Vrijwillige molenaars in Noord-Brabant Een verkennend onderzoek naar het profiel en de loyaliteit van vrijwillige molenaars in Noord-Brabant
I.G.H. Vlooswijk Wetenschappelijke begeleiders: Prof. dr. W.P. Knulst en drs. K.H.H. Zegers
Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg
September 2005 Universiteit van Tilburg Wetenschapswinkel Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. 013-4662645 E-mail:
[email protected] Internet: www.uvt.nl/wetenschapwinkel ISBN:90-73758-80-7
Voorwoord Enige tijd geleden klopte de Molenstichting Noord-Brabant aan bij de Wetenschapswinkel met een vraag over vrijwilliger molenaarschap. De stichting wilde graag een beter beeld van haar vrijwilligers en hun beweegredenen om vrijwillig molenaar te worden en te blijven. Dit verkennende onderzoek – er was over dit onderwerp weinig bekend – werd met veel enthousiasme opgepakt door Ivonne Vlooswijk, in het kader van haar studie Vrijetijdwetenschappen. Voor u ligt het resultaat van haar werk. Vlooswijk beschrijft in dit rapport nauwkeurig een beeld van de Brabantse vrijwillige molenaar, die volgens haar misschien beter amateurmolenaar genoemd kan worden. Het onderzoek wees uit dat de huidige molenaarspopulatie een oververtegenwoordiging kent van mannelijke molenaars met een leeftijd van boven de vijftig jaar. Op de korte termijn zullen deze molenaars waarschijnlijk worden afgelost door een wat jongere generatie. Op de langere termijn adviseert Vlooswijk echter om ook intensief jongeren en vrouwen te gaan benaderen, die zich met het amateurmolenaarschap willen gaan bezighouden. Ook adviseert zij vervolgonderzoek te laten doen om de veranderingen in de samenstelling van de molenaarspopulatie, het profiel, de invulling van het molenaarschap, wensen en behoeften te kunnen signaleren. Als de Molenstichting Noord-Brabant deze aanbevelingen ter harte neemt, kan zij hopelijk nog lang doorgaan haar goede werk te verrichten. Nienke de Vries Bemiddelaar Wetenschapswinkel
Voorwoord van de auteur Het rapport is af, dat is koren op mijn molen! Dit rapport is het resultaat van mijn onderzoek dat ik in opdracht van de Wetenschapswinkel heb verricht voor de Molenstichting Noord-Brabant. Het is gehouden in het kader van mijn afstuderen aan het departement SociaalCulturele Wetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. De molen is ons nationaal symbool, als zodanig wereldwijd bekend en erkend. Beschouwd als een bijzondere categorie monumenten, zijn het in de eerste plaats werktuigen, door wind- of waterkracht gedreven machines. Molens moeten malen, want daarvoor zijn ze gebouwd. Een groep molenliefhebbers deelt deze opvatting en heeft zich het molenaarschap eigen gemaakt. Op vrijwillige basis houdt ze de molens draaiende. Het onderzoek richt zich op deze liefhebbers. Zijn er algemene uitspraken te doen over de molenaars in Noord-Brabant en in welke mate zijn zij betrokken bij dit ambacht? Met het oog op de toekomst rijst de vraag of er morgen nog wel mensen zijn die zich vrijwillig willen inzetten voor de molen. Het profiel van de molenaar en de factoren die van invloed zijn op de binding met de molen, heb ik gepoogd te beschrijven. Tijdens mijn onderzoek heb ik in contact gestaan met diverse personen die ik graag wil bedanken. In het bijzonder noem ik Wim Knulst en Kristel Zegers als mijn afstudeerbegeleiders, Bertine Bargeman als tweede lezer en John Gelissen voor de methodologische ondersteuning. Verder wil ik graag noemen: Nienke de Vries van de Wetenschapwinkel en Paul Terwindt en Don Werts van de Molenstichting Noord-Brabant. Grote waardering gaat bovendien uit naar alle vrijwillige molenaars die mij op een enthousiaste wijze telefonisch te woord hebben willen staan. Tot slot noem ik het medeleven en het rotsvaste vertrouwen van familie en vrienden dat ik als zeer stimulerend heb ervaren. Ivonne Vlooswijk September 2005
Inhoudsopgave
Voorwoord
iii
Voorwoord van de auteur
iv
Inhoudsopgave
v
Samenvatting
1
1
Inleiding
5
1.1 Inleiding
5
1.2
6
Historische schets van het molenaarschap
1.3 Vrijwilligers binnen de tak van cultuurbehoud
2
1.4 Relevantie
10
1.5 Probleemstelling
11
1.6 Doel van het onderzoek
12
1.7 Opzet van het onderzoeksrapport
12
Vrijetijdsvoorkeuren en loyaliteit
15
2.1 Inleiding
15
2.2 Voorkeuren
16
2.3 Middelen en restricties
17
2.3.1 Middelen en restricties economisch bezien
17
2.3.2 Middelen en restricties sociologisch bezien
21
2.4 Basiscondities Maatschappelijke ontwikkelingen
3
9
23 24
2.5 Toevoeging van loyaliteit aan het model
30
2.6 Onderzoeksvragen
33
Methode van onderzoek
37
3.1 Inleiding
37
3.2 Onderzoeksopzet
37
3.3 Onderzoekspopulatie
38
3.4 Operationalisatie
39
3.4.1 Loyaliteit
39
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
VI
4
5
6
3.4.2 Basiscondities, middelen en restricties
40
3.4.3 Socialisatie en levensfase
43
3.5 Analysemethode
43
Profiel van de vrijwillige molenaar
45
4.1 Inleiding
45
4.2 Kenmerken van molenaars
45
4.2.1 Demografische kenmerken
45
4.2.2 Culturele hulpbronnen en interesses
47
4.2.3 Sociaal-economische positie en tijdrestricties
51
4.3 Kenmerken molenaarschap
53
4.4 Conclusie
60
Op zoek naar een verklaring
63
5.1 Inleiding
63
5.2 Type binding
63
5.3 Wat bindt de molenaar?
65
5.3.1 Grote overgave
65
5.3.2 Stimulerende ervaring als reden voor binding
69
5.4 Verklaringen voor de voorkeur en binding met molens
72
Conclusie en discussie
79
6.1 Inleiding
79
6.2 Conclusie
79
6.2.1 Profiel van de huidige vrijwillige molenaar
79
6.2.2 Factoren loyaliteit
80
6.2.3 Socialisatie en levensfase in relatie tot loyaliteit
80
6.2.4 Slotsom
81
6.3 Toekomst van het vrijwillig molenaarschap
82
6.4 Aanbevelingen voor Molenstichting Noord-Brabant
83
6.4.1 Randvoorwaarden
83
6.4.2 Nieuwe doelgroep: vrouwen
85
6.4.3 Nieuwe doelgroep: jongeren
85
6.4.4 Amateur molenaars
86
6.5 Aanbevelingen voor verder onderzoek 6.5.1 Onderzoeksmodel en onderzoekspopulatie
86 87
INHOUDSOPGAVE
VII
6.5.2 Longitudinaal onderzoek
87
6.5.3 Cultureel klimaat
87
6.6 Afsluiting
88
Literatuurlijst
89
Bijlagen
95
I
Telefoonenquête Molenstichting N-B
97
II
Frequentieverdelingen
111
III
Principale componentenanalyse
121
IV
Invloed van achtergrondkenmerken op loyaliteit
125
V
Verkregen mondelinge toelichting
127
Samenvatting Het behoud van de molen is in Nederland grotendeels in handen van vrijwilligers. Dit geldt ook voor de molens in Noord-Brabant. Molenstichting NoordBrabant is onzeker over het aantal geïnteresseerden dat in de toekomst de 131 water en windmolens in de provincie op een actieve en vrijwillige manier wil steunen. Deze onzekerheid is onder andere gevoed door de waarneembare vergrijzing van de molenaarspopulatie. In 2003 bestaat de groep Noord-Brabantse molenaars uit 162 molenliefhebbers, waarvan ruim de helft vijftig jaar of ouder is. Om uitspraken te kunnen doen over de toekomst is het noodzakelijk om eerst de huidige situatie in beeld te krijgen. Aangezien er weinig bekend is over de vrijwillige molenaars en hun binding met de molen, vormt de huidige groep Noord-Brabantse vrijwillige molenaars het onderwerp van dit onderzoek. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Hoe ziet het profiel van de huidige vrijwillige molenaar in NoordBrabant eruit en wat zijn de verklarende factoren voor zijn binding met de molen? Deze algemene probleemstelling is gedetailleerder weergegeven in de volgende onderzoeksvragen: 1.
Wat is het profiel van de huidige vrijwillige molenaar in NoordBrabant en in hoeverre hangt dit samen met de invulling van het molenaarschap?
2.
Welke combinatie van basiscondities, middelen en restricties zijn van invloed op de loyaliteit (binding) met het vrijwillig molenaarschap?
2.a
Waar komt de binding met het molenaarschap bij de vrijwillige molenaars vandaan?
2.b
In hoeverre sluit deze binding aan bij een socialisatiepatroon?
2.c.
In hoeverre sluit deze binding aan bij een levenscycluspatroon?
2
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
De theoretische verklaring voor het molenaarschap als vorm van vrijetijdsgedrag wordt gezocht in het multidisciplinaire gedragsmodel van Knulst (2002). In dit model wordt de besteding van de vrijetijd opgevat als doelgericht handelen. Personen zijn erop uit om sociaal en psychisch verankerde voorkeuren te realiseren. Bij het realiseren van deze voorkeuren moet het individu rekening houden met persoonlijke middelen en restricties. Van invloed op deze middelen en restricties zijn zowel de basiscondities van het individu als de voorwaarden die gelden voor gebruik van of deelname aan de vrijetijdsvoorziening. De uitkomst is een optimaal compromis waar het individu bij gelijkblijvende omstandigheden aan vasthoudt. In vrijetijdsvoorkeuren ligt het bereiken van optimale stimulering vast. Om deze optimale prikkeling aan te duiden wordt het begrip ‘flow’ van Csikszentmihalyi (in Roberts, 1999) aangehaald. Optimale stimulering kan ontstaan wanneer men met groot gemak activiteiten kan volbrengen waarin men geleerd heeft goed te zijn. Deze vrijetijdsvoorkeuren kunnen zijn overgenomen van ouders, familie en vrienden. Personen zijn vanuit hun jeugd geprogrammeerd als sociale wezens die aansluiting zoeken bij anderen en sociale goedkeuring nodig hebben om zich lekker te voelen. Of personen kiezen voor het molenaarschap, is afhankelijk van slechts enkele prevalerende belangen en preferenties en de subjectief beoordeelde voor- en nadelen van activiteiten. Het maken van een bewuste afweging tussen verschillende activiteiten doet zich alleen voor bij een verandering in aanbod of uitgangspositie. De middelen en restricties van individuen spelen hierin een rol. Deze zijn van lichamelijke, temporele, geografische, materiële, culturele en sociale aard. De context waarin personen afwegingen maken op basis van hun middelen en restricties wordt bepaald door de maatschappelijke ontwikkelingen. Het actorniveau is daarom kort losgelaten om ontwikkelingen aan te kunnen duiden die eveneens van invloed zijn in het vrijetijdsveld. Verschuivingen op het vlak van de demografie, arbeidsparticipatie en vrijetijdsbesteding zijn daarbij aangehaald. Om de uiteenlopende deelname aan het molenaarschap tussen jongere en oudere generaties molenaars theoretisch te verklaren, is de socialisatie- en levensfasehypothese ingezet. De ontwikkelde voorkeur voor en deelname aan een vrijetijdsactiviteit wordt hierbij bepaald door de kansen of beperkingen als gevolg van specifieke omstandigheden tijdens de socialisatieperiode en/of de levensfase. Het multidisciplinaire gedragsmodel van Knulst (2002) blijkt niet afdoende te zijn om de soms jarenlange toewijding aan het werk op de molen te verklaren. Het verbonden zijn gaat namelijk verder dan de aantrekkelijkheid die op basis van een afweging van middelen, restricties en basicondities valt af te leiden. Om de gevoelsmatige band die de vrijwillige molenaar met de molen heeft te verklaren, is het begrip loyaliteit aan het model toegevoegd.
SAMENVATTING
3
De theorie vormt het uitganspunt van het uiteindelijke onderzoeksmodel met loyaliteit als afhankelijke variabele. Het uitgevoerde onderzoek is een kwantitatief onderzoek met een exploratief karakter. De data zijn verzameld uit 142 gehouden telefonische interviews die in mei en juni 2003 zijn gehouden. Tijdens deze interviews met de Noord-Brabantse molenaars is gebruik gemaakt van een voorgestructureerde vragenlijst. De hierin opgenomen gesloten vragen hebben betrekking op de persoonlijke situatie (achtergrondkenmerken), deelname en meningen met betrekking tot loyaliteit met het molenaarschap. De data worden geanalyseerd met SPSS. Om bindingscomponenten te verkrijgen worden door middel van een factoranalyse samenhangende stellingen met betrekking tot loyaliteit gereduceerd tot componenten. Vervolgens wordt met een aantal regressieanalyses onderzocht welke invloed de achtergrondkenmerken hebben op de binding met molens. Zo wordt niet alleen het profiel van de vrijwillige molenaar verkregen alswel inzicht verkregen in de factoren die van invloed zijn op de binding. Uit het beschrijvende deel van de analyse blijkt dat de molenaarspopulatie een oververtegenwoordiging kent van mannen die zijn opgeleid in de natuuren techniekrichting, een leeftijd hebben boven de vijftig jaar, getrouwd zijn, geen inwonende kinderen meer hebben, woonachtig zijn in kleine gemeentes, vaak nog full-time werken of inmiddels met pensioen of VUT zijn. De molenaars ontvangen veelal een modaal inkomen en prefereren actieve vormen van vrijetijdsbesteding. Één op de vijf vrijwillige molenaars komt uit een molenaarsgezin. Het molenaarschap kent een reistijd die vaak met de auto onder de tien minuten per keer ligt. De totale tijdsbesteding van vrijwillige molenaars omvat een wekelijkse tijdsinzet tussen de vijf en acht uur. De groep NoordBrabantse molenaars zijn gemiddeld een kleine negen jaar actief als vrijwilliger. Een aanzienlijk percentage (32%) is sinds de oprichting van het vrijwillig molenaarschap in de jaren zeventig actief. De invulling van het molenaarschap is in drie categorieën onder te verdelen. Zo hangen werkzaamheden op het vlak van ondersteuning, primaire activiteiten en onderhoud intern samen. In het verklarende gedeelte van de analyses is allereerst gekeken naar de loyaliteit van de molenaar. Hieruit kwamen twee bindingsfactoren naar voren, overgave en stimulerende ervaring. Vervolgens is stilgestaan bij de factoren (de achtergrondkenmerken) die van invloed zijn op deze vormen van loyaliteit. De uitkomsten van de uitgevoerde regressieanalyses kennen een aantal opvallendheden. Zo laten molenaars die met VUT of pensioen zijn een sterkere overgave zien dan de fulltime werkenden en vertonen mannelijke molenaars ten opzichte van de vijf vrouwelijke molenaars een lagere
4
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
overgave. Zoals al verwacht, vormt een lange reistijd een restrictie voor de binding op basis van overgave. Molenaars waarbij de stimulerende ervaring de kern van de liefhebberij vormt, onderscheiden zich positief door een sociaal en culturele beroepsrichting. Ten opzichte van de getrouwde molenaars met inwonende kinderen zijn de alleenstaanden en samenwonenden zonder kinderen minder gebonden op basis van stimulerende ervaring. Om de uiteenlopende deelname aan het molenaarschap tussen jongere en oudere generaties molenaars vanuit ontwikkelde voorkeuren te verklaren, is gekeken in hoeverre socialisatie danwel levensfase-indicatoren loyaliteit kunnen voorspellen. Uit de analyses blijkt dat zowel socialisatie als levensfase een klein deel van de verklaarde variantie van overgave voor hun rekening nemen. Daarbij wijst de wijzer iets positiever uit naar socialisatie. Een sterker effect is waarneembaar bij stimulerende ervaring. Uit de analyse blijkt dat de levensfase de beste voorspeller is van deze bindingscomponent. De consequentie van de levensfasehypothese is dat jongere leeftijdsgroepen, zodra ze op latere leeftijd met overeenkomstige omstandigheden te maken krijgen, op den duur ook actief worden. Zijn er voldoende vervangers, blijft het aantal molenaars over de jaren stabiel. Gezien de vergrijzing van de Nederlandse bevolking biedt dit op korte termijn hoop voor de molenaarspopulatie in Noord-Brabant. Op de lange termijn mogen de effecten van de socialisatiehypothese niet worden onderschat. Socialisatie-indicatoren zijn ondanks hun kleine bijdrage, evengoed van invloed op de binding met het molenaarschap. Jongere generaties staan tijdens hun socialisatie nauwelijks meer in contact met ambachtelijke werktuigen als molens. Dit geeft reden om aan te nemen dat het positieve effect van de levensfase op de binding met molens op de lange termijn minder wordt. Op termijn is het aannemelijk dat de nu zwak participerende leeftijdsgroep de sterk participerende groepen aflost. De nu zwak participerende leeftijdsgroep is onder ongunstige voorwaarden gesocialiseerd. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor het aantal geïnteresseerden dat in de toekomst op de molen aan de slag wil en kan. Het is daarom zaak om aandacht te besteden aan specifieke doelgroepen. Een gerichte intensieve benadering ten aanzien van jongeren en vrouwen kan het molenaarschap voor deze groepen op het vlak van de middelen en restricties aantrekkelijker maken. Continu onderzoek is gewenst om de veranderingen in de samenstelling van de molenaarspopulatie, het profiel (meer jongeren of vrouwen?), de invulling van het molenaarschap, wensen en behoeften te kunnen signaleren. Daarbij kan in de vorm van een kwalitatief onderzoek verder worden ingegaan op motieven tot deelname. Dit onderzoek kan met het oog op deze aanbevelingen voor vervolgonderzoek als aanzet dienen.
1
Inleiding
1.1
Inleiding
‘Molen’ komt van het woord ‘malen’ en betekent ‘draaien’. Een molen kan pas als malend werktuig worden beschouwd als het daadwerkelijk draait. Om deze functionele betekenis te behouden, zijn mensenhanden nodig; molens kunnen niet zonder molenaars. De molen is al eeuwenlang vanzelfsprekend in de samenleving aanwezig. In het verleden had de molenaar (in het Brabants: mulder) het recht op ‘maalloon’ en was daardoor economisch machtig. De opkomst van de industrialisatie betekent voor de molenaars echter een economische teruggang. Inherent hieraan is de destijds geringe aandacht van de overheid voor het behoud van molens en het bijbehorende vakmanschap. Aan het begin van de twintigste eeuw gaat men de molen opnieuw waarderen. De economische waarde van de molen maakt plaats voor de culturele (Rooijakkers, 2003). Deze culturele waardestijging leidt tot meer aandacht voor het behoud van de molen. Sinds de jaren zeventig zijn niet-molenaars zich collectief gaan inzetten voor de molen. Hiermee is het vrijwillig molenaarschap geboren. De instandhouding van molens is niet vanzelfsprekend; het vraagt om liefde, toewijding en inzet van molenaars. Doordat molens nauwelijks nog bemand worden door vakmolenaars, is er geen sprake meer van een vanzelfsprekende opvolging van vader op zoon. Het molenaarschap lijkt nu alleen nog een zaak van liefhebbers. Molenstichting Noord-Brabant is onzeker over de toekomst, zij vraagt zich af of er molenliefhebbers gevonden kunnen worden die bereid zijn zich op een intensieve manier voor de molen in te (blijven) zetten. De waarneembare vergrijzing van de molenaarspopulatie en de hieruit voortkomende onzekerheid over het aantal geïnteresseerden dat in de toekomst de molen op een actieve en vrijwillige manier wil steunen, vormden voor Molenstichting NoordBrabant aanleiding om onderzoek te laten verrichten. Molenstichting Noord-Brabant is opgericht in november 1994 met als doel het behoud van molens en restanten van molens in Noord-Brabant te bevorderen. De stichting behartigt de belangen van de 131 water- en windmolens in de provincie. De door deze stichting opgestelde opdracht voor dit onderzoek bestaat uit het verkennen van de huidige situatie en positie van molenaars in Noord-Brabant. Met deze kennis kan de stichting met de condities die bepalend zijn voor deelname aan het vrijwillig molenaarschap aan de slag. De molenaars die in 2003 als vrijwillig molenaar op een NoordBrabantse molen geregistreerd staan, vormen het onderwerp van dit onderzoek.
6
1.2
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Historische schets van het molenaarschap
Het huidig molenaarschap is een uitkomst van transformaties. De molen is, in tegenstelling tot wat toeristische folders vaak doen vermoeden, geen Hollandse uitvinding. Waar de windmolen precies vandaan komt is niet met zekerheid te zeggen (Bauters & Pouw 1998). Wel kan met enige zekerheid worden aangegeven dat het ontstaan van de windmolen in de Lage Landen verband houdt met het vervoer over water. Een lange zeevaarttraditie levert onmisbare kennis op over hoe men met windenergie dient om te gaan. Rond de twaalfde en dertiende eeuw komen molens in de Nederlanden echt tot ontwikkeling. Vlaanderen floreert en raakt steeds dichter bevolkt. Er ontstaat een grote afzetmarkt voor agrarische producten en de behoefte aan vernuftige verwerkingsmethoden om de voedselproductie te versnellen neemt toe (Bauters & Pouw 1998). Tot in de negentiende eeuw is de molenaar een economisch machtig man die bekend staat als een woekeraar. Rooijakkers bespreekt in zijn lezing “Totems en taboes”, tijdens het symposium van de Hollandsche Molen in 2003, de ‘ondeugdzaamheid’ van het molenaarschap. Molenaars hebben vaak een slechte reputatie omdat ze tamelijk gretig zijn met het innen van maalloon. Dit zijn de kosten die een boer moet betalen om zijn graan te laten malen. De uitspraken ‘er is geen molenaarshaan, of hij at wel gestolen graan’ (iedereen is een dief in zijn nering) en ‘alle molenaars zijn geen dieven’ (scheer niet iedereen over één kam) zijn veelzeggend. De molen bepaalt vaak samen met de kerktoren de ‘skyline’ van een dorp of stad. Deze opvallende verschijning, evenals de afgelegen ligging, maken de molen tot een goede locatie voor zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. In de molen wordt niet alleen gemalen, maar ook gehandeld en geschonken. Wat bovendien niet aan de populariteit van de molenaar bijdraagt, is het regelmatig overtreden van de zondagsrust. Ook op de rustdag laten molenaars namelijk ‘een gunstige bries’ niet lopen. In diverse gezegden worden de zaken op en rond de molen vergeleken met vrouwen. Zelden rekent men hierin vrouwen positieve eigenschappen toe. Uit veiligheidsoverwegingen kan de molenaar zijn draaiende molen maar moeilijk alleen laten. De molenaarsvrouwen krijgen het daarom te verduren. Een bekend gezegde onder molenaars is dan ook ‘een molen is als een vrouw: eens ermee getrouwd, mag men ze niet alleen laten’. Daarnaast staat malen in die tijd niet alleen voor draaien, maar ook voor de geslachtsdaad en voor overspel. De mistige kant van de molen, te weten de molen als bordeel en de malle molen, staan in contrast met onze huidige kijk op het molenaarschap. In de periode na 1870, ten tijde van de Nederlandse industrialisatie, raken de traditioneel werkende molens uit de gratie. Stoomkracht wordt op grote schaal toegepast bij het vervaardigen van producten en bij waterbeheersing (Stockhuyzen, 1985). In de twintigste eeuw vervangen elektrische gemalen op hun beurt de stoomgemalen. Dit brengt schaalvergroting, nieuwe productieprocessen en uiteindelijk een afname van het aantal werkende molens.
INLEIDING
7
Deze ontwikkelingen, alsmede de opheffing van belemmeringen in het wereldhandelsverkeer, de komst van de Europese Gemeenschap en de concurrentie met de zogenoemde lage lonen landen, betekenen uiteindelijk het einde van een groot aantal traditionele bedrijven of bedrijfstakken waaronder het molenaarschap. In Nederland ligt de nadruk niet meer op industriële productie, maar op dienstverlening; transport en logistiek worden de belangrijkste pijlers van de economie. De molen krijgt in deze periode het imago van een onrendabel werktuig waar hard op gewerkt moet worden en wat nauwelijks tegenwicht kan bieden tegen de oprukkende gecentraliseerde maalderijen. Door achterstallig onderhoud en de beëindigde bedrijfsvoering worden veel molens gesloopt. In tegenstelling tot andere industriële bedrijfstakken leidt de toenemende zorg over de teloorgang al in 1932 tot de oprichting van de Vereniging ‘De Hollandsche Molen’. De oprichting van deze vereniging markeert het begin van de particuliere zorg voor het molenbehoud in Nederland. Sinds de jaren zestig krijgen de molens vervolgens aandacht van rijksinstanties die zich met monumentenzorg bezighouden. In 1961 wordt de afdeling molens binnen de Rijksdienst voor Monumentenzorg opgericht. Deze beperkt zich met name tot de ondersteuning bij molenrestauraties. Rond 1970 ontstaat een herwaardering van de voortbrengselen uit de achttiende en negentiende eeuw. Dit resulteert in een geleidelijke toename van (particuliere) organisaties voor cultuurbehoud in de jaren zestig, samen met een explosieve groei ervan tussen de jaren zeventig en tachtig (Hietbrink, 1990). Deze belangstelling leidt bijvoorbeeld tot het eerste symposium over industriële archeologie, georganiseerd door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) en de Technische Hogeschool te Delft (1974). In diezelfde periode wordt ‘Het Gilde van Vrijwillige Molenaars’ opgericht. Deze landelijke organisatie houdt zich bezig met de opleiding en ondersteuning van vrijwillige molenaars. De laatste transformatie die plaatsvindt en wel in de twintigste eeuw, laat een verandering zien van functionele naar culturele betekenis van de molen. Dit proces kan in verband worden gebracht met de begrippen ‘monumentalisering’ en ‘musealisering’. Zaken uit het dagelijks leven krijgen een andere status doordat zij worden benoemd tot cultureel erfgoed (Rooijakkers, 2003). De Haan (1997) koppelt de toenemende belangstelling voor monumenten en oude ambachten aan het onvermogen van mensen om de hedendaagse veranderingen te verwerken. De Haan meent dat mensen slechts een beperkt veranderingstempo kunnen verdragen en dat snelle maatschappelijke veranderingen de gehechtheid aan zaken uit het verleden versterken. Mensen onthechten daarbij objecten uit hun ‘natuurlijke’ context. Hierbij plaatst men het te beschermen en aan een publiek te presenteren voorwerp ‘onder een stolp’. Zo staat een aantal molens in Noord-Brabant letterlijk in de spotlights; de molen is hier uit zijn omgeving geïsoleerd en op een voetstuk geplaatst. Het molenaarschap ontwikkelt zich van een professie naar vrijwilligerswerk en krijgt daarbij het karakter van een presentatie, een opvoering van het verleden, waarbij het streven naar authenticiteit centraal staat. (Rooijakkers, 2003). Dit streven kan voor de molen en de molenaar inhouden, dat in tegenstelling tot de gemotoriseerde werkwijze van de
8
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
twintigste eeuw, het draaien van de molen en het malen van koren opnieuw van wind of waterkracht afhankelijk wordt gemaakt. De molen wordt in oude staat teruggebracht en het exterieur van de molen wordt, zo mogelijk nog aantrekkelijker gemaakt. De geschetste ontwikkelingen laten zien dat het molenambacht tegenwoordig niet meer vanzelfsprekend is verbonden aan molenaarsfamilies. Het vormt een liefhebberij die niet alleen is voorbehouden aan mensen van het platteland. Met enige voorzichtigheid mag worden aangenomen dat het molenambacht op de sociale ladder stijgt. Tarde (in Knulst, 2003) spreekt in dit geval van ‘percolating up’. Een eeuw geleden signaleerde Tarde, dat elites goederen en gedragspraktijken die uit de gratie zijn geraakt oppakken en imiteren. Zo dienen diverse oude ambachten als hobby voor de stedelijke middenklasse. Centraal in alle cultuuruitingen over molens en het molenaarschap staat de symboliek van de transformatie. Van economisch, functioneel werktuig en vrijstaatje, ontwikkelt de molen zich tot onrendabel werktuig en slooprijp object, tot een gekoesterd monument met culturele waarde. De in de loop der eeuwen veranderde invulling van het molenambacht is ook een uitkomst van transformaties. Het molenaarschap als professie is ingeruild voor het molenaarschap als hobby, als vrijwilligerswerk. Hoezeer de molenaars van nu ook bekend mogen staan als moleneigenaars of molenrentmeesters (beheerder van een molen) in goeden doen, in de hoogtijdagen van de molen was dit dus wel anders. Vrijwillig molenaar, vrijwilligerswerk of hobby? Eind jaren zestig van de vorige eeuw, trekken veel vakmolenaars hun molendeuren voorgoed achter zich dicht. De overgebleven vakmolenaars bemannen nog geen vijf procent van het totale molenbestand. Dit percentage neemt steeds verder af (Stockhuyzen, 1981). Bovendien is er sprake van vergrijzing van de groep vakmolenaars. Op informele basis start daarom een aantal molenliefhebbers met het leren bedienen van de windmolen. In 1972 wordt het Gilde van Vrijwillige Molenaars opgericht. Het gilde verzorgt de opleiding tot molenaar. Hierop organiseert de ‘Hollandsche molen’ het examen in het bedienen van een windmolen. Molens moeten malen, want daarvoor zijn ze gebouwd. Deze gedachte ligt dan ook ten grondslag aan het streven om korenmolens weer voor de meelproductie in bedrijf te stellen. Het doel hiervan is niet alleen om daarmee een molen weer in werking te krijgen, maar vooral om het ambacht van korenmolenaar voor verdwijnen te behoeden. In 1976 is daarom ‘Het Ambachtelijk Korenmolenaarsgilde’ opgericht. Noord-Brabant telt zes aangesloten ambachtelijke molenaarsbedrijven (www.molenaarsgilde.nl).
