DSM IV interview
Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.
A.A. Spek Klinisch psycholoog Centrum Autisme Volwassenen GGZ Eindhoven
Wanneer dit interview gebruikt wordt bij wetenschappelijk onderzoek kan gerefereerd worden aan de volgende publicaties:
* Spek, A.A., Scholte, E.M., van Berckelaer-Onnes, I.A. (2008). The use of WAIS III in adults with HFA and Asperger syndrome. Journal of Autism and Developmental Disorders, 38 (4), 1573-3432. * Spek, A.A., Schatorje, T., Scholte, E.M., van Berckelaer-Onnes, I.A. (2008). Verbal fluency in adults with HFA or Asperger syndrome. Neuropsychologia, 652-656.
Inleiding Doel Dit semi-gestructureerde interview is gebaseerd op de criteria van de DSM en is één van de instrumenten op basis waarvan een diagnose in het autismespectrum gesteld kan worden. Het interview is ontwikkeld door mw. A.A. Spek, Klinisch Psycholoog en wordt gebruikt in het kader van diagnostisch en/of wetenschappelijk onderzoek bij volwassenen met (mogelijk) een autismespectrumstoornis. Instructie Het interview dient in deze formulering worden afgenomen bij de cliënt. Wanneer de persoon de vraag niet begrijpt, of u het idee hebt dat belangrijke informatie op het gevraagde gebied niet naar voren komt, kunt u het item verder uitleggen en voorbeelden geven (richtlijnen staan tussen de haakjes). Het is de bedoeling om door te vragen totdat er een duidelijk antwoord is op de betreffende vraag. Uiteindelijk vult u de score in aan de hand van uw eigen oordeel. Wanneer de cliënt bijvoorbeeld zegt geen moeite te hebben met oogcontact maar uit het dossier ofwel in het gesprek zelf blijkt dit anders te zijn, scoor dan datgene waarvan u denkt dat het overeen komt met de werkelijkheid. Interpretatie Er is sprake van autisme als in totaal voldaan wordt aan zes of meer items van (1), (2) en (3), met ten minste twee van (1) en van (2) en (3) elk één. Dit natuurlijk mits op de ADI-R ook naar voren komt dat er sprake is van autisme. Er is sprake van de stoornis van Asperger als voldaan wordt aan twee of meer items bij (1) en één of meer items van (3). Bij (2) mag niet aan het eerste item (A) voldaan zijn, overigens wel aan B, C en D. Verder mag niet voldaan worden aan voldoende items om te kunnen spreken van autisme. Ook moet er bij de stoornis van Asperger sprake zijn van beperkingen in het functioneren. Er mag eveneens geen significante achterstand zijn in de cognitieve ontwikkeling. N.B.: In de DSM-V wordt de stoornis van Asperger niet meer gediagnosticeerd. Het is de vraag of het verstandig is om dit in de aanloopperiode nog wel te doen. Er is sprake van PDD-NOS wanneer er een ernstige pervasieve beperking is in de ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie (1) en van de verbale of non-verbale communicatie (2), of als (alleen) stereotiep gedrag, interesses en activiteiten (3) aanwezig zijn. Er mag niet worden voldaan aan de criteria van Asperger en Autisme. Er wordt hier niet gesproken over het voldoen aan een minimum aantal items. Verdere informatie Mocht u, naar aanleiding van het interview, nog verdere vragen hebben over de afname of de ontwikkeling, dan kunt u contact opnemen met Annelies Spek:
[email protected].
DSM-IV- vragenlijst autisme spectrum problematiek (1) kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties zoals blijkt uit de volgende items: (waarbij A1 of A2 of A3 als 1 item tellen, evenals C1 of C2) A1 Hebt u er moeite mee om oogcontact met mensen te maken? (Doorvragen: Kunt u inschatten wanneer oogcontact gepast is? Ervaart u oogcontact maken als prettig? Kunt u informatie afleiden uit hoe iemand kijkt? Bij moeite met oogcontact: doorvragen waarom. Krijgt u er weleens commentaar op, bijv: ‘kijk me nou eens aan’? Kijkt u mensen aan in de ogen of kijkt u langs de ogen heen of tussen de ogen? Ontstaan er problemen door uw moeite met oogcontact maken? Zo ja, voorbeeld.)
