Vtlb-rapport Berekening van het vtlb bij toepassing van de Wet schuldsanering natuurlijke personen
Werkgroep Rekenmethode vtlb van Recofa
Versie januari 2008
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
1
Inhoudsopgave 1
Algemeen
5
1.1
Inleiding
5
1.2
Onderhoud van de methode
5
1.3
Landelijke Richtlijnen voor schuldsaneringen
6
1.4
Basisbeginselen
6
1.5
Opbouw van het rapport
6
1.6
Wijzigingen ten opzichte van de vorige versie
7
1.7
Herberekening
7
1.8
Het rekenprogramma: Vtlb-calculator en plug-in
7
2
Algemene gegevens
8
2.1
Artikel 475 d Rv lid 1 sub a – Echtgenoten/geregistreerde partners
8
2.2
Artikel 475 d Rv lid 1 sub b – Alleenstaanden en alleenstaande ouder(s)
8
2.3
Artikel 475 d Rv lid 1 sub c – Schuldenaren van 65 jaar en ouder
9
2.4
Artikel 475 d Rv lid 2 – Schuldenaren jonger dan 21 jaar
10
2.5
Artikel 475 d Rv lid 3 – Aftrek van inkomsten
10
2.6
Artikel 475 d Rv lid 4 - Inrichting
11
3
Reserverings- en arbeidstoeslag
12
3.1
Reserveringstoeslag: 5% van de Wwb-norm
12
3.2
Arbeidstoeslag: 5% van de Wwb-norm
12
4
Inkomsten en uitgaven
14
4.1
Loon uit dienstbetrekking
14
4.2
Inkomsten uit overwerk
15
4.3
Auto- en reiskosten
15
4.4
Belastingteruggaven
16
4.4.1
Verdeling heffingskortingen
16
4.4.2
Kindertoeslag
17
4.4.3
Tegemoetkoming buitengewone uitgaven
17
4.4.4
Gemeente- en waterschapsbelasting
17
4.5
Artikel 475 d Rv lid 4 – Ziektekostenverzekering
18
4.5.1
Eigen risico ziektekostenverzekering
18
4.5.2
No-claim teruggaaf ziektekostenverzekering
19
4.5.3
Compensatie voor mensen met meerjarige onvermijdbare zorgkosten
19
4.6
Nabestaanden- en (half)wezenuitkering
19
4.7
Alimentatie
19
4.8
Inkomsten uit onderverhuur, kostgangers en inwonenden
20
4.8.1
Onderverhuur
20
4.8.2
Kostganger
20
4.8.3
Inwonende familieleden, vrienden en bekenden
20
4.9
Bijzondere bijstand
20
4.10
Kinderbijslag
20
4.11
Kosten kinderopvang
21
4.12
Studie
21
4.12.1 Tegemoetkoming in studiekosten minderjarigen en studiefinanciering
21
4.12.2 Studiekosten van kinderen van de schuldenaar
21
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
2
4.12.3 Studiekosten van de schuldenaar
22
4.13
Pleegkindvergoeding
23
4.14
Vakantiegeld
23
4.14.1 Vakantiebonnen
23
4.15
Persoonsgebonden Budget (PGB)
24
4.16
Langdurigheidstoeslag
24
4.17
Wisselende inkomsten
24
4.18
Nabetalingen
24
4.19
Overige correcties
25
4.19.1 Co-ouderschap
26
4.20
Geen correcties
26
5
Wonen
27
5.1
Artikel 475 d Rv lid 5 sub b
27
5.1.1
Huurtoeslag
28
5.1.2
Toerekening van de huurtoeslagbedragen en huurtoeslagnormen
28
5.1.3
Servicekosten
29
5.1.4
All-in huur
29
5.1.5
Eigen woning
29
6
Overheveling
31
Bijlage 1 – De werking van de Vtlb-Calculator
32
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
3
Colofon
Dit rapport is een uitgave van de Werkgroep Rekenmethode. Deze werkgroep is onderdeel van Recofa, een werkgroep van rechters-commissarissen in faillissementen. Niets uit dit rapport mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming op internet worden geplaatst. Toestemming kan worden gevraagd bij de secretaris van de Werkgroep Rekenmethode, Ingrid von Burg, via
[email protected].
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
4
1.
Algemeen
1.1
Inleiding
De Werkgroep Rekenmethode vtlb van Recofa (werkgroep van rechters-commissarissen in insolventies) is eind 2000 voor het eerst samengekomen. Taak van deze werkgroep was het ontwerpen van een uniforme rekenmethode voor de berekening van het vtlb in wettelijke schuldsaneringen, welke aansloot bij de NVVK (Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet)methode. Wanneer een persoon wordt toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), valt in principe al het inkomen boven de beslagvrije voet in de boedel (artikel 295 faillissementswet). De leden twee en drie van dit artikel bepalen dat de schuldenaar van zijn inkomsten de beslagvrije voet mag behouden, evenals een door de rechter-commissaris vastgesteld nominaal bedrag. Of dit nominale bedrag werd vastgesteld en zo ja, hoe hoog, werd overgelaten aan het beleid van de rechter-commissaris. Dit hield in dat de berekening van het vtlb per rechtbank kon verschillen met rechtsongelijkheid, onduidelijkheid bij betrokken instanties (schuldhulpverleners, bewindvoerders, etc.) en tijdrovende berekeningen als gevolg. Om hier meer eenheid in te brengen is de Werkgroep Rekenmethode samengesteld. De rekenmethode zoals beschreven in dit rapport wordt gevolgd door alle rechtbanken en instellingen die lid zijn van de NVVK. Ook wordt de methode steeds vaker gebruikt bij de berekening van de beslagvrije voet door deurwaarders. Voor de berekening van het vtlb is software ontwikkeld die kan worden gedownload van de website www.wsnp.rvr.org. De werkgroep heeft personele en financiële bijstand gekregen van de Raad voor Rechtsbijstand ’sHertogenbosch. Het Bureau Wsnp (onderdeel van deze Raad) levert de secretaris en financiert de ontwikkeling en het onderhoud van de software. De werkgroep kan verder gebruik maken van de expertise van het Nibud en de ervaringen van de NVVK-leden en bewindvoerders. De software wordt getest door medewerkers van enkele rechtbanken evenals enkele bewindvoerders, die samen een testgroep vormen.
1.2
Onderhoud van de methode
De rekenmethodiek wordt in verband met de periodieke wijzigingen van de bijstandsnormen en huurtoeslag telkens per 1 januari en 1 juli herzien. De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de methode en dit rapport ligt bij de Werkgroep Rekenmethode vtlb. De werkgroep bestaat op dit moment uit: Voorzitter: Mevrouw mr. I.M. Blaauw, rechter-commissaris bij de rechtbank Zwolle. Secretaris: Mevrouw I.R. von Burg, stafmedewerker Wsnp, Raad voor Rechtsbijstand ’s-Hertogenbosch. Leden: Mevrouw mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter-commissaris bij de rechtbank Rotterdam; Mevrouw mr. M.E. van Rossum, rechter-commissaris bij de rechtbank Assen; De heer drs. M.F. Warnaar, senior onderzoeker bij het Nibud. Toehoorders: Mevrouw drs. J.K. Stoffels-Montfoort (NVVK); De heer mr. J.J.P. van Wieringen (rechtbank Rotterdam); Mevrouw ir. R. Kuipers-Vreedenburgh (rechtbank Zwolle); Mevrouw M.J. Botter (rechtbank Assen); Mevrouw M. Schellekens (Kred’IT BV).
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
5
1.3
Landelijke Richtlijnen voor schuldsaneringen
In de Landelijke Richtlijnen voor schuldsaneringen is een bepaling opgenomen over het vtlb. De richtlijnen gelden vanaf 1 januari 2008. Artikel 19 heeft betrekking op het vtlb en bevat de volgende tekst:
a. Het vrij te laten bedrag wordt berekend aan de hand van de meest recente versie van het Rapport van de werkgroep rekenmethode Vtlb van Recofa. Deze berekening wordt uitgevoerd middels de zogeheten vrij te laten bedrag-calculator. De actuele versie van het Rapport en de calculator (met de doorgaans per 1 januari en 1 juli aangepaste bijstandsnormen) zijn beschikbaar via internet op www.wsnp.rvr.org. b. De berekening van het vrij te laten bedrag wordt bij of zo spoedig mogelijk na het huisbezoek door de bewindvoerder gemaakt en aan de schuldenaar verstrekt. c. In geval van echtscheiding tijdens de schuldsaneringsregeling wordt met ingang van het feitelijk uit elkaar gaan van de partners voor beide partners afzonderlijk het vrij te laten bedrag vastgesteld. d. Wijzigingen in het vrij te laten bedrag anders dan tengevolge van indexeringen, worden besproken in het verslag waarbij de berekening als bijlage is gevoegd. e. Bij wijzigingen van de normbedragen ten gevolge van indexering wordt door de bewindvoerder zo spoedig mogelijk een aangepaste berekening aan de schuldenaar toegezonden. f. Bij elk verslag wordt een uitdraai van de meest recente berekening bijgevoegd. g. De bewindvoerder dient vastlegging van het vrij te laten bedrag in een beschikking te verzoeken aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan aan zijn beschikking voorwaarden verbinden en terugwerkende kracht verlenen; indien de bewindvoerder daartoe termen aanwezig acht, geeft hij zulks aan. De bewindvoerder zendt een kopie van deze beschikking aan de schuldenaar tenzij de hoogte van het door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag niet afwijkt van de berekening (als bedoeld onder b) van de bewindvoerder en door de rechter-commissaris geen nadere voorwaarden werden gesteld.
1.4
Basisbeginselen 1. De berekeningswijze zal in 95% van de gevallen moeten leiden tot een snel en eenduidig antwoord. Er zullen zich situaties blijven voordoen, die vragen om maatwerk. Uiteraard geldt dit rapport hiervoor als basis. 2. Hoe wordt bepaald welk deel van het inkomen in de boedel valt en welk deel erbuiten blijft? Van het inkomen blijft een bedrag ter hoogte van de beslagvrije voet buiten de boedel; de rechter-commissaris kan dit bedrag met een nominaal bedrag verhogen. Dit houdt in dat zolang de rechter-commissaris geen beschikking heeft afgegeven, slechts de beslagvrije voet buiten de boedel blijft. Daarnaast betekent dit dat er wel een vtlb kan worden bepaald, maar geen boedelbijdrage kan worden vastgesteld (het bedrag dat maandelijks aan de boedel betaald moet worden). 3. Al het inkomen van de schuldenaar, onder welke noemer ook, wordt aan de boedel afgedragen voor zover het vtlb wordt overschreden. Een overzicht van inkomsten is te vinden in hoofdstuk 4. 4. Daar waar de wet zelf aftrek van vergoedingen op bepaalde kostenposten bepaalt (bijvoorbeeld bij huurtoeslag), wordt geen correctie toegepast. 5. De schuldenaar moet in ieder geval het salaris van de bewindvoerder aan de boedel voldoen. Indien de boedel niet toereikend is, moet schuldenaar het salaris van de bewindvoerder uit het vtlb voldoen. Deze verplichting geldt tot de beslagvrije voet (ondergrens). Het is dus mogelijk dat de schuldenaar wel een deel, maar niet het gehele bedrag aan salaris kan afdragen. Wanneer de schuldenaar niet in staat is het salaris te betalen, kan hij een beroep doen op bijzondere bijstand. Een flink aantal gemeenten verstrekt bijzondere bijstand voor dit doel.
1.5
Opbouw van het rapport
Bij de opbouw van dit rapport is na wat algemene informatie voornamelijk de chronologie van de calculator gevolgd. De wetsartikelen waarnaar in dit rapport verwezen wordt, zijn te vinden op www.overheid.nl.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
6
1.6
Wijzigingen ten opzichte van de vorige versie
Dit rapport bevat ten opzichte van de vorige versie een aantal wijzigingen: • • • • • •
Toevoeging tekst met betrekking tot Aanpassing tekst met betrekking tot Aanpassing tekst met betrekking tot Toevoeging tekst met betrekking tot Aanpassing tekst met betrekking tot Toevoeging tekst met betrekking tot
arbeidstoeslag bij twee werkende schuldenaren; de ziektekostenverzekering; de kostganger; inwonende familieleden, vrienden en bekenden; de pleegkindvergoeding; co-ouderschap.