INLEIDING
9
De intreding van de vrijwillige molenaar in de jaren zeventig levert een bijdrage aan de instandhouding van het ambacht. Echter, de toekomstige bezetting en hiermee de toekomst van de molen is nog niet verzekerd. Aan de basis voor het vrijwillig molenaarschap ligt een gedegen opleiding. Hiervoor moet de kandidaat molenaar onder andere 150 uur werken op verschillende molens, waarbij hij onder alle weersomstandigheden praktijkervaring moet opdoen. Aangezien niet in alle delen van Noord-Brabant voldoende molens in bedrijf zijn, met daarop een als instructeur aangemelde molenaar, moet er nogal eens worden gereisd door de cursisten. Het theoriegedeelte van de opleiding legt zich toe op kennis van de verschillende Nederlandse molens. De duur van de opleiding is sterk afhankelijk van de cursist zelf en van de frequentie waarmee hij de instructiebijeenkomsten bezoekt. Het Gilde rekent voor mensen bij wie de molenbelangstelling op latere leeftijd vorm heeft gekregen, zo’n twee jaar (www.vrijwilligemolenaars.nl). In de huidige verhoudingen is het molenaarschap in de vrijetijd een vorm van vrijwilligerswerk. Van Daal (1991) verstaat hieronder: ‘Werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving’. Er is sprake van een zeer brede definitie die op tal van activiteiten van toepassing is. Vrijwilligerswerk is immers geen vastomlijnd begrip, maar een verzamelnaam voor diverse activiteiten. De Molenstichting vat de huidige functie van de molenaar op als vrijwilligerswerk. Het molenaarschap is een vorm van vrijwilligerswerk dat, in vergelijking tot vrijwilligerswerk in andere sectoren, veel specifieke kennis en vaardigheden eist. Daarnaast ligt de vraag naar de wekelijkse tijdsinvestering hoog . Voor de beoefenaars lijkt het molenambacht dan ook meer op een keuze voor een technische hobby dan op een bewuste keuze voor vrijwilligerswerk. De tijden kennisinvestering maken dat de betrokkene in hoge mate geboeid moet zijn door de werkzaamheden op een molen. Dit maakt het molenaarschap vanuit het standpunt van de betrokkene een intensieve hobby, ook al geldt het vanuit het standpunt van de Molenstichting als vrijwilligerswerk. Adriaansens en Zijderveld (1981) vatten deze vorm van vrijwilligerswerk samen als ‘consumentistische vrijwilligheid’: het vrijwilligerswerk op de molen wordt gezien als een aantrekkelijke vrijetijdsbesteding. 1.3
Vrijwilligers binnen de tak van cultuurbehoud
Wat is er bekend over de actieve participant, oftewel vrijwilliger, in het veld van het cultureel erfgoed? Uit onderzoek van het SCP naar historische belangstelling na 1970 (De Haan, 1997) blijkt, dat van de Nederlandse bevolking van zestien jaar en ouder in 1995, 1,5 % vrijwilligerswerk verricht voor musea, tentoonstellingen, monumentenzorg, archeologie of archieven. Uit de tellingen bij officiële instanties blijkt dat veruit de meeste vrijwilligers werkzaam zijn in de monumenten- en museumsector. De hoger opgeleiden (mensen met een HBO of universitaire achtergrond) en de vijftigplussers bepalen het profiel van de actieve betrokkenen. Verder blijken vrijwilligers relatief vaak buiten de Randstad te wonen. Jonge hoger opgeleiden vormen
10
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
hierop de uitzondering. De sociale en demografische signatuur van het ledenbestand van organisaties voor cultuurbehoud bestaat met name uit mannen die getrouwd zijn of samenwonen en geen jonge kinderen hebben. In 1988 zijn in Nederland in de monumentensector ongeveer 10.000 vrijwilligers actief, waarvan circa 4.500 als bestuurslid van particuliere monumentenorganisaties en tenminste 6.000 voor andere taken, zoals beheer en onderhoud (NRIT, 1994). Deze gegevens hebben uitsluitend betrekking op de officieel geregistreerde monumenten, waaronder ongeveer 1100 molens in Nederland. Tegenwoordig is het zorgdragen voor het behoud van de molen een zaak voor liefhebbers. Dit blijkt ook uit het kwalitatief onderzoek inzake instandhoudingsbeleid voor Rijksmonumenten (Jenner, 2000), dat beheerders van monumentale woonhuizen, boerderijen, verdedigingswerken, kerken, openbare gebouwen, bedrijfs- en techniekmonumenten, kastelen en molens met elkaar vergelijkt. De conclusie luidt dat in tegenstelling tot beheerders van de andere monumentencategorieën, het beheer van molens veelal in handen ligt van vrijwilligers. De onderzoekers stellen dat het ambachtelijke karakter van het onderhouden van een molen relatief ver staat van de meer op financiële en juridische aspecten gerichte cultuur van instandhouding bij andere type monumenten. De respondenten die een werkende molen beheren tonen een grote betrokkenheid en gerichtheid op de praktische aspecten van het in werking houden van de molen. De respondenten die een niet werkende molen beheren (met primair een landschappelijke functie, waarbij de nadruk ligt op het in stand houden van het exterieur), stellen zich op als een minder betrokken toezichthouder. Jenner (2000) stelt dat de professionaliteit ambachtelijk bepaald is en dat de emotionele betrokkenheid bij de instandhouding van het werktuig groot is. 1.4
Relevantie
De overgebleven molens vormen een markant onderdeel van het Hollandse (polder)landschap. Dit landschap is niet alleen het ‘behang’ van de eigen leefomgeving waar dagelijks tegenaan wordt gekeken, maar het is ook een belangrijke factor binnen de Nederlandse (cultuur)historie. Molens en het molenaarschap hebben anno 2005 geen economische waarde meer. Door hun functionele betekenis voor de gemeenschap in het verleden en hun beeldbepalend karakter, hebben molens een cultuurhistorische waarde. Ze zijn vertegenwoordiger van de cultuur uit een ambachtelijke periode die vele eeuwen teruggaat. Molens zijn objecten die op velerlei wijze in ons volksleven een plaats hebben gekregen. Molenstichting Noord-Brabant draagt bij aan het behoud van dit cultureel erfgoed en draagt daardoor ook bij aan de instandhouding van voorzieningen die van belang zijn voor de toeristischrecreatieve vrijetijdsbesteding. De Molenstichting Noord-Brabant vindt het belangrijk om te weten hoe de huidige situatie is van de vrijwilliger op de molen. Kennis over de stand van zaken stelt de Molenstichting in staat om beter in te spelen op vormen van molenbehoud bij een eventueel veranderd
INLEIDING
11
aanbod van geïnteresseerden ten gevolge van een andere bevolkingssamenstelling of gewijzigde voorkeuren van die bevolking. Naast deze maatschappelijke relevantie, heeft dit onderzoek ook een wetenschappelijke relevantie. Particulier initiatief als inzet voor het molenbehoud, is voor de studie van de vrijetijd om meerdere redenen interessant. Ten eerste is het vrijwilligerswerk voor de molen te beschouwen als een vorm van vrijetijdsbesteding. Aangezien wetenschappelijk onderzoek op het gebied van vrijwilligerswerk binnen het cultureel erfgoed (en het molenbehoud in het bijzonder) schaars is, is dit onderzoek interessant omdat het een onbekend vrijetijdsterrein in kaart brengt. Ten tweede zorgt dit onderzoek voor een theoretische achtergrond met betrekking tot het molenaarschap. Hiervoor wordt bekeken of het multidisciplinaire gedragsmodel van Knulst (2002) geschikt is en in hoeverre het begrip ‘loyaliteit’ aan dit model kan worden toegevoegd. Tot slot sluit dit onderzoek aan bij wetenschappelijk onderzoek naar vrijetijdsgedrag tussen jongeren en oudere generaties. 1.5
Probleemstelling
De Molenstichting Noord-Brabant zet zich in voor het in stand houden van de molens in de provincie. Het behoud van molens staat of valt met de inzet van vrijwilligers. Onzeker is of er in de toekomst vrijwillige molenaars gevonden kunnen worden, die bereid zijn zich op een intensieve manier in te zetten voor de molen. Lage aanmeldingscijfers van nieuwe molenaars in de afgelopen jaren geeft aan dat vrijwilligers moeilijk te vinden zijn. Het molenaarschap biedt geïnteresseerden mogelijkheden, maar stelt ook de nodige eisen. Deze hebben onder andere betrekking op de technische vaardigheden en de theoretische kennis die de vrijwillige molenaar over molens en het weer moet hebben. Molenstichting Noord-Brabant heeft dan ook het vermoeden dat het verplichte opleidingstraject een knelpunt is wat mensen ervan weerhoudt zich aan te melden. Zowel landelijk als provinciaal krijgt de groep vrijwillige molenaars op het gebied van onderzoek weinig aandacht, waardoor er momenteel weinig bekend is over vrijwillige molenaars. Kortom, er heerst een grote onduidelijkheid en onzekerheid over de samenstelling van de groep molenaars. Deze onzekerheid bestaat uit een drietal zaken. Ten eerste is de Molenstichting onzeker over de binding en betrokkenheid van de huidige vrijwilligers met de molen. Ten tweede is ze bezorgd over de mogelijke toekomstige geïnteresseerden, die de molens in de provincie op een actieve manier willen steunen. Ten derde is ze bezorgd over de vraag waar ze potentiële gegadigden in de toekomst kan bereiken. De vraag die hieruit valt af te leiden heeft betrekking op de voorwaarden die bepalen of sympathisanten en belanghebbenden actief blijven of actief worden als molenaar. Wanneer de voorwaarden bekend zijn, kan de stichting groepen die aan die voorwaarden voldoen (doelgroepen) gericht benaderen. Wanneer er gekeken wordt naar het toekennen van een vrijwilliger aan een molen, blijkt dat de samenwerkingsrelaties tussen de al dan niet opgeleide vrijwilliger en de moleneigenaar (in veel gevallen een gemeente of stichting), veelal spon-
12
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
taan tot stand komen. Dit maakt duidelijk dat er geen actief wervings- en selectiebeleid is. Hierdoor is er nog geen algemeen bekende route (rekrutering) die aangeeft hoe iemand vrijwilliger wordt. Het molenaarschap is een zeer specifieke liefhebberij, waarbij de kandidaat zelf de nodige initiatieven moet nemen. Dit onderzoek spreekt dan ook de verwachting uit, dat er thans geen vastomlijnde rekruteringswijzen zijn. Afgezien van de opleidingseisen is het de vrijwilliger die bepaalt onder welke voorwaarden hij duurzaam wil meewerken. Met dit in het achterhoofd, luidt de centrale onderzoeksvraag als volgt: Hoe ziet het profiel van de huidige vrijwillige molenaar in NoordBrabant eruit en wat zijn de verklarende factoren voor zijn binding met de molen? 1.6
Doel van het onderzoek
Uit onderzoek blijkt dat in 2003 er 162 molenliefhebbers actief zijn met het bedienen van de molens in Noord-Brabant. De Molenstichting wil dit aantal molenaars behouden en indien mogelijk aanvullen met jonge aanwas. De vraag is echter waar de stichting kandidaten kan vinden. Op dit moment is er weinig bekend over de huidige vrijwilliger. Hierdoor is het moeilijk de vrijwilliger van de toekomst te definiëren. Het is de vraag hoe mensen geïnteresseerd raken in het vrijwillig molenaarschap en wat hen vervolgens verbindt met de molen. Om aanbevelingen te kunnen doen voor de toekomst, is een helder beeld van de huidige situatie noodzakelijk. De hedendaagse vrijwillige molenaar vormt daarom het onderwerp van dit onderzoek. Het doel van dit onderzoek is dan ook tot een beschrijving komen van de huidige positie en situatie van vrijwillige molenaars in Noord-Brabant, ten einde een toekomstbeeld te geven van het vrijwillig molenaarschap in de provincie. Hierbij staat binding van vrijwillige molenaars centraal. 1.7
Opzet van het onderzoeksrapport
Het theoretisch kader in hoofdstuk twee besteedt aandacht aan de psychologische, sociologische en economische aspecten van de molenliefhebberij. Tevens belicht het de binding (loyaliteit) met molens. Het hoofdstuk bespreekt onder andere de betekenis die volgens de theorie toegekend kan worden aan de tijdsdruk die voortkomt uit de dagelijkse werkzaamheden, het druk bezette individuele vrijetijdsprogramma en de gezinssituatie. Het hoofdstuk toont het conceptueel model en de bijbehorende onderzoeksvragen. Vervolgens beschrijft hoofdstuk drie de gebruikte onderzoeksmethode. Het tweede deel van het rapport staat in het teken van de onderzoeksresultaten. Het toont de resultaten van de 142 voorgestructureerde interviews met
INLEIDING
13
Noord-Brabantse molenaars. Hoofdstuk vier gaat over de deelname en bestede tijd aan het molenaarschap. Het geeft tevens antwoord op de vraag welke basiscondities, middelen en restricties kenmerkend zijn voor de vrijwillige molenaars. Hoofdstuk vijf omvat een beschrijving van de determinanten die de binding met het molenaarschap bepalen. Hierin komen de basiscondities, middelen en restricties die van invloed zijn op de binding met het molenaarschap aan bod. Tevens bekijkt dit hoofdstuk in hoeverre het vrijwillig molenaarschap kan worden toegeschreven aan de socialisatie, danwel levensfase. Tot slot geeft hoofdstuk zes de belangrijkste resultaten, conclusies en aanbevelingen voor de toekomst. Omwille van de leesbaarheid is de molenaar aangeduid met ‘hij’. Hiermee wordt ook de vrouwelijke molenaar bedoelt.
2
Vrijetijdsvoorkeuren en loyaliteit
2.1
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de motieven achter het vrijwillig molenaarschap. Waarom zetten mensen zich in voor de molen? Wat boeit hen en waarom kiezen ze in hun vrijetijd nu juist voor de molen en niet voor ander aanbod? Welke basiscondities, middelen en restricties beïnvloeden de keuze voor het al dan niet deelnemen aan het molenaarschap? Dit hoofdstuk plaatst het molenaarschap in een theoretisch kader. Het multidisciplinaire gedragsmodel van Knulst (2002) vormt hierbij het uitgangspunt. Dit model geeft op basis van verschillende psychologische, economische en sociologische uitgangspunten inzicht in de verschillen in vrijetijdsgedrag van individuen. Het geeft daarmee een verklaring voor het realiseren van vrijetijdsvoorkeuren. De besteding van de vrijetijd wordt opgevat als doelgericht handelen. Personen zijn erop uit om sociaal en psychisch verankerde voorkeuren te realiseren. Bij het realiseren van deze voorkeuren moet de actor rekening houden met persoonlijke mogelijkheden en beperkingen. Het kiezen voor een activiteit wijst steeds in een richting waarbij personen, gegeven hun mogelijkheden en beperkingen, zo goed mogelijk aan hun trekken komen (Knulst, 2002). Basiscondities Sekse Persoonskenmerken
• Gezondheid en uiterlijk Levensfase
Voorkeur Aanbod
stimulerende ervaring nevenattracties
Psychische eigenschappen
van
Levenshouding en -overtuiging Opvoeding en opleiding VTG*
Gezinssituatie
ningen
Sociaal economische positie Kenmerken
Middelen
groeps-
en
verbanden
Woning en woonomgeving
van
Infrastructuur
persoon
restricties Lichamelijk Temporeel
Kenmerken samenleving
Voorzie-
Levensstandaard
Geografisch
• Stand technologie
Materieel
Maatschappelijke waarden
Cultureel
Tijdsorde, seizoenen, weekcy-
Sociaal
*VTG= vrijetijdsgedrag
Figuur 2.1. Multidisciplinaire gedragsmodel Knulst (2002)
16
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Zoals schematisch weergegeven in figuur 2.1, worden voorkeuren behalve door concrete mogelijkheden (aangeduid als aanbod van voorzieningen), beïnvloed door middelen, restricties en basiscondities. Het model dient als uitgangspunt van dit hoofdstuk. Achtereenvolgens gaat paragraaf 2.2 in op voorkeuren, gaat paragraaf 2.3 in op de middelen en restricties en gaat paragraaf 2.4 in op de basiscondities. De basiscondities worden beïnvloed door de maatschappelijke ontwikkelingen die eveneens in deze paragraaf centraal staan. Paragraaf 2.5 bespreekt het vasthouden aan vrijetijdsvoorkeuren. Deze paragraaf introduceert het begrip loyaliteit. Dit geheel van theoretische achtergronden vormt de basis van het conceptueel model. Paragraaf 2.6 presenteert het model en de hieruit voortvloeiende deelvragen. 2.2
Voorkeuren
In dit onderzoek bestaat het aanbod van voorzieningen uit de aanwezigheid van een wind- of watermolen. De voorkeur voor het werken met molens is dus gekoppeld aan de aanwezigheid van deze werktuigen en wordt opgevat als: een, door een specifiek soort aanbod, ingevuld wensbeeld. Zonder gespecialiseerd aanbod zouden er geen gedifferentieerde voorkeuren (smaken) bestaan (Knulst, 2002). De vraag is waarom de één wel een voorkeur voor de molen en het bijbehorende molenaarschap ontwikkelt en de ander niet. Optimale stimulerende ervaring De vraag waarom sommigen een buitengewone interesse in molens hebben en anderen niet, wordt gezocht in de motiverende werking van stimulerende ervaringen. In deze context introduceerde Csikszentmihalyi het begrip flow. Genot of plezier hangt volgens Csikszentmihalyi (in Roberts 1999) af van de perfecte balans tussen uitdaging van de situatie en de individuele vaardigheden om deze uitdaging het hoofd te bieden. Wanneer een uitdaging wat niveau betreft aansluit bij de individuele vaardigheden en wanneer een uitdaging het uiterste vergt van de individuele capaciteiten, kan een bewustzijnstoestand optreden waarin het individu diep geconcentreerd met iets bezig is. Wanneer het individu helemaal in de bezigheid opgaat, is het zich niet meer bewust van zichzelf. Alleen de activiteit zelf telt nog. Dit wordt achteraf vaak beschreven als een zeer prettige en plezierige ervaring (Roberts, 1999). Een flowervaring ontstaat niet zomaar. De bijzonder stimulerende ervaring van flow vergt volgens Csikszentmihalyi niet alleen een perfecte balans, maar vergt ook veel vaardigheden om een grote uitdaging aan te kunnen. Bij het ervaren van flow is de activiteit zo uitdagend dat alle capaciteiten moeten worden aangewend om deze op een juiste wijze te volbrengen. Het is bovendien niet alleen het aantal individuele mogelijkheden dat voor de flowervaring zorgt, maar ook de manier waarop het individu met de mogelijkheden omgaat. De mate van uitdaging is niet altijd zelf te sturen en daarbij is het belangrijk dat de actor de activiteit als een uitdaging ervaart.
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
17
Wat betreft de vaardigheden kan de actor wel eens uit vorm zijn, of zijn dag niet hebben. Daarnaast kan het doel te hoog zijn ingezet, dan treedt frustratie op. Wanneer het doel te laag is ingezet, kan verveling optreden. Uiteindelijk is de optimale prikkeling een soort beloning voor concentratie, toewijding en inzet. De flow-ervaring is een zodanige positieve beleving, dat zij ondanks de geringe frequentie sterk motiveert om telkens weer soortgelijke ervaringen te krijgen. De voorkeur die iemand ontwikkelt voor het molenaarschap kan dus voortkomen uit het verlangen naar de optimale stimulerende ervaring van flow. Een historisch beschermde molen veilig laten draaien en het adequaat kunnen handelen bij onverwachte (weers)omstandigheden vraagt om de benodigde kennis en vaardigheden. Terwijl de molen draait, wordt de aandacht van de molenaar opgeëist en vastgehouden door tal van werkzaamheden. Het lijkt logisch dat een molenaar zich pas lekker voelt wanneer hij alle zaken in de molen onder controle heeft en daardoor helemaal één kan worden met zijn werk. De twee- tot driejarige opleiding tot vrijwillig molenaar (het werken aan kennis en vaardigheden) lijkt daarom van groot belang voor de beleving van een stimulerende ervaring. Aan de vaardigheden op zich ontleent de molenaar nog geen plezier, de stimulerende ervaring wordt alleen beleefd wanneer de vaardigheden in de praktijk op het juiste niveau op de proef worden gesteld. 2.3
Middelen en restricties
Verwachtingen over stimulerende ervaringen staan dus centraal staan in de voorkeuren die mensen hebben in hun vrijetijd. De ervaring van het optimale stimuleringsniveau is echter door verschillende activiteiten te bevredigen. Waarom kiezen mensen dan voor het werk op de molen en niet voor bijvoorbeeld zeilen, tuinieren of televisiekijken? Om voorkeuren te realiseren moeten personen schipperen met alle bestaande mogelijkheden. Er zijn steeds wel andere belangen of voorkeuren in het geding, waardoor er voor de bewuste vrijetijdspreferentie maar een deel van de hulpbronnen (bijvoorbeeld tijd en geld) beschikbaar is (Knulst, 2002). Met behulp van sociologische en economische uitgangspunten wordt onderzocht onder welke omstandigheden mensen kiezen voor het molenaarschap als stimulerende vrijetijdsbesteding. 2.3.1
Middelen en restricties economisch bezien
Om hun voorkeuren te realiseren moeten personen hun belangen en mogelijkheden afwegen. Personen kunnen in de vrijetijd niet aan al het aanbod van vrijetijdsactiviteiten deelnemen, omdat ze in de praktijk niet overal de kennis voor hebben, over onvoldoende financiële middelen beschikken of omdat hun vrijetijd schaars is (Knulst, 2002). Personen moeten beslissen welke activiteiten met de gegeven middelen wel haalbaar zijn. De economie veronderstelt dat bij iedere keuze de voordelen de doorslag geven. Hierbij
18
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
kan substitutie een rol spelen: door een andere inzet van beschikbare middelen (alternatieven) kan veelal hetzelfde doel worden bereikt. Volgens de rationele keuzetheorie is elke menselijke handeling doelbewust en rationeel (Wippler, 1985). Bij dit handelen streeft de mens naar nutsmaximalisatie: kosten en baten worden tegen elkaar afgewogen. Iedereen streeft hierbij naar een combinatie van gedragsalternatieven, waaraan zoveel mogelijk nut, het verschil tussen kosten en baten, te ontlenen valt. Deze uitspraak is op zichzelf een lege formule, ze krijgt pas inhoud wanneer per individu kan worden aangegeven hoe zwaar de kosten en baten wegen. Binnen het vrijetijdsgedrag hebben deze kosten en baten betrekking op de individuele voorkeur voor verschillende activiteiten en de mogelijkheden en beperkingen (middelen en restricties) die het individu bij die activiteiten ondervindt. Dit leidt tot een hiërarchie van geprefereerde activiteiten (Wippler, 1985). Personen maken echter niet constant bij alle activiteiten die ze (willen) ondernemen een bewuste afweging van kosten en baten (Knulst, 1989). Waarschijnlijker is dat individuen handelen volgens het principe van de zogenaamde ‘gebonden rationaliteit’: mensen overzien nooit het geheel van alle mogelijkheden en de bijbehorende voor- en nadelen. Personen houden niet steeds al hun belangen en preferenties in de gaten (Beckers & Mommaas, 1991). Ze zijn gepreoccupeerd met slechts enkele belangen, die vaak ook nog tijdelijk zijn (Knulst, 2002). Daarnaast gaan personen uit van die voor- en nadelen die hen als waarschijnlijk voorkomen; ze gaan bij de afweging niet objectief te werk. De invulling van vrijetijd is een kwestie van kiezen of delen. Kiest een liefhebber voor het verrichten van werkzaamheden op de molen, dan betekent dit tegelijkertijd uitsluiting van andere bezigheden. Een activiteit of hobby wordt interessanter om te blijven ondernemen, als een persoon in die activiteit veel middelen (tijd, geld) heeft geïnvesteerd. De desbetreffende persoon vindt dan in een andere activiteit geen substitutie en zal deze dan minder snel inruilen voor een andere (Knulst, 2002). In de afweging welke activiteit het hoogste scoort, is de situatie doorslaggevend. De kosten en baten van activiteiten zijn immers niet in elke situatie gelijk. Het afwegen van voor- en nadelen van verschillende activiteiten is slechts van toepassing wanneer het aanbod verandert, of wanneer de uitgangspositie van het individu zelf verandert. Volgens de rationele keuzetheorie kiest iemand voor de molen als de voordelen van het werk op de molen ruimschoots opwegen tegen zowel de nadelen van het molenaarschap als de mogelijke voordelen van andere activiteiten. Indien de situatie gelijk blijft, koerst men op de eerder gemaakte keuze en handelt men routinematig (Knulst, 2002).
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
19
Beschikbare tijd en alternatieven in de vrijetijd Uit het voorgaande blijkt dat individuen de ontwikkelde voorkeur afwegen op basis van kosten en baten. De hoeveelheid beschikbare vrijetijd en de beschikbare alternatieven zijn van betekenis voor de deelname aan het molenaarschap. In hoeverre deze factoren een middel of juist een restrictie vormen, hangt af van de persoonlijke uitgangspositie. Welke eisen stelt het molenaarschap aan de beschikbare (vrije)tijd? Ten eerste is het de tijd die nodig is om het molenaarschap te beoefenen. Dit valt uiteen in: de tijd die nodig is om het werk op en voor de molen te verrichten, de reistijd tussen de molen en de woonplaats van de liefhebber en de tijd die nodig is voor de organisatie en informatie ten behoeve van het molenaarschap. Bij dit laatste valt te denken aan de tijd die is verbonden aan het bijwonen van vergaderingen en bijeenkomsten en het bijhouden van vakliteratuur. Ten tweede telt het tijdstip waarop de activiteiten plaatsvinden. Het werk op de molen is in veel gevallen gebonden aan vaste tijdstippen en vaste dagen. Ten derde moet voor het verrichten van werkzaamheden op de molen, een aaneengesloten aantal uren beschikbaar zijn. Het is veelal een uithuizige bezigheid die met een beperkt aantal andere activiteiten tegelijkertijd kan worden uitgeoefend. Binnen de schaarse beschikbare tijd concurreren steeds meer activiteiten met elkaar (Knulst, 1989). Dit is het gevolg van een grotere tijdsdruk in zowel verplichtingen als vrijetijd. Als gevolg hiervan maken personen minder snel tijd vrij voor bezigheden die langere tijd duren. In minder beschikbare vrijetijd, strijden nu meer activiteiten om de aandacht. Dit kan enerzijds leiden tot een opgevoerd consumptietempo en anderzijds tot simultane consumptie (Van den Broek, Knulst & Breedveld, 1999). Gezien de eisen die aan tijd zijn gesteld, lijkt het erop dat het molenaarschap zich niet gemakkelijk laat aanpassen aan kort beschikbare vrijetijd en het tijdstip waarop deze vrijetijd vrij komt. De aard van de activiteit en de locatie van de molen, maken het molenaarschap tot een liefhebberij die, afhankelijk van de uitgangssituatie, beperkt dan wel ruimschoots valt in te passen. Een molenaar die bijvoorbeeld naast een molen woont kan vanuit huis de molen in de gaten houden, terwijl een molenaar die verder van de molen afwoont een langere aaneengesloten tijd op de molen zal moeten doorbrengen. Hierdoor is hij beperkt in het ondernemen van andere activiteiten op hetzelfde moment. De noodzakelijke fysieke aanwezigheid, evenals de geruime tijd die nodig is om de molen te laten draaien en tot stilstand te brengen, maken het molenaarschap tot een tijdsintensieve hobby die minder goed past in een versnipperd vrijetijdsbudget. Het molenaarschap lijkt daardoor met name een geschikte activiteit voor personen met veel aaneengesloten vrijetijd. Personen die relatief veel tijd inruimen voor tijdsintensieve bezigheden, zijn vooral personen die veel vrijetijd combineren met een beperkt financieel budget (Knulst, 1989). Deze activiteiten van rekbare duur leveren bij verlenging geen of te verwaarlozen extra kosten op (Knulst & Kraaykamp, 1996). De hoeveelheid vrijetijd, in
20
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
combinatie met hulpbronnen als geld en afstand tot de molen, lijken zo determinanten voor het al dan niet deelnemen aan het molenaarschap. Naast de zaken die samenhangen met de tijd die een vrijetijdsactiviteit kost, moet men ook rekening houden met alternatieve activiteiten. Het opgevoerde consumptietempo ondervindt concurrentie van vrijetijdsaanbod dat zorgt voor een snelle en heftige stimuleringservaring, zoals het spelen van computerspellen, het surfen op internet, het kijken naar tv en het bezoeken van themaparken. Steeds meer mensen zoeken hun stimulering in afwisseling van belevenissen. Hierdoor is het streven naar stimulering door het uitblinken in activiteiten op één bepaald gebied onder druk komen te staan (SCP, 1992). Om niet telkens uitgekeken en verveeld te raken, verlangt men steeds meer naar spectaculair aanbod. Dit kan van negatieve betekenis zijn voor een tijdsintensieve en ingetogen activiteit zoals het molenaarschap. Daarnaast zou het molenaarschap ook concurrentie kunnen ondervinden van vergelijkbare activiteiten die technisch inzicht, aandacht, geduld en oefening vereisen, zoals doe-het-zelven en zeilen. Deze activiteiten vormen niet alleen een alternatief, maar zijn ook concurrenten van het molenaarschap. Deze ingetogen vormen van vrijetijdsbesteding kunnen bovendien vaak sneller zelfstandig en met minder verplichte scholing plaatsvinden. De verwachting is dan ook dat zowel de invloed van concurrerende spectaculaire activiteiten als de invloed van concurrerende ingetogen activiteiten negatief is voor de deelname aan het vrijwillig molenaarschap. De economie levert het inzicht dat individuen de verwerking van stimulerende ervaringen afstemmen op hun mogelijkheden en beperkingen. Ze willen daarbij zo goed mogelijk aan hun trekken komen. Een belangrijke beperking is de hoeveelheid beschikbare vrijetijd (temporeel) en een groot aanbod van alternatieve activiteiten. Behalve tijd zijn er ook andere kosten aan vrijetijdsactiviteiten verbonden. De prijs voor het molenaarschap omvat allerlei directe en indirecte kosten, zoals kosten van vervoer (geografisch) en verblijf, investeringen in opleiding, het bijhouden van molenbladen, het werken aan de vaardigheden op de molen (cultureel) en investeringen in uitrusting en verzekering (materieel). De kosten op het lichamelijke vlak hebben met name betrekking op de fysieke gesteldheid van de molenaar. Een molenaar met hoogtevrees, rug- of heupklachten is beperkt in zijn bewegingsvrijheid op de molen. Deze opsomming haalt de eerste categorieën (lichamelijk, temporeel, geografisch, materieel en cultureel) van de middelen en restricties aan in het multidisciplinaire gedragsmodel in figuur 2.1. Deze vijf categorieën zijn echter te beperkend om de ontwikkeling van voorkeuren te verklaren, want het realiseren van een stimulerende ervaring en het kiezen op basis van kosten en gemak, zegt weinig over de wijze waarop iemand met het molenaarschap in aanraking komt. Daarom behoort ook de categorie ‘sociaal’ tot de middelen en restricties. Deze categorie geeft aan dat de ontwikkelde interesse voor molens mede wordt bepaald door smaken, opvattingen en gedragspatronen van ouders, school, vrienden en de beroepslaag van de molenaar. Sociale waardering speelt daarin een rol.
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
2.3.2
21
Middelen en restricties sociologisch bezien
De sociale omgeving schept mogelijkheden en beperkingen om in meer of mindere mate een voorkeur voor molens te ontwikkelen. Personen uit iemands directe sociale omgeving kunnen door het uiten van hun goedkeuring een stimulans zijn voor deelname aan een vrijetijdsactiviteit (Knulst, 2002). De opbrengst van deelname aan het molenaarschap ligt dus niet alleen in het intrinsieke (stimulerende ervaring), maar ook in het sociale. Sociale opbrengsten zijn volgens Lindenberg (in Knulst, 2002) te herleiden tot verwachte beloningen aan status, gedragsbevestiging en geborgenheid. De voorkeur voor het molenaarschap kan gevoed zijn door de status die het molenaarschap binnen een bepaalde sociaal-economische klasse heeft. Het molenaarschap neemt als vrijetijdsactiviteit een unieke positie in. Vrijwillig molenaar zijn, is binnen een dorp of stad een vrij zeldzame positie die niet snel en makkelijk is te bereiken. De molenaar beschikt over onderscheidende kennis en vaardigheden en toont zich bovendien bereid om zich in zijn vrije tijd ‘op te offeren’ voor de molen. De opleidingseis en de gevraagde tijdsinzet maken het ambacht tot iets bijzonders, dat door een schaars aantal molenaars op een schaars aantal molens wordt uitgevoerd. De vraag dient zich dan ook aan welke rol sociale opbrengsten kunnen spelen of gespeeld hebben in de ontwikkelde voorkeur voor molens? Om een verklaring te kunnen geven voor de oververtegenwoordiging van vijftigplussers op de molen, haalt dit onderzoek de socialisatie- en levensfasehypothese aan. Uit deze hypotheses kan worden afgeleid dat als gevolg van de verschillende levensfases en socialisatieperiodes, de ontwikkelde liefde voor het molenaarschap verschillend is voor ouderen en jongeren. De eerste hypothese gaat ervan uit dat opvoeding en vorming bepalend zijn voor de ontwikkelde voorkeur voor het molenaarschap. De tweede hypothese daarentegen gaat ervan uit dat uitdaging en gelegenheid de ontwikkelde voorkeur bepalen. Socialisatie Volgens de socialisatiehypothese (Van Eijck, Knulst & Van Rees, 2001) zijn verschillen in gedrag toe te schrijven aan de uiteenlopende opvoedingsomstandigheden van personen die in verschillende tijdperken zijn geboren. Investeringen tijdens de opvoedings- en leerperiode (tussen de prille jeugd en de dertig jaar) met zijn bijzondere omstandigheden en typerende historische gebeurtenissen, zijn bepalend voor de belangstelling en de deelname aan activiteiten in het verdere leven. Individuen blijven geruime tijd van hun leven trouw aan de activiteiten die ze tijdens hun jeugd goed hebben leren hanteren en waarin ze veel hebben geïnvesteerd (Van Eijck, Knulst & Van Rees, 2001). Individuen die een dergelijke betrokkenheid bij een activiteit niet kennen, zullen eerder over gaan naar een aantrekkelijker alternatief. Van Eijck, Knulst & Van Rees (2001) geven in dit kader aan dat de ontvankelijkheid
22
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
voor nieuw aanbod en daarmee de desinteresse voor bestaand aanbod het grootst is bij jongeren. Dit is de generatie die hiervoor nauwelijks kennis, ervaring en vaardigheden opzij hoeft te zetten. Bovendien ontlenen jongeren een onderscheidende identiteit aan participatie in nieuw aanbod. Generaties die veel in een activiteit geïnvesteerd hebben, zullen daarentegen het bestaande aanbod langer vasthouden. Zij zijn er aan gewend en beleven plezier aan de activiteit. Jongere generaties kiezen dan ook het meest actief voor vervangers van het bestaande aanbod. Met het voortduren van de jaren verspreidt zich dan cohortsgewijs het nieuwe aanbod in de samenleving. Het gedragspatroon past zich aan, voorzover zij het nieuwe kan integreren en daardoor beter af is. In dit licht lijkt het molenaarschap vooral het resultaat van een vroege agrarische en technische kennismaking met ambachtelijke werktuigen, zoals molens. De socialisatieperiode vormt zodoende een middel, danwel een restrictie voor het ontwikkelen van een voorkeur voor het molenaarschap. Zoals al gezegd ontwikkelen personen tijdens de socialisatiefase in een sociaal verband voorkeuren. Oudere generaties groeiden op in een periode waarin nog een aantal vakmolenaars de molens draaide. Het verdwijnen van het vakmolenaarschap beperkt de gelegenheid om bij een molen op te groeien. Het aantal molenaars dat het vak van huis uit meekrijgt, neemt daarom sterk af. De huidige jongeren groeien op in een periode waarin de molen wordt beschouwd als een monument waar liefhebbers het molenambacht ‘opvoeren’. De positie van de molen is veranderd. Dit speelt door in de context waarin jongeren socialiseren. De verwachting is dat leeftijd een rol speelt in de interesse voor het molenaarschap. De voorkeur voor de molenliefhebberij zal daarom minder bij jongere generaties dan bij oudere aanwezig zijn. Levensfase De tweede aanname over de confrontatie met het molenaarschap heeft betrekking op de verandering in uitgangspositie, in dit geval een verandering in levensfase. Tijdens de levensloop maakt iedereen een lichamelijke en mentale ontwikkeling door en verschuift daarbij telkens naar andere posities in de gezinscyclus en het arbeidsproces. De verschillende fasen gaan vergezeld met verschillen in ambities, rolverplichting en tijdsdruk (Van Eijck, Knulst & Van Rees, 2001). De levensfase waarin een persoon zich bevindt, bepaalt of er tijd vrij is voor het ondernemen van nieuwe activiteiten, als het molenaarschap. De interesse voor molens is dan wel latent aanwezig, maar kan door het ontbreken van de juiste (temporele) voorwaarden niet omgezet worden in de werkelijke activiteit. Een stuwende kracht (pullfactor) voor het molenaarschap zou de behoefte aan zinvolle activiteiten kunnen zijn, als er door pensionering en/of doordat de kinderen het huis hebben verlaten, tijd en geld vrijkomt. Als personen in deze derde levensfase andere ambities dan uitsluitend werkgerelateerde ambities ontwikkelen, kan belangstelling voor het molenaarschap ontstaan. De restricties die het gezinsleven vormt, vallen nu weg (Knulst, 2002). De uitdaging of de gelegenheid maakt deel-
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
23
name aan of intensivering van activiteiten, waarvoor de interesse al eerder is ontwikkeld, mogelijk. De verwachting is dat zich onder de beginnende molenaars een aanzienlijk deel in de derde levensfase bevindt. Kortom, het molenaarschap is het resultaat van een afweging van middelen en restricties die gevoed worden door de basiscondities. Het streven naar een optimale stimulerende ervaring (flow) en sociale opbrengsten staan hierbij centraal. Tabel 2.1 zet de aan het molenaarschap gestelde eisen (de benodigde middelen) nogmaals uiteen. Het vormt een samenvatting van de in deze paragraaf genoemde voorwaarden tot deelname. Tabel 2.1 Middelen die deelname aan het molenaarschap bevorderen Middelen en Restricties Lichamelijk
• De lichamelijke conditie moet het fysieke werk op de molen mogelijk maken. • De molenaar mag niet geplaagd worden door hoogtevrees of andere fysieke klachten.
Temporeel
• Een surplus aan aaneengesloten vrijetijd moet beschikbaar zijn op een bruikbaar tijdstip.
Geografisch
• De afstand van de woonomgeving tot de molen moet voor de molenaar acceptabel zijn.
Materieel
• Het inkomen van de molenaar dient ruimte te bieden voor eventuele verzekeringen, lidmaatschappen van molenorganisaties en abonnementen op molenbladen. • Van de molenaar wordt in veel gevallen verwacht dat hij beschikt over een auto om naar de molen af te kunnen reizen.
Cultureel
• De molenaar dient te beschikken over technische kennis en vaardigheden m.b.t. de molen. Van hem wordt verwacht dat hij de handelingen zelfstandig en veilig kan uitvoeren. Het veilig kunnen rondleiden van de bezoekers hoort daar ook bij. • Het volgen van, of het gevolgd hebben van de opleiding tot vrijwillig molenaar van het Gilde van Vrijwillige Molenaars is een pre. • De molenaar moet zich thuis voelen in ingetogen, tijdsintensieve, technische activiteiten die aandacht en geduld vereisen.
Sociaal
• Groepen waarvan de molenaar deel uitmaakt dienen hem te steunen in zijn voorkeuren met gezelschap, aanmoediging of potentiële goedkeuring. • Een vroegtijdige agrarische en technische kennismaking met ambachtelijke werktuigen (socialisatie) is een pre. • Als gevolg van het vrijkomen van tijd en geld door een verandering in uitgangspositie (levensfase), kunnen andere ambities, zoals in het molenaarschap, ontwikkeld worden.
