I. I.E. Staal, H . A . G . van de n B r i nk , J. M. A . H er ma n n s , A.J.P. S chr ij ver s en H .F. va n S t el
Vroegsignalering van opvoed- en opgroeiproblemen bij peuters: Ontwikkeling en haalbaarheid van een gestructureerd interview Doel van het onderzoek is het ontwikkelen van een instrument voor vroegsignalering van opvoed- en ontwikkelingsproblemen bij peuters waarbij het perspectief en de ervaring van de ouder wordt gecombineerd met de expertise van de JGZ-professional. Door middel van een iteratief proces is de SPARK (Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen, ofwel Structured Problem Analysis of Raising Kids) ontwikkeld en getest. De SPARK is een gestructureerd interview dat 16 domeinen beslaat, van gezondheid tot gezinszaken. Haalbaarheid en onderscheidend vermogen zijn getest in de dagelijkse praktijk. De onderzoekspopulatie bestond uit alle kinderen van 18 maanden oud die van april tot november 2006 in de provincie Zeeland woonden (n = 1140). De respons was 97,8%. Hoewel de mediaan van de zorgbehoefte volgens de SPARK laag was, had 38,7% van de peuters en hun ouders persoonlijk advies of begeleiding nodig en 4,5% hulp of direct ingrijpen. Het risico op opvoed- en ontwikkelingsproblemen werd bij 2,9% hoog, bij 16,5% verhoogd en bij 80,6% laag ingeschat. Deze risico-inschatting van de jeugdverpleegkundige liet een significante associatie zien met uit de literatuur bekende risicofactoren voor kindermishandeling. De SPARK is onderscheidend, bruikbaar in de dagelijkse praktijk en geeft inzicht in risico’s en zorgbehoefte van opvoed- en ontwikkelingsproblemen bij peuters.
Inleiding
Er is consensus over het belang van vroegsignalering van opvoed- en opgroeiproblemen bij jonge kinderen.1-6 De jeugdgezondheidszorg (JGZ) heeft een preventieve, populatiegerichte aanpak en een hoog bereik, en volgt de kinderen longitudinaal. Hierdoor is de JGZ bij uitstek geschikt om op vaste momenten opvoed- en opgroeiproblemen met een gevalideerd meetinstrument vroegtijdig te signaleren.3 Gekozen is voor de leeftijd van 18 maanden omdat op dat moment de overgang plaatsvindt van zuigeling naar peuter. Vroegsignalering op deze leeftijd moet zich zowel richten op vroege signalen van problemen rond hechting, gedrag en ontwikkelingsproblemen als op bestaande opvoedings-, gezondheids-, psychosociale en ontwikkelingsproblemen, en op mogelijkheden en vaardigheden van ouders en omgeving die nodig zijn voor de komende peuterperiode en eventuele tekorten op dat vlak.1,3,7-8 Naar onze mening vraagt deze risicoanalyse een zorgvuldige afweging, bij voorkeur in dialoog met de ouders. De zoektocht naar een gevalideerd en praktisch, in de JGZ bruikbaar instrument dat voldeed aan de hiervoor genoemde eisen van een risicoanalyse, leverde niets op. Het doel van dit project was dan ook het ontwikkelen en op haalbaarheid testen van een instrument voor vroeg-
signalering van opvoed- en ontwikkelingsproblemen bij peuters, waarbij gebruik wordt gemaakt van het perspectief en de ervaring van zowel ouder als JGZprofessional. Dit instrument moest passen binnen de doelstelling en opdracht van de JGZ en bruikbaar zijn voor deze jonge leeftijdsgroep. In dit artikel beschrijven we eerst de ontwikkeling van het instrument, gevolgd door resultaten uit de haalbaarheidsstudie.
