CULTUURHISTORISCHE WAARDESTELLING
"
urhistori
Sint Jorislaan 72-78
Cultuurhistorische waardestelling van het complex Sint Jorislaan 72-78, omvattende de voormalige blauwververij J. van Bergeijk en vier arbeiderswoningen.
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
1
Hoofdstuk 1: Sociaal-economische aspecten
2
Hoofdstuk 2: Productietechnische en bouwhistorische aspecten
6
Hoofdstuk 3: Waardering van het complex
10
Hoofdstuk 4: Conclusie
13
Opdrachtgever:
Bouwvereniging Beter Wonen
Auteur:
Drs. D. Eeken, kunsthistorica; specialisatie architectuurgeschiedenis (KUN) Drs. D. Eeken is in het verleden werkzaam geweest bij het Monumenten-Selectie-Project (MSP) in de provincie Noord-Brabant.
INLEIDING In januari 1998 werd het terrein van de voormalige blauwververij J. van Bergeijk samen met een viertal arbeiderswoningen aan de Sint Jorislaan aangekocht door Bouwvereniging Beter Wonen. In het complex is, op het moment dat dit rapport geschreven wordt, een aantal woningen en ateliers ondergebracht. De bebouwing verkeert echter in een slechte staat van onderhoud. Met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van het complex liggen er meerdere scenario's, die variëren van behoud en renovatie van het complex tot sloop en herontwikkeling van het hofje. Teneinde een goede afweging te kunnen maken tussen deze verschillende scenario' s is het van belang een duidelijk inzicht te krijgen in de cultuurhistorische waarde die het blauwververijcomplex vertegenwoordigt. Deze cultuurhistorische waardestelling, uitgevoerd in opdracht van Wooninc, beoogt de cultuurhistorische waarde van het blauwververijcomplex en de arbeiderswoningen aan de hand van een aantal criteria in beeld te brengen. In hoofdstuk 1 wordt uiteengezet hoe de geschiedenis van de blauwververij zich verhoudt tot de sociaal-economische geschiedenis van de textielindustrie in Nederland en in de directe regio. Aan de hand hiervan kan worden afgeleid in hoeverre het complex een sociaaleconomisch-historische waarde vertegenwoordigt. Hoofdstuk 2 richt zich op de productietechnische aspecten van de blauwververij. Aan de hand van deze productietechnische schets wordt gekeken in hoeverre het complex wa8rdevol is 815 illustratie van het productieproces in de textielververij. Daamaast komen in dit hoofdstuk de bouwgeschiedenis van de fabriek en de arbeiderswoningen aan bod. In hoofdstuk 3 wordt tenslotte de waardestelling van het complex gepresenteerd aan de hand van bovengenoemde sociaal-economische, productietechnische historisch-ruimtelijke en architectuurhistorische aspecten en de criteria gaafheid en zeldzaamheid.
HOOFDSTUK 1: SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN Algemene ontwikkelingen in de textielindustrie in Nederland
Vanaf het begin van de achttiende eeuw ontwikkelde Noord-Brabant zich tot één van de belangrijkste centra van de textielindustrie in Nederland. Met name vanaf het midden van de negentiende eeuw maakte de Noord-Brabantse textielindustrie een krachtige ontwikkelingsfase door. Deze opbloei was in de eerste plaats geconcentreerd in de textielstad Tilburg. Ook buiten Tilburg echter, in plaatsen als Geldrop, Gemert, Helmond en Eindhoven, nam de bedrijvigheid in de textielsector toe. De Brabantse textielindustrie was in hoofdzaak toegespitst op de textielweverij: de wol-, katoen- en linnenindustrie. In Eindhoven, waar al sinds de middeleeuwen textielnijverheid bestond, was aanvankelijk vooral de wolindustrie van betekenis. Na 1860 kwam de linnenindustrie in Eindhoven tot een sterke groei. Ook de katoenindustrie manifesteerde zich in Eindhoven en de regio. In 1871 telden de gemeenten Eindhoven, Gemert. Geldrop en Helmond circa vijftig fabrikanten van katoenen stoffen. Daarnaast kwam in de tweede helft van de vorige eeuw de stoffenveredelingsindustrie tot bloei. Onder de stoffenveredelingssector werden bedrijven gerekend die zich toelegden op het bleken, verven, bedrukken en appreteren (... opmaken) van stoffen. Volgens een telling uit 1850 bestonden er in Nederland 70 ververijen, 87 bedrijfjes die zich specifiek op het blauwverven toelegden en 10 zwartververijen. De meeste van deze bedrijfjes waren kuipververijen, waar het productieproces nog vrij traditioneel was. Daarnaast bestonden er roodververijen, waar het productieproces sterker gemoderniseerd was. Hiervan ontstonden concentraties in de steden Haarlem, Helmond en Roermond. Naast het ontstaan van zelfstandige textielververijen, tekent zich in het laatste kwart van de negentiende eeuw de ontwikkeling af dat grote textielfabrieken de stoffenveredeling zelf ter hand nemen en een ververijafdeling binnen hun fabrieken opzetten. Organisatiestructuur in de textielsector