2.4
Basiscondities
Wat impliceren de gepresenteerde theorieën voor de huidige Nederlandse bevolking? Hoe waarschijnlijk is het dat iemand onder huidige omstandighe-
24
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
den kiest voor het molenaarschap? De basiscondities geven hier meer inzicht in, omdat ze volgens het multidisciplinaire gedragsmodel (figuur 2.1), op twee manieren invloed hebben op het vrijetijdsgedrag: via de pijl naar voorkeuren en via de pijl naar middelen en restricties. Er bestaat een directe relatie tussen kenmerken van de samenleving van een persoon en het aanbod van voorzieningen. Basiscondities kunnen worden omschreven als: kenmerken van personen, van hun leefverbanden en kenmerken van de samenleving met een min of meer duurzaam karakter (Knulst 2002). Ze zijn dusdanig duurzaam, dat ze van invloed zijn op de ontwikkeling en aanpassing van vrijetijdsvoorkeuren. De linkerzijde van het multidisciplinaire gedragsmodel geeft de basiscondities weer die van invloed zijn op het kiezen voor een bepaald soort vrijetijdsgedrag. Zo kan leeftijd doorwerken in lichamelijke mogelijkheden of beperkingen en is de woonplaats met bijbehorende infrastructuur van belang bij geografische mogelijkheden of beperkingen. Persoonskenmerken en kenmerken van groepsverbanden van de persoon lopen geleidelijk in elkaar over. Maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden de kenmerken van de samenleving waarin een persoon zich bevindt. Op zijn beurt beïnvloeden veranderingen in de persoonskenmerken en kenmerken van groepsverbanden maatschappelijke ontwikkelingen. Het feit dat ieder individu in vergelijking tot ruim een eeuw geleden, veelal ouder wordt en gezinnen minder kinderen krijgen, leidt bijvoorbeeld tot vergrijzing van de Nederlandse bevolking. De bespreking van deze trends laat het actorniveau van het multidisciplinaire gedragsmodel (Knulst, 2002) kort los. In plaats van het model op individueel niveau te bespreken, bespreekt deze paragraaf het model in een breder kader, te weten een maatschappelijk niveau. Op deze manier kan een vertaalslag worden gemaakt van de invloed van de basiscondities, middelen en restricties op deelname aan het molenaarschap naar een maatschappelijke context. Hierdoor kan toekomstige deelname aan het molenaarschap theoretisch worden verklaard. Maatschappelijke ontwikkelingen Samenstelling van de Nederlandse bevolking Het aantal inwoners van Nederland vertoont afgelopen decennia een sterke stijging. De verwachting is dat dit zich stabiliseert rond zestien miljoen inwoners (SCP, 2001). Van dit aantal is een steeds groter deel vijftig jaar of ouder. De komende decennia zal Nederland getuige zijn van een toenemende vergrijzing die gepaard gaat met ontgroening (geringe aanwas van jongeren). Ouderen hebben een grote hoeveelheid vrijetijd en zijn daarom een aantrekkelijke doelgroep binnen de vrijwilligersmarkt. Echter, Van Eijck en Knulst (2002) verwachten dat de vergrijzing van de Nederlandse vrijwilligerspopulatie gelijk is aan de vergrijzing van de bevolking. Het effect daarvan op het molenaarschap is tweeledig. Enerzijds is het aannemelijk te denken dat ouderen met het molenaarschap stoppen omdat zij niet meer in staat zijn
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
25
het werk uit te oefenen. Anderzijds is het aannemelijk te denken dat er nieuwe generaties van goed opgeleide ‘jongere ouderen’ aankomen, die beschikken over voldoende vrijetijd. Tegelijkertijd is er een ontwikkeling gaande waarin verscheidene VUT-regelingen minder aantrekkelijk worden. Hierdoor krimpt het reservoir aan vrijgestelde 55-plussers (SCP, 2001). Ook treden minder werknemers ver voor hun 65ste jaar uit de arbeidsmarkt. Desalniettemin is de enige leeftijdsklasse die meer vrijetijd krijgt de klasse van de zestig plussers (SCP, 2001). Een mogelijk negatieve invloed van de vergrijzing is dat generaties beschikkend over competenties voor het molenaarschap langzaam uitsterven. De vraag is welke aanname het grootste effect uitoefent: gaan mensen toch wel aan de slag met molens als ze hiervoor de tijd hebben (levensfasehypothese)? Wanneer het antwoord op deze vraag ja is, dan lijkt de geschetste ontwikkeling gunstig voor de omvang van de molenaarspopulatie. De groei van het aandeel vijftigplussers levert potentiële molenaars met behoorlijk wat vrijetijd op. Vooral de groep zestig plussers blijkt over meer vrijetijd te beschikken en vormt daarmee een aantrekkelijke doelgroep. Of is vroege kennismaking met molens bepalend voor latere deelname (socialisatiehypothese)? Wanneer de socialisatietheorie opgaat, heeft de vergrijzing mogelijk niet op korte, maar wel op lange termijn, negatieve gevolgen voor de omvang en samenstelling van de groep molenaars. Het aantal mensen dat het molenaarschap niet van huis uit heeft meegekregen stijgt. Tevens zal dit effect van socialisatie een negatief effect hebben op de mogelijke participatie van allochtonen. Nederland is in de afgelopen decennia steeds meer een multiculturele samenleving geworden. Mensen die niet opgroeien in een cultuur waar molens een belangrijke rol spelen, hebben volgens deze benadering minder affectie met molens. Beide aannames sluiten elkaar niet uit, ze kunnen ook tegelijk opgaan. De huidige molenaars in de leeftijdscategorie vijftigplus bevinden zich veelal in de derde levensfase en zijn bovendien opgegroeid in een ambachtelijkere periode dan jongere generaties. Vrijwillige molenaars moeten hun voorkeur voor de molen steeds zien te realiseren onder de restricties van schaarse middelen, zoals tijd. In dit verband gaat de volgende paragraaf verder in op maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de beschikbare tijd als gevolg van de huishoudensamenstelling en de bestede tijd aan arbeid.
26
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Gezins- en huishoudensituatie Naast een toename van het aantal ouderen groeit in Nederland eveneens het aantal eenpersoonshuishoudens (SCP, 2001). Mensen blijven langer alleen wonen en als gevolg van het groeiend aantal echtscheidingen en weduwen/weduwnaars, leven steeds meer mensen alleen. Deze afnemende omvang van het gemiddelde huishouden (huishoudensverdunning), in combinatie met een stijging van het aantal huishoudens, betekent dat steeds minder huishoudens kunnen profiteren van gedeelde zorgtaken. Taken kunnen minder worden verdeeld (schaalverkleining), waardoor er minder vrijetijd over blijft. Tegelijkertijd besteden steeds meer mensen, door onder andere hogere eisen, meer tijd aan het huishouden, waardoor er minder vrijetijd overblijft die zij zelf kunnen invullen. Daarnaast is er door de toename van het aantal taakcombineerders, druk op de hoeveelheid vrijetijd komen te staan, (Breedveld & Van den Broek, 2001). Het tweeverdienermodel vervangt het kostwinnersmodel. Vrouwen combineren dikwijls een deeltijdbaan met een grote deeltijdtaak in het eigen huishouden. Mannen daarentegen vervullen veelal een fulltime baan met een kleine deeltijdbaan in het huishouden (SCP, 2001). Ten opzichte van een vroeger kostwinnersgezin kost dit elk lid van een tweeverdienerstel meer tijd, omdat elke partner arbeid combineert met zorgtaken. Dit zou de mogelijke inzet voor vrijwilligerswerk en het molenaarschap in het bijzonder, in de weg kunnen staan. Onderzoek van Van Eijck en Knulst (2001) wijst dan ook uit dat kostwinnersgezinnen zonder dubbele taken van de partner, veel vrijwilligers leveren. Arbeidsparticipatie Naast de druk van de huishoudensamenstelling en de verdeling van huishoudelijke taken en zorgtaken, is de hoeveelheid tijd die dagelijkse arbeidstaken in beslag nemen van invloed op de beschikbare vrijetijd. Sinds midden jaren tachtig stijgt de arbeidsparticipatie onder vrouwen en daalt de werkloosheid vooral onder de mannelijke bevolking. Mannen en vrouwen onder de 55 jaar worden sterker dan voorheen in beslag genomen door betaalde arbeid (SCP, 2001). Daarbij komt de toegenomen (werk)last voor personen in de leeftijd tussen 25 en 55 jaar. Deze leeftijdsfase kenmerkt zich door eisen die de beroepscarrière en die de opvoeding van de kinderen aan hen stelt (SCP, 2001). De Nederlandse werknemers beschikken door arbeidstijdverkorting en door toename van deeltijdwerk, over meer bruto vrijetijd. Echter, onder andere als gevolg van de bijdrage aan huishoudelijke- en zorgtaken en de continue aandacht voor ontwikkeling en ontplooiing in gezin en werk, houden deze mensen netto minder vrijetijd over (SCP, 2001). De hoeveelheid tijd die beschikbaar is en het tijdstip waarop deze tijd vrij komt, is een belangrijke conditie voor de keuze van de activiteit. De toegenomen flexibiliteit van arbeidstijden kan een negatieve rol spelen als de molenaar gebonden is aan vaste openings- of draaitijden van de molen.
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
27
Opleidingniveau Zoals uit diverse onderzoeken naar culturele en historische belangstelling (o.a. Ganzeboom 1982 en De Haan 1997) blijkt, heeft opleidingsniveau een sterke positieve invloed op het (culturele) vrijetijdsgedrag. De laatste jaren vertoont het opleidingsniveau een stijging in Nederland (CBS, 2002). De vraag is dan ook welke effecten van dit toegenomen opleidingsniveau verwacht kunnen worden. Allereerst kan de toegenomen arbeidsparticipatie als gevolg van een hoger opleidingsniveau, een restrictie vormen voor het molenaarschap. Mensen kunnen een (goed) betaalde baan verkiezen boven tijdsintensieve vrijetijdsactiviteiten, zoals het molenaarschap. Daarnaast leidt een hoger opleidingsniveau tot hogere gestelde eisen aan de vrijwilligers. In vergelijking met het buitenland heeft Nederland een groot arsenaal aan getrainde vrijwilligers (NIZW, 1998). Deze professionaliteit brengt echter ook een zware last met zich mee. Er dient een specialisatie van taken plaats te vinden, waarvoor trainingsprogramma’s nodig zijn die moeten voldoen aan kwaliteitseisen van de overheid en van de verenigingen zelf. Dit is ook terug te zien bij de molenorganisaties. Veel eigenaren stellen aan de molenaars de eis dat zij in het bezit zijn van aantoonbare ervaring in de vorm van het getuigschrift van de Hollandsche Molen. Bovendien dienen zij in veel gevallen niet alleen de molen veilig te kunnen laten draaien, maar moeten zij ook veilig bezoekers kunnen ontvangen en dienen zij het graan volgens vaste richtlijnen en hygiënecodes te malen. Daar komt bij dat kwaliteitseisen zich vaak vertalen in officiële richtlijnen van de overheid en brancheorganisaties waaraan moleneigenaren zich moeten houden. Dit brengt veel extra administratie met zich mee. Hierdoor breidt het takenpakket van de moleneigenaar en de vrijwillig molenaar zich sterk uitgebreid. Administratie en bestuur vormen een steeds belangrijker aspect van het molenaarschap. Deze lastenverzwaring is niet alleen te wijten aan de overheid, maar ook aan de organisaties zelf. Immers, organisaties willen zelf de kwaliteit verhogen. Men accepteert het steeds minder dat ongediplomeerde en onervaren vrijwilligers verantwoordelijk zijn voor waardevolle zaken, zoals kostbare molens. Dit vereist heldere criteria waar organisaties aan moeten voldoen. Hierdoor moeten molenliefhebbers in opleiding. Tegelijkertijd kan deze opleidingseis het molenaarschap aantrekkelijker maken. Het is aannemelijk dat eenmaal geïnteresseerde vrijwilligers extra gemotiveerd worden door het perspectief op een verrijking van het eigen ’menselijk kapitaal'. Mensen kunnen zich door het molenaarschap verder ontwikkelen en ontplooien. Molenorganisaties kunnen zodoende profiteren van een toegenomen kennisniveau onder de bevolking. De afgelopen decennia vertonen zowel het opleidings- als welvaartsniveau een stijging. De gevolgen van het toegenomen opleidingsniveau zijn zojuist besproken. De stijging van het welvaartsniveau heeft onder andere een stijging van de koopkracht tot gevolg gehad. Ongunstig voor het molenaarschap is dat mensen hun vrijetijd kapitaalintensiever en breder zijn gaan
28
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
invullen. Hieronder worden ontwikkelingen beschreven die van invloed zijn op de hoeveelheid en verschuivingen binnen de vrijetijd. Van tijdsintensief naar kapitaalintensief, naar tijdsintensief? De toegenomen koopkracht staat onder andere in verband met de toename van vrouwen op de arbeidsmarkt en de daarmee ontstane tweeverdienerhuishoudens. Momenteel is er sprake van teruggang van de economische groei. Dit leidt in veel gevallen tot lagere bedrijfswinst en reorganisaties met ontslagen. De werkloosheid neemt toe en voor mensen van 57 jaar en ouder geldt (nog) geen sollicitatieplicht. Voor hen betekent een dergelijk ontslag een langdurige toename in de hoeveelheid vrijetijd. Indien er geen afvloeiingsregeling is, kan dit ontslag gepaard gaan met een verslechtering van de financiële positie. Goedkope en tijdsintensieve vrijetijdsactiviteiten, zoals het molenaarschap, kunnen dan weer de voorkeur krijgen. Voor mensen jonger dan 57 jaar geldt dit in mindere mate. Zij zullen een groot deel van de ontstane vrijetijd besteden aan het zoeken naar een nieuwe (betaalde) baan. Desalniettemin zal door toename van tijd en daling van beschikbare financiële middelen, de interesse meer uitgaan naar relatief goedkope tijdsintensieve activiteiten zoals het molenaarschap dan naar kapitaalintensieve en snelle vrijetijdsactiviteiten. Wanneer deze veronderstelling opgaat, dan staat deze haaks op de verschuiving van een tijds- naar kapitaalintensieve vrijetijdsbesteding die het Sociaal Cultureel Planbureau (1992) waarneemt. Breder vrijetijdsrepertoire De trend naar een breder activiteitenrepertoire in de vrijetijd geldt met name voor de 50-64 jarigen, terwijl de repertoirebreedte van 65-plussers juist een versmalling laat zien (Breedveld & Van den Broek, 2001). Voor veel mensen geldt dat veel vrijetijdsactiviteiten nog maar incidenteel worden ondernomen; men participeert wel eens, maar wil geen activiteiten die veel binding en investering eisen. De groep mensen die trouw is aan een activiteit die veel tijd en oefening vergt, zal slinken. Van dit patroon wijken de 65-plussers af. Zij laten juist een versmalling of, beter gezegd, een verdieping zien. Voor hen geldt dat zij meer tijd aan minder activiteiten besteden. Behalve bij de 65-plussers lijkt de repertoireverbreding het molenaarschap onder druk te zetten. Wanneer men aan diverse activiteiten deelneemt, gaat dit ten koste van serieuze en tijdsintensieve bezigheden. Wanneer het vrijetijdsrepertoire smal is, is er meer kans op binding en investering in één activiteit zoals het vrijwillig molenaarschap. De groeiende groep 65-plussers lijkt een aantrekkelijke markt voor de molenorganisaties, maar gezien de gestelde eindleeftijd van 70 jaar, is het profijt van korte duur. Repertoireverbreding en de gestegen kapitaalintensiviteit van de vrijetijd lijken niet gunstig voor tijdsintensieve en enigszins ingetogen bezigheden. Mensen die veel tijd besteden aan molens gaan tegen de trends van deze tijd in. Het gaat naast een veelheid aan alternatieven tegenwoordig ook vooral om belevenissen en om
29
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
kant-en-klaar vermaak zonder al te veel (tijds-)investeringen. De geringe geneigdheid om zich aan één hobby te binden heeft waarschijnlijk een negatieve invloed op de binding met het molenaarschap. Zoals al gezegd, bevinden de zojuist geschetste ontwikkelingen zich op een ander schaalniveau dan het individuele niveau (te weten, het actorniveau waarop de basiscondities, middelen en restricties doorspelen in deelname aan het molenaarschap). Het uiteindelijke conceptueel model neemt de geschetste ontwikkelingen dan ook niet op. Ze vormen echter wel de context waarin het model geplaatst moet worden en vormen zodoende de context waarin de uitkomsten van het onderzoek een plaats moeten krijgen. Op deze manier bieden ze mogelijke verklaringen voor de toekomst van het vrijwillig molenaarschap. De verwachte invloeden zijn samengevat in onderstaande tabel 2.2.
Tabel 2.2 Maatschappelijke ontwikkelingen en de verwachte invloed op het molenaarschap Verwachte invloed op de voorkeur voor het molenaarschap Groei van bevolking en met name van het aantal ouderen (vergrijzing).
+
Groter aandeel allochtonen.
-
Grotere druk op de vrijetijd door o.a. huishoudensverdunning en taakcombinatie.
-
Flexibele arbeidstijden.
+/-
Hoger opleidingsniveau.
+
Grotere hoeveelheid vrijetijd bij het groeiende aandeel ouderen (60+) en dus een grotere gelegenheid tot molenaarschap (levensfase).
+
Door de diverse opvoedingsomstandigheden van de diverse generaties, neemt het aantal personen dat tijdens de jeugd kennis heeft gemaakt met molens af (socialisatie).
-
Druk op vrijetijd, men wil meer doen in een geringer aandeel vrijetijd (toegenomen aanbod kapitaalintensieve vrijetijdsactiviteiten, breder geworden vrijetijdsrepertoire, hang naar belevenissen en kant-en-klaar vermaak).
-
Breder vrijetijdsrepertoire bij 50-64 jarigen.
_
Smaller vrijetijdsrepertoire (verdieping) bij 65+ ers.
+
30
2.5
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Toevoeging van loyaliteit aan het model
Terugkerend naar het multidisciplinaire gedragsmodel, kan het molenaarschap voor de molenaar de betekenis hebben van een bundel van psychische stimuli (optimale stimulerende ervaring van flow) en sociale opbrengsten. Deze kan een vrijwilliger verkrijgen tegen kosten van tijd, geld en inspanning. De aantrekkelijkheid van deze hobby kan door de tijd wijzigen. Dit kan gebeuren onder invloed van de opkomst van alternatieven, maar ook door veranderingen van de vrijwilligerspopulatie, zoals de veranderingen in huishoudensamenstelling, opleidingsniveau en welvaart. Als de kwaliteit van een vrijetijdsactiviteit, door welke factoren dan ook, in de ogen van de deelnemer achteruit gaat, kan hij deelname aan de vrijetijdsactiviteit beëindigen en een alternatief kiezen. Maar hij kan ook kiezen om trouw te blijven aan het vrijetijdsgedrag. De vraag doet zich dan ook voor hoe, ondanks de diverse veranderingen die binnen het vrijetijdsveld plaatsvinden, de soms jarenlange toewijding aan het werk op de molen verklaard moet worden? Het vasthouden aan het molenaarschap (loyaliteit) staat naast twee andere handelingsperspectieven die vrijwillige molenaars hebben bij een verandering in het aanbod of bij een verandering in hun basiscondities. Deze perspectieven laten zich beschrijven in termen van exit en voice (Hirschman 1970) en krijgen betekenis wanneer iemand niet meer ontvangt wat hij verwacht. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn: zo kan de klant, gebruiker of deelnemer vinden dat hij of zij te veel betaalt, te weinig begeleiding krijgt, te veel uren moet maken, of meer behoefte heeft aan inspraak. De deelnemer kan de relatie verbreken (exit: hij zegt het vertrouwen in de relatie op) en hij kan daarbij overstappen naar ander aanbod. Een andere mogelijkheid is zich uit te spreken en aan te geven hoe de zaak verbeterd kan worden (voice: hij blijft solidair met de relatie door zich te laten horen, zijn kritiek te uiten). Exit en voice beschrijven de vrijheid om ergens mee te stoppen of de vrijheid die iemand heeft om zijn invloed aan te wenden. Niet iedereen beschikt over dezelfde mogelijkheden om te kiezen. Zoals al was te lezen in de economische benadering van voorkeuren, verschillen mogelijkheden om te kiezen van persoon tot persoon. De mate waarin de optie van uittreding of het zich laten horen openstaat, hangt af van de basiscondities en de middelen en restricties. Bij de verandering tussen de kosten en baten, is het volgens Hirschman (1970) waarschijnlijk dat de één meer reageert op de kosten en de ander meer reageert op de baten (kwaliteit). Ongeoefende vrijwilligers die nauwelijks genoegen aan het werk op de molen beleven, zullen bij de opkomst van ander aanbod hierin een alternatief kunnen vinden. De offers, zoals het moeten volgen van een opleiding en de benodigde tijdsinzet, zullen voor hen doorslaggevend zijn. Hiertegenover staan de molenaars die bedreven zijn in het werk op de molen. Het is waarschijnlijk dat de geoefenden als eersten reageren op veranderingen in de kwaliteit (stimulerende ervaring en sociale opbrengsten) van het aanbod. Als er alternatieven van gelijkwaardige kwaliteit beschikbaar zijn, zullen zij ook kunnen over-
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
31
stappen naar een gunstiger alternatief. Het lijkt erop dat vrijwillige molenaars weinig kwalitatieve alternatieven hebben. Voor de beoefening van hun liefhebberij zijn ze bijvoorbeeld afhankelijk van het provinciale molenaanbod. Het trouw blijven aan een dienst, product of organisatie, omschrijft Hirschman als loyalty (loyaliteit). Hij stelt dat deelnemers die zich vooral door de kwaliteit laten leiden (in dit onderzoek: stimulerende ervaring en sociale opbrengst), ‘opgesloten’ kunnen raken in deelname aan een bepaalde vrijetijdsactiviteit, indien er gelijkwaardige alternatieven ontbreken. Wanneer hiervan sprake is, kiest iemand bij onvrede voor de voice-optie. Indien er niet of nauwelijks sprake is van loyaliteit, kiest iemand voor de exit-optie om zijn ongenoegen te uiten. Loyaliteit beperkt en vertraagt de exit-optie en vergroot de neiging te (blijven) kiezen voor de voice-optie. Loyaliteit kan zowel verbonden zijn aan een ideologische standpunt, vaak terug te zien bij politieke partijen, als aan praktische argumenten. Wanneer de moeite (kosten, tijd) om te wisselen van aanbieder niet of nauwelijks opwegen (feitelijk of gevoelsmatig) tegen het handhaven van de huidige relatie, houdt men vast aan de relatie. Hirschman veronderstelt dus dat wanneer een persoon zich heeft toegelegd op een specialisatie, hij onder gelijkblijvende omstandigheden, afhankelijk zal zijn van die ene liefhebberij. Die eerdere investeringen bepalen de aantrekkelijkheid van zijn liefhebberij, niet alleen ten opzichte van andere vrijetijdsactiviteiten, maar ook ten opzichte van nieuwe opkomende alternatieven in de vrijetijdsmarkt. De band die de molenaar met de molen voelt, kan bij een afweging van andere factoren winnen. Voor die loyaliteit kunnen verschillende redenen bestaan. Overgaan op nieuw aanbod brengt bijvoorbeeld onzekerheid met zich mee. De vraag is of het nieuwe aanbod wel een verbetering is ten opzichte van het oude. Bovendien kan de molenaar vertrouwen hebben in de kwaliteitsverbetering van het aanbod. De mate waarin de molenaar wel of niet verbonden is met de molen, lijkt een goede voorspeller voor het voortzetten van de hobby. Toevoeging van het begrip loyaliteit aan het multidisciplinaire gedragsmodel van Knulst (2002) verklaart het vasthouden aan vrijetijdsgedrag. Het verbonden zijn aan het vrijetijdsgedrag gaat verder dan de aantrekkelijkheid die op basis van een afweging van middelen, restricties en basiscondities vastgesteld kan worden. Het gaat om een gevoelsmatige band die de deelnemer met het aanbod heeft. Deze verbondenheid wordt beïnvloed door kwaliteit. Het begrip loyaliteit wordt daarom met een dubbele pijl op de relatie aanbod, voorkeur geplaatst. Figuur 2.2. illustreert dit. Loyaliteit is in dit kader een (ver)bindende kracht die richting geeft aan vrijetijdsgedrag.
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
32
loyaliteit
Basiscondities Sekse Persoonskenmerken
• Gezondheid en uiterlijk Levensfase
Voorkeur Aanbod
stimulerende ervaring nevenattracties
van
Psychische eigenschappen Levenshouding en -overtuiging
Voorzie-
Opvoeding en opleiding
VTG* ningen
Gezinssituatie Kenmerken
Sociaal economische positie
Middelen
groeps-
en
verbanden van persoon
Woning en woonomgeving
restricties
Infrastructuur
Lichamelijk Temporeel
Kenmerken
Levensstandaard
Geografisch
samenleving
• Stand technologie
Materieel
Maatschappelijke waarden Tijdsorde, seizoenen, weekcy-
Cultureel Sociaal
*VTG= vrijetijdsgedrag
Figuur 2.2. Multidisciplinaire gedragsmodel van Knulst (2002) met loyaliteit Loyaliteit laat zich dus het best omschrijven als ‘getrouwheid’, ‘verbintenis’, ‘verbondenheid’ en ‘betrokkenheid’. Mensen hebben doorgaans verschillende vormen van loyaliteit. Ze kunnen zich binden aan diverse mensen (partner, kinderen, vrienden en kennissen, verenigingen), voorwerpen (huis, auto, molen) en ideeën (geloof, politiek). Het is geen gedraging, maar een handvat om één of meer gedragingen te verklaren. Dit handvat is in eerste instantie te karakteriseren als een ‘attitude’; een betrekkelijk stabiele houding tegenover ideeën, voorwerpen of personen. In dit onderzoek betreft het dus de houding tegenover het voorwerp, de molen. Iedere attitude is een combinatie van opvattingen, gevoelens, waarderingen en een zekere predispositie om dienovereenkomstig te handelen (Gleiman, 1987). Echter, loyaliteit is meer dan een positieve attitude ten aanzien van een bepaald object of idee, want individuen kunnen ook om andere redenen aan iets gebonden zijn. Individuen kunnen bijvoorbeeld de sociale gedragsbevestigde functie van het molenaarschap zo belangrijk vinden, dat de mate van psychische stimulering van ondergeschikt belang is. Bovendien is het mogelijk dat individuen weinig andere keuzemogelijkheden hebben. Loyaliteit beschrijft de aard van deze binding aan een object. Binnen vrijetijdsstudies is het begrip loyaliteit veelal geoperationaliseerd en gemeten
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
33
in vormen van participatiefrequenties en aantal deelnamejaren met betrekking tot een vrijetijdsactiviteit. Dit zijn allemaal manifestaties van loyaliteit waarin inzet centraal staat. Zoals zojuist al is aangegeven, is loyaliteit meer dan een positieve gedraging ten aanzien van een bepaald object of activiteit. Gecommitteerd zijn aan een bepaalde vrijetijdsactiviteit kan men beter zien als een psychologisch stadium, een mind-set, dat het individu aan een object bindt. Net als in de privé-sfeer kunnen personen in de (vrijwilligers)werksfeer bij verschillende zaken betrokken raken. Vaak zijn zij meer bij hun taak betrokken, dan bij de organisatie. Dit komt omdat het werk op zich meer betekenis heeft en zichtbaarder is dan de abstracte organisatie (NIZW, 1994). De medewerker verbindt zich via zijn werk aan de organisatie. In de situatie van de Molenstichting Noord-Brabant is het aannemelijk dat loyaliteit met het molenaarschap op de (eigen) molen, niet perse iets zegt over de loyaliteit met de Molenstichting Noord-Brabant. 2.6
Onderzoeksvragen
Om de centrale vraag ‘Hoe ziet het profiel van de huidige vrijwillige molenaar in Noord-Brabant eruit en wat zijn de verklarende factoren voor zijn binding met de molen?’ te beantwoorden, toont deze paragraaf de uit de theorie afgeleide onderzoeksvragen. De theorie veronderstelt dat basiscondities, middelen en restricties iets zeggen over vrijetijdsvoorkeuren en vrijetijdsgedrag. De vraag is welke basiscondities, middelen en restricties (de achtergrondkenmerken) kenmerkend zijn voor de vrijwillige molenaars in NoordBrabant. Om een goed beeld van de molenaars te krijgen, is het eveneens van belang te kijken naar de wijze waarop zij invulling geven aan het molenaarschap. Het is daarbij zowel interessant na te gaan welke taken en activiteiten op de molen samengaan, als te onderzoeken hoe deze zich verhouden tot de achtergrondkenmerken. Bovengenoemde zaken leiden tot de eerste deelvraag: 1.
Wat is het profiel van de huidige vrijwillige molenaar in NoordBrabant en in hoeverre hangt dit samen met de invulling van het molenaarschap?
De molenliefhebberij staat onder druk. In de sfeer van de vrijetijd moet een mogelijke inzet als molenaar concurreren met veel alternatieven die vaak minder tijd, kennis en vaardigheden vergen. Gezien de aard van de werkzaamheden, laat het zich niet gemakkelijk aanpassen aan de hoeveelheid vrijetijd. Het molenaarschap kent dus een lage inpasbaarheid. Een grote mate van versnippering van het vrijetijdsbudget lijkt tevens een belemmering te zijn voor deelname aan het molenaarschap. Om voorkeuren te realiseren moeten personen schipperen met alle bestaande middelen en restricties. De uitkomst is een optimaal compromis, waaraan men, afhankelijk van de gepleegde investeringen en de tevredenheid, loyaal blijft. Sommige basiscondi-
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
34
ties, middelen en restricties bepalen of iemand vasthoudt aan het molenaarschap of dat iemand het opzij zet voor andere vrijetijdsactiviteiten. Tegen deze achtergrond zet dit onderzoek een eenvoudig schematisch overzicht op, waarbij als assumptie geldt dat de voorkeur voor het molenaarschap aanwezig is bij alle molenaars. Voorkeur vormt daarom geen onderdeel van het model. De invloed van het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen vormt eveneens geen onderdeel van het model, omdat de motieven achter de keuze voor de molenliefhebberij nog onbekend zijn en waarschijnlijk te divers zijn om directe alternatieven (het concurrerende spectaculaire en het concurrerende ingetogen aanbod) te kunnen benoemen. Ze zijn hierdoor niet te meten. Het model (figuur 2.3.) met loyaliteit als afhankelijke variabele, vormt de basis voor de opzet en uitvoering van het verdere onderzoek.
BASISCONDITIES MIDDELEN &
LOYALITEIT MOLEN
RESTRICITES
Figuur 2.3 Conceptueel model I Op basis van dit conceptueel model (figuur 2.3.) is de volgende vraag relevant: 2.
Welke combinatie van basiscondities, middelen en restricties zijn van invloed op de loyaliteit (binding) met het vrijwillig molenaarschap?
Om een verklaring te kunnen geven voor de oververtegenwoordiging van vijftigplussers, heeft de theorie de socialisatie en levensfasehypothese aangehaald. Uit deze hypotheses kan worden afgeleid dat als gevolg van de verschillende levensfases en socialisatieperiodes, de loyaliteit ten opzichte van het molenaarschap verschilt tussen ouderen en jongeren. Hierbij is aangenomen dat voorkeuren zich in sociaal verband ontwikkelen en dat de socialisatieperiode en levensfase voor jongere en oude generaties verschillend zijn. Figuur 2.4 geeft dit schematisch weer. LEVENSFASE
SOCIALISATIE
Figuur 2.4 Conceptueel model II
LOYALITEIT MOLEN
VRIJETIJDSVOORKEUREN EN LOYALITEIT
35
De laatste vragen komen voort uit deelvraag 2. Zij luiden als volgt: 2.a
Waar komt de binding (loyaliteit) met het molenaarschap bij de vrijwillige molenaars vandaan?
2.b
In hoeverre sluit deze binding (loyaliteit) aan bij een socialisatiepatroon?
2.c
In hoeverre sluit deze binding (loyaliteit) aan bij een levenscycluspatroon?
De bovengenoemde deelvragen vormen de basis voor het onderzoek onder vrijwillige molenaars in Noord-Brabant. Het volgende hoofdstuk belicht de daarbij gebruikte onderzoeksmethode.
3
Methode van onderzoek
3.1
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de onderzoeksmethode. Daarnaast vindt de operationalisering van de voornaamste kernbegrippen plaats. Een verkennend kwantitatief onderzoek waarvan de gegevens statistisch zijn verwerkt, brengt de vrijwillige molenaars in Noord-Brabant in kaart. Met deze vorm van onderzoek is het mogelijk te achterhalen welke basiscondities, middelen en restricties van invloed zijn op loyaliteit met het molenaarschap. Het biedt de mogelijkheid om op basis van scores percentages en samenhangen te berekenen. Allereerst gaat dit hoofdstuk in op de onderzoeksopzet. Paragraaf 3.2 licht de keuze voor een kwantitatief onderzoek op basis van telefonische interviews toe. Vervolgens gaat paragraaf 3.3. in op de onderzoekspopulatie, waarbij de steekproef centraal staat. In paragraaf 3.4 vindt de operationalisering van de in het theoretisch kader naar voren gekomen kernbegrippen plaats. Tenslotte behandelt paragraaf 3.5 de analysemethode. 3.2
Onderzoeksopzet
Het doel van een kwantitatief publieksonderzoek is het publiek, in dit geval de vrijwillige molenaars, beter te leren kennen. Het is daarom geschikt voor organisaties die nog weinig inzicht hebben in de samenstelling van hun deelnemers. Een publieksenquête wordt doorgaans verricht op basis van een vragenlijst. De literatuurverkenning en aanvullende gesprekken met vrijwillige molenaars vormden de basis voor het opstellen van de voorgestructureerde vragenlijst. Tijdens de telefonische enquête werd deze lijst ingezet. De keuze voor het telefonisch interviewen van de molenaars in Noord-Brabant komt voort uit de verwachting dat een schriftelijke vragenlijst een lage respons oplevert. Bekend is dat het schriftelijk moeten beantwoorden van vragen de motivatie tot deelname negatief beïnvloedt. Aangezien persoonlijk interviewen vanwege de omvang en de geografische spreiding van de onderzoekspopulatie niet haalbaar is, is een telefonisch interview van ongeveer dertig minuten de effectiefste onderzoekswijze. Voorafgaand aan het interviewen is de vragenlijst getest door middel van een aantal proefinterviews. Op basis van de uitkomst van deze proefinterviews is een aantal formuleringen aangepast. De uiteindelijke vragenlijst bestaat voornamelijke uit gesloten vragen, hetgeen betekent dat de antwoordcategorieën van tevoren vastliggen en dat de respondent een keuze kan maken uit vooraf aangegeven antwoordmogelijkheden. Op deze manier kan een groot aantal vragen in een betrekkelijk korte tijd worden gesteld. Bovendien zijn op deze wijze de vragen statistisch makkelijk te
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
38
verwerken. Naast de keuze uit vaste antwoordcategoriëen, kan de respondent op een vijfpunts-Likertschaal aangeven in welke mate hij het eens of oneens is met een aantal voorgelegde stellingen. De Likertschaal wordt veelvuldig in onderzoeken gebruikt om interesses of opinies te achterhalen. De respondent kan daarbij een keuze maken in de oplopende waarden 1 (helemaal mee oneens) tot en met 5 (helemaal mee eens). Het einde van het telefonisch interview bood de respondent de mogelijkheid toelichting te geven op het gevraagde. De gesprekken hebben plaatsgevonden in de maanden mei en juni van 2003. Bijlage I toont de vragenlijst. 3.3
Onderzoekspopulatie
Molenstichting Noord-Brabant stelde een lijst op van 162 molenaars die, voor zover bekend, de totale molenaarspopulatie van de provincie NoordBrabant omvat. Deze lijst omvat namen, adressen en molengegevens van de molenaars die in mei 2003 bij de Molenstichting als molenaar in NoordBrabant geregistreerd stonden. De respons bestaat uiteindelijk uit 142 telefonische gesprekken. Van de twintig niet-geïnterviewde molenaars, waren vijftien molenaars tijdens de interviewperiode onbereikbaar en weigerden vijf molenaars hun deelname. Tabel 3.1 illustreert de respons. Tabel 3.1 Responsanalyse molenaars Noord-Brabant Geïnterviewd Niet bereikbaar Weigeraar Totaal
In absolute getallen (N) 142 15 5 162
In percentages (%) 88 % 9% 3% 100 %
Om de gegevens te vervolledigen is op de groep vrijwillige molenaars met wie geen interview heeft plaatsgevonden een non-responsanalyse uitgevoerd. De gegevens hiervoor komen van de Molenstichting Noord-Brabant. Het is bekend dat het een groep van twintig mannen betreft. Met betrekking tot het molentype, de molenfunctie en het aantal collega’s op de molen waarmee deze molenaars samenwerken, komt deze verdeling overeen met de steekproef. Ook de verhouding tussen molenaars die werken op een molen in de eigen woonplaats of daarbuiten, is nagenoeg gelijk aan die van de steekproef. Uit navraag bij de Molenstichting blijkt dat de verdeling van leeftijd van deze molenaars heterogeen is. In deze groep heeft de vijftigplus leeftijdsklasse het grootste aandeel. Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat de non-responsgroep sterk overeenkomt met de steekproef. Derhalve zijn conclusies uit de analyses in de volgende hoofdstukken (uiteraard met enige voorzichtigheid) te generaliseren naar de totale molenaarspopulatie in Noord-Brabant.
