VOORWOORD “Op de motor” is een instructieboek voor de Admiraliteit Zeeuwse Stromen. In dit boek staan de aanvullingen voor een diploma CWO 2 en CWO 3 buitenboordmotor. Er wordt van uit gegaan dat je de technieken van roeien en zeilen reeds onder de knie hebt. Van alles wat je moet weten uit het boek “vaarveilig” is aangegeven op welke bladzijde je dat kunt vinden. Ondanks het varen met een buitenboordmotor eenvoudig lijkt, valt er heel wat over te vertellen. Ook het verantwoord manoeuvreren met een motor vergt de nodige kennis. Tenslotte stelt ook het BPR andere eisen aan een motorboot en zijn bemanning. Natuurlijk kun je het manoeuvreren en “schipperen” met een motorboot alleen goed in de vingers krijgen door te oefenen onder begeleiding. Veel succes en behouden vaart! Met zilte linker Schipper Franssen
versie 2011
2
Eisen Personen die dit diploma willen behalen, dienen 16 jaar of ouder te zijn. Het schip mag niet sneller kunnen varen dan 20 km/uur niet langer zijn dan 8 m. De buitenboordmotor moet, naast voor de voortstuwing, ook kunnen dienen om te sturen. Echter, als de boot waarin gevaren wordt een lengte heeft van 7 meter of minder en niet harder kan varen dan 13 km/uur knopen) mag de leeftijd 12 jaar zijn. CWO-diploma Buitenboordmotor I/II Het diploma Buitenboordmotor I/II wordt uitgereikt aan personen die blijk hebben gegeven de volgende onderdelen met een boot met buitenboordmotor onder eenvoudige omstandigheden (tot windkracht 3 Beaufort) bij daglicht op meren en/of kanalen (vaarwater klasse 1 t/m 3) te beheersen. Eisen praktijk 1.
Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht.
2.
Benzinetank aansluiten.
3.
Uitwendige controle van de motor.
4.
Starten van de motor.
5.
Controle op goede werking.
6.
Gestrekte koers varen.
7.
Stuurwerking van de motor.
8.
Vaart minderen en stoppen.
9.
Drijvend voorwerp kunnen benaderen.
10.
Een acht en een slalom kunnen varen.
11.
Afvaren en aankomen aan een langswal.
12.
Afmeren.
13.
Ankeren en anker op gaan.
14.
Brandstof bijvullen.
15.
Schiemanswerk.
16.
Terminologie.
versie 2011
3
Eisen theorie 1.
Terminologie van schip en motor.
2.
Meest voorkomende storingen kunnen verhelpen.
3.
Vlagvoering en jachtetiquette.
4.
Veiligheid.
5.
Reglementen.
CWO-diploma Buitenboordmotor III Het CWO-diploma Buitenboordmotor III wordt uitgereikt aan personen die blijk hebben gegeven de volgende onderdelen te beheersen en in staat zijn tot en met windkracht 5 Bf zelfstandig op meren en kanalen (vaarwater klasse 1 t/m 4) in een boot met buitenboordmotor te varen. Eisen praktijk 1.
Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht.
2.
Vaartechnieken: koersen varen, afstoppen, gaande houden, noodstop maken.
3.
Afvaren en aankomen bij hoger- en lager wal.
4.
Man-over-boord manoeuvre.
5.
Ankeren en anker op gaan.
6.
Bijzondere verrichtingen.
7.
Loskomen van aan de grond.
8.
Passeren van bruggen en/of sluizen.
9.
Aanvarings-/achtergrondspeiling.
10.
Toepassing reglementen.
11.
Langszij een varend schip komen en vastmaken.
12.
Slepen en gesleept worden.
13.
Een tocht in het donker.
14.
Eenvoudige reparaties aan de motor.
versie 2011
4
Eisen theorie 1.
Terminologie.
2.
Veiligheids- en reddingsmiddelen.
3.
Handelen bij averij.
4.
Eenvoudige EHBO.
5.
Reglementen.
6.
Betonning en bebakening.
7.
Krachten op het schip en hun gevolgen.
8.
Jachtetiquette en vlagvoering.
9.
Weersinvloeden.
10.
Gebruik van almanak en waterkaarten.
versie 2011
5
Inhoudsopgave Voorwoord
2
CWO eisen buitenboordmotor 2
3
CWO eisen buitenboordmotor 3
4
Inhoudsopgave
6
Beste Zeeverkenner
8
Terminologie van schip en motor
9
Werking van de schroef en wieleffect
12
Dagtocht en gebruik van almanak en waterkaarten
13
Vaarklaar maken
13
- controle inventaris
13
- uitwendige controle van de motor
14
- brandstof bijvullen
14
- benzinetank aansluiten
14
- bemanning vaarklaar
15
En dan varen
16
- starten van de motor
16
- controle op goede werking
16
Manoeuvreren
17
- gestrekte koers varen
17
- vaart minderen en stoppen
18
- noodstop
18
- gaande houden
18
- drijvend voorwerp kunnen benaderen
18
- aankomen en afvaren op zachte, ondiepe wal
19
Bijzondere verrichtingen
19
- achteruit in een box varen
19
- acht en slalom varen
19
- langszij een varend schip komen
20
- achterwaarts aanleggen
20
- afvaren en aankomen aan een langswal
20
- afvaren en aankomen bij hoger- en lagerwal
21
- man over boord
23
versie 2011
6
Tocht in het donker
24
Weersinvloeden
25
- harde wind of opkomende bui
25
- veilige haven
25
- bemanning
25
- omslaan
25
- internationale schaal van Beaufort
25
Regels op het water
25
Passeren sluis of brug
26
Vlagvoering
26
Veiligheid
28
Handelen bij averij
28
- aanvaring
28
- schade beoordelen
29
- noodreparatie
29
- verhalen
29
Slepen en gesleept worden
29
Ankeren
30
- voor anker met een motorboot
30
- anker op gaan met een motorboot
30
- afmeren
30
Betonning en bebakening
30
Vaarproblemen van andere schepen
31
Aanvaringspeiling en achtergrondspeiling
31
Onderhoud van schip en motor
31
- dagelijks onderhoud
31
- winter onderhoud
32
Meest voorkomende storingen kunnen oplossen
32
Eenvoudige reparaties aan de motor
33
Schiemannen
34
Verkeerstekens
34
Proefexamen CWO 3 buitenboordmotor
36
Antwoordblad
46
Antwoorden van proefexamen
47
versie 2011
7
Beste Zeeverkenners, Wilde Vaarder, Nadat je het roeien en zeilen goed onder de knie hebt gekregen wil je ook goed met een buitenboordmotor kunnen varen. Dat lijkt een stuk eenvoudiger dan roeien en zeilen. Dat is het als je het goed wilt leren niet. Maar het is wel een stuk minder vermoeiend dan roeien. Het boek is een aanvulling op het boek “vaar veilig” voor roeien en zeilen en heeft dezelfde indeling. Dat is met opzet gedaan, omdat je de indeling dan makkelijker herkent en niet alles uit het boek “vaarveilig” nog eens hoeft af te drukken. In dit boek bekijken we de dingen die we bij roeien en zeilen gezien hebben, maar nu vanuit een motorboot. Uiteraard kom je ook in dit boek weer nieuwe dingen tegen. "op de motor" wil je op weg helpen naar je CWO 2 en tenslotte naar je CWO 3 voor buitenboordmotoren. Het varen en omgaan met de motor zul je in de praktijk moeten leren, net zo als je hebt leren roeien en zeilen. Recht uit scheuren met een buitenboord motor is niet moeilijk, maar maak er een sport van om vooral de manoeuvres en speciale technieken onder de knie te krijgen want dat maakt varen met een buitenboord motor ook leuk. leuk Een goede vaart toegewenst en veel succes en plezier bij het varen met een buitenboordmotor!
