VRIJDAG 20 JUNI 2014
Succes is een keuze Ook al ben je een supertalent, dan nog komt succes je niet zomaar aanwaaien. De bewering dat succes een keuze is klopt - zo blijkt uit steeds meer onderzoek. De vraag is alleen wie die keuze voor jou maakt. Door Michael Bond
Hoewel we niet iedereen dezelfde resultaten kunnen beloven, proberen we wel iedereen gelijke kansen te bieden. Het uitgangspunt moet zijn dat inzet en kwaliteiten tot succes leiden’, zei president Obama onlangs in een toespraak. Helaas, voegde hij eraan toe, hangt in de Verenigde Staten iemands succes meer en meer af van welstand en een bevoorrechte afkomst. Ook anderen, zoals de Londense burgemeester Boris Johnson, benoemen het thema van de groeiende ongelijkheid. Zijn visie daarop verschilt nogal van die van de Amerikaanse president. Succes zit ’m vooral in het IQ, betoogt Johnson, dus het enige wat we kunnen doen, is de slimste kinderen de beste kansen bieden. De ideeën over wat de juiste voedingsbodem is voor succes, lopen nogal uiteen. Sommigen menen dat de natuur iemands kans van slagen bepaalt, dat het vastligt in de genen. Anderen denken juist dat de opvoeding doorslaggevend is, en dat vrijwel iedereen kan slagen als hij of zij maar de kans krijgt. Welke opvatting weerspiegelt de realiteit nu het beste? De genen spelen zeker een rol, maar de omgeving niet minder. Zelfs een IQ-score – volgens velen toch een belangrijke indicator voor aangeboren intelligentie – is met de juiste opvoeding te verbeteren. Er zijn dus legio manieren om mensen succesvoller te maken. Maar doen regeringen, scholen en ouders er wel alles aan? Het debat over succes werd nieuw leven ingeblazen na een recent onderzoek onder tweelingen, uitgevoerd door psycholoog Robert Plomin van King’s College in Londen. Plomin toonde aan dat verschillen in de leerprestaties
van kinderen op Britse scholen meer afhangen van erfelijke eigenschappen dan van onderwijs of andere omgevingsfactoren. Dat resultaat zal weinig verbazing wekken; het lijdt immers nauwelijks twijfel dat intelligentie grotendeels van onze genen afhangt en dat slimme kinderen het gewoonlijk beter doen op school. Maar uit Plomins bevindingen kun je niet opmaken dat scholing geen rol van betekenis speelt. Volgens de psycholoog kun je het juist als iets positiefs zien dat genen zoveel invloed hebben: hoe gelijker immers de omgeving voor iedereen is, hoe meer de genen – en niet factoren als het inkomen van de ouders – bepalend zijn. Ook volgt volgens Plomin uit zijn bevindingen absoluut niet dat onze spaarzame middelen daarom alleen maar aan een kleine elite ten goede moeten komen. Thuissituatie Kinderen met het hoogste IQ schoppen het lang niet altijd het verst in hun latere leven. Rond 1920 zocht de Amerikaanse psycholoog Lewis Terman 1528 Californische kinderen bij elkaar die zeer hoog hadden gescoord op de zogeheten Stanford-Binet-IQ-test. Terman was er net als Johnson van overtuigd dat IQ de sleutel is tot succes in het latere leven. Terman zag zijn vermoedens tot op zekere hoogte bevestigd. Toen de proefpersonen de middelbare leeftijd bereikten, hadden ze tezamen zo’n 2000 wetenschappelijke artikelen en 230 patenten op hun naam staan. Ook hadden ze 33 romans geschreven, net als 375 korte verhalen en toneelstukken. Hun mediane inkomen was drie keer zo hoog als dat van de rest van de Verenigde Staten. Toch zijn deze resultaten minder indrukwekkend dan ze op het eerste gezicht lijken. Het mediane IQ van de onderzochte personen lag weliswaar rond 147, maar ongeveer een kwart van hen had een weinig prestigieus beroep, zoals verkoper, politieman, of ambachtsman. Niemand in de groep bereikte het academische niveau van