METHODE VAN ONDERZOEK
3.4
39
Operationalisatie
De operationalisering bestaat uit het vertalen van de kernbegrippen van de in hoofdstuk twee gepresenteerde onderzoeksmodellen 2.3 en 2.4 naar toetsbare variabelen. Het betreft de begrippen loyaliteit, basiscondities, middelen en restricties, socialisatie en levensfase. 3.4.1
Loyaliteit
Loyaliteit vormt het centrale begrip in dit onderzoek. Hirschman (1970) stelt dat de aanwezigheid van loyaliteit de coëxistentie van exit en voice verklaart. In dit onderzoek ga ik niet verder in op de wijze waarop molenaars invulling geven aan de handelingsopties exit en voice, omdat dit onderzoek zich richt op de groep actieve (loyale) molenaars. Dit onderzoek neemt dan ook aan dat de mate van loyaliteit in deze groep hoog is. Bovendien is het meten van exit en voice door middel van enquêtes in een publieksonderzoek niet goed mogelijk, omdat de grootte van de steekproef hiervoor te klein is en hier data van verschillende molenorganisaties voor benodigd zijn. Bovendien ontbreken de gegevens over de ‘exitgroep’, waardoor deze groep exmolenaars niet bereikt kon worden. Door alleen voor loyaliteit te kiezen, blijft de focus van dit onderzoek liggen op de huidige groep vrijwillige molenaars. Er bestaat geen standaardinstrument om loyaliteit met betrekking tot een vrijetijdsactiviteit te meten. In vrijetijdsonderzoek wordt binding ook wel gemeten door variabelen samen te voegen die gezamenlijk de gedragsgerichte betrokkenheid aangeven. In deze manifestaties van loyaliteit staat alleen inzet centraal. Hierbij valt te denken aan het aantal jaar actief zijn op de molen, het aantal lidmaatschappen van molenbladen en wekelijkse tijdsbesteding aan molens. Deze zaken komen voor in de vragenlijst, maar hebben niet als doel loyaliteit op deze wijze te meten. Ze hebben als doel om op basis van frequentiegegevens het profiel van de molenaars in NoordBrabant te beschrijven. Reden hiervoor is dat het uiteindelijke gedrag onvoldoende zegt over de mate waarin de molenaar de afhankelijkheid van de relatie positief waardeert. De uitvoering van het molenambacht is immers afhankelijk van de basiscondities, middelen en restricties van de uitvoerder. Zo kan iemand die veel restricties kent en daardoor weinig tijd voor de molen kan vrijmaken, toch een sterke binding met het molenaarschap hebben. Het gaat om een gevoelsmatige band die de deelnemer met het aanbod heeft. Kwaliteit beïnvloedt deze verbondenheid en dat is niet alleen uit inzet af te leiden. Gecommitteerd zijn aan een bepaalde vrijetijdsactiviteit kan beter worden gezien als een psychologisch stadium, een mind-set, dat het individu aan een object bindt. Het achterhalen van die ‘mind-set’ kan plaatsvinden door vragen te stellen over zaken die de molenaar bindt met de molen. De verwachting is, dat het rechtstreeks vragen naar motieven sociaal gewenste antwoorden oplevert en daardoor het werkelijke concept onvoldoende benadert. Het meten van loyaliteit in termen van ‘centrality to lifestyle’ maakt
40
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
het mogelijk om loyaliteit vanuit diverse perspectieven te benaderen. Op deze manier kunnen de psychische en sociale opbrengsten gecombineerd worden met de middelen en restricties. Het toegepaste instrument meet loyaliteit indirect. Het bestaat uit gekoppelde items die zijn weergegeven als stelling. Voorbeelden van gebruikte stellingen in de vragenlijst zijn: ‘als het gekund had, was ik eerder met het molenaarschap begonnen’, ‘vrienden van me vinden dat ik altijd wel met molens bezig ben’ en ‘door de molen kom je los van de dagelijkse sores’. De respondent kan op de vijfpunts-Likertschaal aangeven in hoeverre hij het eens is met de voorgelegde stelling. Bijlage I toont het totale overzicht van de opgenomen stellingen. 3.4.2
Basiscondities, middelen en restricties
Zoals hoofdstuk twee aangeeft, zijn de basiscondities van directe invloed op de lichamelijke, temporele, geografische, materiële, culturele en sociale middelen en restricties die personen ervaren bij het kiezen voor een bepaalde vrijetijdsactiviteit. Om te achterhalen welke basiscondities, middelen en restricties van invloed zijn op loyaliteit, toont tabel 3.2 een lijst met achtergrondkenmerken op basis van de theoretische veronderstellingen in hoofdstuk twee. Deze achtergrondkenmerken bestaan uit de basiscondities die doorwerken in de middelen en restricties. Zo werken opleidingsrichting en vrijetijdsinteresses door in de culturele mogelijkheden en beperkingen en zijn de tijdbeslag aan arbeid en de reistijd naar de molen van invloed op de hoeveelheid vrijetijd (temporele middelen en restricties). Hieruit blijkt dat in relatie tot loyaliteit, de basiscondities, middelen en restricties niet los van elkaar te zien zijn. Deze combinatie van basiscondities, middelen en restricties, worden daarom in de rest van dit onderzoek aangeduid als: achtergrondkenmerken. In tabel 3.2 vindt de vertaalslag plaats van de basiscondities die doorwerken in de middelen en restricties naar meetbare variabelen (de achtergrondkenmerken). Een aantal variabelen vertegenwoordigt meerdere categorieën van de middelen en restricties. Zo is bijvoorbeeld de afstand van de woonplaats naar de molen en de hieraan verbonden reistijd, zowel een indicator voor geografische als voor temporele middelen en restricties. Om deze overlap te beperken, is gekozen om de variabelen uiteindelijk te groeperen in de volgende categorieën: culturele hulpbronnen en interesses, sociaaleconomische positie inclusief tijdrestricties en demografische kenmerken. Deze categorieën worden aangehouden in de bespreking van de analyses in hoofdstuk vier en vijf.
41
METHODE VAN ONDERZOEK
Tabel 3.2 Overzicht van de achtergrondkenmerken Middelen en Restricties Lichamelijk
Temporeel
Achtergrondkenmerken
• De lichamelijke conditie moet het fysieke werk op de molen mogelijk maken. De molenaar mag niet geplaagd worden door hoogtevrees of andere fysieke klachten.
- Sekse
• Een surplus aan aaneengesloten vrijetijd moet beschikbaar zijn op een bruikbaar tijdstip.
- Hoofdbezigheid
- Leeftijd
- Tijdbeslag aan arbeid - Huishoudensamenstelling - Reistijd naar de molen
Geografisch
Materieel
• De afstand van de woonomgeving tot de molen moet voor de molenaar acceptabel zijn.
- Urbanisatiegraad woonplaats
• Het inkomen van de molenaar dient ruimte te bieden voor eventuele verzekeringen, lidmaatschappen van molenorganisaties en abonnementen op molenbladen.
- Maandinkomen
- Reistijd naar de molen
- Hoofdvervoerswijze (bezit auto) - Lidmaatschappen dagbladen en molenbladen
• Van de molenaar wordt in veel gevallen verwacht dat hij beschikt over een auto om naar de molen af te kunnen reizen.
Cultureel
• De molenaar dient te beschikken over technische kennis en vaardigheden m.b.t. de molen. Van hem wordt verwacht dat hij de handelingen zelfstandig en veilig kan uitvoeren. Het veilig kunnen rondleiden van de bezoekers hoort daar ook bij.
- Opleidingsniveau
• Het volgen van, of het gevolgd hebben van de opleiding tot vrijwillig molenaar van het Gilde van Vrijwillige Molenaars is een pre.
- Beroepsmatige betrokkenheid met molens van vader
• De molenaar moet zich thuis voelen in ingetogen, tijdsintensieve, technische activiteiten die aandacht en geduld vereisen.
Sociaal
- Opleidingsrichting - Beroepsrichting - Beroepsmatig verbonden met molens
- Beroepsrichting vader - Vrijetijdsinteresses en diversiteit vrijetijdsgedrag
• Groepen waarvan de molenaar deel uitmaakt dienen hem te steunen in zijn voorkeuren met gezelschap, aanmoediging of potentiële goedkeuring.
- Huishoudensamenstelling
• Een vroegtijdige agrarische en technische kennismaking met ambachtelijke werktuigen (socialisatie) is een pre.
- Beroepsmatige betrokkenheid met molens van vader
• Als gevolg van het vrijkomen van tijd en geld door een verandering in uitgangspositie (levensfase), kunnen andere ambities, zoals in het molenaarschap, ontwikkeld worden.
Levensfase:
Socialisatie: - Opleidingsrichting
- Beroepsrichting vader - Hoofdbezigheid - Huishoudensituatie - Leeftijdsklasse
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
42
Om een helder beeld te krijgen van de situatie van het molenaarschap, zijn in overleg met de opdrachtgever de volgende variabelen extra opgenomen: -
Dagbladinteresse
-
Gevolgde molenopleiding
-
Bestede tijd aan de molen
-
Frequentie deelname molenaarschap
-
Startjaar molenaarschap
-
Invulling van het molenaarschap
Figuur 3.1 vat het zojuist besprokene schematisch samen. Het vormt het geoperationaliseerde onderzoeksmodel van het conceptueel model (figuur 2.3) om loyaliteit te verklaren. De achtergrondkenmerken als
afhankelijke variabele
onafhankelijke variabelen
CULTURELE HULPBRONNEN EN INTERESSES Opleidingsniveau Opleidingsrichting Beroepsrichting
• Opgegroeid in een molenaarsmilieu Beroepsrichting vader Levensfase
SOCIAAL ECONOMISCHE POSITIE INCL. TIJDRESTRICTIES Hoofdbezigheid Tijd besteed aan arbeid Inkomen Reistijd naar de molen
CONTROLEVARIABELEN: DEMOGRAFISCHE KENMERKEN Sekse Huishoudensituatie Leeftijd Urbanisatiegraad woonplaats
Figuur 3.1 Geoperationaliseerd onderzoeksmodel
LOYALITEIT MOLEN
METHODE VAN ONDERZOEK
3.4.3
43
Socialisatie en levensfase
Volgens de socialisatiehypothese zijn uiteenlopende investeringen tijdens de opvoedings- en leerperiode bepalend voor de belangstelling voor molens. Iedere periode kent bijzondere omstandigheden en typerende historische gebeurtenissen. Dit onderzoek verwacht dat het vrijwillig molenaarschap vooral het resultaat is van een vroege agrarische en technische kennismaking met ambachtelijke werktuigen. Een technische opleidingsrichting kan bijvoorbeeld de technische interesses van de molenaar weergeven. De mogelijkheid tot kennismaking met molens staat in relatie tot het beroep van de vader. Immers, een molenaarszoon kan door het opgroeien bij de molen veel benodigde kennis en vaardigheden ontwikkelen. Het onderzoek operationaliseert socialisatie dan ook in opleidingsrichting, beroepsrichting vader en afstamming molenaarsgezin. Binnen de levensfasehypothese verwacht dit onderzoek dat wanneer er door pensionering en/of doordat de kinderen het huis verlaten, tijd en geld vrijkomt voor het ondernemen van nieuwe activiteiten, zoals het molenaarschap. De posities in de gezinscyclus en het arbeidsproces zijn hiervoor de bepalende factoren. De indicatoren van levensfase bestaan daarom uit hoofdbezigheid, huishoudensituatie en leeftijdsklasse. 3.5
Analysemethode
Om het profiel van de molenaar te kunnen schetsen worden frequentietabellen en kruistabellen van de verkregen data gemaakt. Deze tellingen geven een overzicht van het aantal keren dat iedere waarde in de verdeling voorkomt. De tabellen geven de absolute en relatieve frequenties (percentages). Daarnaast wordt een factoranalyse uitgevoerd om te onderzoeken welke werkzaamheden op en voor de molen samengaan. Door middel van een regressieanalyse wordt vervolgens de sterkte, richting en significantie van de relatie tussen achtergrondkenmerken en werkzaamheden bepaald. De principes van een factoranalyse en een regressieanalyse worden hieronder nader beschreven. Om scherpe uitspraken te doen over factoren die mensen binden of juist afhouden van een hobby, verdient het de voorkeur de deelnemers (de molenaars) en de niet-deelnemers in het onderzoek op te nemen. De mogelijkheid om niet-deelnemers (controlegroep) op te nemen, diende zich niet aan. Om toch iets te kunnen zeggen over loyaliteit, richt dit onderzoek zich op de binding van de huidige deelnemers. De verwachting is dat personen met andere typen binding (loyaliteit) worden aangetroffen. Om de mate en type van loyaliteit aan te kunnen duiden, voert dit onderzoek een factoranalyse uit, waarbij de antwoorden op de voorgelegde stellingen worden gereduceerd tot een aantal bindingscomponenten. Deze bindingscomponenten vormen vervolgens somscores. De principale componenten analyse is geschikt voor dit onderzoek, omdat deze analysetechniek het oorspronkelijke aantal variabelen terugbrengt tot een kleiner aantal vari-
44
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
abelen, waardoor verbanden te leggen zijn. Deze nieuwe variabelen, de hoofdcomponenten, krijgen aan de hand van de componentladingen een naam of typering. De volgende stap in de analyse is verschillen in typen (mate van binding) herleiden tot verschillen in achtergrondkenmerken. Op deze manier kan deze studie een aantal kernvariabelen (factoren) achterhalen, die een sterke relatie laten zien met de binding met het molenaarschap. Dit onderzoek gebruikt hiervoor een regressieanalyse. Regressieanalyse veronderstelt een causale relatie tussen een afhankelijke variabele (type binding) en één of meerdere onafhankelijke variabelen (achtergrondkenmerken). Met regressieanalyse is het dus mogelijk om waarden van afhankelijke variabelen te voorspellen aan de hand van één of meer onafhankelijke variabelen. Door middel van regressieanalyse beantwoordt dit onderzoek ook de vraag of de binding met molens aansluit bij een levenscyclus of socialisatiepatroon. Deze analyse vergelijkt het model met levensfasekenmerken en het model met socialisatiekenmerken ten opzichte van het controlemodel dat alleen uit basiskenmerken bestaat. Het controlemodel is de linkerkolom (de achtergrondkenmerken) van figuur 3.1, waaruit levensfase en socialisatie zijn gedestilleerd. De studie toetst of toevoeging van een blok met levensfase- of socialisatie-indicatoren leidt tot een significante toename in de proportie verklaarde variantie (R²). Er is positief bewijs voor de levensfasehypothese als het blok met levensfase indicatoren de hoogste verklaarde variantie geeft. Er is positief bewijs voor de socialisatiehypothese wanneer het blok met socialisatie indicatoren de grootste verklaarde variantie geeft. Bij alle bindingsvormen moet dit naar voren komen. Alle analyses worden uitgevoerd met behulp van SPSS 10 voor Windows.
4
Profiel van de vrijwillige molenaar
4.1
Inleiding
Wat is het profiel van de huidige vrijwillige molenaar in Noord-Brabant en in hoeverre hangt dit samen met de invulling van het molenaarschap? Om deze deelvraag te beantwoorden, geeft dit hoofdstuk een presentatie van de frequentieverdelingen van de verkregen data uit de enquête. In het eerste deel van het hoofdstuk staan de achtergrondkenmerken van molenaars centraal (paragraaf 4.2). De achtergrondkenmerken zijn opgesplitst naar demografische kenmerken, culturele hulpbronnen en interesses, sociaaleconomische kenmerken en tijdrestricties. Het tweede deel bespreekt de kenmerken van het molenaarschap (paragraaf 4.3). Naast deelname en bestede tijd aan het molenaarschap, bekijkt deze paragraaf welke werkzaamheden samengaan en welke achtergrondkenmerken hiermee verbandhouden. 4.2
Kenmerken van molenaars
4.2.1
Demografische kenmerken
Welke demografische kenmerken hebben de vrijwillige molenaars? Om deze vraag te beantwoorden, richt dit onderzoek zich conform het onderzoeksmodel, figuur 3.1, op sekse, leeftijd, huishoudtype en urbanisatiegraad. De frequentietabellen in bijlage II tonen de variabelen die niet zijn opgenomen, zoals variabelen die betrekking hebben op het leesgedrag, en variabelen als betrokkenheid bij religieuze, politieke en natuurorganisaties. Tabel 4.1 Molenaars naar geslacht Geslacht Man Vrouw Totaal
In absolute getallen (N)
(%)
137 5 142
96% 4% 100%
Van oudsher is het molenaarschap een mannenberoep. Gezien de fysieke aard van de werkzaamheden blijkt, niet geheel verrassend, het molenaarschap vooral door mannen beoefend te worden. 96% van de onderzoekspopulatie in 2003 is van het mannelijke geslacht. Het kleine aandeel vrouwen is het molenaarschap tot vijf jaar geleden gestart. Hierdoor kan worden gesproken van een betrekkelijk nieuwe groep.
46
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tabel 4.2 Molenaars naar leeftijdsklasse Gemiddelde leeftijd man Gemiddelde leeftijd vrouw Leeftijdsklassen
Leeftijd 53 jaar 43 jaar
absoluut
%
Jonger dan 20 jaar 20 t/m 34 jaar 35 t/m 49 jaar 50 t/m 64 jaar Ouder dan 65 jaar Totaal
1 14 41 54 32 142
1% 10% 29% 38% 22% 100%
De gemiddelde leeftijd van de mannelijke molenaar is 53 jaar en ligt daarmee hoger dan de gemiddelde leeftijd van het vrijwilligerstype ‘jeugd, hobby, cultuur en sport’, dat volgens Knulst en Van Eijck (2002) gemiddeld 43 jaar oud is. Tegenover het aandeel van de molenaars in de leeftijdscategorie jonger dan 50 jaar (40%), bevindt 60% zich in de categorie 50 jaar of ouder. Dit betekent dat het merendeel van de molenaarspopulatie de komende 20 jaar het molenaarschap om leeftijdsredenen zal moeten beëindigen. Een van de redenen hiervoor is dat het Gilde een verzekering aanbiedt, waarvoor een leeftijdsgrens van 70 jaar geldt. De sterke representatie van de 50+ categorie komt overeen met die van de bevolkingssamenstelling in Nederland als geheel. Het gaat hier om de naoorlogse geboortegolf. De gegevens wijzen op een actieve kern molenaars die ouder wordt en vast blijft houden aan de hobby. Hierdoor is er sprake van vergrijzing van de molenaarspopulatie. Van de totale onderzochte populatie is 30% zowel geboren voor 1953 (50 jaar of ouder) als meer dan 20 jaar actief. Hoofdstuk vijf beschrijft of de oververtegenwoordiging van ouderen in verband kan worden gebracht met de socialisatie en/of levensfase hypothese, zoals besproken in hoofdstuk twee. Tabel 4.3 Molenaars naar huishoudensamenstelling Huishoudenstype Alleenstaand en/of thuiswonend bij ouders Samenwonend / getrouwd zonder kinderen Samenwonend / getrouwd met kinderen: - Kinderen thuiswonend - Kinderen uitwonend Totaal
absoluut 25 18
% 18% 13%
40 59 142
28% 41% 100%
Gezien het grote aantal molenaars boven de 50 jaar is het niet verwonderlijk dat de meeste molenaars inmiddels weer een tweepersoonshuishouden vormen. Van de molenaars is 41% getrouwd of samenwonend met uitwo-
47
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
nende kinderen. Een andere opvallende categorie is de groep alleenstaanden (18%). Met name de lagere leeftijdsklassen vertegenwoordigen deze groep. Tabel 4.4 Woonplaats molenaars naar urbanisatiegraad Niet stedelijk: minder dan 500 adressen per km2 2 Weinig stedelijk: 500 – 1.000 adressen per km 2 Matig stedelijk: 1.000 – 1.500 adressen per km 2 Sterk stedelijk: 1.500 – 2.500 adressen per km Niet woonachtig in Noord-Brabant Totaal
absoluut 23 63 23 21 12 142
% 16% 44% 16% 15% 9% 100%
Indeling conform SCP Statistisch bestand gemeenten 2002/2003
Molenaars zijn veelal woonachtig in een weinig stedelijke omgeving. Inwoners van dorpen en kleine steden zijn vaker vertegenwoordigd dan inwoners van grote steden. Dit patroon is in overeenstemming met de uitkomst van het door het PON gepubliceerde onderzoek naar vrijwilligerswerk in NoordBrabant (1999). Een logische verklaring hiervoor is dat het overgrote deel van de overgebleven Noord-Brabantse molens is gevestigd in een weinig tot niet verstedelijkte omgeving. Uit dit onderzoek blijkt bovendien dat 51% van de molenaars werkzaam is op een molen die zich in de eigen woonplaats bevindt. 4.2.2
Culturele hulpbronnen en interesses
Is een te verwachten technische en agrarische interesse, terug te vinden in de opleidingsrichting en beroepsrichting? Dit onderzoek behandelt de volgende culturele hulpbronnen en interesses: opleidingsniveau, opleidingsrichting, beroepsrichting, vrijetijdsinteresses, dagbladinteresse, beroepsmatige ervaring met molens, familiebanden met het molenaarschap en genoten molenopleiding.
Tabel 4.5 Molenaars naar opleidingsniveau LO, VGLO LBO, MAVO, MULO MBO, HBS, HAVO, VWO HBO, WO Onbekend Totaal
absoluut 7 31 55 48 1 142
% 5% 22% 39% 34% 0% 100%
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
48
Het grootste deel, 39% van de onderzochte populatie, beschikt over een afgeronde middelbare (beroeps)opleiding. De 35 t/m 49 jarigen omvatten 36% van deze klasse en vormen hiermee de sterkst vertegenwoordigde groep. 34% van de ondervraagde molenaars heeft een hogere beroeps-, of wetenschappelijke opleiding. Van deze hoger opgeleiden bevindt de helft zich in de leeftijdsklasse 50 t/m 65 jaar. Tabel 4.6 Molenaars naar opleidingsrichting 1
Natuur, techniek Handel, economie, administratie, bestuur en transport Sociaal, cultureel en zorg Algemeen onderwijs Onbekend Totaal
absoluut 76 16 20 29 1 142
% 54% 11% 14% 20% 1% 100%
De verwachting is dat veel vrijwillige molenaars een technische of op het agrarisch bedrijf gerichte interesse hebben. Deze interesses kunnen tot uiting komen in de opleidingsrichting en beroepsrichting. Bovenstaande tabel laat inderdaad een oververtegenwoordiging (54%) van molenaars met een technische en agrarische opleiding zien. De molenaars zonder gespecialiseerde opleiding behoren veelal tot de oudere leeftijdsgroepen en hebben een laag opleidingsniveau.
Tabel 4.7 Molenaars naar beroepsrichting Natuur, techniek Handel, economie, bestuur en transport Sociaal, cultureel en zorg Onbekend Totaal
absoluut 63 58 20 1 142
% 44% 41% 14% 1% 100%
In samenhang met de opleidingsrichting zijn de meeste vrijwillige molenaars ook binnen de sector ‘natuur en techniek’ werkzaam. 41% van de ondervraagden is werkzaam in de categorie ‘handel, economie, bestuur en transport’. Beroepen in de minst technische categorie, te weten de sociaalculturele categorie, komen bij 14% van de ondervraagden voor.
1
Natuur staat voor land-, bosbouw en agrarische sector
49
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
Tabel 4.8 Molenaars naar vrijetijdsinteresses Sport
Actieve sport
Hobby
Doe-het-zelven & modelbouw Heemkunde, Oudheidkunde Zingen, muziek maken Lezen
Cultuur
Bezoek musea en tentoonstellingen
Recreatie
Wandelen, fietsen, varen Er op uit, weekendje weg
Uitgaan
Restaurantbezoek, cafébezoek, gezellige middag of avond
absoluut 38
% 27%
38 26 19 19
27% 18% 13% 13%
2
1%
47 14
33% 10%
6
4%
N=142
Tegenwoordig gaan mensen zelden geheel op in één liefhebberij. Mensen houden zich bezig met uiteenlopende zaken en houden er diverse liefhebberijen op na. De vraag is nu welke andere interesses de molenliefhebbers hebben en hoe zij de rest van hun vrijetijd besteden. Opvallend is dat de actieve vormen van vrijetijdsbesteding hoger scoren dan de passievere vormen. Naast het recreatief wandelen en fietsen, het meest genoemde antwoord in onderzoek naar participatie in de vrijetijd van het CBS (2003), geven de molenaars de voorkeur aan doe-het-zelven en sporten. Vooral bij het doe-het-zelven komt de technische interesse naar voren. De belangstelling voor oude ambachten en monumenten komt terug in het relatief grote percentage molenaars dat actief is bij heemkundige verenigingen en/of de oudheidkunde en archeologie. Tabel 4.9 Molenaars naar gebruik dagblad Leest regionale krant Leest landelijke krant Leest zowel regionale als landelijke krant Leest geen krant Totaal
absoluut 95 16 12 19 142
% 67% 11% 9% 13% 100%
De presentatie van de voorkeur voor een dagblad heeft twee redenen. Allereerst biedt een dagblad de mogelijkheid de molenaar in de toekomst via schriftelijke media te bereiken. Ten tweede zegt het lezen van een dagblad iets over de interesses van de molenaar. Uit de verkregen data blijkt dat molenaars vaker kiezen voor een regionaal dagblad dan voor een landelijke
50
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
krant. Dit wijst op een regionale oriëntatie van de ondervraagden. Van deze regionaal georiënteerden leest bijna de helft het Brabants Dagblad. Een volledig overzicht van dagbladen is te vinden in bijlage II. Tabel 4.10 Molenaars naar beroepsmatige ervaring met molens Beroepsmolenaar of molenmaker (geweest) Beroep verwant aan molenbedrijf Niet verwant met molens (bezig geweest) Totaal
absoluut 11 4 127 142
% 8% 3% 90% 100%
Van de groep molenaars is 8% op een beroepsmatige manier betrokken (geweest) bij een molen. Voor 3% van de ondervraagden sluit het molenaarschap aan bij het hoofdberoep dat in of bij een molen wordt uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan is het runnen van een winkel of horecagelegenheid. Voor het overgrote deel van de molenaars is de molen puur een hobby. De volgende paragraaf richt zich op de families waar de huidige vrijwilliger uit afkomstig is om te achterhalen hoe vanzelfsprekend de opvolging van vader op zoon is. Tabel 4.11 Molenaars naar betrokkenheid van de vader met molens Vader was molenaar Vader was molenmaker Geen directe lijn met molens Totaal
absoluut 28 2 112 142
% 20% 1% 79% 100%
Van de vrijwillige molenaars blijkt 21% een vader te hebben die beroepsmatig met molens is verbonden. Daar molenaars in de vorige eeuw slechts een zeer klein deel van de Nederlandse beroepsbevolking uitmaakten, is dit percentage opvallend hoog. Dit doet vermoeden dat het molenaarschap tegenwoordig nog steeds via de lijn van vader op zoon wordt doorgegeven. Het biedt aanknopingspunten voor het bevestigen van de socialisatiehypothese, die in hoofdstuk vijf getoetst wordt. Tabel 4.12 Molenaars naar molenopleiding Nog in opleiding Geen opleiding gevolgd/niet afgemaakt Examen met goed gevolg afgelegd Totaal
absoluut 23 49 71 142
% 16% 34% 50% 100%
51
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
Opvallend is, dat de door moleneigenaren (veelal gemeenten) gestelde opleidingseis in de praktijk niet altijd is terug te vinden. Ongeveer de helft van de molenaars is zonder diploma actief op de molen, mogelijk onder toezicht van een bevoegde molenaar. Uit de analyse die het bezit van een diploma afzet tegen de beroepsmatige ervaring met de molen, blijkt dat van de 15 molenaars met verwante beroepen er 5% in het bezit zijn van een diploma. Van de 30 vrijwillige molenaars met een vader als voorbeeld heeft 7% een diploma. Van de vrijwilligers die geen vader als molenaar hebben, liggen de verhoudingen omgekeerd. Van hen zegt 62% wel in het bezit te zijn van het diploma en zegt 11% het molenaarschap op een andere manier te hebben geleerd. Het volgen van de molenopleiding lijkt verband te houden met het al dan niet al in het bezit zijn van de juiste competenties om het molenaarschap veilig uit te oefenen. Het is aannemelijk dat deze competenties verkregen zijn tijdens de socialisatie, waarbij de huidige molenaar door het opgroeien bij de molen en het meelopen met de vader het ambacht leerde. 4.2.3
Sociaal-economische positie en tijdrestricties
Hoe is de samenstelling van de groep molenaars naar sociaal-economische kenmerken? Om hier een antwoord op te geven, zijn tellingen gemaakt van het type hoofdbezigheid en huishoudinkomen. Daarnaast is gekeken naar beperkingen die van invloed zijn op de deelname. Eén van die beperkingen is de beschikbare hoeveelheid vrijetijd. Tijdsbeslag van arbeid is één van de factoren die de beschikbare hoeveelheid vrijetijd bepalen. In deze paragraaf komen ook restricties in verband met afstand (reistijd) aan bod. Tabel 4.13 Molenaars naar hoofdbezigheid Betaalde baan/ studerend Zorg voor huishouden WAO / WW Pensioen / VUT/AOW Totaal
absoluut 85 2 10 45 142
% 60% 1% 7% 32% 100%
Meer dan de helft (60%) van de molenaars heeft een betaalde baan. De molenhobby voeren zij uit naast een vast dienstverband. Van de groep molenaars heeft 23% de pensioengerechtigde leeftijd bereikt (zie leeftijdstabel 4.2). In totaal is 32% van de molenaars met pensioen of VUT. Dit betekent e dat het verschil toekomt aan de molenaars die voor het 65 levensjaar zijn uitgetreden.
52
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tabel 4.14 Molenaars naar netto huishoudinkomen per maand Minder dan ¼ ¼- ¼PRGDDO Meer dan ¼ Onbekend Totaal
absoluut 49 42 41 10 142
% 35% 30% 29% 7% 100%
30% van de molenaars heeft een huishoudinkomen dat rond modaal ligt. Van de onderzochte groep beschikt 36% over meer dan ¼- netto per maand. Zoals algemeen wordt aangenomen, treft ook dit onderzoek een laag inkomen aan bij met name vijfenzestigplussers (lagere opleiding en ontvangers van pensioen of AOW). Deze leeftijdsgroep is namelijk ondervertegenwoordigd in de klasse boven de ¼.000,-. Dit geldt eveneens voor de twintigers die aan de start staan van hun carrière. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp inkomen, moet de kanttekening worden geplaatst dat de mogelijkheid op ruis in de antwoorden bestaat. Tabel 4.15 Molenaars naar tijdsbeslag van arbeid per week Geen tijdbeslag aan arbeid Parttime werkend (32 uur) Fulltime werkend (> 32 uur) Lange werkweken (> 40 uur) Totaal
absoluut 55 10 48 29 142
% 39 % 7% 34 % 20% 100%
Bovenstaande tabel brengt de arbeidstijd van de werkenden in beeld. 54% van de molenaars (klasse fulltime en lange werkweken), draait een fulltime werkweek. Het grote percentage molenaars dat geen tijd (meer) besteed aan arbeid, heeft natuurlijk te maken met het grote percentage molenaars in de derde levensfase. Tabel 4.16 Molenaars naar reistijd naar de molen Geen reistijd 1-10 minuten 11 - 30 minuten > 30 minuten Totaal
absoluut 8 64 38 32 142
% 6% 45% 27% 22% 100%
53
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
De reistijd ligt voor het merendeel van de vrijwilligers onder de 30 minuten per rit. Dat er een relatief grote groep molenaars met minder dan 10 minuten reistijd bestaat, hangt samen met het hoge percentage molenaars dat op een molen in de eigen woonplaats actief is.
Tabel 4.17 Ligging molen ten opzichte van de woonplaats Molen I absoluut Molen staat in de woonplaats Molen staat niet in de woonplaats Totaal
73 69 142
%
Molen II absoluut
51% 49% 100%
1 14 15
%
7% 93% 100%
Op basis van vergelijking postcode molen met postcode van het woonadres
De verdeling tussen molenaars die in de woonplaats het molenaarschap kunnen beoefenen en zij die ervoor naar een andere plaats moeten, is ongeveer gelijk. Van de 15 molenaars die op meerdere molens geregistreerd staan (aangegeven met molen II), zijn verreweg de meeste extra op een molen buiten de woonplaats werkzaam. Tabel 4.18 Molenaars naar hoofdvervoerswijze naar de molen Lopend Fiets of brommer Openbaar vervoer Auto Totaal
Absoluut 35 40 1 66 142
% 25% 28% 1% 46% 100%
De afstand van de woning tot aan de molen houdt verband met de keuze voor het vervoersmiddel. Molenaars die dichtbij de molen wonen kiezen logischerwijs vaker om te lopen of te fietsen naar de molen. De molenaars die verder weg wonen kiezen daarentegen vaker voor de auto. Dit doet echter een beroep op de materiële hulpbronnen. 4.3
Kenmerken molenaarschap
Paragraaf 4.2 bracht de achtergrondkenmerken van molenaars in kaart. In deze paragraaf staan het tijdsbeslag en de verrichte werkzaamheden op de molen centraal. Allereerst worden de deelname en bestede tijd besproken, vervolgens komt de duur van het molenaarschap aan bod. Tenslotte onderzoekt deze paragraaf de invulling van het molenaarschap aan de hand van samenhangende activiteiten en werkzaamheden.
54
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tabel 4.19 Verdeling bestede tijd op de molen naar frequentie molenbezoek
< 4 uur per bezoek
> 1 x per week 24
1 x per week 23
1 x per 2 weken 5
< 1 x per 2 weken 5
> 4 uur per bezoek
35
41
5
4
59 (42%)
64 (45%)
10 (7%)
9 (6%)
Totaal
Totaal 57 (40%) 85 (60%) 142 (100%)
Op de vraag hoe vaak de molenaar gemiddeld per week op de molen aanwezig is, antwoordt 45% van de ondervraagden dat zij wekelijks aanwezig zijn. 42% van de molenaars zegt meerdere malen per week de molen te bezoeken. De volgende vraag is hoe hoog de gemiddelde tijdsbesteding per keer op de molen is. Ruim de helft (55%) van de groep geeft aan tussen de vier à acht uur per keer aan de molen te besteden. Deze tijdsinzet ligt boven de gemiddelde tijdsbesteding van de gemiddelde vrijwilliger die 5,2 uur bedraagt (Knulst en van Eijck, 2002). Overigens is de groep die minder dan vier uur op de molen doorbrengt ook sterk vertegenwoordigd (40% van de ondervraagden). Volgens Knulst en Van Eijck (2002) komt van de landelijke populatie die in 2000 vrijwilligerswerk noteerden, 45% één keer per week, 23% twee keer per week en 33% drie keer of vaker per week in actie. Het percentage molenaars in dit onderzoek dat wekelijks actief is (45%), komt overeen met dit landelijke percentage. Het percentage molenaars dat meerdere malen per week actief is, ligt iets lager dan de landelijke cijfers.
