Rotterdam, 8 februari 2011.
Onderwerp: Beantwoording van de schriftelijke vragen van de raadsleden de heer R. Buijt en mevrouw drs. M. Živanović (Leefbaar Rotterdam) over baby’s probleemgezinnen die zijn overleden ondanks eerdere afspraken. Aan de Gemeenteraad. Op 28 december stelden de raadsleden de heer R. Buijt en mevrouw drs. M. Živanović (Leefbaar Rotterdam) ons schriftelijke vragen over “baby’s probleemgezinnen die zijn overleden ondanks eerdere afspraken”. Inleidend wordt gesteld: “Naar aanleiding van de in 2007 overleden baby Talysa werden in januari 2009 afspraken gemaakt tussen Bureau Jeugdzorg Rotterdam en de Raad voor de Kinderbescherming. Uit het rapport van Inspectie jeugdzorg is gebleken dat in 2009 opnieuw baby’s uit probleemgezinnen zijn overleden. Leefbaar Rotterdam vindt de dood van de drie baby’s onacceptabel. Tijdens het aangevraagde spoeddebat door Leefbaar Rotterdam inzake de drie overleden baby’s uit probleemgezinnen op 16 december 2010 zijn de gestelde vragen niet of nauwelijks beantwoord.” Alvorens over te gaan op de beantwoording van de vragen, willen wij opmerken dat de meeste vragen reeds aan de orde zijn geweest in de raadsvergadering van 16 december 2010. Derhalve zullen wij volledigheidshalve diverse malen naar de mondelinge beantwoording van de vragen door wethouder Onderwijs, Jeugd en Gezin (OJG) in dat debat wijzen. Hieronder volgen de vragen en onze beantwoording: Vraag 1: Kunt u uitleggen waarom er zoveel ruis bestaat tussen de intenties van de gemeenteraad en het college en de daadwerkelijke uitvoering in de praktijk? Vraag 2: Bent u van mening dat de afspraken destijds door wethouder Geluk wel of niet helder zijn geformuleerd? Vraag 3: Kunt u beamen dat er blijkbaar onvoldoende getoetst is op het naleven van de gemaakte afspraken door het college? Zo nee, leg uit wat uw voorgangers wethouders Lamers en Geluk gedaan hebben om dit wel te toetsen. Antwoord: De gemeenteraad en het college wensen de veiligheid van (ongeboren) baby’s in een gezin, waarvan andere kinderen al onder de werking van een beschermingsmaatregel vallen, te waarborgen. Dit is begin 2009 vertaald in afspraken tussen Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (hierna BJZ) en de Raad voor de Kinderbescherming, raadsregio Rotterdam (hierna RvdK). In het raadsdebat van 16 december 2010 heeft de wethouder OJG aangegeven dat er geen misverstand over kan bestaan hoe omgegaan moet worden met een (ongeboren) kind met zusjes en broertjes die onder de werking van een beschermingsmaatregel Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 1
vallen: er dient altijd een melding gedaan te worden door BJZ aan de RvdK. Deze afspraak was in de subsidiebeschikking van BJZ 2009 vastgelegd. BJZ heeft voor de zomer van 2009 laten weten dat deze werkwijze was geïmplementeerd. Zoals de wethouder OJG tijdens het debat heeft betoogd, heeft de Jeugdconsul half 2009 geconstateerd dat ten aanzien van de uitvoering van de begin 2009 gemaakte afspraken, het nog geen vanzelfsprekendheid is dat BJZ en de RvdK elkaar vinden. De Jeugdconsul heeft toen partijen actief benaderd om te komen tot een sluitende aanpak van BJZ en de RvdK. Dit is in de halfjaarrapportage 2009 van de Jeugdconsul gemeld. Eind 2009 heeft toenmalig wethouder JGOS de Jeugdconsul de opdracht gegeven onderzoek te doen naar het functioneren van de jeugdketen rondom het overlijden van drie baby’s in 2009. Begin 2010 hebben de BJZ en de RvdK de wijze van melding gewijzigd om de informatieoverdracht te verbeteren. Vanaf 1 maart 2010 meldt BJZ niet meer via het Casus Overleg Beter Beschermd, maar rechtstreeks aan de RvdK. In het debat van 16 december 2010 heeft wethouder OJG gemeld dat er ten aanzien van de drie overleden baby’s wel sprake is geweest van een melding door BJZ aan de RvdK. Twee van deze baby’s vallen onder de werking van de gemaakte