Methode Instrument
Als basis voor het te ontwikkelen instrument is de bestaande Vragenlijst Onvervulde Behoeften en Opvoedingsondersteuning (VOBO) gebruikt.9 De VOBO is toegepast en onderzocht in verschillende populaties.9-11 De VOBO is door ons aangepast en verder ontwikkeld op de volgende aspecten: 1) de inhoud en volgorde van de domeinen zijn aangepast aan de leeftijd van 18 maanden, 2) de weging van de zwaarte van de vragen, zorgen en problemen wordt zowel door de ouders als JGZ-professional gemaakt, 3) de JGZ-professional maakt een overall risico-inschatting en 4) het bijpassende zorgaanbod wordt in dialoog tussen ouder en JGZ-professional afgesproken.
I.I.E. Staal, stafverpleegkundige en verplegingswetenschapper, afdeling JGZ, GGD Zeeland, Goes. H.A.G. van den Brink, pedagoog, afdeling Jeugdgezondheidszorg Thuiszorgorganisatie Zorgstroom, Serooskerke. J.M.A. Hermanns, hoogleraar, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. A.J.P. Schrijvers, hoogleraar, Julius Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht. H.F. van Stel, klinisch epidemioloog, Julius Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht. Correspondentieadres: I.I.E. Staal, GGD Zeeland, afdeling JGZ, Postbus 345, 4460 AS Goes,
[email protected].
126
nr 6 december 2011 ı jaargang 43
Deze aanpassingen zijn tot stand gekomen door een interactief en herhalend proces van testen en feedback tussen onderzoekers en een expertgroep van ervaren Zeeuwse jeugdverpleegkundigen. Deze verder ontwikkelde en aangepaste VOBO, met als werktitel VOBO-Z (met de Z van Zeeland en Zorg- en risicotaxatie) is SPARK genoemd: Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen (Structured Problem Analysis of Raising Kids). In dialoog met de ouders worden in 3 stappen 16 domeinen besproken. Voor elk domein start de jeugdverpleegkundige met een korte beschrijving van het domein, waarbij enkele voorbeelden worden genoemd, met de vraag of de ouders hierover het afgelopen half jaar zorgen, vragen en of problemen hebben ervaren (stap 1). Hierna wordt aan ouders gevraagd de ervaren zwaarte van deze zorgen aan te geven op een 5-punts likertschaal, die is afgedrukt op een kaart, met als uitersten ‘helemaal niet’ tot ‘zeer belastend’. Daarna wordt verder doorgevraagd: of er al dan niet behoefte is geweest aan steun, of hiervan al dan niet gebruik is gemaakt, of deze steun informeel of formeel is geweest en of het lukte om na deze steun beter met de zorgen, vragen en/of problemen om te gaan. Elk domein sluit af met het aangeven van de huidige zorgbehoefte door de ouder, op een 6-punts likertschaal die bestaat uit: 1) geen hulp/ondersteuning nodig, 2) informatie uit interesse, 3) persoonlijk advies, 4) begeleiding, 5) hulp nodig en 6) direct ingrijpen nodig. Naast deze inschatting van de ouder maakt de jeugdverpleegkundige een inschatting als professional met dezelfde schaal (stap 2). Nadat alle domeinen op deze manier aan de orde zijn gekomen, bespreekt de jeugdverpleegkundige met de ouders de bijpassende zorgbehoefte en worden afspraken gemaakt voor de komende periode (stap 3). Hulp en direct ingrijpen leiden meestal tot een verwijzing buiten de JGZ, terwijl informatie uit interesse, persoonlijk advies en begeleiding vaak door een jeugdverpleegkundige kan worden gegeven, mogelijk tijdens hetzelfde huisbezoek waarin de SPARK is afgenomen. Hierna rondt de jeugdverpleegkundige het huisbezoek af en maakt een overall risicoinschatting: laag, verhoogd of hoog risico op opvoed- en ontwikkelingsproblemen. Deze overall risico-inschatting baseert de jeugdverpleegkundige op de informatie uit het interview en door het afwegen van factoren die de inschatting negatief dan wel positief beïnvloeden. Deze gestructureerde afweging bevat de geobserveerde interactie tussen ouder(s) en kind(eren) en de observatie van groei, ontwikkeling, manifeste problemen en leefomgeving, en wordt aangekruist op het afsluitende scoreformulier van de SPARK.
