SiBO Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs Dekenstraat 2 B – 3000 Leuven
Vragenlijst Leerkracht Eerste Leerjaar
Contactpersoon Els Gadeyne Tel. 016/32.57.44 Fax 016/32.58.59 E-mail:
[email protected]
november 2003
BESTE LEERKRACHT VAN HET EERSTE LEERJAAR, Doel en inhoud van de vragenlijst Deze vragenlijst maakt deel uit van het SiBO-onderzoek. Het algemene doel van dit onderzoek is het beschrijven en verklaren van de loopbanen en de ontwikkeling van kinderen doorheen het Vlaamse basisonderwijs. Daarvoor verzamelen we naast gegevens over de kinderen ook gegevens over het gezin, de school en de klas. Met de voorliggende vragenlijst willen we een beeld krijgen van de opvattingen en klaspraktijken van de leerkrachten die in het eerste leerjaar staan. Meer concreet bestaat de vragenlijst uit 3 delen: - Deel I: een reeks uitspraken over uw opvattingen van onderwijs en over uw concrete klaspraktijk. Het betreft steeds stellingen waarbij u moet aangeven in hoeverre u het ermee eens of oneens bent. De laatste bladzijde betreft een aantal achtergrondgegevens. - Deel II: allerlei vragen betreffende een aantal algemene aspecten van uw didactisch handelen (vb. klasinrichting, huiswerk, enz.) en betreffende uw taal- en wiskundedidactiek in het bijzonder. - Deel III: enkele achtergrondgegevens
Wie moet deze vragenlijst invullen? Deze vragenlijst dient ingevuld worden door elke leerkracht die minstens halftijds in het eerste leerjaar staat.
Hoe de vragenlijst invullen? Deel I bestaat uit uitspraken die u moet beoordelen op een zespuntenschaal. Op deze schaal kan u aanduiden in welke mate u het met de uitspraak eens bent of in welke mate de uitspraak op u van toepassing is, en dit door het overeenkomstige bolletje te kleuren.
Voorbeeld 1. … 2.
…
In het voorbeeld zou dit betekenen dat u het niet eens bent met de eerste uitspraak en dat u het wel eens bent met de tweede uitspraak. Bij Deel II en III moet u ofwel zelf gegevens invullen, ofwel de mogelijkheid/-heden aankruisen die voor u van toepassing zijn. Met punt 4 en punt 6 van deel II willen we heel concreet één en ander in kaart brengen over de voorbije volledige lesweek. Er zijn voor ons geen juiste of foute antwoorden. De vragenlijst is bedoeld om te achterhalen wat er leeft bij de Vlaamse leerkrachten, en hoe ze aan hun onderwijspraktijk vorm geven. De latere verwerking zal pas kunnen aangeven welke opvattingen of klaspraktijken er toe doen voor de kinderen, en op welke manier. Daarom is het voor ons belangrijk dat u de vragenlijst op een open en eerlijke wijze invult, en niets blanco laat. Omdat we het eerste leerjaar als een scharniermoment beschouwen in de onderwijsloopbaan van de kinderen, is deze bevraging van het aangeboden onderwijs vrij uitgebreid geworden. We raden u daarom aan om de delen apart in te vullen, zodat u voor elk deel rustig de tijd kunt nemen. Punt 4 en 6 uit Deel II zijn het makkelijkst in te vullen op de vrijdag zelf van de voorbije lesweek.
Anonimiteit Aangezien wij in beide bundels ook uw naam vragen, is de vragenlijst op zich niet anoniem. We hebben de namen echter nodig om onze gegevens over het onderwijs te kunnen koppelen aan de gegevens over de kinderen. Zonder deze koppeling kunnen we niet onderzoeken wat er voor de kinderen nu wel en niet van belang blijkt. Uw antwoorden worden echter wel strikt vertrouwelijk door ons behandeld. Dit betekent dat ze niet individueel teruggespeeld worden naar de school of naar derden, en dat ze geheel anoniem verwerkt worden.
Hoe de vragenlijst terugsturen? Gelieve de ingevulde vragenlijst in de bijgevoegde enveloppe te sluiten en aan de directie van uw school te bezorgen tegen 15 december 2003.
Alvast dank voor uw medewerking! 1
LEERKRACHTVRAGENLIJST 1e LEERJAAR DEEL I: STELLINGEN
Hieronder vindt u een reeks uitspraken over allerlei thema’s in verband met het onderwijs (bijvoorbeeld over hoe kinderen leren, hoe u tegen zittenblijven staat, hoe u het beroep van leerkracht ervaart, enzovoort). Gelieve voor elke stelling aan te geven in welke mate u het ermee eens bent. 1.
Zittenblijven is nadelig voor het zelfbeeld van kinderen
2.
Kinderen leren het best door actieve, zelfgekozen exploratie
3.
Kinderen beschikken over een zekere intelligentie en men kan weinig doen om dit te veranderen
4.
Om realistisch te zijn, moeten de schoolse verwachtingen voor kansarme kinderen veelal bijgesteld worden
5.
Kinderen moeten op school ruimte krijgen om zelf dingen uit te zoeken
6.