Aanvankelijk kenmerkte de textielsector zich in de negentiende eeuw door een verticale organisatiestructuur. Een centrale rol hierin speelde de zogenaamde textielfabrikeur, een koopman-ondernemer, die onbewerkte wol of katoen inkocht en deze achtereenvolgens bij spinners, ververs, wevers en appreteerders tot een textielproduct liet verwerken. Deze verwerkers bestonden veelal uit thuiswerkers of kleine bedrijven. Na de laatste bewerking verkocht de fabrikeur de stof aan ofwel stoffengrossiers ofwel kleermakers. Uit de opbrengst van deze verkoop werden de onafhankelijke bewerkers betaald. In het laatste kwart van de negentiende eeuw nam de betekenis van de horizontale bedrijfsstructuur toe en ontstonden er steeds meer kapitaalkrachtige bedrijven, waarin de weverij met een blekerij, ververij en appreteerafdeling werden gecombineerd. Alle bewerkingen werden op één locatie uitgevoerd.
De fabrikeur werd een textielfabrikant. Volgens de historicus J.A. de Jonge (De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914, p. 113/114) waren voor veel ondernemers de bedrijfseconomische voordelen van de horizontale bedrijfsstructuur dusdanig evident dat de zelfstandige ververij vanaf 1890 steeds meer een zeldzaamheid begon te worden. Geschiedenis blauwververij J.van Bergeijk in relatie tot branche-ontwikkelingen
De blauwververij J. van Bergeijk wordt opgericht in 1859. Naar alle waarschijnlijkheid is de ververij vanaf de oprichting gevestigd achter het (aanvankelijk gehuurde) woonhuis aan de Sint Jorislaan 78. De oprichter, Johannus van Bergeijk (1832-1911), was voorheen werkzaam bij het Eindhovense textielbedrijf Van der Velden en Van Gennip, gevestigd in de buurt van de Paterskerk. Op 31 december 1866 wordt volgens een nog bewaard gebleven koopakte een arbeiderswoning met grond aan de Sint Jorislaan 78 gekocht door Johannus van Bergeijk, blauwverver te Stratum. Enige tijd na de aankoop van deze arbeiderswoning wordt er achter het huis een bedrijfspand gebouwd dat in de periode tot 1950 diverse verbouwingen en uitbreidingen zal ondergaan (hierover meer in hoofdstuk 2). In 1910 wordt het bedrijfsterrein aanzienlijk vergroot door de aankoop van de huizen Sint Jorislaan 70 tot en met 76 en achterliggende tuinen. Het totale bedrijfsterrein telt dan 3.742 m2. De blauwververij werd in totaal door drie generaties van de familie Van Bergeijk geleid. Pas in 1963 wordt het bedrijf verkocht en houdt het op als blauwververij te bestaan. Na deze verkoop bood het gebouw achtereenvolgens onderdak aan een rijwielonderdelenzaak, een bedrijfje dat medische apparatuur verkocht en een vleesgrossier. De blauwververij J. van Bergeijk heeft in haar bijna honderdjarig bestaan altijd als zelfstandige onderneming gewerkt. Hoewel er weinig bekend is over de specifieke opdrachtgevers, is het aannemelijk dat er met name werd geproduceerd voor de hierboven genoemde textielfabrikeurs. Het karakter van de productie is in de loop van het bestaan van het bedrijf langzaam maar zeker veranderd. Vanaf 1907 fungeert het bedrijf naast blauwververij tevens als chemische wasserij. Later wordt er ook een appreteerinrichting aan het bedrijf toegevoegd, waarin het textiel op stoomtafels wordt opgemaakt, nadat het geverfd en chemisch gereinigd is. Deze karakterverandering komt tot uiting in de diverse naamswijzigingen die in advertenties van het bedrijf zijn terug te vinden. Achtereenvolgens wordt het bedrijf van J. van Bergeijk als 'Blauwververij', 'Stoomververij en Chemisch Wasscherij', ‘Appreteer - en Plisseer-inrichting' en 'Chemisch Wasserij en Ververij' genoemd. In de context van de hierboven geschetste ontwikkelingen binnen de textielveredelingsindustrie kan geconcludeerd worden dat de textielververij zoals die van J. van Bergeijk aan het einde van de vorige eeuw een relatief zeldzaam verschijnsel was geworden. Immers steeds meer textielfabrikanten gingen alle bewerkingsprocessen zelf uitvoeren in plaats van deze aan kleine bedrijven en thuiswerkers uit te besteden.