Onderzoeksopzet
Het doel van de volgende fase was het testen van de SPARK op haalbaarheid en onderscheidend vermogen in nr 6 december 2011 ı jaargang 43
de dagelijkse praktijk. Goedkeuring voor deze studie is ontvangen van de Medisch Ethische Toetsingscommissie van het UMC Utrecht. Van april tot november 2006 zijn alle kinderen van 18 maanden wonend in Zeeland (n = 1140) geïncludeerd. Bij deze kinderen zijn door de 63 jeugdverpleegkundigen van de 3 JGZ-organisaties in Zeeland huisbezoeken afgesproken, waarbij de SPARK is gebruikt. Aan de ouders is toestemming gevraagd om de informatie uit de SPARK te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek. Voorafgaand aan de start van deze onderzoeksfase zijn alle jeugdverpleegkundigen verdeeld over 3 groepen getraind. In ieder team zat 1 lid van de expertgroep. Deze was vraagbaak voor het desbetreffende team, zowel tijdens de training als in de praktijk, en bood ondersteuning.
Data-analyse
Samenvattende scores voor ervaren zorgen (range 1-5) en zorgbehoefte (range 1-6) zijn berekend door de som van alle domeinscores te delen door het aantal domeinen. Voor elk domein zijn met de Wilcoxon signed ranks test de verschillen tussen de scores in zorgbehoefte van de ouders en professionals gemeten op de 6-puntsschaal. Om een eerste indruk te krijgen van de constructvaliditeit van de SPARK is de Spearman’s correlatiecoëfficient berekend tussen ervaren zorgen, zorgbehoefte, risicoinschatting van de JGZ-professional en bekende demografische risicofactoren voor kindermishandeling. Om een somscore ‘bekende risicofactor’ te berekenen, zijn de volgende risicofactoren gebruikt: groot gezin (≥ 4 kinderen), eenoudergezin, ouders jonger dan 20 jaar bij de geboorte van deze peuter, zeer laag opleidingsniveau van de ouders, ouders die thuis geen Nederlands spreken en ouders die werkloos of arbeidsongeschikt zijn. Naar het onderscheidend vermogen is gekeken door per risicogroep (laag, verhoogd en hoog) de verschillen in populatiekenmerken te testen. Hiervoor is gebruik gemaakt van ANOVA of Kruskal-Wallis, afhankelijk van de variabele. Alle analyses zijn uitgevoerd met SPSS 15. Bij een p < 0,05 zijn verschillen en correlaties als statistisch significant beschouwd.
Resultaten
De respons was hoog (97,8%). Data van 1115 kinderen werden geanalyseerd. Bij 19,1% van de SPARK-interviews waren beide ouders aanwezig. De gemiddelde duur van de huisbezoeken was 66 minuten (standaarddeviatie (SD) = 20 min.), en het invullen van de SPARK duurde gemiddeld 37 minuten (SD = 13 min.).
Door ouders ervaren zorgen
In de eerste stap van de SPARK wordt aan de ouders gevraagd of zij zorgen, vragen en/of problemen (hebben) ervaren en op welk domein er sprake is van een onvervulde steunbehoefte. De mediaan van de ervaren zorgen door ouders was 1,6 (interquartile range (IQR) = 1,3-1,9; figuur 1). 127
somscore ervaren zorgen van ouders
Figuur 1 Boxplot zorgen die door de ouders worden ervaren
4,5 4,0
mediaan 25%-75% bereik
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 laag risico
verhoogd risico risico-inschatting van professionals
Bijna alle ouders gaven aan wel eens zorgen, vragen of problemen te hebben op één of meerdere domeinen (tabel 1, kolom 1).