A2 Maakt u gebruik van gezichtsuitdrukkingen als u met mensen praat? Begrijpt u de gezichtsuitdrukkingen en mimiek van andere mensen? (Doorvragen: Kunnen andere mensen bij u gemakkelijk aan uw gezicht zien hoe u zich voelt? Krijgt u weleens van anderen te horen dat u vlak bent in uw gezichtsuitdrukking? Is het lastig voor u als de gezichtsuitdrukking niet klopt bij wat iemand zegt? Geeft dat problemen?) Ontstaan er weleens problemen doordat u de gezichtsuitdrukkingen van een ander niet goed kan inschatten of de ander die van u niet? Geef een voorbeeld.
A3 Kunt u aan iemands lichaamshouding of gebaren/mimiek aflezen wat diegene denkt of voelt? Gebruikt u zelf lichaamshoudingen of gebaren om mensen iets duidelijk te maken? (Doorvragen: Gebeurt het wel eens dat er vervelende situaties ontstaan doordat u de ander niet kan aflezen? Of de ander uw gebaren/mimiek niet? Geef een voorbeeld.)
B Hebt u, nu en in het verleden, vriendschappen en relaties met andere mensen kunnen ontwikkelen? Zo ja: Hebt u het idee dat u hierin vergelijkbaar bent met andere mensen? (Doorvragen: Hoe vaak ziet u uw vrienden? Hoe vaak hebt u het afgelopen jaar initiatief genomen voor een 1-op-1 contact? Kwam u vroeger als kind ook bij andere kinderen thuis en andersom, wie nam hierbij het initiatief? Kijkt u uit naar contact met vrienden? Kost contact met vrienden u veel energie of geeft het juist energie? Moet u bij contacten met anderen erg nadenken over wat gepast gedrag is? Is het moeilijk om de contacten te onderhouden?)
C1 Hebt u regelmatig zin om dingen samen met anderen te doen? Bent u hierin vergelijkbaar met andere mensen? (Doorvragen: Kunt u zich aanpassen aan de ander, wanneer u iets samen doet? Kunt u inschatten wanneer iemand het leuk vindt iets met u te doen en wanneer niet? Geeft uw moeite om dingen samen te doen weleens problemen? Ontstaan er veel conflicten of spanningen wanneer u dingen samen doet? Geef eens een voorbeeld?)
C2 Heeft u er behoefte aan om, als u iets bereikt hebt, of als u plezier hebt, dit te delen met mensen om u heen? Denkt u dat u hierin anders bent dan andere mensen? (Doorvragen: Hebt u er ook behoefte aan om emotionele dingen met anderen te delen? Kunt u inschatten aan wie u wat kunt vertellen over uw privéleven? Vindt u het prettig om dingen met anderen te bespreken of doet u dit vooral omdat de ander dit verwacht? Krijgt u vaak een verwijt van anderen dat u te weinig deelt? Lukt het u om op tijd om hulp te vragen?)
D Kunt u andere mensen aanvoelen en u verplaatsen in het perspectief van een ander? (Doorvragen: Kunt u aanvoelen wat iemand anders nodig heeft wanneer diegene zich niet prettig voelt? Kunt u daar ook naar handelen? Zeggen mensen u weleens dat u hen niet goed kunt aanvoelen? Waarom zegt men dat? Kunt u zich voorstellen hoe iets voor een ander voelt? Kunt u iets invoelen of probeert u vooral te beredeneren hoe de ander zich voelt? Moet u erover nadenken om te troosten of gaat dit bij u automatisch en op gevoel? Zeggen anderen weleens: je begrijpt me niet of je voelt me niet aan? Geeft uw moeite met anderen aanvoelen weleens problemen? Ga zo na of er sprake is van een gebrek aan wederkerigheid in het contact).