Daarnaast zijn de volgende publicaties verwerkt: • •
1.7
Nederlandse Staatscourant 248 van 21 december 2007, Wijziging bedragen Wwb per 1 januari 2008; Staatsblad 418 van 2 november 2007, Wet op het kindgebonden budget (kindertoeslag)
Herberekening
Volgens de Richtlijnen voor schuldsanering 2005 moet het vtlb bij, of zo spoedig mogelijk na het huisbezoek aan de schuldenaar worden verstrekt. Het vtlb wordt eenmalig door de rechter-commissaris bij beschikking vastgesteld. Alleen als de rechter-commissaris afwijkt van de berekening van de bewindvoerder moet dit aan de schuldenaar worden doorgegeven. Het vtlb wordt ieder half jaar, na aanpassing van de verschillende normbedragen (per 1 januari en per 1 juli), herberekend. Bij ieder openbaar verslag wordt een recente berekening gevoegd. Bij een aanzienlijke wijziging wordt het vtlb tussentijds opnieuw berekend. Het is mogelijk dat de rechter-commissaris een nieuwe beschikking geeft. Het (her)berekende bedrag geldt vanaf de maand volgend op de datum van de beschikking, tenzij anders aangegeven. 1.8
Het rekenprogramma: Vtlb-calculator en plug-in
Om tot een vlotte berekening van het vtlb te komen had de Werkgroep Rekenmethode in eerste instantie een Excel-rekenblad ontwikkeld. Omdat de berekening technisch ingewikkelder werd, is besloten nieuwe software te laten ontwikkelen. Daarom wordt vanaf 1 januari 2007 gebruik gemaakt van nieuwe software, die in opdracht van de Raad voor de Rechtsbijstand te ‘sHertogenbosch is ontwikkeld door Kred’IT. Dit is één programma, dat twee verschijningsvormen heeft: een zelfstandig bruikbaar programma dat de naam “Vtlb-calculator” heeft gekregen. Dit programma is een soort schil om de software (plug-in); de plug-in, waardoor bestaande bewindvoerder- en schuldhulpverleningssoftware na implementatie ervan gebruik maakt van dezelfde vtlb-berekening. Momenteel is de plug-in geïmplementeerd in de volgende software: EOS (Conclusion BV), Stratech Shv (Stratech), Allegro, Opus.R en Opus.D (Kred’IT), Nibud software (Nibud). De beide verschijningsvormen zijn technisch gelijk, en geven bij gelijke invoer van gegevens dezelfde uitkomst; alleen de ‘bediening’ verschilt. In dit rapport wordt er vanuit gegaan dat voor de berekening van het vtlb gebruik wordt gemaakt van de calculator of software met de plug-in. In bijlage 1 wordt een korte indruk gegeven van de werking van de Vtlb-calculator. Tevens is een voorbeeld van de output opgenomen. Vanaf hier wordt verder ingegaan op de berekening van het vtlb via de calculator of de software met de plug-in.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
7
2 2.1
Algemene gegevens Artikel 475 d Rv lid 1 sub a – Echtgenoten/geregistreerde partners
Deze bepaling luidt:
De beslagvrije voet bedraagt voor de schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als: a. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand die beiden 21 jaar en ouder zijn doch jonger dan 65 jaar: negentig procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel c, respectievelijk artikel 22, onderdeel c en d, van die wet;
In artikel 3, waarnaar in deze bepaling verwezen wordt, is te lezen dat onder echtgenoten of geregistreerde partners, ook ongehuwd/ongeregistreerd samenwonenden, samenwonende broers of zussen, vriendinnen, etc. vallen, wanneer een gezamenlijke huishouding bestaat en dus sprake is van wederzijdse verzorging. Woningdelers (zonder gezamenlijke huishouding) vallen hier dus niet onder. De persoon die een gezamenlijke huishouding voert met een bloedverwant in de eerste graad (bijvoorbeeld moeder en zoon) wordt niet aangemerkt als echtgenoot. Ook bloedverwanten in de tweede graad waarbij bij een van de bloedverwanten een zorgbehoefte heeft, worden niet als echtgenoten aangemerkt. De toepasselijke bijstandsnorm voor echtgenoten bedraagt momenteel € 1201,05 en € 59,23 aan vakantietoeslag. Als de schuldenaar aanspraak maakt op deze norm zal hij desgevraagd aan moeten tonen dat een gezamenlijke huishouding met wederzijdse verzorging bestaat. Bij een gemeenschap van goederen kan worden volstaan met één vtlb-berekening; de inkomens van beide partners worden bij elkaar opgeteld. Bestaat gemeenschap van goederen, maar is slechts één van de partners toegelaten tot de Wsnp, dan valt het inkomen van beide partners in de boedel (artikel 63 Faillissementswet, overeenkomstig van toepassing via artikel 313 van dezelfde wet). De berekening maakt daarom in deze situatie geen onderscheid tussen “één in de regeling” of “beiden in de regeling”. De partner die onder de Wsnp valt, dient aan de boedel af te dragen het verschil tussen de gezamenlijke inkomens en het berekende vtlb. Bestaat geen gemeenschap van goederen en is de Wsnp van toepassing op beide partners, dan wordt voor iedere echtgenoot een afzonderlijke berekening gemaakt. Het gedeelte van het inkomen boven het vtlb valt immers in verschillende vermogens. Hierbij geldt de berekening van de toepasselijke bijstandsnorm voor echtparen. Wel moet, zoals aangegeven in lid 3, het uiteindelijk bepaalde vtlb van partner A in mindering worden gebracht op de voor partner B geldende beslagvrije voet en omgekeerd.
2.2
Artikel 475 d Rv lid 1 sub b - Alleenstaanden en alleenstaande ouders
Deze bepaling luidt:
De beslagvrije voet bedraagt voor de schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als: b. een alleenstaande en een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand die 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn: 1°. Indien het periodiek inkomen bij de beslaglegger bekend is: negentig procent van dat inkomen inclusief de vakantieaanspraak, doch ten minste negentig procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand en ten hoogste negentig procent van die norm nadat deze eerst is verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van die wet; 2°. Indien het periodiek inkomen niet bij de beslaglegger bekend is: negentig procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand
Het inkomen zal over het algemeen bekend zijn. Voor de alleenstaande en alleenstaande ouder wordt uitgegaan van 90% van het feitelijk inkomen (zie artikel 4 van de Wet werk en bijstand), met een minimum van 90% van de norm van artikel 21 van de Wet werk en bijstand en met een maximum van 90% van die norm na verhoging met het in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand genoemde bedrag (toeslag).
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
8
De momenteel geldende normbedragen zijn: • voor een alleenstaande ouder dan 21 en jonger dan 65 jaar maandelijks minimaal € 600,52 en € 29,62 aan vakantietoeslag. Het maximumbedrag is € 840,73 en € 41,47 aan vakantietoeslag; • voor een alleenstaande ouder, ouder dan 21 en jonger dan 65 jaar, maandelijks minimaal € 840,73 en € 41,47 aan vakantietoeslag. Het maximumbedrag is € 1080,95 en € 53,31 aan vakantietoeslag; Het nettobedrag van het vakantiegeld is niet eenvoudig vast te stellen. De werkgroep adviseert daarom gemakshalve uit te gaan van het in de bijstandsnorm begrepen vakantiegeld (momenteel 4,7%, artikel 19 lid 3 van de Wet werk en bijstand).
Voorbeelden •
De schuldenaar (30 jaar) ontvangt maandelijks van de fiscus uitbetaling van de algemene heffingskorting ter hoogte van € 130,-. Overig inkomen ontbreekt. Dit inkomen ligt onder het minimale normbedrag. De beslagvrije voet bedraagt dus 90% * (€600,52 plus € 29,62) = € 567,13.
•
Dezelfde schuldenaar heeft een inkomen van maandelijks € 600,-. Inclusief vakantiegeld bedraagt het inkomen per maand € 629,40. De beslagvrije voet bedraagt 90% * € 629,40 = € 566,46. Dit bedrag is hoger dan het minimale en lager dan het maximale normbedrag.
•
Deze schuldenaar heeft nu een inkomen van maandelijks € 1100,-. Dit inkomen ligt boven het maximale normbedrag. De beslagvrije voet bedraagt in dit geval 90% * (840,73 plus € 41,47) = € 793,98. Let op: dit laatste bedrag geldt ook indien de schuldenaar zijn woonkosten en dergelijke kan delen met een ander. De schuldenaar behoudt dus meer dan de toepasselijke bijstandsnorm, die in dit geval het minimale normbedrag zou zijn. In vergelijking met een bijstandsgerechtigde heeft de schuldenaar in dit voorbeeld een aanmerkelijk hoger bedrag.
Bij co-ouderschap van 1 kind kan zich in de praktijk een probleem voordoen. Het kind kan immers maar op 1 adres ingeschreven staan. Voor de toepassing van de rekenmethode kan in het bovenstaande geval met co-ouderschap rekening worden gehouden bij de ouder die wel een deel van de lasten draagt (aanwezigheid van het kind gedurende een deel van de week), maar niet de daartegenover staande voorzieningen ontvangt (zoals kinderkorting, alleenstaande ouderkorting etc.). De verhoging moet handmatig worden berekend en ingevuld worden bij Overige correcties. Onder dit hoofdstuk is een aparte paragraaf te vinden met betrekking tot de correctie bij coouderschap.
2.3
Artikel 475 d Rv lid 1 sub c – Schuldenaren van 65 jaar en ouder
Deze bepaling luidt:
De beslagvrije voet bedraagt voor de schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als: c. een alleenstaande van 65 jaar of ouder en een alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder: negentig procent van de norm bedoeld in artikel 22, onderdeel a en b, van die wet.
De momenteel geldende bijstandsnorm bedraagt maandelijks € 918,48 en € 45,30 aan vakantietoeslag voor een alleenstaande van 65 jaar of ouder. Een alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder kan aanspraak maken op de volgende bijstandsnorm: € 1132,09 en € 55,83 aan vakantietoeslag.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
9
2.4
Artikel 475 d Rv lid 2 – Schuldenaren jonger dan 21 jaar
Deze bepaling luidt:
De beslagvrije voet bedraagt voor de schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als: a. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen die beiden jonger zijn dan 21 jaar: negentig procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand; b. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen waarvan één van hen jonger is dan 21 jaar: negentig procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Werk en Bijstand; c. een alleenstaande jonger dan 21 jaar: negentig procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand; d. een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar: negentig procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand; e. echtgenoten of geregistreerde partners die beiden jonger zijn dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: negentig procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand; f. echtgenoten of geregistreerde partners waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: negentig procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand.
Lid 2 van dit artikel ziet op de groep schuldenaren jonger dan 21 jaar. Omdat de bijstandsnormen voor deze jongeren erg laag zijn, kan dit leiden tot een laag vtlb. In schrijnende gevallen kan de rechter-commissaris een bijzondere correctie toepassen.
2.5
Artikel 475 d Rv lid 3 – Aftrek van inkomsten
Deze bepaling luidt:
Voor zover het echtgenoten of geregistreerde partners betreft, wordt de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd met het eigen, niet onder beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantie-aanspraak van degene aan wie de bijstand met de schuldenaar zou kunnen toekomen.