versie 2011
8
VOORDAT JE GAAT VAREN Voordat je gaat varen met een motorboot moet je goed op de hoogte zijn van de regelgeving. Een CWO diploma buitenboordmotor zal in een aantal gevallen namelijk niet genoeg zijn. Een bestuurder van een snelle motorboot dient tenminste 18 jaar oud te zijn en in het bezit van een Klein Vaarbewijs. Daarnaast moet de boot aan een heleboel eisen voldoen. In alle andere gevallen dient de bestuurder 16 jaar oud te zijn. Een bestuurder van een motorboot met een lengte kleiner dan 7 meter en welke niet harder kan varen dan 13 km per uur moet tenminste 12 jaar oud zijn. Het belangrijkste zit in het woordje “kan kan”. kan Ook al vaar je niet harder dan 13 km per uur, maar kan dat wel, dan moet de bestuurder 18 jaar oud zijn en een Klein Vaarbewijs hebben. Met een kleine rubberboot met behoorlijke motor kun je al snel harder dan 13 km per uur varen en moet je dus al aan deze eisen voldoen.
DE LELIEVLET ALS MOTORBOOT (TERMINOLOGIE) Terminologie van schip Op bladzijde 16 en 17 van “vaarveilig” vind je de onderdelen van een lelievlet. Daarbij komt natuurlijk nog de motorsteun, om de motor aan op te hangen. Terminologie van de motor Van de buitenboordmotor dien je tenminste de onderstaande onderdelen te kennen:
versie 2011
9
versie 2011
10
•
Door de brandstofleiding wordt de brandstof (meestal benzine) van de tank naar de motor vervoerd.
•
In de carburateur wordt de benzine met lucht gemengd.
•
De bougie (zie tekening) ontsteekt het mengsel van benzine en lucht op het juiste moment. Als hij vet is, kan het voorkomen dat hij niet meer werkt. Je moet hem dan reinigen.
•
De breekpen zorgt ervoor dat er geen schade aan de motor of schroef ontstaat als de schroef de grond raakt. Deze pen is van een zacht metaal (messing) dat breekt. Als de breekpen gebroken is, moet deze worden vervangen. Op sommige motoren zit een slipkoppeling. Dit werkt hetzelfde als bij een moderne accuboormachine.
•
Uit de koelwateruitlaat koelwateruitlaat moet altijd een straaltje water komen. Als dit niet zo is, de motor onmiddellijk uitzetten. Hij raakt dan namelijk oververhit! Je hebt dan kans dat de koelwaterinlaat verstopt zit. Deze zit in de buurt van de schroef.
•
De functie van de gashandel is het regelen van de snelheid van de motor.
•
Het starten van de motor doe je door een krachtige ruk aan het startkoord te geven.
•
Als de motor koud gestart wordt, heeft hij wat extra brandstof nodig. Hier zorg je voor door de chokechoke-handel uit te trekken. Als je een paar keer gestart hebt, heb je kans dat er teveel brandstof in de motor is gekomen (hij is dan ‘verzopen’). Dan moet je de choke-handel weer induwen om te kunnen starten.
•
Het vrijboord is de hoogte van het deel van een schip vanaf de waterlijn tot het dek (of gangboord).
BAKBOORD EN STUURBOORD We gaan er van uit dat je tijdens het roeien en zeilen geleerd hebt dat als je op het achterdek zit en kijkt naar de punt van je schip, dat je de zijde aan je Rechterhand STUURBOORD noemt en de zijde aan je linKerhand BAKBOORD.
versie 2011
11
HOE KOMT EEN MOTORBOOT VOORUIT ? Werking van schroef De schroef is bedoeld om de boot vooruit of achteruit te bewegen. De beweging vooruit is het belangrijkst. De schroef is dan ook zo gemaakt dat deze vooruitvarend het meeste nut (rendement) heeft. Er bestaan rechtse en linkse schroeven. Een rechtse schroef draait (van achteren gezien) vooruitvarend rechtsom en achteruitvarend linksom. Een linkse schroef draait (van achteren gezien) vooruitvarend linksom en achteruitvarend rechtsom. Met een buitenboordmotor kun je dat op de kant goed zien. Ga achter de motor staan en kijk naar het bovenste schroefblad. Als de rechterkant verder van ons weg is dan de linker kant, is het een rechtse schroef. Als de linkerkant verder weg is heb je een linkse schroef.
Wieleffect Tijdens het draaien ondervindt de schroef weerstand van het water. De schroef probeert “weg te lopen” in de richting die schroef op draait. Draait de schroef rechtsom dan wil het “wiel” naar rechts. Draait de schroef naar links, dan wil het “wiel” naar links. Het maakt daarbij niet uit of de schroef vooruit of achteruit draait. De achterkant van het schip zal de schroef volgen. Dit “wieleffect” van de schroef is bij achteruit slaan sterker dan bij vooruit slaan. Bij het manoeuvreren kunnen we goed gebruik maken van het wieleffect. Als we dat vergeten kunnen we in de problemen komen.
versie 2011
12
DAGTOCHT VOORBEREIDEN Zie bladzijde 34 “vaarveilig”.
VAARKLAAR MAKEN BOOT VAARKLAAR MAKEN Net als bij het roeien en zeilen moet je een vlet vaarklaar maken voordat je ermee kunt gaan varen op de motor. Bij het motoren komen er uiteraard andere dingen kijken bij het vaarklaar maken omdat je andere spullen meeneemt. CONTROLE VAN DE INVENTARIS Op bladzijden 35 t/m 37 van “vaarveilig” vind je wat je moet weten over een boot vaarklaar maken. In je bootkist neem je aanvullend materiaal voor de buitenboordmotor mee: - reservemateriaal voor de motor (zoals nieuwe breekpen, splitpen e.d.) - brandblusser - bougiesleutel - koperborsteltje - poetslap Verder neem je een wrikriem of roeiriemen en dollen mee voor als de motor onderweg stil valt. Als je langer weggaat of niet weet of je voor het donker terug kunt zijn controleer je of je verlichting bij je hebt, of die werkt en of het tot het einde van de tocht kan blijven branden. Als je reserve brandstof mee moet nemen, zorg dan dat deze in een goed afsluitbare jerrycan zit. Dat de jerrycan aan de buitenkant droog is en goed gestouwd is. Als benzine op je spullen komt b.v. je regenkleding of reddingsvest kunnen deze daardoor beschadigen. Zorg dat je ook motorolie meeneemt.
versie 2011
13
CONTROLEREN OP LEK- EN REGENWATER Controleer de boot op lek- en regenwater. Bedenk bij het hozen dat in een motorboot benzine of olie in het water kan zitten. Als je dat over boord hoost kan er een enorme olie vlek op het water ontstaan. Dit is slecht voor het (water)milieu. Gooi het water dan in een jerrycan en lever het in bij de milieustraat. NACHTKLAAR MAKEN Koppel de slang van de benzinetank naar de motor los van de motor. Zet de benzinetank op een geschikte plaat. Kijk of de motor kan blijven zitten of moet worden verwijderd. Ruim de losse inventaris op. Bevestig een eventueel dekzeil of dektent.