Kinderen bepalen in grote mate hun eigen leerproces
7.
Kansarme ouders nemen minder het initiatief tot contact met de leerkracht of de school
8.
Ik heb er wel eens spijt van dat ik leerkracht geworden ben
9.
Terwijl een leerkracht een bepaalde lesinhoud brengt, is het beter dat de kinderen niet onderbreken of over persoonlijke ervaringen beginnen
10. Kinderen met een specifiek probleem of handicap doen het in het gewoon onderwijs doorgaans beter dan in het buitengewoon onderwijs
11. Wanneer ik de kans ertoe kreeg, zou ik een andere baan nemen
12. Kinderen uit kansarme milieus zijn vaak van nature minder intelligent
13. De hele dag met kinderen werken vormt een zware belasting voor mij
14. Kinderen die (een jaar of meer) ouder zijn dan de rest van de klasgroep, vertonen meer gedragsproblemen
15. Kinderen uit kansarme milieus vertonen vaker moeilijk gedrag
16. Het is belangrijk voor kinderen om precies de activiteitenplanning van de leerkracht te volgen
17. Kinderen kunnen wel nieuwe dingen leren, maar de intelligentie kan niet veranderd worden
18. Als ik alles nog eens over mocht doen, zou ik beslist weer leerkracht worden
19. Kinderen moeten op school vooral zichzelf kunnen zijn en zichzelf kunnen ontdekken
20. Het onderwijs kan kansarme kinderen uit de kansarmoede halen
21. Voor mij zijn de voordelen van het beroep van leerkracht groter dan de nadelen
2
22. Kinderen die onvoldoende scoren op de basisvaardigheden voor taal en rekenen, doen best het eerste leerjaar over
23. Voor de ontwikkeling van kinderen met een specifiek probleem of handicap is het beter als ze worden opgevangen in het buitengewoon onderwijs
24. Ik voel me mentaal uitgeput door mijn werk
25. Kinderen zouden eigenlijk nooit moeten blijven zitten op school
26. Intelligentie is zo typisch voor een kind dat men er weinig aan kan doen
27. Kansarme ouders interesseren zich vaak minder voor de schoolloopbaan van hun kind
28. Aan het einde van de schooldag voel ik mij leeg
29. De school kan niet verantwoordelijk gesteld worden wanneer kansarme kinderen weinig profiteren van het geboden onderwijs
30. Zittenblijven labelt een kind voor de rest van zijn/haar schoolloopbaan
31. Door een kind het eerste leerjaar te laten overzitten, kan vermeden worden dat het constant zou falen in de volgende klassen.
32. Kansarme ouders staan meestal meer wantrouwig tegenover de leerkracht en de school
33. De opvang van kinderen met een specifiek probleem of handicap is in hoofdzaak de taak van externe hulpverleningsinstanties
34. Kinderen uit kansarme milieus zijn vaak sneller afgeleid in de klas
35. Voor mij is er geen beter beroep dan dat van leerkracht
36. Goed onderwijs kan ervoor zorgen dat kinderen uit kansarme milieus even goed presteren als andere kinderen
37. Het is een zinvolle doelstelling om kinderen minder snel naar het buitengewoon onderwijs te verwijzen
38. De leerkracht moet vooral kansen scheppen zodat de kinderen zelf kunnen leren
39. De zorg voor kinderen met een specifiek probleem of handicap is wel de moeite waard, maar gaat vaak ten koste van de aandacht van de overige kinderen
Hieronder vindt u nog een aantal uitspraken over uw concrete klaspraktijk. Gelieve voor elke vraag aan te geven in hoeverre de inhoud op u van toepassing is.
1.
Ik slaag er doorgaans in om kinderen bij te brengen dat leren belangrijk is
2.
Ik werk uitdrukkelijk rond thema’s en waarden in verband met diversiteit (armoede, gelijkheid, kinderrechten, enz.)
3.
Ik gebruik werkvormen waarbij kinderen elkaar moeten helpen of dingen aanleren (cfr. ‘peer tutoring’)
4.
Ik heb expliciet aandacht voor belevingsaspecten bij de uitwerking van thema’s (vb. bij geboorte: betekenis van nieuw broertje of zusje voor de kleuter, bij huisdieren: verliezen van een geliefkoosd huisdier, ...)
3
5.
Ik slaag erin om elke leerling op zijn/haar niveau aan te spreken in de les
6.
In de globale inrichting en aankleding van de klas belicht ik verschillende leefwerelden uit de omringende wereld (buurt, schoolomgeving en verder) en toon ik allerlei gelijkenissen en verschillen tussen mensen
7.
Ik vertel veel over mezelf tegen de kinderen
8.
Ik laat de kinderen samen aan opdrachten werken waarbij ze beurtelings de leiding nemen
9.
Ik slaag erin om de kinderen de regels te laten naleven in de klas
10. Ik slaag erin om ook kinderen die weinig interesse tonen voor schoolwerk te motiveren
11. Tijdens de les vertel ik bewust over mezelf, mijn gezin, mijn persoonlijke ervaringen of eigen gewoontes. Mijn verhaal biedt de kinderen stimulerende herkenningsmogelijkheden
12. Ik voel me ten aanzien van de kinderen meer een vriend dan een autoriteit
13. Ik ben in staat om ook een moeilijke groep kinderen te hanteren in de klas
14. Ik hanteer werkvormen waarin de persoonlijke inhoudelijke inbreng van kinderen van groot belang is (bv. filosofisch gesprek met kinderen, kringgesprek, ...)