HOOFDSTUK 2: PRODUCTIETECHNISCHE EN BOUWHIsTORISCHE ASPECTEN
Productietechnische aspecten van de blauwververij Het proces van het blauwverven Is gebaseerd op de kleurstof indigo, afkomstig uit de plant Indigofera Tinctora. Door oxydatie wordt onoplosbaar indigo uit de~e plant verkregen dat als poeder of geperst in blokken werd verhandeld. De blauwverver begint met het verkuipen, waarbij het onoplosbare indigopoeder weer oplosbaar wordt gemaakt. Wanneer gebruik werd gemaakt van geperste blokken indigo dan moesten deze eerst verpoederd worden in een maalketel met ballen. Door een chemisch reductieproces werd vervolgens zuurstof aan de indigo onttrokken: het 'verkuipen'. Dit gebeurde in een aparte kuip, waarin niet geverfd werd. Na het verkuipen volgde het verven. Hiervoor werden grote gemetselde bakken gebruikt, die ongeveer een halve meter boven de vloer uitstaken en circa twee meter diep waren. Deze bakken werden voor driekwart gevuld met water, waaraan (geel gekleurde) opgeloste indigo uit de kuip werd toegevoegd. Direct boven de verfbak hing een houten raamwerk dat aan de bovenzijde via een katrol aan het plafond van de ververij was bevestigd. Dit raamwerk was aan de onderzijde voorzien van vele kleine metalen haken, waaraan de te verven stof werd vastgehaakt. De lappen stof werden vervolgens op het raamwerk in de verfbak neergelaten en in de vloeistof ondergedompeld. Na enige tijd werd de stof weer omhoog getrokken. De stof was dan gelig gekleurd.. Door contact met zuurstof in de lucht ontstond er dan een chemisch proces, waarbij de geel opgeloste indigo langzaam van groen naar blauw verkleurde. Dit verkleuringproces werd bevorderd door met stokken tegen de stof te slaan, waardoor de luchtcirculatie werd versterkt. Dit gehele proces moest zo'n 10 à 15 maal herhaald worden, tot de gewenste kleurdiepte en egaliteit was bereikt. Hierna volgde een aantal nabewerkingen, zoals het spoelen, neutraliseren, wassen en opnieuw spoelen van de stof. Om de verfbaden te verhitten, stoffen en garens na behandeling te drogen en bij het appreteren van stoffen werd stoom gebruikt. Deze stoom werd opgewekt in een ketel, gesitueerd in het ketelhuis. Er is in blauwververij J. van Bergeijk nooit gebruik gemaakt van een stoommachine. Voor de aandrijving van machines werd aanvankelijk gebruik gemaakt van een gasmotor en vanaf de aansluiting op het elektriciteitsnet in 1922 een elektromotor. Vanaf 1907 werd er in de blauwververij tevens chemisch gereinigd (ook wel droogkuisen genoemd). Er kwam een nieuwe groep bewerkers(sters), de strijksters, die textiel op stoomtafels opmaakten en streken, nadat het geverfd en gereinigd was.
