Handboek bovenbouw havo/vwo Prof. dr. Leo Kannercollege
Leo Kannercollege – VSO Leiden
januari 2014
Inhoudsopgave
Inleiding
3
1. Inrichting profielen en profielkeuze
4
2. Overige verplichte onderdelen
6
3. Het eindexamen
8
Algemene Natuurwetenschappen
11
Biologie – oud
12
Biologie – nieuw
14
Economie
16
Engels
18
Geschiedenis en staatsinrichting
20
Lichamelijke opvoeding
22
Management & Organisatie
23
Maatschappijleer
25
Maatschappijwetenschappen
27
Natuurkunde
28
Nederlands / literatuur
29
Profielwerkstuk
31
Rekenen
32
Scheikunde
34
Wiskunde – havo
35
Wiskunde – vwo
37
Bijlage 1: Overzicht examenvakken
40
Bijlage 2: Studielast- en lessentabel Tweede Fase
41
Bijlage 3: Examenreglement
42
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 2
Inleiding In dit handboek proberen wij een zo volledig mogelijk beeld te geven van de Tweede Fase op het Prof. dr. Leo Kannercollege (Kannercollege). De Tweede Fase is als nieuw onderwijssysteem in het schooljaar 1999-2000 in werking getreden voor de bovenbouw van havo en vwo. Het idee erachter was om: meer algemene vorming aan te bieden; de vakkenkeuze te stroomlijnen door het aanbod van een beperkt aantal profielen; meer aandacht te besteden aan vaardigheden in plaats van aan kennis alleen; leerlingen te leren om zelfstandig te leren en werken. Deze Tweede fase staat ook wel bekend als het Studiehuis. Het gehele Voortgezet Speciaal Onderwijs valt onder de sector Primair Onderwijs. Hierdoor geldt een aantal regels van de Tweede Fase niet voor de leerlingen van het Kannercollege. Zo bieden wij geen Culturele en Kunstzinnige Vorming, omdat dit geen onderdeel is van het examenprogramma van het Staatsexamen. Dit betekent uiteraard niet dat wij helemaal geen aandacht besteden aan kunst en cultuur. Sinds de invoering van de Tweede Fase is er nog veel veranderd. De laatste wijzigingen betreffen de aangescherpte slaag-zakregeling in 2012 en de invoering van de rekentoets in schooljaar 2013-2014. Hierover kunt u meer lezen in hoofdstuk 3 Het eindexamen. Waar in het handboek gesproken wordt over ‘hij’ kunt u natuurlijk ook ‘zij’ lezen.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 3
1. Inrichting profielen en profielkeuze In de derde klas kiezen de leerlingen hun profiel voor de Tweede fase. Dit proces wordt in de klas begeleid door de groepsleerkracht waarbij gebruik gemaakt wordt van het computerprogramma Qompas Profielkeuze. Ook wordt er voorlichting gegeven over de keuze van wiskunde A en B door vakdocenten uit de bovenbouw. Op het Leo Kannercollege zijn de vakken die binnen een profiel vallen volledig vastgelegd. Hoewel er in het regulier onderwijs sprake is van keuzevakken, is die keuze er op onze school niet. Dit heeft te maken met de beperkte omvang van de school.
1.1 Studielast Een belangrijk begrip in de Tweede Fase is het begrip studielast. De studielast geeft aan hoeveel klokuur een gemiddelde leerling bezig is met de stof (van een bepaald vak). Hierbij horen niet alleen de lesuren op school, maar ook de uren die de leerling besteedt aan huiswerk, zelfstudie, practicum, lezen voor de boekenlijst, het maken van een werkstuk of excursies. Alle uren tellen mee. Het uitgangspunt is dat elke leerling op het havo en vwo per jaar veertig weken van veertig uur met schoolwerk bezig is. De overheid heeft vastgelegd hoe groot de studielast voor elk vak moet zijn. Dat is dus het aantal uren dat de gemiddelde leerling met dat vak bezig is. De school heeft de lessentabel daar op aangepast en de uren zo evenwichtig mogelijk over de leerjaren verdeeld. De lessentabel wordt ieder jaar geëvalueerd en indien nodig aangepast. Deze urenverdeling vind je in bijlage 2: Studielast- en lessentabel Tweede Fase. Alles bij elkaar opgeteld is een havo-leerling dus minimaal 3200 uur met school bezig tijdens de Tweede Fase en een vwo-leerling minimaal 4800 uur.
1.2 De structuur van de bovenbouw Het totale programma bestaat uit: 1. een gemeenschappelijk deel met verplichte vakken voor alle leerlingen; 2. een profieldeel met een samenhangend geheel van examenvakken, die nodig zijn voor bepaalde vervolgopleidingen; 3. een gemeenschappelijk deel met aanvullende verplichte vakken, die in het regulier onderwijs onder het vrije deel (keuzevakken) vallen. Het gemeenschappelijk deel havo Nederlands Engels
maatschappijleer lichamelijke opvoeding profielwerkstuk
Handboek Bovenbouw havo/vwo
vwo Nederlands Engels vervanging tweede moderne vreemde taal 1 : NT/NG: economie, EM: biologie Algemene NatuurWetenschappen maatschappijleer lichamelijke opvoeding profielwerkstuk
v012314 LKC
pagina 4
Profieldeel Natuur en Techniek havo
vwo
wiskunde B natuurkunde scheikunde biologie
wiskunde B natuurkunde scheikunde biologie Profieldeel Natuur en Gezondheid havo
vwo
wiskunde A (mag ook wiskunde B zijn) scheikunde biologie natuurkunde
wiskunde A (mag ook wiskunde B zijn) scheikunde biologie natuurkunde
Profieldeel Economie en Maatschappij havo vwo wiskunde A (mag ook wiskunde B zijn) economie geschiedenis management en organisatie
wiskunde A (mag ook wiskunde B zijn) economie geschiedenis management en organisatie
Vrije deel havo management en organisatie (NT/NG) biologie (EM)
vwo maatschappijwetenschappen
1. In het vwo is een tweede moderne vreemde taal verplicht. Voor leerlingen met een taalverwerkingsstoornis, zoals dyslexie of autisme, mag dit vak echter worden vervangen door een ander vak met een even grote studielast.
1.3 Extra examenvak Er zijn leerlingen die graag in een extra vak examen willen doen. Gezien de structuur van onze school is het echter niet mogelijk om daadwerkelijk lessen in dat extra vak te volgen. De leerling zal de stof dan ook zelfstandig moeten verwerken. Het is, na overleg met de bouwcoördinator en examencommissie van de school, wel mogelijk om op school staatsexamen te doen in dat vak. Let op: het is niet mogelijk om examen te doen in zowel wiskunde A als wiskunde B. Dit is wettelijk uitgesloten, omdat de vakken te veel met elkaar overeenkomen.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 5
2. Overige verplichte onderdelen Niet alle lessen en activiteiten zijn direct gekoppeld aan een examenvak. Ze maken echter wel deel uit van het verplichte onderwijsprogramma. De leerling is daarom verplicht om hieraan deel te nemen of anders vervangend werk te doen. Het 1. 2. 3. 4. 5.
gaat om de volgende onderdelen: Profielwerkstukweek Profielwerkstukuur Oriëntatie op studie en beroep Mentoraat Activiteitenweek/buitenlandreis
2.1 Profielwerkstukweek In 4 havo en 5 vwo starten de leerlingen met het maken van hun profielwerkstuk. Naast de proefwerkweek hebben zij in februari een profielwerkstukweek. Ze zijn dan de hele week bezig met hun profielwerkstuk onder begeleiding van de vakdocenten. Veel leerlingen hebben aan het eind van deze week het grootste deel van hun werkstuk al klaar. Dit is belangrijk, omdat het werkstuk al op 1 februari van hun examenjaar klaar moet zijn. Bovendien geeft dit veel ruimte en rust in het examenjaar.
2.2 Profielwerkstukuur In 5 havo en 6 vwo staat er een uur profielwerkstuk op het rooster. In dat uur werken de leerlingen tot 1 februari aan het afronden van hun werkstuk. Vanaf 1 februari werken ze aan hun presentatie en de poster die ze hierbij moeten gebruiken. De presentaties worden ook in de klas geoefend.
2.3 Oriëntatie op studie en beroep Oriëntatie op studie en beroep is een verplicht onderdeel van het staatsexamen. De leerling moet hiervoor minimaal twee van onderstaande activiteiten ondernemen: a) bezoek aan (een) open dag/avond(en) om te komen tot een keuze voor een vervolgopleiding; b) een excursie (bijvoorbeeld een bezoek aan een bedrijf of instelling) die in verband staat met de door hem gewenste opleiding of het beroep; c) iemand interviewen die de opleiding waar de belangstelling naar uit gaat volgt of heeft gevolgd ; d) het afnemen van een enquête over de vervolgopleiding of over de beroepsmogelijkheden. De leerlingen maken van elke activiteit een kort verslag, dat ze opnemen in de bijlage van hun profielwerkstuk. Met school gaan de leerlingen in het voorexamenjaar (4 havo en 5 vwo) op bedrijfsbezoek bij een bedrijf dat aansluit bij hun profiel. Zo zijn we de afgelopen jaren naar Shell (NT), Astellas Pharma (NG) en de Rabobank (EM) geweest. Verder vinden wij het vooral belangrijk dat leerlingen open dagen bezoeken. Als de leerling redelijk zeker weet welke vervolgopleiding hij wil gaan doen, bieden veel ROC’s,
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 6
hogescholen en universiteiten de mogelijkheid om een dag mee te lopen. De leerling krijgt dan een beter beeld van het dagelijks leven tijdens de opleiding, de grootte van de opleiding en de locatie en het type studenten. Leerlingen die een meeloopdag willen volgen, kunnen hiervoor verlof aanvragen bij de bouwcoördinator. Bij de meeste opleidingen moet je vóór 1 mei inschrijven. Begin dus al in de vierde klas met het bezoeken van open dagen. Om het keuzeproces te ondersteunen, werken wij tijdens de mentoruren met het studiekeuzeprogramma Qompas. Dit computerprogramma biedt diverse tests waarmee de leerling zijn interesses en kwaliteiten kan onderzoeken. Bovendien bevat het programma informatie over verschillende opleidingen en beroepen. Als een leerling of ouder meer wil weten over opleidingen en doorstroom, dan kan hij terecht bij onze decaan, Eveline Dunselman
[email protected]
2.4 Mentoraat In de tweede fase op het Leo Kannercollege wordt niet meer gewerkt met groepsleerkrachten, maar heeft elke klas een vaste mentor (of grote klassen twee mentoren). De mentor is het eerste aanspreekpunt voor leerlingen en ouders. De mentor houdt de vorderingen van de leerlingen in de gaten en zal waar nodig bijsturen. De rapportgesprekken worden ook door de mentor gehouden. Naast de individuele aandacht zal de mentor ok aandacht besteden aan het groepsproces. In het lesrooster zijn twee lesuren opgenomen voor het mentoraat. Tijdens deze lessen wordt gewerkt met het programma Qompas, zoals in 4.3 omschreven. De mentor zal (in samenwerking met de ouders) de leerling begeleiden bij het zoeken naar een passende vervolgopleiding. Daarnaast wordt gewerkt aan studievaardigheden en kunnen de leerlingen tijdens deze uren hun profielwerkstukbegeleider opzoeken.
2.5 Activiteitenweek/buitenlandreis In juni vindt de jaarlijkse activiteitenweek plaats. Tijdens deze week ondernemen de leerlingen van 4 havo en vwo en 5 vwo diverse activiteiten. De activiteiten zijn gericht op kunst en cultuur, sport en algemene ontwikkeling. De examenklassen gaan in die week naar Londen. Zij maken kennis met de stad, bezoeken musea en andere culturele hotspots en oefenen hun Engels in de praktijk. Deelname aan zowel de activiteitenweek als de Londenreis is verplicht. Leerlingen die hier, om wat voor reden dan ook, niet aan mee kunnen of willen doen, krijgen vervangende opdrachten. Leerlingen die niet mee gaan naar Londen, kunnen ter vervanging bijvoorbeeld deelnemen aan de activiteitenweek. De programma’s voor de activiteitenweek en de Londenreis worden ieder jaar opnieuw vastgesteld.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 7
3. Het eindexamen De leerlingen op het Leo Kannercollege doen eindexamen middels staatsexamen. We moeten ons dan ook houden aan de wet- en regelgeving van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en in het bijzonder het College voor Examens (CvE). Deze regelgeving wijkt iets af van de regels die gelden in het regulier onderwijs. Daar komt bij dat de regels regelmatig veranderen. Het kan daarom voorkomen dat wij tussen de start in het vierde leerjaar en het daadwerkelijke examen dingen moeten aanpassen in het onderwijsprogramma. Grote veranderingen, zoals de invoering van de rekentoets, zijn in het algemeen enkele jaren van tevoren bekend, maar vakinformatie kan tot vlak voor het examen aangepast worden. Dit gebeurt dus niet omdat de school dit wil, maar doordat het CvE het programma wijzigt. Wij houden deze vakinformatie daarom maandelijks in de gaten.