afspraak zoals hierboven aangehaald. In tegenstelling tot de intentie achter de gemaakte afspraken hebben evenwel in 2009 en 2010 niet alle meldingen van BJZ tot een onderzoek door de RvdK geleid. Ook is het proces van onderzoek en het daarop volgende voorstel voor een maatregel niet in alle gevallen vóór de geboorte van de betreffende baby afgerond. Uit de conclusies van de Jeugdconsul en het rapport van de Inspectie Jeugdzorg van eind 2010 blijkt dat ‘’de afspraak die de RvdK en de BJZ Rotterdam, na eerdere calamiteiten met pasgeboren baby’s, per 1 januari 2009 hebben gemaakt over het melden van (ongeboren) baby’s van wie broertjes/zusjes reeds onder toezicht zijn gesteld, niet heeft geleid tot een sluitende aanpak” (citaat rapport Inspectie Jeugdzorg). De Inspectie Jeugdzorg oordeelt daarnaast dat op casusniveau duidelijke afspraken over de veiligheid en de zorg van een (ongeboren) kind gedurende het raadsonderzoek ontbreken. Het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg ging niet in op de vraag of het handelen van de Raad en BJZ Rotterdam verband houdt met het overlijden van de drie baby’s. Naar aanleiding van de conclusies van de Jeugdconsul over het functioneren van de jeugdketen rondom het overlijden van drie baby’s in 2009, worden eind november 2010 de reeds bestaande afspraken tussen BJZ en RvdK nog verder aangescherpt. Leidend daarbij is het uitgangspunt dat je een kind pas loslaat als de ander het vast heeft. Tot het moment waarop de RvdK, dan wel een rechter, oordeelt dat een beschermingsmaatregel wel of niet opportuun is, heeft BJZ de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de (ongeboren) baby. Bovendien stelt de RvdK in alle gevallen een onderzoek in naar de noodzaak van een beschermingsmaatregel. Er is geen sprake meer van een aparte weging door de RvdK over de noodzaak tot zo’n onderzoek. Wij concluderen dat de afspraken over het melden van BJZ aan de RvdK helder waren. Ook kan er geen misverstand bestaan over wat van BJZ en de RvdK verwacht werd. Uit de praktijk blijkt evenwel dat de gemaakte afspraken niet tot een sluitende aanpak hebben geleid. Zoals op 16 december 2010 door de wethouder OJG al betoogd is, kan Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 2
terugkijkend geconstateerd worden dat meer sturing op het samenspel van BJZ en de RvdK had kunnen plaatsvinden.
Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 3
Vraag 4: Heeft het college één of meerdere personen aangewezen om de gemaakte afspraken te controleren? Zo nee, waarom niet en gaat u dit nu wel doen? Zo ja, wie wordt dit? Antwoord: De afspraken van begin 2009 zijn vastgelegd in de subsidiebeschikking 2009 van BJZ die door de Stadsregio Rotterdam is verstrekt. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor de naleving daarvan –zoals de wethouder OJG al op 16 december heeft betoogd – bij BJZ zelf. De subsidieverlener, de Stadsregio Rotterdam, bespreekt de voortgang van de productieafspraken en de daarbij behorende prestaties elk kwartaal op ambtelijk en bestuurlijk niveau met BJZ. De Jeugdconsul bespreekt naar aanleiding van individuele casussen haar conclusies met betrokken partijen ten aanzien van systeemverbeteringen van de jeugdketen. Daarnaast houden de Raad van Toezicht van BJZ Rotterdam en de Inspectie Jeugdzorg toezicht op het functioneren van BJZ. Zoals in het debat van 16 december 2010 is aangegeven, heeft deze wijze van monitoring en toezicht pas eind november 2010 geresulteerd in een sluitende uitvoering van de afgesproken werkwijze. In het debat heeft wethouder OJG aangegeven dat er sprake is van gedeelde verantwoordelijkheden. De stadsregio en het ministerie van Veiligheid en Justitie hebben beiden een rol. De wethouder heeft aangegeven de samenwerking te willen verbeteren en om die reden het verbeterplan van BJZ en RvdK, gezamenlijk met het ministerie van Veiligheid