Bouwgeschiedenis van het bedrijfspand Enige tijd na de aankoop ervan wordt achter het huis Sint Jorislaan 78 het oudste nog bestaande gebouw van de ververij opgetrokken. Het gaat om een eenlaags gebouw, met oorspronkelijk twee zadeldaken. Deze zadeldaken zijn later verwijderd, maar de contouren ervan zijn nog duidelijk zichtbaar in de zuidgevel van het later hierachter gebouwde tweelaags bouwdeel. In dit oudste bedrijfspand geschiedde aanvankelijk het gehele productieproces. Uit kadastrale kaarten blijkt dat ergens tussen 1885 en 1910 de oudste ververij werd uitgebreid met een langwerpige aanbouw, naar alle waarschijnlijkheid het nog bestaande tweelaagse gebouw met zadeldak. Sporen in de lange zijgevel van dit tweede gebouw wijzen erop dat deze uitbreiding mogelijk in meerdere etappes is gerealiseerd. In 1910 wordt het bedrijfsterrein uitgebreid door de aankoop van de panden Sint Jorislaan 70 tot en met 76 met achterliggende tuinen. De gemiddelde terreindiepte hiervan is gelijk aan het in 1866 verworven perceel. Op dit aanzienlijk vergrote bedrijfsterrein wordt In 1917 aan de oostzijde van het tweelaags bouwdeel een uitbreiding gerealiseerd met een nieuw ketelhuis voor een liggende stoomketel. Uit hetzelfde bouwjaar dateert de nog bestaande schoorsteen met een lengte van tussen de 17 en 20 meter. Deze schoorsteen was door middel van een ondergronds gemetseld kanaal met het ketelhuls verbonden. Dit ondergronds kanaal bestaat nu nog. Rond 1917 wordt er eveneens een apart gebouw opgetrokken voor de chemische wasserij, gesitueerd achter de ververij. In 1948 wordt de stoomketel uit 1917 afgekeurd en vervangen door een nieuwe ketel. Voor deze stoomketel, die wordt aangesloten op de oude schoorsteen, wordt een nieuw tweelaags ketelhuis gebouwd. Op de verdieping boven de ketelruimte wordt een moderne strijkkamer ingericht met elektrische strijkijzers. Beschrijving van de ververij in relatie tot de productietechnische aspecten Het bedrijfscomplex, zoals dat tot op heden bewaard is gebleven,'bestaat uit een groot ververijgebouw, een klein gebouw dat als chemische wasserij fungeerde en een losstaande schoorsteen.
Het grootste gebouw heeft een globaal U-vormige plattegrond. De meest westelijke vleugel bestaat uit het oudste ververijgebouw en de direct hierop aansluitende uitbreiding uit de periode tussen 1886 en 1910. Aan de zuidzijde van deze vleugel bevindt zich de eerste ververij, een eenlaags gebouwtje, oorspronkelijk onder een dubbel zadeldak, hoogstwaarschijnlijk een sheddak. Dit dubbele zadeldak is in een latere bouwfase vervangen door een flauw hellend zadeldak. De sporen van het oorspronkelijke dak zijn echter nog zichtbaar in de zuidgevel van de tweelaagse uitbreiding. Het ververijgebouwtje, waarin oorspronkelijk waarschijnlijk alle fasen van het productieproces waren ondergebracht, is voorzien van rechtgesloten vensters met zesruits ramen. Een sheddak zou voor aanvullende lichtinval in de werkplaats hebben gezorgd. Links in de zuidelijke kopgevel is voorzien van een 1ater aangebrachte (of verbrede) ingang met dubbele deur. De latere uitbreiding (of uitbreidingen) van de ververij telt twee bouwlagen onder een zadeldak, gedekt met Hollandse pannen. De lange gevels van deze uitbreiding zijn in beide bouwlagen voorzien van zesruits ramen. De noordelijke kopgevel heeft getoogde vensters met rechtgesloten ramen. Het zolderraam werd later dichtgezet en er werd aan de rechterzijde van de gevel na 1963 een nieuwe garagedeur geplaatst. In de oostelijke zijgevel is later op de verdieping een deur aangebracht. In de uitbreiding van het bedrijfspand bevond de ververijafdeling zich op de begane grond. Op de bovenverdieping waren aanvankelijk de strijkkamer en een droogkamer ondergebracht. Aan de noordelijke zijde van het bedrijfspand bevindt zich het in 1917 gebouwde ketelhuis, een tweelaags bouwdeel onder plat dak. Op de begane grond was de liggende stoomketel geplaatst. Op de verdieping hierboven werd de vrijgekomen warmte uit het ketelhuis optimaal benut, doordat hier de droogkamer was ondergebracht. Hierin bevonden zich rails waarop de droogramen werden geschoven. De vensterindeling in de noordgevel van het ketelhuis is nog grotendeels oorspronkelijk, links is echter later een verbrede garagedeur aangebracht. Ook in de zuidgevel hebben zich wijzigingen voorgedaan in de vorm van een nieuwe pui op de begane grond. Het oostelijke bouwdeel wordt gevormd door het in 1948 gebouwde nieuwe ketelhuis. Deze tweelaagse vleugel heeft een flauw hellend lessenaarsdak. Boven het nieuwe ketelhuis bevond zich de nieuwe strijkkamer. een rij dicht opeen geplaatste vensters in de oostelijke zijgevel van dit bouwdeel voorzag de strijksters van voldoende licht. Vanaf 1907 legde de blauwververij J. van Bergeijk zich ook toe op het chemisch reinigen. Het losstaande eenlaags gebouwtje dat zich ten noorden van de ververij bevindt, heeft deze chemische wasserij gehuisvest. De chemische wasserij was voorzien van een zadeldak en is in hoofdlijnen nog gaaf bewaard gebleven. De plat afgedekte loods aan de oostzijde van het gebouwtje dateert uit een latere periode.