3.1 Centraal Examen en College Examen Het examen bestaat uit twee onderdelen: het Centraal Examen (CE) dat landelijk wordt afgenomen en het College Examen (CIE) dat alleen voor de staatsexamens geldt. Het CIE heeft dezelfde status als schoolexamens in het regulier onderwijs. In het algemeen gaat het hierbij om mondelinge examens. Alleen Nederlands, Engels en ANW kennen ook een schriftelijk gedeelte van het College Examen. In de bijlage staat welke vakken op welke manier getoetst worden. Het Centraal Examen doen we op hetzelfde moment als de rest van Nederland. Dit is meestal in de tweede helft van mei. Het enige verschil is dat onze leerlingen standaard een tijdverlenging krijgen van een half uur. Leerlingen met dyslexie, faalangst of andere problematiek kunnen nog een half uur extra krijgen. Het College Examen vindt plaats in de laatste week voor de zomervakantie, behalve het schriftelijk gedeelte van Nederlands, Engels en ANW en de rekentoets. Deze worden allemaal in de periode van het CE afgenomen.
3.2 Praktische opdrachten en profielwerkstuk Voor het vak maatschappijleer moeten de leerlingen een werkstuk, de Praktische Opdracht (PO) maken. Dit gebeurt voor het grootste deel tijdens de les. Ook voor enkele andere vakken moeten de leerlingen presentaties of keuzeonderwerpen voorbereiden voor het CIE. Meer informatie hierover staat in het vakspecifieke gedeelte van dit handboek. De grootste opdracht is het profielwerkstuk. Uit het profielwerkstuk moet blijken dat de leerling de kennis en vaardigheden van de profielvakken in voldoende mate kan toepassen. Hiervoor moet zelfstandig (dus niet in tweetallen, zoals in het regulier onderwijs) een onderzoeksopdracht worden uitgevoerd. Het hele proces moet worden vastgelegd (onderwerpskeuze, vraagstelling, verrichte werkzaamheden, geraadpleegde hulpbronnen en dergelijke. Meer over het profielwerkstuk staat in het vakspecifieke deel van dit handboek.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 8
3.3 Start van het examen in de vierde klas In de vierde klas doen de leerlingen al hun eerste examen voor het vak maatschappijleer. Dit vak wordt alleen getoetst door middel van een mondeling College Examen. Wij hebben om enkele redenen gekozen voor deze opzet: De leerling doet al ervaring op met mondelinge examens. Het is namelijk best spannend om een mondeling te doen met twee docenten die je niet kent. En als je zakt, doe je het gewoon volgend jaar nog eens. Er ontstaat ruimte voor de andere vakken, want er vervalt een lesuur en er is een werkstuk minder af te ronden. Om dezelfde redenen wordt ANW in de vijfde klas van het vwo afgerond. De rekentoets wordt in de toekomst mogelijk ook in het voorexamenjaar afgelegd. Als de leerling slaagt voor het examen, ontvangt hij hiervoor een certificaat. Bij het behalen van het volledige diploma, wordt dit certificaat ingewisseld. Het is dus van belang dit goed te bewaren. Als een leerling zakt voor het examen doet hij het in het jaar daarop opnieuw. De gezakte leerlingen worden gezamenlijk naar het examen begeleid.
3.4 Herkansingsregeling Als een leerling zakt voor zijn examen wordt bekeken of er een mogelijkheid is dat hij met herkansingen wel slaagt. Als dit het geval is, wordt er voor de dag na de uitslag een afspraak gemaakt met de leerling, zijn ouders/verzorgers, de mentor en voorzitter van de examencommissie om te bekijken op welke manier de leerling de meeste kans van slagen heeft. Iedere leerling mag één examen van het Centraal Examen en één College Examen herkansen. Dit mag voor hetzelfde vak zijn, maar dat hoeft niet. De herkansingen vinden altijd plaats in de tweede helft van augustus. Het is daarom belangrijk hier rekening mee te houden met het plannen van een vakantie. Bij het staatsexamen heb je alleen recht op herkansing als er daarmee uitzicht is op het behalen van een diploma. Dit betekent dat leerlingen die alleen examen doen in maatschappijleer of ANW geen recht hebben op herkansing. Het is ook niet mogelijk om een herkansing in te zetten om een cijfer op te hogen. Meer hierover staat in het Examenreglement in bijlage 3.
3.5 Gezakt: en nu? Het komt voor dat een leerling ook met herkansingen geen kans heeft op slagen. Of een leerling is na het doen van herkansingen nog steeds niet geslaagd. In dat geval gaan de bouwcoördinator, voorzitter van de examencommissie en de mentor met de leerling en zijn ouders/verzorgers overleggen wat de mogelijkheden zijn. Hieronder de meest voorkomende opties: 1. De leerling is ruim gezakt en had geen recht op herkansing. In dat geval kiezen leerlingen er bijna altijd voor om het gehele examenjaar opnieuw te doen. Zij hebben dan immers kans om met een mooi diploma van school te gaan. 2. De leerling is net gezakt. Ook dan mag de leerling natuurlijk het hele examenjaar opnieuw doen, maar als hij voor de andere vakken goede cijfers heeft, is dat niet altijd zinvol. Er is dan een aantal mogelijkheden: a. De leerling is 18 jaar of ouder: Hij mag dan de overige vakken op het volwassenenonderwijs afronden.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 9
b.
c.
De leerling is nog geen 18 jaar: Hij is dan verplicht om volledig dagonderwijs te volgen. Een overstap naar het volwassenenonderwijs is dus in de meeste gevallen niet zinvol. Het is beter om het hele examenjaar opnieuw te doen en eventueel in overleg met de school andere activiteiten te plannen in de uren dat hij geen vak volgt. De leerling heeft de eerste drie jaar van het havo of vwo met goed gevolg afgerond en wordt hiermee toegelaten tot het mbo niveau 4. Zeker voor havoleerlingen kan dit een goede optie zijn.
3.6 Overgangsnormen en slaag-zakregeling examen Het overgaan naar een volgend leerjaar wordt net als in voorgaande jaren bepaald door een combinatie van resultaten, inzet en belastbaarheid en het uitzicht op het behalen van het diploma. In een enkel geval kan besloten worden om niet te blijven zitten, maar om naar een ander niveau te gaan, dus van vwo naar havo of van havo naar vmbo-tl. Dit gebeurt uiteraard altijd in overleg met de leerling en zijn ouders/verzorgers. In artikel 13 van het examenreglement staan de regels voor het vaststellen van de uitslag van het examen. Het combinatiecijfer is op het havo het gemiddelde van de cijfers voor het vak maatschappijleer en het profielwerkstuk. Op het vwo is dit het gemiddelde van de cijfers voor de vakken maatschappijleer, ANW en het profielwerkstuk.
3.7 Overgang van havo naar vwo Als een leerling van het havo wil doorstromen naar het vwo moet hij aan de volgende voorwaarden voldoen: het gemiddelde van de cijfers voor het centraal schriftelijk zijn 6,8 of hoger; de leerling heeft een goede werkhouding en huiswerkattitude; de leerling heeft een duidelijke motivatie om het vwo te willen doen. Hij moet dus niet alleen door willen stromen omdat hij nog niet weet wat hij moet gaan studeren of zich te jong voelt voor het HBO.
3.8 Vrijstellingen Leerlingen die de overstap maken van het havo naar het vwo hebben een vrijstelling voor de vakken maatschappijleer en ANW. Sommige leerlingen komen in de Tweede Fase vanuit het regulier onderwijs op het Leo Kannercollege. Soms hebben zij in het regulier onderwijs maatschappijleer en/of ANW al afgerond. Als er een verklaring of certificaat met een eindcijfer is van de school van herkomst kan dit ingewisseld worden bij het behalen van een diploma. De leerling heeft dan dus vrijstelling voor dat vak of die vakken. Een kopie van het certificaat of de verklaring moet voor de start van de examens in het bezit zijn van de voorzitter van de examencommissie.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 10
Algemene Natuur Wetenschappen
(alléén vwo)
Inleiding Wat voor invloed heeft de ontwikkeling van de wetenschap op jouw dagelijks leven? Zonder wetenschap liep jij niet rond met een 3DS of tablet! Algemene natuurwetenschappen (ANW) is een vak dat in 5 vwo wordt gegeven en waarin je kennis maakt met algemene natuurlijke verschijnselen in de wereld om ons heen. In alle profielen volg je ANW en je hoeft daarvoor geen scheikunde of natuurkunde in je pakket te hebben. Toepasbaarheid van het vak ANW is een algemeen vak waarbij de wetenschapsgeschiedenis en –filosofie nader worden bekeken. De leerling leert hoe vroeger en nu gedacht werd en wordt over het maken van medicijnen, ziektes, hygiëne, de ontstaansgeschiedenis van de aarde, de omgang met de aarde en de natuur, en tot slot het heelal. Doelen Tijdens ANW komen belangrijke wetenschappers aan bod, zowel van vroeger als van nu. Copernicus, Aristoteles, Pythagoras, Ptolemeus, Van Leeuwenhoek, Hippocrates en nog veel meer. Wat hebben deze mensen voor ons en de wetenschap betekend? Wat zijn de laatste ontwikkelingen op het gebied van de wetenschap? Wat is de geschiedenis van de wetenschap? Dit allemaal wordt besproken tijdens de lessen ANW. Invulling Het vak is opgebouwd uit 4 domeinen, elk domein bevat 3 hoofdstukken. Domein 1: Leven Kenmerken van het leven Mens en gezondheid Evolutie van het leven Domein 2: Biosfeer Roerige aarde Exploitatie van het milieu Toekomstig milieubeleid Domein 3: Materie Van alchemie tot chemie Procestechnologie Materialen in ontwikkeling Domein 4: Heelal Hoe is het heelal opgebouwd Een moderne kijk op de wereld Gebruik van de ruimte Eindexamenstof ANW wordt afgesloten in het vijfde leerjaar met een college-examen. Dit examen bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Het schriftelijke gedeelte vindt plaats tijdens de periode van het CSE. Het mondeling vindt plaats in de maand juli. Alle onderdelen worden getoetst.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 11
Biologie
(oud - tot 2014)
Inleiding Biologie wordt op het Leo Kannercollege in elk profiel gegeven. Biologie is actueel en leert je alles over het leven van het kleinste onderdeel van een cel tot aan de biosfeer van het leven. Alles heeft invloed op elkaar! Wat deze invloed is, leer je tijdens biologie. Tijdens biologie zal je ook zelf practica leren uitvoeren en dus experimenten doen in het practicumlokaal! Toepasbaarheid van het vak Biologie is een natuurwetenschap waarbij praktische vaardigheden een steeds belangrijker rol krijgen. De leerling moet dan ook aan het einde van het de tweede fase in staat zijn een zelfstandig onderzoek op te zetten en uit te voeren. Je gaat leren hoe alle stukjes biologie invloed hebben op elkaar. Aan het einde van je opleiding kun je zelf alle onderdelen van de biologie met elkaar in verband brengen, bijvoorbeeld hoe de zon invloed kan hebben op de aanmaak van bepaalde hormonen en hoe deze hormonen het gedrag van een persoon en zijn omgeving kunnen beïnvloeden. Doel Het behalen van het Staatsexamen Biologie.
Invulling havo Havo 4
Havo 5
Inleiding in de biologie
Stofwisseling
Levenscyclus van organismen
Ecologie
Erfelijkheid
Mens en milieu
DNA
Energie, opslag & uitscheiding
Evolutie van het leven
Organen en de bloedsomloop
Prikkelverwerking
Bescherming
Zintuigen Ethologie
Invulling VWO VWO 4
VWO 5
VWO 6
Inleiding in de biologie
Stofwisseling
Eiwitsynthese
Levenscyclus van organismen
Ecologie
Voeding en vertering
Erfelijkheid
Mens en milieu
Bloedsomloop
DNA
Energie, opslag & uitscheiding
Gaswisseling en uitscheiding
Evolutie van het leven
Organen en de bloedsomloop
Impulsen
Prikkelverwerking
Bescherming
Zintuigen
Ethologie
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 12
Eindexamenstof Centraal schriftelijke examen toetst: Onderzoek vaardigheden Structuren van ecosystemen, organismen en cellen Erfelijkheid Stofwisseling Gedrag Homeostase Mondeling examen/College Examen Al het bovenstaande Voortplanting Immuniteit Cel van planten en dieren
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 13
Biologie
(nieuw - vanaf 2015)
Inleiding Biologie op het Leo Kannercollege is een vak dat in elk profiel gegeven wordt. Biologie is actueel en leert je alles over het leven van het kleinste onderdeel van een cel tot aan de biosfeer van het leven. Alles heeft invloed op elkaar! Wat deze invloed is, leer je tijdens biologie. Tijdens biologie zal je ook zelf practica leren uitvoeren en dus experimenten doen in het practicumlokaal. Het spreekt vanzelf dat in het vwo dieper op de stof wordt ingegaan dan bij de havo en dat de eisen voor het eindexamen zwaarder zijn. Toepasbaarheid van het vak Biologie is een natuurwetenschap waarbij praktische vaardigheden een steeds belangrijker rol krijgen. De leerling moet dan ook aan het einde van het de tweede fase in staat zijn een zelfstandig onderzoek op te zetten en uit te voeren. De leerling zal leren hoe alle stukjes biologie invloed hebben op elkaar. De leerling kan aan het einde van zijn opleiding zelf alle onderdelen van biologie met elkaar in verband brengen, bijvoorbeeld hoe de zon invloed kan hebben op de aanmaak van bepaalde hormonen en hoe deze hormonen het gedrag van de persoon en zijn omgeving kunnen beïnvloeden. Doelen De belangrijkste verandering in het nieuwe biologieonderwijs is de samenhang tussen de hoofdstukken en dit als leerling zelf kunnen onderscheiden. Dit onderwijs maakt gebruik van ‘concept-context’. Dat wil zeggen dat leerlingen begrippen (=concepten) zoals erfelijkheid of evolutie moeten begrijpen en toepassen vanuit verschillende praktijken (=contexten). Hierbij worden drie typen contexten onderscheiden: beroepscontexten zoals de praktijk van een natuurbeheerder of een dierenarts; wetenschappelijke contexten zoals die van een viroloog of een ecoloog; leefwereldcontexten waarmee bijvoorbeeld sport, school of het uitgaansleven bedoeld worden. Een voorbeeld: Leerlingen leren in de beroepscontext van een plantenveredelaar, die verschillende soorten gewassen op proefvelden teelt, over erfelijkheid. Ze leren redeneringen opzetten over de motieven van de veredelaar en leren het concept erfelijkheid gebruiken. Invulling havo Havo 4
Havo 5
Inleiding in de biologie
Stofwisseling
Cellen
DNA
Voortplanting
Mens en milieu
Erfelijkheid
Voeding
Evolutie
Transport
Regeling en waarneming
Gaswisseling en uitscheiding
Ecologie
Bescherming
Gedrag
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 14
Eindexamenstof Volledige stof
Invulling vwo VWO 4
VWO 5
VWO 6
Inleiding in de biologie
Stofwisseling
Voeding
Cellen
DNA
Gaswisseling en uitscheiding
Voortplanting
Mens en Milieu
Transport
Genetica
Planten
Bescherming
Evolutie
Regeling
Evenwicht
Ecologie
Beweging en gedrag
Eindexamenstof Volledige stof
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 15
Economie Inleiding Economie gaat over keuzes maken. Als je een avond naar de tv wilt kijken, kun je niet tegelijkertijd een familiebezoek afleggen tenzij je samen met je familie achter de buis gaat zitten. Je inkomen kun je ook maar één keer besteden en ook daarin moet je keuzes maken. De mate waarin iemand in zijn behoeften kan voorzien heet welvaart. Deze welvaart wordt vergroot doordat mensen, bedrijven en ook landen zich specialiseren waar ze goed in zijn. Het vak economie beschrijft hoe dit in zijn werk gaat. Het fraaie vak Economie beschrijft hoe Consumenten (gezinnen), Producenten (bedrijven) en Overheden zich gedragen. Het legt uit waarom er een Overheid moet zijn: maar weinig mensen en bedrijven betalen uit zichzelf de nodige belastingen. Het vak verkent het welbegrepen eigenbelang. Maar soms snijden mensen en bedrijven zich in hun eigen vingers. Dit is bekend als het ‘prisoners dilemma’. Egoïsme werkt niet altijd, maar is wel een van de grote oorzaken van de vooruitgang. Economie in de onderbouw Het vak Economie krijg je ook in de tweede en derde klas van het havo en vwo. Er worden dan thema’s behandeld uit het vakgebied Economie en het aanverwante vak Management & Organisatie (M&O). In de onderbouw word je voorbereid op de bovenbouw.