De inkomsten van de niet-wsnppartner (tenzij er sprake is van een gemeenschap van goederen), worden afgetrokken van de beslagvrije voet voor echtgenoten/partners, tot maximaal de helft van dat bedrag. De (algemene) heffingskorting die de partner ontvangt van de fiscus, wordt gezien als inkomen voor die partner. Is bekend dat de niet-wsnppartner inkomen heeft, maar niet hoe hoog dit inkomen is, wordt maximaal afgetrokken (dus tot de helft van de bijstandsnorm). De wsnppartner moet aantonen dat de aftrek te hoog is. Het maandelijkse inkomen van de niet-wsnppartner moet verhoogd worden met het vakantiegeld. Dit netto-vakantiegeld is vaak niet eenvoudig vast te stellen. Daarom wordt uitgegaan van de in de bijstandsnorm inbegrepen toeslag (4,7%). Zit de partner ook in de Wsnp en bestaat er geen gemeenschap van goederen, dan moet het vtlb over en weer worden afgetrokken tot maximaal de helft van de beslagvrije voet. Als het inkomen van de partner lager is dan het berekende vtlb, moet het feitelijk inkomen worden afgetrokken van het vtlb van de andere partner. Dit leidt tot een cirkelberekening omdat de hoogte van het vtlb van de ene partner afhankelijk is van het vtlb van de andere partner. Met de hand is deze berekening vrijwel niet te maken. De calculator voert deze herhalingsberekening uit.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
10
2.6
Artikel 475 d Rv lid 4 - Inrichting
Deze bepaling luidt:
Indien de schuldenaar ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen bedraagt de beslagvrije voet de prijs die is verschuldigd voor verzorging danwel verpleging. De beslagvrije voet wordt verhoogd met twee derden van de bijstandsnorm genoemd in artikel 23 van de Wet werk en bijstand.
De definitie van “inrichting” is te vinden in artikel 1 sub g van de Wet werk en bijstand: “een voorziening waarbij niet alleen slaapgelegenheid wordt geboden, maar ook de mogelijkheid bestaat van professionele begeleiding en hulpverlening gedurende meer dan de helft van ieder etmaal”. Hieronder vallen doorgaans niet: sociale pensions, opvang van dak- en thuislozen en blijf-vanmijn-lijfhuizen. In deze situaties beslist de rechter-commissaris over de toepasbare bijstandsnorm. De Calculator gebruikt hier voor de ziektekosten een afgerond bedrag (€ 54,-/ € 77,-), in tegenstelling tot het bedrag dat bij de andere bijstandsnormen gebruikt wordt (onafgerond bedrag). Dit vloeit voort uit de wet. Zie herziening normen en bedragen Wwb, Staatscourant 248, 21 december 2007.
De huidige bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is momenteel € 280,63 inclusief vakantietoeslag. Voor echtparen geldt een bijstandsnorm van € 436,50 inclusief vakantietoeslag. Dit laatste bedrag is van toepassing als beide echtelieden in de inrichting zijn opgenomen. Als slechts een van beide echtelieden is opgenomen in een inrichting (voor een langere duur, ook wel long stay (langer dan 6 maanden) genoemd), dan geldt dat beiden als alleenstaanden worden aangemerkt (of alleenstaande ouder) en moet voor beiden een aparte berekening worden gemaakt. Als het verblijf in de inrichting voor korte duur is (short stay, korter dan 6 maanden), dan blijft de norm voor echtparen, niet in een inrichting van kracht.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
11
3
Reserverings- en arbeidstoeslag
De beslagvrije voet is, conform artikel 475 d Rv, 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. Hieronder worden twee niet-wettelijke correcties behandeld: de reserveringstoeslag en de arbeidstoeslag.
3.1 Reserveringstoeslag: 5% van de Wwb-norm De toeslag van 5% is bedoeld voor reserveringen voor grotere uitgaven, bijvoorbeeld een wasmachine, niet-verzekerde tandartskosten en dergelijke. Deze toeslag wordt berekend over het bedrag dat over blijft na inkomensaftrek van de partner (artikel 475 d lid 3 Rv). Bij alleenstaanden en alleenstaande ouders gaat het dus om 5% van de volle bijstandsnorm. Heeft de schuldenaar een partner en bestaat er een gemeenschap van goederen, dan wordt één berekening gemaakt en is de aftrek niet aan de orde. Heeft de schuldenaar een partner en bestaat er geen gemeenschap van goederen, dan wordt de toeslag verdeeld over beide partners (als zij beiden in de regeling zitten) of slechts gedeeltelijk aan de schuldenaar toegekend (als hij alleen in de regeling zit). Verdeling of toedeling van de toeslag kan er toe leiden dat de toeslag voor de schuldenaar geheel of gedeeltelijk verloren gaat in die zin dat niet wordt bereikt dat de partners samen beschikken over 95% van de bijstandsnorm. In deze situatie wordt het deel van de toeslag zonodig “overgeheveld” naar de andere partner tot een verhoging van maximaal 5% van de bijstandsnorm. Zo beschikken de partners alsnog samen 95% van de bijstandsnorm. Voorbeeld Op de man is de regeling van toepassing. Hij is buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Ook op zijn echtgenote is de regeling van toepassing. De man heeft een inkomen van € 1500 (exclusief vakantiegeld) per maand. Stel dat de bijstandsnorm voor een echtpaar € 1250 bedraagt. De vrouw ontvangt maandelijks van de fiscus € 130. Dit laatste bedrag ligt ruimschoots onder de voor de vrouw geldende beslagvrije voet. Verdeling van de toeslag leidt nu tot een verhoging van het vtlb van de man met € 49,75 (90% * € 1250 minus € 130 (= € 995), over het resultaat 5%) en dat van de vrouw met € 28,13 (90% * € 1250 / 2 (= € 562,50), over het resultaat 5%). Het vrij besteedbare inkomen (beslagvrije voet + nominaal bedrag) van de man komt daarmee op € 1044,75 (=995+49,75). Gezamenlijk hebben zij een vrij besteedbaar inkomen van € 1174,75. Dit is € 12,75 minder dan 95% van de bijstandsnorm (circa € 1187,50). De verhoging van de vrouw wordt nu opgeteld bij de man tot een verhoging van maximaal 5% van de bijstandnorm (5% van € 1250, dus € 62,50). Zijn vtlb bedraagt dan € 1057,50, dat van de vrouw € 130, in totaal € 1187,50. De calculator voert deze berekening automatisch uit. Is de schuldenaar opgenomen in een inrichting, dan bedraagt de verhoging 1/6 van de voor hem geldende bijstandsnorm (artikel 23 Wet werk en bijstand).
3.2 Arbeidstoeslag: 5% van de Wwb-norm Schuldenaren met een inkomen uit arbeid krijgen een toeslag van nog eens 5% van de toepasselijke bijstandsnorm extra. Zij krijgen dus de beslagvrije voet plus 5% reserveringstoeslag plus 5% arbeidstoeslag is in totaal 100% van de bijstandsnorm. Deze toeslag is bedoeld als forfaitaire vergoeding voor beroepskosten. Criterium voor de toeslag is dat men minimaal 18 uur per week moet werken. De toeslag wordt maar één keer toegekend, ook al werken beide partners. In het geval dat beide partners werken en een substantieel deel van het inkomen afstaan aan de boedel, kan de rechter-commissaris bepalen dat beide partners een toeslag van 5% ontvangen. Bij kortdurend ziekteverzuim (korter dan 6 maanden) blijft de toeslag gehandhaafd.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
12
Bij partners waar tussen geen gemeenschap van goederen bestaat wordt de toeslag toegekend aan de werkende partner. Werken beide partners, dan wordt de toeslag over beiden verdeeld. Ook hier vindt indien nodig een overheveling plaats als de toeslag verloren dreigt te gaan. Bestaat er een gemeenschap van goederen tussen partners, maar zit maar één van hen in de regeling, dan wordt de volle 5% toegekend aan de (werkende wsnp)partner, zonder rekening te houden met een eventuele vermindering van de beslagvrije voet als in artikel 475 d lid 3 Rv.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
13
4
Inkomsten en uitgaven Alle inkomsten boven het vtlb moeten afgedragen worden aan de boedel. Het gaat dan om het inkomen van degene(n) die in de Wsnp zit(ten). Uitzondering hierop is het inkomen van de echtgenoot/geregistreerde partner. Dit inkomen valt alleen in de boedel wanneer er sprake is van een gemeenschap van goederen. Dit kan dus ook een gemeenschap van winst of verlies of van vruchten en inkomsten zijn. Het begrip inkomen Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij de definitie van artikel 32 van de Wwb. In verschillende wetten zijn beslagverboden voor bepaalde inkomsten te vinden. Deze inkomsten vallen niet in de boedel. De meest voorkomende gevallen worden in onderstaande tabel weergegeven. Wel inkomen Loon uit dienstbetrekking Overige inkomsten uit arbeid 13e maand Inkomsten uit overwerk Winstdelings- en provisieregelingen Door de werkgever betaalde onkostenvergoedingen Fooien Ingehouden bijdragen aan de personeelsvereniging Inhoudingen voor spaarloon of levensloopregeling Uitkeringen en pensioenen, lijfrentes Nabestaandenuitkering Halfwezenuitkering Vakantiegeld Vakantiebonnen Belastingteruggaven, heffingskortingen Alimentatie Inkomsten uit onderverhuur en kostgangers of inwonenden Zak- en kleedgeld PGB (voor zover bestemd voor de door de schuldenaar verleende zorg) Pleegkindvergoeding (vanaf drie pleegkinderen) Tegemoetkoming buitengewone uitgaven Langdurigheidstoeslag Inhouding eigen bijdrage lease-auto
4.1
Geen inkomen Wezenuitkering Bijzondere bijstand Kinderbijslag Studiefinanciering Uitkeringen op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten Huurtoeslag Pleegkindvergoeding (tot drie pleegkinderen) Kindertoeslag, kinderopvangtoeslag Tegemoetkoming kosten kinderopvang UWV/gemeente Woonkostentoeslag Zorgtoeslag
Loon uit dienstbetrekking
Onder loon uit dienstbetrekking valt ook het vakantiegeld (zie ook verder onder Vakantiegeld), een 13e maand, overwerkvergoedingen (zie ook verder onder Inkomsten uit overwerk), winstdelingsen provisieregelingen en fooien. Ook worden alle door de werkgever betaalde vergoedingen tot het inkomen gerekend. Tegenover vergoedingen kunnen reële kosten staan, die dan bij het nominale bedrag kunnen worden gecorrigeerd. Af te dragen loonbelasting en premieheffing in verband met het privé-gebruik van de auto van de werkgever worden ook tot het netto-inkomen gerekend; privé-gebruik wordt als loon aangemerkt waarover de werkgever inhoudingsplichting is (zie ook Auto- en reiskosten). De eigen bijdrage voor het privé-gebruik wordt ook als netto-loon aangemerkt. Inhoudingen (vrijwillige) op de loonstrook zoals bijdragen voor de personeelsvereniging moeten bij het netto-inkomen worden opgeteld; deze maken immers deel uit van het inkomen.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
14
Deelname aan een spaarloon- of levensloopregeling wordt over het algemeen stopgezet. Het opgebouwde saldo van zo’n regeling vloeit in de boedel (eventueel na aftrek van fiscale lasten). Afkoop van het tegoed bij de levensloopregeling is afhankelijk van de afspraken die de werkgever met de uitvoerder (verzekeraars, banken, etc.) zijn gemaakt. Als de schuldenaar de spaarloonregeling wil voortzetten, dan kan dat. De bijdrage moet dan wel uit het vtlb worden betaald. Als blijkt dat de schuldenaar in het kader van de levensloopregeling rechten heeft opgebouwd, overlegt de bewindvoerder met de rechter-commissaris over de wenselijkheid van afkoop, de fiscale gevolgen daarvan en de alternatieve vormen van tegeldemaking. Hierbij moet gedacht worden aan het opnemen van verlof onder het gelijktijdig (blijven) verrichten van arbeid, bijvoorbeeld via een uitzendbureau. In dat geval moet rekening gehouden worden met een aanslag Inkomstenbelasting.
4.2
Inkomsten uit overwerk
Onder overwerk wordt verstaan verrichte werkzaamheden bovenop de werkzaamheden op basis van een dienstverband dat bij de betreffende werkgever als fulltime geldt. De rechter-commissaris kan toestemming geven deze inkomsten voor 50% vrij te laten. Voorwaarde is wel dat de schuldenaar (en de eventuele partner die ook in de Wsnp zit) aan alle uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen voldoet. Schuldenaren kunnen niet worden verplicht overwerk te verrichten.