Bouwgeschiedenis en beschrijving arbeiderswoningen aan de Sint Jorislaan De arbeiderswoningen aan de Sint Jorislaan 72 tot en met 78 werden vermoedelijk kort na het midden van de negentiende, eeuw gebouwd. In de akte voor de verkoop van het woonhuis Sint Jorislaan 78 wordt de verkoper genoemd: de landbouwer Jasper van Ruth. Mogelijk heeft de heer Van Ruth de woningen als een beleggingsobject laten bouwen. De arbeiderswoningen tellen een bouwlaag onder zadeldak. De gevels zijn opgetrokken in baksteen en hebben een bepleisterde plint. De woningen hadden rechtgesloten vensters, waarin schuiframen met een gedeeld bovenlicht. Oorspronkelijk waren deze vensters van houten luiken voorzien. De houten bakgoten boven de voorgevels werden pas later aangebracht. De deuren van de woningen Sint Jorislaan 74 en 76 zijn later vervangen door schuiframen. Aan de achterzijde is deze laatste woning, eveneens in een latere periode, voorzien van een eenlaags aanbouw onder plat. Het woonhuis dat in 1866 door Johannus van Bergeijk werd gekocht is breder dan de overige drie arbeiderswoningen en vertoont sporen van een latere uitbreiding in de westelijke richting: dit later toegevoegde/uitgebreide bouwdeel loopt tot en met de ingang van nummer 78, die overigens vrij breed is. In de achtergevel van de woning is eveneens een bredere deur aangebracht. Wellicht dienden deze verbrede ingangspartijen om de doorgang van handkarren mogelijk te maken, waarmee een korte toevoerroute voor stoffen naar de achtergelegen blauwververij werd gerealiseerd.
HOOFDSTUK 3: WAARDERING VAN HET COMPLEX Waardering van de sociaal-economische aspecten Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 1 bestond er in Nederland rond het midden van de negentiende eeuw een redelijk groot aantal zelfstandige textielververijen. Gezien het feit dat de Noord-Brabantse textielcentra Eindhoven {met omliggende dorpen Helmond, Geldrop en Gemert een groot aantal textielfabrikeurs kenden die deze ververijen emplooi boden, zal ook deze regio vele van dit soort bedrijfjes gekend hebben. Eveneens tekent zich echter rond het einde van de negentiende eeuw de ontwikkeling af dat textielfabrikeurs plaats gaan maken voor kapitaalkrachtige textielfabrieken, waarin het gehele textielproductieproces, van spinnen tot veredelen en afwerken, binnen een bedrijf geschiedt. Door deze ontwikkeling worden zelfstandige textielververijen na 1890 een relatieve zeldzaamheid. Het feit dat bIauwververij J. van Bergeijk tot ver in de twintigste eeuw als zelfstandige textielververij heeft gefunctioneerd, maakt de geschiedenis van dit bedrijf bijzonder. Met betrekking tot de lokale industriële geschiedenis is het complex eveneens waardevol. De stad Eindhoven met haar omliggende dorpen was tot aan het begin van deze eeuw een belangrijk centrum van de textielindustrie. Met name de wolnijverheid en later de linnenindustrie manifesteerden zich als een belangrijke inkomensbron van deze stad, waar vele textielfabrikeurs en -fabrikanten hun bedrijf voerden. Van de bedrijfspanden uit de textielnijverheid en -industrie is echter slechts een klein deel bewaard gebleven. In het rapport van het Monumenten Inventarisatie Project voor de gemeente Eindhoven worden slechts twee panden uit de Eindhovense textielindustrie genoemd: het voormalige fabriekje van de wolspinnerij en buckskinfabriek Van der Velden en Van Gennip, waarin na 1891 de eerste gloeilampenfabriek van Philips werd gevestigd en