Tabel 4.20 Molenaars naar gemiddelde totaal bestede tijd aan molens per week 1 – 4 uur 5 – 8 uur 9 - 12 uur 13 - 16 uur 17 - 20 uur > 20 uur Totaal
absoluut 30 56 26 11 8 11 142
% 21% 39% 18% 8% 6% 8% 100%
Vervolgens is het interessant om te kijken naar de totaal bestede tijd aan de molenliefhebberij. De onderzochte tijd is inclusief reistijd en tijd besteed aan nevenactiviteiten rond het molenaarschap, zoals bijwonen van vergaderingen en thema-avonden, verrichten van administratie en promotie van de
55
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
molen. Het betreft werkzaamheden die zowel thuis als op de molen uitgevoerd kunnen worden. De meeste genoemde tijdsklasse (39% van de ondervraagden), is de klasse van 5-8 uur totale tijdsbesteding. Tabel 4.21 Molenaars naar startjaar Gemiddelde duur man Gemiddelde duur vrouw Gemiddelde duur totaal Startjaar 2003: Eerste jaar, zit in opleiding Gestart tussen 1993 en 2002: < 10 jaar Gestart tussen 1983 en 1992: 11-20 jaar Gestart tussen 1973 en 1982: 21-30 jaar Gestart voor 1973: > 30 jaar Totaal
absoluut
%
6 46 31 22 22 142
4% 32% 22% 16% 16% 100%
9,2 jaar 3,0 jaar 8,8 jaar
Het is opvallend dat 32% van de huidige molenaars al meer dan 20 jaar actief molenaar is (gestart voor 1983). De molenaars die in de jaren zeventig startten houden lang vast aan hun hobby. Van de totale onderzochte populatie is 18% én geboren voor 1953 en begonnen ten tijde van de oprichting van het Gilde van Vrijwillige molenaars. De vrouwen onder de vrijwilligers zijn daarentegen allemaal gedurende de afgelopen vijf jaar begonnen. Invulling molenaarschap De molenliefhebberij kan op verschillende wijzen invulling krijgen. Dit hangt af van de mogelijkheden van de molen waarop een molenaar werkzaam is en hangt af van de persoonlijke voorkeuren, basiscondities, middelen en restricties. Er is gekeken naar de verrichte werkzaamheden en de relaties tussen de werkzaamheden onderling, om zodoende mogelijke typen van invulling van het molenaarschap boven water te krijgen.
56
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tabel 4.22 Molenaars naar activiteiten per keer op de molen Activiteit
Onderhoud buitenwerk Onderhoud binnenwerk Draaien Malen van graan of water Groen bijhouden Aanpassen stand van de wieken (indien er een aanleiding toe is) Logboek/maalboek bijhouden Administratie Bijwonen vergaderingen en thema-avonden Rondleidingen geven Publiciteit geven Instrueren molenaars in opleiding Weer in de gaten houden
Altijd
Regelmatig / soms
Zelden
Nooit
42 30 % 70 49 %
69 49 % 58 41 %
20 14 % 13 9%
11 8% 1 1%
131 92 % 45 32 % 42 30 % 90 63 %
5 4% 64 45 % 27 19% 30 21%
3 2% 17 12 % 17 12 % 12 9%
3 2% 16 11% 56 11 % 8 6%
82 58% 61 43 % 42 30 % 90 63 %
10 7% 17 12% 62 44 % 40 28 %
9 6% 16 11 % 24 17% 7 5%
41 29 % 48 34 % 14 10% 5 4%
40 28% 29 20 % 116 82 %
60 42% 51 36 % 20 14 %
21 15 % 16 11 % 3 2%
21 15% 46 32 % 3 2%
N.v.t.
Totaal
100% 100% 100% 100% 100% 2 1%
100% 100% 100% 100% 100% 100%
10 7%
100% 100%
N=142
Het grootste deel van de molenaars (92%) komt naar de molen om te draaien en verricht daar vaak wat onderhoudswerkzaamheden. Lager dan verwacht is het percentage molenaars dat vaak het log- of draaiboek bijhoudt (58%). Kennelijk zijn de registratie-eisen nog niet overal doorgevoerd. Een geheel nieuwe activiteit, maar zeer typerend voor het vrijwillig molenaarschap, is de voorlichting gevende functie. De culturele status van de molen heeft geleid tot het aantrekken van bezoekers. Van de molenaars verzorgt 28% publiciteitswerkzaamheden en geeft 63 % vaak rondleidingen op de molen.
57
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
Om te onderzoeken welke werkzaamheden op en voor de molen op basis van deelnamefrequentie samengaan, is een principale componentenanalyse 2 (PCA) met Varimaxrotatie uitgevoerd.
Tabel 4.23 Principale componentenoplossing werkzaamheden molenaars Component I Component II Component III Component I Logboek/maalboek bijhouden Bijwonen vergaderingen en thema-avonden Administratie Instrueren molenaars in opleiding
.785 .695 .626 .504
Component II Draaien Rondleidingen geven Malen
.398
.762 .676 .578
Component III Onderhoud Buitenwerk Onderhoud Binnenwerk Cronbachs alpha component I: Cronbachs alpha component II: Chronbachs alpha component III: R² gehele model: 55,8 %
.305
.882 .815 .63 .41 .68
De tot componenten gereduceerde werkzaamheden en activiteiten zijn in bovenstaande tabel 4.23 weergegeven en kunnen als volgt worden benoemd: Component I onderscheidt zich door de focus op de schriftelijke en kennisoverdragende activiteiten, die dikwijls niet op de molen worden uitgevoerd. Het betreft de randvoorwaardelijke werkzaamheden.
•
2
In deze analyse is de variabele ‘groen bijhouden’ niet meegenomen, omdat deze te specifiek is voor het type molen waarop een molenaar draait. Het ‘aanpassen van de stand van de wieken’ is ook weggelaten, omdat het zeer afhankelijk is van zaken die zijn voorgevallen bij de molen (zoals overlijden vakmolenaar). De variabele ‘het weer in de gaten houden’ is niet meegenomen, omdat dit iets zegt over de houding t.o.v. het molenaarschap en niet zozeer iets hoeft te zeggen over de frequentie van de specifiek verrichtte werkzaamheden.
58
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
3
De interne betrouwbaarheid van deze component is net voldoende, het kent een Chronbach’s alpha van .63. Component I wordt aangeduid als: ondersteunende werkzaamheden. Component II legt zich meer toe op de primaire vrijwillige molenaarswerkzaamheden, zoals het draaien, malen en het geven van rondleidingen op de molen. Component II wordt daarom: primaire activiteiten genoemd. Ondanks deze interpretatiewaarde, kent deze component een te lage betrouwbare waarde. De vuistregel luidt dat de betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha) boven de .60 moet zijn, component II geeft daarentegen .41 aan. Bij herhaalde metingen is de kans op een gelijke uitkomst te klein. Deze component mag daarom niet meegenomen worden als afhankelijke variabele in de vervolganalyse. Component III onderscheidt zich door de activiteiten op het gebied van het onderhoud van de molen. De interne consistentie is voldoende, Cronbach’s alpha kent een waarde van .68. Component III krijgt de typering: onderhoudswerkzaamheden. Met behulp van een regressieanalyse kan de sterkte, richting en significantie van de relatie tussen de werkzaamheden en de achtergrondkenmerken van de molenaar worden bepaald. Het doel van deze regressieanalyse is het voorspellen van de variantie in de afhankelijke variabele (componenten I en III) met behulp van variantie in meerdere onafhankelijke variabelen (achtergrondkenmerken). De voorspellende kracht van het model is berekend met behulp van de determinatiecoëfficiënt (R²). De voorspellingen in het model geven de belangrijkheid aan van de verschillende onafhankelijke variabelen, waardoor duidelijk wordt welke achtergrondkenmerken het grootste effect hebben op de invulling van het molenaarschap.
3 De betrouwbaarheid van de component die uit verschillende items (werkzaamheden) bestaat is geanalyseerd met behulp van Cronbach’s alpha. Cronbach’s alpha geeft de interne consistentie aan. Hoge waarden (>.80) wijzen op een hoge betrouwbaarheid; de samenstellende items meten dan nagenoeg hetzelfde concept. Waarden <.50 wijzen op onvoldoende betrouwbaarheid, op onvoldoende interne consistentie.
59
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
Tabel 4.24 Multiple regressieanalyse van de achtergrondkenmerken op invulling molenaarschap
(Constant) Culturele hulpbronnen en interesses (ref: opleidingsniveau midden) Opleidingsniveau laag Opleidingsniveau hoog (ref: opleidingsrichting handel, economie, bestuur en transport) Opleidingsrichting: natuur & techniek Opleidingsrichting: sociaal, cultureel en zorg Opleidingsrichtig: algemeen onderwijs (ref: beroepsrichting handel, economie, bestuur en transport) Beroepsrichting: natuur & techniek Beroepsrichting: sociaal, cultureel en zorg Beroepsmatig verbonden met molens Vader was beroepsmatig verbonden met molens Sociaal economische postie incl. tijdrestricties (ref: full-time werkend) Part-time werkend <33 uur Lange werkweken >40 uur per week Pensioen of VUT Hoofdbezigheid anders (studerend, huishouden, WAO, werkloos) (ref: inkomen gemiddeld) Geen inkomen opgegeven Laag inkomen Hoog inkomen (ref: reistijd < 10 min) Reistijd naar de molen ligt tussen de 10-30 min Reistijd naar de molen >30 min Demografische kenmerken Man (ref: samenwonen/getrouwd met inwonende kinderen) Alleenstaand/ thuiswonend Samenwonend zonder kinderen Samenwonend/getrouwd met uitwonende kinderen Leeftijd (ref: platteland) woonachtig buiten N-B stedelijke woonomgeving R2 Sign. Model ** p <. 05 * p <.10
1 2 I:ondersteuend III: onderhoud B Beta B Beta .078 .207
-.175 -.078 .294 .139 631 .225 .260 -.229 -.060 -.306 -.555
.202 .091 -.108 -.052
.315 ** -.272 -.136 .078 -.764 -.269 .105 -.137 -.056 -.114 .143 .072 -.021 .544 .191 -.094 -.671 -.208 ** -.227 ** -.143 -.059
.029 .008 -.084 -.034 -.050 -.023 -.205 -.063
.615 .130 .141 .151
.159 .053 .066 .047
.014 .003 -.310 -.076 -.183 -.087 -.004 -.002 -.468 -.212 ** -.353 -.162 -.123 -.054 .312 .131
-.077 -.034 -.316 -.133
-.234 -.043
.119
.022
-.282 -.108 -.123 -.047 -.707 -.230 ** -.249 -.082 -.306 -.151 .001 .001 .007 .107 .001 .009 -.121 -.034 .103 .047 10,0%
-.052 -.015 .007 .003 0,0% **
60
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Binnen de molenaarspopulatie die zich onderscheidt op basis van een extra grote inzet voor ondersteunende werkzaamheden (component I), onderscheiden de molenaars met een technische en agrarische opleidingsrichting zich op een positieve wijze. Dit is te zien in kolom 1 van tabel 4.24. Ten opzichte van de referentiecategorie zijn molenaars met een technische opleidingsrichting vaker actief met administratieve zaken en het bijwonen van (vergader)bijeenkomsten. Een hoog inkomen is daarentegen van negatieve betekenis voor deze component. Molenaars die boven modaal verdienen kennen tegenover de modale inkomensklasse, andere restricties die verbonden zijn aan het kunnen verrichten van ondersteunende werkzaamheden. Eveneens van negatieve invloed is het huishoudenstype: samenwonend/getrouwd zonder kinderen. Ten opzichte van getrouwde molenaars met inwonende kinderen, scoren zij lager op frequente deelname van ondersteunende werkzaamheden. Kolom 2 toont de regressieoplossing met component III als afhankelijke variabele. De uitkomst kent geen verklaarde variantie (R²) en is als zodanig niet significant. De enige verkregen uitkomst is desalniettemin interessant om te benoemen. Uit deze analyse blijkt dat molenaars die beroepsmatig bij de molen betrokken zijn, per keer op de molen minder aandacht besteden aan onderhoudswerkzaamheden dan de molenaars die niet dagelijks in hun professie met molens bezig zijn. Dit gegeven kan simpel liggen in het feit dat molenaars die dagelijks in of bij de molen werkzaam zijn, per keer minder onderhoudswerkzaamheden hoeven te verrichten dan molenaars die minder frequent aanwezig zijn. Daarnaast vormt het onderhoud een specialisme waar specifieke kennis voor nodig is. Het uitbesteden van deze taken behoort dan ook tot de mogelijkheden. 4.4
Conclusie
Op basis van de zojuist gepresenteerde tabellen vat deze paragraaf de opvallendste gevonden achtergrondkenmerken van molenaars als volgt samen. De vrijwillige molenaar in Noord-Brabant is bijna altijd man en ouder dan 35 jaar. 60% van de molenaars bevindt zich zelfs in de leeftijdsklasse vijftigplus. De molenaar is veelal getrouwd en heeft uitwonende kinderen. De vrijwillige molenaar is woonachtig in dorpen of kleine steden en ontvangt een modaal huishoudinkomen. Hij heeft een agrarische of technische opleiding gevolgd op het niveau van MBO of hoger en is liefhebber van actieve vormen van vrijetijdsbesteding en vaak in het bezit van het molendiploma. Een op de vijf vrijwillige molenaars heeft een vader die beroepsmatig bij molens betrokken is. Het geschetste beeld kent overeenkomsten met het beeld van de actieve participant in het cultuurbehoud (De Haan, 1997). Ook daarin bepalen de hoger opgeleiden en de vijftigplussers het profiel van de actieve betrokkenen. Deze groep van actieve participanten bestaat met name uit mannen die getrouwd zijn of samenwonen zonder jonge kinderen.
PROFIEL VAN DE VRIJWILLIGE MOLENAAR
61
Het molenaarschap kent een reistijd die vaak met de auto onder de 10 minuten per keer ligt. De totale tijdsbesteding van vrijwillige molenaars omvat een wekelijkse tijdsinzet tussen de 5 en 8 uur. De groep Noord-Brabantse molenaars zijn gemiddeld 8,8 jaar actief als vrijwilliger. Een aanzienlijk percentage, 32% is sinds de oprichting van het vrijwillig molenaarschap in de jaren zeventig actief. De invulling van het molenaarschap is in drie categorieën onder te verdelen. Zo hangen werkzaamheden op het vlak van ondersteuning, primaire activiteiten en onderhoud intern samen. Duidelijk verklarende factoren voor deze vormen van het molenaarschap zijn echter nauwelijks te geven.
5
Op zoek naar een verklaring
5.1
Inleiding
Nu de kenmerken van de molenaars in beeld zijn gebracht, staan de zaken die van invloed zijn op de voorkeur voor en het loyaal zijn aan molens centraal. Dit hoofdstuk richt zich erop een antwoord te vinden op de vraag ‘Welke combinatie van basiscondities, middelen en restricties (achtergrondkenmerken) zijn van invloed op de loyaliteit met het vrijwillig molenaarschap? Met behulp van multiple regressieanalyses wordt de samenhang tussen het type binding en achtergrondkenmerken onderzocht. Op basis van deze analyses toont dit hoofdstuk de getrokken conclusies over de sterkte en de richting van de verbanden. Loyaliteit is hier de afhankelijke variabele en de verschillende typen zijn afgeleid uit een principale componentenanalyse op een serie stellingen. Het laatste deel van het hoofdstuk bekijkt of de participatie van de molenaars aansluit bij een levenscyclus- dan wel socialisatiepatroon. 5.2
Type binding
Deze paragraaf bespreekt het resultaat van de uitgevoerde principale componentenanalyse (PCA) met varimax-rotatie die de stellingen die betrekking hebben op de gehechtheid aan molens reduceert tot componenten, de zogenaamde dimensies van loyaliteit. De obliminrotatie laat zien dat de onderscheiden componenten nauwelijks met elkaar samenhangen. Er is daarom gekozen voor de principale componentenoplossing met varimaxrotatie. De twee vastgestelde componenten die voldoende betrouwbaarheid hebben, component I, overgave, en component II, stimulerende ervaring, hebben een totaal verklaarde variantie van 15,5%. Dit betekent dat ruim vijftien procent van de variantie in de bindingscomponenten I en II wordt verklaard door de onafhankelijke variabelen (de achtergrondkenmerken). Het onderzoek richt zich op de eerste twee componenten. Component drie en vier zijn wel te interpreteren als persoonlijke ontwikkeling en gevergde inzet, maar zijn te onbetrouwbaar om als afhankelijke variabele te dienen en vallen daardoor af. Bijlage III toont de initiële oplossing met de proporties verklaarde variatie. De componenten kunnen als volgt worden benoemd: Component I kent hoge positieve scores op stellingen die wijzen op een sterke loyaliteit met het molenaarschap en op de grote rol die deze liefhebberij bij de molenaar inneemt. Het werk op de molen lijkt een groot deel van de vrije tijd te vullen. Verder wijst deze component op het belang van sociale relaties (vrienden). Met deze zaken in het achterhoofd krijgt deze eerste component de typering: overgave. De interne betrouwbaarheid is redelijk, Cronbach’s alpha is .63.
64
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Component II verwijst naar de stimulerende ervaringen. Het kenmerkt zich door een motivatie die is gericht op het bereiken van actieve stimulatie. Met een interne samenhang van Cronbach’s alpha .60, kan deze component met een redelijke betrouwbaarheid worden ingezet als afhankelijke variabele. Component II wordt verder uitgedrukt als stimulerende ervaring. Component III en IV kunnen worden aangeduid met persoonlijke ontwikkeling en gevergde inzet . De betrouwbaarheid van beide schalen is dermate laag, dat het weinig zinvol is deze componenten toe te voegen aan de analyse. Tabel 5.1 Principale componentenoplossing met Varimax-rotatie I Component I Overgave 1. Vrienden van me vinden dat ik altijd wel met molens bezig ben
II
III
IV
.688
2. Als ik op de molen ben, kan de dag niet meer stuk
.643
3. De meeste van mijn vrienden hebben ook wel iets met molens
.576
4. Zonder de molen zou ik niet weten wat ik in mijn vrije tijd moet doen
.535
-.316
Component II Stimulerende ervaring 5. Ik ben trots als de molen goed draait
.707
6. Als ik van tevoren had geweten dat er zoveel tijd in zou gaan zitten, was ik er niet aan begonnen
-.696
7. Door de molen kom je los van de dagelijkse sores
.670
8. Door de molen heb je weinig tijd voor andere vrijetijdsactiviteiten
-.499
Component III Persoonlijke ontwikkeling 9. Je moet je als molenaar regelmatig bijscholen
.748
10. De opleiding is onmisbaar
.679
11. De molenaar met wie ik tijdens mijn opleiding kon meedraaien, motiveerde mij
.444
.465
Component IV Gevergde inzet 12. Als het gekund had, was ik eerder met het molenaarschap begonnen
-.648
13. Een dag op de molen zonder wind is een verloren dag
.577
14. Ik ben langzamerhand een expert op het gebied van molens
.532
15. Wanneer ik stop verwatert waarschijnlijk het contact met mijn molenvrienden Cronbachs alpha component II: stelling 5,6,7,8 Cronbachs alpha component III: stelling 9,10,11 Cronbachs alpha component IV: stelling 12,13,14,15 R² gehele model: 60,3 % R² component I (st 1,2,3,4) + component II (st 5,6,7,8): 15,5 %
-.454
.462
.63 .50 .54 .48
OP ZOEK NAAR EEN VERKLARING
5.3
65
Wat bindt de molenaar?
Uit ‘Vrijwilligers in soorten en maten II’ (Van Eijck & Knulst, 2002) blijkt dat tijdrestricties, levensfase, een brede interesse en religiositeit de beste voorspellers zijn van een intensieve participatie in vrijwilligersactiviteiten in het algemeen. De vraag is nu of dit patroon ook is terug te zien bij de vrijwillige molenaars in Noord-Brabant. Om een antwoord te vinden op de vraag: ‘Welke basiscondities, middelen en restricties (achtergrondkenmerken) zijn van positieve dan wel negatieve invloed op?’, voert dit onderzoek een stapsgewijze multivariate regressieanalyse uit. Hierbij vormen de zojuist vastgestelde componenten, overgave en stimulerende ervaring, de afhankelijke variabelen. De scores op de componenten zijn berekend door voor elke respondent de gemiddelde score over alle items in de schaal te becijferen. In de stapsgewijze regressieanalyse zijn één voor één blokken met onafhankelijke variabelen aan het model toegevoegd, zodat getoetst kon worden op de invloed van achtergrondvariabelen die al in het model waren opgenomen. Hierdoor veranderen de waarden van intercept en de regressiecoëfficiënten (B en Beta) bij iedere stap. Verschillende onafhankelijke variabelen zijn ingevoerd als dummyvariabelen. Wanneer achter een dummyvariabele bijvoorbeeld een negatieve waarde staat, scoort de categorie in vergelijking tot de referentiecategorie lager op desbetreffende bindingscomponent. De analyse hanteert een minimum significantieniveau van 10%. 5.3.1
Grote overgave
Molenaars waarbij de molen een belangrijk onderdeel van de vrijetijd vormt, de molenaars die zich onderscheiden op basis van overgave, zijn niet makkelijk onder één noemer te vangen. Dit heeft te maken met de homogene onderzoekspopulatie. Alle geïnterviewden zijn immers als molenaar actief, waardoor enige binding en betrokkenheid met het molenaarschap verwacht kan worden. De kans op het vinden van onderscheidende kenmerken is derhalve klein. Uit de stapsgewijze regressieanalyse komt een aantal verbanden naar voren dat bij controle voor overige variabelen veelal weer verdwijnt. Dit wijst op samenhang tussen de verschillende onafhankelijke variabelen (combinatie van basiscondities, middelen en restricties).
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
-.280
Sociaal. cultureel en zorg
Algemeen onderwijs
.099 .084 -.226
Sociaal, cultureel en zorg
Beroepsmatig verbonden met molens
Vader was beroepsmatig verbonden met molens
.076
Sociaal, cultureel en zorg
Parttime werkend
Hoofdbezigheid (ref. fulltime werkend)
Sociaal economische positie incl. tijdrestricties
-.141
Natuur en techniek
Beroepsrichting vader (ref. handel, economie, bestuur en transport)
-.121
Natuur en techniek
Beroepsrichting (ref. handel, economie, bestuur en transport)
-.114 -.452
Natuur & techniek
Opleidingsrichting (ref. handel, economie, bestuur en transport)
.127 -.397
Hoog
3.236
Laag
Opleidingsniveau (ref. midden)
Culturele hulpbronnen en interesses
(Constant)
B **
.024
-.100
-.134
.038
.050
-.086
-.164
-.227
-.082
-.272 **
.081
Beta
1
Tabel 5.2 Multiple regressie analyse van diverse achtergrondkenmerken op overgave
66
-.032
.242
-.060
-.121
-.140
.091
-.173
-.480
-.486
-.194
-.225
.025
3.282
B
2
**
-.012
.076
-.042
-.072
-.062
.046
-.124
-.280 **
-.244 *
-.139
-.154
.016
Beta
-.295
.287
-.087
-.073
-.099
.117
-.211
-.564
-.695
-.231
-.240
.021
4.049
B
3
**
-.109
.090
-.061
-.043
-.044
.059
-.151
-.329 **
-.350 **
-.166
-.164
.013
Beta
Anders (studerend, huishouden, WAO, werkloos)
.125 -.321
Laag
Hoog
.081 -.001
Samenwonend/getrouwd met uitwonende kinderen
Leeftijd
** p < .05 en * p < .10
Sign. Model
*
**
**
16.0%
Stedelijke woonomgeving
R²
.050 .169
Buiten N-B
Urbanisatiegraad (ref. platteland)
.026 -.103
-.751
-.331
-.157
-.319
.088
.514
-.108
.474
.192
Samenwonend zonder kinderen
-.193 *
-.102
-.210 **
.086
.157 *
-.031
.322 **
.096
Alleenstaand/ thuiswonend
Huishoudenssituatie (ref.samenwonend/getrouwd met inwonende kinderen)
Sekse: man-vrouw
16.0%
> 30 min
Demografische kenmerken
-.169 -.267
10 – 30 min
Reistijd naar de molen (ref. reistijd < 10 min)
.444
Geen inkomen opgegeven
6.0%
.478 -.069
Pensioen of VUT
Maandinkomen (ref. modaal)
.164
Lange werkweken (>40 uur per week)
.119
.020
-.014
.057
-.048
.015
-.201 *
-.239 **
-.095
-.209 **
.061
.181 **
-.048
.319 **
.112
67
68
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
De eerste kolom in tabel 5.2 geeft aan dat hoger opgeleiden een minder sterke overgave laten zien dan molenaars met een middelbaar opleidingsniveau. Het molenaarschap lijkt bij deze groep een minder centrale rol in de vrijetijd in te nemen. Wanneer, zoals in kolom 2, sociaal-economische kenmerken worden toegevoegd, verdwijnt het effect van opleiding. Toevoeging van deze categorie levert een toename van de verklaarde variantie (R²) op. De verklaarde variantie van het model gaat van 6% naar 16%. Deze toename van 10% geeft aan dat de variantie van overgave, binnen dit model, grotendeels wordt verklaard door sociaal economische positie en tijdrestricties. Hoofdbezigheid, maandinkomen en reistijd zijn dus voorspellers van overgave. De tweede kolom van tabel 5.2 laat tevens zien dat molenaars met een sociaal-culturele opleidingsrichting een lagere overgave vertonen ten opzichte van de referentiecategorie. Dit negatieve effect op overgave is ook te zien bij de molenaars met een algemene opleidingsrichting. In tegenstelling tot de verwachting blijft een significant verband tussen molenaarszonen en sterke overgave uit. Er is dus geen steun voor de veronderstelling dat onder molenaars die een sterke binding vertonen veel gesocialiseerde molenaars worden aangetroffen. Wat wel sterk naar voren komt is de positieve invloed van het niet meer werkzaam zijn in een reguliere baan. Ten opzichte van fulltime werkenden laten molenaars die met pensioen of VUT zijn, een sterkere binding zien. Dit wijst erop dat de levensfase van invloed is op deze vorm van loyaliteit met het molenaarschap. Vervolgens blijkt dat inkomen ook een significant effect heeft op overgave. Molenaars die geen inkomen hebben opgegeven, scoren hoger op overgave dan molenaars met een gemiddeld inkomen. Een verklaring voor dit verschil is niet te geven, omdat er geen conclusies getrokken kunnen worden uit informatie die niet is gegeven in de interviews. Een negatief effect is zichtbaar bij de hogere inkomensklasse. Evenals de hoger opgeleiden in de eerste kolom laten deze molenaars een lagere score op overgave zien. Zoals verondersteld blijkt de reistijd naar de molen een restrictie te vormen. Bij molenaars die per keer langer dan dertig minuten naar de molen onderweg zijn, blijkt de molen minder centraal te staan in de vrijetijd. De molenaars vertonen een lagere binding dan de molenaars die dichter bij de molen wonen. Door aan de derde kolom demografische kenmerken toe te voegen neemt de verklarende kracht van het model niet meer toe. Als significant resultaat komt nog wel sekse naar voren. Mannen laten ten opzichte van de vrouwelijke molenaars een lagere op overgave gerichte binding zien. Uit deze multivariate regressieanalyse komt een zeer interessant basiskenmerk naar voren dat positief bijdraagt aan overgave. Het met pensioen of VUT zijn blijkt van positieve invloed op een sterke binding met het molenaarschap. Het molenaarschap is bij deze molenaars een belangrijk onderdeel van het leven. Paragraaf 5.4 bekijkt of dit effect daadwerkelijk kan worden toegeschreven aan levensfase. De molen speelt een minder centrale rol in de vrije tijd bij mannelijke molenaars, molenaars met een op zorg gerichte, sociaal culturele of algemene opleidingsrichting, molenaars die ver van de
OP ZOEK NAAR EEN VERKLARING
69
molen afwonen en bij molenaars die beschikken over een hoog inkomen. Deze basiskenmerken, middelen en restricties zijn dus negatief van invloed op overgave. 5.3.2
Stimulerende ervaring als reden voor binding
Bij welke molenaars is de motivatie met name bepaald door het bereiken van de stimulerende ervaring? Een regressieanalyse achterhaalt welke variabelen de verschillen in stimulerende ervaring verklaren. Zoals tabel 5.3 aangeeft, verklaren culturele hulpbronnen en restricties nauwelijks de variantie in binding. Het eerste model in de vierde kolom heeft geen verklaarde variantie (R²). De vijfde kolom kent slechts een waarde van .3%. Demografische kenmerken leggen daarentegen wel gewicht in de schaal, de verklaarde variantie stijgt naar 19 %. De vierde kolom toont aan dat een sociaal, culturele en op zorg gerichte beroepsrichting ten opzichte van een op handel, economie, bestuur en transport gerichte beroepsrichting, een positief effect heeft op stimulerende ervaring. Door sociaal economische basiskenmerken toe te voegen, komt een significant effect van algemene opleidingsrichting, inkomen en reistijd naar voren. Molenaars die niet in een bepaald vakgebied zijn opgeleid zoeken minder de stimulerende ervaring in hun liefhebberij. Molenaars die niet hun inkomen hebben opgegeven laten een sterkere op stimulering gerichte binding zien. Ook hier is niet onmiddellijk een verklaring voor te geven. De groep molenaars met een gemiddelde reistijd tussen de 10 en 30 minuten scoort negatief ten opzichte van de molenaars met een korte reistijd. Een langere reistijd vormt dus een restrictie voor stimulerende ervaring als reden voor binding. De meest interessante relaties komen naar voren door huishoudensituatie aan het model toe te voegen. De verklarende kracht van het uiteindelijke model in de zesde kolom kan grotendeels worden toegeschreven aan dit basiskenmerk, omdat de verklaarde variantie toeneemt tot 19%. Dit is te zien in het verder gedetailleerde model in bijlage IV. Molenaars zonder kinderen, zowel alleenstaand als stellen zonder kinderen, zoeken binnen het molenaarschap minder een stimulerende ervaring dan molenaars met kinderen. Kortom, molenaars met een sociaal, culturele en op zorggerichte beroepsrichting laten een sterkere op stimulerende ervaring gerichte binding zien. In deze beroepssector staat het werken met mensen centraal. Het valt daarbij op dat deze groep in zijn vrije tijd kennelijk veel stimulering ervaart uit een solistische activiteit. Vrijwilligers zonder thuiswonende kinderen hechten daarentegen minder aan de stimulerende ervaring van deze solistische bezigheid. Het is mogelijk dat deze eerste groep compensatie zoekt.
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
B
-.078
-.297
Sociaal, cultureel en zorg
Algemeen onderwijs
.132 .111
Sociaal, cultureel en zorg
Beroepsmatig verbonden met molens
Vader was beroepsmatig verbonden met molens
Sociaal, cultureel en zorg
**
B
-.249 -.043
.029
-.116
.114
.109
.448
.025
-.396
-.356
-.082
-.050
-.158
4.398
Lange werkweken (>40 uur per week)
-.015
-.147
.073
.065
.216 *
.054
-.192
-.149
.018
-.059
-.057
Beta
Parttime werkend
Hoofdbezigheid (ref. fulltime werkend)
Sociaal economische positie incl. tijdrestricties
-.188 -.044
Natuur en techniek
Beroepsrichting vader (ref. handel, economie, bestuur en transport)
.067 .385
Natuur en techniek
Beroepsrichting (ref. handel, economie, bestuur en transport)
.023 -.266
Natuur en techniek
Opleidingsrichting (ref. handel. economie, bestuur en transport)
-.080
Hoog
4.143
Laag
Opleidingsniveau (ref. midden)
Culturele hulpbronnen en interesses
(Constant)
4
Tabel 5.3 De invloed van diverse achtergrondkenmerken op stimulerende ervaring
70
**
-.028
-.103
.010
-.091
.075
.054
.251 **
.020
-.257 *
-.199
-.066
-.038
-.113
Beta
5 B
.132
-.252
.223
-.064
.018
.088
.374
.035
-.542
-.396
-.260
-.159
-.205
4.395
**
.086
-.104
.078
-.050
.012
.044
.209 *
.028
-.351 **
-.222
-.208
-.121
-.146
Beta
6
-.142 -.226
Laag
Hoog
.013 .006
Samenwonend/getrouwd met uitwonende kinderen
Leeftijd
** p < .05 en * p < .10
Sign. Model
**
19.0%
Stedelijke woonomgeving
R²
.032 .175
Buiten N-B
Urbanisatiegraad (ref. platteland)
-.484 -.638
-.084
-.108
-.245
-.211
-.059
-.543
.228
-.067
Samenwonend zonder kinderen
.011
-.196 *
-.164
-.108
-.213 **
.094
.060
Alleenstaand/ thuiswonend
Huishoudenssituatie (ref.samenwonend/getrouwd met inwonende kinderen)
Sekse: man-vrouw
0.3%
.014
> 30 min
Demografische kenmerken
-.292
10 – 30 min
Reistijd naar de molen (ref. reistijd < 10 min)
-.542
Geen inkomen opgegeven
0.0%
.191
Anders (studerend, huishouden, WAO, werkloos)
Maandinkomen (ref. modaal)
.081
Pensioen of VUT
.137
.014
.145
.010
-.333 **
-.297 **
-.025
-.086
-.165
-.154
-.045
-.213 **
.113
-.050
71
72
5.4
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Verklaringen voor de voorkeur en binding met molens
In hoofdstuk vier kwam naar voren dat het vrijwilligercorps een oververtegenwoordiging kent van vijftigplussers. Twee aannames afgeleid uit de theorie kunnen dit overwicht verklaren. Dit zijn de levensfasehypothese en de socialisatiehypothese. Volgens de levensfasebenadering zoals besproken in hoofdstuk twee, hangen verschillen in participatie samen met verschillen in kansen of beperkingen als gevolg van specifieke omstandigheden tijdens iedere levensfase. Iedere fase biedt zijn eigen uitdagingen en beperkingen. Een stuwende kracht is bijvoorbeeld de behoefte aan zinvolle bezigheden als er tijd en energie beschikbaar komt door pensionering of doordat de kinderen het huis verlaten. De consequentie van de levensfasetheorie is dat jongere leeftijdsgroepen op den duur ook actief worden, wanneer ze op latere leeftijd met overeenkomstige omstandigheden te maken krijgen. Wanneer er voldoende vervangers zijn, blijft het aantal molenaars over de jaren stabiel. Individueel is er natuurlijk wel sprake van toetredende nieuwe molenaars en uittreders. Volgens de socialisatiebenadering zijn de opvoeding en vorming bepalend voor de liefhebberij. Deze benadering veronderstelt dat wat eenmaal is aangeleerd beklijft, zodat de vrijwilliger dat later kan gebruiken. De vrijwilliger werkt op de molen omdat hij van jongs af aan van molens heeft leren houden. Generaties zijn onder verschillende omstandigheden en met een uiteenlopende boodschap opgegroeid. De socialisatiebenadering neemt aan dat verschillen in opvoeding en vorming de oorzaak zijn van verschillen in voorkeuren tussen jongeren en ouderen. In tegenstelling tot de levensfasehypothese voorspelt de socialisatiehypothese dat geboortecohorten die nu op jongere leeftijd weinig liefde voor molens hebben, deze niet op latere leeftijd alsnog krijgen. Bij gelijkblijvende opvoedingsomstandigheden vergrijst volgens de socialisatiebenadering de vrijwilligerspool en neemt de omvang van de groep vrijwilligers af. De gepresenteerde tabel 5.4 geeft antwoord op de volgende twee vragen: 1.
Hoe is de samenhang tussen levensfase (leeftijd, huishoudenssituatie en hoofdbezigheid) en de vormen van binding, als er niet is gecontroleerd voor socialisatie (opleidingsrichting, beroepsrichting vader en vader molenaar)? Hoe is de samenhang tussen socialisatie en de type binding, als er niet is gecontroleerd voor levensfase?
2.
Welke model verklaart de bindingen ‘overgave’ en ‘stimulerende ervaring’ het beste?
Deze paragraaf bekijkt welke hypothese de situatie van de molenaars het best weergeeft. Er wordt getoetst op toevoeging van een blok met onafhankelijke variabelen. Het bekijkt of dit leidt tot een significante toename in de proportie verklaarde variantie (R²). In model 5.4 staat de toename van het significantieniveau aangegeven met Sig. F Change. Er is positief bewijs voor de levensfasehypothese wanneer sterkere participatie onder vijftigplussers niet kan worden wegverklaard en het blok met levensfase-indicatoren de hoogste verklaarde
OP ZOEK NAAR EEN VERKLARING
73
variantie (R²) geeft. Er is echter positief bewijs voor de socialisatiebenadering wanneer het blok met socialisatie indicatoren de grootste verklaarde variantie geeft. Bij beide vormen van loyaliteit moet dit zich manifesteren.