15. Ik hou individuele gesprekjes met kinderen over hun wijze van omgaan met leeftijdgenootjes en hoe dat op de andere kinderen overkomt
16. Ik observeer gericht de sociale omgang van kinderen ook buiten de klas (speelplaats, refter, ...)
17. Ik bespreek met de kinderen geregeld hoe de groep draait. Niet alleen conflicten en ruzies, maar ook positieve zaken komen aan bod
18. Ik leer samen met de kinderen ongebruikelijke of vreemde namen correct uitspreken
19. Ik doe heel wat om de kinderen te helpen met allerlei, ook buiten mijn strikte rol als leerkracht om
20. Ik slaag erin om storend gedrag in de klas onder controle te houden
21. Ik betrek de kinderen bij het maken en opvolgen van afspraken in de klas. Ze denken mee, ze beslissen mee
22. Ik slaag erin om àlle kinderen het gevoel te geven dat ze werkjes en oefeningen goed kunnen maken
23. Ik maak gebruik van verhalen en sprookjes over thema’s die bij sommige kinderen van de klas sterk leven (vb. echtscheiding, bang zijn), en probeer zo om hun gevoelens daarrond bespreekbaar te stellen
24. Ik hanteer werkvormen waarin veel kansen zitten tot onderlinge interactie tussen kinderen (vb. gewoon groepswerk, contract- en hoekenwerk in groepjes, mentorsysteem)
25. Ik ben in staat om een waaier aan onderwijsstrategieën te gebruiken in de klas
26. Ik hanteer in de klas expliciete non-discriminatieregels (ik verwoord dat ik geen voorkeuren of uitsluiting duld op basis van ‘anders zijn’; en/of deze regels zijn gevisualiseerd in de klas)
27. Ik gebruik lesmateriaal waarbij socio-culturele en etnische diversiteit expliciet tot uiting komt
28. Ik slaag er doorgaans in om àlle kinderen belangrijke vorderingen te laten maken
4
LEERKRACHTVRAGENLIJST 1e LEERJAAR DEEL II: DIDACTISCH HANDELEN
1. Dagverloop
Geef in de eerste kolom van onderstaande tabellen aan uit welke opeenvolgende activiteiten een ‘gewone’ voor- en namiddag in uw klas meestal bestaat. Onder een gewone dag verstaan we een volle dag, zonder speciale uitstappen of activiteiten die slechts één of twee keer per week voorkomen (vb. turnen, zwemmen, bibliotheekbezoek). Gebruik voor zover van toepassing de volgende omschrijvingen (overgangsmomenten, snacks en opruimen hoeft u niet te vermelden): - kringmoment - taal - rekenen - W.O. - Vakoverstijgend thema, project - Vrije keuze leeractiviteit (vb. contractwerk) voor .......... (vermeld ook de leerdomeinen) - Vrije keuze spelactiviteit
Geef in de tweede kolom bij de vermelde activiteiten ook aan hoe lang ze gemiddeld duren.
Trek in beide tabellen een horizontale lijn tussen twee activiteiten om de speeltijd aan te geven.
OPEENVOLGENDE ACTIVITEITEN VOORMIDDAG
DUUR
1.
.... min.
2.
.... min.
3.
.... min.
4.
.... min.
5.
.... min.
6.
.... min.
7.
.... min.
8.
.... min.
OPEENVOLGENDE ACTIVITEITEN NAMIDDAG
DUUR
1.
.... min.
2.
.... min.
3.
.... min.
4.
.... min.
5
2. Klasinrichting en hoeken Kruis het klasbeeld aan dat het meest gelijkenis vertoont met uw klas: Aanwezigheid van permanente hoeken:
Opstelling van de tafels:
in rijen 2 of 3 grote groepen tafels meerdere kleine groepjes van tafeltjes combinatie van 1 grote (instructie)tafel en afzonderlijke werktafeltjes Ander (specificeer): ............................................................................. .............................................................................
Wijzigt deze opstelling in de loop van het schooljaar? nee ja: zet hierboven dan het cijfer 2 voor de omschrijving van de latere opstelling van de tafels
kring, vertelhoek leeshoek luisterhoek schrijfhoek rekenhoek (vb. met winkel) computerhoek ontwikkelingsmaterialen (puzzels, werkbladen, gezelschapsspelen) dramahoek (huis-, verkleed-, ...) experimenteer- of ontdekhoek rustige werkhoek (voor 1 of enkele kinderen) ...................................................................... ......................................................................