Toepasbaarheid en doel Economie is een prachtig vak. Het is een vakgebied dat regelmatig in het nieuws is, zeker door de huidige economische crisis. Het doel van het vak is om je ‘economische notie’ te geven: door dit vak ga je begrijpen wat de invloed is van de economie op veel aspecten van het leven.
Invulling Geld en vertrouwen De kredietcrisis heeft duidelijk gemaakt dat de economie draait om vertrouwen. Net als geld overigens. Zonder vertrouwen kunnen we niets, dat is in de economie niet anders. Denk maar eens na over de definitie van geld: elk algemeen aanvaard ruilmiddel. Als men geld niet meer vertrouwt, wordt het dan nog aanvaard? Een invloed op het vertrouwen in geld is de inflatie: geldontwaarding. Ieder jaar worden producten wat duurder. De stijging van de gemiddelde prijs van geld heet inflatie. Daarmee kun je berekeningen maken, en oorzaken en gevolgen analyseren. In het vakgebied Economie wordt ook beschreven hoe het werkt met sparen en lenen, aandelen en obligaties en het betalen van belastingen. Een thema is ook risico’s en verzekeren. Op deze gebieden is er overlap met het vak Management en Organisatie (M&O). Ieder land produceert een aantal goederen en diensten. Dit kun je in een bedrag uitdrukken en dan heet dat Bruto Binnenlands Product (BBP). Daarmee meten we de welvaart. Maar er zijn ook andere zaken waarmee je rekening moet houden, zoals het milieu. Dit komt niet tot uiting in het BBP; dit soort kanttekeningen plaatst het vak wel degelijk.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 16
Het BBP kun je vergelijken met dat van andere landen. Het vakgebied Economie houdt dan wel weer rekening met inwonersaantallen en het prijspeil van andere landen. De laatste jaren zijn de meeste landen in de wereld er niet rijker op geworden. De stand van de economie heet ook wel de conjunctuur. Sinds de crisis hebben we conjuncturele neergang. Om te zien hoe goed het gaat heb je daarvoor indicatoren zoals werkloosheid. Het is eenvoudig te bedenken dat als de werkloosheid groeit er sprake zal zijn van conjuncturele neergang. Wij staan als Nederland niet alleen in het economisch verkeer. Daarom beschouwen we ook de Europese Unie en het proces van globalisering bij het vak Economie.
Verschillen met het aanverwante vak M&O: oorzaak en gevolg Economie is wat abstracter dan M&O. Je moet er veel voor leren en systematisch oefenen in het leggen van oorzaak-gevolg-situaties, waarbij het logisch redeneren gebeurt op basis van duidelijk geformuleerde veronderstellingen. Deze veronderstellingen helpen je om kritisch mee te denken over politieke en maatschappelijke vraagstukken. Het denken komt tot uitdrukking in het maken van een kloppend betoog. Het economisch denken stelt je in staat om vanuit redenatie een conclusie te trekken waarmee je iets kunt. Het dagelijks leven bestaat volop uit het maken van keuzes, laat daarom het economisch denken je daarbij helpen. Het vak Economie gaat over welvaart en alle zaken die er invloed op hebben. Het richt zich meer op landelijk niveau dan op het niveau van afzonderlijke organisaties als bedrijven en overheden. Dit in tegenstelling tot het vak M&O. Verschil havo en vwo De onderwerpen van het vak zijn in het havo en het vwo hetzelfde. Het spreekt voor zich dat het vwo dieper op de stof ingaat.
Examenstof In het Centraal Schriftelijk Examen worden alle onderwerpen getoetst behalve de onderwerpen Schaarste en Ruil. Tijdens het mondelinge examen kunnen alle onderwerpen aan bod komen. Mocht je vragen hebben, neem dan contact op met Meester Zeno of meester Abbes.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 17
Engels Inleiding Engels is een verplicht vak voor alle leerlingen havo en vwo. Het wordt gegeven vanaf het eerste tot het laatste schooljaar. In de onderbouw wordt de basis gelegd wat betreft woordenschat, grammatica en schrijven. Vanaf de derde klas wordt er kennis gemaakt met de Engelse literatuur.
Toepasbaarheid van het vak Engels is een wereldtaal. Bijna overal wordt Engels gesproken. De Engelse taal kom je in Nederland bijna overal tegen, op televisie, bij spelletjes en reclame. Maar ook vervolgopleidingen maken vaak gebruik van Engelse artikelen of studieboeken. Jouw basis om Engels te spreken, te lezen en te schrijven wordt op onze school gelegd.
Doelen en invulling Bij het vak Engels zijn er verschillende onderdelen: kijk- en luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, leesvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuur. Kijk- en luistervaardigheid Kijk- en luistervaardigheid bestaat uit het begrijpen van een instructie in het Engels, bijvoorbeeld het kunnen toepassen of opvolgen van een gebruiksaanwijzing of bewegwijzering in het Engels. Maar ook moet je video- en geluidsmateriaal, gesproken door moedertaalsprekers, kunnen begrijpen. Gespreksvaardigheid Je kunt een Engels sprekende gesprekspartner begrijpen en hem adequaat in het Engels antwoord geven. Onderdeel van de gespreksvaardigheid is het zelf presenteren van een tekst. Vooral in het examenjaar wordt er veel aandacht geschonken aan dit laatste onderdeel. Schrijfvaardigheid Schijfvaardigheid bestaat uit schriftelijk informatie op kunnen vragen, argumenteren, correspondentie voeren en het maken van een schrijfopdracht. Deze vaardigheden worden geoefend met behulp van de methode New Interface, maar worden ook los daarvan behandeld in de klas. Literatuur In de bovenbouw gaan we echt aan de slag met literatuur. De basis wordt gelegd bij het vak literatuurgeschiedenis, maar ook bij Engels worden literaire begrippen in context behandeld. De meeste literatuur voor de lijst wordt klassikaal gelezen en uitgebreid besproken. Welke literatuur klassikaal wordt behandeld en welke boeken de leerling zelfstandig moet lezen, wordt aan het begin van de vierde klas bekend gemaakt. Vanaf 2015 moet de literatuur afkomstig zijn van de verplichte literatuurlijst, die vermeld staat in de vakinformatie Engels op de site van DUO. Veel van deze boeken kunnen de leerlingen vinden in de bibliotheek op school.
Eindexamenstof Het Centraal Schriftelijk Eindexamen (CSE) toetst leesvaardigheid.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 18
Het College Examen (CE) toetst schrijfvaardigheid door middel van een zakelijke schrijfopdracht in de vorm van een brief. Daarnaast vindt een mondeling examen van 40 minuten plaats, waarin o.a. spreekvaardigheid en literatuur worden getoetst. De leeslijst omvat voor havo 4 boeken (romans of toneelstukken), 3 gedichten en 3 korte verhalen. De leeslijst omvat voor vwo 6 boeken (romans of toneelstukken), 5 gedichten en 5 korte verhalen. De eisen voor het examen voor havo en het vwo zijn vrijwel hetzelfde. Het spreekt voor zich dat het vwo dieper op de stof ingaat. Zo wordt er van de vwo- leerling bij literatuur verwacht dat hij naast het delen van de leeservaring ook de literaire tekstsoorten herkent en kan onderscheiden en literaire begrippen kan hanteren bij de interpretatie van literaire teksten.
Tip voor thuis Thuis kan je je woordenschat en luistervaardigheid oefenen door het kijken naar Engelstalige televisieprogramma’s. Het is mogelijk om BBC-programma’s te kijken met Engelse ondertiteling; daar leer je nog meer van.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 19
Geschiedenis en staatsinrichting Inleiding ‘Als je de geschiedenis kent, ben je beter in staat het heden te begrijpen.’ Als je het met deze stelling eens bent, vind je geschiedenis vast een heel leuk vak! En wie de geschiedenis kent, durft vaak ook kritisch te kijken naar en te denken over wat er nu in onze eigen tijd, in de actualiteit, gebeurt.
Toepasbaarheid van het vak Geschiedenis is algemeen vormend. Het is een goede basis als je rechten, (kunst)geschiedenis, theologie en bijvoorbeeld politicologie wil gaan studeren. Je leert bronnen te analyseren en te interpreteren.
Doelen Bij alle historische onderwerpen zijn de zogenaamde historische vaardigheden van toepassing. Dit betekent dat het bij geschiedenis bovenal gaat om de vragen die gesteld worden waaraan een bepaald historisch verhaal wordt opgehangen. Deze vormen de structuur en het patroon van het vak. In hoofdlijnen gaat het vooral om de drie hoofdclusters Tijd (chronologie, causaliteit en continuïteit en verandering), Interpretatie (standplaatsgebondenheid en bron en vraagstelling) en Betekenis voor nu (oordelen over het verleden).
Invulling In de tweede fase geschiedenis voor het havo en vwo krijgen de leerlingen de zogenaamde tien tijdvakken wederom aangeboden, net als op de basisschool en in de onderbouw. Dezelfde tijdvakken worden uitgediept en opgehangen aan zogenaamde kenmerkende aspecten, waarvan er 49 in totaal zijn. Naast de tien tijdvakken met de 49 kenmerkende aspecten dienen de leerlingen nog enkele andere onderdelen van het examen te kennen, zoals een aantal te behandelen thema’s (twee voor het havo en vier voor het vwo) en een laatste verplicht onderdeel, namelijk het onderwerp ‘rechtsstaat en parlementaire democratie’.
Eindexamenstof Vanaf het examenjaar (2014-)2015 blijft de vorm van het examen steeds hetzelfde, waarbij de nadruk komt te liggen op de tien tijdvakken met de bijbehorende kenmerkende aspecten. Ter aanvulling en als extra richtlijn wordt daarbij een aantal concrete voorbeelden geëxpliciteerd aan de hand van zogenaamde contexten: De Republiek 1515-1648 (havo en vwo) Duitsland 1871-1945 (havo en vwo) Koude Oorlog 1945-1991 (havo en vwo) Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 (alleen vwo) Deze voorbeelden worden gegeven aan de hand van contextueel aangereikte historische verhalen met de daarbij behorende kenmerkende aspecten en enkele voorbeelden. Zo’n voorbeeld kan zijn een historische persoon, een gebeurtenis, een verschijnsel of een ontwikkeling. Voor alle overige tijdvakken en kenmerkende aspecten geldt dat de kandidaten in staat moeten zijn om dergelijke, zelfbedachte voorbeelden te geven.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 20
Mondeling examen/College Examen Het bespreken van de tijdvakken en de kenmerkende aspecten, het onderwerp Rechtsstaat en parlementaire democratie en een van tevoren bestudeerde casus. In dit examen worden de tijdvakken eveneens geëxpliciteerd aan de hand van drie onderwerpen, te weten Centralisatie en staatsvorming, Europa in de wereld 1500-2000 en ‘Dekolonisatie en Koude Oorlog in Vietnam’. Deze onderwerpen gelden voor 2014 en veranderen ieder jaar.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 21
Lichamelijke opvoeding Inleiding Op het Leo Kannercollege volgen alle leerlingen het vak Lichamelijk Opvoeding (LO). Dit vak wordt gegeven door twee vakdocenten, meester Frits Stoffers en meester Yoeri van Rijnberk. Rekening houdend met ieders mogelijkheden en leerbehoefte wordt er door de vakdocent invulling gegeven aan deze lessen. Hierbij staat voorop dat elke leerling op zijn of haar manier mee kan doen en plezier beleeft aan de les. Gedurende het hele jaar komen tijdens de lessen verschillende domeinen van de sport aan bod. Denk hierbij aan turnen, doelspelen, terugslag spelen, atletiek, afgooispelen of stoeispelen.
