Ministerie van Veiligheid en Justitie Zijne Excellentie de heer F. Teeven, Staatssecretaris Postbus 20301 2500 EH Den Haag
Met afschrift naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal Woordvoerders Vaste Commissie Veiligheid en Justitie
Leiden, 4 februari 2015
Geachte heer Teeven,
Begin 20121 heeft Defence for Children – ECPAT Nederland een reactie verzonden naar aanleiding van uw brief van 16 december 2011. Nu uw brief zal worden behandeld in het Algemeen Overleg van 5 februari 2015 sturen wij graag een aanvulling op deze brief, rekening houdend met de recente ontwikkelingen. Met name de oprichting van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. Defence for Children is blij met de aandacht en zorg die u in uw brief en middels het oprichten van de staatscommissie voor dit onderwerp laat zien. Terwijl wij in uw brief de voorliggende ethische discussie over draagmoederschap missen hopen wij dat de Staatscommissie hier meer inzicht in kan verschaffen waarna hier beleid op wordt gemaakt. Dat brengt ons direct bij onze eerste vraag. Vraag: Staat u nog steeds achter de door u voorgestelde plannen of wilt u op basis van de uitkomsten van de Staatscommissie nieuw beleid ontwikkelen? De Staatscommissie zal zich geplaatst zien voor de moeilijke taak om antwoorden te formuleren op ingewikkelde ethische vraagstukken. Bestaat er een recht om kinderen te krijgen? In hoeverre moet de overheid wensouders faciliteren of beperken in hun kinderwens? En wat zijn de belangen van de nog te geboren worden kinderen? Dit zijn fundamentele ethische vraagstukken die bij commercieel draagmoederschap een rol spelen. Elk beleidsvoorstel zou een antwoord op deze vragen moeten omvatten zodat inzichtelijk is hoe het belang van het (ongeboren) kind als eerste overweging is meegewogen. Voor een verdere uiteenzetting van deze rechten verwijzen wij graag naar onze eerdere brief van 22 februari 2012.
In aanvulling daarop zouden wij de volgende vraag willen stellen:
1
Brief van 22 februari 2012, zie bijlage 1.
1
Kinderhandel bij draagmoederschap. In uw brief van 28 januari 2015 over het onderscheid tussen draagmoederschap en mensenhandel geeft u een helder overzicht van de twee corresponderende wettelijke delictsomschrijvingen en het onderscheid daartussen. Helaas ontbreekt in deze brief een overweging over wanneer draagmoederschap zou kunnen leiden tot kinderhandel. Nederland heeft als ondertekenaar van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van de Kind zich ook gecommitteerd aan artikel 35: ‘Alle Staten, die Partij zijn, nemen alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen ter voorkoming van de ontvoering of de verkoop van of handel in kinderen voor welk doel ook of in welke vorm ook’. Daarbij schrijft artikel 3 van het Facultatieve Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie voor dat Staten die partij zijn waarborgen dat het nationale strafrecht toepasbaar is op de omschreven vormen van kinderhandel en uitbuiting. Met verwijzing naar artikel 273f Wetboek van Strafrecht of onze bepaling voor de overtreding van de adoptiewetgeving kunnen we niet aan de verplichting om kinderhandel strafbaar te stellen voldoen. Het oogmerk van uitbuiting, zoals dit wordt uitgelegd in het mensenhandel artikel, ontbreekt bij kinderhandel voor gezinsvorming. De wetgeving over illegale adoptie2 betreffen een tweetal bepalingen (een overtreding en een administratieve boete) voor het niet volgen van de juiste procedure voor (interlandelijk) adoptie. Daarnaast zijn er nog de strafbepalingen over verduistering van staat3 en valsheid in geschrifte4, respectievelijk in de categorie valsheid in geschrifte en misdrijven tegen de burgerlijke staat. Voor alle bepalingen geldt dat de geschonden rechtsnorm die wordt beschermd een andere is dan het schenden van de waardigheid van een kind door het te verkopen. De strafwaardering en verjaringstermijn bij deze bepalingen is dan ook niet toereikend om deze rechtsnorm te beschermen. Het ontbreekt zodoende in de Nederlandse wetgeving een bepaling die de waarde dat kinderen niet te koop zijn normeert en beschermt met een bijpassende strafmaat en verjaringstermijn. Dit gemis aan wetgeving werd pijnlijk duidelijk in de nasleep van de Baby Donna zaak. Het Openbaar Ministerie kon in deze zaak de volwassenen die baby Donna hadden gekocht van haar moeder niet vervolgen voor kinderhandel omdat adequate wetgeving hiervoor ontbrak.5 Onder meer over deze zaak zijn in 2009 Kamervragen6 gesteld waarna de voormalige minister van Justitie op 4 november in een brief7 aangekondigde na het WODC onderzoek over Illegale opneming en Draagmoederschap te bezien of beleid, onder meer over het kinderhandel aspect, zou moeten worden aangescherpt. Na afronding van het WODC onderzoek bent u hier in uw brief van 16 december 20118 meer op in gegaan.