4.3
Auto- en reiskosten
Eerst moet beoordeeld worden of het gebruik van de auto noodzakelijk is voor inkomstenverwerving of dat er sprake is van een medische noodzaak. Privé gereden kilometers moeten uit het vtlb worden betaald. De auto is noodzakelijk voor inkomstenverwerving Een afstand tot 10 kilometer kan worden gefietst. Als de afstand tussen de woning en de werkplek groter is, kan een bromfiets of scooter een goedkoop alternatief zijn. Ook de mogelijkheden van openbaar vervoer moeten nauwgezet worden onderzocht. Zijn voorgaande mogelijkheden niet aan de orde, dan is de auto noodzakelijk. Een correctie voor de kilometervergoeding wordt op verschillende wijzen gegeven: tot 16.000 kilometer een forfaitair bedrag, boven dit aantal kilometers een vergoeding per gereden kilometer. (1) Tot 16.000 km per jaar Tot 16.000 kilometer wordt een forfaitair bedrag van € 165,- aangehouden. Dit bedrag komt als gemiddelde uit de berekeningen van de Consumentenbond en de ANWB. (2) Meer dan 16.000 kilometer per jaar Indien meer dan 16.000 kilometers per jaar gereden worden, wordt uitgegaan van een bedrag van € 0,125 per gereden kilometer, inclusief de eerste 16.000. Auto van de zaak Als de werkgever een auto ter beschikking heeft gesteld aan de schuldenaar, moet rekening worden gehouden met de fiscale bijtelling bij het inkomen. Voor een werknemer die niet meer dan 500 kilometer privé rijdt, hoeft de werkgever geen bijtelling op het loon te doen. De werknemer kan dan een Verklaring geen privé-gebruik auto bij de Belastingdienst aanvragen. In het eerste jaar van de schuldsanering van een schuldenaar die een auto van de zaak rijdt, is aangepast beleid noodzakelijk. Immers, de bijtelling vindt plaats op basis van het aantal gereden privé-kilometers in een geheel jaar en wel in het jaar nadat de kilometers gereden zijn. Voorbeeld De cataloguswaarde van een leaseauto is € 20.000 en de eigen bijdrage voor privégebruik aan werkgever is maandelijks € 100. De grondslag voor belastingheffing is in 2006 22% van de cataloguswaarde. De eigen bijdrage voor privégebruik mag hierop in mindering worden
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
15
gebracht. Als de bijtelling voor privégebruik auto zou vallen in de tariefschijf van 42% dan is de netto fiscale heffing per maand wegens dit privégebruik: (€ 20.000 * 22/100 – (12 * € 100)) * 0,42 = € 1.344 per jaar. Het totale nettoverlies aan salaris wegens privégebruik van de leaseauto inclusief eigen bijdrage aan werkgever is dan € 1.344 + € 1.200 = € 2.544 per jaar. In concrete situaties kan gebruik gemaakt worden van een pro forma salarisberekening via internet, door een berekening te maken zowel van de situatie met als zonder privégebruik kan exact het nettoverschil in salaris bepaald worden. Met ingang van 1 januari 2006 wordt het voordeel van het privé-gebruik van de auto belast als loon. Werkgevers houden dan loonbelasting/premieheffing in en een inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet in. Ook kan er sprake zijn van een al dan niet verplichte bijdrage van de werknemer voor het (vermeende) privé-gebruik. Dit heeft tot gevolg dat het nettoloon van werknemers flink lager kan worden. Met deze verrekeningen moet tijdens het eerste kalenderjaar rekening worden gehouden omdat de Belastingdienst het privé-gebruik belast op jaarbasis. Het is niet mogelijk het privé-gebruik achteraf te beperken tot één of enkele maanden als men de auto daarna uitsluitend zakelijk blijft gebruiken. Als de schuldenaar besluit de auto vanaf 1 januari na de datum waarop de Wsnp is toegepast te gebruiken voor privé-doeleinden, dan zullen in de regel nieuwe schulden ontstaan. Zodra de bewindvoerder constateert dat de schuldenaar een auto van de zaak tot zijn beschikking heeft, dient hij de schuldenaar mede te delen hoe hier in het lopende kalenderjaar mee wordt omgegaan. Daarnaast moet hij de schuldenaar informeren over het feit dat er geen privé-kilometers meer gereden mogen worden. Tegemoetkomingen van de werkgever worden niet op de correctiepost in mindering gebracht, maar aangemerkt als inkomen. Met een door de werkgever betaalde reiskostenvergoeding wordt op dezelfde wijze gehandeld: de reële reiskosten worden bij de beslagvrije voet opgeteld als onderdeel van het nominale bedrag, de betaalde vergoeding geldt als inkomen. De auto is noodzakelijk wegens medische redenen De auto die al in het bezit is van de schuldenaar wordt in principe niet verkocht als deze noodzakelijk is wegens medische redenen. Dit wordt beoordeeld op grond van een indicatie voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De kosten voor de auto moeten uit het vtlb worden betaald. Een eventuele eigen bijdrage voor de Wmo kan worden gecorrigeerd.
4.4
Belastingteruggaven
Aftrekposten voor de inkomstenbelasting kunnen leiden tot een belastingteruggaaf. Een mogelijke aftrekpost voor veel huishoudens is die voor buitengewone uitgaven. Ook bepaalde heffingskortingen worden rechtstreeks uitgekeerd door de Belastingdienst. Belastingteruggaven vormen inkomen. De schuldenaar moet in het kader van zijn inspanningsverplichting kunnen aantonen dat alle kortingen en toeslagen waarop hij en zijn eventuele partner recht hebben, te gelde worden gemaakt of in ieder geval dat hij daartoe een verzoek heeft ingediend. Het is aan te raden de belastingteruggaaf te regelen via een Voorlopige Teruggaaf die maandelijks wordt uitbetaald. 4.4.1 Verdeling heffingskortingen Individuele kortingen, zoals de algemene heffingskorting, arbeidskorting, alleenstaande ouderkorting, ouderenkorting en combinatiekorting, komen toe aan degene die er recht op heeft (voor zover aangevraagd). De overige kortingen, zoals aanvullende combinatiekorting en de kinderkorting, die per huishouden worden toegekend, worden bij het berekenen van het vtlb gelijkelijk verdeeld over de partners (ieder 50%).
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
16
4.4.2
Kindertoeslag
De kinderkorting is vanaf 1 januari 2008 vervangen door de kindertoeslag. Het beslagverbod van artikel 45 van de AWIR is van toepassing op de kindertoeslag. In 2008 wordt het vtlb verhoogd met het verschil tussen het maximale bedrag voor kindertoeslag (in 2008: € 994 per jaar, € 82 per maand) en de daadwerkelijk ontvangen toeslag. De schuldenaar moet wel aantonen dat hij een aanvraag heeft ingediend bij de Belastingdienst, afdeling Toeslagen voor kindertoeslag.
4.4.3 Tegemoetkoming buitengewone uitgaven Voor buitengewone uitgaven is belastingaftrek mogelijk, die kan leiden tot een belastingteruggaaf. Onder buitengewone uitgaven (afdeling 6.5, Wet Inkomstenbelasting 2001) vallen: de kosten als gevolg van ziekte, invaliditeit, bevalling, overlijden, arbeidsongeschiktheid, chronische ziekte, ouderdom, adoptie. Sommige mensen kunnen de waarde van hun aftrek van buitengewone uitgaven niet effectueren, omdat negatieve inkomstenbelasting niet mogelijk is. Dit is vaak het gevolg van de hoogte van het inkomen aan de ene kant en de totale hoogte van de verschillende aftrekposten voor hen aan de andere kant. Sinds 16 april 2004 geldt het Tijdelijk Besluit Tegemoetkoming Buitengewone Uitgaven. De regeling is vooral bedoeld voor mensen met een laag inkomen en relatief hoge buitengewone uitgaven. De niet te verzilveren aftrek wordt dan vergoed via het voor het huishouden geldende inkomstenbelastingtarief. Deze tegemoetkoming geldt als inkomen en vloeit dus in de boedel. De regeling wordt uitgevoerd door de Belastingdienst. De belastingplichtige hoeft hiervoor geen aparte aanvraag in te dienen. Bij de aangifte Inkomstenbelasting bekijkt de Belastingdienst ook of er recht bestaat op een tegemoetkoming als gevolg van deze regeling. Is dit het geval, dan wordt hiervoor een aparte beschikking gegeven. Er moet dus wel belastingaangifte gedaan te worden. De schuldenaar kan verzoeken om verhoging van het vtlb als er sprake is van buitengewone uitgaven. De rechter-commissaris kan beslissen een verhoging toe te kennen. Indien er buitengewone uitgaven zijn met betrekking tot ziekte en/of invaliditeit moet in eerste instantie worden bekeken of de uitgave medisch noodzakelijk en urgent is (volledige gebitsrenovatie bijvoorbeeld). Vervolgens moet bekeken worden of er aanspraak bestaat op vergoeding via de verplichte of aanvullende ziektekostenverzekering, dan wel de bijzondere bijstand. Als dit allemaal tot niets leidt kan een verzoek aan de RC worden gedaan een uitgave ten laste van de boedel te brengen. Er moet dan wel aangifte Inkomstenbelasting worden gedaan, zodat de belastingteruggaaf in de boedel kan vloeien. Medische kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat bijvoorbeeld de werking onvoldoende is aangetoond, kunnen ook niet uit de boedel worden vergoed. Mochten de kosten uit het vtlb worden voldaan, dan kan de belastingteruggaaf die hiermee samenhangt aan de schuldenaar worden vergoed. 4.4.4. Gemeente- en waterschapsbelasting Schuldenaren met een substantieel inkomen uit arbeid zullen veelal niet voor kwijtschelding van lokale belastingen zoals WVO-heffing en ingezetenomslag (waterschap), afvalstoffenheffing en rioolrecht (gemeente) in aanmerking komen, aangezien geen rekening wordt gehouden met de verplichte afdracht aan de boedel. Om het hieruit voortvloeiende nadeel te compenseren kan de volgende oplossing worden gehanteerd. Nadat is gebleken dat schuldenaar niet voor kwijtschelding in aanmerking komt, kan een verzoek tot de rechter-commissaris gericht worden om het bedrag van de aanslag(en) lokale belastingen uit de boedel te betalen. De rechter-commissaris verleent deze toestemming alleen als een verzoek tot kwijtschelding door de desbetreffende instantie is afgewezen (schuldenaar dient de afwijzende beschikking over te leggen). Bij nagenoeg ongewijzigd inkomen hoeft de kwijtschelding niet elk jaar opnieuw te worden aangevraagd.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
17
4.5
Artikel 475 d Rv lid 4 – Ziektekostenverzekering
Deze bepaling luidt:
De beslagvrije voet wordt verhoogd met: a. de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering, telkens wanneer deze premie vervalt terwijl het beslag ligt;
Iedere meerderjarige moet zelf een basisverzekering voor ziektekosten afsluiten; kinderen onder de 18 zijn gratis meeverzekerd met de ouder(s). De premie die voortvloeit uit het afsluiten van de verzekering moet door de schuldenaar zelf worden betaald. De zorgtoeslag waarop mensen aanspraak kunnen maken wordt individueel toegekend, maar wordt gebaseerd op het gezinsinkomen (inkomen van de schuldenaar en zijn eventuele partner, artikel 2 lid 1 Wet op de zorgtoeslag). De beslagvrije voet wordt verhoogd met: De premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de schuldenaar geldt ingevolge het eerste, tweede en vierde lid, en met de krachtens die wet ontvangen zorgtoeslag, telkens wanneer deze premie vervalt terwijl het beslag ligt Iedere meerderjarige moet zelf een basisverzekering voor ziektekosten afsluiten; kinderen onder de 18 zijn gratis meeverzekerd met de ouder(s). De premie die voortvloeit uit het afsluiten van de verzekering moet door de schuldenaar zelf worden betaald. De zorgtoeslag waarop mensen aanspraak kunnen maken wordt individueel toegekend, maar wordt gebaseerd op het gezinsinkomen (inkomen van de schuldenaar en zijn eventuele partner, artikel 2 lid 1 Wet op de zorgtoeslag). De beslagvrije voet wordt verhoogd met alle door de schuldenaar betaalde ziektekostenpremies, ook de premies voor aanvullende ziektekostenverzekeringen. Op de zorgtoeslag ligt een beslagverbod, waardoor dit bedrag buiten de boedel valt. Om te voorkomen dat de schuldenaar volledig voor de ziektekosten wordt gecorrigeerd én daar bovenop de zorgtoeslag ontvangt, wordt de beslagvrije voet verhoogd met de verschuldigde premie minus de inkomensafhankelijke normpremie op bijstandsniveau en de ontvangen zorgtoeslag. Als de schuldenaar gehuwd is buiten gemeenschap van goederen of samenwonend is, wordt de zorgtoeslag eerst verdeeld naar rato (omgekeerd) van ieders aandeel in het gezinsinkomen. De persoon met het laagste inkomen krijgt het grootste aandeel in de zorgtoeslag toebedeeld. De software voert deze berekeningen uit. Bij een paar, geen gemeenschap van goederen, beiden in de regeling, kan het voorkomen dat het feitelijk inkomen van de minstverdienende partner te laag is om van deze verhoging te profiteren. In dit geval vindt een overheveling van (een deel van) de vrijlating plaats naar de meestverdienende partner. De Calculator gebruikt hier voor de ziektekosten de volgende bedragen: € 53,95,- en € 77,06,-. Zie herziening normen en bedragen Wwb, Staatscourant 248, 21 december 2007.