3. Vakdidactiek Nederlands 3.1. Maakt u gebruik van een vast handboek of methode voor Nederlands? ja nee Indien ja, vermeld: Naam: ................................................................................................................... Jaartal van uitgave: ............... Gebruikte onderdelen: handleiding leerkracht en bijhorend didactisch materiaal werkboeken leerlingen leesboekjes van de methode differentiatiemateriaal toetsen analysemateriaal remediëringsmateriaal computerprogramma’s andere: ...................................... Wijze van aanwenden (meerdere antwoorden mogelijk) Ik houd de voorgestelde inhoud, didactische aanbreng en volgorde vrij strikt aan Sommige onderdelen vind ik minder goed; daarvoor heb ik mijn eigen aanbreng of aanvulling Vaak kan ik niet alles behandelen; ik sla een aantal zaken over of bereik het einde niet
3.2. Maakt u op regelmatige basis nog gebruik van aanvullende handboeken voor Nederlands? nee
ja, namelijk: .............................................................................................
3.3. Hanteert uw school voor het eerste leerjaar een leerlingvolgsysteem voor lezen en/of spellen? nee
ja, namelijk: ............................................................................................. en dit om te toetsen om problemen verder te analyseren (u mag meerdere mogelijkheden om te remediëren aankruisen) om mijn planning bij te stellen met een ander doel: .......................................................................
6
3.4. Typeer de door u gebruikte methode voor aanvankelijk lezen: kinderen leren gedurende enige tijd enkel volledige woordjes lezen; pas na verloop van tijd worden die woorden ‘ontleed’ in woorddelen of letters we vertrekken van volledige woorden, maar gaan die vrij vlug opsplitsen in vaste structuurdelen en/of letters we leren eerst systematisch een aantal letters aan, en gaan die dan samenbrengen tot woorddelen of woorden andere: ........................................................................................................................................................... ........................................................................................................................................................................
3.5. Hoeveel nadruk legt u in het eerste trimester reeds op het zelfstandig ontsleutelen van nieuwe woorden (= synthese van gekende letters of lettergroepen tot nieuwe woorden)? dit komt nog nauwelijks aan bod in die periode; eerst oefenen we letters en/of vaste structuurdelen en vaste woordjes stevig in gedurende het eerste trimester besteden we hier geleidelijk meer aandacht aan we beginnen daar van in de eerste week mee
3.6. Geef voor elk van onderstaande tijdstippen aan welke nieuwe leesletters aangebracht zijn. Het gaat dus niet om alle letters uit signaalgroepen of globaalwoorden, maar om klank-tekenkoppelingen die reeds geïsoleerd aangeboden zijn (waaronder ook doffe e, ie, oe, eu, ei, ij, ou(w), au(w)): -
15 september : .............................................................. 30 september : .............................................................. 15 oktober : .............................................................. 30 oktober : .............................................................. 15 november : .............................................................. 30 november : ..............................................................
3.7. Vanaf welke maand ongeveer werkt u in uw klassikaal leesonderwijs met woorden van de volgende moeilijkheidsgraad: Zet een kruisje bij de juiste maand S
O
N
D
J
F
M
A
M
J
mkm-woorden (vis, loop) mmkm- en/of mkmm-woorden (brood, kaart) mmkmm-woorden (prent) mmmkm- en/of mkmmm-woorden (straat, worst) woorden met dof voor- of achtervoegsel (gemis, aardig) samengestelde tweelettergrepige woorden (balpen) andere tweelettergrepige woorden (auto) woorden met verdubbeling medeklinker (poppen) woorden met open lettergreep (lopen)
3.8. Wat doet u in het eerste trimester met kinderen die reeds kunnen lezen? ik weet niet of er al kinderen konden lezen bij het begin van het schooljaar; dat wordt bij ons niet nagevraagd of uitgetest dat heb ik dit jaar niet voor ze volgen gewoon de klassikale leerlijn mee, als herhaling de instructie volgen ze klassikaal mee, tijdens het oefenen krijgen ze andere of meer opdrachten ze volgen geen instructie noch oefeningen voor aanvankelijk lezen, maar krijgen ander materiaal om zelfstandig te werken ze krijgen aparte instructie en oefeningen op hun niveau andere: ...........................................................................................................................................................
7
3.9. Maakt u gebruik van niveaulezen (in groepjes of individueel) in de loop van het eerste leerjaar? nee ja: vanaf welke maand ongeveer: ............................................... 3.10. Op welke wijze sluit het aanvankelijk schrijfonderwijs aan bij het aanvankelijk leesonderwijs: de kinderen leren onmiddellijk de letters, woorddelen of woorden schrijven die ze leren lezen het echte schrijven van letters, woorddelen of woorden komt iets later dan het lezen, maar verloopt verder in dezelfde volgorde voor het schrijfonderricht volg ik een andere volgorde van aan te leren letters, woorddelen en woorden dan voor het leesonderwijs, namelijk: ........................................................................................................... ......................................................................................................................................................................
4. Taalonderricht tijdens de voorbije volledige lesweek Oriënteer u eerst even terug op deze lesjes. Neem eventueel uw klasagenda bij de hand om ze opnieuw voor de geest te halen. Het is belangrijk dat u zich enkel op deze lessen baseert om bijhorende vragen zo waarheidsgetrouw mogelijk in te vullen. 4.1. Week: van .... / .... / .... tot .... / .... / .... 4.2. Aantal lesuren van 50 min. expliciet besteed aan taalonderricht: ........ (reken eventueel om indien u geen lestijden van 50 min. gebruikt) 4.3. In welke mate werkte u rond elk van de volgende vaardigheden of doelen in uw taalonderricht gedurende deze week? 0 = kwam niet aan bod
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
1à2 = 1 of 2 keer
3à4 = 3 of 4 keer
5+ = 5 keer of meer
4.4. Welke werkvormen gebruikte u daarbij allemaal?
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. k. l. m.