Huidige zorgbehoefte
In de tweede stap van de SPARK wordt aan zowel ouder als professional gevraagd de huidige zorgbehoefte aan te geven. De mediaan van de zorgbehoefte van de ouders was 1,1 (IQR = 1,0-1,3) en van de jeugdverpleegkundige 1,3 (IQR = 1,1-1,5; figuur 2). Ouders en verpleegkundigen waren het er meestal over eens op welke domeinen
hoog risico
verdere zorg nodig was, maar over het algemeen gaven professionals aan meer zorg nodig te achten (tabel 1; voor de meeste domeinen p < 0,001). Dit verschil komt het vaakst voor op domeinen waar de jeugdverpleegkundige zelf interventies kan inzetten zoals ‘gedrag van het kind’, ‘aanpak van opvoeding’, ‘emotionele ontwikkeling’ en ‘taalspraak-denkontwikkeling’. Verschil tussen ouders en jeugdverpleegkundigen is met name in de categorieën ‘informatie uit interesse’, ‘persoonlijk advies’ en ‘begeleiding’, en niet in de meer ernstige categorieën ‘hulp nodig’ en ‘direct ingrijpen nodig’ (tabel 1, kolom 2-5). Dit
somscore zorgbehoefte
Figuur 2 Boxplot zorgbehoefte
4,5
4,0 3,5
ouders: mediaan +25%-75% uitbijters professional: mediaan +25%-75% uitbijters
3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 laag risico
128
verhoogd risico risico-inschatting van professionals
hoog risico
nr 6 december 2011 ı jaargang 43
Tabel 1 Zorgen ervaren door de ouders, inschatting zorgbehoefte door ouder en professional, per domein
domeinen
zorgen van ouders: belastend / zeer belastend
inschatting zorgbehoefte door ouders: informatie uit interesse / persoonlijk advies / begeleiding
hulp nodig / direct ingrijpen nodig
inschatting zorgbehoefte door professional: informatie uit interesse / persoonlijk advies / begeleiding
hulp nodig / direct ingrijpen nodig
p-waarde*: ouders vs. professional
samenvatting zuigelingenperiode
17,3 %
9,3 %
1,5 %
11,1 %
1,0 %
0,2
gezondheid
8,4 %
17,3 %
1,0 %
23,6 %
1,0 %
< 0,001
1,7 %
14,5 %
1,0 %
23,4 %
0,8 %
< 0,001
taalspraak-denkontwikkeling
0,9 %
21,9 %
-
39,4 %
0,1%
0,03
taalgebruik ouders
2,2 %
10,5 %
0,3 %
23,7 %
0,3 %
< 0,001
emotionele ontwikkeling
4,8 %
25,8 %
0,7 %
43,7 %
0,6 %
< 0,001
omgang met anderen
1,8 %
10,6 %
0,2 %
20,8 %
0,1 %
< 0,001
gedrag van het kind
6,1 %
34,9 %
0,8 %
53,0 %
1,3 %
< 0,001
aanpak van opvoeding
5,1 %
32,7 %
1,0 %
47,3 %
1,0 %
< 0,001
ontwikkelingsstimulering
0,5 %
15,6 %
-
28,5 %
-
< 0,001
tijdsbesteding van het kind
1,8 %
16,3 %
0,1 %
16,3 %
0,1 %
< 0,001
woon- en leefsituatie
4,7 %
3,9 %
0,7 %
8,8 %
0,9 %
< 0,001
(sociale) contacten en informele steun
2,2 %
5,2 %
0,6 %
8,9 %
0,6 %
0,001
opvang van kind
2,3 %
5,7 %
0,2 %
9,3 %
0,1 %
< 0,001
zorgen aangegeven door anderen
2,5 %
4,9 %
0,2 %
6,7 %
0,5 %
< 0,001
gezinszaken
11,4 %
9,8 %
2,1 %
14,4 %
2,6 %
< 0,001
iets vergeten, nl…
4,4 %
12.2 %
1,0 %
13,6 %
1,5 %
0,1
motorische ontwikkeling
* Met de Wilcoxon signed ranks test zijn de verschillen tussen de scores in zorgbehoefte van de ouders en professionals gemeten.
wordt bevestigd door de bevinding dat er geen significante verschillen in zorgbehoefte zijn tussen ouders en professionals in de ‘hoogrisico’groep.
keer hoger in de hoogrisicogroep als in de verhoogdrisicogroep.