2
Artikel 28 Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie en artikel 442a Wetboek van Strafrecht. Voor beiden geldt een verjaringstermijn van 3 jaar. 3 Artikel 236 WvSr. Verjaringstermijn 12 jaar. 4 Artikel 225 WvSr. Verjaringstermijn 12 jaar. 5 OM Persbericht: Nederlandse pleegouders niet vervolgbaar in zaak baby Donna. 6 Kamervragen met antwoord 2008-2009, nr. 1227, Tweede Kamer. 7 Kamerstukken II 2009/10, 32123-XVI, nr. 30. 8 Kamerstukken II 2011/12, 33000-VI, nr. 69.
2
Dit is te betreuren, te meer omdat het ontbreken van deze wetgeving in Nederland ook is opgemerkt door het Verenigde Naties Comité voor de Rechten van het Kind. In de List of Issues is Nederland de vraag gesteld toe te lichten hoe zij onder meer de verkoop van kinderen strafrechtelijk hebben gesanctioneerd.9 Nederland zal hier dit voorjaar over moeten rapporteren aan het Comité. Vraag: Op welke wijze wil de staatssecretaris de rechtsnorm dat kinderen niet gekocht of verkocht mogen worden voor welk doel dan ook adequaat strafrechtelijk beschermen?
Tenslotte verwijzen wij nogmaals graag naar onze brief van 22 februari 2012 voor de bredere discussie over kinderrechten bij draagmoederschap die als bijlage is toegevoegd. Wij hopen dat u bovenstaande vragen mee kunt nemen in het Algemeen Overleg van 5 februari 2015. Eveneens lichten wij graag onze punten telefonisch of in een persoonlijk gesprek toe mocht daar behoefte aan zijn. Neem hiervoor contact op met Laura Bosch – Defence for Children/ECPAT Nederland (071 516 09 80).
Hoogachtend,
Aloys van Rest – directeur Defence for Children– ECPAT Nederland
Bijgevoegd: bijlage 1
9
Committee on the Rights of the Child, List of issues in relation to the fourth periodic report of the Netherlands, CRC/C/NLD/Q/4. Zie issue nr. 16.