0
1à2
0
1à2
3à4
5+
letterherkenning / klank-tekenkoppelingen / letterlijn lezen van globaalwoorden (nog niet geanalyseerd dus) leesoefening met structuurrijen of signaalgroepen lezen van teksten of boekjes zich dingen uit een verhaal kunnen herinneren dingen uit een verhaal kunnen afleiden ideeën uit een tekst relateren aan de eigen leefwereld overschrijfoefening auditieve schrijfoefening creatief schrijven (zonder klemtoon op correcte schrijfwijze)
mondelinge instructie of uitleg door de leerkracht peer teaching (=kinderen onderrichten elkaar) discussie of leergesprek door leerkracht geleid doe-activiteit of spel voorlezen door de leerkracht voorlezen door de leerlingen stillezen door de leerlingen luisterlezen (=meelezen met cassette) duolezen (=per 2 om de beurt aan elkaar voorlezen) kringlezen over- of natrekken van letters of woorden (op werkblad) overschrijven van het bord auditief dictee andere schriftelijke oefeningen andere: .......................................................................................... andere: .......................................................................................... 8
3à4
5+
4.5. Groeperingsvormen Maak een inschatting van de hoeveelheid taallestijd die in de voorbije lesweek ging naar: a. b. c. d.
klassikale instructie of oefening: groepswerk: per twee: individueel werk:
....... % ....... % ....... % ....... %
4.6. Differentiatie In welke mate maakte u voor het taalonderricht van de voorbije week gebruik van volgende strategieën en opdrachten? 0 1à2 3à4 5+ Differentiërende instructie: a. verlengde instructie voor een deel van de klas b. remediërende instructie voor een deel van de klas c. uitbreidingsleerstof voor een deel van de klas Differentiërende opdrachten: d. sommige kinderen kregen extra opdrachten (van hetzelfde niveau) e. sommige kinderen kregen minder opdrachten f. kinderen kregen opdrachten van een verschillend niveau g. kinderen kregen opdrachten met een verschillend onderwerp
4.7. Materiaalgebruik In welke mate gebruikte u tijdens uw taalonderricht van de voorbije week de volgende materialen (zowel klassikaal als voor een deel van de kinderen)? Door u gebruikte materialen die nog niet in onderstaande lijst vernoemd worden, kan u onderaan toevoegen. 0 a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p.
verhaalmateriaal (reuzenleesboek, grote prent, cassettes, CD’s, ...) letterdoos, stempeldoos met letters klank-letterkaart flitskaarten met letters, signaalgroepen, woorden letterkaarten, signaalgroepkaarten, woordkaarten (niet voor flitsoefening) structureerstroken, structureerkaartjes in ringmap) structuurrijtjes, wisselrijtjes leesboekjes richtingkaart voor schrijven: //// bord werkboekje of werkblaadjes contractwerk computer taalspelletjes andere: ................................................................................................... andere: ...................................................................................................
9
1à2 3à4 5+
5. Vakdidactiek wiskunde 5.1. Maakt u gebruik van een vast handboek voor wiskunde? ja nee Indien ja, vermeld: Naam: ................................................................................................................. Jaartal van uitgave: ............... Gebruikte onderdelen: handleiding leerkracht en bijhorend didactisch materiaal werkboeken leerlingen differentiatiemateriaal toetsen analyse-materiaal remediëringsmateriaal computerprogramma’s andere: ................................................................... Wijze van aanwenden: (meerdere antwoorden mogelijk) Ik houd de voorgestelde inhoud, didactische aanbreng en volgorde vrij strikt aan Sommige onderdelen vind ik minder goed; daarvoor heb ik mijn eigen aanbreng of aanvulling Vaak kan ik niet alles behandelen; ik sla een aantal zaken over of bereik het einde niet 5.2. Maakt u op regelmatige basis nog gebruik van aanvullende handboeken voor wiskunde? nee ja, namelijk: ............................................................................................. 5.3. Maakt u voor wiskunde gebruik van een leerlingvolgsysteem? nee ja, namelijk: ............................................................................................. en dit om te toetsen om problemen verder te analyseren (u mag meerdere mogelijkheden om te remediëren aankruisen) om mijn planning bij te stellen met een ander doel: .......................................................... 5.4. Gebruikt u bij het aanleren van de getallen een vast getalbeeld (vb. 5-structuur op rekenrek of in 10delige eierdoos, kwadraatbeeld, rekenmannetje)? nee ja, namelijk: ............................................................................................. 5.5. In welke volgorde wordt splitsen en optellen aangebracht? splitsen komt voor optellen tegelijk splitsen komt na optellen splitsen komt pas na de brug 5.6. Vanaf welke maand ongeveer brengt u de volgende soorten rekenopgaven aan?