BOOT MOTORKLAAR MAKEN Voordat je de motor aan de boot hangt controleer je deze uitwendig. Je kijkt of er geen beschadigingen aan de motor of schroef te zien zijn en of er geen olielekkage te zien is. Verder kijk je of er geen zand of vuil op de aansluitpunten zit. Als dit allemaal in orde is hang je de motor aan de boot. De buitenboordmotor wordt op de motorstoel geplaatst, vastgeschroefd en de borglijn vast gezet. BRANDSTOF BIJVULLEN Voordat je de benzinetank aan boord brengt controleer je of er voldoende benzine in zit. Is dit niet het geval vul de tank dan eerst bij. Bijvullen doe je het best op de kant. Neem voorzorgsmaatregelen om morsen (milieuvervuiling) te voorkomen. Gebruik b.v. een trechter en houdt een doek bij de hand voor als je toch morst. Let goed op hoeveel benzine je bijvult. Dit is belangrijk voor de hoeveelheid olie die er bij gevoegd moet worden. Kijk goed wat de mengverhouding van benzine en olie is. Dit staat meestal op de motor, op de tank of in de handleiding van de motor. Breng daarna de benzinetank aan boord. BENZINETANK AANSLUITEN Als er een losse benzinetank bij de motor zit borg je deze met een lijn aan de boot. Zorg dat de borglijn lang genoeg is om de tank overboord te kunnen zetten bij brand aan boord. versie 2011
14
Sluit de brandstofslang met de nippel aan de benzine tank aan. Sluit de andere zijde van de brandstofslang aan op de motor. Zorg dat de nippels goed aansluiten, zodat er geen lekkage optreedt. Sommige benzinetanks moet je ontluchten door een schroef op de vuldop open (los) te draaien. Hiermee voorkom je dat de tank tijdens het varen vacuüm trekt en er geen benzine meer naar de motor stroomt. Andere benzinetanks hebben een automatische ontluchting in de vuldop zitten. Als je de benzinetank ergens inzet, een kast, bun o.i.d. zorg dan voor goede ventilatie. Als de benzine dampen, die uit de tank komen, zich in de ruimte ophopen ontstaat er explosiegevaar! Tenslotte wordt de boot opgeruimd voor de veiligheid aan boord. MOTOR TRIMMEN Voordat je gaat varen trim je de motor. Dat wil zeggen de motor zo recht mogelijk achter de boot zetten. Aan de ophangbeugel van de motor zit een borgpen, die kan je vier of vijf gaten verstellen. Zet de pin in het gat waardoor de motor recht achter de boot hangt.
BEMANNING VAARKLAAR Niet alleen je vlet, maar ook jijzelf moet vaarklaar zijn. Zorg dat ook de bemanning vaarklaar is. Dat betekent dat iedereen een reddingsvest, warme kleding, regenpak, eten e.d. bij zich heeft als je een langere tocht gaat maken. Dat iedereen weet wat hij of zij moet doen aan boord en dat er iemand aan boord is die in geval van nood ook met de motor kan omgaan. Kort samengevat: Controleer of alles aan boord is. Controleer of er voldoende brandstof in de tank zit. Controleer of er geen uitwendige schade aan motor of schroef is te zien. Controleer of de brandstofslang goed zit aangesloten. Controleer of de motor goed is bevestigd. Controleer of de motor goed is getrimd. Controleer of iedereen weet wat hij/zij moet doen. versie 2011
15
EN DAN VAREN De enige manier om goed met een buitenboordmotor om te leren gaan en de manoeuvres in de vingers te krijgen is veel oefenen. Ook al kan je goed met de buitenboordmotor varen, bij iedere boot en iedere motor zal je in het begin op een veilige plaats uit moeten zoeken hoe wendbaar de boot is, hoe snel de boot stilligt bij verschillende snelheden, hoe snel de boot reageert op handelingen enz. Alleen dan kun je verantwoord met een motorboot varen. STARTEN VAN DE MOTOR Voor je de motor gaat starten knijp je in de ballon aan de brandstofslang om brandstof op te voeren, zet je de schakelhandel in de stand “neutraal” (vrijloop) en de gashandel op “start”. Als de motor koud is trek je de chokeknop helemaal uit. Trek voorzichtig aan het startkoord totdat je voelt dat er weerstand ontstaat. Daarna trek je hard aan het koord. Als het goed is start de motor nu. Duw de chokeknop nu snel, maar voorzichtig, in. Indien de motor niet aanslaat herhaal je deze stappen nog eens. CONTROLE OP GOEDE WERKING Laat de motor stationair draaien en voer een paar controles uit voordat je van wal steekt. Luister of de motor regelmatig loopt. Dat wil zeggen dat je luistert of de motor niet onregelmatig klinkt of rare geluiden maakt. Kijk of de motor geen overdreven trillingen maakt. Controleer of er uit de verklikkeruitlaat koelwater komt. Tijdens het varen voer je deze controles ook met enige regelmaat uit. Zo luister je of het geluid niet veranderd als je dezelfde snelheid vaart en kijk je of er koelwater uit de verklikkeruitlaat komt. Tevens voel je af en toe of het koelwater warm is, maar niet te warm is geworden.
versie 2011
16
Manoeuvreren met de motor GESTREKTE KOERS VAREN Een gestrekte koers varen lijkt eenvoudig. Maar het is de bedoeling dat je onder alle omstandigheden een rechte koers kunt varen, ook met b.v. zijwind. Als je wind op zij hebt, dan zul je iets tegen de wind in moeten sturen om op de plaats uit te komen die je voor ogen had.
Als je een rechte koers achteruit vaart moet je ook rekening houden met het wieleffect.
versie 2011
17
VAART MINDEREN Er zijn een aantal manieren om met een motorschip vaart te minderen of te stoppen. Bij praktisch alle buitenboordmotoren kun je vaart minderen door gas terug te nemen. Hoeveel gas je terug moet nemen moet je zien aan hoe snel de boot reageert, of wel snelheid mindert. AFSTOPPEN Om een motorboot af te stoppen moet je leren spelen met de gashandel. Afstoppen is b.v. belangrijk bij het aanleggen zonder schade. Als je komt aanvaren begin je snelheid te minderen door gas terug te nemen. Zorg dat het schip bijna stil ligt en vaar dan langzaam voortuit naar het punt waar je aan wilt leggen. Gaat het te hard, neem gas terug. NOODSTOP MAKEN Moet je om wat voor reden dan ook een noodstop maken, dan zijn er twee manieren, afhankelijk van de soort de motor. Bij de motoren waar geen achteruit op zit neem je gas terug draait de motor om en geeft weer gas. Bij motoren waar wel een achteruit op zit, neem je gas terug schakelt de motor in achteruit en geeft weer gas. Zorg ervoor dat je beheerst achteruit slaat. Door de schroefwerking (wieleffect) kan het schip dwars vallen. GAANDE HOUDEN Gaande houden betekend dat je het schip op één plaats probeert te houden. Je houdt hierbij rekening met wind en stroom. Dat betekend bij stromend water dat je zo hard tegen de stroom in vaart dat je ten opzichte van de kant stilligt. Uiteraard houd je ook rekening met de wind. Op niet stromend water houd je het schip, voor zover mogelijk, in de wind. Hier geld hetzelfde als op stroom. Houdt het schip in de wind en geef zoveel gas in vooruit dat het schip t.o.v. kant stil ligt. EEN DRIJVEND VOORWERP KUNNEN BENADEREN Bij het aanvaren van een drijvend voorwerp moet rekening gehouden worden met wind en eventueel stroom. Vaar tegen de wind (of stroom) in naar het voorwerp, dan blijft de boot het langst bestuurbaar. Zorg dat je het voorwerp blijft zien of
versie 2011
18
laat het aanwijzen door één van de bemanningsleden. Pas je snelheid aan zodanig dat je stil ligt bij de het voorwerp. Sommige drijvende voorwerpen kunnen door de wind voortbewogen worden. Ga dan naast het voorwerp varen en houdt dezelfde snelheid aan en stuur er naar toe. Als je b.v. een boei ophaalt, zorg dan dat je de lijn van de boei niet in je schroef komt. AANKOMEN EN AFVAREN VAN EEN ZACHTE, ONDIEPE WAL Als je aankomt op een ondiepe, zachte wal, dan moet je ervoor zorgen dat je op tijd de motor omhoog doet om te voorkomen dat de schroef of staartstuk beschadigen. Voordat je de motor omhoog doet ontgrendel je de motor. Natuurlijk moet de schroef uit werk zijn en het is verstandig de motor stil te zetten, want die krijgt dan geen koelwater meer. Als je afvaart van een ondiepe, zachte wal moet je eerst het achterschip afduwen. Daarna laat je motor zakken en kijk je of de motor vrij is van de bodem. Daarna kun je de motor starten en achteruit weg varen tot de hele boot vrij van de bodem is. Duw de boot zonodig met een riem of vaarboom naar water dat diep genoeg is. Als de boot niet los van de grond komt, dan kun je de mensen in de boot naar achter verplaatsen waar door het gewicht naar achter verplaatst.