Hulp of direct ingrijpen was nodig volgens jeugdverpleegkundigen bij 4,5% van de kinderen en hun ouders, terwijl 38,7% van de kinderen en hun ouders persoonlijk advies of begeleiding nodig hadden op een of meer domeinen. Interessant is dat ouders uit de hoogrisicogroep, in tegenstelling tot ouders uit de verhoogd- en laagrisicogroep, niet op alle domeinen zorgen rapporteerden. Hier staat de intensiteit van de zorgbehoefte tegenover: het percentage ‘hulp nodig’ en ‘direct ingrijpen nodig’ was, afhankelijk van het domein, 1,5 tot 15
In de derde stap van de SPARK leidt analyse van de zorgen naar een beslissing over wat te doen. De meeste vervolgacties konden door de JGZ zelf worden uitgevoerd binnen de Richtlijn Contactmomenten (83,1%); bij 16,6% waren extra contacten nodig en bij 0,3% was minder contact nodig.8 Als laatste maakt de professional een overall risicoinschatting. Bij 2,9% werd het risico van opvoed- en ontwikkelingsproblemen hoog geschat, bij 16,5% verhoogd en bij 80,6% laag . De gemiddelde som van
nr 6 december 2011 ı jaargang 43
Vervolgacties
129
Tabel 2 Correlaties tussen inschattingen en risicofactoren.
inschatting zorgbehoefte door ouders zorgen van ouders
0,43a
inschatting zorgbehoefte door ouders
inschatting zorgbehoefte door professional
risico-inschatting door professional
somscore risicofactoren*
0,41b
0,33b
0,11b
0,73b
0,38b
0,14b
0,41b
0,20b
inschatting zorgbehoefte door professional overall risico-inschatting door professional
0,29b
a Risicofactoren zijn: ≥ 4 kinderen, eenoudergezin, ouders jonger dan 20 jaar bij de geboorte van deze peuter, zeer laag opleidingsniveau van de ouders, ouders spreken thuis geen Nederlands, ouders zijn werkloos of arbeidsongeschikt. b De correlatie is significant bij p = 0,01 z (tweezijdig getoetst).
risicofactoren was laag: 0,41 (SD = 0,9). De associatie tussen de verschillende onderdelen van de SPARK werd uitgedrukt in correlatiecoëfficiënten (tabel 2) en in box plots (figuur 1 en 2). Figuur 1 laat de associatie zien tussen een hogere risico-inschatting en een stijgende somscore van de ervaren zorgen door ouders, en figuur 2 een toenemende zorgbehoefte zoals aangegeven door ouder en professional. Om inzicht te krijgen in de risicofactoren zijn in tabel 3 de populatiekenmerken gepresenteerd per risicogroep. Wat betreft kindkenmerken zijn er geen significante verschillen tussen de verschillende risicogroepen, terwijl diverse gezins- en ouderkenmerken wel significant verschillen, namelijk: gezinssamenstelling, leeftijd van de moeder bij de geboorte van deze peuter, niet-Nederlandse etniciteit, niet de Nederlandse taal sprekend, laag opleidingsniveau van beide ouders en de werkstatus van moeder (alle p < 0,01).