S
O
Zet een kruisje bij de juiste maand N D J F M A M
J
optellen en aftrekken tot 5 optellen en aftrekken tot 10 optellen en aftrekken tussen 10 en 20 brug over de 10 puntsommen 5.7. Wat doet u in het eerste trimester met kinderen die reeds kunnen rekenen tot (ongeveer) 10? Ik weet niet of er al kinderen konden rekenen tot 10 bij het begin van het schooljaar; dat wordt bij ons niet nagevraagd of uitgetest Dat heb ik dit jaar niet voor Ze volgen gewoon de klassikale leerlijn mee, als herhaling De instructie volgen ze klassikaal mee, tijdens het oefenen krijgen ze andere of meer opdrachten Ze volgen geen instructie noch oefeningen voor rekenen tot 10, maar krijgen ander materiaal om zelfstandig te werken Ze krijgen aparte instructie en oefeningen op hun niveau Andere: ........................................................................................................................................................... 10
6. Wiskunde-onderricht tijdens de voorbije volledige lesweek Oriënteer u eerst even terug op deze lesjes. Neem eventueel uw klasagenda bij de hand om ze terug voor de geest te halen. Het is belangrijk dat u zich enkel op deze lessen baseert om bijhorende vragen zo waarheidsgetrouw mogelijk in te vullen. 6.1. Week: van .... / .... / .... tot .... / .... / .... 6.2. Aantal lesuren van 50 minuten expliciet besteed aan wiskunde: ........ (reken eventueel om indien u geen lestijden van 50 min. hanteert) 6.3. In welke mate werkte u rond elk van de volgende vaardigheden of doelen in uw wiskundeonderricht gedurende deze week? 0 = kwam niet aan bod
1à2 = 1 of 2 keer
3à4 = 3 of 4 keer
5+ = 5 keer of meer
0 a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o.
1à2
3à4
5+
3à4
5+
cijfers herkennen symboolkennis doortellen, terugtellen, tellen met sprongen optelsommen aftreksommen splitsoefeningen vergelijken van hoeveelheden (meest, minst, meer, minder) rangtelwoorden (eerste, tweede, derde, ...) sorteren geometrische vormen onderscheiden en benoemen meten (lengte, gewicht, volume) hoeveelheden schatten de waarde van munten en geld herkennen kloklezen patronen herkennen
6.4. Welke werkvormen gebruikte u daarbij allemaal? 0 a. b. c. d. e. f. g. h.
1à2
mondelinge instructie of uitleg door de leerkracht peer teaching (=kinderen onderrichten elkaar) discussie of leergesprek door leerkracht geleid doe-activiteit of spel mondelinge oefeningen schriftelijke oefeningen andere: ............................................................................ andere: ............................................................................
6.5. Groeperingsvormen Maak een inschatting van de hoeveelheid wiskundelestijd die in de voorbije lesweek ging naar: a. b. c. d.
klassikale instructie of oefening: groepswerk: per twee: individueel werk:
....... % ....... % ....... % ....... %
11
6.6. Differentiatie In welke mate maakte u voor het wiskunde-onderricht van de voorbije week gebruik van volgende strategieën en opdrachten? 0 1à2 3à4 5+ Differentiërende instructie: h. verlengde instructie voor een deel van de klas b. remediërende instructie voor een deel van de klas c. uitbreidingsleerstof voor een deel van de klas Differentiërende opdrachten: d. sommige kinderen kregen extra opdrachten (van hetzelfde niveau) e. sommige kinderen kregen minder opdrachten f. kinderen kregen opdrachten van een verschillend niveau g. kinderen kregen opdrachten met een verschillend onderwerp 6.7. Materiaalgebruik: In welke mate gebruikte u tijdens uw wiskunde-onderricht van de voorbije week de volgende materialen (zowel klassikaal als voor een deel van de kinderen)? 0
1à2
3à4
5+
a. bord b. werkboekje of –blaadje c. bundel contractwerk d. getallenlijn e. losse telvoorwerpen f. kwadraatbeeld g. rekenrek h. 20-veld / 100-veld i. MAB j.
rekenmannetje
k. cuisenaire / rekenstaven l. comino m. Euromunten n. modellen / schema’s o. p. q. r. s. t.
computer meetinstrumenten (weegschaal, meter, ...) meetvoorwerpen rekenspelletjes andere: ......................................................... andere: .........................................................
7. Gebruik van toetsen Op welke manier maakt u gebruik van toetsen? Kruis alle items aan die van toepassing zijn: Domeinen Frequentie van toetsen Vorm van beoordeling Nederlands en Wiskunde
Nederlands Wiskunde W.O. Muzische vorming Lichamelijke opvoeding Sociale vaardigheden Leren leren
ongeveer wekelijks gemiddeld om de twee weken gemiddeld elke maand gemiddeld 1 keer per trimester enkel op het einde van het schooljaar in principe niet
12
Voor uzelf: cijfers codes inhoud. commentaar Naar de leerlingen toe: cijfers codes inhoud. commentaar Naar de ouders toe: cijfers codes inhoud. commentaar
8. Huiswerk 8.1. Hoe frequent geeft u huiswerk aan de hele klas:
Voor lezen: nooit enkele keren per jaar regelmatig, maar minder dan 1 keer per week 1 tot 3 keer per week ongeveer dagelijks
Ander huiswerk: nooit enkele keren per jaar regelmatig, maar minder dan 1 keer per week 1 tot 3 keer per week ongeveer dagelijks
8.2. Indien u huiswerk geeft, om welke soort gaat het dan? (kruis alles aan wat regelmatig voorkomt)
werkblaadjes schrijven werkblaadjes wiskunde leesoefening afwerken van oefeningen of contractwerk uit de klas activiteiten (vb. iets meten of tellen thuis, voorwerpen verzamelen die met een bepaalde letter beginnen, ouder interviewen) andere (specificeer): ......................................................................................................................................