en Justitie te willen beoordelen. Dit verbeterplan is op 14 januari 2011 ontvangen. Uit het gezamenlijke verbeterplan spreekt de ambitie een gedegen samenwerking tussen beide organisaties te willen bewerkstelligen. De stadsregio en het ministerie van Veiligheid en Justitie zien de aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg verwerkt in het plan. In het plan is, mede op aangeven van de portefeuillehouder Jeugdzorg, specifiek aandacht voor cultuurverandering en de wijze waarop organisaties hun lerend vermogen vergroten. Het plan is op 4 februari 2011 besproken door de de portefeuillehouder Jeugdzorg en het ministerie van Veiligheid en Justitie met BJZ en de RvdK Rotterdam. In de vertrouwelijke bijeenkomst op 24 februari met de commissie Jeugd, Onderwijs, Cultuur en Sport (JOCS) wordt de commissie nader ingelicht over de stand van zaken. De wethouder OJG informeert dit voorjaar de commissie JOCS over de wijze waarop gezamenlijke aansturing plaatsvindt van de stadsregio en het ministerie van Veiligheid en Justitie ten aanzien van de samenwerking tussen BJZ en de RvdK. Ook gaat hij in op de lessen uit het verleden. Vraag 5: Bent u het met Leefbaar Rotterdam eens dat de raadsbrede gewenste en meermaals toegezegde situatie van 1 zaak, 1 baas nog niet gelukt is, zeg maar mislukt is. Wat heeft het college hieraan gedaan, en hoe heeft u hierover met de raad gecommuniceerd? Vraag 6: Wat gaat het college doen om alsnog de belofte van 1 zaak, 1 baas te realiseren?
Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 4
Antwoord: U bent in december 2009 geïnformeerd over de afspraken die gemaakt zijn over zorgcoördinatie in Rotterdam. De motie Baran is in de vergadering van de commissie JOCS van 16 december 2009 afgedaan. Het Rotterdamse afsprakenkader zorgcoördinatie en doorzettingsmacht (de zogenaamde ‘Staal + afspraken’) is tot stand gekomen om uitvoering te geven aan de motie. In 2010 zijn met betrokken partijen in Rotterdam afspraken gemaakt over de verdere implementatie. De Staal + afspraken zijn opgenomen in de subsidiebeschikking 2011 van BJZ. In het programma ‘Ieder Kind Wint, zorg voor de toekomst’ dat dit voorjaar naar uw raad wordt verzonden, is het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’ nog steeds leidend. Bovenstaande afspraken en activiteiten geven de structuur weer rond de gewenste zorgcoördinatie. De afgelopen jaren hebben de gezamenlijke inspecties de ontwikkelingen in de Stadsregio Rotterdam nauwkeurig gevolgd. De Inspectie Gezondheidszorg constateerde eind maart 2010 dat er sprake was van een nieuwe stap vooruit in de kwaliteitsverbetering rond de problematiek van de zorgcoördinatie in de jeugdgezondheidszorg. Tevens kondigde de Inspectie Gezondheidszorg een follow up naar de implementatie in de praktijk aan. De Inspectie Jeugdzorg heeft als invulling daarvan eind 2010 de stadsregio gevraagd nader inzicht te geven in de uitvoering van de zorgcoördinatie in de stadsregio. Dit voorjaar wordt de Inspectie Jeugdzorg over de stand van zaken ingelicht. De wethouder OJG informeert de commissie JOCS hierover in het kader van het programma ‘Ieder kind wint, zorg voor de toekomst’. Vraag 7: Waren er ambtenaren in Rotterdam op de hoogte van deze zaken? Was het college wel op de hoogte? Zo ja, wanneer is het college dan op de hoogte gesteld? Waarom is de raad niet geïnformeerd? Antwoord: Er bestaat geen afspraak tussen het college en de gemeenteraad om individuele casussen aan de gemeenteraad te melden. In het jaarverslag van de Jeugdconsul dat u in mei 2010 heeft ontvangen, wordt melding gemaakt van drie casussen eind 2009. In mei 2010 was het onderzoek van de Jeugdconsul hierover nog gaande. Onderzoeken van de Jeugdconsul worden uitgevoerd om concrete knelpunten in het systeem van zorg- en hulpverlening aan risicokinderen en risicojeugd op te sporen en aanbevelingen te doen