Beschouwing
In nauwe samenwerking tussen praktijk en wetenschap hebben wij een bestaand gestructureerd interview doorontwikkeld tot een instrument voor vroegsignalering van opvoed- en ontwikkelingsproblemen bij jonge kinderen. Dit nieuwe instrument combineert ervaring en perspectief van zowel ouders als professionals en past binnen de doelstelling van de JGZ in Nederland. Bijna alle ouders hebben vragen over de opvoeding of ontwikkeling van hun kind en hebben op een zeker moment tijdens het opvoeden op enige manier ondersteuning nodig.6,14 Onze studie laat zien dat deze vragen, mits op een juiste wijze besproken, tijdens de contactmomenten in kaart kunnen worden gebracht. De SPARK voorziet in relevante informatie over ervaren problemen en bijpassende zorgbehoefte, die onmiddellijk gebruikt kan worden. Voor de beslissing over de af te spreken vervolgactie is het wel of niet in overeenstemming zijn 130
van de zorgbehoefte tussen ouders en professional belangrijke informatie. Deze informatie is daarnaast ook bruikbaar voor persoonlijke reflectie en coaching van de professionals, en monitoring. Ons inziens draagt het werken met de SPARK bij aan een meer professionele houding richting vroegsignalering van opvoed- en ontwikkelingsproblemen. Andere studies bij kinderen tussen 14 maanden en 4 jaar oud lieten zien dat bij 7,4-9,4% van de kinderen psychosociale problemen werden onderkend door de JGZprofessional.15-16 Uit dossieronderzoek van gezinnen met minstens 1 kind tussen de 0-3 jaar bleek dat er bij 18% van de gezinnen een risicovolle probleemsituatie bestond op een of meer domeinen: kind, ouders, of de interactie tussen ouder en kind en de omgeving.17 Deze studies bepleitten alle de noodzaak om zowel het onderkennen van problemen als de vervolgactie door de JGZprofessional te verbeteren. Zeijl e.a. bestudeerden de leeftijdsgroep van 0-12 jaar en rapporteerden dat het met de meeste kinderen in Nederland goed gaat.18 Hoogstens 5% heeft te maken met meerdere problemen. De groep met 1 ernstig probleem was groter en varieerde tussen de 6% en 15%. Het percentage kinderen met problemen, zoals onderscheiden door de SPARK, is in overeenstemming met deze bevindingen vanuit de literatuur. Deze studie had een aantal beperkingen. Ten eerste, het werken met de SPARK kost meer tijd dan er beschikbaar is tijdens een contactmoment op het consultatiebureau. Inmiddels blijkt uit ervaring dat de benodigde tijd voor het afnemen van de SPARK minder is dan in deze onderzoeksfase het geval was. In deze onderzoeksfase is de SPARK alleen gebruikt tijdens een huisbezoek, maar inmiddels is ook ervaring opgedaan met het gebruik van de SPARK op het consultatiebureau. Of verbetering van de uitkomsten opwegen tegen de extra tijdsinvestering zal verder onderzoek moeten uitwijzen. Ten tweede, er was slechts een zwakke associatie tussen ervaren zorgen en zorgbehoefte met bekende risicofactoren van kindernr 6 december 2011 ı jaargang 43
Tabel 3 Populatiekenmerken per risicogroep.