Doelen De doelen die gesteld worden bij het vak LO zijn anders dan die op andere scholen. De nadruk ligt hier voornamelijk op de sociale kant van het sporten. Hoe speel je samen een spel? Hoe ga ik om met de regels? Hoe ga ik om met winnen en vooral met verliezen? Hoe gedraag ik me in de les, ook wanneer ik een spel niet zo leuk vind? Deze aspecten worden aan het eind van ieder blok gekoppeld aan een cijfer. Het cijfer inzet/gedrag. Dit cijfer telt voor 75% van het rapportcijfer voor dat blok. De overige 25% bestaat uit de behaalde cijfers binnen dat blok voor de behandelde sporten. Hygiëne Bij ons op school is douchen na de gymles voor iedereen verplicht. Wanneer er een reden is om niet te douchen zal dit vanuit thuis gecommuniceerd moeten worden. Ook in het kader van hygiëne is het dragen van aparte gymkleding verplicht. Hieronder verstaan wij een sportshirt, sportbroek en gymschoenen (geen zwarte zolen). Wanneer een leerling dit niet bij zich heeft, zijn er altijd schone spullen om te lenen op school aanwezig. Bij herhaaldelijk vergeten van de sportkleding of niet willen douchen zal contact op worden genomen met de mentor om volgende stappen te bespreken.
Invulling Ook voor het vak LO is een leerlijn op school. In deze leerlijn staat beschreven welke sport wanneer behandeld wordt en wat de specifieke doelen zijn voor die les. De leerlijn loopt, net als bij andere vakken, door verschillende jaren. De doelen voor bijvoorbeeld basketbal zijn in leerjaar één dus anders dan in leerjaar vier, vijf of zes.
Autisme en sport Voor mensen met autisme kan sporten ingewikkelder zijn dan voor andere mensen. Regels zijn regels maar in de sport kunnen situaties soms anders gezien of beoordeeld worden. Het is dan ook van groot belang om leerlingen te leren hiermee om te gaan. Dit doen we door veel te praten met leerlingen en veel individuele aanwijzingen en tips te geven. Op deze manier is en blijft de gymles voor iedereen gezellig en sportief.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 22
Management & Organisatie Inleiding M&O, eigenlijk Bedrijfseconomie De naam van het vak M&O roept regelmatig misverstanden op. Leerlingen denken dat het gaat over leiding geven. “Ik wil manager worden, dus ik ga M&O doen”, hoor ik leerlingen ten onrechte zeggen. Een betere term zou Bedrijfseconomie zijn. Het vak gaat over het bestuur en de financiën van bedrijven en non-profitorganisaties als verenigingen en stichtingen. Het vak beschrijft wel iets over management van een bedrijf, maar is geen opleiding voor een leidinggevende functie. Verplicht vak Op het Kannercollege is in het havo en het vwo Management & Organisatie een verplicht vak voor alle profielen. Het wordt gegeven in klassen 4 en 5 van het havo en klassen 4, 5 en 6 van het vwo. Op sommige andere scholen krijg je in het vwo pas M&O vanaf klas 5. We hebben gekozen voor dit vak, omdat je het in de praktijk veel tegenkomt en omdat we inschatten dat onze leerlingen er goed mee uit de voeten kunnen. Het heeft exacte kanten, is een systematisch vak en daarom vertrouwen we erop dat onze leerlingen in dit vak met succes examen kunnen doen. In klas 2 en 3 havo en vwo In de tweede en derde klas heb je economie gehad. Bij het boek Praktische Economie hebben we voorrang gegeven aan de hoofdstukken waarin onderwerpen van Management & Organisatie voorkomen.
Toepasbaarheid en doel M&O is een prachtig vak! Je hebt in onze samenleving voortdurend te maken met bedrijven, organisaties en geld. Het is een vakgebied waar je alle dagen mee te maken hebt. Het doel van het vak is om je ‘economische notie’ te geven. Door dit vak ga je begrijpen wat M&O (bedrijfseconomie) inhoudt en dat het in vrijwel alle facetten van je leven een rol speelt.
Invulling Een van de zaken die je gaat leren is het maken van financiële overzichten. Het overzicht van alle bezittingen en schulden heet de Balans. Minimaal een keer per jaar maakt een organisatie zo’n overzicht. De oplettende lezer kan zich voorstellen dat de bezittingen doorgaans groter zijn dan de schulden van een organisatie. Dit is het Eigen Vermogen. Ook maakt iedere organisatie een Resultatenrekening. Daarop staan de opbrengsten en de kosten. Als de opbrengsten de kosten overstijgen is er sprake van winst. Dit staat ook op de resultatenrekening. Het vakgebied M&O behandelt de verschillende soorten organisaties. De eenmanszaak, de VOF, NV en de BV worden beschreven. Een NV en een BV hebben aandelen en daardoor is de eigenaar vaak niet degene die de leiding geeft aan het bedrijf.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 23
Organisaties maken begrotingen. Dit zijn voorspelde overzichten van inkomsten en uitgaven en ook van opbrengsten en kosten. Bij het vak M&O wordt geleerd hoe de verschillen tussen verwachtingen en werkelijkheid kunnen worden geanalyseerd. Als je zou kunnen kiezen tussen 10 euro nu ontvangen of over een jaar weet iedereen wel wat hij wil. Maar de vraag of je nu 10 euro wenst te ontvangen of over een jaar 11 euro is er een voor een bedrijfseconoom. Het vak M&O is een doe-vak. Je kunt het alleen leren door veel en vaak opgaven te maken. Het vak is systematisch van aard. De eerder genoemde Balans is bijvoorbeeld altijd in evenwicht en daar moet naar toe gewerkt worden. Er komen flink wat berekeningen bij kijken, dus is het wat wiskundig. Door steeds de opgaven te maken, krijg je inzicht in dit prachtige vak. Het vak M&O gaat dus niet primair over management en leiding geven, maar over de financiële overzichten en analyses van organisaties. Verschil havo en vwo De onderwerpen van het vak zijn in het havo en het vwo vrijwel hetzelfde. Het spreekt voor zich dat het VWO dieper op de stof ingaat. Bij het VWO moeten meer verbanden worden gelegd en uitgebreidere analyses worden gemaakt. Ook worden meer verschillende bronnen gebruikt, als bijlage van de opgaven.
Examenstof In het Centraal Schriftelijk Examen worden alle onderwerpen getoetst behalve de hoofdstukken Marketing en Interne Organisatie. Tijdens het Mondelinge examen kunnen alle onderwerpen aan bod komen. Mocht je vragen hebben neem dan contact op met Meester Abbes.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 24
Maatschappijleer
(4 havo/vwo)
Inleiding Maatschappijleer bereidt de leerling voor op deelname aan de samenleving. De leerling krijgt inzicht in politieke, sociaal- economische en sociaal- culturele verhoudingen. De leerling kan zich daardoor, op basis van argumenten, een kritische en goed onderbouwde mening vormen over actuele maatschappelijke vraagstukken. In het vwo wordt wat dieper op de stof ingegaan dan bij de havo.
Toepasbaarheid van het vak Maatschappijleer biedt een goede basis voor diverse hbo- en universitaire studies, bijvoorbeeld rechtsgeleerdheid, bestuurskunde, maatschappelijk werk en sociaal juridische dienstverlening.
Doelen Bij maatschappijleer leer je actuele maatschappelijke vraagstukken op kritische wijze te analyseren. Een beter begrip van onze complexe samenleving is daarvan het gevolg.
Invulling en eindexamenstof In de 4e klas havo of vwo sluit je het vak Maatschappijleer af met een officieel examen. Dit wordt mondeling afgenomen aan het eind van het schooljaar in de perioden van de mondelinge Staatsexamens. De examenstof bestaat uit twee onderdelen, die getoetst worden: Kennis en beheersing van de vier thema’s uit het lesboek Thema’s Maatschappijleer Een Praktische Opdracht, bestaande uit een werkstuk en een presentatie Maatschappijleer gaat over vier hoofdthema’s: Rechtsstaat, Parlementaire Democratie, Pluriforme Samenleving en Verzorgingsstaat. De leerlingen moeten hun kennis kunnen toepassen op actuele maatschappelijke problemen. Iedere kandidaat krijgt tijdens het mondeling examen een casus voorgelegd, bijvoorbeeld een artikel uit de krant, waarover de kandidaat vragen moet beantwoorden. Het is van belang dat je goed op de hoogte bent van actuele maatschappelijke problemen. Regelmatig bekijken van het journaal of andere nieuwszenders en het lezen van nieuwsbronnen, zoals kranten en tijdschriften, is van groot belang. De Praktische Opdracht Deze bestaat uit het maken van een werkstuk. Dit bestaat uit een onderzoeksopdracht, waarbij je een actueel maatschappelijk vraagstuk of probleem bestudeert. Tijdens het mondeling examen geef je een presentatie van je werkstuk met behulp van een zelfgemaakte poster. Aan het begin van het schooljaar krijg je een uitgebreide handleiding, waarin precies staat beschreven hoe je deze opdracht aan moet pakken, van het begin tot het eind. Uiteraard worden alle leerlingen door de vakdocent zorgvuldig en intensief begeleid, zowel in de klas als individueel. Desondanks vinden de meeste leerlingen het maken van dit werkstuk erg moeilijk en hebben zij ook thuis veel extra ondersteuning nodig. Wij verzoeken je ouders daarom uitgebreid kennis te nemen van de Handleiding PO
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 25
Maatschappijleer, zodat zij precies op de hoogte zijn van hetgeen er van jou wordt verwacht. Ook vragen wij hun om thuis goed in de gaten te houden hoe e.e.a. verloopt. Het kan enorm helpen als ouders of verzorgers thuis de voortgang van het werkstuk scherp in de gaten houden, de leerling helpen met het zoeken naar bruikbare informatie en ook met het schrijven zelf. Vrijwel direct na de zomervakantie begin je met het maken van je werkstuk. Hoewel dit een individueel proces is en niet alle leerlingen tegelijk klaar zullen zijn, is het streven het werkstuk en de presentatie vóór de kerstvakantie af te hebben.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 26
Maatschappijwetenschappen
(alléén vwo)
Inleiding In de Tweede Fase krijgen alle leerlingen van het Leo Kannercollege te maken met het vak maatschappijwetenschappen. Hierbij krijgen zij een aantal thema’s aangereikt waarin de werking binnen de maatschappij wordt uitgelegd en leren zij begrijpen hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Toepasbaarheid van het vak Het vak Maatschappijwetenschappen is algemeen vormend. Het is een goede basis als je rechten, (kunst)geschiedenis, theologie, sociologie, politicologie of filosofie wilt gaan studeren. Maar ook voor bètastudenten is het relevant. Je leert om bronnen te analyseren en te interpreteren. Doelen Het vak Maatschappijwetenschappen wil de kandidaten leren inzicht te krijgen in de maatschappij, te argumenteren en zodoende een mening te vormen over diezelfde samenleving. Invulling In combinatie met de zogenaamde vakvaardigheden krijgen de leerlingen een zestal onderwerpen aangeboden, te weten: ontwikkelingssamenwerking, mens en werk, multiculturele samenleving, politieke besluitvorming, criminaliteit en rechtsstaat en massamedia. Ieder thema wordt aangereikt aan de hand van een themaboekje van thema’s maatschappij. Hierin wordt op overzichtelijke wijze en in behapbare stukken het onderwerp behandeld. Ieder thema wordt onderverdeeld in hoofdstukken en die weer in paragrafen. Elke paragraaf sluit met een aantal vragen, onder te verdelen in verwerkingsopdrachten en toepassingsvragen. De laatste zijn meer toegespitst op vwoniveau. Aan het einde van ieder hoofdstuk staan enkele examenvragen, gerangschikt per niveau. Eindexamenstof Het Centraal Schriftelijk Eindexamen (CSE) Maatschappijwetenschappen omvat drie thema’s: Politieke besluitvorming Criminaliteit en rechtsstaat Massamedia Deze moeten in combinatie met de vakvaardigheden gekend worden. Mondeling examen/College Examen (CE) Het college-examen bestaat uit een mondeling examen van 40 minuten en vindt plaats in de maand juli. Gedurende twintig minuten voorafgaand aan dit examen krijgt de kandidaat een casus te bestuderen. Daarbij worden de kandidaat een of meer artikelen voorgelegd over een maatschappelijk vraagstuk uit één van de verschillende thema’s. Bij het mondeling examen worden de volgende thema’s in combinatie met de vakvaardigheden behandeld: Politieke besluitvorming Multiculturele samenleving Mens en werk Ontwikkelingssamenwerking
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 27
Natuurkunde Inleiding In de nabije toekomst zal er een grote vraag zijn naar hoog opgeleide techneuten. Als Nederland wil concurreren met het buitenland zal er meer geïnnoveerd moeten worden. Hierbij speelt het vak natuurkunde een belangrijke rol. De toepassingen van natuurkunde breiden zich alleen maar uit. Enkele toepassingen zijn de mobiele telefoon, nanotechnologie en verbeterde zonnecellen.