3
Bijlage 1
Ministerie van Veiligheid en Justitie Zijne Excellentie de heer F. Teeven, Staatssecretaris Postbus 20301 2500 EH Den Haag
Met afschrift naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal Woordvoerders Vaste commissie Veiligheid en Justitie
Leiden, 22 februari 2012
Geachte heer Teeven,
Commercieel Hoogtechnologisch Draagmoederschap is een ingewikkelde zaak. Deze nieuwe voortplantingstechniek stelt ons voor moraal-ethische vraagstukken die we maar moeilijk beantwoord krijgen in onze pluriforme samenleving. In uw brief van 16 december 2011 geeft u aan om deze redenen het onderwerp zorgvuldig te benaderen en niet in één keer een allesomvattende visie op tafel te leggen. Defence for Children is blij met de aandacht en zorg die u voor dit onderwerp laat zien maar mist in uw brief de voorliggende ethische discussie. Bestaat er een recht om kinderen te krijgen? In hoeverre moet de overheid wensouders faciliteren of beperken in hun kinderwens? En wat zijn de belangen van de nog te geboren worden kinderen? Dit zijn fundamentele ethische vraagstukken die bij commercieel draagmoederschap een rol spelen. Graag zou Defence for Children u willen vragen om meer inzicht te geven in uw morele standpunt en de daaraan ten grondslag liggende belangenafweging waarbij het belang van het kind de eerste overweging is. Huidige strafbepaling en moreel standpunt In de brief van 4 november 2009, van de toenmalige Minister van Justitie, worden de morele bezwaren tegen commercieel draagmoederschap genoemd. De gecompliceerde ethische en juridische vraagstukken, de psychologische effecten die aan draagmoederschap zijn verbonden voor moeder en kind, de degradatie van de draagmoeder tot een voortplantingsmachine, het risico van misbruik door de wensouders van de veelal armere en lager opgeleide draagmoeder en het gevaar van commercialisering en handel in baby’s hebben de wetgever in 1993 gemotiveerd om commercieel draagmoederschap tegen te gaan met de strafbepalingen in artikel 151b en 151c Wetboek van Strafrecht. Het klopt dat in deze artikelen geen direct verbod op commercieel draagmoederschap is neergelegd maar enkel op de bemiddeling (en de winst daaruit) tussen draagmoeder en wensouder. De achterliggende morele norm is echter dat draagmoederschap geen normale zaak dient te worden. In uw brief geeft u aan commercieel draagmoederschap in het buitenland te willen accepteren. Hoe verhoudt deze nieuwe richting zich tot de bovengenoemde morele bezwaren? Uw oplossingen wekken de
4
suggestie dat er geen alternatief is dan reguleren en mensen niet gelimiteerd mogen worden in hun zelfbeschikkingsrecht. Deze nadruk op het zelfbeschikkingsrecht en de terughoudendheid om een eenduidig moreel standpunt in te nemen, laat zich verklaren door uw politieke achtergrond, maar de Nederlandse wetgeving kent geen absoluut zelfbeschikkingsrecht. Zo verbiedt de Embryowet onder andere het creëren van embryo's voor de wetenschap (artikel 24 Embryowet) en de verkoop van eicellen (artikel 27 Embryowet) op grond van de menselijke waardigheid. Diezelfde menselijke waardigheid vormt het grondbeginsel van de mensenrechtenverdragen welke Nederland ondertekend heeft. Het zelfbeschikkingsrecht van burgers is tenslotte geen adequaat middel om de ethiek te bepalen voor commercieel draagmoederschapconstructies, er is immers een partij bij betrokken die nog niet actief voor zijn of haar zelfbeschikkingsrecht kan opkomen, het nog te geboren worden kind. Waardigheid van het kind Uw betoog is niet zichtbaar gebaseerd op de waardigheid van het kind. Kinderen, geboren uit één van de mogelijk hoogtechnologische draagmoederschapconstructies, komen op een bijzondere manier op de wereld. Het is aan onze overheid om ervoor te zorgen dat de menselijke waardigheid en de rechten van deze kinderen worden gerespecteerd. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat Nederland heeft ondertekend, heeft zoals alle mensenrechtenverdragen als grondbeginsel de menselijke waardigheid. Deze menselijke waardigheid is verder uitgewerkt in concrete rechtsnormen als: het recht van een kind om, voor zover mogelijk, zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd (artikel 7 IVRK), eerbiediging van zijn of haar identiteit (artikel 8 IVRK) en het recht van kinderen om niet verkocht te worden voor welk doel ook of in welke vorm ook (artikel 35 IVRK). Ten tijde van het opstellen van het IVRK was commercieel draagmoederschap nog niet mogelijk. Speciaal voor nog onvoorziene situaties waarbij kinderhandel zou kunnen ontstaan, is artikel 35 IVRK aan het IVRK toegevoegd als vangnet.10 De rechten van kinderen om niet verkocht te worden, zijn tevens verder uitgewerkt in het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie. In artikel 3 van het protocol krijgt de overheid de opdracht om er voor te zorgen dat verkoop van kinderen strafbaar is. Hoe verhoudt uw voorgestelde beleid zich tot deze kinderrechten? Er moet hierbij ook worden opgemerkt dat Nederland tot op heden geen strafbaarstelling kent van het kopen van kinderen en hiermee niet voldoet aan de verplichtingen van het Facultatief Protocol. Kinderrechten en (commercieel) draagmoederschap Defence for Children maakt zich ernstig zorgen over uw voorstel om draagmoederschap in het buitenland te 'accepteren', wanneer minstens één van de wensouders genetisch verwant is aan het kind en waarbij er geen oordeel zal zijn over de onkostenvergoeding. De volgende drie bezwaren zijn daarbij het zwaarwegendst: Het kopen van een kind Commercieel draagmoederschap wordt met uw nieuwe richting geaccepteerd en gereguleerd. Door te bepalen dat er geen toetsing zal zijn van de onkostenvergoedingen kijkt Nederland de andere kant op wanneer het recht van kinderen om niet te worden verkocht, voor welk doel ook of in welke vorm ook, kan worden geschonden (artikel 35 IVRK). Het is de intentie van de wetgever geweest om commercieel draagmoederschap en de commercialisering van baby’s tegen te gaan. De wetgever had hier goede redenen voor. De menselijke waardigheid van kinderen wordt aangetast wanneer er een prijs op hun leven kan
10
S. Detrick, A commentary on the United Nations Convention on the Rights of the Child, Den Haag: Kluwer Law International 1999.
5
worden geplakt en ze zo worden gereduceerd tot een object. Of er nu een hoofdprijs is betaald voor de eicel waar het kind uit is ontstaan of er een 'redelijke onkostenvergoeding' is afgesproken met de draagmoeder, er is een financiële transactie voorafgegaan aan de komst van het kind in het gezin van de wensouders. U schrijft verder ook dat wanneer géén van beide wensouders een genetische verwantschap heeft met het betrokken kind, de weg van (interlandelijke) adoptie is aangewezen. Betekent dit dat ouders een kind met genetisch materiaal van derden kunnen laten dragen door een draagmoeder en vervolgens adopteren? Dit zou het mogelijk maken dat ouders een kind krijgen waar zij geen enkele band mee hebben behalve een financiële. Wat gaat de Nederlandse overheid doen wanneer wensouders 'onvoldoende' onkostenvergoeding hebben betaald en het kind wordt achtergehouden als onderpand? Vragen wij dan om nakoming van de overeenkomst? De formulering van deze vragen en de mogelijke antwoorden geven al weer hoe commercieel draagmoederschap leidt tot commodificatie en objectivering van kinderen. Het is aan de overheid om kinderen hiertegen te beschermen ingevolge artikel 35 IVRK en artikel 3 van het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie. Idealiter zou dan ook elke financiële transactie voor het krijgen van kinderen worden verboden. Een uiterste grens zou zijn het toestaan van een redelijke onkostenvergoeding. Defence for Children verwijst hiervoor naar artikel 21 lid d IVRK dat ongepast geldelijk voordeel voor de betrokkenen bij adoptie verbiedt en artikel 27 Embryowet welke verbiedt eicellen ter beschikking te stellen voor een vergoeding die meer bedraagt dan de kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de handelingen die met de geslachtscellen of embryo's zijn verricht. Wetenschap wie de ouders zijn van een kind U stelt verder als voorwaarde dat ten minste een van de wensouders genetisch verwant is aan het kind met verwijzing naar artikel 7 van het IVRK; kinderen hebben het recht om, voor