over het oplossen daarvan. Hiervoor worden casussen achteraf geëvalueerd. De Jeugdconsul heeft op verzoek van toenmalig wethouder JGOS de betreffende casussen onderzocht, nadat hij hiervan op de hoogte was gesteld. In de door de raad aangenomen motie van Leefbaar Rotterdam ‘Geen doofpot na overlijden baby’s’ wordt verzocht voortaan binnen een week (eventueel in het geheim) de raad te informeren als baby’s doodgaan in gezinnen met eerder onder toezicht gestelde kinderen. In een aparte brief gaan wij op deze motie in. Vraag 8: Hoeveel overlijdensgevallen waren er in 2009 en in 2010 als gevolg van mishandeling en in hoeveel van deze gevallen was Bureau Jeugdzorg of een andere zorginstantie betrokken? Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 5
Antwoord: Zoals tijdens het debat op 16 december 2010 is gemeld zijn er in 2009 drie overlijdensgevallen van baby’s geweest in gezinnen waarbij zowel BJZ als de RvdK betrokken waren. Het ging hierbij om twee baby’s uit Rotterdam en één uit Spijkenisse. Bij de twee baby’s uit Rotterdam was overigens sprake van een natuurlijke doodsoorzaak. Momenteel loopt het onderzoek van de Jeugdconsul naar de zorg- en hulpverlening aan het gezin waar in november 2010 een baby overleed. De wethouder OJG heeft u hierover op 7 december 2010 geïnformeerd (kenmerk 10GR3157). Het rapport van de Jeugdconsul hierover is onlangs afgerond. Tijdens de toegezegde vertrouwelijke bijeenkomst van de commissie JOCS zal de Jeugdconsul haar conclusies met de commissie delen. Daarnaast, zoals destijds ook in de publiciteit is geweest, is eind januari 2010 een baby in Delfshaven is overleden. De afspraken van begin 2009 hadden daar geen betrekking op, omdat geen sprake was van betrokkenheid van BJZ of de RvdK. Het betreft een baby die bekend was bij het CJG. De Jeugdconsul heeft op verzoek van toenmalig wethouder JGOS onderzoek verricht. Het CJG heeft de aanbevelingen van de Jeugdconsul opgepakt. Vraag 9: Zijn er in 2009 ook nog zeer ernstige zaken geweest die niet direct de dood tot gevolg hebben gehad maar waar wel sprake is geweest van ernstige mishandeling, misbruik of verwaarlozing terwijl er eerdere kinderen reeds in beeld waren geweest bij Bureau jeugdzorg? En zijn er in 2010 ook al dergelijke zaken voorgekomen? Zo ja, wanneer is het college hiervan op de hoogte gesteld en waarom is de raad niet geïnformeerd? Antwoord: BJZ meldt calamiteiten aan de Inspectie Jeugdzorg op basis van artikel 4a Kwaliteitswet Zorginstellingen. Onder calamiteit wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instelling heeft geleid. Veelal gaat het hier om vermissingen en onttrekking aan de ondertoezichtstelling (OTS). Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) doet als onderdeel van BJZ aangifte bij de politie in geval van kindermishandeling. De gegevens van BJZ en AMK over 2009 en 2010 die ons bekend zijn, hebben niet alleen betrekking op Rotterdamse gevallen, maar ook op casussen uit de gehele stadsregio. In 2010 zijn door BJZ 18 calamiteiten gemeld aan de Inspectie Jeugdzorg, waarvan 15 betrekking hebben op weglopen, vermissing en onttrekking aan OTS. Eén melding heeft betrekking op het overlijden van de aan uw raad gemelde baby. De andere twee meldingen hebben betrekking op een zedenzaak en een voorval waarbij geen sprake is van mishandeling binnen het gezin. In 2009 waren er 9 meldingen, waarvan er 6 betrekking hebben op weglopen, vermissing en onttrekking aan gezag en 3 op de overleden baby’s. Van de drie calamiteiten die niet te maken hebben met weglopen, vermissing en onttrekking aan OTS, was in 2009 bij twee casussen sprake van kinderen waarbij broertjes of zusjes bekend waren bij BJZ. In 2010 was dat het geval bij twee van de drie calamiteiten (overleden baby en zedenzaak). In 2009 en 2010 heeft het AMK ongeveer 20 aangiften van kindermishandeling bij de politie gedaan.
Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 6
Meldingen van BJZ aan de portefeuillehouder vinden plaats bij bijvoorbeeld overlijden van kinderen in geval van gezinsdrama’s, ernstige mishandeling van jeugdigen waardoor ingrijpen van buitenaf noodzakelijk is gebleken, en bijvoorbeeld bij situaties rondom jeugdigen met grote maatschappelijke impact. In 2009 heeft toenmalig wethouder JGOS bij drie meldingen aanleiding gezien om de Jeugdconsul te verzoeken nader onderzoek in te stellen. In 2010 is dat het geval geweest bij één melding. Voor wat betreft het melden aan de raad van de overige casussen verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 7 en het voorstel tot afdoening van de motie van Leefbaar Rotterdam ‘Geen doofpot na overlijden baby’s’. De raadsleden Buijt en Živanović vervolgen hun vragen met: “De Raad voor de Kinderbescherming heeft een belangrijke rol gespeeld in deze zaken. Uit het rapport van de Inspectie jeugdzorg blijkt dat de Raad niet ingesteld is op maatschappelijke verandering en politiek-bestuurlijke opdrachten, legt afspraken bij voorkeur anders uit dan ze bedoeld zijn, heeft geen gevoel voor urgentie en neemt het verleden niet mee in de beoordeling.” Vraag 10 Hoe nodig is de Raad voor de Kinderbescherming? Vraag 11: Wie kan de Raad voor de Kinderbescherming opheffen? Vraag 12: Welke mogelijkheden zijn er om dit de minister en eventueel de Tweede Kamer te verzoeken? Vraag 13: Kunt u een schriftelijke reactie vragen van de Raad voor de Kinderbescherming op, voor de zoveelste maal nieuwe en voor de zoveelste maal sluitende afspraken, en ze met name te laten ingaan op: - De aan de Raad voor de Kinderbescherming door de politiek gestelde eisen inzake het verplicht meewegen van informatie over eerdere onder toezicht stellingen; - De procedure als opgestuurde dossiers niet aan alle bureaucratische normen voldoen; - De wijzigingen in de procedure voor dossiers waarbij sprake is van onder toezicht stellingen ten opzichte van gewone dossiers, zoals gewenst door de Rotterdamse politiek; - De wijze waarop de Raad voor de Kinderbescherming de motie van Leefbaar Rotterdam inzake melding binnen een week aan de gemeenteraad aan u garandeert. Antwoord: Zoals reeds in het debat van 16 december 2010 aan de orde is geweest, is de minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de RvdK. Op dit moment is er een Raad voor de Kinderbescherming met een Landelijke Directie, een Landelijk Bureau en 22 lokale vestigingen. De Raad voor de Kinderbescherming ontleent zijn bestaansrecht aan artikel 238 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat wijzigingen ten opzichte van de RvdK, aan de wetgever zijn. Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 7
In algemene zin kan worden gesteld dat de rol van RvdK zowel aanvullend als toetsend is ten opzichte van de taak van de Bureaus Jeugdzorg. De RvdK kan in principe als enige instantie de rechter verzoeken een beschermingsmaatregel op te leggen. De RvdK onderzoekt daartoe ook zelf de (gezins)situatie van kinderen waarvan de veiligheid mogelijk in het geding is. Hierbij wordt door andere instanties aangeleverde informatie wel betrokken. De RvdK verleent zelf geen hulp. De rol en taak van de RvdK als onderdeel van het bestel van jeugd(gezondheids)zorg zal zeker aan de orde komen in de discussie over de decentralisatie. In die discussie participeert de wethouder OJG. In de tussentijd hechten wij aan goede afspraken over de samenwerking tussen BJZ en de RvdK. Dat is ook de reden dat het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Stadsregio Rotterdam samen optrekken in de beoordeling van het verbeterplan BJZ-RvdK alsook de monitoring van de afspraken uit het plan. Daarnaast zijn we in gesprek met het ministerie van Veiligheid en Justitie over de verdere wijze van samenwerking in dit dossier. In het gezamenlijke verbeterplan wordt door BJZ en de RvdK invulling gegeven aan de elementen, zoals genoemd bij vraag 13. Het ministerie van Veiligheid en Justitie en de portefeuillehouder Jeugdzorg hebben het verbeterplan samen beoordeeld en afdoende bevonden. Overigens doet niet de RvdK de melding aan de wethouder OJG, maar BJZ. Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, De secretaris,
De burgemeester,
A.H.P. van Gils
A. Aboutaleb
Registratienummer dienst: 08 Behandelaar: C. Scheidel, 06-12648187
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 8