Toepasbaarheid Voor alle technische vakken is natuurkunde en wiskunde de basis. Voor elektrotechniek, werktuigbouwkunde, wegenbouw, autotechnologie, astronomie en nog vele andere vakken is een flink portie natuurkunde noodzakelijk.
Doelen en invulling Natuurkundige kennis kan tot ‘algemene ontwikkeling’ gerekend worden. Het is één van de vakken die leerlingen trainen in het oplossen van problemen en in het logisch nadenken. Behalve theoretische lessen wordt er af en toe een practicum gehouden, waarvan een verslag moet worden gemaakt. Ook wordt er met formules gewerkt. Tijdens de practica leer je bovendien om samen te werken.
Eindexamen In de Tweede Fase gaat het niveau omhoog en komen de volgende onderwerpen voor het eindexamen aan de orde (havo en vwo): mechanica optica (keuze onderwerp havo) elektriciteit technische automatisering (keuze onderwerp havo) trillingen en cirkelbewegingen ioniserende straling magnetische velden stoffen en materialen hemelmechanica medische beelden Als extra onderwerpen komen de volgende onderdelen voor op het vwo: astrofysica elektrische velden quantumwereld relativiteit (keuze onderwerp vwo) geofysica (keuze onderwerp vwo) biofysica (keuze onderwerp vwo) kernen en deeltjes (keuze onderwerp vwo) Met natuurkunde en wiskunde B kunnen leerlingen alle kanten op. Met hard werken kan bijna iedere leerling hierin slagen.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 28
Nederlands / literatuur Inleiding Zowel tijdens je studie als later is een goede beheersing van de Nederlandse taal van groot belang. Je wilt goed begrijpen wat er in een tekst of in een toespraak wordt bedoeld. En als je zelf iets mee te delen hebt, moet je dat zo zeggen of opschrijven dat je wordt begrepen. Wil je kennismaken met bijzondere vormen van “kijk op het leven”, dan is het lezen van literaire werken daar een doel treffend middel voor. Toepasbaarheid van het vak Als je de krant leest, moet je niet alles geloven wat erin staat. Maar wat is belangrijk en wat niet of minder? Dit geldt ook voor studieboeken en andere teksten die je moet bestuderen. Je zult in vele gevallen je hele professionele leven zakelijke teksten moeten schrijven of mondelinge presentaties moeten houden. Hoe je dat doet, bepaalt in grote mate je succes. Door het lezen van literaire werken kun je het beeldend vermogen van je taal vergroten. Daardoor ga je als vanzelf beter schrijven en krijgt je voordracht meer aandacht. Doelen Je bent straks in staat om hbo- of universitair onderwijs te volgen; daartoe haal je een ruime voldoende voor het Staatsexamen Nederlands. Invulling a. Lezen: In de bovenbouw havo en vwo wordt uitgebreid geoefend in het analyseren en interpreteren van zakelijke teksten, het beoordelen ervan en tot slot het samenvatten. Uitgebreide aandacht is er voor de argumentatie die aan deze teksten ten grondslag ligt. Daarnaast is er aandacht voor literaire teksten uit heden en verleden in proza en poëzie. Hierbij komen de verschillende genres, stijlkenmerken en historische periodes aan bod. Dit heb je nodig om de gelezen werken op je literatuurlijst in hun literair-historische context te kunnen plaatsen. De literaire werken van de Middeleeuwen tot en met de Romantiek worden al in de derde klas havo/vwo klassikaal behandeld. De werken tussen 1880 en 1940 en de moderne literatuur moeten de leerlingen zelfstandig lezen. Bij het kiezen van een boek kunnen de leerlingen gebruik maken van lezenvoordelijst.nl. Van de lijst voor 15 t/m 19 jaar moeten havo-leerlingen kiezen voor niveau 3 of hoger, vwo-leerlingen voor niveau 4 of hoger. Bij boeken die niet op deze lijst staan en niet afkomstig zijn uit de schoolbibliotheek is het verstandig om eerst het niveau te laten controleren door de voorzitter van de examencommissie op school, om te voorkomen dat de leerling een boek met onvoldoende niveau op zijn lijst zet. De literatuur wordt getoetst door middel van minimondelingen. Als de leerling dit mondeling voldoende aflegt, ontvangt hij van de docent een boekverslag. b. Schrijven: je oefent uitgebreid in het schrijven van zakelijke teksten, waarbij je tekstsoort, schrijfdoel, structuur en doelgroep leert onderscheiden. Waar nodig worden grammatica en spelling opgefrist. c. Mondeling: naast de gewone mondelinge communicatie, zoals in de klas, ga je oefenen in het houden van een mondelinge voordracht. Eindexamenstof Het eindexamen Nederlands heeft dezelfde opzet bij zowel havo als vwo. Alleen ligt het niveau bij het vwo een stuk(je) hoger.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 29
Het Centraal Schriftelijk Eindexamen (CSE) toetst leesvaardigheid aan de hand van een tekst met vragen en een tekst om samen te vatten. In 2014 moet je zelf een samenvattingstekst schrijven, maar vanaf 2015 gaat deze toets via meerkeuzevragen. Het College Examen (CE) toetst schrijfvaardigheid door middel van een zakelijke schrijfopdracht op basis van documentatie. Daarnaast vindt een mondeling examen van 40 minuten plaats, waarin o.a. spreekvaardigheid en literatuur worden getoetst. Hiervoor lees je 14 (havo) resp. 18 (vwo) literaire werken van niveau, waaronder zes werken uit vijf literair-historische periodes. Bovendien houd je een mondelinge voordracht waarbij je een keuze moet maken uit een voorgeschreven lijst met onderwerpen en moet je een opgegeven gedicht voorlezen en analyseren. Huiswerk Veel opdrachten moet je thuis schriftelijk uitwerken of voltooien. Het is handig als je dan op een computer kunt werken. Tekstopdrachten kun je dan printen en later weer corrigeren of herschrijven zonder dat je alles steeds moet overschrijven. Lezen voor je literatuurlijst doe je soms op school, maar toch vooral thuis. Maak na het lezen van een boek direct aantekeningen voor later.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 30
Profielwerkstuk Het profielwerkstuk is een belangrijk onderdeel bij het afronden van de havo en het vwo. Op beide niveaus moet dan ook gewerkt worden aan dit werkstuk. Het werkstuk geldt als een verdieping in een zelf gekozen onderwerp binnen het profiel. Dit kan van alles zijn, enkele voorbeelden: Evolutie van de mens - biologie Verschillende markten bij distributie videogames - wiskunde en economie Autocatalytische reacties - biologie en natuurkunde Zepen - scheikunde Engelse poëzie in de Tweede Wereldoorlog - geschiedenis en Engels De leerling kan een geheel eigen onderwerp kiezen waar zijn interesse ligt, zolang het maar binnen het gekozen examenprofiel valt. In klas 4 havo en 5 vwo zal tijdens de toetsweken een blokuur gewerkt worden aan het profielwerkstuk, waarbij de volgende planning wordt aangehouden: Onderdeel
Wanneer
Tijd
Uiterlijke inleverdatum
Uitleg PWS, start oriëntatiefase
Proefwerkweek 1
1 blokuur
-
Uitwerken plan van aanpak
Proefwerkweek 2
1 blokuur
06-01-2014
Start schrijven PWS
Proefwerkweek 3
Gehele week
Schooljaar 2013/2014 leerjaar 4H en 5V De leerlingen moeten bij het zelf verzonnen onderwerp een hoofdvraag bedenken. Deze geeft het probleem aan dat de leerling wil gaan onderzoeken. Om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen moet een leerling bijbehorende deelvragen maken. Zo kan een hoofdvraag zijn: “Wat moet er minimaal aanwezig zijn om een pleeggezin succesvol te maken?” De bijbehorende deelvragen kunnen zijn: Wat is pleegzorg? Wat zijn de alternatieven? Wat is de samenstelling van een pleeggezin in Nederland? Wat wordt gezien als een goed samengesteld gezin? In hoeverre heeft de criminaliteit van hun biologische ouders invloed op pleegkinderen? Allemaal problemen die de leerling zelf interessant vindt en wil onderzoeken. Het profielwerkstuk heeft een studielast van ten minste 80 uur; deze uren moeten worden verantwoord in een logboek. Dit logboek is een vereiste voor het afronden van het examenonderdeel profielwerkstuk. Het profielwerkstuk omvat tenminste 10 pagina’s, een plan van aanpak en het eerder genoemde logboek. In de periode van het mondeling examen wordt het gepresenteerd met behulp van een speciaal vervaardigde poster. Presentatie en verdere bespreking van het werkstuk moeten minimaal als voldoende worden beoordeeld om het diploma te kunnen behalen.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 31
Rekenen Inleiding In het schooljaar 2013/2014 krijgen alle leerlingen in het voortgezet onderwijs voor het eerst te maken met een rekentoets als onderdeel van het eindexamen. Uitgangspunt voor de rekentoets voor havo/vwo is referentieniveau 3F. Toepasbaarheid van het vak In het dagelijks leven krijgt iedereen met rekenen te maken: boodschappen doen, krant lezen, reizen, koken. Iemand die vlot en goed kan rekenen, heeft daar elke dag plezier van. Vanuit maatschappelijke onvrede over de rekenvaardigheden en omdat Nederland zakte op de internationale ranglijsten is de commissie Meijerink gevormd om hierop een passend antwoord te formuleren. Dit heeft geresulteerd in het referentiekader Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (Meijerink, 2008), aanleiding voor de ‘Wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen’. In deze wet is vastgelegd wat leerlingen op een bepaald moment in hun schoolloopbaan minimaal moeten kennen en kunnen als het gaat om rekenen/wiskunde. Doelen Om de prestaties van leerlingen op het gebied van rekenen te verbeteren, heeft de overheid richtlijnen ontwikkeld. Deze richtlijnen worden referentieniveaus genoemd. Door referentieniveaus in te voeren, wil de overheid scholen helpen de rekenprestaties van leerlingen te verhogen. Referentieniveaus omschrijven duidelijk wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Bij de overstap tussen scholen kunnen de referentieniveaus helpen om het niveau van de leerling vast te stellen. Scholen kunnen de referentieniveaus daarnaast ook gebruiken om te bepalen of extra hulp nodig is. Referentieniveaus; fundamenteel en streefniveau De opeenvolgende referentieniveaus vormen twee sporen: het spoor van het Fundamentele niveau en het spoor van het Streefniveau. Er zijn steeds drie niveaus beschreven. De fundamentele niveaus (1F, 2F en 3F) richten zich op basale kennis en inzichten en zijn gericht op een meer functioneel gebruiken van de rekenvaardigheden. De streefniveaus (1S, 2S en 3S) bereiden al voor op de meer abstracte wiskunde. Voor de streefniveaus (1S, 2S en 3S) geldt dat onderhouden van rekenvaardigheden aandacht heeft en dat de nadruk ligt op aansluiting bij wiskundige vaardigheden.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 32
Invulling Binnen het gebied van rekenen zijn er vier domeinen, die samen de relevante inhouden dekken: Getallen, Verhoudingen, Meten en Meetkunde & Verbanden. Bij alle domeinen zijn er telkens drie typen kennis en vaardigheden. Die zijn als volgt te karakteriseren: paraat hebben: kennis van feiten en begrippen, reproduceren, routines, technieken; functioneel gebruiken: kennis van een goede probleemaanpak, het toepassen, het gebruiken binnen en buiten het schoolvak; weten waarom: begrijpen en verklaren van concepten en methoden, formaliseren, abstraheren en generaliseren, blijk geven van overzicht. Eindexamenstof De rekentoets 3F is een centrale toets. De toets wordt schriftelijk afgenomen in één zitting van 120 minuten. Bij de rekentoets mag de rekenmachine bij bepaalde delen van de opgaven wel en niet gebruikt worden. In de toets worden de alle domeinen getoetst.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 33
Scheikunde Inleiding Het vak scheikunde in de bovenbouw borduurt verder op de basis die gelegd is in de derde klas van de onderbouw. Deze kennis wordt langzamerhand uitgebreid zodat veel voorkomende chemie uit het dagelijks leven ook binnen handbereik komt. Leerlingen leren onder andere hoe de batterij van hun mobiele telefoon nu eigenlijk werkt of hoe kunststof uit aardolie wordt gemaakt. Daarnaast krijgen de leerlingen ook forensische technieken.
Toepasbaarheid van het vak Het vak scheikunde komt in vrijwel in alle technische beroepen aan de orde. Hierbij valt te denken aan materiaalkeuze voor het vervaardigen van nieuwe apparatuur, het vervaardigen van medicijnen, forensisch onderzoek of DNA-technieken. Ook om arts of dierenarts te worden is scheikunde vereist.
Doelen en invulling Scheikunde is een wisselwerking tussen theorie en practica. Tijdens de practica wordt er samengewerkt met andere leerlingen. De practica gaan onder andere over scheidingstechnieken (o.a. destillatie ,chromatografie en extraheren), neerslagreacties, redoxreacties (het maken van een batterij) en organische chemie (het maken van plastic en benzine). De verslaglegging van de practica gaat volgens de richtlijnen van het hbo en de universiteit. Om de practica te kunnen begrijpen zal er een stevige basis gelegd moeten worden in de vorm van theorielessen.