Item Score 0 of 1
A1
A2
A3
B
C1
C2
D
(2) Kwalitatieve beperkingen in de communicatie zoals blijkt uit de volgende items: (voldoen aan B1 of B2 telt als 1 item) A Weet u wanneer u bent gaan praten? Op welke leeftijd sprak u enkele woorden? Op welke leeftijd sprak u hele zinnen? Is uw taalontwikkeling normaal verlopen? (Als onbekend: navragen bij heteroanamnese. Normaal is: losse woorden op leeftijd van 2 jaar, communicatieve zinnen op leeftijd van 3 jaar)
B1 Hebt u moeite om een gesprek te beginnen of gaande te houden met andere mensen? (Doorvragen: Lukt het u om op verjaardagen en feestjes een sociaal gesprekje te voeren met andere mensen? Valt anderen op dat u op dit gebied anders bent? Vind u het leuk om dergelijke gesprekjes te voeren of ziet u er juist tegenop? Kost het u buitenproportioneel veel energie? Vermijdt u gelegenheden waar sociale gesprekken gevoerd worden? Ontstaan er weleens problemen door uw moeite om sociale gesprekjes te voeren weleens problemen?)
C Hebt u het idee dat uw taalgebruik / manier van praten anders is dan bij andere mensen? (Doorvragen: Hebt u de neiging om de taal letterlijk nemen? Moeten mensen erg concreet en duidelijk zijn in wat ze van u willen omdat u anders niet weet wat zij precies bedoelen? Hebt u aan een half woord genoeg? Hebt u ooit moeite gehad met het begrijpen van spreekwoorden? Vindt u het moeilijk om in uw verhaal rekening te houden met door voorkennis of het niveau van uw gesprekspartner? Voelt u het aan wanneer de ander genoeg heeft van uw verhaal of wanneer de ander geen tijd meer heeft om naar uw verhaal te luisteren? Maakt u weleens onbedoeld opmerkingen die kwetsend zijn voor iemand anders? Kunt u hier een voorbeeld van geven? Krijgt u weleens te horen dat u veel in details vertelt of dat anderen het moeilijk vinden om de kern uit uw verhaal te halen? Ga na of er sprake is van stereotiep, herhaald of eigenaardig taalgebruik. Gebruik hierbij ook observaties)
D Waar speelde u mee als kind? Speelde u ook verhalen uit met speelgoed? Hebt u, toen u kind was, ‘doe-alsof-spelletjes’ gespeeld? (Doorvragen: uitleggen wat doe-alsof spelletjes zijn, voorbeeld geven. Wanneer mensen het niet meer weten: vraag of ze zouden kunnen toneelspelen, een rol kunnen neerzetten. Indien iemand kinderen heeft: kunt u met uw kinderen samen spelen en wat doet u dan zoal? Kunt u doen alsof u verliest als u met kinderen speelt om een kind een succeservaring te laten opdoen? Kunt u mee in de fantasie van een ander, samen fantaseren? Kunt u een leugentje voor eigen bestwil vertellen en doet u dat ook weleens? Kunt u zich dingen voorstellen die er op het moment zelf niet zijn? Zijn nieuwe situaties lastig voor u omdat u daar nog geen plaatje bij hebt?)
Item Score 0 of 1
A
B
C
D
(3) Beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten zoals blijkt uit de volgende items: A Hebt u bepaalde hobby’s of belangstellingen? Zo ja: Welke? Hebt u het idee dat u daar meer mee bezig bent dan andere mensen met hun hobby? (Doorvragen: Hoeveel tijd besteedt u aan deze hobby? Vinden anderen dat u erg intensief met deze hobby bezig bent en zo ja, waarom vindt men dat? Hebt u in het algemeen de neiging om u in activiteiten zoals werk, sport en hobby’s te verliezen? Hebt u verzamelingen? Bent u hier intensiever mee bezig dan andere mensen met hun verzameling? Houdt u informatie bij? Zo ja, hoeveel pagina’s hebt u nu? Hoe ordent u uw verzamelingen, leg eens uit? Moet uw verzameling compleet zijn en hoe ver gaat u hierin? Gaan er weleens andere dingen mis doordat u zich zo in uw hobby’s/werk verliest? Komt het voor dat u vergeet te eten, te laat gaan slapen of u slecht voor uzelf zorgt doordat u zich in hobby’s/werk verliest? Vindt u het lastig om gestoord te worden als u met uw hobby’s/werk bezig bent? Geeft dit weleens problemen?)