-.297 -.188
Sociaal, cultureel en zorg
Beroepsmatig verbonden met molens
.162 -.260
Laag
Hoog
-.072 .003
Woonachtig buiten N-B
Woont in een stedelijke woonomgeving
Urbanisatiegraad (ref. platteland)
Sekse: man – vrouw
-.226
-.244
> 30 min
Demografische kenmerken
-.044
10 - 30 min
Reistijd naar de molen (ref. < 10 min)
.409
Geen inkomen opgegeven
Inkomen (ref. modaal)
Sociaal economische positie incl. tijdrestricties
-.128
Natuur en techniek
Beroepsrichting (ref. handel, economie, bestuur en transport)
.064 -.142
Hoog
3.291
Laag
Opleidingsniveau (ref. midden)
Culturele hulpbronnen en interesses
(Constant)
B
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tabel 5.4 Invloed van socialisatie en levensfase op overgave
74
7
**
.002
-.029
-.060
-.176 *
-.027
-.171 *
.112
.144 *
-.083
-.149
-.092
-.097
.041
Beta
.094
.029
-.544
-.337
-.161
-.207
.184
.457
-.372
-.165
-.144
-.174
-.028
3.507
B
8
**
.066
.012
-.145
-.243 **
-.098
-.136
.126
.161 *
-.166 *
-.083
-.103
-.119
-.018
Beta
.082
-.023
-.414
-.222
-.029
-.317
.099
.469
.079
.073
-.194
-.191
.137
3.758
B
9
**
.058
-.009
-.111
-.160
-.018
-.208 **
.068
.166 *
.035
.037
-.139
-.131
.088
Beta
**
-.033
Anders (studerend, huishouden, WAO, werkloos)
**
.414
Pensioen of VUT
8.1%
.217
Lange werkweken
.151
Samenwonend zonder kinderen
Samenwonend/getrouwd met uitwonende kinderen
-.123
Sociaal, cultureel en zorg
**
-.404
Natuur en techniek
** p < .05 en * p <.10
Sign Model
Sig. F Change
R²
Sociaal, cultureel en zorg
**
**
10.3%
.061
Beroepsrichting vader (ref. handel, economie, bestuur en transport)
Natuur & techniek
-.150
Vader was beroepsmatig verbonden met molens
13.3%
-.686
Algemeen onderwijs
-.144
-.038
-.133
Opleidingsrichting (ref. handel, economie, bestuur en transport)
-.063
> 64 jaar
.108
-.035
.003
-.015
.278 *
.126
-.117
Socialisatie
-.189
50-64 jaar
Leeftijdsklasse (ref. leeftijdsklasse < 50 jaar)
.005 -.074
Alleenstaand/ thuiswonend
Huishoudenssituatie (ref. samenwonend/getrouwd met inwonende kinderen)
-.315
Parttime werkend
Hoofdbezigheid (ref. fulltime werkend)
Levensfase
.019
-.105
-.073
-.236 *
-.345 **
-.103
75
-.004
.304 -.052
Sociaal, cultureel en zorg
Beroepsmatig verbonden met molens
-.117 -.175
Laag
Hoog
-.183 .074
Woonachtig buiten N-B
Woont in een stedelijke woonomgeving
Urbanisatiegraad (ref. platteland)
Sekse: man-vrouw
.332
.002
> 30 min
Demografische kenmerken
-.234
10 - 30 min
Reistijd naar de molen (ref. < 10 min)
-.531
Geen inkomen opgegeven
Inkomen (ref. modaal)
Sociaal economische positie incl. tijdrestricties
.117
Natuur en techniek
Beroepsrichting (ref. handel, economie, bestuur en transport)
-.165
Hoog
3.797
Laag
Opleidingsniveau (ref. midden)
Culturele hulpbronnen en interesses
(Constant)
B
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tabel 5.5 Invloed van socialisatie en levensfase op stimulerende ervaring
76
10
**
.058
-.082
.099
.002
-.157
-.128
-.090
-.208 **
-.026
.170 *
.093
-.003
-.118
Beta
11 Beta **
.130 .102
.072 .032
.048 .014
-.074 -.059
-.238 -.160
-.105 -.076
.010 .008
-.593 -.233 **
-.068 -.033
.240 .135
.052 .041
-.072 -.055
-.252 -.179 *
4.174
B
.141
-.139
.211
.005
-.204
-.234
-.171
-.492
.142
.456
.026
-.069
-.097
4.136
B
12
**
.110
-.062
.063
.004
-.137
-.171
-.131
-.193 **
.070
.255 **
.020
-.053
-.069
Beta
3.9%
.275 .136
Anders (studerend, huishouden, WAO, werkloos)
.078 .061
Samenwonend zonder kinderen
Samenwonend/getrouwd met uitwonende kinderen
.076 .050
Vader was beroepsmatig verbonden met molens
**
** p < .05 en * p <.10
**
R²
Sign Model
.092 .032 4.0%
Sociaal, cultureel en zorg
Sig. F Change
-.163 -.128
Natuur & techniek
Beroepsrichting vader (ref. handel, economie, bestuur en transport)
-.340 -.190 -.386 -.251 *
Algemeen onderwijs
-.060 -.048
Sociaal. cultureel en zorg
Natuur & techniek
Opleidingsrichting (ref. handel, economie, bestuur en transport)
17.9%
.327 .220
> 64 jaar
Socialisatie
.013 .010
50-64 jaar
Leeftijdsklasse (ref. leeftijdsklasse < 50 jaar)
-.514 -.315 ** -.582 -.304 **
Alleenstaand/ thuiswonend
Huishoudenssituatie (ref. samenwonend/getrouwd met inwonende kinderen)
.122 .079 -.250 -.187
Pensioen of VUT
-.251 -.103
Lange werkweken
Parttime werkend
Hoofdbezigheid (ref. fulltime werkend)
Levensfase
77
78
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Levensfase of Socialisatie? Allereerst is gekeken naar overgave; de resultaten van deze regressieanalyse staan in tabel 5.4. Toevoeging van het blok variabelen dat levensfase (kolom 8) en socialisatie (kolom 9) vertegenwoordigt, leidt in beide gevallen tot een significante verbetering van de verklaarde variantie van het controlemodel (kolom 7). Het verschil in verklaarde variantie (R²) tussen deze twee blokken is niet heel groot. Het model met levensfase kent ten opzichte van het controlemodel een positief verschil van 5.2% (13.3% - 8.1%) en het verschil tussen het model met socialisatie en het controlemodel is 2,2% (10.3% - 8.1%). De conclusie hieruit is dat levensfasekenmerken en in iets mindere mate socialisatiekenmerken, van invloed zijn op de bindingscomponent overgave. Het model neigt echter naar een sterkere rol voor levensfase. Op de vraag welke molenaars in dit beeld passen, kan met enige voorzichtigheid worden geantwoord dat de grote groep Vutters of pensioengerechtigden past in dit profiel. Dit zijn de mensen die in een gunstige periode kennis hebben gemaakt met de molen en het molenaarschap. Deze latente voorkeur hebben ze als gevolg van een veranderde positie in het arbeid- en gezinsleven zichtbaar kunnen maken. Deze molenaars kunnen daarom met volle overgave hun hobby uitoefenen. Bij de stimulerende ervaring, zoals tabel 5.5 toont, komt het verschil in bijdrage van socialisatie- en levensfase indicatoren sterker naar voren. Toevoeging van het blok met levensfasekenmerken (kolom 11) levert een significante toename op van 3.9% naar 17.9%. Deze sterke bijdrage van 14% aan de verklaarde variantie (R²) geldt niet voor het blok met socialisatiekenmerken (kolom 12). Het verschil met het controlemodel is hier 0.1% (4.0% - 3.9%). Stimulerende ervaring wordt dus grotendeels bepaald door de levensfase. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit een negatief verband is, hetgeen betekent dat het resultaat tegen de verwachte richting in ligt. Dit houdt in dat de alleenstaande molenaars en de samenwonende en getrouwde molenaars zonder kinderen sterk gewicht in de schaal leggen. Deze groepen scoren significant negatiever op stimulerende ervaring. De verwachte positieve relatie van de levensfase op loyaliteit gaat hier dus niet op.
6
Conclusie en discussie
6.1
Inleiding
Aan het begin van dit onderzoek stond de opgave om het vrijwillig molenaarschap in Noord-Brabant in kaart te brengen. De probleemstelling omvat de vraag: ‘Hoe ziet het profiel van de huidige vrijwillige molenaar in Noord-Brabant eruit en wat zijn de verklarende factoren voor zijn binding met de molen?’ Dit hoofdstuk presenteert de conclusie van de verkregen inzichten. Paragraaf 6.2 trekt conclusies uit de resultaten. Het schetst het profiel van de huidige vrijwillige molenaar en geeft de factoren weer die van invloed zijn op loyaliteit. Paragraaf 6.3 koppelt deze factoren die van invloed zijn op de loyaliteit met het molenaarschap aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Op deze manier is een voorzichtige toekomstprognose op te stellen. Paragrafen 6.4 en 6.5 komen vervolgens tot aanbevelingen. Paragraaf 6.4 bespreekt de aandachtspunten voor de Molenstichting Noord-Brabant, waarna paragraaf 6.5 de aanbevelingen voor verder onderzoek toelicht. 6.2
Conclusie
6.2.1
Profiel van de huidige vrijwillige molenaar
Dit onderzoekt komt tot het volgende beeld van de vrijwillige molenaar in Noord-Brabant. De vrijwilliger op de molen is bijna altijd man, boven de vijftig jaar, hij is veelal getrouwd en heeft uitwonende kinderen. Hij is woonachtig in dorpen of kleine steden en ontvanger van een modaal huishoudinkomen. De vrijwillige molenaar heeft een opleiding gevolgd op het niveau van MBO of hoger in een agrarische of technische richting. Bovendien is hij liefhebber van actieve vormen van vrijetijdsbesteding en is hij vaak in het bezit van het molendiploma. Van iedere vijf vrijwillige molenaars heeft er één een vader die beroepsmatig bij molens betrokken was. Het molenaarschap kenmerkt zich door een reis die men vaak met de auto maakt en die veelal onder de tien minuten per keer ligt. De vrijwillige molenaar kent een wekelijkse aanwezigheid tussen de vijf en acht uur. De groep Noord-Brabantse molenaars zijn gemiddeld zo’n negen jaar actief als vrijwilliger. De invulling van het molenaarschap is in drie categorieën onder te verdelen. Zo hangen werkzaamheden op het vlak van ondersteuning, primaire activiteiten en onderhoud intern samen. Het verkregen beeld kent overeenkomsten met het beeld van de actieve participant in het cultuurbehoud (De Haan, 1997) en het beeld van de bijzonder actieve vrijwilliger (Knulst & Van Eijck, 2002). De hoger opgeleiden en de vijftigplussers bepalen in deze onderzoeken het profiel van de actieve betrokkenen. Deze groep bestaat met name uit mannen die getrouwd zijn of samenwonen en die geen jonge kinderen hebben.
80
6.2.2
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Factoren loyaliteit
De molenaars vertonen een sterke binding met de molen. Binnen deze binding en betrokkenheid onderscheiden zich twee vormen van loyaliteit. Dit onderzoek typeert deze vormen als overgave en stimulerende ervaring. Zowel een sociaal, culturele of algemene opleidingsrichting als een hoog inkomen en een lange reistijd hebben een negatieve invloed op overgave. Ze vormen dus restricties voor een op overgave gerichte binding. Mannelijke molenaars scoren hier eveneens lager op. Binnen de basisconditie ‘huishoudenssituatie’ blijkt de derde levensfase (pensioen of VUT) een positieve invloed te hebben op deze vorm van binding; het vormt dus een middel voor een grote, op overgave gerichte loyaliteit. De multivariate regressieoplossing geeft bij stimulerende ervaring aan dat de groep die zich onderscheidt door een sociale of culturele beroepsrichting, in zijn vrije tijd kennelijk veel stimulering uit een solistische activiteit ervaart. Dit geldt niet voor alleenstaanden en vrijwilligers zonder thuiswonende kinderen; zij scoren lager op stimulerende ervaring dan molenaars met thuiswonende kinderen. Resumerend, evenals bij de actieve vrijwilliger in het algemeen (Van Eijck & Knulst, 2002) behoren tijdrestricties inderdaad tot de restricties en de derde levensfase tot een middel voor binding met het vrijwillig molenaarschap. Sociaal-culturele interesse in de vorm van een sociaal-culturele opleidings- of beroepsrichting is een negatieve voorspeller en dus een restrictie voor de gevonden bindingscomponenten. 6.2.3
Socialisatie en levensfase in relatie tot loyaliteit
Om een verklaring te kunnen geven voor de oververtegenwoordiging van vijftigplussers, toetst dit onderzoek twee hypotheses. Aan de hand van een multivariate regressieanalyse is bekeken of socialisatie of levensfase een bijdrage leveren aan de binding met molens. Uit de analyse waarbij overgave de afhankelijke variabele vormt, komt naar voren dat levensfase een iets belangrijkere rol speelt dan socialisatie dat doet. Hier blijkt dat het niet meer hebben van een vast dienstverband juist van positieve betekenis (middel) is voor het molenaarschap. Bij stimulerende ervaring komt het bij overgave gevonden beeld nog sterker naar voren. Levensfase-indicatoren zijn ook hier van positieve invloed op de verklarende kracht van het onderzoeksmodel. Echter, het gevonden verband is negatief. Het alleenstaand zijn, of het getrouwd zijn zonder kinderen, vormt een beperking op deze type binding. Bij overgave is een positief effect tussen de derde levensfase (VUT/pensioen) en deze vorm van loyaliteit geconstateerd. De consequentie hiervan is dat jongere leeftijdsgroepen, zodra ze op latere leeftijd met overeenkomstige omstandigheden te maken krijgen, op den duur ook actief worden. Wanneer er voldoende vervangers zijn, blijft het aantal molenaars over de jaren stabiel. Gezien de vergrijzing van de Nederlandse bevolking biedt dit mogelijkheden voor de molenaarspopulatie in Noord-Brabant.
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
6.2.4
81
Slotsom
Onderliggend aan de centrale onderzoeksvraag ligt de vermeende teruggang in het aantal enthousiastelingen dat vrijwillig molenaar wil worden. Dit lijkt vooral tot uiting te komen in de vergrijzing van de molenaarspopulatie. Van de huidige molenaars bevindt 60% zich in de vijftigpluscategorie. De uitblijvende aanwas van jongeren (slechts 11% is jonger dan 35 jaar) zorgt ervoor dat de toekomstige uitval van de oudere molenaars niet door de jongeren is aan te vullen. Dit betekent echter nog niet dat het einde van het vrijwillig molenaarschap in zicht is. Mogelijkheden liggen de komende jaren in de steeds groter wordende groep vijftigplussers. Uit de analyses blijkt dat levensfase van grote betekenis is voor de bindingstypen. De condities voor het molenaarschap zijn met name voor geïnteresseerden uit de levensfase tot 35 jaar ongunstig. De aan het molenaarschap gestelde tijdsinvestering beperkt de binding, waarschijnlijk omdat veel tijd en energie in het werk, studie en gezin gestoken moet worden. Deze gedachte steunt het feit dat molenaars zonder kinderen lager scoren op de bindingscomponent stimulerende ervaring. Veelal betreft het hier jongeren. Zij zijn kennelijk minder op zoek naar een optimale prikkeling die het werk op een molen met zich mee kan brengen. Daarnaast vertonen de kinderlozen ook een sterkere binding met de molen. Dit is een groep met gunstige tijdscondities voor het vrijwillig molenaarschap. De interessantste doelgroep is de vijftigpluscategorie. Door pensionering of doordat kinderen het huis hebben verlaten, veranderen de middelen en restricties en krijgt deze categorie meer tijd en energie. Het molenaarschap kan bijdragen aan een zinvolle invulling van de beschikbaar gekomen vrijetijd. Volgens Breedveld en Van den Broek (2001) laten ouderen een versmalling oftewel verdieping van hun vrijetijdsrepertoire zien. Ze besteden na hun zestigste meer tijd aan minder activiteiten, hetgeen een gunstige invloed kan uitoefenen op de aandacht voor de molen. Ze zullen dit werk pas opgeven wanneer ze het om fysieke of mentale redenen niet meer aankunnen. Bij een verminderde gezondheid of bij het bereiken van het zeventigste levensjaar, kan de totale verantwoordelijkheid voor de molen worden ingeruild voor specifieke werkzaamheden die nog wel veilig kunnen worden verricht. Jongeren zullen volgens de levensfasebenadering op den duur ook actief worden, zodra ze op latere leeftijd in overeenkomstige omstandigheden gaan verkeren. Dit gunstige toekomstbeeld met de vijftigplusser als ‘redder’ van de molen, kent enige nuance. Uit de verrichte analyses blijken socialisatie-indicatoren evengoed van invloed te zijn op de binding met het molenaarschap. Dit komt vooral bij overgave naar voren. Jongere generaties worden niet langer gesocialiseerd als toekomstige leden van een club of vereniging, waardoor zij zich minder snel met één organisatie identificeren. Daarnaast staan jongeren tijdens hun socialisatie nauwelijks meer in contact met ambachtelijke werktuigen als molens. Dit alles geeft reden om aan te nemen dat het positieve effect van de derde levensfase op de binding met molens op de lange termijn minder wordt. Op termijn is het aannemelijk dat de nu zwak participerende leeftijdsgroep (de mole-
82
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
naars onder de 35 jaar) de sterk participerende (vijftigplussers) groep aflost. De nu zwak participerende leeftijdsgroep is onder ongunstige voorwaarden gesocialiseerd. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor het aantal geïnteresseerden dat in de toekomst op de molen aan de slag wil en kan. De kans personen te vinden die een latent ontwikkelde voorkeur voor molens hebben neemt af, zodat de kans op het uitbouwen van die voorkeur in een gunstigere levensfase erg klein wordt. Kortom, door de diverse opvoedingsomstandigheden van de diverse generaties, neemt het aantal personen dat tijdens de jeugd kennis heeft gemaakt met molens af. Dit heeft vermoedelijk negatieve gevolgen voor het molenaarschap op lange termijn. De daarentegen grotere hoeveelheid vrijetijd bij het groeiende aandeel ouderen (60+) biedt perspectieven. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is het tweede scenario waarschijnlijker. Welke kant het uiteindelijk zal uitgaan, kan alleen de tijd ons leren. 6.3
Toekomst van het vrijwillig molenaarschap
Uit de regressieanalyses van achtergrondvariabelen op overgave en stimulerende ervaring blijken de volgende achtergrondkenmerken, ongeacht de richting van het verband, van invloed te zijn: opleidingsrichting, beroepsrichting, hoofdbezigheid, maandinkomen, reistijd, sekse en huishoudensituatie. Deze paragraaf lieert deze uitkomsten aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Naar alle waarschijnlijkheid blijft ook in de toekomst de druk op vrijetijd bestaan. Men wil meer doen in een geringer aandeel vrijetijd. Het aanbod van kapitaalintensieve vrijetijdsactiviteiten blijft naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst stijgen en de gewenning aan een breder geworden vrijetijdsrepertoire en de hang naar belevenissen en kant-en-klaar vermaak blijven concurreren met ingetogen, tijdsintensieve bezigheden, zoals het molenaarschap. Er zijn geen gegevens beschikbaar op basis waarvan een inschatting gemaakt kan worden van de toekomst van opleidingsrichting en de daaraan gekoppelde beroepsrichting. Onderzoek van het SCP (2004) toont aan dat de geleidelijk afnemende interesse voor technische opleidingen zich doorzet en dat de sociaal-culturele en economische opleidingen in trek blijven. Dit is van negatieve betekenis voor toekomstige deelname aan het molenaarschap. Ook al vertoont opleidingsniveau geen significant effect op loyaliteit, op basis van dit onderzoek kan men verwachten dat het blijvend stijgende opleidingsniveau van positieve betekenis blijft voor het kunnen volgen van de molenopleiding. De algemeen veronderstelde koppeling van opleidingsniveau aan huishoudinkomen leidt door het toegenomen opleidingsniveau tot hogere inkomens. Uit de analyse blijkt dat de molenaars met een hoog inkomen lager scoren op overgave. Dit is dus van negatieve betekenis voor het vrijwillig molenaarschap in de toekomst. De komende jaren zal tijd een schaars goed blijven, met name voor personen jonger dan zestig jaar. Zoals paragraaf 2.4 aangeeft is de oorzaak van deze drukte vooral een groeiend aandeel werkende vrouwen. Deze druk van de hoofdbezigheid op de hoeveelheid vrijetijd heeft vermoedelijk een negatieve
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
83
uitwerking op de toekomstige deelname van vrouwen aan het molenaarschap. Bovendien heeft dit gevolgen voor de hoeveelheid vrijetijd die mannen aan het molenaarschap kunnen besteden. Deze tijdsdruk, gekoppeld aan een lange reistijd, zijn negatieve voorspellers, restricties, voor toekomstige deelname. Wat betreft de huishoudensamenstelling zal volgens het SCP (2004) de individualiseringstendens zich voortzetten. Gezinnen worden steeds kleiner en het aantal één- en tweepersoonshuishoudens neemt snel toe. Ook dit blijft van negatieve invloed op de hoeveelheid vrije tijd en de binding op basis van stimulerende ervaring. Samengevat, de aannames zoals geformuleerd in tabel 2.2. wijken niet veel af van de toekomstprognose op basis van de koppeling van resultaten aan maatschappelijke ontwikkelingen. 6.4
Aanbevelingen voor Molenstichting Noord-Brabant
Deze paragraaf doet enkele aanbevelingen die ten gunste kunnen komen van de toekomst van het vrijwillig molenaarschap. 6.4.1
Randvoorwaarden
Molenorganisaties doen er verstandig aan om het kader, de randvoorwaarden, waarin het molenaarschap plaatsvindt, grondig onder de loep te nemen. De werkingsprincipes van werktuigen als molens, zijn deels uit onze dagelijkse leefwereld verdwenen. Hierdoor moeten mensen veel meer moeite doen om de kennis en de praktijk van het ambacht eigen te maken. Een opleiding biedt in de regel veel kansen. Het maakt de hobby mogelijk voor diverse geïnteresseerden, het geeft liefhebbers de mogelijkheid om zich persoonlijk te ontwikkelingen en de geleverde investering bepaalt de aantrekkelijkheid van het vasthouden aan de liefhebberij. De opleiding tot vrijwillig molenaar stelt eisen aan de intellectuele capaciteiten van de geïnteresseerde. Omdat het Nederlandse schoolsysteem veel aandacht besteedt aan de cognitieve ontwikkeling, is het onduidelijk in hoeverre de huidige molenopleiding qua vorm en inhoud toegankelijk is voor geïnteresseerden. Immers, in het huidige schoolsysteem staat leggen van relaties centraal, hetgeen een contrast lijkt te vormen met het van buiten moeten leren van technische typologieën en werkingsprincipes zoals de molenopleiding onder andere vergt. Bovendien stelt de molenaarsopleiding eisen aan de technische vaardigheden. De verminderde aandacht voor het ontwikkelen van technische vaardigheden in relatie tot ambachtelijke werktuigen binnen het Nederlandse onderwijssysteem, kan van negatieve invloed zijn op het ontwikkelen van een technische interesse voor molens. De vraag rijst of het huidige opleidingssysteem, zoals het Gilde van vrijwillige molenaars in samenwerking met de Hollandsche Molen aanbiedt, wel aansluit op deze tijd. In de gesprekken met de molenaars kwam regelmatig de ergernis over de opleiding naar voren. Moeten molenaars wel alles van de verschillende molentypen in Nederland kennen, voordat ze zelfstandig op één type molen aan de slag mogen? Ben je pas molenaar als je alle handelingen zelfstandig kunt verrichten
84
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
of zijn er onderdelen die met minder studie al zelfstandig kunnen worden uitgevoerd, zodat er sprake is van een flexibel opstapsysteem? Door de taken en activiteiten op te splitsen in bijvoorbeeld een certificatensysteem, kan de opleidingsduur worden verkort en kan de opleiding en het molenaarschap aantrekkelijker worden gemaakt. De gevonden samenhangende werkzaamheden op en voor de molen: ‘primaire, onderhouds- en ondersteunende activiteiten’ kunnen hierin als leidraad dienen. Een leuk voorbeeld is de werkwijze van de stichting Akkermolens in Goirle. Hier werkt een ploeg molenliefhebbers onder toezicht van gediplomeerde vrijwillige molenaars. De taken zoals het geven van rondleidingen, en het verzorgen van de administratie zijn hier verdeeld. Iedere liefhebber heeft een ‘eigen specialisme’, waardoor niet iedereen de volledige opleiding heeft hoeven te volgen. De voordelen zijn onder andere kortere opleidingsduur, een interne en praktijkgerichte benadering en een op persoonlijke voorkeur gerichte taak. Samenwerking vraagt om organisatie en levert beperkingen op voor de dag, tijd en duur van de uitoefening; voor de molenaars in Goirle wegen deze beperkingen niet op tegen de voordelen. Moleneigenaren kunnen profiteren van de door de provincie beschikbaar gestelde maalpremie. De hoogte van die premie hangt af van het aantal omwentelingen van de wieken. Veel draaien levert dus subsidie op, maar kost daarentegen ook mankracht. Immers, de molenaar kan een actieve molen niet alleen laten. Het is voor de Molenstichting interessant om te kijken of die temporele eisen aangepast kunnen worden, zodat geïnteresseerden met tijdsrestricties toch een bijdrage aan de molen kunnen leveren. Gelet op het bijzonder culturele karakter van dit erfgoed is het inzetten van gesubsidieerde beroepskrachten, naast de vrijwilligers, een mogelijkheid. Op deze manier kan de continuïteit worden bewaakt en vormt de benodigde beschikbare tijd in mindere mate een restrictie voor vrijwilligers. Om nog meer inzicht in het vrijwillig molenaarschap te krijgen, is het raadzaam om samen te werken met verschillende organisaties binnen het cultureel erfgoed en andere molenorganisaties in het bijzonder. Beschikbare informatie van molenorganisaties is nog niet in alle gevallen gekoppeld. Hierdoor is het onbekend hoeveel molenaars zich jaarlijks bij het Gilde aanmelden voor een opleiding of verzekering en hoeveel er jaarlijks hun lidmaatschap opzeggen en dus hun werk op de molen beëindigen. Molens als cultureel erfgoed concurreren met monumenten zoals kerken, industriële complexen en mobiel erfgoed. Zij zijn meestal rijksmonumenten die voor hun onderhoudskosten grotendeels afhankelijk zijn van de overheid. Uit de uitvoeringnota Monumenten van de Provincie Noord-Brabant (2004) blijkt, dat de wil te ondersteunen aanwezig is bij de overheid. Echter, het risico dat de financiële verdeelsleutel sterk blijft uitwijzen naar andere monumenten is daarbij aanwezig en vormt een potentiële bedreiging voor het behoud van molens. Meer aandacht voor een contextuele benadering waarbij oog is voor zowel de molenaar als de samenwerking tussen verschillende betrokken partijen op verschillende niveaus kan leiden tot
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
85
een sterker front. Op deze manier kan meer aandacht naar molens uitgaan, wat de populariteit van het molenaarschap ten goede kan komen. 6.4.2
Nieuwe doelgroep: vrouwen
In Noord-Brabant zijn sinds 1999 vijf vrouwelijke molenaars actief. Opvallend is dat deze vrouwen hoger scoren op de bindingscomponent overgave dan mannen. Hun profielen op het gebied van hun middelen en restricties komen grotendeels overeen met die van de mannen. Wel blijken de vrouwen gemiddeld tien jaar jonger te zijn dan de gemiddelde mannelijke molenaar. Dit kan het begin van een nieuwe trend zijn. Hierbij is één ding zeker: hoe flexibeler de condities van het molenaarschap aan vrouwen kunnen worden aangepast, hoe aantrekkelijker dit ambacht voor vrouwen kan worden. Vrouwen kennen immers andere belastingen en mogelijkheden in de diverse levensfases. 6.4.3
Nieuwe doelgroep: jongeren
De jeugd heeft de toekomst; aandacht voor deze categorie verzekert het behoud van de molen op lange termijn, want ook zij zullen de derde levensfase bereiken. De vraag rijst dan ook hoe jongeren enthousiast gemaakt kunnen worden voor het werk op de molen. De door de Molenstichting ontwikkelde leskisten voor het Basis Onderwijs en de educatieve Cd-rom’s dragen bij aan de vroege kennismaking met molens. Een volgende stap kan een kennismaking met het daadwerkelijke werk op de molen zijn. Duidelijk moet worden dat de molen niet alleen mooi is om naar te kijken, maar ook leuk is om op te werken. Jongeren tonen wel degelijk interesse in technische activiteiten. Al is het percentage scholieren dat deelneemt aan het technisch en agrarisch beroepsonderwijs ten opzichte van de andere typen onderwijs al jaren wat lager, het is desalniettemin al jaren stabiel (www.cbs.nl). En kent het zeilen, een activiteit die in de kern overeenkomsten heeft met het werk op de molen, in 2004 een lichte populariteitstoename (www.cbs.nl). Het strekt de aanbeveling te toetsen of de huidige opleiding aantrekkelijk is voor jongeren. Het bereiken van nieuwe doelgroepen vraagt om een actieve werving, maar hiervoor zijn verschillende strategieën mogelijk. Een mogelijke oplossing voor het wervingsprobleem is het opstellen van een wervingsplan. De molenorganisatie(s) dienen in dit plan een beeld te schetsen van de molenaarsdoelgroep die zij in de toekomst willen werven. Dit onderzoek vormt een eerste stap in het opstellen van het wervingsplan. De volgende stap is een wervingscampagne waarbij loyaliteit: overgave en stimulerende ervaring de centrale dimensie kunnen vormen. Landelijk zijn er afgelopen jaren diverse boeken en brochures verschenen die als handvat kunnen dienen voor het opzetten van zo’n plan. De publicaties van Vereniging NOV en het NIZW dienen hierbij als goed startpunt.
86
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tegelijk moet de Molenstichting de bestaande molenaars niet vergeten. De oudere generaties beslaan namelijk een groot deel van het publiek en een te grote oriëntatie op nieuwe doelgroepen (jongeren en vrouwen) zou ten koste kunnen gaan van de bestaande actievelingen. De grote aanwezigheid van molenaars in de derde levensfase betekent ook nieuwe kansen. De huidige Vutters en pensioengerechtigden kunnen aan de slag op de molen nu ze meer vrij in te vullen tijd hebben. 6.4.4
Amateur molenaars
Binnen de archeologie is een ontwikkeling gaande die ook interessant is voor activiteiten binnen het cultureel erfgoed. Binnen de archeologie spreekt men namelijk niet van vrijwillige archeologen, maar van amateur-archeologen. De term amateur, iemand die een kunst, wetenschap of sport uit liefhebberij beoefent, dekt meer de lading dan de term vrijwilliger. Onbewust ligt bij de term ‘vrijwilliger’ de nadruk op onbetaald werk. De kracht zit hem in de ‘liefhebberij’; immers, molenaars malen uit liefde voor deze werktuigen en daar moet de aandacht naar uit blijven gaan! Een andere benaming voor vrijwillige molenaars zou het beeld van het huidige molenaarschap ten goede kunnen komen. 6.5
Aanbevelingen voor verder onderzoek
De geringe aandacht in de literatuur voor vrijwilligers die actief zijn in het cultureel erfgoed is opvallend. Het Europese jaar van de vrijwilliger in 2001 resulteerde weliswaar in meer aandacht voor het vrijwilligerswerk, maar de gepubliceerde onderzoeken richten zich voornamelijk op de beleidskant van vrijwilligersorganisaties (de vragende partij). De vrijwilliger (aanbieder), en met name zijn profiel op basis van achtergrondgegevens, blijft onderbelicht. Uit de gesprekken met de bestuursleden van de Molenstichting Noord-Brabant en uit gesprekken met de molenaars werd duidelijk dat een onderzoek onder molenaars in Noord-Brabant gevoelig ligt bij andere partijen die zich voor de molen inzetten. In het veld van het vrijwillig molenaarschap opereren diverse belangenorganisaties die van mening zijn dat het onderwerp niet alleen een zaak voor de Molenstichting Noord Brabant is. Dit onderzoek zien deze partijen niet als ‘de eigenlijke taak’ van de stichting. Dit onderzoek brengt veel kennis over zaken die van betekenis kunnen zijn voor voorkeuren en binding met molens in kaart. Het schetst een beeld van de huidige groep vrijwillige molenaars. Desalniettemin blijft een aantal aspecten onderbelicht. Het strekt de aanbeveling deze aspecten in vervolgonderzoek op te nemen, zodat er meer inzicht in de situatie en positie van het molenaarschap kan worden verkregen. Hieronder wordt stilgestaan bij een aantal invalshoeken voor toekomstig onderzoek.
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
6.5.1
87
Onderzoeksmodel en onderzoekspopulatie
Het exploratieve karakter van dit onderzoek staat tegelijkertijd voor een lacune in kennis; de gebruikte achtergrondkenmerken verklaren slechts een klein deel van de verschillen in loyaliteit tussen de molenaars. Vraag is nu of deze achtergrondkenmerken achterhaald zijn en het onderzoeksmodel moet worden herzien tot een nieuw model met nieuwe variabelen. Daarbij geldt dat het gehanteerde instrument om de afhankelijke variabele (loyaliteit) te meten, tekort schiet. Het instrument discrimineert onvoldoende. Om onder gemotiveerde mensen (de molenaars) sterke verschillende dimensies in binding aan te treffen, is een grotere onderzoekspopulatie nodig. De geregistreerde molenaars zijn immers reeds loyaal aan de molen. De afhankelijke variabelen vertoonden daardoor onvoldoende variatie. Het gebruikte verklarende model, waarin rekening wordt gehouden met zowel basiscondities als middelen en restricties, is geschikt om vrijetijdsgedrag te verklaren, maar pakte in deze onderzoeksopzet minder goed uit. Het strekt dan ook de aanbeveling in toekomstig onderzoek naast een kwantitatieve een kwalitatieve methode te gebruiken, waarbij bijvoorbeeld diepte-interviews gebruikt kunnen worden die duidelijker de typen van loyaliteit boven water kunnen krijgen. Daarentegen geeft dit onderzoek statistische informatie, waarop gemakkelijker verder gebouwd kan worden in toekomstig onderzoek. 6.5.2
Longitudinaal onderzoek
Een belangrijke vraag is hoe de molenaarspopulatie zich verder zal ontwikkelen. Om zicht te krijgen op groepen die tot de vrijwilligers zijn blijven behoren, groepen die zijn afgehaakt of groepen die zijn gaan behoren tot de nieuwkomers, zijn gegevens over meerdere jaren vereist. Deze zijn echter niet voorhanden. Een longitudinale aanpak strekt daarom de aanbeveling. Op deze manier kan onderzocht worden of de mate van belangstelling onder diverse leeftijdsklassen in de toekomst hetzelfde blijft en of de uit de regressieschatting voortgekomen relevante basiskenmerken invloed blijven houden op de participatie. Molenorganisaties kunnen op deze manier gericht gaan werven. De onderzoekspopulatie in deze studie is de groep molenaars die als molenaar bekend staan bij de Molenstichting Noord-Brabant. Uit de verhalen van de molenaars blijkt dat er regelmatig jongens in de leeftijd van 13 tot 17 jaar meehelpen op de molen. Het is interessant te onderzoeken of deze liefhebbers doorstromen naar het vrijwillig molenaarschap. Op dit moment is nauwelijks bekend of deze jongens daadwerkelijk overgaan tot het behalen van een diploma en zich uiteindelijk verbinden aan een molen. 6.5.3
Cultureel klimaat
De analyses kijken met name naar de invloed van persoonskenmerken op het molenaarschap als vrijetijdsbesteding. Het is echter ook belangrijk te kijken naar de kenmerken van de samenleving. In hoeverre spelen de in paragraaf
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
88
2.4 geschetste maatschappelijke ontwikkelingen daadwerkelijk een rol in de populariteit van de molen? Overgeleverde goederen worden op velerlei manieren gekoesterd. Om dit alles onder één noemer te brengen, gebruikt men tegenwoordig vaak de term ‘musealisering of monumentalisering van de cultuur’. Gerichtheid op het hier en nu, geen raad weten met tradities en een rusteloze jacht op nieuwe impulsen lijken van invloed te zijn op het culturele klimaat. Is de molen als ‘museumobject’ aantrekkelijker of juist onbereikbaarder geworden? Ook al komt uit de analyse naar voren dat de socialisatie niet de sterkste voorspeller is voor het latere molenaarschap, het is aannemelijk dat de molen voor jongere generaties een onbekend terrein is. Die ontstane afstand voegt een belangrijke betekenisdimensie toe aan de molen als monument. Van een vertrouwd herinneringsobject voor de vijftigplus generaties, wordt het voor jongeren een ‘exotische attractie’ (Rooijakkers, 2003). Het is interessant om in een vervolgstudie te kijken naar de invloed van het culturele klimaat op de populariteit van het molenaarschap. 6.6
Afsluiting
De onderzoeksvraag die de Molenstichting Noord-Brabant bij de Wetenschapswinkel heeft neergelegd, is een aanzet geweest tot meer aandacht voor vrijwillige molenaars in Noord-Brabant. Tijdens de interviews, de analyses en het schrijven van de resultaten kwamen er steeds meer aspecten naar de oppervlakte die nader onderzoek verdienen. Dit onderzoek was het begin, ik hoop dat het daar niet bij blijft, want de toekomst van de molen zit letterlijk en figuurlijk de eerst komende jaren in de molen!