Bijzondere verrichtingen ACHTERUIT KUNNEN MANOEUVREREN IN EEN BOX OF TUSSEN TWEE OBSTAKELS DOOR Bij achteruit varen moet je vaak rekening houden met de wielwerking van de schroef. Dat wil zeggen dat bij achteruit varen het schip veel meer naar stuurboord of bakboord zal gaan dan wanneer je vooruit vaart. Verder zal de boot uitzwaaien omdat het draaipunt (de motor) dan aan de voorkant zit. ACHTJE EN SLALOM VAREN Met slalom varen kun je goed het manoeuvreren met de motor oefenen. Bij een slalom is het de bedoeling dat je korte bochten maakt door de motor ver naar stuurboord of bakboord te bewegen.
versie 2011
19
Bij een slalom achteruit varend dien je weer rekening te houden met het wieleffect. Verder zal de boot uitzwaaien omdat het draaipunt (de motor) dan aan de voorkant zit. Je zult in veel gevallen een ruimere bocht moeten maken dan wanneer je slalom vooruit maakt. LANGSZIJ VAN EEN VAREND SCHIP KOMEN EN DAARAAN VASTMAKEN Als je langszij van een varend schip wilt komen dan ga je eerst naast het schip varen en neem je dezelfde snelheid over. Daarna ga je voorzichtig naar het schip toe te sturen. Hierbij moet goed gelet worden op de zuiging en die op de juiste wijze opvangen. En tweede opvarende aan boord kan dan een lijn overbrengen. Daarbij de voortros beleggen, vervolgens een achterspring en daarna de achtertros uitbrengen. Als je bij een groter schip varend langszij moet komen, moet je ook bedacht zijn op het golfdal dat achter de boeggolf komt. Daarachter komt weer een golftop. Zorg dat je op deze golftop blijft varen en niet vooruit in het golfdal terecht komt. In het ergste geval kan je boot via de voorkant vollopen als je in het golfdal terecht komt. ACHTERWAARTS AANLEGGEN Bij het achteruitvaren moet weer rekening gehouden worden met het wieleffect en het uitzaaien van de voorkant van de boot. Kijk bij het achter uit varen niet alleen naar achter, maar vooral ook naar de voorkant. Let op dat de voorkant bij het uitzwaaien niet tegen een ander schip komt. AANKOMEN OP EEN LANGSWAL Als je aan gaat leggen op een langswal doe je dat zoveel mogelijk tegen de wind of stroom in. Hierdoor blijft het schip langer bestuurbaar. Als je de schroef uit werk zet stuurt het schip ook niet meer. Pas je snelheid bij het aanleggen dus aan, zodat het schip zolang mogelijk bestuurbaar blijft. Zet een voorlijn vast en stuur de achterzijde met de motor naar de kant en zet een achterlijn uit. Hang de stootwillen buiten boord voordat je aan gaat leggen. AFVAREN VAN EEN LANGSWAL Als je weg vaart van een langswal of steiger laat je de voorlijn vast staan op de kant en maak je de andere lijnen los. Je trekt de boot m.b.v. de motor in zijn achteruit
versie 2011
20
van de kant af. Als het achterschip ruim van de kant is neem je gas terug en maak je de voorlijn los. Je vaart achteruit van de kant af. Daarna haal je de stootwillen binnen. Een andere manier is de spring die van het achterschip naar voren op de kant staat vast te laten staan en de andere lijnen los te maken. Met de motor in zijn achteruit het achterschip naar de kant sturen, het voorschip komt nu van de kant af. Voordat het achterschip tegen de kant komt neem je gas terug, maakt de spring los en vaar langzaam vooruit weg. AANLEGGEN AAN HOGERWAL Aanleggen aan hogerwal wil zeggen op de wal waar de wind vandaan komt. Je vaart tegen de wind in naar de wal. Hang de stootwillen uit aan de kant waarmee je tegen de wal wilt gaan liggen. Zet een landvast vanaf de kop op de kant vast. Stuur met de motor de achterkant van de boot naar de kant. Zodra je langs de kant ligt zet je de motor in zijn achteruit, zodat de voorlijn strak komt. Zet de achterlijn en eventuele springen vast.
AFVAREN VAN HOGER WAL Bij het afvaren van hoger wal laat je de achterlijn vast staan en maak de andere lijnen los. De kop zal door de wind van de kant af waaien. Als de kop van de kant af is kan de achterlijn los en vaar je van de kant weg. Daarna haal je stootwillen binnen.
versie 2011
21
AANLEGGEN AAN LAGERWAL Aanleggen aan lagerwal wil zeggen op de wal waar de wind naar toe waait. Je vaart voor de wind naar de wal. Hang de stootwillen uit aan de kant waarmee je tegen de wal wilt gaan liggen. Draai de boot op tijd dwars op de wind, zet de motor uit zijn werk en laat de boot tegen de wal drijven. Zet landvasten op de kant. Natuurlijk kun je de boot ook op enige afstand van de wal voor anker laten gaan en via de ankerlijn langzaam naar de kant laten vieren.
AFVAREN VAN LAGER WAL Afvaren van lager wal is het eenvoudigst als je een anker uit hebt staan. Je kan dan de boot aan de ankerlijn van de kant af trekken, de motor starten daarna het anker binnen halen en tegen de wind weg varen. Heb je geen anker uitstaan, dan maak je de achterlijn los stuurt de achterzijde van de boot van de kant af. Zet de motor vervolgens in zijn achteruit (of keer de motor om) maak de voorlijn los en vaar achteruit tegen de wind in tot je ver genoeg van de kant af bent om naar stuur- of bakboord weg te varen. Houdt er rekening mee dat de wind je weer naar de kant duwt.
versie 2011
22
MAN OVER BOORD Als er een bemanningslid over boord gaat is het belangrijk deze zo snel mogelijk weer op te halen. Natuurlijk kan iedere zeeverkenner zwemmen. Maar plotseling en onverwachts over boord vallen is heel wat anders dan lekker gaan zwemmen. Schrik, koud water en andere dingen kunnen bij iemand die heel goed kan zwemmen er voor zorgen dat je vergeet te zwemmen bij het over boord vallen. Het is daarom heel belangrijk om hard en duidelijk te roepen "ZWEM" en een reddingsboei toe te gooien als er geen reddingsvest gedragen wordt. Het is daarom ook op een motorboot verstandig een reddingsvest te dragen. Daarna keer je om en vaar je terug om de drenkeling zo snel mogelijk op te halen. Vaar met de voorkant naar de drenkeling. Laat iemand de drenkeling aanwijzen. Pas je snelheid zo aan dat je stilligt als je bij de drenkeling aankomt. Zodra de drenkeling langszij het schip komt zet je de schroef in neutraal (vrij) of draai de schroef van de drenkeling weg om te voorkomen dat de drenkeling verwondingen oploopt door de schroef. Laat je drenkeling aan LIJ zijde binnenhalen. Als de drenkeling binnenboord is zet je de motor weer in werking, waardoor de boot weer bestuurbaar wordt. Hieronder zie je de manoeuvre die je met de boot maakt in een tekening.