zover mogelijk, te weten wie hun ouders zijn, en door hen te worden verzorgd. Het is lovenswaardig dat de staatssecretaris dit artikel heeft gebruikt om minimaal de genetische verwantschap van één van de ouders te vereisen. Wanneer de wensouders de volledig genetische ouders zijn van het kind, zou dit conform artikel 7 IVRK kunnen zijn. Maar met deze nieuwe vorm van voortplanting zijn ook nieuwe vormen van moeders en vaders ontstaan. Ouderschap kan door draagmoederschap worden gesplitst in genetisch ouderschap, biologisch ouderschap (wie het kind draagt), sociaal ouderschap en/of juridisch ouderschap. Nu artikel 7 IVRK alle vormen van ouderschap die oorspronkelijk waren verenigd in twee ouders omvat, is goed argumenteerbaar dat kinderen recht hebben om wetenschap te hebben van alle ouders die betrokken zijn geweest bij hun ontstaansgeschiedenis. Dat betekent dat kinderen die genetisch geheel verwant zijn aan de wensouders ook recht hebben om te weten wie hun draagmoeder is. Het is de vraag hoe dit recht zal worden gewaarborgd in het door u voorgestelde nieuwe beleid. Eerbiediging van de identiteit van een kind Daarnaast wilt u ook draagmoederschapconstructies toestaan waarbij één van de ouders genetisch verwant is en de andere ouder 'bekend’. Hierbij speelt naast artikel 7 IVRK ook artikel 8 IVRK een rol, het recht op eerbiediging van de identiteit van een kind. Dit artikel is nauw verbonden met het recht van kinderen om te weten wie hun ouders zijn, maar hierbij is niet de beperkende voorwaarde gesteld ‘voor zover mogelijk’. Artikel 8 IVRK kan ook worden uitgelegd als het recht van het kind om niet misleid te worden over zijn of haar oorsprong.11 11
M. Freeman, The new birth right? Identity and the child of the reproduction revolution, The international Journal of Children’s Rights 1996, p.291
6
Uit welk genetisch materiaal een kind is ontstaan is een belangrijke component van de oorsprong van een kind. De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting geeft inzicht in deze informatie voor Nederlandse donoren. Het is de vraag hoe invulling kan worden geven aan het vereiste van een bekende donor in de internationale markt voor genetisch materiaal. Welke informatie over de donor is voldoende voor het mogen gebruiken van het genetisch materiaal? En hoe kunnen we controleren dat de baby daadwerkelijk genetisch verwant is aan de donor zoals gesteld door de wensouders? Onder ‘oorsprong’ kan ook de bijzondere ontstaansgeschiedenis van een kind worden begrepen, het recht om te weten dat er gebruik is gemaakt van een draagmoeder of donormateriaal bij de geboorte van het kind. Dit hangt samen met het recht om te weten wie de draagmoeder of donorouder is geweest zoals vervat in artikel 7 IVRK. Wederom, hoe zal dit recht worden gewaarborgd voor kinderen die hieruit ontstaan? Designerbabies? Tenslotte creëert de internationale markt voor genetisch materiaal ook de mogelijkheid om te proberen een kind met bepaalde eigenschappen te krijgen. Hoewel er geen garantie is op succes kiezen sommige wensouders er voor om genetisch materiaal met een bepaalde haarkleur en ogen te selecteren. Dit zet echter ook de deur open voor het selecteren van kinderen op andere kwaliteiten. Helemaal nu er geen controle meer zal worden gehouden op eventuele onkostenvergoedingen kan marktwerking ontstaan voor genetisch materiaal met bepaalde kwaliteiten. Hoe denkt de staatssecretaris over dit ethische vraagstuk?
tot slot Het gaat erg moeilijk worden om een moreel kader te scheppen voor commercieel draagmoederschap. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind moet hierbij echter als normatief worden beschouwd. Antwoorden zijn noodzakelijk om voorbereid te zijn op de volgende biomedische ontwikkeling. De artificiële baarmoeder laat niet lang meer op zich wachten. Vooralsnog wacht Defence for Children met verder commentaar tot er een nadere uitwerking van de plannen van de staatssecretaris beschikbaar is. Tot die tijd acht Defence for Children het noodzakelijk vast te houden aan het huidige beleid.
Hoogachtend,
Aloys van Rest - directeur Defence for Children – ECPAT Nederland
7