8.3. Indien u huiswerk geeft, differentieert u soms? (meerdere antwoordmogelijkheden)
Nee, iedereen krijgt dezelfde opdrachten Alle kinderen krijgen huiswerk, maar soms van een verschillende lengte of moeilijkheidsgraad Kinderen die zwakker scoren voor een domein, moeten thuis soms extra oefenen Kinderen die hun werk in de klas niet afhebben, moeten het thuis soms afwerken Kinderen krijgen niet steeds allemaal dezelfde opdrachten, maar dit heeft met de inhoud te maken (vb. projectwerk in groepjes), en niet met de moeilijkheidsgraad Andere: .........................................................................................................................................................
9. Anderstalige leerlingen 9.1. Hoeveel anderstalige kinderen in de klas spreken niet vlot Nederlands? .......... 9.2. (Enkel invullen indien vraag 9.1. 0) Zijn er volwassenen beschikbaar in de klas die de thuistaal van deze kinderen in die mate beheersen dat ze met de kinderen kunnen babbelen en boekjes lezen? nee ja wie: (kruis aan): klasleerkracht externe leerkracht ouder of andere vrijwilliger Voor welke talen? ...................................................................................................... 9.3. (Enkel invullen indien vraag 9.1. 0) Op welke manier wordt er standaardgewijs omgegaan met de thuistaal van anderstalige kinderen? Kies uit onderstaande lijst het best passende alternatief: Er wordt alleen Nederlands gesproken, zowel met de leerkracht als tussen de kinderen onderling De thuistaal wordt niet gebruikt voor instructie, maar wel (kruis 1 of meerdere aan) om de kinderen te helpen om de klasactiviteit te begrijpen om discipline te bewaren of ongepast gedrag bij te sturen laat de leerkracht toe dat de kinderen ze onderling gebruiken in de klas Voor instructie en andere doeleinden wordt een mengeling van Nederlands en een tweede taal gebruikt Een tweede taal is de belangrijkste taal die gebruikt wordt voor instructie en andere doeleinden Andere (specificeer) .....................................................................................................................................
13
10. Ondersteuning van de leerkracht 10.1. Maakt u voor uw dagelijkse klaspraktijk tijdens dit schooljaar gebruik van extra (uren) ondersteuning? (We doelen hier niet op leerkrachten voor bewegingsopvoeding, godsdienst of zedenleer) nee
ja
Indien ja, duid voor de betreffende kolommen aan: - hoe frequent (rij 2): kies uit ‘...u/w’ = ... uur per week, ‘...k/j’ = ... keer per jaar, ‘OV’ = enkel op vraag (dus zonder vaste frequentie), ‘T’ = tijdelijke ondersteuning (dus niet voor het hele schooljaar) - voor welk ontwikkelingsdomein of vak (rij 3) - hoe de ondersteuning wordt ingevuld (vanaf rij 4): zet een kruisje in de passende hokjes. Gelieve ander personen (laatste kolom) of andere invullingen (laatste rij) onderaan de tabel nader te omschrijven.
Frequentie
Taakleerkracht
Zorgcoördinator
GOKleerkracht
CLB
....... u/w
....... u/w
....... u/w
....... u/w
....... u/w
....... u/w
....... u/w
....... k/j
....... k/j
....... k/j
....... k/j
....... k/j
....... k/j
....... k/j
OV Domein (omschrijf)
T
...............
OV
T
OV
...............
T
...............
OV
Buit. Ond. Ouders / Andere (vb. GON) vrijwilligers (Omschrijf)*
T
...............
OV
T
...............
OV
T
...............
OV
T
...............
Invulling (Kruis aan) Begeleiden van individuele kinderen in de klas Begeleiden van individuele kinderen buiten de klas Begeleiden van subgroep in de klas Begeleiden van subgroep buiten de klas / opsplitsen van de klas Met z’n tweeën samen de klas begeleiden Onderzoeken van kinderen met problemen Leerkracht klasvrij maken om met zwakke kinderen verder te werken Overleg met leerkracht rond bepaalde kinderen of problemen Andere (Omschrijf)**
*Omschrijving andere personen: ..................................................................................................................................................................................... **Omschrijving andere invulling: .....................................................................................................................................................................................
10.2. MDO (multidisciplinair overleg) Hoeveel keer per jaar ongeveer wordt er voor kinderen uit uw klas een MDO georganiseerd? ..... keer.