4.5.1 Eigen risico ziektekostenverzekering Per 1 januari 2008 wordt een verplicht eigen risico ingevoerd. Dit verplichte eigen risico is standaard € 150 per volwassene per kalenderjaar. Aan de ene kant is het de bedoeling van de wetgever dat huishoudens die veel zorg gebruiken meer aan de zorgkosten dienen bij te dragen dan huishoudens die weinig zorg gebruiken. Aan de andere kant kan een dergelijk bedrag tot betalingsmoeilijkheden leiden voor de schuldenaar, zeker als het in één keer betaald moet worden. Aan de schuldenaar die aantoont dat hij ziektekosten heeft die onder het verplichte eigen risico vallen en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen, kunnen die ziektekosten – indien meer aan de boedel is afgedragen dan het minimum bewindvoerdersalaris – tot maximaal dat verplichte eigen risico worden vergoed.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
18
LET OP! In de vtlb-calculator januari 2008 wordt voor het verplichte eigen risico ten onrechte een automatische correctie meegenomen van € 12,50 per maand. In de versie juli 2008 zal dit worden aangepast. Besloten is dat de vtlb-berekeningen in de tussenliggende maanden niet handmatig hoeven te worden gecorrigeerd. Dit betekent wel dat in het jaar 2008 pas vanaf 1 juli een vergoeding uit de boedel kan worden verstrekt, en het eventueel te vergoeden bedrag maximaal € 75 bedraagt.
Naast het verplichte eigen risico is het mogelijk om daarbovenop nog een vrijwillig eigen risico te nemen. Aan schuldenaren die vrijwillig een hoger eigen risico nemen, wordt daarvoor geen compensatie gegeven, omdat dit een risico vormt dat niet past binnen het kader van de Wsnp. De kans op nieuwe bovenmatige schulden is immers groot. Uitgangspunt is dat schuldenaren goed tegen ziektekosten verzekerd moeten zijn en daar door de correctie van de premies ook voor gecompenseerd worden. Een hoog eigen risico is daar niet mee te verenigen. Het is dus af te raden om schuldenaren een vrijwillig eigen risico te laten nemen. Financieel is dat voor hen ook niet voordelig: de lagere premie bij een vrijwillig eigen risico leidt immers tot een lagere correctie. Aangezien men slechts per 1 januari het vrijwillig eigen risico kan wijzigen, kan gedurende een gedeelte van het eerste jaar van de schuldsanering aangepast beleid nodig zijn met betrekking tot het vrijwillig eigen risico van de schuldenaar. 4.5.2 No-claim teruggaaf ziektekostenverzekering De no-claim teruggaaf wordt per 1 januari 2008 afgeschaft. Deze regeling houdt in dat verzekerden die minder dan een bepaald bedrag hebben besteed aan zorgkosten, het meerdere terugkrijgen. In de eerste helft van 2008 zal nog de betaling voor 2007 plaatsvinden. Voor de teruggave geldt geen beslagverbod. Er moet dus gehandeld worden als beschreven onder Nabetalingen, vuistregels 1 en 3. Voor zover de no-claim teruggaaf betrekking heeft op de periode voor datum toepassing Wsnp, valt deze geheel in de boedel (vuistregel 1). Heeft de no-claim teruggaaf betrekking op de Wsnp-periode, dan valt deze in principe ook in de boedel (vuistregel 3). Dit kan anders zijn als de schuldenaar in die periode een lager inkomen had dan het vtlb. 4.5.3 Compensatie voor mensen met meerjarige onvermijdbare zorgkosten Een bepaalde, afgebakende groep mensen met meerjarige onvermijdbare zorgkosten zal in de tweede helft van 2008 een tegemoetkoming krijgen voor het invoeren van het verplichte eigen risico. Aangezien er geen beslagverbod ligt op deze compensatie en het eigen risico volledig gecorrigeerd wordt, wordt deze compensatie als inkomen gezien.
4.6
Nabestaanden- en (half)wezenuitkering
De nabestaandenuitkering is vatbaar voor beslag en wordt dus als inkomen gezien. Dit geldt ook voor de halfwezenuitkering, waarop de nabestaande (ouder of verzorger) van een halfwees recht heeft. Deze uitkeringen vallen dus in de boedel. Recht op een wezenuitkering heeft de wees zelf, niet zijn wettelijk vertegenwoordiger. De wezenuitkering behoort dus niet tot het inkomen van de wettelijk vertegenwoordiger wanneer deze in de schuldsanering zit.
4.7
Alimentatie
Ontvangen alimentatie door de schuldenaar Alimentatie die ontvangen wordt door de schuldenaar zelf valt in de boedel. Hierbij wordt rekening gehouden met de eventueel af te dragen belastingen. Ook alimentatie ontvangen voor de door de schuldenaar verzorgde kinderen valt in de boedel. Alimentatie voor inwonende kinderen van 18 jaar en ouder valt niet in de boedel.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
19
Te betalen alimentatie door de schuldenaar Het beleid met betrekking tot bestaande alimentatieverplichtingen is afgestemd met de alimentatierechters en heeft geleid tot de volgende vuistregels: De schuldenaar moet verzoeken tot nihilstelling van zijn alimentatieverplichtingen. De netto-kosten die met dit verzoek zijn gemoeid komen in principe ten laste van de boedel. Kan geen nihilstelling verkregen worden en moet naar de mening van de alimentatierechter alimentatie betaald worden, wordt vooralsnog gecorrigeerd voor te betalen alimentatie. Als de alimentatierechter van mening is de alimentatie uit het vtlb betaald kan worden, wordt niet gecorrigeerd. In de praktijk wordt in de grote meerderheid van de gevallen de gevraagde nihilstelling toegestaan
4.8
Inkomsten uit onderverhuur, kostgangers en inwonenden
4.8.1
Onderverhuur
Hetgeen de onderhuurder betaalt, wordt als inkomen gezien. Bij de berekening van de beslagvrije voet wordt er van uitgegaan dat de schuldenaar de woonkosten alleen draagt. 4.8.2
Kostganger
Onder kostganger wordt in dit rapport verstaan een persoon die op commerciële basis inwoont en de maaltijden gebruikt. Dit moet met bescheiden worden aangetoond. Aangezien er sprake is van een commerciële relatie dient het kostgeld hoger te zijn dan de daarop in mindering te brengen forfaitaire kosten van € 9,16 per dag. Dit forfaitaire bedrag is als volgt opgebouwd: Volgens artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 kan als norm voor ontbijt, lunch en diner worden uitgegaan van € 7,80 per dag. Voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke, kan volgens het Nibud een bedrag van € 1,36 worden gerekend. Hetgeen de kostganger meer betaalt, wordt als inkomen gezien. Is de kostganger niet de gehele week aanwezig, dan wordt gecorrigeerd voor het aantal dagen maal het forfaitair bedrag. Zijn er meerdere kostgangers, dan is de vergoeding van € 9,16 per kostganger per dag te hoog. In dat geval moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede kostganger wordt dan 80% van het bedrag genomen, van de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS). 4.8.3 Inwonende familieleden, vrienden en bekenden Aangezien de schuldenaar verplicht is alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om zijn inkomen te vergroten, is hij verplicht om aan inwonende gezinsleden, familieleden, vrienden en bekenden een kostenvergoeding te vragen. Degenen die 'kostgeld' betalen, worden geacht daarmee uitsluitend een bijdrage te leveren voor de kosten van onderdak, ook als zij bij de schuldenaar de maaltijden gebruiken. Iedereen wordt namelijk geacht zijn eigen voedsel te kunnen aanschaffen. De betaalde bijdrage is dus zonder forfaitaire aftrek inkomen en valt in de boedel. Daar staat tegenover dat de huurtoeslag en mogelijk ook de uitkering in veel gevallen verminderd worden door het hebben van inwoners. De bijdrage dient daarom op een reëel niveau te worden vastgesteld en in ieder geval die gederfde inkomsten te compenseren.
4.9
Bijzondere bijstand
Bijzondere bijstand, verstrekt ter compensatie van specifieke kosten (zoals de aanschaf van een wasmachine), wordt vrijgelaten. De verstrekking van bijzondere bijstand is gemeentelijk beleid. Bijzondere bijstand is niet vatbaar voor beslag als gevolg van artikel 46 Wwb.
4.10
Kinderbijslag
Beslag op kinderbijslag is niet toegelaten (artikel 23 Algemene kinderbijslagwet). Kinderbijslag valt dus niet in de boedel.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
20
4.11
Kosten kinderopvang
De nettokosten voor kinderopvang, noodzakelijk voor het verwerven van inkomen, worden volledig gecorrigeerd. Per 1 januari 2007 wordt de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang volledig verstrekt door de Belastingdienst.
4.12
Studie
4.12.1
Tegemoetkoming in studiekosten minderjarigen en studiefinanciering
Uitkering op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten zijn niet vatbaar voor beslag (artikel 76 lid 1) en vallen dus niet in de boedel. De tegemoetkoming wordt in mindering gebracht op de studiekosten. Ontvangt de schuldenaar zelf studiefinanciering, dan valt dit ook niet in de boedel (artikel 11 lid 3 Wet op de studiefinanciering).