Eindexamenstof De eindexamenstof gaat over: scheidingstechnieken atoombouw moleculaire stoffen metalen zouten zuren en basen redoxreacties chemisch rekenen organische chemie Op het vwo wordt er dieper op de kennis van bovengenoemde onderwerpen ingegaan dan op de havo. Behalve deze onderwerpen komen op het vwo analysetechnieken aan de orde als: massa-spectrometrie, IR-spectrometrie en gas-chromatografie. Deze technieken worden onder andere gebruikt in de forensische en de farmaceutische wetenschap. Scheikunde is goed te volgen voor iedereen! Je hoeft geen ‘super nerd’ te zijn om dit vak te kunnen volgen!
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 34
Wiskunde havo Inleiding Uit het feit dat wiskunde in bijna ieder profiel een plaats heeft, kun je afleiden dat wiskunde voor iedereen belangrijk is. En dat is weer te verklaren doordat je wiskunde overal tegenkomt: grafieken in kranten en tijdschriften, wiskundige formules in theorieën en modellen die het economische gedrag van mensen weergeven, statistische gegevens in de medische richting of in de sociale wetenschappen, allerlei berekeningen in technische beroepen, en zo kunnen we nog wel even doorgaan.
Toepasbaarheid van het vak Je hebt op verschillende manieren wiskunde nodig: buiten school in het leven van alledag, op school ter ondersteuning van het leren in andere leergebieden en als voorbereiding op mogelijke keuzes voor bepaalde vervolgopleidingen. Bij wiskunde-A gaat het om onderwerpen die je later weer nodig hebt bij een vervolgopleiding in de sector Economie en Natuur en milieu. Ook bij sommige opleidingen in de gezondheid komt enige wiskundige kennis goed van pas. Bij wiskunde-B komen onderwerpen aan bod die je later hard nodig zult hebben als je de exacte kant op gaat, bijvoorbeeld in de sector techniek of natuur en milieu. Hoe exacter en technischer je vervolgopleiding, des te meer je wiskunde B nodig zult hebben. Het zijn meestal opleidingen waarvoor ook natuurkunde belangrijk of verplicht is.
Doelen In de eerste jaren van het voortgezet onderwijs leer je veel vaardigheden op het gebied van getallen, grootheden, maten, vormen, structuren en de daarbij passende relaties, bewerkingen en functies. Aansluitend op het basisonderwijs ga je steeds meer vaardigheden leren in ‘wiskundetaal’ en wordt er steeds verder ‘wiskundig geletterd en gecijferd’. Wiskundetaal bestaat onder andere uit rekenkundige, wiskundige en meetkundige uitdrukkingen, meetkundige tekeningen en schema’s, modellen, formele en informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken en opdrachten voor computer en rekenmachine. ‘Wiskundig geletterd en gecijferd worden’ wil zeggen dat je het vermogen ontwikkelt om in de verschillende situaties van je huidig en toekomstig leven aan wiskunde gerelateerde informatie te herkennen, te interpreteren en te gebruiken.
Invulling & eindexamenstof wiskunde-A Je moet met functies en grafieken kunnen werken en op een wiskundige manier het verband tussen bijvoorbeeld vraag en aanbod kunnen weergeven. Andere voorbeelden zijn lineaire en exponentiële verbanden, machtsfuncties en gebroken functies. In de onderbouw is hiermee al kennis gemaakt en uiteraard gaat het niveau in de Tweede Fase omhoog door o.a. te kijken naar functies met/van meer variabelen en het bestuderen van veranderingen (toe-/ afnames). Een belangrijk nieuw hulpmiddel hierbij is de grafische rekenmachine (GR) die je niet alleen grafieken kunt laten tekenen, maar ook heel snel een maximum kunt laten bepalen of een vergelijking kunt laten oplossen. In wiskunde-A zit ook een flink stuk statistiek en kansrekening. Hierbij hoort o.a. het door berekeningen en een goede grafische weergave structuur aanbrengen in een grote hoeveelheid gegevens, zodat je zowel de bomen als het bos ziet. Ook het berekenen van kansen hoort hierbij. Door gebruik te maken van goede hulpmiddelen – zoals
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 35
kansdiagrammen – maar ook door te letten op de eigenschappen van diverse kansverdelingen ben je steeds beter in staat om kansen goed te schatten en te berekenen. Ook hier speelt de grafische rekenmachine een belangrijke rol, zodat je je beter kunt richten op het denkwerk. Het reken- (en teken)werk wordt grotendeels overgenomen door de GR. Bij wiskunde-A zit de moeilijkheid van het vak daardoor niet zozeer in het rekenen zelf, maar juist in het interpreteren van de teksten en opgaven. Je moet dus op een structurele wijze ordening aanbrengen binnen deze teksten en opgaven. Op het Centraal Examen wordt een klein deel van de examenstof niet getoetst: een deel van het domein statistiek en het gehele domein toegepaste analyse. Deze examenstof komt wel terug in het mondelinge deel van het College-examen (CE). In wiskunde-A zit verder geen meetkunde.
Invulling & eindexamenstof wiskunde-B Bijna alle onderwerpen hebben te maken met functies, grafieken en veranderingen in combinatie met algebra. Naast de bij wiskunde-A genoemde onderwerpen over functies en grafieken komen o.a. periodieke functies aan de orde. Ook leer je met behulp van differentiëren om te berekenen hoe snel een functie toe- of afneemt. Een belangrijk verschil met wiskunde A is dat je veel berekeningen (bijv. maximum bepalen) ook zonder GR moet kunnen maken. In het algemeen is het rekenen met formules (bijv. een formule omzetten in een andere, door haakjes wegwerken, ontbinden, vereenvoudigen etc.) een belangrijk onderdeel van wiskunde-B. Een kleiner maar wel belangrijk onderwerp is de (ruimte)meetkunde. Het lezen en maken van tekeningen (o.a. doorsneden) en het berekenen van oppervlaktes en inhoud (op een hoger niveau dan in de onderbouw) zijn hierbij belangrijke vaardigheden. Dat ruimtelijk inzicht bij dit onderwerp van belang is spreekt voor zich. Bij zowel het Centraal Examen als het College-examen wordt alle examenstof getoetst. In wiskunde- zit verder geen statistiek of kansrekening.
Wiskunde-B is abstracter dan wiskunde-A en de meeste leerlingen vinden wiskunde-B moeilijker dan wiskunde-A. Naast dat wiskunde-B dus veel van je inzicht vraagt, zal het vooral ook veel inzet vragen. Voor beide vakken geldt dat het maken van (huiswerk)opdrachten en het nakijken van deze opdrachten een belangrijk onderdeel is van het leren en begrijpen van de leerstof.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 36
Wiskunde vwo Inleiding Uit het feit dat wiskunde in bijna ieder profiel een plaats heeft, kun je afleiden dat wiskunde voor iedereen belangrijk is. En dat is weer te verklaren doordat je wiskunde overal tegenkomt: grafieken in kranten en tijdschriften, wiskundige formules in theorieën en modellen die het economische gedrag van mensen weergeven, statistische gegevens in de medische richting of in de sociale wetenschappen, allerlei berekeningen in technische beroepen, en zo kunnen we nog wel even doorgaan.
Toepasbaarheid van het vak Je hebt op verschillende manieren wiskunde nodig: buiten school in het leven van alledag, op school ter ondersteuning van het leren in andere leergebieden en als voorbereiding op mogelijke keuzes voor bepaalde vervolgopleidingen. Bij wiskunde-A gaat het om onderwerpen die je later misschien weer nodig hebt bij een vervolgopleiding als psychologie en pedagogiek. Als je verder wilt studeren in de richting van Gedrag en Maatschappij of Economie is wiskunde-A ook onmisbaar. Bij wiskunde-B krijg je onderwerpen die belangrijk zijn voor opleidingen in de exacte hoek, bijvoorbeeld aan een technische universiteit. Ook voor universitaire studies als natuur- en scheikunde is wiskunde-B verplicht. Hoe exacter en technischer je vervolgopleiding, des te meer je wiskunde-B nodig zult hebben. Vaak zijn dit opleidingen waarvoor ook natuurkunde belangrijk of verplicht is.
Doelen In de eerste jaren van het voortgezet onderwijs leer je veel vaardigheden op het gebied van getallen, grootheden, maten, vormen, structuren en de daarbij passende relaties, bewerkingen en functies. Aansluitend op het basisonderwijs ga je steeds meer vaardigheden leren in ‘wiskundetaal’ en wordt er steeds verder ‘wiskundig geletterd en gecijferd’. Wiskundetaal bestaat onder andere uit rekenkundige, wiskundige en meetkundige uitdrukkingen, meetkundige tekeningen en schema’s, modellen, formele en informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken en opdrachten voor computer en rekenmachine. ‘Wiskundig geletterd en gecijferd worden’ wil zeggen dat je het vermogen ontwikkeld om in de verschillende situaties van je huidig en toekomstig leven aan wiskunde gerelateerde informatie te herkennen, te interpreteren en te gebruiken.
Invulling & eindexamenstof wiskunde-A Hieronder volgt een uitgebreide beschrijving van de onderwerpen die aan bod komen. Op het keuzeonderwerp na wordt bij zowel het Centraal Examen als het mondelinge deel van het College-Examen alle examenstof getoetst. Functies en grafieken Aan de orde komen o.a. machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische verbanden. Er wordt veel aandacht besteed aan toepassingen in de praktijk. Een onderdeel van wiskunde A zijn de algebraïsche vaardigheden. Hierbij moet je denken aan het herschrijven van formules en het oplossen van vergelijkingen.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 37
Discrete analyse Dit onderdeel bestaat ten eerste uit het onderzoeken van veranderingsgedrag van functies en grafieken. Statistiek en kansrekening Hierbij leer je bijvoorbeeld structuur aanbrengen in een grote hoeveelheid gegevens door berekeningen en een goede grafische weergave. Door gebruik te maken van diverse hulpmiddelen, zoals kansdiagrammen en ook te letten op de eigenschappen van diverse kansverdelingen ben je steeds beter in staat om kansen goed te schatten en te berekenen. Keuzeonderwerp Dit onderwerp wordt door school zelf bepaald uit een door het Staatsexamen voorgeschreven - beperkt - aantal mogelijkheden. Dit onderwerp maakt geen deel uit van het Centraal Examen. Afsluiting vindt plaats door middel van een korte presentatie tijdens het College-examen. Vanaf de vierde klas leer je werken met een grafische rekenmachine (GR). Dit is een rekenmachine waar je ook grafieken mee kunt tekenen, snijpunten kunt berekenen, tabellen kunt maken en nog veel meer. Het is belangrijk dat je de rekenmachine goed leert kennen, zodat je alle mogelijkheden goed kunt benutten. Ook bij het onderdeel kansberekening en statistiek speelt de grafische rekenmachine een belangrijke rol, zodat je je beter kunt richten op het denkwerk. Bij wiskunde-A zit de lastigheid van het vak niet zozeer in het rekenen zelf, maar juist in het interpreteren van de teksten en opgaven. Je moet dus op een structurele wijze ordening aanbrengen binnen deze teksten en opgaven.
Invulling & eindexamenstof wiskunde-B Hieronder volgt een uitgebreide beschrijving van de onderwerpen die aan bod komen. Op het keuzeonderwerp na wordt op zowel het Centraal Examen als het College-examen alle examenstof getoetst. Functies en grafieken Aan de orde komen o.a. machtsfuncties, goniometrische functies, exponentiële functies en logaritmische verbanden. Er wordt minder aandacht besteed aan toepassingen in de praktijk dan bij wiskunde-A. De nadruk ligt meer op algebra en de toepassing daarvan en er worden hogere eisen gesteld aan de algebraïsche vaardigheden. Discrete analyse Dit onderdeel bestaat ten eerste uit het onderzoeken van veranderingsgedrag van functies en grafieken. Differentiëren / integreren Differentiëren speelt een grote rol binnen zowel wiskunde-A als -B, maar gaat veel verder dan bij wiskunde -A. Bovendien leer je ook primitiveren. Algebraïsche vaardigheden zijn ook bij dit onderwerp erg belangrijk. Voortgezette meetkunde Bij voortgezette meetkunde leer je wiskundige bewijzen te geven. Logisch nadenken speelt daarbij een grote rol. Daarnaast is er flink wat aandacht voor redeneren en construeren.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 38
Keuzeonderwerp Dit onderwerp wordt door de school zelf bepaald uit een door het Staatsexamen voorgeschreven –beperkt- aantal mogelijkheden. Dit onderwerp maakt geen deel uit van het centraal examen. Afsluiting vindt plaats door middel van een korte presentatie tijdens het college-examen. Wiskunde-B is abstracter dan wiskunde A en de meeste leerlingen vinden wiskunde B moeilijker. Naast dat wiskunde-B dus veel van je inzicht vraagt, zal het vooral ook veel inzet vragen. Voor beide vakken geldt dat het maken van (huiswerk)opdrachten en het nakijken van deze opdrachten een belangrijk onderdeel is van het leren en begrijpen van de leerstof.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 39
Bijlage 1: overzicht examenvakken In dit overzicht is te zien welke vakken op welke manier worden geëxamineerd. CE = Centraal Examen in mei CS = College Examen Schriftelijk in mei CM = College Examen Mondeling in juli
Nederlandse taal en literatuur Engelse taal en literatuur maatschappijleer ANW rekentoets wiskunde A wiskunde B natuurkunde scheikunde biologie geschiedenis economie management en organisatie maatschappijwetenschappen
CE
havo CS
CM
CE
vwo CS
CM
CE
CS
CM
CE
CS
CM
CM CS CS
CS
CM CM
CE CE CE CE CE CE CE CE
CM CM CM CM CM CM CM CM
CE CE CE CE CE CE CE CE
CM CM CM CM CM CM CM CM
CE
CM
CE
CM
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 40
Bijlage 2: Studielast- en lessentabel Tweede Fase Hieronder staat de lessentabel, zoals hij geldt in het schooljaar 2013-2014. De lessentabel wordt ieder jaar geëvalueerd en kan daarom ieder schooljaar iets anders zijn. Kijk daarom altijd in het handboek van het betreffende schooljaar.