B Hebt u bepaalde routines of volgordes door de dag heen waar u erg aan vast houdt? Hebt u moeite met veranderingen? (Doorvragen: Zijn er dagelijkse gewoontes waar u erg aan vast houdt en die anderen bijzonder vinden? Vraag hierbij naar eetgewoontes, dingen recht leggen, volgordes van activiteiten gedurende de dag, patronen mbt kleding, vaste tijden voor eten en andere activiteiten. Houdt u ook aan deze gewoontes vast als u op vakantie gaat? Geeft dat weleens problemen? Zijn er weleens conflicten met uw omgeving doordat u zich niet flexibel kunt opstellen? Moeten anderen (bijv gezin) zich erg aanpassen aan uw planning? Geeft het u spanning als er iets is veranderd in uw omgeving? Hebt u moeite met onverwachte situaties? Heb u meer moeite met veranderingen dan andere mensen? Hoe merkt u dat? Vraag hierbij naar veranderingen in afspraken, in huis, op het werk, in de ontwikkeling van eventuele kinderen. Hoe is het voor u als er onverwacht iemand voor de deur staat? Hoe lang hebt u hier vervolgens last van? Geef eens een voorbeeld van uw reactie op veranderingen? Vraag vooral uit of iemand onproportioneel lang last heeft van veranderingen)
C
Heeft u tics of bepaalde bewegingen die u door de dag heen vaak herhaalt? (Bepaal of er sprake is van stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen)
D Bent u in het algemeen meer van de details of van de grote lijn? (Doorvragen: Doet u langer over bepaalde dingen doordat u meer gedetailleerd bent? Geeft u eens een voorbeeld. Veroorzaakt dit problemen? Bent u op school of op het werk weleens in de problemen gekomen doordat u zo gedetailleerd werkt? Krijgt u hier weleens opmerkingen over? Verliest u weleens het overzicht doordat u zo gedetailleerd bent? Ontstaan hierdoor problemen? Hebt u hier zelf last van? Lukt het u om onderscheid te maken tussen relevante en irrelevante informatie? Zo nee: geeft dit problemen? Lukt het u om bij taken prioriteiten te stellen? Zo nee: wat is het gevolg hiervan?)
Item Score 0 of 1
A
B
C
D
E In de DSM-5 wordt onder- en overgevoeligheid voor sensorische prikkels als nieuw criterium opgenomen. Het is verstandig om hierop te anticiperen en dit alvast uit te vragen. Vraag naar gevoeligheid voor: * Geluiden / auditieve gevoeligheid (hebt u snel last van geluiden? Hebt u last van geluiden waar anderen geen last van hebben?) * Geuren (in winkels, menselijke geur, etc) * Smaak (dingen niet willen eten ivm smaak en daardoor een eenzijdig dieet ontwikkeld hebben en vermijden om buitenshuis te eten) * Texturen (bijvoorbeeld van eten in de mond) * Visuele prikkels (zoals licht, kleur, visueel drukke omgeving) * Aanrakingen (onverwachte aanrakingen, aangeraakt worden als kind, maar ook gevoel van bepaalde kleding). Vraag op elk gebied uit of men hier last van heeft, vraag naar voorbeelden. Onderzoek of iemand zelf prikkels kan filteren. Vraag ook of zij door hun prikkelgevoeligheid bepaalde situaties vermijden. Bespreek ook wat zij zelf hebben gedaan om minder last te hebben van deze prikkels (oordoppen, gordijnen dicht, zonnebril, altijd dezelfde kleren kopen, ramen afplakken, enzovoorts). Vraag naar de gevolgen van veel prikkels. Belemmert dit op het werk of thuis en in welke mate? Vraag ook naar ondergevoeligheid voor lichamelijke signalen zoals van ziek zijn. Bevraag of dit ooit problemen heeft gegeven.
Planning Kost het moeite om taken te initiëren en te beëindigen? Kunt u meerdere dingen tegelijk doen (bijv koken en praten)? Kunt u een planning maken en zich eraan houden? Lukt het u om overzicht te houden op uw planning? Lukt het boodschappen doen? Lukt het u om prioriteiten te stellen (volgorde bepalen)? Geeft dat problemen? Lukt het u om uw planning bij te stellen als dat nodig is? Ontstaan er problemen doordat u moeite hebt met de planning? Wat dan? Moeten anderen helpen/rekening met u houden door uw problemen met planning? Hoe doet u uw administratie en hoe houdt u deze bij/ordent u dit? Hebt u in het huishouden een vast schema of kunt u hierin flexibel zijn? Lukt het u om thuis te klussen en dingen bij te houden?