4.12.2
Studiekosten van kinderen van de schuldenaar
Kinderen van 18 jaar of ouder op MBO, HBO of universiteit hebben recht op studiefinanciering. De Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF) roept, naast de onderhoudsverplichtingen die zijn vastgelegd in de artikelen 1:392 en 1:395a BW, geen zelfstandige verplichtingen van ouders jegens kinderen in het leven. De WSF geeft studerende kinderen recht op een basisbeurs. Verder kunnen deze studenten onder omstandigheden aanspraak maken op een aanvullende beurs. De hoogte daarvan is afhankelijk van het ouderlijk inkomen. De WSF bevat een berekeningsmethode van die ouderlijke bijdrage. Indien ouders de veronderstelde bijdrage niet voldoen, is deze rechtens niet afdwingbaar. Het gevolg van het niet betalen door de ouders is (behoudens de uitzonderingsbepaling van artikel 3.14 WSF), dat het studerende kind geen aanvullende beurs krijgt, maar dat het alleen een aanvullende lening kan afsluiten. In de schuldsanering kan zich de situatie voordoen dat de ouder(s)/schuldena(a)r(en) op grond van hun inkomen wel draagkracht hebben in de zin van de WSF, maar feitelijk niet in staat zijn de veronderstelde ouderbijdrage uit het vtlb te voldoen. Het is aanvaardbaar dat studerende kinderen in die omstandigheden een aanvullende lening sluiten, of moeten gaan bijverdienen, om te kunnen studeren. Er is geen grond de boedel deze kosten te laten dragen. Voor de veronderstelde ouderbijdrage wordt dus geen correctie gegeven. Kinderen onder de 18 jaar in het HBO of universitair onderwijs hebben ook recht op studiefinanciering. Deze groep hoeft dus evenmin te worden gecorrigeerd. In schrijnende gevallen kan natuurlijk worden afgeweken van deze regel. Voor kinderen onder 18 jaar op overige onderwijsinstellingen kan in bepaalde gevallen gecorrigeerd worden. De ouders van deze categorie kinderen kunnen slechts een inkomensafhankelijke Tegemoetkoming Schoolkosten verkrijgen en hebben niet de mogelijkheid een lening te sluiten. Deze tegemoetkoming is vrij van beslag. Ouders, die een hoger belastbaar inkomen hebben dan € 30.430,- (inkomen 2006) krijgen minder dan het maximum aan Tegemoetkoming Schoolkosten. Voor deze groep ouders zou de schuldsaneringsituatie er zonder correctiemogelijkheid toe leiden dat hun kinderen hun schoolopleiding zouden moeten afbreken. De correctie bestaat uit het maximale bedrag aan Tegemoetkoming Schoolkosten minus het daadwerkelijk ontvangen bedrag aan Tegemoetkoming Schoolkosten. De maximale bedragen staan in onderstaande tabel. Kinderen van 18 jaar en ouder op het voortgezet onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs en het Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs krijgen zelf een basistoelage, eventueel aangevuld met een aanvullende toelage. Voor de aanvullende toelage is er een ouderlijke bijdrage voor ouders met een belastbaar inkomen van € 30.430,- (inkomen 2006) of hoger. De eigen bijdrage is 30% van het inkomen boven deze grens.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
21
Ter informatie: Studenten met studiefinanciering Kinderen >= 18 jaar VO Kinderen < 18 jaar VO Schuldenaar zelf
Geen correctie Wel correctie Wel correctie In principe geen correctie, tenzij het uiteindelijk ten gunste van de boedel komt
De basistoelage is onafhankelijk van het inkomen van de ouders en hiervoor hoeft geen correctie plaats te vinden. Voor hogere inkomens moet het verlies aan aanvullende toelage gecorrigeerd worden. De correctie bestaat uit het maximale bedrag aan aanvullende toelage minus de daadwerkelijk ontvangen aanvullende toelage. De maximale bedragen staan in onderstaande tabel: Leeftijd Kinderen < 18 jaar Kinderen >= 18 jaar Basistoelage inwonend Basistoelage uitwonend Aanvullende toelage
Voortgezet onderwijs onderbouw € 48,97 € 98,51 € 229,67 € 95,64
Voortgezet onderwijs bovenbouw € 55,57 € 98,51 €229,67 € 102,25
Middelbaar beroepsonderwijs € 82,04 -
Peildatum is 31-7 voorafgaand aan het schooljaar. De bedragen zijn per maand. MBO-ers hebben het eerste kwartaal nadat ze 18 zijn geworden recht op studiefinanciering. De indeling onderbouw en bovenbouw is per schooltype als volgt:
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) hoger algemeen vormend onderwijs (havo) voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)
Onderbouw
Bovenbouw
klassen 1 en 2
klassen 3 en 4
klassen 1, 2 en 3
klassen 4, 5
klassen 1, 2 en 3
klassen 4, 5 en 6
Voor kinderen in het basisonderwijs vindt geen correctie plaats. Als beide partners werken en er geen gemeenschap van goederen bestaat, dan zullen beiden een deel van de studiekosten moeten dragen. Het aandeel van de partners wordt op dezelfde wijze berekend als het aandeel in de woonkosten (zie hiervoor onder Artikel 475d Rv lid 5 sub b Verhoging beslagvrije voet met woonkosten). Dit geldt zowel in het geval dat op beide partners de Wsnp van toepassing is als in de situatie dat slechts een van hen in de Wsnp zit. Dit aandeel hoeft niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met de verdeling zoals de Informatie Beheer Groep die berekend heeft.
4.12.3
Studiekosten van de schuldenaar
De studiekosten van de schuldenaar zelf worden uitsluitend vergoed wanneer de rechtercommissaris daarmee heeft ingestemd. Reden daarvoor kan zijn dat met het afronden van de studie op korte termijn voor de boedel voordeel te behalen is.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
22
4.13
Pleegkindvergoeding
Voor het onderhouden van een pleegkind wordt soms een vergoeding verkregen. Vanwege de bijzondere aard van deze uitkering wordt deze vrijgelaten. Tegenover de vergoeding staan immers ook reële kosten. Tabel: pleegvergoedingen (januari 2007) Leeftijd Bedrag per maand 0 tot en met 8 jaar € 446,9 tot en met 11 jaar € 450,12 tot en met 15 jaar € 492,16 tot en met 17 jaar € 545,18 tot en met 20 jaar € 551,-
Als een vergoeding wordt ontvangen voor drie of meer pleegkinderen die worden opgevangen buiten een normaal gezin, kan de vergoeding fiscaal belast zijn. In dat geval wordt de vergoeding voor de Wsnp aangemerkt als inkomen.
4.14
Vakantiegeld
Artikel 475 d Rv verwijst naar de bijstandsnorm. In deze norm is 4,7% vakantiegeld begrepen. Dit vakantiegeld wordt op het maandelijks te verstrekken bedrag aan bijstand ingehouden en jaarlijks in juni uitgekeerd (artikelen 19 en 45 Wwb). Dit betekent dat, als voor de berekening van het vtlb 95% of 100% van de norm zou worden genomen, het vtlb ook het vakantiegeld omvat. Het uit te keren vakantiegeld valt in dat geval helemaal in de boedel. Deze werkwijze heeft grote nadelen. Niet alleen vinden de meeste schuldenaren het prettig éénmaal per jaar een extra bedrag te krijgen, maar bovendien is dit bedrag vaak een nuttige spaarpot voor het oplossen van problemen zoals nieuwe schulden of een boedelachterstand, dan wel voor aanschaf van kleding of huisraad. Het in de bijstandsnorm opgenomen vakantiegeld wordt daarom bij de berekening van het vtlb maandelijks gereserveerd. Dit gereserveerde (vakantie)geld wordt in mei of juni betaald aan de schuldenaar. Het uitgekeerde bedrag is ter hoogte van 95% of 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Slechts in uitzonderingsgevallen kan de bewindvoerder het vakantiegeld maandelijks uitkeren. Het vakantiegeld dat van de werkgever of uitkeringsinstantie ontvangen wordt, valt geheel in de boedel. De beschreven werkwijze sluit aan bij de Wwb en kan worden gevolgd, tenzij het berekende vtlb onder de beslagvrije voet komt. De vraag die rijst bij deze manier van berekenen van het vakantiegeld, is de volgende: Ontvangt de schuldenaar in het eerste jaar van de schuldsanering, wanneer voor hem nog geen 12 maanden vakantiegeld is gereserveerd, toch het “volledige” vakantiegeld volgens de berekening? Dit is het geval, omdat de maanden die te weinig zijn uitgekeerd in het eerste jaar wegvallen tegen de maanden die in het laatste jaar na de vakantieuitkering vallen en toch door de bewindvoerder worden gereserveerd. De schuldenaar draagt namelijk toch, uitgaande van een looptijd van drie jaar, drie maal het niet vrij te laten deel van zijn vakantiegeld af.
4.14.1
Vakantiebonnen
Bepaalde bedrijfstakken, zoals de schildersbranche, kennen een vakantiebonnensysteem. In dit systeem is de werkgever verplicht om de werknemer behalve het verdiende loon over een bepaalde periode ook een “bon” van een bepaalde waarde te verstrekken. De werknemer kan die “bon” dan vervolgens bij bepaalde fondsen inwisselen voor (meestal) vakantiegeld en loon tijdens vakantiedagen. Voor de berekening van het vtlb wordt uitgegaan van het volgende: Bij de vakantiegeldcomponent heeft de schuldenaar in principe recht op 100% van het vakantiegeld voor de toepasselijke bijstandsnorm, het overige zou naar de boedel moeten gaan. Voor het deel dat de “bonnen” toezien op doorbetaling van het loon tijdens de vakantiedagen heeft de schuldenaar recht op het vtlb. De bewindvoerder kan aan de hand van de loonstroken zien voor welke periode de “bonnen” gelden. Hoe te handelen in de praktijk?
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
23
Wanneer uitbetaling van de vakantiebonnen plaatsvindt, gaat het gehele gedrag naar de boedel. Het vakantiegeld (100% van het vakantiegeld bij de toepasselijke bijstandsnorm) wordt naar de schuldenaar overgemaakt. In de maanden daarna wordt bekeken of het loon van de schuldenaar niet onder het vtlb uitkomt. Is dit het geval, dan dient vanuit de boedel een aanvulling plaats te vinden ter hoogte van het verschil tussen de inkomsten van die maand en het vtlb.
4.15
Persoonsgebonden budget (PGB)
Het PGB is een budget dat beschikbaar wordt gesteld aan personen die zorg (verpleging, vervoer, huishoudelijke hulp, etc.) nodig hebben. De persoon die het PGB ontvangt is de budgethouder. Met het toegekende budget moet de budgethouder zelf zorg inkopen. Voor het PGB geldt geen wettelijk beslagverbod. De schuldenaar is zorgbehoevend: Als het PGB is toegekend voor het inkopen van zorg voor de schuldenaar (de schuldenaar is in dit geval budgethouder), wordt dit budget bij de berekening van het vtlb buiten beschouwing gelaten indien voor dit budget daadwerkelijk zorg wordt ingekocht. Hiervoor is gekozen omdat, bij gebrek aan een beslagverbod, de gelden in de boedel zouden vallen maar dit tot onbillijke resultaten zou leiden. Het budget is immers toegekend voor het inkopen van zorg. Voor een budget van minder dan € 2500,- hoeft geen verantwoording aan het Zorgkantoor worden afgelegd. Een gezinslid van de schuldenaar is zorgbehoevend: Als het budget verkregen wordt omdat een kind van de schuldenaar zorg behoeft, dan valt het PGB niet in de boedel. Dit is ook het geval als het budget verkregen wordt voor de partner van de schuldenaar die niet in de regeling zit. De schuldenaar verleent zorg: In het geval de schuldenaar zorg verleent, aan een derde, een gezinslid of de partner, vallen de inkomsten, betaald uit het PGB voor de verleende zorg, wel in de boedel. In dit geval is er immers sprake van inkomen. De bewindvoerder moet in een dergelijk geval nagaan welk deel van het PGB in de boedel vloeit en welk deel niet.
4.16
Langdurigheidstoeslag
Langdurigheidstoeslag is een bedrag dat door gemeenten wordt uitgekeerd aan burgers die al vijf jaar aaneengesloten op een minimuminkomen leven. Het is de bedoeling van de overheid dat deze toeslag wordt gebruikt voor de aanschaf of vervanging van goederen die uit de uitkering niet of nauwelijks betaald kunnen worden, zoals een wasmachine. De langdurigheidstoeslag wordt geregeld in artikel 36 Wwb. De toeslag is vatbaar voor beslag en vloeit dus in de boedel.
4.17
Wisselende inkomsten
Bij wisselende inkomsten van de schuldenaar kan het lastig zijn om maandelijks het inkomen met het vtlb te vergelijken en het meerdere aan de boedel af te dragen. In de ene maand kunnen de inkomsten nihil zijn, terwijl de volgende maand een behoorlijk inkomen wordt ontvangen. Dit kan het geval zijn wanneer een uitkering is aangevraagd die pas na enige tijd met terugwerkende kracht wordt toegekend. Welk bedrag wordt gehanteerd (gemiddelde) wordt in overleg met de rechter-commissaris vastgesteld.