versie 2011
23
Kort samengevat: 1. Roep "zwem" en gooi een reddingsboei. 2. Draai de schroef van de drenkeling af. 3. Vaar rustig terug naar de drenkeling. 4. Leg de boot stil bij de drenkeling en de schroef uit werk. 5. Bemanningslid aan lijzijde binnenhalen. De manoeuvre "Man over boord" moet in perfectie gekend worden. Zorg ervoor dat de personen in de boot niet in paniek raken en gaan staan. Dit kan gevaarlijk zijn bij het manoeuvreren. EEN TOCHT IN HET DONKER Bij een tocht in het donker gaat het erom dat je de lichten van andere vaartuigen, boeien en haveningangen herkent. Dat lukt natuurlijk alleen als je het gebied goed kent of de waterkaart vooraf goed bestudeerd hebt. Een tocht in het donker kan gevaren worden in een periode dat de scheepslichten ontstoken moeten zijn.
versie 2011
24
HARDE WIND OF OPKOMENDE BUI Zie bladzijde 63 “vaarveilig” Bij
de
weerverwachtingen
worden
ook
stormwaarschuwingen
afgegeven.
Stormwaarschuwingen worden voor de binnenwateren afgegeven voor windkracht 6 Beaufort of meer. Blijf dan met kleine schepen van het water.
VEILIGE HAVEN Zie bladzijde 63 “vaarveilig”
BEMANNING Zie bladzijde 64 “vaarveilig”
OMSLAAN Zie bladzijde 65 “vaarveilig”
INTERNATIONALE BEAUFORTSCHAAL Zie bladzijde 67 en 68 “vaarveilig”
REGELS OP EN ROND HET WATER Zie bladzijde 69 tot en met 91 en 98 tot en met 103 “vaarveilig”. Natuurlijk blijven de regels uit het BPR hetzelfde of je nu in een roeiboot, zeilboot of motorboot vaart, maar je moet de regels nu wel bekijken vanuit een motorboot. Zoals je weet uit Vaarveilig moet een motorboot veel vaker voorrang verlenen dan een zeilboot of roeiboot. Verder staan er in het BPR nog aanvullingen voor (snelle) motorboten. 8.01 Registratiebewijs Een
snelle
motorboot
moet
geregistreerd
zijn.
Dat
wil
zeggen
een
registratiebewijs hebben wat is afgegeven door Rijksdienst van wegverkeer. Het registratiebewijs moet op naam staan van de eigenaar. Tijdens het varen dient het
versie 2011
25
aan boord te zijn. 8.02 Registratieteken Een registratieteken is een reeks letters en cijfers die op het registratiebewijs staan. Dit registratieteken moet aan beide zijden op de boot aangebracht worden. 8.03 Inrichting Een snelle motorboot mag slechts uitvaren als aan de volgende eisen wordt voldaan: - het schip en motor zodanig is dat gevaar voor brand en ontploffing en hinder voor de omgeving door rook, damp of walm wordt voorkomen; - de uitlaatgassen door geluidsdempende inrichting worden afgevoerd; - de stuurinrichting deugdelijk en doelmatig is; - het schip voorzien is van een technische inrichting, waardoor bij het ontbreken van de bestuurder de voortstuwing wordt onderbroken (dodemansknop of dodemanskoord); - een reddingsvest voor iedere opvarende aanwezig moet zijn en onder handbereik; - een brandblusser aan boord is. 8.04 Verplichtingen bestuurder Een bestuurder van een snelle motorboot moet: - zitten op de bestuurdersstoel. Als alleen staande kan worden gestuurd moet een reddingsvest worden gedragen; - gebruik maken van een dodenmansknop of dodemanskoord (zie 8.03); - zorgen dat er geen gevaar of hinder voor andere watersporters ontstaat; - stilliggend niet onnodig de motor draait; - tenminste 18 jaar oud zijn. 8.05 Eigenaar De eigenaar is medeverantwoordelijk en aansprakelijk om er voor te zorgen dat de artikelen 8.01, 8.02 en 8.03 worden uitgevoerd, ook als er iemand anders in vaart. 8.06 Snel varen en waterskiën - een snelle motorboot mag niet harder varen dan 20 km per uur. De bevoegde
versie 2011
26
autoriteit kan een vaarwater of een deel daarvan aanwijzen waarop harder mag worden gevaren of waarop een andere maximum snelheid van toepassing is; - het is verboden te waterskiën. De bevoegde autoriteit kan een vaarwater of een deel daarvan aanwijzen waarop dat wel mag; - een bestuurder van een snelle motorboot die één of meer waterskiërs voortbeweegt moet een uitkijk aan boord hebben van ten minste 15 jaar oud; - de waterskiërs moeten zich zo gedragen dat andere watersporters daar geen last van hebben. 8.07 Schipper De schipper van een snelle motorboot zorgt ervoor dat niet in strijd met artikelen 8.05 en 8.06 wordt gehandeld.
PASSEREN VAN SLUIS OF BRUG Zie bladzijde 92 tot en met 93 “vaarveilig” Als onder de brug gele lichten branden betekend dat, ondanks de rode lichten, je toch onder de brug door mag varen als je schip laag genoeg is. Zie je één geel licht, dan betekent het dat je er rekening mee moet houden dat er van de andere zijde ook schepen kunnen komen. Zie je twee gele lichten naast elkaar, dan betekent het dat je alleen van deze zijde onder de brug door mag varen. Er komen dus geen schepen van de andere zijde.
VLAGVOERING Op een motorboot wordt een Nederlandse vlag op een vlaggenstok op de hek (achterschip) gevoerd. Heeft de motorboot een mast (b.v. een vlet) dan mag de verenigingsvlag in top van de mast gevoerd worden. Heeft de motorboot geen vlag dan mag de verenigingsvlag op de steven gevoerd worden. De Nederlandse vlag voer je alleen over dag. Behalve correcte vlagvoering moet je de scheepsetiquette kennen. Zie bladzijden 100 en 102 “vaarveilig”.
versie 2011
27
VEILIGHEID Voor de algemene veiligheid aan boord zie bladzijde 35 “vaarveilig”. De reddingsmiddelen aan boord moeten voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Dat wil zeggen dat we dus niet onder een bagage of bootmateriaal liggen, maar direct gepakt kunnen worden. Op een motorboot moet je bij de veiligheid bedacht zijn op het feit dat je benzine aan boord hebt. Benzine is brandbaar en dus gevaarlijk, maar als je een benzinetank in een kast of bun zet kunnen gassen in de kast of bun ophopen en voor explosiegevaar zorgen. Zorg dus dat de bun goed geventileerd is, zodat er geen benzinedampen kunnen ophopen. Uiteraard heb je een brandblusser aan boord. Verder kan gemorste benzine en motorolie voor gladheid aan boord zorgen. Voorkom dus morsen. Het is al eerder in dit boek gezegd, dat het dragen van een reddingsvest ook op een motorboot verstandig is. Zorg dat het reddingsvest van de goede maat is, dat het drijfvermogen aan de voorzijde zit en dat het drijfvermogen aan de voorzijde aan de linker en rechterzijde verschillend van dikte is zodat het reddingsvest je op de rug draait als je dat zelf niet kunt. Een reddingsvest heeft ook alleen nut als je hem volgens de voorschriften draagt. Dus rits dicht en banden vast. Let er ook op dat als je zeilpak draagt dat je dan een reddingsvest draagt met veel drijfvermogen. In een zeilpak kan veel lucht zitten wat er voor zorgt dat je niet op je rug draait met een gewoon reddingsvest. Als je een reddingslijn, reddingsboei of reddingsklos met drijvende lijn aan boord hebt moet je ervoor zorgen dat je weet hoe ze werken en een paar keer oefenen zodat je er ook mee om kunt gaan.