Literatuurlijst Akker, P. van den & Bussemakers, H (2002). Vrijwilligerswerk in NoordBrabant. Wensen en Behoeften van partijen die in verschillende maatschappelijke sectoren bij het vrijwilligerswerk betrokken zijn. Tilburg: IVA. Allison, P.D (1999). Multiple regression. A primer. Thousand Oaks: Pine Forge Press Avoird E., van der (2002). Grenzen van Vrijwilligerswerk. Tilburg: Centrum voor wetenschap en levensbeschouwing. Beckers, Th & Mommaas, H. (1991). Het vraagstuk van den vrijen tijd: 60 jaar onderzoek naar vrije tijd. Leiden: Stenfert Kroese Baker, T.L. (1994). Doing social research. Singapore: MacGraw-Hill. Bauters, P. & Pouw G. (1998). Van zadelsteen tot zetelkruier. 2000 jaar molens in Vlaanderen. Gent, Provinciebestuur Oost Vlaanderen. Belt, T. van den & Timmerman, K. (1998). Vrijwilligerswerk: Beleid en begeleiding. Baarn: Uitgeverij H. Nelissen. Blende, H. de (1997). ‘De nieuwe cultuur in het vrijwilligerswerk’. In: De gids op maatschappelijk gebied, volume 88, nr. 5, p 489-504. Breedveld, K. & Van den Broek, A. (2001) Trends in de tijd: een schets van recente ontwikkelingen in de tijdbesteding en tijdsordening. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Broek van den, A.; Knulst, W. & Breedveld, K. (1999) Naar andere tijden? Tijdsbesteding en tijdsordening in Nederland, 1975-1995. Sociale en Culturele Studies 29. Den Haag : Sociaal en Cultureel Planbureau. Bruinsma, M., Dirksen, I., Scholten, C. & Keesom, J. (2002). Focus op de vrijwilliger: Nieuwe impulsen voor werving, bemiddeling en begeleiding. Utrecht: NIZW. Campagnolo, R. (2000). Vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Tilburg: Departement Vrijetijdwetenschappen, KUB.
90
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Deery, M.A., Jago L.K. & Shaw R.N. (1997). ‘Profiling satisfied volunteers at a tourist attraction’. In: Journal of Tourism Studies vol 8 nr 2 p. 18-25. Dekker, P. (1999).Deelname aan vrijwilligerswerk. In: Vrijetijdsstudies jaargang 19, nr. 3, p 57-60. Eijck, K. van & Knulst W.P. (2001). Vrijwilligers in soorten en maten: Een uitdieping van gegevens uit de Nederlandse tijdbudgetonderzoeken 1980-1995. Tilburg: Departement Vrijetijdwetenschappen, KUB. Eijck, K. van & Knulst W.P. (2002). Vrijwilligers in soorten en maten II: ontwikkelingen in de periode 1985-2000. Tilburg: Departement Vrijetijdwetenschappen, UVT. Ganzeboom, (1989). Cultuurdeelname in Nederland. Een empirisch-theoretisch onderzoek naar determinanten van deelname aan culturele activiteiten. Assen/Maastricht: Van Gorcum. Groen, C., Kromhout, H.C., van Loon, T.J. & van der Neut, D.J. (1994). Vrijwilligerswerk in toerisme en cultureel erfgoed: verkennende studie naar de relaties en kansen voor de toekomst. Breda: NCVV. Haan, J. de (1997). Het gedeelde erfgoed: een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het eind van de jaren zeventig. Rijswijk: Sociaal Cultureel Planbureau. Hart, de, J. (1995). Tijdopnamen: een onderzoek naar de verschillen en veranderingen in de dagelijkse bezigheden van Nederlanders op basis van tijdbudgetgegevens. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hirschman, A. (1970). Exit, voice and loyalty: respons to decline in firms, organisations, and states. Cambridge/Massachusetts: Harvard university Press, 1970 Jenner, F. & Derksen (2000). Kwalitatief onderzoek instandhoudingsbeleid voor Rijksmonumenten. IPM Research en Advies. Zeist: Rijksdienst voor de monumentenzorg. Keunen, G. (1995). ‘Molens en malen gedurende de Tweede Wereldoorlog’. In: Monumenten en oorlogstijds. Jaarboek Monumentenzorg 1995. Zwolle: Waanders Uitgevers. p. 161-183.
LITERATUURLIJST
91
Keunen, G. (1997). ‘Molenbehoud’. In: In dienst van het erfgoed. Jaarboek Monumentenzorg 1997. Zwolle: Waanders Uitgevers. p. 254-264. Keunen, G (1999). ‘Van moeras tot welvaartsstaat. Het ‘Achtste Wereldwonder’ en zijn instandhouding’.In: Instandhouding. Jaarboek Monumentenzorg 1999. Zwolle: Waanders Uitgevers. p 35-43. Knulst, W.P. (2002). Cursusboek Participatie in de vrijetijd. Tilburg: Departement Vrijetijdwetenschappen, UVT. Knulst, W.P. (1989). Van vaudeville tot video. Een empirisch-theoretische studie naar verschuivingen in het uitgaan en gebruik en van media sinds de jaren vijftig. Sociale & Culturele Studies 12. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Knulst, W.P. & Van Beek, P. (1990). Tijd komt met de jaren. Onderzoek naar tegenstellingen en veranderingen in de dagelijkse bezigheden van Nederlanders op basis van tijdbudgetonderzoek. Sociale en Culturele Studie 14. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Krimpe, R. van (1993). Leden van particuliere monumentenorganisaties Profiel en binding. Nijmegen: Vakgroep bestuurs- en organisatiewetenschap. Kromhout, H.C. & Boer, C.H.J. de (1994). Rol vrijwilligerswerk in toerisme en cultureel erfgoed vaak onderschat. In: Recreatie & Toerisme november 1994, p. 26-27. Lengkeek, J. (1999). Vrijwilligerswerk vergeleken. In: Vrijetijdsstudies jaargang 19, nr. 3, p 56. Lindeman, E. (1996). Participatie in vrijwilligerswerk. Amsterdam: Thesis Publishers. Meijs, L.C.P.M. & Van der Voort, J, (2002). Vrijwilligerswerk in Nederland en Vlaanderen: Proceedings van de onderzoeksbijeenkomst maart 2002. Rotterdam: Vakgroep Business Society Management, Erasmus Universiteit Rotterdam. Nelissen, N.J.M. & Krimpen, R. van (1994). Meeste leden van particuliere monumentenorganisaties erg trouw. In: Recreatie & Toerisme april 1994, p. 26-28. Poel, van der (1999). Tijd voor vrijheid: inleiding tot de studie van de vrijetijd. Amsterdam: Boom.
92
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Provincie Noord-Brabant (2004). Uitvoeringnota Monumenten: Van object naar project, programma 2004-2007. Roberts, K. (1999). Leisure in contemporary society. Wallingford: CABI Publishing. Schoonen, M. (2005). Oud gedaan, jong geleerd? Competenties en sociale cohesie in Nederland. In: Facta maart 2005, p. 4-8. SCP (1992). Hoofdstuk Vrije tijd, cultuur en media. Sociaal en Cultureel Rapport 1998, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (1998). Hoofdstuk Vrije tijd, cultuur en media, Sociaal en Cultureel Rapport 1998, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Spil, C. (1997). Vrijwilligers in musea: een onderzoek naar de motivatie van vrijwilligers in kleine musea. Tilburg: Departement Vrijetijdwetenschappen, KUB. Stockhuyzen, F (1981). Molens. Bussum, Unieboek. Vocht, A. de (2000). Basishandboek SPSS 10. Utrecht: Bijleveld Press. Volker, K (1999). ‘Vrijwillig landschapsbeheer’. In: Vrijetijdsstudies jaargang 19, nr. 3, p 61-63. Vos, R. de e.a. (2002). Onvoltooide toekomst: trendrapport vrijwilligerswerk. Utrecht: NOV Publicatie Services. Wippler, R. (1968). Sociale determinanten van het vrijetijdsgedrag. Assen: van Gorcum Wippler, R. (1985). Aandacht voor tijd in sociaal-wetenschappelijke theorieën. In: Vrijetijd en Samenleving, 1985-3/2, p. 153 –165
LITERATUURLIJST
93
Websites Centraal Bureau Statistiek
www.cbs.nl
Federatie Industrieel Erfgoed
www.industrieel-erfgoed.nl
Gilde van Vrijwillige molenaars
www.vrijwilligemolenaars.nl
Instituut vrijwillige inzet
www.civiq.nl
Korenmolenaars Gilde
www.korenmolenaars.nl
Molenstichting Noord-Brabant
www.molensnoordbrabant.nl
Stichting Hollandsche Molen
www.molens.nl
Vereniging NOV
www.nov.nl
Bijlagen
I
Telefoonenquête Molenstichting N-B De door de Molenstichting verstrekte gegevens:
ID nummer Voornaam Achternaam Geslacht Postcode + Woonplaats Molen Molentype * • Molenfunctie • Postcode + Plaats molen ** Aantal molenaars op molen Telefoonnummer molenaar
Introductie door interviewer: • -Goedemorgen, middag, avond
-Voorstellen, verwijzen naar aankondiging -Doel onderzoek -Werkwijze -Tijdsduur -Vertrouwelijke en discrete behandeling van de verkregen informatie -Tempo aangeven, vragen en opmerkingen 1.
Volgens mijn gegevens bent u werkzaam op *………………….. molen in **…………. Ligt deze molen binnen of buiten de bebouwde kom? Binnen bebouwde kom • Buiten de bebouwde kom
2.
Hoelang bent u al molenaar op deze molen? MDDU
3-4 jaar 5-6 jaar 7-8 jaar 9-10 jaar MDDU
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
98
3.
Bent u hiervoor op een andere molen, molenaar geweest? (opleidingsperiode buitengelaten). Indien ja, op hoeveel verschillende molens bent u molenaar geweest? Nee YUDDJ 1 molen voor / naast huidige molen 2 molens voor / naast huidige molen 3 molens voor / naast huidige molen PROHQVYRRUQDDVWKXLGLJHPROHQ
4.
Hoeveel jaar bent u nu in totaal molenaar? In opleiding MDDU
3 - 4 jaar 5 – 6 jaar 7 – 8 jaar 9 – 10 jaar 11 – 12 jaar 13 –14 jaar 15 – 16 jaar
17 – 18 jaar 19 – 20 jaar 21 – 22 jaar 23 – 24 jaar 25 – 26 jaar 27 – 28 jaar 29 – 30 jaar MDDU
Graag wil ik van u weten wat u van molens en van het molenaarschap vindt. Ik leg u een aantal stellingen voor waarbij u kunt aangeven in hoeverre u er mee eens bent. U kunt kiezen uit de volgende 5 antwoordcategorieën. Ik raad u aan ze even te noteren; dat maakt het kiezen zo meteen makkelijker: • Helemaal mee eens • Mee eens • Niet mee eens, niet mee oneens (neutraal) • Oneens • Helemaal oneens
BIJLAGE I
99
Helemaal eens
Gewoon eens
Neutraal
Oneens
Helemaal oneens
5
4
3
2
1
Het vrijwillig molenaarschap past bij mijn liefde voor oude werktuigen Als kind kwam ik regelmatig op molens Wanneer ik op de molen ben, vergeet ik alles om me heen Als het gekund had, was ik eerder met het molenaarschap begonnen De molen waarop ik draai, is geen zaak voor een beginneling Molenaars zijn doeners geen praters Vrienden van me vinden dat ik altijd wel met molens bezig ben
Dit waren de eerste zeven stellingen, zo meteen zullen er nog meer volgen. Nu een aantal open vragen. 5.
Wat houdt het molenaarschap voor u in? Welke taken verricht u zoal?
Onderhoud buitenwerk molen Onderhoud binnenwerk molen Draaien v.d. molen Malen Het groen rondom de molen bijhouden Aanpassen stand van de wieken bij een begrafenis Bijhouden logboek, maalboek Verzorgen van de administratie Bijwonen vergaderingen en thema-avonden Rondleidingen Verkoop producten molenwinkel Instrueren van molenaars in opleiding Het weer goed in de gaten houden
Altijd
Regel matig
Zelden
Nooit
4
3
2
1
•
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
100
6.
Bent u wekelijks actief op de molen? Ja, twee of meer keer per week Ja, wekelijks Nee, één keer in de twee weken Nee, één keer in de maand < 1 keer per maand
7.
Wanneer was u voor het laatst op de molen? (=tussenvraag). Hoeveel uur bent u toen bezig geweest? < 4 uur 4-8 uur > 8 uur
7.a Is die tijdsduur vergelijkbaar met de tijd die u normaal gesproken besteedt op de molen? Ja Nee, normaal korter Nee, normaal langer
8.
De reis heen en terug naar de molen, hoeveel tijd kost dat per keer? Geen, ik bewoon een molen 1-10 min 11 - 20 min 21 – 30 min 31 – 40 min 41 – 50 min 51 – 60 min
9.
61 – 70 min 71 – 80 min 81 – 90 min 91 – 100 min 101 – 110 min 111 – 120 min > 120 min
Hoe reist u naar de molen? Auto of motor Openbaar vervoer Fiets of brommer Lopend
Ik heb weer een aantal stellingen voor u. Ook nu, vraag ik u te kiezen uit de volgende antwoordcategorieën: • Helemaal mee eens • Mee eens • Niet mee eens, niet mee oneens (neutraal) • Oneens • Helemaal oneens
BIJLAGE I
101
Helemaal eens
Gewoon eens
Neutraal
Oneens
Helemaal oneens
5
4
3
2
1
Op één van de opendagen ben ik ertegenaan gelopen Door de molen kom je los van de dagelijkse sores Ik ben trots als de molen goed draait Eigenlijk ben ik nog maar pas bezig met molens Een groot deel van het weekend wordt bepaald door de molen Het werk op de molen spreekt me zo aan, dat ik niet op de kosten let De zeilen zwichten bij een stevige windt geeft een prettige spanning Dit werk kan niet als je je handen vol hebt aan je carrière
Dit waren de stellingen voor zover. Straks volgen er nog een aantal. Kunt u aan de volgende zaken een rapportcijfer geven van 1 – 10? 1 = heel laag , 10 = heel hoog Bijzonder aan de molen is: 10.a 10.b 10.c 10.d
De molen in het landschap De molen als bouwwerk Het gebruik van natuurlijke energie Het stoere binnenwerk
10. Het fijne van molenaar zijn is: 11.a 11.b 11.c
Je bent buiten Je bent eigen baas Je werkt met een ambachtelijk werktuig
102
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
11. Heeft u het molenaarsexamen bij het Gilde van vrijwillige molenaars afgelegd? Ja Nee, ik beheerste het vak al • Nee, ik heb mijn opleiding elders gehad / zelf georganiseerd • Nee, ik zit in mijn opleiding
Ik leg weer een aantal stellingen aan u voor. Net zoals bij de vorige vraag, kunt u aangeven of u er helemaal mee eens bent, of dat u er juist helemaal niet mee eens bent. Even ter herhaling uw keuzemogelijkheden: • Helemaal mee eens • Mee eens • Niet mee eens, niet mee oneens (neutraal) • Oneens • Helemaal oneens Helemaal eens Als je partner er niet achter staat, moet je er niet aan beginnen De molenaar met wie ik tijdens mijn opleiding kon meedraaien, motiveerde mij Het theoriegedeelte van de opleiding is lastiger dan het praktijkgedeelte De opleiding is onmisbaar Door de molen heb je weinig tijd voor andere vrijetijdsactiviteiten De meeste van mijn vrienden hebben ook wel iets met molens Een dag op de molen zonder wind is een verloren dag
Gewoon eens
Neutraal
Oneens
Helemaal oneens
BIJLAGE I
103
13, 14, 15 Vaak 4 13
Soms 3
Zelden 2
Nooit 1
Hoe vaak Leest u lectuur over molens? (= tussenvraag) Wat leest u dan?
13.a
Kranten?
13.b
Bladen?
13.c
Boeken, naslagwerken?
14
Bezoekt u webpagina ’s op internet die met molens te maken hebben?
15
Kijkt u tv-programma’s of video’s over molens?
•
16. Welke van de opgenoemde bladen leest u? Kunt u ook nu weer aangeven of u het vaak, soms, zelden of nooit leest? altijd
Regelmatig
Zelden
Nooit
4
3
2
1
Nieuwsbrief Molenstichting N-B Gildebrief
•
Molens van Hollandsche Molen Molinologie van TIMS Molenwereld (opvolger de Molenaar) van Stichting Molenwereld Van Haver tot Gort van het Ambachtelijk Korenmolenaars gilde Levende Molens De Molenvriend van Vereniging molenvrienden Land van Cuijk Peellands Molennieuws De Meule van Vereniging molenvrienden Land van Cuijk Molenecho’s Heemschut
17. Hoeveel molenboeken of naslagwerken heeft u thuis? (aantal)
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
104
18. Van welk van de volgende organisaties bent u lid? Ja 18.a 18.b 18.c 18.d 18.e 18.f 18.g 18.h
Nee Molenstichting N-B Gilde van vrijwillige molenaars Vereniging Hollandsche Molen Vereniging Molenvrienden Land van Cuijk Vereniging / Stichting van de molen waarvan ik molenaar ben Monumentenzorg Natuurmonumenten Overig
Wilt u aangeven wat u van de volgende stellingen vindt? Ook nu weer, vraag ik u te kiezen uit de volgende antwoordcategorieën: • Helemaal mee eens • Mee eens • Niet mee eens, niet mee oneens (neutraal) • Oneens • Helemaal oneens
• •
• Als molenaar moet je stevig gebouwd zijn
Bekenden hebben me overgehaald om molenaar te worden •
Zonder de molen zou ik niet weten wat ik in mijn vrije tijd moet doen. Ik zou graag terug kunnen vallen op een oude rot in het vak Als ik op de molen ben, kan de dag niet meer stuk Als ik per keer 1 uur zou moeten reizen, had ik het niet gedaan Zo’n molen moet je niet doen als je nog kleine kinderen hebt.
Helemaal eens
Gewoon eens
Neutraal
Oneens
Helemaal oneens
5
4
3
2
1
BIJLAGE I
105
19. Wat doet u naast het molenaarschap, graag in uw vrije tijd? -Bent u hiervoor aangesloten bij een club of vereniging? -Doet u daar ook vrijwilligerswerk voor? Lidmaatschap Ja Nee 19.a 19.b 19.c 19.d 19.e 19.f
Vrijwilligerswerk Ja Nee • Sport Houden van dieren Tuinieren Technisch, zoals sleutelen, klussen, modelbouw Gezelschapspellen, kaarten Oudheidkunde, lokale / • regionale geschiedenis, heemkunde Muziek • Lezen Tentoonstellingen bezoeken Uitgaan, uit eten, bios, theater
• •
19.g 19.h 19.i 19.j 19.k
20. Bent u bij één van de volgende organisaties aangesloten? Doet er vrijwilligerswerk voor?
20.a 20.b 20.c
Aangesloten Ja Nee •
Vrijwilligerswerk Ja Nee
• • Kerkgenootschap • Politieke partij Belangenbehartigingsorganisatie
21. Als ik u vertel dat de gemiddelde Nederlander gemiddeld 2 uur per dag televisie kijkt, waar zit u ongeveer? < 2 uur 2 uur > 2 uur
22. Welke algemene bladen of kranten leest u? Nationaal dagblad Regionaal dagblad (Brabants Dagblad, De Stem) Lokaal weekblad Huis aan huisblad Opinieblad
106
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Ik geef u weer een aantal stellingen, het zijn de laatste. Ook nu weer kunt u kiezen uit de vijf antwoordcategorieën. Helemaal eens •
Gewoon eens
Neutraal
Oneens
Helemaal oneens
4
3
2
1
5 • Als je een paar jaar bezig bent, is het geen uitdaging meer
•
De huidige opleiding is te lang Ik kijk nog regelmatig in het cursusboek Je moet je als molenaar regelmatig bijscholen Wanneer ik met het molenaarschap stop, verwatert waarschijnlijk het contact met mijn molenvrienden Als ik van tevoren had geweten dat er zoveel tijd in zou gaan zitten, was ik er niet aan begonnen Ik ben langzamerhand een expert op het gebied van molens
Tot slot wil ik u een aantal persoonlijke vragen stellen 23. Hoe ziet het huishouden waar u deel van uitmaakt eruit? Ik wil graag weten of u misschien met iemand samenwoont en of u kinderen hebt. Alleenstaand zonder kinderen Samenwonend / getrouwd zonder kinderen Samenwonend/ getrouwd met thuiswonende kinderen • Samenwonend/ getrouwd met uitwonende kinderen Eenoudergezin Overig
24. Wat is uw hoofdbezigheid door de week? Hoe zou u uw situatie karakteriseren? Betaalde baan • Zorg voor huishouden en evt. kinderen Schoolgaand/ studerend WAO / arbeidsongeschikt YUDDJ Werkzoekend/ werkloos YUDDJ Pensioen / VUT YUDDJ
BIJLAGE I
107
25. Hoeveel dagen per week bent u daarmee bezig? • 1 dag 2 dagen 3 dagen 4 dagen 5 dagen 6 dagen 7 dagen
25.a Op hoeveel uur komt dat dan gemiddeld per week? • <16 uur 16 - 24 uur 25 - 32 uur 33- 40 uur > 40 uur
26. Wanneer u naar uw werk reist, hoeveel tijd besteedt u dan aan de heen en terugreis? Geen, want ik werk aan huis < 10 min 11 – 30 min 31 – 50 min 51 – 70 min 71 – 90 min 91 – 110 min 111 – 130 min 131– 150 min > 150 min
27. Wat is / was uw beroep? • Functie
• Organisatie
28. Wat is/ was het beroep van uw vader? • Functie
• Organisatie
108
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
29. Bent u in loondienst / Toen u nog werkte, was u toen in loondienst? Welke taak heeft/ had u? • Ja in loondienst en met uitvoerende taak • Ja in loondienst en met leidinggevende taak • Nee, ik ben/ was kleine zelfstandige Nee, ik heb geen betaald werk verricht
30. Ik leg een aantal klassen aan u voor. Wilt u ‘ja ‘zeggen als ik bij de klasse ben gekomen die van toepassing is op uw netto maandinkomen? • < ¼¼- 2500,¼- 3500,> ¼-
31. Wat is de hoogste schoolopleiding die u heeft afgerond? Lagere school, VGLO LBO, Huishoudschool, VBO MAVO/ MULO, ULO, 3-jarig HBS MBO HAVO, MMS, VWO, HBS, Atheneum, Gymnasium HBO, kandidaatsexamen WO
32. Wat was de hoogste schoolopleiding die uw vader heeft afgerond? Lagere school, VGLO LBO, Huishoudschool, VBO MAVO/ MULO, ULO, 3-jarig HBS MBO HAVO, MMS, VWO, HBS, Atheneum, Gymnasium HBO, kandidaatsexamen WO
33. Mag ik voordat ik u de laatste stellingen voorleg, nog even uw geboorte datum? •
BIJLAGE I
109
34. Tot slot wil ik u vragen om 2 van de volgende 4 stellingen uit te kiezen. Welke zaken vindt u belangrijk in de politiek? Orde & veiligheid Vrijheid van meningsuiting Een sluitende overheidsbegroting Een schoon milieu.
35. Zijn er verder zaken met betrekking tot molens en het molenaarschap die u wilt mededelen? Wilt u nog iets kwijt?
II
Frequentieverdelingen
Tabel II.1
Opleidingsniveau vader van de molenaar
LO, VGLO
Absoluut
%
55
39%
LBO, MAVO, MULO
38
27%
MBO, HBS, VWO
25
18%
HBO, WO
15
10%
Onbekend
9
6%
142
100%
Totaal
Tabel II.2
Uren televisie kijken per dag door de molenaar Absoluut
%
< 2 uur
80
56%
2 uur
50
35%
> 2 uur
12
9%
Totaal
142
100%
Tabel II.3
Volkskrant
Voorkeur landelijke krant Absoluut
%
17
57%
Trouw
2
7%
Algemeen Dagblad
1
3%
NRC Handelsblad
3
10%
De Telefgraaf
7
23%
30
100%
Totaal
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
112
Tabel II.4
Voorkeur regionale krant Absoluut
%
Brabants Dagblad
45
42%
BN De Stern
13
12%
De Gelderlander
15
14%
Eindhovens Dagblad
26
24%
Overig
8
8%
Totaal
107
100%
Tabel II.5
Religieuze betrokkenheid Absoluut
%
58
41%
Aangesloten bij kerkgenootschap Niet aangesloten bij kerkgenootschap Totaal
Tabel II.6
84
59%
142
100%
Politieke betrokkenheid Absoluut
%
8
6%
131
92%
Politiek betrokken Niet politiek betrokken Onbekend Totaal
Tabel II.7
2%
142
100%
Betrokkenheid bij natuurorganisaties
Betrokken Niet betrokken Totaal
Tabel II.8
3
Absoluut
%
58
41%
84
59%
142
100%
Waardenoriëntatie Absoluut
%
Materialistisch
22
15%
Postmaterialistisch
37
26%
Semi-materialistisch
82
58%
Onbekend Totaal
1
1%
142
100%
BIJLAGE II
Tabel II.9
113
Tijdbeslag betaalde arbeid in werkdagen Absoluut
%
55
39%
Geen betaalde arbeid < 4 werkdagen 4 – 5 werkdagen > 5 werkdagen Totaal
Tabel II.10
4
3%
71
50%
12
8%
142
100%
Totale reistijd woon-werk per dag
Geen
Absoluut
%
3
4%
< 10 minuten
8
9%
10 – 30 min
23
26%
30 – 90 min
33
38%
> 90 min
18
21%
Onbekend Totaal
Tabel II.11
2
2%
87
100%
Bestuurslid molenorganisatie
Bestuurslid
Absoluut
%
22
15%
Geen bestuurslid
120
85%
Totaal
142
100%
Op basis van schriftelijke bestanden van molenorganisaties
Tabel II.12
Verrichte media-activiteiten om zich te informeren over molens nooit
TV programma’s/video Websites Boeken/naslagwerken N = 142
Incidenteel
frequent
7
69
24
34
49
17
3
50
47
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
114
Tabel II.13
Aantal molenboeken in bezit (totaal) Absoluut
%
< 25 boeken
93
66%
25 – 50 boeken
27
19%
50 – 75 boeken
2
1%
75 – 100 boeken
9
6%
> 100 boeken Totaal
Tabel II.14
11
8%
142
100%
Mate waarin de verschillende molenbladen worden gelezen nooit
incidenteel
• Nieuwsbrief Molenstichting NB
6%
13%
frequent 81%
Gildebrief
9%
13%
78%
Molens (Ver. Hollandsche Molens)
13%
19%
68%
Molinologie (TIMS)
80%
9%
11%
Molenwereld (St. Molenwereld)
47%
15%
38%
Van Haver tot Gort (Ambachtelijk Korenmolenaars Gilde)
63%
21%
16%
Levende Molens
66%
24%
10%
De Molenvriend (Ver. Molenvrienden Land van Cuijk)
66%
16%
18%
Peellands Molennieuws
66%
10%
24% 16%
De Meule (Ver. W-B Molens)
78%
6%
Molenecho’s
86%
9%
5%
Heemschut
85%
12%
3%
N = 142 (100%)
BIJLAGE II
Tabel II.15
115
Duur molenopleiding in jaren Absoluut
%
1 jaar
13
9
2 jaar
53
37
3 jaar
20
14
4 jaar
7
5
5 jaar
7
5
6 jaar
2
1
7 jaar
1
1
8 jaar
1
1
> 8 jaar
2
1
36
26
142
100%
Geen opleiding Totaal
Tabel II.16
Waardering (rapportcijfer) molen
Cijfer Landschappelijk Bouwwerk
5
6
7
8
9
10
gem
3%
1%
10%
37%
20%
29%
8,5
-
1%
8%
34%
30%
27%
8,7
Gebruik natuurlijke energie
7%
8%
14%
26%
14%
31%
8,2
Binnenwerk
2%
5%
20%
30%
20%
23%
8,3
Buiten zijn
9%
6%
29%
34%
14%
8%
7,6
Eigen baas zijn
5%
12%
24%
29%
10%
20%
7,9
Werking. werktuig
2%
2%
8%
39%
23%
26%
8,6
N = 142
116
Tabel II.17
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Stellingen met betrekking tot loyaliteit van de molenaar
Stelling
Helemaal oneens
Oneens
Het vrijwillig molenaarschap past bij liefde voor oude werktuigen.
1%
2%
8%
36%
53%
Als ik op de molen ben, vergeet ik alles om me heen
5%
18%
26%
30%
21%
Als het gekund had, was ik eerder met het molenaarschap begonnen.
3%
25%
27%
23%
22%
De molen waarop ik draai, is geen zaak voor een beginneling.
3%
15%
13%
32%
37%
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
Molenaars zijn doeners, geen praters.
2%
19%
18%
39%
22%
Vrienden van me vinden dat ik altijd wel met molens bezig ben.
3%
23%
21%
32%
21%
Door de molen kom je los van de dagelijkse sores.
6%
6%
11%
45%
32%
1%
4%
23%
72%
Een groot deel van het weekend wordt bepaald door de molen.
6%
34%
16%
36%
8%
Het werk op de molen spreekt me zo aan dat ik niet op de privé-kosten let.
5%
31%
22%
28%
14%
De zeilen zwichten bij een stevige wind geeft een prettige spanning.
1%
10%
29%
40%
20%
Dit werk kan niet als je je handen vol hebt aan je carrière.
5%
29%
12%
34%
20%
Als je partner er niet achter staat, moet je er niet aan beginnen.
4%
11%
13%
40%
32%
Door de molen heb je weinig tijd voor andere vrijetijdsactiviteiten.
9%
50%
21%
11%
9%
• De meeste van mijn vrienden hebben ook wel iets met molens.
18%
51%
18%
10%
3%
Een dag op de molen zonder wind is een verloren dag.
13%
49%
13%
17%
8%
Als molenaar moet je stevig gebouwd zijn.
8%
52%
17%
19%
4%
Zonder de molen zou ik niet weten wat ik in mijn vrije tijd moet doen.
36%
52%
4%
6%
2%
Ik zou graag terug kunnen vallen op een oude rot in het vak.
7%
28%
16%
37%
12%
Als ik op de molen ben, kan de dag niet meer stuk.
2%
14%
24%
47%
13%
Als ik per keer een uur zou moeten reizen naar de molen, had ik het niet gedaan.
8%
35%
15%
33%
9%
Ik ben trots als de molen goed draait
BIJLAGE II
117
Zo’n molen moet je niet doen als je nog kleine kinderen hebt.
16%
49%
16%
17%
2%
Als je een paar jaar bezig bent, is het molenaarschap geen uitdaging meer.
17%
66%
9%
7%
1%
5%
30%
16%
40%
9%
28%
62%
4%
4%
2%
6%
27%
35%
27%
5%
Wanneer ik stop, verwatert waarschijnlijk het contact met mijn molenvrienden. Als ik van tevoren had geweten dat er zoveel tijd in zou gaan zitten, was ik er niet aan begonnen Ik ben langzamerhand een expert op het gebied van molens.
Tabel II.18
Stellingen met betrekking tot opleiding tot molenaar
Stelling
De molenaar met wie ik tijdens mijn opleiding kon meedraaien, motiveerde mij.
Helemaal oneens
Oneens
1%
6%
8%
40%
45%
11%
23%
31%
35% 32%
Het theoriegedeelte van de opleiding is lastiger dan het praktijkgedeelte. De opleiding is onmisbaar.
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
3%
14%
13%
38%
De huidige opleiding is te lang.
11%
43%
22%
18%
6%
Ik kijk nog regelmatig in het cursusboek.
13%
24%
13%
36%
14%
6%
34%
17%
35%
8%
Je moet je als molenaar regelmatig bijscholen. N = 142
Tabel II.19
Stellingen met betrekking tot kennismaking en rekrutering
Stelling
Helemaal oneens
Oneens
Bekenden hebben me overgehaald om molenaar te worden.
20%
44%
11%
16%
9%
Als kind kwam ik regelmatig op de molen
23%
20%
9%
16%
32%
42%
4%
9%
6%
30%
4%
15%
8%
Op één van de opendagen ben ik tegen het molenaarschap aangelopen. Eigenlijk ben ik nog maar pas bezig met molens. N = 142
39% 43%
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
118
Tabel II.20
Molenaars naar type molen
•
Molen I
Ronde stenen bergmolen
Molen II
Absoluut
%
Absoluut
%
3
20%
7
46%
61
43%
Houten achtkante/zeskante bergmolen
7
5%
Ronde stenen/achtkante stellingmolen
24
17%
3
2%
Houten achtkante stellingmolen Ronde stenen grondzeiler Standerdmolen
9
6%
1
7%
28
20%
3
20%
Wipmolen
4
3%
Watermolen
6
4%
1
7%
142
100%
15
100%
Totaal
Tabel II.21
Molenaars naar functie van de molen Molen I
Molen II
Absoluut
%
Absoluut
%
Korenmolen
135
95%
14
93%
Watermolen
7
5%
1
7%
142
100%
15
100%
Totaal
Tabel II.22
Stedelijkheid ligging van de molen Molen I Absoluut
Molen II %
Absoluut
%
Sterk stedelijk
8
6%
Matig stedelijk
24
17%
5
33%
Weinig stedelijk
77
54%
7
47%
Niet stedelijk
33
23%
3
20%
142
100%
15
100%
Totaal
BIJLAGE II
Tabel II.23
119
Molenaars naar eigendom van de molen Molen I Absolu ut
Molen II %
Absoluut
%
20%
Particulier
23
16%
3
Stichting/vereniging
27
19%
1
7%
Gemeente
92
65%
11
73%
142
100%
15
100%
Totaal
Tabel II.24
Molenaars naar aantal collega’s op de molen Molen I Absoluut
Molen II %
Absoluut
%
1 molenaar
41
29%
4
27%
2 molenaars
52
36%
8
53%
3 molenaars
34
24%
3
20%
4 molenaars of meer
15
11%
142
100%
15
100%
Totaal
III
Principale componentenanalyse
In verband met een sterk afwijkende verdelingen, zijn van de voorgelegde 36 stellingen, onderstaande stellingen uit de analyse verwijderd: •
8: op een van de opendagen ben ik tegen het molenaarschap aangelopen
•
11: eigenlijk ben ik nog maar pas bezig met molens
•
18: het theoriegedeelte van de opleiding is lastiger dan het praktijkgedeelte
•
23: als molenaar moet je stevig gebouwd zijn
•
31: de huidige opleiding is te lang
•
32: ik kijk nog regelmatig in het cursusboek
Tabel III.1 Communaliteiten Communalities
ST1 1 het vrijwillig molenaarschap past bij mijn liefde voor oude werktuigen ST2 2 als kind kwam ik regelmatig op de molen ST3 3 als ik op de molen ben, vergeet ik alles om me heen ST4 4 als het gekund had, was ik eerder met het molenaarschap begonnen ST5 5 de molen waarop ik draai, is geen zaak voor een beginneling ST6 6 molenaars zijn doeners, geen praters ST7 7 vrienden van me vinden dat ik altijd wel met molens bezig ben ST9 9 door de molen kom je los van de dagelijkse sores ST10 10 ik ben trots als de molen goed draait ST12 12 een groot deel van het weekend wordt bepaald door de molen ST13 13 het werk op de molen spreekt me zo aan, dat ik niet op de privekosten let ST14 14 de zeilen zwichten bij een stevige wind geeft een prettige spanning ST15 15 dit werk kan niet als je je handen vol hebt aan je carriere ST16 16 als je partner er niet achter staat, moet je er niet aan beginnen ST17 17 de molenaar met wie ik tijdens mijn opleiding kon meedraaien, motiveerde mij ST19 19 de opleiding is onmisbaar ST20 20 door de molen heb je weinig tijd voor andere vrijetijdsactiviteiten ST21 21de meeste van mijn vrienden hebben ook wel iets met molens ST22 22 een dag op de molen zonder wind is een verloren dag ST24 24 bekenden hebben me overgehaald om molenaar te worden ST25 25 zonder de molen zou ik niet weten wat ik in mijn vrije tijd moet doen ST26 26 ik zou graag terug kunnen vallen op een oude rot in het vak ST27 27als ik op de molen ben, kan de dag niet meer stuk ST28 28 als ik per keer een uur zou moeten naar reizen naar de molen, had ik het niet gedaan ST29 29 zo’n molen moet je niet doen als je nog kleine kinderen hebt ST30 30 als je een paar jaar bezig bent, is het molenaarschap geen uitdaging meer ST33 33 je moet je als molenaar regelmatig bijscholen ST34 34 wanneer ik stop, verwatert waarschijnlijk het contact met mijn molenvrienden ST35 35 als ik van tevoren had geweten dat er zoveel tijd in zou gaan zitten, was ik er n aan begonnen ST36 36 ik ben langzamerhand een expert op het gebied van molens Extraction Method: Principal Component Analysis.