kindkenmerken
laag risico
verhoogd risico
hoog risico
p-waarde*
jongen/meisje
54,4% / 45,6%
55,4% / 44,6%
51,5% / 48,5%
0,8
eerste kind
44,0%
37,1%
32,3%
plaats in de kindrij:
0,1
tweede kind
36,2%
39,2%
32,3%
derde kind
13,3%
14,5%
25,8%
vierde kind of hoger
6,5%
(max. 10 kinderen )
9,1% (max. 7 kinderen)
9,7% (max. 6 kinderen)
tweeoudergezin
96,3%
78,9%
66,7%
eenoudergezin
1,4%
11,7%
16,7%
samengesteld gezin
1,5%
4,4%
6,7%
anders (pleeggezin/adoptie/scheiding/ grootouders)
0,9%
5,0%
10,0%
leeftijd moeder (gemiddelde in jaren, SD)
30 (4,7)
29 (5,2)
28 (5,3)
< 0,001
leeftijd moeder < 20 jaar bij geboorte van deze peuter leeftijd vader (gemiddelde in jaren, SD)
0,8% (n = 7)
4,9% (n = 9)
9,7% (n = 2)
< 0,001
33 (SD 5,2)
33 (SD 6,6)
31 (SD 5,7)
0,21
leeftijd vader < 20 jaar bij geboorte van deze peuter
0,2% (n = 2)
1,7% (n = 3)
-
0,02
niet-Nederlandse moeder
7,0%
20,4%
9,1%
< 0,001
niet-Nederlands vader
6,1%
18,3%
12,1%
< 0,001
6,3% 5,5%
20,4% 14,0%
9,1% 6,1%
< 0,001 < 0,01
gezinskenmerken:
< 0,001
ouderkenmerken:
etniciteit:
taal: moeder spreekt thuis geen Nederlands vader spreekt thuis geen Nederlands opleiding: laagopgeleid
gemiddeld opgeleid hoogopgeleid
19,0% moeder (incl. 2,2% zeer laag) 23,3% vader (incl. 1,8% zeer laag) 53,8% moeder 47,9% vader 27,2% moeder 28,8% vader
36,9% moeder (incl. 11,2% zeer laag) 43,1% vader (incl. 9,0% zeer laag) 43,0% moeder 35,9% vader 20,1% moeder 21,0% vader
50,0% moeder (incl. 26,7 % zeer laag) 57,1% vader (incl. 10,7 % zeer laag) 36,7% moeder 21,5% vader 13,3% moeder 21,4% vader
werksituatie: betaald werk werkloos arbeidsongeschikt huisvrouw/-man
71,9% moeder 93,4% vader 0,8% moeder 0,4% vader 0,1% moeder 0,1% vader 21,3% moeder 0,2% vader
43,0% moeder 77,4% vader 5,4% moeder 3,2% vader 2,7% moeder 3,8% vader 33,9% moeder 1,1% vader
48,5% moeder 60,6% vader 6,1% moeder 12,1% vader 6,1% moeder 3,0% vader
< 0,001 moeder < 0,001 vader
< 0,001 moeder 0,8 vader
33,3% moeder -
* Met behulp van Kruskal-Wallis test, met uitzondering van leeftijd en kindrij: ANOVA.
nr 6 december 2011 ı jaargang 43
131
mishandeling. Enerzijds lag dit in de lijn van de verwachting, omdat de SPARK is bedoeld voor gebruik binnen de totale populatie met een brede scope, en niet specifiek is bedoeld voor het signaleren van kindermishandeling. Anderzijds kunnen opvoedproblemen leiden tot kindermishandeling. Bij deze verwachting past de bevinding van een significante associatie tussen de overall risico-inschatting en de bekende risicofactoren van kindermishandeling. Als laatste, de validiteit van de SPARK is slechts gedeeltelijk onderzocht. Inhoudsvaliditeit is verkregen door de SPARK door te ontwikkelen in nauwe samenwerking met een expertgroep van ervaren jeugdverpleegkundigen. Daarnaast is de SPARK gebaseerd op een bestaand instrument, de VOBO. De bevindingen in deze studie over de door de ouders als meest belangrijk ervaren problemen en zorgen komen overeen met de resultaten die naar voren komen uit de onderzoeken naar de VOBO.9-11 Als volgende stap is verder onderzoek nodig naar betrouwbaarheid, validiteit en diagnostische nauwkeurigheid van de SPARK. De resultaten uit dit vervolgonderzoek kunnen bijdragen aan de discussie of deze brede, zorgvuldig opgezette zorg- en risicotaxatie, in dialoog met de ouders, de moeite waard is.
Conclusie
De SPARK is een gestructureerd interview waarin het perspectief van de ouders wordt gecombineerd met de expertise van de JGZ-professional. De SPARK is onderscheidend, bruikbaar in de dagelijkse praktijk en geeft inzicht in risico’s en zorgbehoefte van opvoed- en ontwikkelingsproblemen bij peuters.