14
11. Betrokkenheid van ouders op de klaswerking 11.1. Kruis aan op welke manier ouders bij het klasgebeuren betrokken worden: (meerdere antwoorden mogelijk) Ouders brengen en halen hun kinderen aan de klas zelf Ik doe systematisch een beroep op ouders voor buitenschoolse activiteiten (zwemmen, toneel, bibliotheek, kamp) Ik doe een beroep op leesouders Ik doe een beroep op ouders voor andere activiteiten in de klas, en dit minstens zes keer per jaar of meer (vb. een ouder komt gewoon meedoen in de klas, wordt uitgenodigd om over iets te vertellen of iets te demonstreren, wordt betrokken bij taalactiviteiten voor anderstalige kinderen, ...) Voor sommige of alle kinderen leg ik huisbezoeken af In het begin van het schooljaar is er een informatiebijeekomst waarop ik aan de ouders onder meer uitleg geef over de gang van zaken in verband met het leren lezen, schrijven en rekenen Ik werk met een heen-en-weer-schriftje (of –map) of met een klasdagboek naar de ouders toe Er is twee of meer keren per jaar een oudercontact, waarop ik apart met alle ouders een evaluatiegesprekje over hun kind houd Soms maak ik een aparte afspraak met ouders om iets te bespreken over hun kind In verband met kinderen die moeilijkheden hebben met taal of rekenen, maak ik met de ouders afspraken over wat en hoe zij dat ook thuis kunnen begeleiden en oefenen Er is twee of meer keren per jaar een oudervergadering, waarop ik samen met alle ouders van mijn klas een aantal zaken bespreek Andere (omschrijf): ...............................................................................................................................................
11.2. Zijn er ouders die u via de gewone kanalen toch zelden of nooit te spreken krijgt? nee
ja
Indien ja: Van hoeveel kinderen ongeveer: ..... Worden er extra inspanningen gedaan of personen ingezet om die toch te bereiken? nee door mezelf (telefoneren, huisbezoek, oudere broer of zus gebruiken als tussenpersoon, ...) door de directie door een hiermee belast persoon (GOK-leerkracht, brugfiguur, schoolopbouwwerker)
12. Ordening van mogelijk onderwijsdoelstellingen Hierna volgt een opsomming van een aantal elementen die relevant zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Kruis er in de eerste blanco kolom drie aan die volgens u prioriteit moeten krijgen in het eerste leerjaar. Kruis er vervolgens ook drie aan in de tweede blanco kolom die volgens u niet direct centraal moeten staan in het eerste leerjaar (vb. omdat u vindt dat die aspecten eerder in de opvoeding thuis moeten opgenomen worden, vroeger of later in de ontwikkeling centraal moeten staan, of gewoon minder belangrijk zijn dan andere): Ontwikkelingsaspecten a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
Meest belangrijk
Sociale vaardigheden (opschieten met andere kinderen) Zelfstandigheid en initiatief (zelfstandig problemen oplossen) Basisvaardigheden (lezen, schrijven en rekenen) Meewerken (regels volgen, opschieten met volwassenen) Het verwerven van kennis Zelfvertrouwen, positief zelfbeeld Creativiteit (verbeelding) Werkhouding (aandachtig zijn, taken afwerken) Kritisch denken / probleemoplossingsvaardigheden Motorische vaardigheden (sport, coördinatie) 15
Minst belangrijk
LEERKRACHTVRAGENLIJST 1e LEERJAAR DEEL III: ACHTERGRONDGEGEVENS 1. Adres van de vestigingsplaats (school) waar u lesgeeft: Straat: .................................................................................... Postcode: ...................
Nr.: ..............
Gemeente: ...................................................................
2. Naam leerkracht: ..................................................................................................... 3. Geboortedatum: ...... / ...... / ...... 4. Diploma: .................................................................................................. 5.
Totaal aantal jaren onderwijservaring: ........ jaar
6.
Aantal jaren onderwijservaring in het eerste leerjaar:
7.
Duobaan? nee
8.
Klas: .............................................................
9.
Betreft dit een graadklas? Nee Ja, namelijk 1e en 2e leerjaar samen 1e, 2e en 3e leerjaar samen Aantal kinderen in de klas: ........
....... jaar
ja
10. Wordt uw klasgroep soms opgesplitst? Nee Ja (specificeer): Aantal Grootte van uur/week elke groep
Soort activiteit (ev. per groep)
Opsplitsing 1
.......
.....
.....
.....
..........................................................................................................
Opsplitsing 2
.......
.....
.....
.....
..........................................................................................................
Opsplitsing 3
.......
.....
.....
.....
..........................................................................................................
11. Volgde u in de afgelopen 3 jaar bijscholing (buiten de pedagogische studiedagen)? Nee Ja (specificeer): Wanneer (schooljaar)
Door wie georganiseerd
Thema
12. Hoeveel uur per week besteedt u gemiddeld nog aan uw werk buiten de schooluren? (vergaderingen, voorbereidingen, enz.):
......... uur per week
13. Hoeveel tijd had u ongeveer nodig om deze vragenlijst in te vullen: ..................... Hartelijk dank voor uw medewerking! 16
Aantal dagen