Initial 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000
Extraction ,656 ,594 ,634 ,616 ,682 ,487 ,561 ,672 ,600 ,413 ,643 ,477 ,617 ,602 ,578 ,567 ,652 ,609 ,528 ,675 ,559 ,555 ,626
1,000
,608
1,000 1,000 1,000 1,000
,535 ,639 ,673 ,611
1,000
,712
1,000
,700
122
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Tabel III.2 Verklaarde variantie principale componenten analyse Total Variance Explained
Comp onent 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
Initial Eigenvalues Cumu % of lative Total Variance % 3,886 12,953 12,953 2,408 8,025 20,978 2,078 6,928 27,906 1,940 6,467 34,373 1,632 5,440 39,812 1,397 4,656 44,469 1,299 4,331 48,800 1,267 4,223 53,023 1,127 3,755 56,778 1,044 3,481 60,259 ,964 3,214 63,473 ,935 3,117 66,590 ,895 2,982 69,572 ,822 2,739 72,312 ,770 2,566 74,878 ,730 2,435 77,313 ,712 2,375 79,688 ,688 2,294 81,982 ,650 2,167 84,149 ,604 2,014 86,162 ,549 1,830 87,993 ,541 1,803 89,796 ,502 1,675 91,471 ,461 1,538 93,009 ,415 1,384 94,393 ,386 1,286 95,680 ,365 1,218 96,898 ,343 1,144 98,042 ,317 1,057 99,098 ,270 ,902 100,0
Extraction Sums of Squared Loadings Cumu % of lative Total Variance % 3,886 12,953 12,953 2,408 8,025 20,978 2,078 6,928 27,906 1,940 6,467 34,373 1,632 5,440 39,812 1,397 4,656 44,469 1,299 4,331 48,800 1,267 4,223 53,023 1,127 3,755 56,778 1,044 3,481 60,259
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotation Sums of Squared Loadings Cumu % of lative Total Variance % 2,351 7,837 7,837 2,288 7,625 15,462 1,953 6,510 21,972 1,925 6,417 28,389 1,768 5,894 34,283 1,609 5,364 39,648 1,574 5,246 44,893 1,555 5,182 50,075 1,546 5,152 55,227 1,509 5,032 60,259
Extraction Method: Principal Component Analysis. Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization. a. Rotation converged in 34 iterations.
ST7 vrienden van me vinden dat ik altijd wel met molens bezig ben ST27 als ik op de molen ben, kan de dag niet meer stuk ST21 de meeste van mijn vrienden hebben ook wel iets met molens ST25 zonder de molen zou ik niet weten wat ik in mijn vrije tijd moet doen ST10 ik ben trots als de molen goed draait ST35 als ik van tevoren had geweten dat er zoveel tijd in zou gaan zitten, was ik er niet aan begonnen ST9 door de molen kom je los van de dagelijkse sores ST20 door de molen heb je weinig tijd voor andere vrijetijdsactiviteiten ST33 je moet je als molenaar regelmatig bijscholen ST19 de opleiding is onmisbaar ST17 de molenaar met wie ik tijdens mijn opleiding kon meedraaien, motiveerde mij ST4 als het gekund had, was ik eerder met het molenaarschap begonnen ST22 een dag op de molen zonder wind is een verloren dag ST36 ik ben langzamerhand een expert op het gebied van molens ST34 wanneer ik stop, verwatert waarschijnlijk het contact met mijn molenvrienden ST28 als ik per keer een uur zou moeten naar reizen naar de molen, had ik het niet gedaan ST12 een groot deel van het weekend wordt bepaald door de molen ST13 het werk op de molen spreekt me zo aan, dat ik niet op de privekosten let ST14 de zeilen zwichten bij een stevige wind geeft een prettige spanning ST29 zo’n molen moet je niet doen als je nog kleine kinderen hebt ST1 het vrijwillig molenaarschap past bij mijn liefde voor oude werktuigen ST3 als ik op de molen ben, vergeet ik alles om me heen ST15 dit werk kan niet als je je handen vol hebt aan je carriere ST6 molenaars zijn doeners, geen praters ST2 als kind kwam ik regelmatig op de molen ST16 als je partner er niet achter staat, moet je er niet aan beginnen ST30 als je een paar jaar bezig bent, is het molenaarschap geen uitdaging meer ST5 de molen waarop ik draai, is geen zaak voor een beginneling ST24 bekenden hebben me overgehaald om molenaar te worden ST26 ik zou graag terug kunnen vallen op een oude rot in het vak
Rotated Component Matrixa
Tabel III.3 Geroteerde componentenoplossing
BIJLAGE III
,311
-,454
,444
1 ,688 ,643 ,576 ,535 ,707 -,696 ,670 -,499
2
,748 ,679 ,465
3
,317 -,320
,344
,376
-,760 ,474
,521
Component 5 6
,683 ,506 ,483
-,65 ,577 ,532 ,462
-,32
4
,774 ,498
,348
,390
7
,673 ,638
,337
8
-,707 ,644 ,457
9
-,725 ,641 ,493
10
1
3
-0,09 -0,06 0,11 0,05
10% **
0,47 0,09
-0,18 -0,13 -0,46 -0,23
-0,12 -0,05 0,13 0,08
-0,10 -0,07 0,24 0,07
-0,16 -0,07 -0,17 -0,10
-0,15 -0,11 0,12 0,06
-0,47 -0,27 **
15% **
0,48 0,17 ** 0,15 0,11 -0,29 -0,19 *
0,32 ** 0,42 0,28 ** 0,04 -0,06 -0,03
-0,05 -0,02 0,22 0,13
-0,09 -0,06 0,23 0,07
-0,09 -0,04 -0,22 -0,13
8
9
10
0,01 0,00 -0,24 -0,16
0,02 0,01 -0,24 -0,16
0,02 0,01 -0,24 -0,16
-0,19 -0,14 0,06 0,03
-0,25 -0,09 0,18 0,10
-0,06 -0,05 0,26 0,08
-0,12 -0,05 -0,08 -0,05
-0,19 -0,14 0,07 0,03
-0,25 -0,09 0,17 0,10
-0,07 -0,05 0,25 0,08
-0,12 -0,05 -0,08 -0,05
-0,21 -0,15 0,12 0,06
-0,30 -0,11 0,19 0,11
-0,09 -0,06 0,29 0,09
-0,10 -0,04 -0,07 -0,04
16% **
17% **
-0,10 -0,05 0,10 0,07
0,06 0,03
16% **
-0,10 -0,05 0,11 0,08 0,00 -0,03
0,04 0,02
-0,10 -0,05 0,08 0,06 0,00 -0,01
0,03 0,01
-0,77 -0,21 ** -0,77 -0,20 ** -0,75 -0,20 *
-0,17 -0,10 -0,17 -0,10 -0,17 -0,10 -0,16 -0,10 -0,27 -0,19 * -0,31 -0,22 ** -0,31 -0,22 ** -0,33 -0,24 **
0,44 0,16 * 0,48 0,17 ** 0,48 0,17 ** 0,51 0,18 ** 0,13 0,09 0,11 0,07 0,11 0,08 0,09 0,06 -0,32 -0,21 ** -0,31 -0,21 ** -0,31 -0,21 ** -0,32 -0,21 **
0,48 0,32 ** 0,43 0,29 ** 0,45 0,30 ** 0,47 0,32 ** -0,07 -0,03 -0,08 -0,04 -0,08 -0,04 -0,11 -0,05
-0,03 -0,01 0,16 0,10
-0,06 -0,04 0,24 0,08
-0,14 -0,06 -0,12 -0,07
-0,17 -0,12 0,09 0,05
-0,48 -0,28 ** -0,54 -0,31 ** -0,54 -0,32 ** -0,56 -0,33 **
-0,19 -0,14 -0,25 -0,18 -0,25 -0,18 -0,23 -0,17 -0,49 -0,24 * -0,67 -0,34 ** -0,67 -0,34 ** -0,70 -0,35 **
0,03 0,02 -0,23 -0,15
16% **
4%
-0,15 -0,11 -0,34 -0,17 -0,37 -0,21
7
R² Sign. Model
6% *
6
B Beta B Beta B Beta B Beta B Beta ** 3,14 ** 3,28 ** 4,12 ** 4,17 ** 4,05 **
0,05 0,02 0,17 0,12 6% **
-0,17 -0,06 -0,02 -0,01
-0,13 -0,09 0,08 0,02
0,07 0,03 -0,21 -0,13
-0,12 -0,08 0,12 0,06
-0,12 -0,09 0,10 0,05
-0,12 -0,09 -0,44 -0,22
3,06
5 Beta
0,02 0,01 0,02 0,01 -0,45 -0,31 ** -0,25 -0,17
B
(referentiecategorie: platteland) Woonachtig buiten N-B Woont in een stedelijke woonomgeving
samenwonend zonder kinderen Samenwonend/getrouwd met uitwonende kinderen Leeftijd
Demografische kenmerken Man (referentiecategorie: samenwonend/getrouwd met inwonende kinderen) Alleenstaand/ thuiswonend n-w
(referentiecategorie: reistijd < 10 min) Reistijd naar de molen ligt tussen de 10 en 30 min Reistijd naar de molen > 30 min
Geen inkomen opgegeven Laag inkomen Hoog inkomen
Pensioen of VUT Hoofdbezigheid anders (studerend, huishouden, WAO, werkloos) (referentiecategorie: inkomen gemiddeld)
**
0,12 0,07 -0,39 -0,27 **
-0,29 -0,17
-0,11 -0,08 -0,45 -0,23
-0,14 -0,10 0,08 0,02
Sociaal economische positie incl. tijdrestricties (referentiecategorie: full-time werkend) Part-time werkend Lange werkweken (>40 uur per week)
4
-0,28 -0,16
Beroepsrichting vader: natuur & techniek Beroepsrichting vader: sociaal, cultureel en zorg
-0,35 -0,21
-0,23 -0,16 -0,42 -0,21 *
0,07 0,04 0,13 0,08 -0,34 -0,23 ** -0,40 -0,27 **
0,08 0,04 -0,23 -0,13
5% **
2 B Beta B Beta B Beta 3,14 ** 3,24 ** 3,24
Beroepsmatig verbonden met molens Vader was beroepsmatig verbonden met molens (referentiecategorie: beroeprsrichting vader: handel, economie, bestuur en transport)
Opleidingsrichtig: algemeen onderwijs (referentiecategorie: beroepsrichting handel, economie, bestuur en transport) Beroepsrichting: natuur & techniek Beroepsrichting: sociaal, cultureel en zorg
(referentiecategorie: opleidinginsrichting handel, economie, bestuur en transport) Opleidingsrichting: natuur & techniek Opleidingsrichting sociaal, cultureel en zorg
0,04 0,03 -0,35 -0,24 **
**
2,90
Beta
Culturele hulpbronnen en interesses (referentiecategorie: opleidinginsniveau midden) Opleidingsniveau laag Opleidingsniveau hoog
B
Invloed van achtergrondkenmerken op loyaliteit
(Constant)
component I: Overgave
IV
R² Sign. Model
(Constant) Culturele hulpbronnen en interesses (referentiecategorie: opleidinginsniveau midden) Opleidingsniveau laag Opleidingsniveau hoog (referentiecategorie: opleidinginsrichting handel, economie, bestuur en transport) Opleidingsrichting: natuur & techniek Opleidingsrichting sociaal, cultureel en zorg Opleidingsrichtig: algemeen onderwijs (referentiecategorie: beroepsrichting handel, economie, bestuur en transport) Beroepsrichting: natuur & techniek Beroepsrichting: sociaal, cultureel en zorg Beroepsmatig verbonden met molens Vader was beroepsmatig verbonden met molens (referentiecategorie: beroeprsrichting vader: handel, economie, bestuur en transport) Beroepsrichting vader: natuur & techniek Beroepsrichting vader: sociaal, cultureel en zorg Sociaal economische positie incl. tijdrestricties (referentiecategorie: full-time werkend) Part-time werkend Lange werkweken (>40 uur per week) (referentiecategorie: werkend) pensioen of VUT hoofdbezigheid anders (studerend, huishouden, WAO, werkloos) (referentiecategorie: inkomen middel) Geen inkomen opgegeven Laag inkomen Hoog inkomen (referentiecategorie: reistijd < 10 min) Reistijd naar de molen ligt tussen de 10 en 30 min Reistijd naar de molen > 30 min Demografische kenmerken Man (referentiecategorie: samenwonend/getrouwd met inwonende kinderen) alleenstaand/ thuiswonend n-w samenwonend zonder kinderen n-w samenwonend/getrouwd met uitwonende kinderen leeftijd (referentiecategorie platteland) woonachtig buiten N-B woont in een stedelijke woonomgeving
component II: Stimulerende ervaring
126
B
B
0%
0%
-0,31 -0,20
-0,05 -0,03 0,01 0,05
0,01 0,10
-0,06 -0,04
0%
0,04 0,03
-0,23 -0,10
-0,23 -0,09
0%
-0,05 -0,03
-0,07 -0,03
-0,05 -0,02
-0,04 -0,02
0%
-0,17 -0,13
0,08
0,05 0,04
-0,18 -0,14
0,13
0,06
**
7 Beta **
0,02
0,08
0,05
0,25 **
0,01
-0,28 -0,22 -0,38 -0,21
-0,16 -0,12
-0,21 -0,15
9 Beta **
0,04
0,01
0,04
0,19 *
0,05
0,06
-0,10 -0,03
-0,08 -0,02
3%
-0,08 -0,07
-0,07 -0,06
1%
-0,27 -0,18 * -0,26 -0,17 * 0,01
0,01
-0,29 -0,20 *
10 Beta **
0,01 0,01 0,01 0,14
19% **
19% **
**
19%
0,18 0,14
0,03 0,01
-0,64 -0,33 ** 0,05 0,04 0,01 0,13
0,09
0,07
-0,48 -0,30 ** -0,63 -0,33 ** -0,64 -0,33 **
-0,08 -0,02
-0,11 -0,09
-0,25 -0,17
-0,21 -0,15
-0,06 -0,05
-0,54 -0,21 **
0,23 0,11
-0,07 -0,05
0,13 0,09
-0,25 -0,10
0,22 0,08
-0,06 -0,05
0,02 0,01
0,09 0,04
0,37 0,21 *
0,03 0,03
-0,54 -0,35 **
-0,26 -0,21 -0,40 -0,22
-0,16 -0,12
-0,21 -0,15
4,40
B
-0,52 -0,32 ** -0,46 -0,28 **
-0,21 -0,15
-0,04 -0,03 -0,21 -0,15
-0,03 -0,02
-0,54 -0,21 ** -0,56 -0,22 ** -0,58 -0,23 ** -0,14 -0,11
0,25 0,13
-0,09 -0,07
0,11 0,07
-0,20 -0,08
0,18 0,06
-0,04 -0,03
0,02 0,01
0,07 0,03
-0,23 -0,16
0,13
0,05 0,04 0,32 0,18
-0,26 -0,19 *
0,25
-0,03 -0,02
0,10
-0,22 -0,09
0,14
-0,05 -0,04
0,02
0,08
0,34
0,06
-0,53 -0,34 ** -0,52 -0,34 **
-0,29 -0,23 -0,39 -0,22
-0,14 -0,10
B ** 4,52
-0,17 -0,13
0,09
0,06
8 Beta
-0,17 -0,12
4,74
B
-0,53 -0,21 **
0,19
0,08
-0,04 -0,03
-0,25 -0,10
0,03
-0,12 -0,09
0,11
0,11
0,45
0,03
-0,40 -0,26 *
-0,08 -0,07 -0,36 -0,20
-0,05 -0,04
-0,16 -0,11
4,40
B
0,15 0,07
-0,17 -0,07
0,01 0,00
-0,18 -0,14
0,16 0,10
0,15 0,07
0,40 0,22 *
-0,19 -0,15
0,09
0,05 0,23 *
0,13
0,13
0,40
0,11 0,07
0,06
0,23 *
0,12
-0,34 -0,22
-0,02 -0,02 -0,31 -0,17
-0,05 -0,03
0,07
0,07
6 Beta
-0,13 -0,10
4,33
B
0,41
-0,31 -0,20
0,02 0,01 -0,26 -0,14
-0,06 -0,05
**
0,13 0,07
0,05
5 Beta
-0,10 -0,07
4,15
B
0,39 0,22 *
**
0,07 0,05
0,02 0,02 -0,25 -0,14
-0,07 -0,05
0,02 0,02 -0,27 -0,15
4 Beta
-0,10 -0,07
4,16
B
-0,30 -0,19
**
0,08 0,06 0,03 0,01
3 Beta
-0,08 -0,06
** 4,14
-0,21 -0,13
2 Beta
-0,08 -0,06
4,04
-0,01 -0,01
B
-0,07 -0,05
**
0,02 0,01
1 Beta
-0,16 -0,11
4,05
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
V
Verkregen mondelinge toelichting
respondentnummer
5
mondelinge toelichting
Ik vind bezoekers op de molen een goede zaak, maar de molenaar moet goed zijn verantwoording kennen, omdat de bezoeker geen gevaar ziet. Het monumentenbeleid van de gemeente is niet daadkrachtig, het duurt allemaal te lang.
8
Ik ervaar weinig steun en belangstelling van het ‘Land van Heusden en Altena’.
18
De opleiding is veel te uitgebreid. Ik zie het nut van de kennis over molens uit de Zaanstreek niet in. De opleiding moet in clusters worden opgedeeld.
19
Het molenaarsschap beperkt zich bij mij niet tot Nederland. Ik heb veel contact met Franse molens en molenaars.
21
De opleiding in Goirle moet, naar mijn mening, veranderd worden. De eisen zijn teveel omvattend en de opleiding moet zich meer richten op de specifieke molen waarmee de molenaar in aanraking komt. Ik ben het dan ook niet eens met dhr. G. Pauw die in de Gildebrief van maart 2003 pleitte voor de huidige opleiding.
22
De opleiding is pittig. Net als bij het rijbewijs zijn de lessen niet leuk en leer je het pas als je het officieel gehaald hebt. Je wordt volwassener in het vak door het te doen en door te discussiëren.
24
Leerling-molenaars hebben veel moeite met de theorie, welke te uitgebreid is. Je zou alleen opgeleid moeten worden voor de specifieke molen waarop je als molenaar actief wordt.
25
Bestemmingsplannen pakken vaak ongunstig uit voor de molenaar, omdat politici weinig gevoel hebben voor de eisen die molens stellen.
27
De molenaarsopleiding is te streng.
28
Op aandrang van de leerlingen is de behandeling van verschillende onderwerpen tijdens de cursus zeer kort. Maar door de snelheid gaat de liefde weg. Iemand die zijn rijbewijs wil halen en niets met de trams te maken wil hebben, omdat deze toch niet rijden op het traject waar hij gewoonlijk rijdt, zal niet slagen. Zo is het ook met de opleiding tot molenaar.
30
Omdat de samenwerking met de molenaars 1 en 2 zeer problematisch verloopt, er wordt slechts gerookt en gedronken, draai ik nu op een andere molen. Van de Molenstichting zie je nooit iemand.
33
Wij hebben de opleiding samen gedaan, wat motiveert. Je bent het op latere leeftijd immers niet meer gewend om te leren. Een jaar lang één avond theorie en het volgen van de theorielessen werkte erg goed.
34
Ik heb de opleiding samen met mijn maatje gedaan.
35
De molen staat in het dorp waar ik ben opgegroeid en ik kwam er daarom vaak. Toen de molenaar de molen ging verkopen, kreeg ik de eerste keuze. Ik heb de molen gekocht en woon er. Ik ben niet van plan om de opleiding nog te doen. Het kennen van elk schroefje of moertje is nergens voor nodig. De lol gaat er op die manier snel van af. Daarnaast was de opleiding voor 1985 makkelijker.
128
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
40
De molen is verweven in mijn dagelijks leven, met mijn eigen zaak, omdat ik aan de molen woon en op deze manier de twee dingen tegelijk kan doen.
41
Het is heel erg jammer dat de eigenaars van de molen zo weinig interesse tonen in de molenaar. Als molenaar moet je overal achteraan. De faciliteiten laten te wensen over (wc, gas, water, licht). De aansluitingen ligger er, maar deze zijn door de restauratie niet meer intact. Ik ben nu afhankelijk van de buurman en anders moet ik de molen stilleggen om even naar huis te gaan.
53
Het examen is te veel gericht op vragen in plaats van op het bedienen van de molen. Belangrijke technische onderdelen worden ondergesneeuwd, omdat er te weinig kennis bij de commissie aanwezig is. En een discussie is uitgesloten bij het Gilde en de examencommissie Hollandsche Molen. Als gildelid profiteer ik alleen van de verzekering.
57
Ik heb het proefexamen gedaan, nadat ik een zeer goed maalboek had. Maar tijdens het proefexamen werd ik heel naar behandeld. Er werd veel te veel ingegaan op de inhoud, dat voor molens in Noord-Brabant niet relevant is. Ik ben er toen een half jaar tussen uitgeweest en ben toen weer gevraagd om te draaien, zonder papiertje.
60
Je bent als molenaar volledig afhankelijk van de gemeente en de politiek. En er bestaat bij hen weinig uniformiteit. Daarnaast pleit ik voor een praktijkopleiding in de eigen regio.
68
Er moet nadrukkelijk onderscheid worden gemaakt tussen de vrijwillige molenaars die uit het Gilde voortkomen en de molenaars die minder theoretisch, maar praktischer zijn onderlegd. Het Gilde neemt een verheven status aan, maar dit is nergens voor nodig.
69
Er bestaat wrijving tussen de vakmolenaars en de vrijwillige molenaars: de vrijwillige molenaars hebben een andere functie, geven meer demonstraties, maar het vak is tegenwoordig nog moeilijk uit te oefenen, waardoor er weinig tijd voor voorlichting en openstelling overblijft. Je dient tot op zeker hoogte moderne hulpmiddelen toe te laten (nieuw gereedschap in plaats van oud gereedschap).
71
De opleiding is niet niets als je er vijf dagen per week naast werkt en op leeftijd bent. Daarnaast strookte de cursus niet met mijn doelstelling. Waarom moet je ieder latje van een houtzaagmolen of een watermolen in NoordHolland of Friesland kennen? Op mijn leeftijd zal ik er toch nooit meer komen. Ik ben twee keer gezakt, omdat ik te weinig kennis van andere molens had. Je moest echt op alle molens in het land geweest zijn en dat was ik niet. De derde keer ben ik niet meer opgegaan en ik ben er echt een beetje gefrustreerd van. Ik ben daarom voor deeldiploma’s. Ik zou de koning te rijk zijn als ik alsnog een diploma kon halen.
BIJLAGE V
72
129
Ik heb destijds de cursus wel gevolgd, maar ik ben niet opgegaan voor het examen. Er wordt namelijk teveel nadruk gelegd op de theorie in plaats van op de praktijk. De praktijksituatie van een molen is verschillend en zeer van belang; een molen in Friesland is niet relevant. Van collega’s heb ik gehoord dat de examencommissie van de afdeling Noord-Brabant speelt met de examinant en dat deze dezelfde kuren uithaalt als de landelijke commissie. De essentie van de opleiding is niet duidelijk. Vroeger ging het molenaarschap van vader op zoon over. Theorie speelde daarin geen rol, waarom nu wel? Ongevallen vinden vaak plaats bij mensen die zeer theoretisch zijn ingesteld. Ik neem mijn petje af voor Friesland die het examen op eigen manier afneemt.
76
De Molenstichting bemoeit zich met het vrijwillig molenaarschap en komt met name met dit onderzoek in het vaarwater van het Gilde, dat pikeert me. Het vrijwillig molenaarschap is namelijk geen hoofdzaak van de Molenstichting Noord-Brabant.
79
De opleiding dient te worden aangepast aan de eisen van de tijd.
81
De opleiding is te ingewikkeld en te uitgebreid.
84
De molens waren van de gemeente, maar een actieve club in Goirle heeft zich hier los van gemaakt. De twee molens zijn overgedaan aan de stichting Akkermolens Goirle. Op deze manier zijn de communicatielijnen korter, zodat het structurele onderhoud van de gemeente gewaarborgd is. Ook wordt er door deze zeer actieve club mensen veel promotiewerk verricht en worden vrijwilligers aangetrokken die bijvoorbeeld alleen rondleidingen kunnen geven, maar niet kunnen draaien. De club bestaat uit zes molenaars, waarvan een gediplomeerde en drie personen die alleen rondleidingen verzorgen. Het Gilde is teveel gericht op het diploma, terwijl het gaat om veilig en verantwoord draaien, zonder daarbij alles van andere molens te moeten weten. De opleiding is te technisch en er wordt te weinig aandacht besteed aan het samenwerken en het ontvangen van kritiek, terwijl een molenaar bijna nooit alleen draait, vanwege de veiligheid. De monumentenzorg is zo’n specialisme en papierwinkel: de opleiding moet zich meer richten op de eigen molen. Opleidingsdeskundigen zouden nog eens moeten kijken naar de opbouw, de structuur, de inhoud en de duur van de opleiding. Deze facetten van de opleiding zouden moeten worden aangepast aan de huidige tijd en aan een bepaalt soort molen. Niet alles in het boekwerk is nu namelijk van belang.
85
Waarom kan ik niet gewoon een diploma krijgen voor mijn molen? Ik draai namelijk al jaren schadevrij en dat is toch veel belangrijker en veiliger dan al die technische kennis die geslaagden hebben. Het draait om het attent en alert zijn. Ik mag nu nog niet opleiden en dat is zonde. Kortom de opleiding is te veeleisend. Na 25 jaar moet er iets aan de opvolging worden gedaan, daar het een sleur begint te worden. Ik heb alleen nu nog geen zicht op een goede en verantwoordelijke opvolger.
130
88
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Ik ben momenteel gestopt vanwege mijn verhuizing, maar het is ondoorzichtig waar ik als molenaar terecht kan. In verband met verschillende eigenaren weet je niet waar je aan de slag kunt en waar ze om je zitten te springen. Er dient meer coördinatie over de molens, waar een molenaar wordt gezocht, plaats te vinden. Het examen van de Hollandsche Molen is niet goed. Het is onvriendelijk en te uitgebreid. De examencommissie is een eigen leven gaan leiden.
89
Er is de laatste jaren een steeds grotere toeloop, met name van personen met een hoge opleiding, aan het einde van de carrière. Voor hen is het leuk om er op deze manier wat bij te doen. Vroeger waren we nog met twee man, de laatste jaren met vijf man.
95
Molens kunnen alleen blijven bestaan als er een winkel bij is. De winkel houdt de molen in stand. En je maakt van je hobby je baan. De opleiding legt de nadruk op het behalen van het theoretische examen. Er ontstaat hierdoor meer weerstand tegen de opleiding en het zakken doet mensen stoppen. Op deze manier is de molen slechts een werktuig geworden en is het hobbymatige ervan af.
98
Ik ben tegen een raar fenomeen aangelopen in zake de opleiding. Ik functioneer goed op de molen, maar de aanpak van de opleiding is te algemeen. Bij het behalen van het rijbewijs ga je niet voor rijbewijs E maar slechts voor B, als je toch niet van plan bent om met de vrachtwagen te gaan rijden. Maar bij het molenaarschap moet je kennis beschikken over alle verschillende molens. Zoals de molens Visscher en de Wilde het doen, vind ik het een mooi systeem. Er zijn zes molenaars, waarvan een gediplomeerd. Iedereen heeft zijn eigen taak.
101
Als particulier is het molenaarschap meer een last dan een hobby. Molens doen het alleen goed als er horeca bij zit, omdat er anders geen economische drager voor het monument is. Maar de provinciale milieutak geeft geen toestemming voor de bouw van een horecagelegenheid. En doordat de overheid niet meewerkt is mijn enthousiasme totaal verdwenen.
113
Wij praten altijd anders dan die nieuwe molenaars; we zijn teveel molenaar om over molens te praten, bij ons moet je er gewoon zijn en werken. Maar mijn zoon moet nu in Heesen gaan malen, omdat hij zijn diploma niet heeft.
114
Het theoriegedeelte is een bottelnek. Mensen die nooit verder willen komen dan de eigen molen in het dorp moeten een speciale opleiding kunnen krijgen. Op achttien molens in Noord-Brabant (Land van Cuijk) zijn er molenaars met diploma, maar draaien er mensen zonder opleiding onder hun naam.
117
Het onderhoud van de molen is sterk afhankelijk van de eigenaar. Er zou daarom een onderhoudsfonds voor iedere molen apart moeten worden gecreëerd. Want met name restauraties zijn nu financieel erg moeizaam voor elkaar te krijgen. Als dat eenmaal geregeld is, blijft het geld voor het kleine onderhoud achterwege. Dit werkt demotiverend.
BIJLAGE V
118
131
De mentaliteit van de molenaar gaat er niet op vooruit. Hij is teveel bezig met de eigen molen. Er zijn veel betweters bij gekomen, waardoor er geen discussie meer mogelijk is met de vakmolenaars. Er is weinig contact met anderen en een minder prettige samenwerking met elkaar. Daarnaast voel ik een scheiding tussen Nederland en Vlaanderen. In Nederland ligt het opleidingsniveau te hoog, zonder dat het echt nodig is. Molenaars denken hierdoor dat ze specialistisch zijn. Terwijl in België iedereen met een gezond verstand wordt toegelaten, het is niet zo hoog gegrepen. Het belang van het monument en het ‘meulenwerk’ en daarnaast de veiligheid komen aan bod.
121
Ik heb via het internet en via een groep van vijf jonge molenaars ontmoet. Van de tijd die we aan de molen besteden, zijn wij 60% actief en 40% van de tijd besteden wij aan gezelligheid in de molen.
124
De gemeente blijft achter met de zorg voor de molen. Hierdoor vraag ik mij af of ik mij er wel druk om moet maken, terwijl de gemeente het niet doet. Er is gewoon geen geld, waardoor het hele molengebeuren op een laag pitje staat. Vroeger ging het wel goed. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de wisseling van de wacht bij de gemeente. Er hebben veel bezuinigingen plaatsgevonden. Alles verloopt nu zo traag, moet het allemaal op deze manier? Het werkt zeer frustrerend.
125
Veel vrijwilligers wringen zich nu in allerlei bochten om te weten hoe strak de ketting moet, terwijl de liefde voor het echte vak zeker zo mooi is. Teveel ambtenarij maakt de jongens kapot. Vrijwilligers moeten veel meer uit de wind gehouden worden. Zorgen over subsidie en andere gemeentelijke zaken werkt te frustrerend. Daar gaat het bij het molenaarschap niet om.
126
Hoe komt het dat er veel westerlingen en noorderlingen molenaar zijn in Noord-Brabant? Bestaat er een relatie met de TUE en de UVT?
130
Er wordt tijdens het examen doorgezaagd over dingen die niet relevant zijn. Als je in Brabant op zandgrond zit en alleen daar wilt draaien, dan vind ik het onzin dat je veel over andere molens moet weten. Daarnaast is de benadering van de kandidaten niet respectvol. De mensen van de examencommissie denken dat ze ‘onze lieve heer’ op aarde zijn. En op zo’n moment gooi ik de kont tegen de krib. Tijdens het examen geven de examinatoren commentaar; vaak voel je waar ze naartoe willen en als je daar dan ook op inspeelt, gaan ze opeens aangeven dat je de vraag of opgave fout benadert of ze gaan in extreme door met ‘stel-vragen’. Mijn antwoorden worden dus niet achteraf beoordeeld, maar tegelijkertijd. Dit heb ik nog nooit bij een ander examen meegemaakt. Zonder diploma mag ik toch voor de gemeente draaien. Veiligheid staat bij mij immers voorop en daar is de gemeente ook van overtuigd. Ik vraag mij af in hoeverre de verzekering van het gilde dekkend is. Zij stellen bijvoorbeeld de maximum leeftijd op 70 jaar, terwijl ik genoeg 70+-ers ken die het nog heel goed kunnen.
133
De manier van opleiden staat me niet aan. De inrichting schrikt mensen af en de landelijke opleidingscommissie al helemaal. Het theoretische gedeelte is te uitgebreid, er wordt teveel aandacht besteed aan molens waarmee je nooit in aanraking komt. En er staan zelfs fouten in het studieboek. De opleiding zou modulair moeten worden opgebouwd, zodat de kans wordt geboden je eigen keuzepakket samen te stellen. De huidige opbouw en aanpak is te ouderwets en teveel gericht op ouderen, hij spreekt de jongeren niet aan. Daarnaast is hij erg star.
132
136
VRIJWILLIGE MOLENAARS IN NOORD-BRABANT
Het is toch gewoon logisch dat we elkaar helpen! Als ik bijvoorbeeld vanavond een probleem heb en ik bel de een of ander op, dan heb ik zo een vijftal man staan die me kan helpen. Zo gaat dat ook in tijden van restauratie: er wordt dan voor elkaar gemaald, als er tenminste wind staat. De één is piloot, de ander arts en weer de ander is timmerman, maar als we bij elkaar zijn merk je er niets van. Het enige dat dan telt is de molen. Mijn leerlingen zien mij al als een oude meuler, terwijl ik eigenlijk geen echte meuler ben, maar ik heb tenminste nog de echte meulers gekend. Ik zeg altijd dat ze mijn molen niet mooi hoeven te vinden, dat vind ik trouwens ook niet, (wat de kleur betreft dan), maar we helpen elkaar en we behandelen elkaar respectvol. Ik vind het een prettig wereldje!
141
De gemeente is erg traag in het onderhoud van de molen. Het afgelopen jaar heeft de gemeente Bernheze niets gedaan en de gemeente Nistelrode ook niet. Dit zit me erg hoog. De molen is van de familie geweest. Maar bij het laatste sterfgeval kon ik de molen niet eens in de rouwstand zetten en dat deed het hele dorp pijn.