3. Hermanns J, Öry F, Schrijvers AJP. Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Utrecht: Invent groep; 2005. 4. Hertzman C, Siddiqi A, Hertzman E, Irwin LG, e.a. Tackling inequality: get them while they’re young. BMJ. 2010 Feb 13;340:346-8. 5. Leerdam van FJM, Raat H, HiraSing RA. Update programmeringsstudie effectonderzoek JGZ 0-19 jaar, evidence in de literatuur. Tijdschr JGZ. 2006;38-57. 6. Moran P, Ghate D, Merwe van der A. What Works in Parenting Support? A Review of the International Evidence. Nottingham: DfES Publications; 2004. 7. Belsky J. Determinants and consequences of parenting: Illustrative findings and basis principles. In: Hellinnckx W, Colten M, Williams M, editors. International perspectives on family support. Aldershot: Arena, Ashgate Publishing limited; 1997. p. 1-21. 8. Ministerie van VWS. Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; 2002. 9. Bertrand R, Hermanns J, Leseman P. Behoefte aan opvoedingsondersteuning in Nederlandse, Marokkaanse en Turkse gezinnen met kinderen van 0-6 jaar. Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs. 1998;4(1/2):50-71. 10. Leseman P, Hermanns J. Vragen van ouders over de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen in drie etnisch-culturele gemeenschappen. Pedagogisch Tijdschrift. 2002;27(4):253-6. 11. Zeeman M, Hermanns J, Hoffenaar P, Grootens-Tecla M, Alberts J. De behoefte aan opvoedingsondersteuning op Curaçao. Een onderzoek onder opvoeders met kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar. Pedagogiek. 2007;27(2):119-34. 12. Kijlstra M, Prinsen B, Schulpen T. Kwetsbaar jong! Utrecht: NIZW; 2002.
Dit artikel is gebaseerd op ‘Assessment of parenting and developmental problems in toddlers: development and feasibility of a structured interview’ dat werd gepubliceerd in Child: care, health and development (2011;37(4):503-11).
13. Sidebotham P, Heron J, The ALSPAC Study Team University of
We willen graag alle ouders en JGZ professionals bedanken voor hun waardevolle inbreng en het invullen van de SPARK. Daarnaast willen we ook het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, de provincie Zeeland, alle gemeenten van Zeeland en alle JGZ-organisaties van Zeeland bedanken voor hun financiële bijdrage en support.
15. Klein Velderman M, Crone MR, Wiefferink CH, Reijneveld SA.
Literatuur
1. Barlow J, Schrader McMillan A, Kirkpatrick S, Ghate D, Smith M, Barnes J. Health-led Parenting Interventions in Pregnancy and Early Years. Coventry: University of Warwick; 2008. 2. Carter AS, Briggs-Gowan MJ, Davis NO. Assessment of young
Bristol. Child maltreatment in the ‘children of the nineties’: A cohort study of risk factors. Child Abuse Negl. 2006;30:497522. 14. Hermanns J. Het opvoeden verleerd. Amsterdam: Vossiuspers UvA; 2009. Identification and management of psychosocial problems among toddlers by preventive child health care professionals. Eur J Public Health. 2009; October 25:1-7. 16. Reijneveld SA, Brugman E, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Identification and management of psychosocial problems among toddlers in Dutch preventive Child Healthcare. Arch Pediatr Adolesc Med. 2004;158:811-7. 17. Tenhaeff CR, Dijkstra N, Havinga M, Janssen L,e.a. Vroegsignalering van zorgwekkende opvoedingssituaties in Samen Starten: wijkverpleegkundigen onderzoeken hun eigen dossiers. Tijdschr JGZ. 2004;4:76-80. 18. Zeijl E, Crone MR, Wiefferink CH, Keuzenkamp S, Reijneveld
children’s social-emotional development and psychopatholo-
SA. Kinderen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel
gy: recent advances and recommendations for practice. J
Planbureau; 2005.
Child Psychol Psychiatry. 2004;Jan;45(1):109-34.
132
nr 6 december 2011 ı jaargang 43