HANDELEN BIJ AVERIJ
AANVARING Zie bladzijden 104 en 105 “vaarveilig”. Verder moet je kunnen beoordelen hoe groot de schade is en hoe je eventueel noodreparaties uit kunt voeren.
versie 2011
28
SCHADE BEOORDELEN Als je een aanvaring hebt gehad kijk je of er van binnenuit lekkage zichtbaar is. Kijk ook of de luchtkasten niet lekken. Dat zie je niet in de boot, maar je kunt er tegen kloppen van boven naar beneden en luisteren of het geluid op alle plaatsen hetzelfde is. Als er water in de luchtkast zit dan klinkt het kloppen daar dof (minder hol) dan waar geen water zit. Als je een lekkage vindt pas dan zo snel mogelijk noodvoorzieningen.
NOODREPARATIE Om een lekkage tijdelijk te repareren kun je dweilen, lappen of kledingstukken in het gat stoppen. Als je een stuk dekzeil hebt en touw, dan bind je het touw aan de vier punten van het zeil en schuift het zeil langs de buitenkant van de boot over het gat. De druk van het water drukt het zeil dan tegen de boot. Het zeil bind je met het touw aan de boot vast zodat het niet verschuift. Met deze noodoplossingen kun je, als je voorzichtig vaart, aan de wal komen of op een veilige plaats.
VERHALEN Verhalen is van ligplaats veranderen met behulp van één of meer trossen. Verhalen kan nodig zijn om ruimte te maken of om je boot naar een definitieve ligplaats te brengen. Wanneer dit niet bomend of wrikkend kan gebeuren, gebruik je de landvasten en stuur je hiermee de boot naar en andere plaats.
SLEPEN Zie bladzijde 113 tot en met 119 “vaarveilig” over slepen en gesleept worden. Ga je zelf met een motorboot slepen dan is het van belang dat je de bovenstaande bladzijden leest als schipper van een sleepboot. Dat wil zeggen dat jij dus nu goed op moet letten dat de sleeptros niet in je schroef raakt, dat de punten op de boot waar je de sleeplijn op vast maakt sterk genoeg zijn, dat je voldoende motorvermogen hebt om te slepen enz. Bij een lelievlet met buitenboordmotor die een andere lelievlet sleept zal dat allemaal geen probleem zijn. Maar ga je met een polyester motorboot slepen kijk dan b.v. of de kikkers die vaak met schroeven vast zitten wel sterk genoeg zijn. Slepen met een rubberboot is bijzonder lastig omdat deze op het water ligt, dus
versie 2011
29
bijna geen diepgang heeft. Hierdoor wordt het lastig sturen. Verder zijn de meeste delen er in gelijmd, waardoor de kans groot is dat je de boot kapot trekt bij slepen.
ANKEREN Voor je afvaart zorg je altijd dat het anker gereed ligt. Dat wil zeggen het anker goed vast aan de ankerlijn en de ankerlijn goed aan de boot. Je zou namelijk niet de eerste zijn die te laat tot de ontdekking komt dat het anker niet vast zit. Zie ook bladzijden 120 tot en met 122 “vaarveilig”
VOOR ANKER GAAN MET EEN MOTORBOOT Bij het ankeren met een motorboot de boot in de wind varen en de vaart eruit halen. Als de boot stilligt het anker overboord zetten. Ervoor zorgen dat het anker “onklaar” raakt. De boot langzaam achteruit (laten) varen en voldoende ankerlijn (ketting) steken.
ANKER OPGAAN MET EEN MOTORBOOT Bij het anker op gaan met een motorboot zet je de motor stand-by. Dat wil zeggen de motor is gestart maar de schroef staat uit werk. Zodra het anker op is zet je de schroef in werk en kan weg varen. Laat het anker goed opbergen.
MEREN Zie bladzijden 126 tot en met 127 “vaarveilig”
BETONNING Zie bladzijden 128 tot en met 131 “vaarveilig” versie 2011
30
VAARPROBLEMEN VAN ANDERE SCHEPEN Zie bladzijde 132 “vaarveilig”
AANVARINGSPEILING Zie bladzijde 132 “vaarveilig”
ONDERHOUD VAN SCHIP EN MOTOR Zie bladzijden 133 tot en met 135 “vaarveilig” voor het onderhoud van een vlet en tuigage.
ONDERHOUD VAN DE MOTOR Er is een verschil tussen het dagelijks onderhoud en winter onderhoud.
DAGELIJKS ONDERHOUD Het dagelijks onderhoud tijdens het vaarseizoen bestaat uit: - voor onderhoud van het schip zie bladzijde 133 tot en met 135 “vaarveilig”. - onderhoud motor: Voordat je de motor aan de boot hangt zorg je dat er geen olie of benzine aan de motor zit, dat in het water kan komen. Als dat wel het geval is, doe het er dan met een poetslap af. Na het varen ontkoppel je de brandstofslang van de motor en laat de motor draaien, totdat deze ophoud, voordat je de motor van de boot afhaalt. Als je de motor plat legt loopt er geen benzine meer uit. Als je op zout water gevaren hebt, is het verstandig om het koelsysteem van de motor zo snel mogelijk daarna
met zoet water door te spoelen. Je voorkomt
daarmee dat er zoutkristallen in het koelsysteem komen te zitten en het koelsysteem verstopt. Probeer een motor altijd zoveel mogelijk rechtop staand weg te zetten, b.v. op een steun of motorkarretje. Zorg dat je de juist mengverhouding weet en toepast als je benzine bijvult. Deze gegevens staan vaak op de motor, op de tank en zeker in het handboek. Zie ook het stuk hierover bij vaarklaar maken.
versie 2011
31
WINTER ONDERHOUD Voordat je een motor weg zet voor de winter zorg dan dat het koelsysteem is doorgespoeld met schoon (zoet) water. Laat het koelsysteem goed leeg lopen. Maak de buitenzijde van de motor schoon. Zorg dat de carburateur leeg is. Berg de motor rechtop staand op weg. Liefst op motorsteun of motorkarretje. Gedurende de winter trek je af en toe een paar keer aan het startkoord. Zo hard dat het vliegwiel een paar slagen maakt. Dit is om te zorgen dat eventueel achtergebleven benzine niet gaat plakken.