dat thans als museum fungeert en de voormalige linnenfabriek van Van Briel en Verster aan de Dommelstraat, waarin nu cultureel centrum de Effenaar is gevestigd. Historische bebouwing die herinnert aan Eindhovens verleden als belangrijk textielcentrum is dus relatief zeldzaam, wat het blauwververijcomplex in industrieel-archeologisch opzicht tot een waardevol object maakt. . Waardering van productietechnische aspecten De cultuurhistorische waarde van een historisch bedrijfsgebouw wordt met name bepaald door de mate waarin alle fasen van het productieproces, die zich in dat specifieke bedrijf afspeelden, in de huidige bebouwing nog vertegenwoordigd zijn. Het complex van blauwververij J. van Bergeijk is door uitbreidingen en toevoegingen aan het productieproces in de periode van 1859 en 1963 aanzienlijk in omvang toegenomen. Daarnaast kregen sommige productieruimten, de plaatsen waarop zich een bepaalde fase van het productieproces afspeelden, een andere plek binnen het complex.
In de huidige verschijningsvorm van het voormalige blauwververijcomplex zijn echter nog alle productiefasen, van verkuipen, verven, drogen, chemisch reinigen tot strijken en appreteren, vertegenwoordigd. Dit maakt de blauwververij waardevol als een nog complete vertegenwoordiger van het bouwtype. Daarnaast is van belang in hoeverre een gebouw illustratief is voor een bepaald productieproces. Het toepassen van dit criterium is vrij moeilijk: sommige bouwtypes zijn - door de eisen die het productieproces aan het gebouw stelt - heel specifiek van vorm, waardoor het bedrijfsgebouw direct herkenbaar is. Typische voorbeelden van dit soort bedrijfsgebouwen zijn bijvoorbeeld kalkovens of locomotiefloodsen met draaischijven. Bij andere bedrijven, zoals bijvoorbeeld een drukkerij, stelt het productieproces weinig specifieke eisen aan de bedrijfsruimte. In het geval van deze blauwververij zijn er enige illustratieve kenmerken, die duiden op de functie van het bedrijfsgebouw.
Het proces van blauwverven vraagt om een goede inval van daglicht. De vrij grote vensters In de zijgevel van het tweede ververijgebouw zouden hiervoor garant gestaan hebben. In het oudste ververijgebouw zijn minder vensters aanwezig maar de nu verwijderde sheddaken zouden een grote lichtinval mogelijk gemaakt hebben. - De aanwezigheid van een verdieping boven het eerste ketelhuis voor de droogkamer wijst op een optimaal gebruik van de vrijgekomen hitte van de stoomketel. - De strijkinrichting in de uitbreiding van 1948 is voorzien van een rij dicht opeengeplaatste vensters, waardoor elke strijkster van voldoende licht op haar werk werd voorzien. Hoewel dus uit de verschijningsvorm van het bedrijfspand niet onmiddellijk is af te leiden om wat voor soort bedrijf het gaat, is er wel sprake van aanwijzingen met betrekking tot het productieproces. Concluderend kan gesteld worden dat het complex voor wat betreft de illustratieve waarde met betrekking tot het productieproces matig scoort. Architectuurhistorische aspecten Het blauwververijcomplex is opgetrokken in een sobere, functionalistische bouwstijl: in het gebouw is weinig of geen gebruik gemaakt van ornamentatie. Deze sobere bouwwijze is karakteristiek voor fabrieksarchitectuur van de negentiende en vroege twintigste eeuw. Ook de arbeidershuizen aan de Sint Jorislaan zijn eenvoudig van verschijningsvorm. Ook voor dit bouwtype geldt over het algemeen dat decoratie ofwel niet of slechts spaarzaam werd toegepast.