4.18
Nabetalingen
Hoe te handelen bij nabetalingen die de schuldenaar ontvangt? Uit de wettelijke bepalingen is dit niet goed af te leiden. De volgende vuistregels kunnen gehanteerd worden: 1. Ziet de nabetaling op een periode die (gedeeltelijk) ligt vóór datum toepassing Wsnp, dan valt de nabetaling (in zoverre) in ieder geval in de boedel, dus ook kinderbijslag en overige uitkeringen waarvoor een bijzonder beslagverbod geldt. 2. Ziet de nabetaling op een periode die na datum toepassing Wsnp ligt en geldt hiervoor een bijzonder beslagverbod, dan blijft dit bedrag buiten de boedel.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
24
3. Ziet de nabetaling op een periode die na datum toepassing Wsnp ligt en geldt hiervoor geen bijzonder beslagverbod, dan wordt de nabetaling opgeteld bij het inkomen over de periode waarop de nabetaling ziet, waarna dat inkomen vervolgens tot de hoogte van de beslagvrije voet vrijgelaten Hoe is de werkgroep tot deze vuistregels gekomen? Artikel 295 lid 2 Fw bepaalt dat de beslagvrije voet (475 d Rv) buiten de boedel wordt gelaten. Aangenomen mag worden dat naast dit artikel, ook daarmee samenhangende artikelen die de omvang van het beslag meebepalen, zoals 475 a, b en c Rv van toepassing zijn. Artikel 475 b lid 3 Rv lijkt dan de oplossing te bieden. Volgens die regel moet de nabetaling alsnog worden opgeteld bij het inkomen over de periode waarop de nabetaling betrekking heeft, waarna het inkomen tot de hoogte van de beslagvrije voet wordt vrijgelaten. Voorbeeld De beslagvrije voet over de maanden januari, februari en maart is telkens € 1000,-. Het inkomen dat de schuldenaar feitelijk in die maanden heeft verworven is € 800,-. In april ontvangt de schuldenaar over de maanden januari tot en met maart alsnog een aanvullende bijstandsuitkering van € 300,- per maand. Van dit bedrag wordt 3 x € 200,- vrijgelaten, de resterende € 300,- valt in de boedel. Onverkorte toepassing van deze regel zou echter tot effecten leiden die de wetgever niet zal hebben bedoeld. Als de schuldenaar voor datum toepassing Wsnp een bijstandsuitkering heeft aangevraagd die pas na datum toepassing Wsnp wordt uitbetaald, dan zou de toepassing van de regel van 475 b lid 3 ertoe leiden dat de schuldenaar vrijwel de gehele nabetaling kan behouden terwijl de schulden die door het ontbreken van de inkomen zijn ontstaan slechts door een uitkering uit de boedel betaald mogen worden. Om die reden neemt de werkgroep aan dat 475 b lid 3 niet van toepassing is voor zover de nabetaling ziet op een periode vóór toepassing Wsnp. Hetzelfde geldt voor de bepaling in 475 a lid 1 met betrekking tot inkomsten waarvoor een bijzonder beslagverbod geldt.
4.19
Overige correcties
De bijstandsuitkering voorziet in de directe levensbehoeften. Hiervan moeten dus de huishoudelijke uitgaven worden betaald. Alleen in extreme gevallen kan voor huishoudelijke kosten gecorrigeerd worden. De rechter-commissaris kan ook in andere bijzondere gevallen dan hieronder omschreven een correctie toepassen, indien hij hiertoe aanleiding ziet. Er kan in sommige gevallen aanleiding zijn aan een schuldenaar die een representatieve functie heeft waaruit hij een aanzienlijk inkomen verdient, maar geen vergoeding voor representatie ontvangt, een bedrag voor kleding c.q. uiterlijke verzorging toe te kennen. Een eventuele vergoeding voor representatie van de werkgever valt in de boedel. Voorts is er de mogelijkheid om bij 2 nagenoeg fulltime werkende schuldenaren een dubbele arbeidstoeslag toe te kennen (zie Arbeidstoeslag: 5% van de Wwb-norm) en de mogelijkheid lokale lasten uit de boedel te betalen (zie Gemeente- en waterschapsbelasting). Incidentele uitgaven die tot een aanspraak op bijzondere bijstand zouden leiden, indien het inkomen op bijstandsniveau zou liggen, kunnen ook voor correctie in aanmerking komen. Voor zorg en ondersteuning in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wmo kunnen eigen bijdragen worden gevraagd. De som van de eigen bijdragen van deze wetten mogen niet boven een inkomensafhankelijk maximum terecht komen. Als inkomensbegrip geldt hiervoor het verzamelinkomen van twee jaar voor het huidige jaar. Schuldenaren met een relatief hoog verzamelinkomen twee jaar geleden kunnen dus te maken krijgen met een hoge eigen bijdrage. De wetgever gaat er van uit dat huishoudens op het minimumniveau € 16,60 (voor alleenstaanden) en € 23,80 (voor paren) per vier weken als eigen bijdrage zelf kunnen betalen. Bij een hogere eigen bijdrage zou het meerdere dan gecorrigeerd dienen te worden. Wanneer een gedeelte wordt uitgekeerd als persoonsgebonden budget gelden dezelfde regels als nu vermeld in de paragraaf over het persoonsgebonden budget. Wanneer een financiële tegemoetkoming wordt gegeven (bijvoorbeeld voor het gebruik van een auto), dient voor de extra kosten van de handicap gecorrigeerd te worden in het nominale bedrag en kan de gegeven tegemoetkoming in de boedel vallen.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
25
Ten slotte zijn de eigen bijdragen in het kader van de Wmo en de AWBZ op te voeren als buitengewone uitgave voor de inkomstenbelasting. Dit kan leiden tot een belastingteruggaaf die in de boedel valt. 4.19.1
Co-ouderschap
Na een echtscheiding worden kinderen in de meeste gevallen toegewezen aan één ouder en wordt met de andere ouder een omgangsregeling getroffen. Maar het kind kan ook afwisselend door beide ouders worden verzorgd en opgevoed. Er is dan sprake van zogenaamd co-ouderschap. Het kind maakt dan deel uit van twee huishoudens, maar kan slechts op een van beide adressen ingeschreven staan. Bij de berekening zal zich een probleem voordoen in het geval dat er sprake is van co-ouderschap van één kind. Bij twee of meer kinderen is het mogelijk dat beide ouders een kind op hun adres laten inschrijven en zodoende ieder afzonderlijk een eenoudergezin vormen. Voor de toepassing van de rekenmethode kan in het bovenstaande geval met co-ouderschap rekening worden gehouden bij de ouder die wel een deel van de lasten draagt (aanwezigheid van het kind gedurende een deel van de week), maar niet de daartegenover staande voorzieningen ontvangt (zoals kinderkorting, alleenstaande ouderkorting etc.). De alleenstaande norm kan hierbij worden verhoogd met, naar rato van het aantal verzorgingsdagen per week, het verschil tussen de alleenstaande en alleenstaande oudernorm. Dus bijvoorbeeld bij drie verzorgingsdagen per week een ophoging met 3/7 van het verschil tussen beide normen. Deze verhoging moet handmatig worden berekend.
4.20
Geen correcties
Voor een aantal zaken wordt geen correctie gegeven. Deze lijst is niet volledig, het zijn slechts enkele veelvoorkomende voorbeelden. kerkelijke bijdragen; bijdragen ter ondersteuning aan familie in het buitenland; kosten voor budgetbeheer, budgetbegeleiding en (beschermings-)bewindvoering (ook indien verplicht). Bovenstaande kosten moeten uit het vtlb worden betaald. -
-
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
26
5
Wonen
5.1
Artikel 475d Rv lid 5 sub b - Verhoging beslagvrije voet met woonkosten
De beslagvrije voet wordt verhoogd met: b. de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten verminderd met ontvangen huurtoeslag, een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van artikel 26b van de Wet op de huurtoeslag, of woonkostentoeslag, voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met dien verstande dat de verhoging van de beslagvrije voet niet meer bedraagt dan het huurtoeslagbedrag waarop de schuldenaar, uitgaande van de laagste inkomenscategorie, krachtens artikel 21 van de Wet op de huurtoeslag ten hoogste aanspraak heeft.
Wat moet nu worden verstaan onder “de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten”? De verschillende situaties die zich kunnen voordoen: De woonkosten worden volledig in aanmerking genomen als: -
-
de schuldenaar alleen woont; de schuldenaar samenwoont met een partner, met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd of geregistreerd (hierbij maakt het niet uit of de Wsnp van toepassing is op de partner) de schuldenaar het huis deelt met een onderhuurder, kostganger of inwonende (de betalingen door de onderhuurder/kostganger/inwonende, worden als inkomen gezien).
De woonkosten worden naar rato van inkomen verdeeld als: De schuldenaar samenwoont met een (geregistreerde) partner met wie geen gemeenschap van goederen bestaat (ook hierbij maakt het niet uit of de Wsnp van toepassing is op de partner). Dit blijkt niet uit de wettekst, maar de Werkgroep heeft gekozen voor deze methode omdat die het meest redelijk is. De volgende formule kan worden gebruikt: Inkomen van de schuldenaar * woonkosten Inkomen van de partner + inkomen van de schuldenaar Voorbeeld De gezamenlijke huur is € 450,-. Het inkomen van de Wsnppartner is € 1200,-, dat van de nietWsnppartner € 400,-. De voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten zijn dan € 337,50. 1200 * 450 = 337,50 1200 + 400 Voor de berekening van het vtlb van de schuldenaar geldt bovenstaande, ongeacht de werkelijke verdeling tussen partners. Draagt de schuldenaar nog niet bij in de woonkosten, dan zal hij dit alsnog moeten gaan doen. In het geval dat het inkomen van de minstverdienende partner niet voldoende is om te profiteren van de vrijlating inzake woonlasten, wordt door het programma overgeheveld. Inkomen partner is niet bekend Is bekend dat de partner inkomen heeft, maar niet hoe hoog dit inkomen is, dan is het de taak van de schuldenaar deze informatie aan de bewindvoerder te geven. Hij moet immers aantonen aanspraak te maken op een verhoging. Hij kan dit aantonen door inzicht te geven in alle relevante omstandigheden, waaronder het inkomen van de partner. Geeft de schuldenaar dit inzicht niet, dan wordt geen rekening gehouden met de verhoging van de beslagvrije voet op grond van woonkosten.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
27
Woningdelers Deelt de schuldenaar de woning met een ander die geen partner is in de zin van de Wwb en geen onderhuurder, kostganger of inwonende, dan draagt die ander een evenredig deel van de woonkosten. Voor de ingeval van onderhuur, kostgangers en inwonenden bij de schuldenaar in aanmerking te nemen vergoeding, wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Inkomsten uit onderverhuur, kostgangers en inwonenden. Kostgangerschap schuldenaar Is de schuldenaar zelf kostganger, dan wordt als woonkosten aangemerkt het bedrag betaald voor kost en inwoning minus het forfaitair bedrag dat in de prijs is inbegrepen voor voeding, energie en afschrijving voor meubilair, etc. Dit bedrag is € 9,16 per dag (zie ook Inkomsten door onderverhuur en kostgangers).
5.1.1 Huurtoeslag De feitelijk ontvangen huurtoeslag moet worden afgetrokken van de woonkosten. De berekende woonkosten leiden alleen tot een verhoging van de beslagvrije voet als ze uitkomen boven het drempelbedrag van artikel 17 lid 2 Wet op de huurtoeslag. Momenteel zijn deze bedragen: € 183,03 € 181,22 € 184,85
Eenpersoonsouderenhuishouden Meerpersoonsouderenhuishouden Overigen
Zie ook artikelen 20 en 21 Wet op de huurtoeslag.
