaan”. Er zijn dus kennelijk naar het oordeel van BMA monumentwaarden verloren gegaan, maar de verdwenen waarden worden als niet “ernstig” beschouwd. Merk op dat dit advies door de Welstandscommissie gebrekkig is overgenomen. Door het schrappen van het woordje “ernstig” is het advies in feite omgedraaid. Van een subjectieve beoordeling en afweging is het advies veranderd in een objectief feit: “er zijn géén monumentwaarden verloren gegaan”. In ons oordeel heeft BMA gelijk dat er monumentwaarden verloren zijn gegaan. Deze zijn ons inziens tweeledig: 1. De verdwijning van delen van het oorspronkelijke historische trappenhuis betekent verdwijning van authentiek materiaal en staat gelijk aan sloop van een belangrijk 7
onderdeel van het beschermde rijksmonument. Trapdelen B en C zijn mogelijk zelfs ouder dan hun negentiende-eeuwse balusters doen vermoeden. 2. De sloop van de trap betekent niet alleen verdwijning van authentiek materiaal, tevens is de structuur van het grachtenhuis aangetast. Juist een open trappenhuis in de overloop van voor- naar achterhuis vormt een essentieel onderdeel, je komt ermee van de ene in de volgende ruimte, je ervaart de structuur die al eeuwenlang een gegeven was. De verdwenen trappen vormden een onvervreemdbaar onderdeel van het beschermde rijksmonument omdat ze de dragers zijn van de structuur, bestaande uit voor- en achterhuis en meerdere verdiepingen. Los van de vraag wat de criteria zijn om te beoordelen of verdwijning van monumentwaarden ernstig zijn of niet, kan inderdaad gesteld worden dat er monumentwaarden zijn verdwenen. In ons oordeel zijn deze ernstig. Het grachtenhuis is namelijk geschonden door deze ingreep, niet alleen vanwege de verdwijning van authentiek materiaal, maar, zoals gezegd, ook vanwege de aantasting van de structuur van het grachtenhuis. Er zijn veel gevallen bekend waarin BMA juist het behoud van een trap bepleit, op vergelijkbare wijze als wij hierboven hebben gedaan.7 Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de toezichthoudende instanties hebben gefaald in het voorkomen van illegale sloop en nu hun straatje proberen schoon te vegen. Advies De verdwenen trap kan eenvoudig hersteld worden, met hergebruik van de door de heer Jabbour geredde onderdelen, zoals de gietijzeren trapbalusters. Dit dient o.i. te gebeuren, omdat de trap belangrijk monumentaal onderdeel vormt van het rijksmonument. Walther Schoonenberg (*) architectuurhistoricus 29 juni 2011
(*) Walther Schoonenberg heeft kunstgeschiedenis, specialisatie architectuur, gestudeerd aan de UvA.
Literatuur Jaap Evert Abrahamse. De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 2010. E. van Houten. Geschied-bouwkundige beschrijvingen behorende bij het GRACHTENBOEK van Caspar Philips Jacobszoon. Amsterdam, 1962. H.J. Zantkuyl. Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad. Amsterdam, 1993.
7
Wij volstaan met twee voorbeelden. Bij Herengracht 12 heeft BMA terecht geprotesteerd tegen de sloop van een trap, die vanwege het materiaal niet erg ʻmonumentaalʼ was, maar wel een onderdeel vormde van de (beschermde) structuur van het grachtenhuis. Bij Keizersgracht 207 was BMA zelfs zo streng dat een wctje uit de jaren twintig, gebouwd op de overloop, moest blijven bestaan, ook al vormde dit wc-tje een aantasting van de oorspronkelijke structuur van deze overloop. Hier ging het niet om de structuur, maar om het authentieke materiaal van een twintigste-eeuwse toevoeging. In ons oordeel is de verdwenen trap van Keizersgracht 406 veel ʻmonumentalerʼ dan het wc-tje van Keizersgracht 207. Het cruciale verschil is dat het wc-tje van Keizersgracht 207 tijdens de advisering nog bestond en de trap van Keizersgracht 406 niet. Reconstructie van onderdelen van een monument is tegenwoordig in monumentenkringen vanwege de nadruk op authenticiteit zo discutabel geworden dat er zelfs een advies van de Rijksdienst over nodig is, hetgeen op zichzelf al een demotiverende werking heeft, ook voor BMA om er een punt van te maken. 8