MEEST VOORKOMENDE STORINGEN VERHELPEN Als de motor niet wil starten kan dat een aantal oorzaken hebben. Er komt geen brandstof in de motor: Controleer of de brandstofslang tussen tank en motor verstopt zit. Dit doe je als volgt: maak de slangklem aan de zijde van de knijpballon los, haal de slang er af. Kijk of je b.v. een stuk ijzerdraad er doorheen kunt krijgen. Als dit deel niet verstopt is zet je slang en slangklem er weer goed op en doet hetzelfde met het stuk slang aan de andere zijde van de knijpballon. Mogelijke problemen met bougie: Schroef de bougie los met een bougiesleutel. Kijk naar de onderzijde van de bougie. Is deze nat van benzine of vet, dan noemen we dat een vette bougie. Maak dit dan schoon met een doek. Is dit zwart, verkoold maak het dan schoon met een klein staalborsteltje of fijn schuurpapier. Tussen het ronde pinnetje in het midden en het haakse stukje ijzer (zie tekening) hoort een fijne opening te zitten waar een dik velletje papier tussen moet kunnen. Als deze tegen elkaar aan zitten moet het onderste haakje iets naar beneden gebogen worden. Voorzichtig!
versie 2011
32
Draai de bougie er weer in en zet deze vast met de bougiesleutel. Koelwater problemen: Er komt weinig of geen water uit de koelwater verklikker. Leg de boot ergens vast of ga voor anker. Zet de motor uit. Tilt de motor voorover, zodat je de onderkant van het staatstuk en de schroef kunt zien. Kijk of er wier, plastic of iets dergelijks in of tegen de koelwater inlaat zit. Als dat het geval is, verwijder dit dan. Laat de motor weer zakken en kijk of dit geholpen heeft. Lost dit het probleem niet op laat de motor dan nakijken. Er is dan meer aan de hand, misschien een verstopt koelsysteem (zie bij motor spoelen als je op zoutwater gevaren hebt). Varen zonder koelwater moet je absoluut niet doen. De motor kan vastlopen en zo’n reparatie kost heel veel geld.
EENVOUDIGE REPARATIES UIT KUNNEN VOEREN Gebroken startkoord: Een motor starten als het startkoord is gebroken kan je als volgt oplossen. Haal de motorkap van de motor. Neem een touwtje of het restant van het startkoord. Leg aan één uiteinde een knoop. Boven op het vliegwiel zit een soort wieltje met twee inkepingen. Leg de knoop in een inkeping en draai het touw een paar keer om het wieltje. Dit kan maar op één manier, anders schiet de knoop uit de inkeping. Dit is wel belangrijk om de motor de goede kant op aan te trekken. Trek aan het touw zoals je dat normaal ook doet bij starten. Pas nu op! Als de motor start draait het vliegwiel rond zonder beschermkap. Zorg dat geen kleding of das in het draaiende vliegwiel terecht komt. Breng zo snel mogelijk de beschermkap weer aan. Ook hierbij moet je voorzichtig te werk gaan! Breekpen (indien aanwezig) kunnen vervangen: Indien je met de schroef ergens tegen aangekomen bent tijdens het varen kan het zijn dat de schroef niet meer draait. Zet de motor uit. Het is het handigst deze reparatie op de kant uit te voeren, dan kan er niets in het watervallen. Maak de splitpen waar de dop aan het eind van de schroef met een tang los. Haal de dop er af. In de inkeping in de schroefas en de schroef zitten als het goed is kleine stukjes rond ijzer. Verwijder dit. Neem een nieuwe breekpen en plaats deze in de inkeping in de schroefas en schroef. Nieuwe breken vind je in de beschermkap in een rubberen blokje of bij de reserve onderdelen in je bootkist. Breng de dop weer aan en de splitpen om deze vast te zetten. versie 2011
33
SCHIEMANNEN Zie bladzijden 136 tot en met 148 “vaarveilig”
VERKEERSTEKENS Zie bladzijden 149 tot en met 151 “vaarveilig” Aanvullend hierop dien je ook onderstaande vaartekens te kennen:
A. 12 verboden voor motorschepen
A. 14 verboden te waterskiën
A. 16 verboden voor door spierkracht
A. 18 einde van het vaarweggedeelte
voortbewogen schepen
waar door snelle motorboten zonder beperking van de snelheid mag worden gevaren
A. 19 verboden voor waterscoopters
B. 06 verplichting de vaarsnelheid te Beperken, zoals is aangegeven (in km/h)
versie 2011
34
D. aanbeveling te varen in de
E. 11 einde van een verbod of een
Richting aangegeven door de pijl
gebod geldend voor één richting of einde van een beperking
E. 15 motorschepen toegestaan
E. 17 waterskiën toegestaan
E. 19 door spierkracht voortbewogen
E. 20.1 snel varen voor kleine motor-
schepen toegestaan
schepen toegestaan
E. 22 waterscooters toegestaan
G. 2 en G. 4 zie bladzijde 70 + 71 “vaarveilig”
versie 2011
35
Proefexamen CWO buitenboordmotor III Datum: 1. Wie moeten volgens het BPR aan boord van een vlet met buitenboordmotor een reddingsvest bij zich hebben? A. Iedereen die meevaart. B. Iedereen die niet kan zwemmen. C. Iedereen die dat zelf wil. D. Niemand hoeft een reddingsvest bij zich te hebben.
2. Reddingsvesten moeten zo geconstrueerd zijn dat een bewusteloze drenkeling: A. op de rug komt te drijven; B. op de buik komt te drijven; C. op de rug komt te liggen en het hoofd boven water gehouden wordt; D. op de buik komt te drijven en het hoofd boven water gehouden wordt.
3. Wat is waar? Een werpankersteek... A. is niet te leggen in polipropyleen touwwerk omdat dat te glad is; B. is bedoeld om een lijn aan een anker vast te maken; C. is bedoeld om een ankerlijn aan de boot vast te maken; D. is bedoeld om de lijn van een markeerboei aan een anker vast te maken.
4. De hier afgebeelde knoop is een: A. platte knoop; B. mastworp; C. paalsteek; D. touwsteek.
versie 2011
36
5. Dit deel van een vlet heet: A. berghout; B. dolboord; C. boeisel; D. sierstrip.
6. De pijl wijst naar: A. het vlak; B. het boeisel; C. de spiegel; D. de kim.
7. Een choke dient ervoor: A. om meer lucht aan het mengsel toe te voegen; B. om meer brandstof aan mengsel toe te voegen; C. om een motor meer vermogen te geven; D. om de motor meer smering te geven.
8. De functie van een bougie is: A. dat er brandstof in de motor komt; B. te zorgen dat de krukas rond blijft draaien; C. zorgen dat de zuiger beweegt; D. Het ontsteken van het brandstofmengsel.
versie 2011
37
9. B in de tekening is: A. de choke; B. de startmotor; C. de gashandel; D. versnellingshandel.
10. Handelen naar goed zeemanschap houd volgens de reglementen in: A. dat er MAG worden afgeweken in belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart. B. dat er MOET worden afgeweken in belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart. C. dat je je als een echte zeeman moet gedragen. D. dat er NIET MAG worden afgeweken in belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart.
11. Een "klein schip" is, volgens het BPR, een schip waarvan de lengte minder bedraagt dan: A. 7 meter B. 12 meter C. 15 meter D. 20 meter
12. Wie is volgens het BPR de schipper aan boord ? A. de schipper van de groep; B. de eigenaar; C. de roerganger; D. de boots.
versie 2011
38
13. Als een vaartuig voor jou moet uitwijken, wat moet jij dan doen? A. met dezelfde snelheid rechtdoor blijven varen; B. snelheid verminderen en uitwijken; C. ook uitwijken; D. één lange stoot op de scheepshoorn geven.
14. Aan een vlot ligt een roeiboot dat wil wegvaren. Jij komt met je motorboot aanvaren, wie moet uitwijken? A. de motorboot, aangezien dit een klein motorschip is en een klein motorschip altijd moet uitwijken voor een roeiboot; B. de roeiboot, omdat een roeiboot altijd moet uitwijken voor een klein motorschip; C. de roeiboot, omdat je niemand mag hinderen als je ergens wegvaart; D. de motorboot, omdat je een roeiboot niet mag hinderen bij het afvaren.