Nobelprijswinnaars. Door de nadruk te leggen op het IQ, was in Termans onderzoek geen plaats voor kinderen als Luis Alvarez en William Shockley – die destijds als kind geen uitzonderlijk hoog IQ hadden, maar later wel een Nobelprijs in de fysica wonnen. Ook stond geen van de proefpersonen aan de basis van een groot bedrijf, zodat zij dus niet meer welvaart schiepen. Alleen al op basis daarvan kun je betwijfelen of een voorkeursbehandeling voor een kleine elite zichzelf terugbetaalt in de vorm van stijgende welvaart. Terman moest 25 jaar later dan ook toegeven dat intellect en prestaties bij lange na geen perfecte
correlatie vertonen. Hoewel intelligentie zeker helpt bij het bereiken van succes, geeft het schijnbaar geen garanties. Er is wel overvloedig bewijs voor het argument dat omgevingsfactoren, vooral gerelateerd aan sociaaleconomische status, een belangrijke rol spelen. Kinderen die in een arme omgeving opgroeien, waar ze weinig met boeken en computers in aanraking komen, en weinig aandacht van hun ouders krijgen, zijn ongezonder en doen het vaker slecht op school. Dat maakt het veel lastiger om later als volwassenen tot bloei te komen. Veel succesvolle ondernemers en leiders groeiden juist wel op in een stimulerende omgeving, waar ze zich konden laven aan boeken en inspirerende gesprekken. Kinderen van gescheiden ouders, of met een anderszins instabiele thuissituatie, beginnen hun leven al met een achterstand, ongeacht hun sociale klasse. Zij misdragen zich over het algemeen vaker en presteren slechter op school. De thuissituatie kan op nog veel meer manieren succes afremmen, waarschuwt psycholoog Edward Melhuish van de Birkbeck University in Londen, gespecialiseerd in de ontwikkeling van kinderen. Als kinderen jonger dan 5 jaar weinig genegenheid krijgen, of ouders slecht met hen communiceren, kan dat hun sociale en emotionele ontwikkeling remmen. Dat beïnvloedt hun taalvaardigheid, en juist dat heeft weer een grote invloed op andere prestaties. Melhuish: ‘Betere taalontwikkeling helpt de cognitieve ontwikkeling, de geletterdheid, schoolprestaties en ook de sociale vaardigheden.’ De omgeving heeft dus een enorme invloed. Een tekortschietende opvoeding kan de cognitieve prestaties van een kind met wel negen IQ-punten omlaag brengen (Child Development, april 1994). Een bevoorrechte jeugd kan het IQ daarentegen aanzienlijk opkrikken. In armoede geboren kinderen die werden geadopteerd, laten een grote IQ-stijging zien ten opzichte van hun nietgeadopteerde broertjes en zusjes. Om het beste uit kinderen te halen, moeten we niet wachten tot ze naar school gaan, meent Melhuish. Dan is het vaak al te laat. Volgens hem zijn er kwalitatief hoogstaande voorschoolse centra nodig die kinderzorg, opvoedingsondersteuning, gezondheidszorg en onderwijs combineren. Waar zulke centra al opgezet zijn, hebben ze hun nut voor kinderen van diverse achtergronden ruimschoots bewezen en voor kansarme kinderen het meest. Doorzettingsvermogen
Voor succes is echter meer nodig dan aangeboren kwaliteiten en opgroeien in een stimulerende omgeving. Gewoon keihard oefenen draagt er ook veel aan bij. ‘Verschillen in intelligentie kunnen niet goed verklaren waarom we zoveel variatie zien in het prestatieniveau van hooggekwalificeerd personeel’, zegt psycholoog K. Anders Ericsson van de Florida State University. Hij meent, net als veel van zijn collega’s, dat topprestaties veel meer te danken zijn aan aanhoudend geconcentreerd oefenen dan aan talent. De vraag is waarom sommige mensen meer oefenen dan anderen. In hun jeugd doen ze dat misschien onder druk van hun ouders. Maar om de top te bereiken is volhouden en je doel niet uit het oog verliezen – oftewel doorzettingsvermogen – belangrijk. ‘Mensen met doorzettingsvermogen zijn succesvoller, vooral wanneer zij zich in lastige situaties bevinden’, zegt psycholoog Angela Duckworth, die aan de universiteit van Pennsylvania onderzoekt welke eigenschappen iemands succes bepalen. Doorzettingsvermogen hangt waarschijnlijk samen met het uitzicht op een beloning. Duckworth toonde aan dat mensen hoger scoren op IQ-tests wanneer ze een beloning, zoals een klein geldbedrag, kunnen verdienen (PNAS, 10 mei 2011). Dat resultaat heeft belangrijke implicaties voor onze kijk op succes. Vaak wijzen psychologen, economen en sociaalwetenschappers op de relatie tussen de IQ-score van mensen en wat zij in hun leven weten te bereiken. Zij zien dat als het bewijs dat succes voor een groot deel afhankelijk is van intelligentie. Toch blijkt uit Duckworths werk dat IQ-tests meer meten dan intelligentie alleen en dat motivatie een niet te onderschatten rol speelt. Doorzettingsvermogen veronderstelt de wilskracht om het niet snel op te geven en het vergt het vermogen om weerstand te bieden aan verlangens en impulsen die afleiden van dat werk. Wilskracht vraagt een grote mate van zelfbeheersing. In twee opzichten heeft dat invloed op het bereiken van je doelen. Ten eerste heeft zelfbeheersing, net als intelligentie, levenslange voordelen. Studenten met meer zelfbeheersing komen vaker op tijd op school, maken hun huiswerk beter en kijken minder televisie, zo bleek uit Duckworths onderzoek. Dat vindt niet alleen zijn weerslag in betere cijfers op school. Een andere, recent verschenen studie volgde duizend Nieuw-Zeelandse kinderen. Het bleek dat degenen die in hun kindertijd meer zelfbeheersing hadden, opgroeiden tot gezondere, emotioneel stabielere volwassenen. Ook stonden ze er financieel beter voor (PNAS, 15 februari 2011).
Dat doet denken aan de beroemde observatie van psycholoog Walter Mischel, inmiddels verbonden aan de Columbia University in New York. Mischel stelde jonge kinderen voor de keus: ze mochten één lekkernij meteen opeten, of 15 minuten wachten en er dan twee krijgen. Jaren later ontdekte Mischel dat de kinderen die konden wachten totdat ze twee lekkernijen kregen, het beter deden op de middelbare school. Degenen die hun bevrediging uit wisten te stellen, waren als volwassenen populairder onder hun kennissen, hadden minder overgewicht en verdienden gemiddeld meer. Het tweede belangrijke aspect van zelfbeheersing is dat je het kunt verbeteren. Psycholoog Roy Baumeister van de Florida State University vergelijkt het met fitnessen. Hij toonde aan dat zelfbeheersing trainen op een bepaald vlak hetzelfde effect sorteert op zelfbeheersing in andere aspecten van het leven. Zijn team merkte ook op dat het trainen bij sommige mensen sneller gaat dan bij andere, misschien omdat ze sowieso al meer zelfbeheersing hadden en zich daardoor beter tot de oefeningen konden zetten. ‘Het is een zichzelf versterkend proces’, zegt Baumeister. ‘Ouders doen er dus goed aan om de wilskracht van hun kind al zo vroeg mogelijk te versterken. Zelfbeheersing is essentieel om geconcentreerd te kunnen oefenen. En dat is weer nodig om je in iets te bekwamen. Met flink oefenen kun je de moeilijkste dingen leren, in plaats van alsmaar hetzelfde te doen.’ Het besef dat we onze wilskracht kunnen trainen en dan ook meer doorzettingsvermogen hebben, stemt tot optimisme over waartoe we in staat zijn. Carol Dweck, psycholoog aan de Stanford University, wist de cijfers van duizenden middelbare scholieren en studenten aanzienlijk op te krikken. Dat deed ze door hun uit te leggen dat intelligentie niet vaststaat, en dat hard werken je slimmer kan maken. Verder vertelde ze de jongeren dat het een volstrekt normaal deel is van elk leerproces om niet meteen te voldoen aan de eisen die je voor ogen hebt. In alle levensfasen heb je er iets aan om te blijven streven naar zelfontplooiing, meent Dweck. ‘Daardoor krijg je meer voor elkaar, deren tegenslagen je minder en doe je beter je best.’ Het onderzoek naar wilskracht en levenshouding leert dat hetgeen wij bij onze geboorte hebben meegekregen, nog best te beïnvloeden valt. Dat moeten we echter niet opvatten als een overwinning van ‘nurture’ op ‘nature’. ‘Genen dragen absoluut bij tot individuele verschillen in vrijwel alle denkbare psychologische eigenschappen, waaronder karaktertrekken en cognitieve vermogens’, zegt Scott Barry Kaufman, die aan de New York
University onderzoek doet naar intelligentie en creativiteit. Dat neemt niet weg, aldus Kaufman, dat je elke eigenschap wel eerst moet ontwikkelen. ‘De omgeving en de belangrijke keuzes in je leven moeten die ontwikkeling wel mogelijk maken.’ Uitblinken Ericsson meent dat de meeste mensen op alle gebieden expertise kunnen verwerven, als ze maar lang genoeg en op de juiste manier oefenen. Maar mensen die sneller leren (en dus meer talent bezitten) doen het daarbij wel altijd beter dan anderen, zegt Dean Keith Simonton, psycholoog aan de universiteit van Californië in Davis. ‘Natuurlijk kan ik als ik maar hard genoeg oefen uiteindelijk een vioolvirtuoos worden’, zegt Simonton. ‘Maar als ik op mijn 50e pas auditie kan doen om tweede viool te spelen in een regionaal orkest, heb ik daar weinig aan.’ Niet alleen hebben sommige mensen meer talent dan anderen, hun talenten liggen ook op verschillende vlakken. Wanneer alle kinderen precies hetzelfde aangeleerd krijgen op precies dezelfde manier, is uitblinken dus niet voor iedereen haalbaar. Uniforme schoolsystemen, bedoeld om iedereen maar gelijke kansen te bieden, bevoordelen dus misschien wel onbedoeld een deel van de kinderen. Bijna alle psychologen met wie New Scientist sprak, zijn voorstander van een schoolsysteem dat ontplooiing van een breed repertoire aan talenten en interesses mogelijk maakt, en minder de nadruk legt op cijfers en doelstellingen. ‘Niet elke student is hetzelfde, dus moeten er meerdere opties worden aangeboden’, zegt Ericsson. Bekijk het zo: hoe meer niches er in een tuin zijn – in de zon, in de schaduw, op vochtige plekken – hoe meer verschillende plantensoorten er kunnen gedijen. De experts zijn het er dus over eens dat het niet helpt om nog meer standaardtests op scholen in te voeren. ‘Luister naar de dromen van kinderen en moedig ze aan, zonder op hun testscores of achtergrond te letten. Beloon inzet en leg de nadruk op het proces, niet op gestandaardiseerde testresultaten’, is Kaufmans advies. Dromen aanmoedigen is misschien zelfs wel de allerbelangrijkste factor voor succes. De Amerikaanse psycholoog Ellis Paul Torrence bekeek de levens van honderden mensen die het op het creatieve vlak ver hadden geschopt. Het ging om academici, schrijvers, uitvinders, leraren, adviseurs, zakenmensen en een liedjesschrijver. Hem viel op dat zij niet zozeer hadden uitgeblonken
in schoolprestaties of technisch vernuft, maar veeleer de moed hadden gehad om creatief te zijn, dat zij genoten van diep nadenken en er zich lekker bij voelden om in hun eentje te opereren. Het belangrijkste van alles, dacht hij, was dat ze ‘verliefd waren geworden op een droom’, liefst al op jonge leeftijd, en die met grote passie najoegen. Torrance noemt die groep uitblinkers beyonders. Hij gaat ervan uit dat zij tot meer in staat bleken dan standaardtests ooit hadden kunnen voorspellen – en iemand ooit had kunnen dromen, behalve zijzelf.