Als de verhoging van de beslagvrije voet uitstijgt boven de maximale huurtoeslag zal het soms reëel of zelfs noodzakelijk zijn met dat meerdere rekening te houden. Bijvoorbeeld in de situatie dat de schuldenaar gelet op zijn inkomen niet voor goedkopere woonruimte in aanmerking komt of, als de goedkopere woonruimte wel beschikbaar is, de schuldenaar enige tijd wordt gegund voor oriëntatie en verhuizing. Een ander voorbeeld: de rechter-commissaris bepaalt dat de schuldenaar in de duurdere woning mag blijven wonen (met bijvoorbeeld verlenging van de schuldsaneringsperiode). In die gevallen moet voor het bedrag dat uitstijgt boven de maximale huurtoeslag een correctie worden toegepast. De correctie voor de maximale woonkosten geldt zowel voor huurwoning als eigen woning.
5.1.2 Toerekening van de huurtoeslagbedragen en huurtoeslagnormen De berekening uit de vorige paragraaf levert geen problemen op als de schuldenaar alleen woont. Woont de schuldenaar samen met een partner en er bestaat een gemeenschap van goederen, dan is de berekening ook eenvoudig te maken. Maar wat als de schuldenaar samenwoont met een partner, met wie geen gemeenschap van goederen bestaat? In dit geval moet voor de schuldenaar een aparte berekening worden gemaakt, terwijl de Wet op de huurtoeslag uitgaat van het huishouden. Dit verschil in benadering leidt al direct tot problemen bij beantwoording van de vraag of huurtoeslag wordt ontvangen. Meestal zullen zowel schuldenaar als partner huurder zijn, ofwel omdat ze beiden het huurcontract hebben getekend, ofwel op grond van de wet. Beiden zijn dan aansprakelijk voor betaling van de huur. Voor ieder individueel moet bij de berekening van de beslagvrije voet rekening worden gehouden met de woonkosten. De toe te rekenen huurtoeslag is echter gebaseerd op het gezamenlijk inkomen van de huurder en medebewoners (artikel 3 lid 1 Wet op de huurtoeslag). De toeslag kan op grond van artikel 7 lid 2 Wet op de huurtoeslag maar aan één van beiden worden uitbetaald. Artikel 475d Rv kan niet bedoeld zijn voor te schrijven dat de huurtoeslag alleen in aanmerking genomen kan worden bij degene die de huurtoeslag feitelijk ontvangt. Een ander probleem doet zich voor met het drempelbedrag van artikel 17 lid 2 Wet op de huurtoeslag: de normhuur. Volgens de Wet op de huurtoeslag is dat het bedrag dat redelijkerwijs gedragen moet kunnen worden door een een- of meerpersoonshuishouden met een inkomen op of onder de bijstandsnorm. Deze gedachte is door artikel 475d Rv kennelijk overgenomen. Wordt nu voor beide partners de beslagvrije voet berekend, dan lijkt het dat de aan hen toe te rekenen woonkosten in beide berekeningen over het drempelbedrag moeten komen voordat de partners in aanmerking komen voor een verhoging van de beslagvrije voet. Dit zou kunnen resulteren in nietgecorrigeerde woonkosten ter hoogte van twee maal de normhuur.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
28
Voorbeeld A en B zijn getrouwd buiten gemeenschap van goederen. Beiden zijn toegelaten tot de Wsnp. Ze leven van een bijstandsuitkering. De huur bedraagt € 320,-, waarvan wordt toegerekend aan A en B elk € 160,-. Dit laatste bedrag is lager dan het drempelbedrag van € 184,85. Er vindt dus geen correctie plaats. Deze problemen worden opgelost door niet alleen de woonkosten met de formule van paragraaf 5.1 te verdelen over de beide partners, maar ook de ontvangen toeslag, het drempelbedrag en de maximale huurtoeslag. Het komt erop neer dat, wanneer er gescheiden vermogens bestaan, op de gebruikelijke wijze de verhoging van de beslagvrije voet wordt berekend, waarna deze verhoging met toepassing van de formule over beide partners wordt verdeeld. Het programma doet dit automatisch.
5.1.3 Servicekosten Servicekosten zijn ook onderdeel van de woonkosten. Voor de definitie van servicekosten wordt aangesloten bij artikel 5 lid 3 Wet op de huurtoeslag. Deze wet gaat uit van maximaal € 48,- per maand aan servicekosten in totaal met afzonderlijke maxima voor onderdelen van de servicekosten. Die nadere eis wordt niet in aanmerking genomen. Als er sprake is van servicekosten wordt met een bedrag van maximaal € 48,- per maand rekening gehouden.
5.1.4 All-in huur Deze situatie doet zich regelmatig voor bij huurders van onzelfstandige woonruimte (kamerhuurders). Behalve de vergoeding voor het woongenot betalen zij ook een bedrag voor de dekking van bijkomende kosten (nutsvoorzieningen, gemeentelijke lasten, collectieve voorzieningen). Als in het huurcontract een uitsplitsing is gemaakt tussen de kosten voor het woongenot (wooncomponent) en de vergoeding voor overige voorzieningen, moet bij de berekening van het vtlb alleen rekening gehouden worden met de wooncomponent. Is er geen uitsplitsing gemaakt (de zogenaamde all-in huur) zal de bewindvoerder zelf moeten bepalen welk deel van het maandelijks te betalen bedrag betrekking heeft op de bijgeleverde diensten. Voor de berekening van het vtlb wordt alleen rekening gehouden met de nutslasten. Hiervoor kan aanknoping worden gezocht bij de norm die gebruikt wordt voor kostgangers: € 1,36 per dag. Voor bijdragen in gemeentelijke heffingen en eventuele overige voorzieningen bestaan geen landelijk geldende normen op basis waarvan die bijdragen zijn te waarderen. Dit is iets dat de bewindvoerder zelf moet bepalen.
5.1.5 Eigen woning Uitgangspunt is dat in de meeste gevallen de woning binnen de termijn van de regeling verkocht zal worden. Woont de schuldenaar in een eigen woning, dan worden als woonkosten aangemerkt betaalde hypotheekrente, erfpacht en overige kosten. Aflossingen op een bestaande hypothecaire lening vormen geen woonkosten. Het gaat dan om vermogensvorming. Hetzelfde geldt voor de premie van een kapitaalsverzekering. Alleen in het geval dat vermogensvorming de boedel ten goede komt) bijvoorbeeld omdat de woning binnen de regeling verkocht wordt omdat er een overwaarde is, is er reden om ook rekening te houden met betaalde aflossingen of premies van een kapitaalsverzekering. Voor de overige kosten kan gedacht worden aan de premie voor opstalverzekering, eigenaardeel OZB, polder- en waterschapslasten en klein onderhoud. Berekeningen van het Nibud (juli 2006) wijzen uit dat hiervoor een forfaitair bedrag van € 70,- kan worden aangehouden. Met groot onderhoud is bij de bepaling van het forfaitaire bedrag geen rekening gehouden; dit kan immers over het algemeen worden uitgesteld. Betaling van de hypotheekrente levert over het algemeen een fiscaal voordeel op. Dit voordeel moet worden gezien als inkomen. De betaalde rente wordt dus niet op de woonkosten in mindering gebracht. In het geval dat niet beide partners in de regeling zitten en het fiscale voordeel valt bij de partner die niet in de Wsnp zit, dient het fiscale voordeel wel op de woonkosten in mindering te worden gebracht. Hierbij kan uit worden gegaan van een fiscaal voordeel van 30%. De bewindvoerder moet erop toezien dat de schuldenaar om voorlopige teruggave verzoekt, zodat het fiscaal voordeel maandelijks wordt verkregen.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
29
Als de Wsnp op beide partners, tussen wie geen gemeenschap van goederen bestaat, van toepassing is, dan moet het fiscale voordeel over beide boedels verdeeld worden. De andere partner draagt ook een deel van de woonkosten. Het fiscale voordeel wordt daarom met toepassing van de formule onder 5.1 verdeeld over beide boedels. De verdeling vindt plaats op het tijdstip dat het voordeel daadwerkelijk in de boedel van de betalende partner vloeit. Voorbeeld Partner A draagt volgens deze methode 80% van de woonkosten, partner B 20%. De hypotheekrente wordt feitelijk door A betaald. Op aangifte wordt in mei volgend op het jaar waarin de rente betaald is door de Fiscus aan A € 2000,- terugbetaald. Dit bedrag wordt aan de boedel van A afgedragen. Na ontvangst maakt de bewindvoerder € 400,- over aan de boedel van B. Is de Wsnp van toepassing op een partner (geen gemeenschap van goederen) en betaalt de andere partner de hypotheekrente, dan kan de bewindvoerder niet beschikken over het inkomen van de partner. Verdeling van het fiscale voordeel als hiervoor beschreven is dus niet uitvoerbaar. Het kan echter niet zo zijn dat (een deel van) de hypotheekrente als woonkosten van de schuldenaar wordt aangemerkt, terwijl de teruggave wordt aangevraagd door de partner. In die situatie moet het fiscale voordeel worden geschat en in mindering worden gebracht op de woonkosten. De eerder beschreven correctie voor de maximale woonkosten geldt zowel voor huurwoning als eigen woning.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
30
6
Overheveling
Een overheveling van bepaalde posten vindt plaats bij: een paar, geen gemeenschap van goederen én beiden in de regeling én waarvan een partner een inkomen heeft lager dan de helft van de toepasselijke bijstandnorm. De woonlasten worden naar rato van inkomen verdeeld tussen de partners. Als één partner een inkomen heeft lager dan de helft dan de voor hem toepasselijke bijstandsnorm, kan hij niet profiteren van de verhoging van de beslagvrije voet. Hetzelfde probleem doet zich voor bij de verhoging van de beslagvrije voet in verband met de ziektekostenverzekering, bij correcties via het nominaal bedrag (reserverings- en arbeidstoeslag), kinderkorting en correcties in verband met studiekosten van de kinderen of kosten voor kinderopvang. Voor deze posten geldt dat, als de minstverdienende partner niet kan profiteren van het totaal aan correcties zoals hierboven beschreven, deze vrijlating zal worden overgeheveld naar de meestverdienende partner via een verhoging van het voor deze partner vast te stellen nominaal bedrag. De overheveling vindt in twee stappen plaats; het programma doet dit automatisch.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
31
BIJLAGE 1 De werking van de Vtlb-Calculator U kunt de Vtlb-calculator downloaden van http://www.wsnp.rvr.org en op uw pc installeren. Op deze site staan ook aanwijzingen voor installatie. Nadat dit gebeurd is kan de software worden gebruikt. Let erop dat er tenminste elk half jaar (kort na 1 januari en kort na 1 juli) een nieuwe versie komt van de Vtlb-calculator en de plug-in, die van genoemde site kan worden gedownload. Het gebruiken van de calculator is eenvoudig; het is een kwestie van invullen. Bij twijfelgevallen raadpleegt men het rapport en voor gevallen die niet in het rapport besproken worden zal een oplossing ‘op maat’ gemaakt moeten worden. Daarbij kan de berekening volgens de calculator worden gemaakt en vervolgens een ‘extra correctie’ worden toegepast. Veelal is het verstandig hierover (vooraf) overleg met de rechtbank te voeren. De Vtlb-calculator kent verschillende tabbladen, hier wordt het tabblad ‘schuldenaar’ getoond. Afhankelijk van wat men invult worden verdere gegevens gevraagd. Zo is er hier ingevuld dat er een partner is, waardoor ook de tabbladen ‘partner’ en ‘inkomen partner’ moeten worden ingevuld. Tabblad Schuldenaar
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
32
Zo ziet het tabblad Inkomen eruit:
Tabblad Uitgaven:
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
33
Nadat ook het tabblad uitgaven is ingevuld, kan de berekening worden gemaakt. Die kan er als volgt uit zien (hier deels zichtbaar): Output Calculator:
Met de knop ‘afdrukken’ kan een afdruk worden gemaakt. De ingevulde gegevens kunnen worden bewaard, zodat bij een volgende berekening alleen de gewijzigde gegevens veranderd hoeven te worden om weer een herberekening te maken. De plug-in die geïmplementeerd kan worden in bestaande bewindvoerdersoftware werkt technisch hetzelfde en geeft bij het invullen van dezelfde gegevens dezelfde uitkomst. De bediening kan er anders uitzien.
Volgnummer: 2008:1; bijgewerkt tot 1 januari 2008
34