15. In de situatie hiernaast: Wat is juist? A. A wijkt voor B; A komt van "links"; B. B wijkt voor A; A is een door spierkracht voortbewogen schip; C. A wijkt voor B; B is een klein motorschip; D. A wijkt voor B; B vaart stuurboords wal.
versie 2011
39
16. Op de tekening hieronder ontmoeten 2 schepen elkaar. Wie wijkt en waarheen? A. A rechtdoor varen, B naar SB uitwijken; B. A naar SB uitwijken, B rechtdoor varen; C. niet geregeld in BPR, oplossen met goed zeemanschap; D. B naar SB uitwijken en A naar SB uitwijken.
17. Beide schepen naderen elkaar recht van opzij. Wie moet wijken? A. beide schepen moeten naar stuurboord uitwijken; B. de roeiboot moet wijken; C. de motorboot moet wijken; D. Dit moet volgens het goed zeemanschap geregeld worden want hierover staan geen regels in het BPR. 18. Welk geluidsein betekent "ik verander mijn koers naar stuurboord"? A. kort B. kort kort C. lang kort kort D. lang kort lang 19. Wat betekenen vier korte stoten op de scheepshoorn? A. ik zit aan de grond; B. ik sla achteruit; C. gevaar voor aanvaring; D. ik kan niet manoeuvreren. versie 2011
40
20. Als we 's nachts in een lelievlet met buitenboordmotor varen moeten we als verlichting voeren: A. een toplicht en een heklicht; B. een wit rondom schijnend licht; C. een wit rondom schijnend licht en een tweede licht moet getoond worden bij gevaar voor aanvaring; D. boordlichten en een heklicht.
21. Een buitenboordmotor kun je voor de winter het best: A. Op zijn kop wegzetten; B. Liggend wegzetten; C. In de olie zetten D. Schoongespoeld en rechtop wegzetten. E. 22. Je ziet bij een sluis een rood en een groen licht onder elkaar. Wat betekent dit? A. De sluis draait niet meer B. De sluis wordt gereed gemaakt voor gebruik C. De sluis is in reparatie D. Je mag de sluis nu invaren
23. Wat betekent dit bord? A. Je mag hier niet draaien B. Verboden voor motorschepen C. Verboden voor kleine schepen D. Verboden voor beroepsvaart
versie 2011
41
24. Je vaart stroomafwaarts. Recht vooruit ligt een rode stompe ton. Om in de vaargeul te blijven moet je de ton aan: A. BB houden; B. SB houden; C. het maakt niets uit aan welke kant je die passeert. D. Er zijn helemaal geen rode stompe tonnen, rode tonnen zijn spits.
25. De vorm van een groene boei of ton is altijd: A. stomp B. bolvormig C. spits D. vierkant
26. Welke kleuren heeft een scheidingston? A. Rood wit B. Geel zwart C. Rood groen D. Groen wit 27. Bij het aanleggen op hoger wal: A. Zet je eerst achter landvast vast op de wal; B. Zet je eerst de spring vast op de wal; C. Zet je eerst de voor landvast vast op de wal; D. Het maakt niet uit welke lijn je eerst vast zet op de wal. 28. Van de “wielwerking” merk je het meest: A. als je vooruit vaart; B. als je achteruit vaart; C. als je zijwaarts vaart; D. op de kant.
versie 2011
42
29. Als er uit de koelwater verklikker geen water komt tijdens het varen, dan: A. Heb je de motor gesloopt; B. Haal je de motor uit elkaar om na te kunnen gaan wat de oorzaak is; C. Kijk je eerst of de water inlaat verstopt zit; D. Kun je gewoon doorvaren. 30. Als je aan de grond gevaren bent en de schroef daarna niet meer draait, dan zal: A. de breekpen kapot zijn; B. De borgpen kapot zijn; C. Schroefas kapot zijn; D. het vliegwiel kapot zijn. 31. Je ligt aan de buitenkant langszij een ander schip. Als je naar de wal wilt moet je? A. verhalen; B. langs de kortste weg lopen; C. over het voorschip van het andere schip lopen; D. over het achterschip lopen. 32. Je wilt aanleggen aan particuliere wal. Aan wie vraag je toestemming? A. Je hoeft geen toestemming te vragen B. Aan de eigenaar van de wal C. Aan de schipper D. Aan de politie 33. Waar ga je naar toe als er een onweersbui komt opzetten? A. naar de lager wal; B. naar de hoger wal; C. naar de haven; D. naar de dichtst bijzijnde veilige wal.
versie 2011
43
34. Je ziet matige golven, van aanmerkelijk grotere lengte, overal zijn witte schuimkoppen en hier en daar komt opwaaiend schuim voor. Hoeveel beaufort waait het? A. 4 B. 5 C. 7 D. 8 35. Vanaf wanneer is het niet meer verantwoord om uit te varen met een vlet? A. Vanaf windkracht 4 B. Vanaf windkracht 5 C. Vanaf windkracht 6 D. Vanaf windkracht 7 36. Wat is waar? A. In een sluis leg je de boot vast met twee landvasten en een spring. B. In een sluis leg je de boot vast met twee landvasten. C. In een sluis leg je de boot vast met twee landvasten die je niet vastlegt maar vast houdt. D. In een sluis leg je de boot niet vast maar hou je de boot bij de sluiswand door de ringen in de sluiswand vast te houden. 37. Wiens aanwijzingen moet je altijd opvolgen bij het passeren van een brug? A. De schipper; B. Degene met de grootste boot; C. De oudste aan boord; D. De brugwachter. 38. Dit type anker is een: A. klipanker; B. stokanker; C. ploegschaaranker; D. danforthanker.
versie 2011
44
39. Wat is een krabbend anker? A. Een anker dat geen grip vindt op de bodem; B. Een anker dat wel grip vindt op de bodem; C. Een anker dat op de wal achter een boom wordt gehaakt; D. Een anker in de vorm van een krab. 40. Als je met een buitenboordmotor op zout water hebt gevaar, is het verstandig om: A. de motor goed af te laten koelen; B. de motor droog op te bergen; C. de motor door te spoelen met zoet water; D. de motor door te blazen met lucht.
versie 2011
45
ANTWOORDBLAD Examen CWO buitenboordmotor III
Voornaam en achternaam:.................................. Groep:……………………. Omcirkel het juiste antwoord. Als je wilt verbeteren, zet je een kruis door het foute antwoord en omcirkel je het goede antwoord. Je moet minimaal 28 vragen goed beantwoord hebben om te slagen. 1
ABCD
21
ABCD
2
ABCD
22
ABCD
3
ABCD
23
ABCD
4
ABCD
24
ABCD
5
ABCD
25
ABCD
6
ABCD
26
ABCD
7
ABCD
27
ABCD
8
ABCD
28
ABCD
9
ABCD
29
ABCD
10
ABCD
30
ABCD
11
ABCD
31
ABCD
12
ABCD
32
ABCD
13
ABCD
33
ABCD
14
ABCD
34
ABCD
15
35
16
ABCD ABCD
36
ABCD ABCD
17
ABCD
37
ABCD
18
ABCD
38
ABCD
19
ABCD
39
ABCD
20
ABCD
40
ABCD
Als je je naam en je groepsnaam op dit antwoordblad hebt ingevuld, mag je dit antwoordblad en de opgaven inleveren en zachtjes de ruimte verlaten.
versie 2011
46
ANTWOORDEN Proefexamen CWO buitenboordmotor III
Je moet minimaal 28 vragen goed beantwoord hebben om te slagen.
versie 2011
1
D
21
D
2
C
22
B
3
B
23
B
4
B
24
B
5
B
25
C
6
C
26
C
7
B
27
C
8
D
28
B
9
C
29
C
10
B
30
A
11
D
31
C
12
C
32
B
13
A
33
D
14
C
34
B
15
35
16
D D
36
B C
17
C
37
D
18
A
38
B
19
D
39
A
20
B
40
C
47