Nederlands Engels literatuurgeschiedenis
studielast havo 400 360
4H 4 3 1
studielast vwo 480 400
4V 3 2 1
lessen 5V 3 2 1
6V 3 3 1
120 440 480 440
2 3 3 3
3 4 3
3 4 3
440
3
3
3
maatschappijleer geschiedenis economie management en organisatie maatschappijwetenschappen
120 320 400 320
wiskunde A wiskunde B
320 360
4 4
4 4
520 600
4 4
4 4
4 4
ANW natuurkunde scheikunde biologie
400 320 400
3 3 3
3 3 3
120 480 440 480
3 3 3
2 3 3 3
3 3 3
2
2
2
2
2
rekenen
3 4 3
320
lichamelijke opvoeding profielwerkstuk
2 3 3 3
lessen 5H 4 3 1
80
1 1
Handboek Bovenbouw havo/vwo
80
1
1 1
v012314 LKC
1
1
pagina 41
Bijlage 3: Examenreglement Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Definities Aanmelden Indeling examen Vakken staatsexamen Examendossier, werkstukken Schriftelijk / mondeling examen, schriftelijke toets Beoordeling mondeling examen of praktisch examen Profielwerkstuk en ‘oriëntatie op studie en beroep’ vwo/havo Sectorwerkstuk en ‘oriëntatie op leren en werken’ vmbo Rekentoets Onregelmatigheden Klachten en bezwaar Uitslag Uitslagregeling Herkansing Uitreiking diploma en cijferlijst Certificaat Ontheffingen / vrijstellingen Bezwaren en inzien van schriftelijk examenwerk Aansprakelijkheid Gevallen onvoorzien
Examenreglement staatsexamens VO Volgens artikel 2 lid 3a van de Wet College voor examens stelt het College voor examens bij regeling het examenreglement vast. Het navolgende strekt tot uitvoering hiervan. Artikel 1 Definities Voor de toepassing van dit Reglement wordt verstaan onder: Onze Minister: onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Staatsexamen: het staatsexamen ter verkrijging van een diploma vwo, havo, of vmbo. Deelstaatsexamen: het examen in één of meer van de voor het staatsexamen voorgeschreven vakken. Centraal examen: het centraal examen bedoeld in art. 4 lid 1 van het Staatsexamenbesluit VO. College-examen: het college-examen bedoeld in art. 4 lid 1 van het Staatsexamenbesluit VO. Examenonderdeel: het centraal examen of het college-examen. College voor examens: het College genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor examens. DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs, onderdeel van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Commissie staatsexamens VO: commissie namens het College voor examens belast met het organiseren en afnemen van staatsexamens Voortgezet Onderwijs. Artikel 2 Aanmelden Kandidaten dienen zich aan te melden voor 1 januari 2014. VSO-scholen dienen hun leerlingen aan te melden voor 1 december 2013; wijzigingen op de vso-aanmelding kunnen worden doorgegeven tot uiterlijk 15 februari 2014.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 42
Artikel 3 Indeling examen 1. Het staatsexamen in een vak bestaat uit een centraal examen en/of een collegeexamen. Het centraal examen is identiek aan het centraal examen voor de dagscholen en de dag/avondscholen. Het college-examen bestaat uit: a. een schriftelijke toets en een mondeling examen, of b. een schriftelijke toets, of c. een mondeling examen, of d. een praktisch examen. 2. Het staatsexamen wordt afgenomen overeenkomstig het desbetreffende examenprogramma, vastgesteld op grond van artikel 7 van het Eindexamenbesluit VO. 3. Ten aanzien van het college-examen geldt dat: a. keuzen die ingevolge het in het tweede lid bedoelde examenprogramma moeten of kunnen worden gemaakt door de school, worden gemaakt door het College voor examens, en b. het College voor examens kan afwijken van de voorschriften met betrekking tot het schoolexamen die om praktische redenen in het college-examen niet uitvoerbaar zijn, met dien verstande dat het college-examen zoveel mogelijk gelijkwaardig blijft aan het schoolexamen. 4. Het College voor examens stelt jaarlijks voor elk vak op grond van de wet College voor examens artikel 4a een programma van toetsing en afsluiting vast in de vorm van vakinformatie. 5. Deze vakinformatie bevat, naast de door Onze Minister vastgestelde onderwerpen voor het centraal examen, regels omtrent alle onderdelen van het college-examen. Artikel 4 Vakken staatsexamen Artikel 8 van het Staatsexamenbesluit heeft betrekking op de vakken voor het behalen van het diploma vwo, havo en/of vmbo. Artikel 5 Examendossier, werkstukken 1. Het examendossier is het geheel van de onderdelen van het college-examen, zoals dit door het College voor examens in de vakinformatie is vastgelegd. Werkstukken, boekenlijsten, artikelen, songteksten/gedichten (zie de vakinformatie) dienen vóór 1 mei van het betreffende examenjaar in tweevoud opgestuurd te worden naar DUO, afdeling staatsexamens vwo-havo-vmbo, Postbus 30158, 9700 LK Groningen. Van het tijdig ingezonden materiaal ontvangt de kandidaat een ontvangstbevestiging. Een uitzondering vormen de werkstukken voor tekenen en handvaardigheid: deze dienen te worden meegebracht naar het college-examen. Voor kandidaten aan een vso-school liggen de werkstukken op de afgesproken datum klaar ter controle door de plaatselijk voorzitter mondeling. 2. De examinatoren moeten voor aanvang van het mondeling examen het ingezonden materiaal kunnen inzien. Wanneer het op te sturen materiaal niet tijdig bij DUO, afdeling staatsexamens is ontvangen, wordt de kandidaat voor het betreffende vak niet opgeroepen voor het college-examen of wordt de reeds verstuurde oproep ingetrokken. Artikel 6 Schriftelijk/mondeling examen, schriftelijke toets 1. Een kandidaat wordt alleen toegelaten tot het examen indien hij de examenoproep en een geldig legitimatiebewijs voorzien van een recente pasfoto kan tonen. Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 43
2. Bij het schriftelijk examen of een schriftelijke toets dient de kandidaat 30 minuten voor aanvang van het examen in de examenzaal aanwezig te zijn. 3. Een kandidaat wordt niet toegelaten tot het schriftelijk examen of de schriftelijke toets indien hij zich meer dan 30 minuten na aanvangstijd van het examen meldt bij de plaatselijk voorzitter. 4. Bij alle vakken van vwo en havo, met uitzondering van het profielwerkstuk, en bij alle talen bij het vmbo wordt de kandidaat 20 minuten voor aanvang van het mondeling examen verwacht in het voorbereidingslokaal om zich op het examen voor te bereiden. Deze voorbereiding is een verplicht onderdeel van het examen. De precieze aard van deze voorbereiding kunt u voor ieder vak vinden in de vakinformatie. Indien een kandidaat zich te laat voor de voorbereiding meldt, wordt de tijd die de kandidaat te laat is, niet gecompenseerd. Voor kandidaten op het Kannercollege geldt dat zij 30 minuten voorbereidingstijd hebben. 5. Als de kandidaat zich minder dan 5 minuten te laat bij de examinatoren meldt voor de afname van het mondeling examen, wordt het examen volgens rooster afgenomen. De tijd die de kandidaat te laat is, wordt niet gecompenseerd. Bij de beoordeling wordt geen rekening gehouden met het feit dat de kandidaat door te laat te komen zich niet heeft kunnen voorbereiden. Het mondeling examen komt te vervallen als de kandidaat zich 5 minuten of meer te laat bij de examinatoren meldt voor de afname. 6. Indien een kandidaat om een geldige reden, ter beoordeling van het College voor examens, a. in het eerste tijdvak verhinderd is bij één of meer schriftelijke toetsen of examens, wordt hij in de gelegenheid gesteld in het tweede tijdvak zo veel mogelijk gemiste toetsen en examens alsnog af te leggen; b. niet in staat is al zijn schriftelijke toetsen en examens in het eerste en tweede tijdvak af te leggen, krijgt hij uitstel naar het derde en zo nodig vierde tijdvak, maar voor niet meer vakken dan nodig zijn voor een profiel (vwo en havo) of een sector (vmbo), met dien verstande dat een kandidaat die examen doet in meerdere schoolsoorten, slechts voor één schoolsoort uitstel naar het derde en zo nodig vierde tijdvak kan krijgen. 7. Indien een kandidaat om een geldige reden, ter beoordeling van het College voor examens, afwezig is bij een of meer mondelinge en/of praktische toetsen in de periode juni/juli, wordt geprobeerd de gemiste toetsen alsnog in dezelfde periode in te roosteren. Is dat niet mogelijk, dan krijgt de kandidaat uitstel naar het derde en zo nodig vierde tijdvak, met dezelfde beperkende voorwaarden als in lid 6b. 8. Mondelinge, praktische of schriftelijke examens of toetsen waarbij de kandidaat in het vierde tijdvak afwezig is, komen te vervallen. Artikel 7 Beoordeling mondeling examen of praktisch examen 1. Bij aanvang van het college-examen in een vak waarvoor een werkstuk of boekenlijst vereist is, bepalen de examinatoren of de betreffende documenten in redelijke mate voldoen aan de gestelde eisen; is dit niet het geval, dan wordt voor het betreffende onderdeel van het college-examen het cijfer 1 toegekend. 2. Inhoudelijke toetsing van een werkstuk of boekenlijst gebeurt tijdens de afname van het mondeling of het praktisch gedeelte van het college-examen. Tijdens de afname worden vragen over het werkstuk gesteld. In de vakinformatie is per vak aangegeven welke invloed de beoordeling van het werkstuk, de bijbehorende presentatie en de beantwoording van daarover gestelde vragen heeft bij de bepaling van het cijfer voor het college-examen.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 44
3. In de vakinformatie is per vak aangegeven waarop de kandidaat tijdens het collegeexamen wordt beoordeeld en is de weging van de cijfers voor de verschillende onderdelen vastgelegd. Artikel 8 Profielwerkstuk en ‘oriëntatie op studie en beroep’ vwo/havo Het profielwerkstuk is een werkstuk, een presentatie daaronder begrepen, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen die van betekenis zijn voor het betreffende profiel. Het profielwerkstuk heeft betrekking op ten minste één vak dat bij de uitslagbepaling is betrokken. Dit vak dient een studielast te hebben van minimaal 320 uur voor havo en minimaal 400 uur voor vwo. Artikel 9 Sectorwerkstuk en ‘oriëntatie op leren en werken’ vmbo Het sectorwerkstuk dient te gaan over een maatschappelijk relevant onderwerp dat past bij de beroepswereld van de betreffende sector. Artikel 10 Rekentoets 1. De rekentoets is een verplicht onderdeel van het staatsexamen. 2. Het resultaat van de rekentoets heeft geen invloed op de uitslag. 3. Het resultaat van de rekentoets wordt op de cijferlijst vermeld. Artikel 11 Onregelmatigheden 1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen dan wel ten aanzien van een aanspraak op ontheffing aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, kan het College voor examens maatregelen nemen. De kandidaat krijgt daarvan schriftelijk bericht. 2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, die afhankelijk van de aard van de onregelmatigheid ook in combinatie met elkaar kunnen worden genomen, zijn: a. het toekennen van het cijfer 1 voor een toets van het college-examen of het centraal examen; b. het ontzeggen van de deelname of de verdere deelname aan één of meer toetsen van het college-examen of het centraal examen van het betreffende vak; c. het ongeldig verklaren van één of meer toetsen van het reeds afgelegde deel van het college-examen of het centraal examen; d. minder vergaande maatregelen dan die, bedoeld onder a tot en met c. 3. Indien de ontzegging, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, betrekking heeft op een kandidaat die in meer dan één vak examen aflegt, kan de ontzegging betrekking hebben op de toetsen van alle vakken. 4. Indien de onregelmatigheid pas wordt ontdekt na afloop van het examen, kan het College voor examens de kandidaat het betreffende diploma of het certificaat en de cijferlijst onthouden, of kan het College voor examens bepalen dat aan de betrokken kandidaat dat diploma of certificaat, en die cijferlijst, slechts kunnen worden uitgereikt nadat opnieuw examen is afgelegd in de door het College aan te wijzen onderdelen en op de door het College te bepalen wijze. 5. Het besluit waarbij een in het eerste lid bedoelde maatregel wordt genomen, wordt tegelijkertijd in afschrift toegezonden aan de inspectie en, indien de kandidaat minderjarig is, aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat. 6. De kandidaat kan tegen een besluit waarbij een in het eerste lid bedoelde maatregel wordt genomen, bezwaar maken bij het College voor examens. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt vijf dagen nadat het besluit aan de kandidaat is bekendgemaakt op de voorgeschreven wijze. Het College voor examens beslist
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 45
7.
binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, tenzij het college deze termijn heeft verlengd met ten hoogste twee weken. Het College voor examens stelt bij zijn beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het examen geheel of gedeeltelijk af te leggen of opnieuw af te leggen. Het College voor examens deelt zijn beslissing op het bezwaar mee aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat die minderjarig is en aan de inspectie. De kandidaat die zonder een door het College voor examens aanvaarde reden afwezig is bij enig onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen in een vak, is uitgesloten van verdere deelname aan het centraal examen en het college- examen in dit vak. Een eventueel al afgelegd centraal examen en/of al afgelegde onderdelen van het college-examen in dit vak wordt/worden ongeldig verklaard. Artikel 12 Klachten en bezwaar
1. Klachten kunnen ingediend worden door een email te sturen naar
[email protected] of een brief te sturen naar Antwoordnummer 392, 9700 LK Groningen. Vermeld daarbij altijd uw naam- en adresgegevens en het telefoonnummer waarop u overdag te bereiken bent. 2. Tegen een besluit waar u het niet mee eens bent, kunt u bezwaar indienen. Een bezwaarschrift moet schriftelijk worden ingediend bij OCW/DUO, Examendiensten, afdeling staatsexamens VO, Postbus 30158, 9700 LK Groningen. Artikel 13 Uitslag 1. De uitslag wordt door de voorzitter en de secretaris vastgesteld op grond van (voor zover van toepassing): één of meer door de Commissie staatsexamens VO uitgereikte cijferlijsten; één of meer door het College voor examens uitgereikte cijferlijsten; één (!) cijferlijst van een school voor voortgezet onderwijs; één of meer cijferlijsten van instellingen voor educatie en beroepsonderwijs; één of meer door de Commissie staatsexamens VO uitgereikte bewijzen van ontheffing; één of meer door het College voor examens uitgereikte bewijzen van ontheffing. Vakken met een onvoldoende eindcijfer mogen bij de uitslag worden betrokken. De uitslagregeling geldt ook als de examens voor bepaalde vakken in verschillende jaren zijn afgenomen. 2. De hierboven bedoelde cijferlijsten en bewijzen van ontheffing worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken, indien na het kalenderjaar van het verrichten van de onderwijs- of examenprestatie waarop de cijferlijst of de ontheffing berust, nog geen 10 jaren zijn verstreken. 3. Niet alle op de door de kandidaat ingeleverde documenten vermelde vakken hoeven bij de uitslagbepaling te worden betrokken. De overgebleven vakken dienen een staatsexamen te vormen. 4. De uitslag luidt ‘geslaagd ’ of ‘afgewezen’.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 46
Artikel 14 Uitslagregeling 1. De kandidaat die staatsexamen vmbo heeft afgelegd, is geslaagd indien: a. hij, voor zover van toepassing, voor het sectorwerkstuk de beoordeling “goed” of “voldoende” heeft behaald en b. het rekenkundig gemiddelde van de door hem bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is en c. hij voor het vak Nederlands als eindcijfer tenminste een vijf heeft behaald en d. hij heeft deelgenomen aan de rekentoets en e. hij 1) voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 5 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger, of 2) voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 4 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger waarbij ten minste één 7 of hoger, of 3) voor twee van zijn examenvakken het eindcijfer 5 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger waarbij ten minste één 7 of hoger. 2. De kandidaat die staatsexamen vwo of havo heeft afgelegd, is geslaagd indien a. het rekenkundig gemiddelde van de door hem bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is en b. hij heeft deelgenomen aan de rekentoets en c. hij 1) voor alle vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, of 2) voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, of 3) voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers tenminste 6,0 bedraagt, of 4) voor twee van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald, en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers tenminste 6,0 bedraagt en d. hij voor de vakken Nederlandse taal en literatuur, Engelse taal en literatuur en Wiskunde A, Wiskunde B dan wel Wiskunde C ten hoogste één maal het eindcijfer 5 en verder eindcijfer(s) 6 of hoger heeft behaald en e. hij voor geen van de onderdelen genoemd in het vierde lid een eindcijfer lager dan 4 heeft behaald. 3. Kandidaten die bij de uitslagbepaling cijfers voor de in het tweede lid onder d genoemde vakken willen laten meetellen die behaald zijn voor 2013 hoeven niet te voldoen aan de eis, verwoord in het tweede lid onder d. Deze overgangsbepaling geldt tot en met het examenjaar 2015. 4. Bij de uitslagbepaling volgens het tweede lid wordt het gemiddelde van de eindcijfers van tenminste de volgende onderdelen aangemerkt als het eindcijfer van één vak, genaamd het combinatiecijfer, voor zover voor deze onderdelen een eindcijfer is bepaald: voor havo: maatschappijleer en het profielwerkstuk,
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 47
voor vwo: maatschappijleer, algemene natuurwetenschappen en het profielwerkstuk. Daaraan kan via inwisseling worden toegevoegd: a. literatuur, b. klassieke culturele vorming, c. algemene natuurwetenschappen in het havo, d. godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. 5. Het College voor examens bepaalt het eindcijfer, bedoeld in het vierde lid, als het rekenkundig gemiddelde van de eindcijfers van de samenstellende delen. Indien de uitkomst van deze berekening niet een geheel getal is, wordt deze uitkomst indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond. Artikel 15 Herkansing 1. De vmbo-kandidaat die voor het sectorwerkstuk de kwalificatie 'niet afgerond' heeft gekregen maar bij een beoordeling 'voldoende' of 'goed' in hetzelfde examenjaar in aanmerking komt voor een diploma vmbo, krijgt in het derde of vierde tijdvak één keer de gelegenheid opnieuw een sectorwerkstuk in te leveren en te presenteren. Dit beperkt niet het recht van de kandidaat op herkansing voor een college-examen in een bepaald vak. 2. Een kandidaat die een staatsexamen heeft afgelegd en daarvoor niet geslaagd is, mag een herkansing afleggen bestaande uit één college-examen en/of één centraal examen, niet noodzakelijkerwijs van hetzelfde vak, mits hij daardoor alsnog kan slagen. Een herkansing mag alleen worden afgelegd in vakken waarin in het lopende examenjaar staatsexamen is afgelegd. Bij de uitreiking van de cijferlijst na vaststelling van de uitslag wordt aan de kandidaat die daarvoor in aanmerking komt, een herkansingsformulier uitgereikt. De kandidaat kan, binnen de daarvoor gestelde termijn, aangeven of hij aan de herkansing wenst deel te nemen en voor welk(e) vak(ken). De gestelde termijn staat vermeld op het herkansingsformulier. 3. Herkansingen worden afgenomen in het derde tijdvak of, zo nodig, in het vierde tijdvak. Het College voor examens kan besluiten het centraal examen of een schriftelijk onderdeel van het college-examen bij de herkansing mondeling te laten afnemen. 4. Bij vakken waarbij het college-examen uit een schriftelijk en een mondeling onderdeel bestaat, kan een kandidaat het College voor examens toestemming vragen bij de herkansing slechts één van beide onderdelen te doen. Het College voor examens neemt op dit verzoek een gemotiveerde beslissing. Als een onderdeel van het college-examen niet opnieuw wordt geëxamineerd, geldt voor dat onderdeel het resultaat dat eerder in het lopende examenjaar is behaald. 5. Voordat de berekening van het eindcijfer plaatsvindt, wordt het cijfer van de herkansing voor het afgelegde centraal examen dan wel college-examen bepaald. Als het cijfer van de herkansing hoger uitvalt, dan wordt er met dat resultaat gerekend. Is het cijfer van de herkansing niet hoger dan wordt met het eerdere resultaat gerekend. 6. De kandidaat die een staatsexamen heeft gedaan en in het lopende examenjaar de rekentoets heeft gemaakt, heeft recht op een herkansing van de rekentoets. Deze herkansing staat los van andere herkansingen. 7. Herkansing voor deelstaatsexamens is niet mogelijk. Artikel 16 Uitreiking diploma en cijferlijst 1. Aan een voor een staatsexamen vwo, havo of vmbo geslaagde kandidaat wordt een diploma uitgereikt. Op het diploma wordt het behaalde profiel / worden de behaalde profielen (vwo en havo) vermeld en bij het vmbo de behaalde sector / sectoren en de leerweg.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 48
Bij het diploma wordt voor vwo en havo per behaald profiel een cijferlijst uitgereikt; bij het diploma vmbo wordt één cijferlijst uitgereikt waarop de leerweg en alle behaalde sectoren staan beschreven. Op een cijferlijst wordt/worden vermeld, voor zover van toepassing: het profiel waarin het examen is afgelegd (voor vwo en havo); de vakken waarin de kandidaat is geëxamineerd; de vakken waarvoor een ontheffing is verleend, voor zover zij bij de uitslag zijn betrokken; de cijfers voor het centraal examen en/of het college-examen en het eindcijfer per vak; het combinatiecijfer (vwo en havo) de samenstellende onderdelen van het combinatiecijfer en de daarvoor behaalde cijfers; het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk en het vak / de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft, dan wel het onderwerp of de titel van het sectorwerkstuk en de beoordeling daarvan; de rekentoets; de uitslag “geslaagd”. Vakken waarin de kandidaat wel examen heeft gedaan maar die niet bij de uitslag zijn betrokken, kunnen op verzoek van de kandidaat weggelaten worden op de cijferlijst. Aan een kandidaat die heeft deelgenomen aan een staatsexamen vwo, havo of vmbo en daarvoor, ook na een eventuele herkansing, niet is geslaagd, wordt een cijferlijst uitgereikt met daarop vermeld, voor zover van toepassing: het profiel waarvoor het examen is afgelegd (voor vwo en havo); de sector/sectoren en de leerweg (vmbo); de vakken waarin de kandidaat is geëxamineerd; de cijfers voor het centraal examen en/of het college-examen en het eindcijfer per vak; het combinatiecijfer (vwo en havo); de samenstellende onderdelen van het combinatiecijfer en de daarvoor behaalde cijfers; het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk en het vak / de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft, dan wel het onderwerp of de titel van het sectorwerkstuk en de beoordeling daarvan; de rekentoets; de uitslag “afgewezen”. 2. Aan een kandidaat die heeft deelgenomen aan een deelstaatsexamen vwo, havo of vmbo, wordt een cijferlijst deelstaatsexamen uitgereikt met, zover van toepassing, daarop vermeld: de vakken waarin de kandidaat is geëxamineerd; de leerweg (vmbo); de cijfers voor het centraal examen en/of het college-examen en het eindcijfer per vak; de rekentoets; het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk en het vak / de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft, dan wel het onderwerp of de titel van het sectorwerkstuk en de beoordeling daarvan.
Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 49
Artikel 17 Certificaat Aan een kandidaat die een staatsexamen heeft gedaan en is afgewezen en aan een kandidaat die deelstaatsexamen heeft gedaan, wordt per schoolsoort één certificaat uitgereikt voor, voor zover van toepassing, 1) het vak of de vakken waarvoor hij een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, 2) voor het vwo en het havo het vak of de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk indien hij hiervoor het eindcijfer 6 of meer heeft behaald , en 3) voor het vmbo het thema van het sectorwerkstuk, indien dit beoordeeld is met «goed» of «voldoende», met dien verstande dat indien een examen in een vak dat op een certificaat voorkomt uit meerdere onderdelen bestaat, alle onderdelen in hetzelfde jaar dienen te zijn afgelegd. Artikel 18 Ontheffingen/vrijstellingen 1. Op basis van een diploma of getuigschrift, niet zijnde een diploma of certificaat vwo, havo, vmbo en mavo kan een kandidaat een verzoek om ontheffing voor één of meer vakken indienen. 2. Een verzoek om ontheffing voor één of meer vakken zoals bedoeld in lid 1, dient voor 1 januari van het kalenderjaar waarin men examen wil afleggen, te worden ingediend. Als het College voor examens positief beslist, wordt aan de kandidaat een ‘Bewijs van ontheffing’ uitgereikt. 3. Vrijstelling van rechtswege op basis van certificaten en cijferlijsten vwo, havo, vmbo en mavo is geregeld in de vrijstellings- en overgangsregeling aanpassing profielen vwohavo 2007. 4. Een kandidaat die in het bezit is van een havo-diploma, heeft op grond daarvan ontheffing voor de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel van het vwo: maatschappijleer en algemene natuurwetenschappen Ontheffingen voor kandidaten van vso-scholen dienen altijd aangevraagd te worden door de school. Artikel 19 Bewaren en inzien van schriftelijk examenwerk Het schriftelijk examenwerk en de protocollen van de mondelinge examens worden gedurende ten minste zes maanden na afloop van het examen bewaard. Een kandidaat kan omtrent zijn werk gedurende genoemde periode van zes maanden inlichtingen inwinnen bij het College voor examens. Het College voor examens zal op ten minste twee data in het examenjaar kandidaten de mogelijkheid bieden in Amersfoort hun schriftelijk examenwerk in te zien. Voor deze inzage moeten kandidaten zich uiterlijk twee weken voor de gewenste datum per mail in Groningen aanmelden. De data worden op de site van DUO gepubliceerd. Inzage op andere momenten vindt, na afspraak, uitsluitend in Groningen plaats. Artikel 20 Aansprakelijkheid Examenfunctionarissen, aangesteld door het ministerie van OCW of benoemd door het College voor examens, zijn nimmer aansprakelijk voor schade en/of letsel van de kandidaat en derden veroorzaakt tijdens een examenonderdeel van het staatsexamen, behalve als er sprake is van grove schuld of nalatigheid. De kandidaat vrijwaart de examenfunctionarissen tegen aanspraken van derden ter zake van schade en/of letsel veroorzaakt tijdens een examenonderdeel van het staatsexamen, behalve als er sprake is van grove schuld of nalatigheid. Artikel 21 Gevallen onvoorzien In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist, namens het College voor examens, de manager staatsexamens VO. Handboek Bovenbouw havo/vwo
v012314 LKC
pagina 50