Voor wat betreft de architectuurhistorische aspecten kan dus gezegd worden dat zowel de ververij als de arbeiderswoningen representatief waren voor hun bouwtype maar weinig intrinsieke architectuurhistorische waarde bezitten. Historisch-ruimtelijke aspecten De arbeiderswoningen en het blauwververijcomplex bevonden zich in het centrum van het voormalige dorp Stratum, direct tegenover de oude Sint Joriskerk. Deze zeer centrale ligging van het industriecomplexje wordt verklaard uit de geleidelijke groei van de kleine werkplaats in de achtertuin van een arbeiderswoning tot een fabriek met redelijke omvang. De situering van het complex vertelt dus veel over de ontstaans -en ontwikkelingsgeschiedenis van het bedrijf, waardoor het in historisch-ruimtelijke context waardevol is. De arbeiderswoningen aan de Sint Jorislaan zijn daarnaast, mede in samenhang met de schuin tegenovergelegen Sint Joriskerk uit 1886, van belang voor de herkenbaarheid van de vroegere kern van het voormalige dorp Stratum. Gaafheid en zeldzaamheid Industriële bedrijfspanden doorstaan de tand des tijds zelden zonder dat het gebouw op plaatsen verbouwd, gesloopt of uitgebreid wordt. Dit geldt zeker wanneer het bedrijfspand voor een zeer lange tijd gebruikt wordt en geldt nog eens extra wanneer het in de loop der tijd onderdak biedt aan verschillende bedrijven. Hoewel het blauwververijcomplex wat details betreft op verschillende plaatsen gewijzigd is - denk aan gewijzigde raamvormen, toevoeging van of vergroting van ingangspartijen en het plaatselijk veranderen van een dakvorm - is de hoofdvorm van het pand nauwelijks aangetast. Ook zijn oog alle productiefasen in de huidige bebouwing vertegenwoordigd. Voor wat betreft de gaafheld van de bebouwing scoort de blauwververij, gebaseerd op het bovenstaande, redelijk. De gaafheid van de arbeiderswoningen is in de loop der tijd sterk aangetast. Hoewel de panden in hoofdlijnen nog wel herkenbaar zijn als arbeiderswoningen, zijn de huizen wat betreft vensterindeling en detaillering ingrijpend gewijzigd. Door massale sloop is het bouwtype van de arbeiderswoning een zeldzame verschijning in het stadsbeeld geworden. Deze voor de tweede helft van de negentiende eeuw kenmerkende dorpsbebouwing scoort daarom hoog op het gebied van zeldzaamheid.
HOOFDSTUK 4: CONCLUSIE Het complex, omvattende de voormalige blauwververij J. van Bergeijk en een viertal arbeiderswoningen. vertegenwoordigt vooral als illustratie van sociaaleconomische ontwikkelingen in de regio een hoge cultuurhistorische waarde. Het fabriekspand vormt een belangrijke herinnering aan de geschiedenis van Eindhoven en directe omgeving en de rol van deze stad als belangrijk negentiendeeeuws textielcentrum. Tastbare herinneringen in de vorm van oude industriële gebouwen uit de textielbranche zijn in Eindhoven vrij zeldzaam, wat het complex vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol maakt. Ook de arbeiderswoningen, karakteristiek voor het negentiende-eeuwse stads -en dorpsbeeld, zijn door veelvuldige sloop van dit bouwtype een zeldzaamheid geworden. Daarnaast vormt het complex voor wat betreft historisch-ruimtelijke aspecten een vrij waardevol geheel. Voor wat betreft architectuurhistorische waarde en gaafheld scoort de bebouwing op het voormalige blauwververijterrein laag. Concluderend kan worden gesteld dat het complex op lokaal en regionaal niveau een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. Bij de toekomstige ontwikkeling van het terrein zou het daarom vanuit cultuurhistorisch oogpunt aan te bevelen zijn rekening te houden met deze waarde en er zorg voor te dragen dat dit belangrijke stukje lokale geschiedenis afleesbaar blijft in het toekomstige stadsbeeld. Met betrekking tot de zichtbaarheid wordt geconcludeerd dat deze voor wat betreft de voormalige blauwververij momenteel nauwelijks aanwezig is en in het toekomstig stadsbeeld ook moeilijk te realiseren zal zijn. Dit geldt uiteraard niet voor het viertal arbeiderswoningen.
Drs. D. Eeken Eindhoven, 31 augustus 1999
TOTAL P.14